Voor de verandering
Een Rotterdams model en instrumenten: • voor vruchtbare samenwerking tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers • voor het bereiken van grotere effectiviteit van projecten gericht op verandering van houding en gedrag bij maatschappelijke onderwerpen.
Ontwikkeld door Gemeente Rotterdam (Jeugd, Onderwijs & Samenleving en GGD), Dona Daria en Spior; Rotterdam 2011
Inhoud A
Introductie voor de verandering
A A1 A2 A3 A4 A5
Samenvatting Waarom ‘voor de verandering’ ? Bouwstenen voor het (sturings)model en instrumenten Toelichting op het sturingsmodel Hoe kwam het model tot stand? Hoe werkt het in de praktijk?
B
Opdrachtgevers
B1 B2 B3 B4
Wat biedt ‘voor de verandering’ voor opdrachtgevers? Analyseren van beleidsproblemen Tools en tips voor formuleren beleidsdoelen Tools en tips voor beleidsevaluatie en effectmeting
C
Opdrachtnemers
C1 C2 C3
Wat biedt ‘voor de verandering’ voor opdrachtnemers? Analyseschema attitude- en gedragsverandering Drie fasen: van agendering naar gedragsverandering en gedragsbehoud Fase 1 Instrumenten voor agendering en bewustwording Fase 2 Instrumenten voor gedragsverandering Fase 3 Instrumenten voor gedragsbehoud Intake van een opdracht Tools en tips bij het formuleren van beleids- en projectdoelen Tools en tips voor evaluatie en effectmeting van projecten Tools en tips bij de briefing van observatoren
C4 C5 C6 C7
Voor de verandering
3 4 4 8 9 11
14 14 15 16
17 17 19 19 20 21 22 22 23 26
2
Samenvatting De Rotterdamse diensten Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD Rotterdam-Rijnmond) bundelden samen met de Rotterdamse maatschappelijke organisaties Dona Daria en SPIOR de krachten. Zij hebben een sturingsmodel en bijbehorende instrumenten ontwikkeld voor de effectieve benadering van maatschappelijke vraagstukken. Voor u ligt het resultaat van deze intensieve samenwerking: het besturingsmodel en de toolkit ‘Voor de verandering’. Aan veel Rotterdamse initiatieven van een bepaald maatschappelijk of persoonlijk sociaal vraagstuk ligt gewenste of noodzakelijke bijstelling van houding, mentaliteit of gedrag ten grondslag. ‘Voor de verandering’ helpt opdrachtgevers en opdrachtnemers (op verschillende niveaus) bij het maken van heldere en stapsgewijs te volgen afspraken over maatschappelijke projecten. Gebruik van model en toolkit bevordert een evenwichtige relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Het model ondersteunt realistische verwachtingen over doel, aanpak en opbrengsten bij de te verlenen (opdrachtgever) of overeengekomen (opdrachtnemer) opdracht. Daarnaast bieden model en instrumenten handvatten om initiatieven en projecten in alle fasen van het aanbod, gestructureerd en effectief te laten verlopen bij het behalen van gewenste resultaten.
Het model is tijdens de ontwikkelingsfase door SPIOR en Dona Daria toegepast. Het stap voor stap analyseren van een probleem, aan de hand van de toolkit, hielp SPIOR en Dona Daria gerichter te werken, goede doelstellingen te formuleren en te kiezen voor een bijpassende methode (discussie, voorlichting, rollenspellen of training). In de pilot werd het thema huwelijksdwang gehanteerd.
Voor de ontwikkeling en methodische onderbouwing van de toolkit en de aanpak werd een bekend en beproefd model voor gedragsverandering gebruikt: het ASE-model. Dat model is oorspronkelijk ontwikkeld als theorie voor gepland gedrag door Fishbein en Ajzen, genoemd naar drie componenten van het model: Attitude – Sociale invloed – (self)Efficacy. Het Rotterdamse model is uitgebreid naar drie niveaus. Naast een gestructureerde aanpak en sturing van projecten op microniveau, is er behoefte aan sturing en afstemming op meso- (tussen organisaties) en macroniveau (gemeentebreed). Het ASE-model werd toepasbaar gemaakt naar deze drie niveaus.
Voor de verandering
Dit document bevat de theoretische onderbouwing van het model, de ervaring uit de praktijk en praktische tools en tips voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. De diensten JOS en GGD stellen zich in 2012 ten doel het model optimaal uit te dragen en brengt de toolkit (digitaal) onder bij de gemeentelijke Kenniscentra (JOS) en bij het Servicepunt ketensamenwerking (GGD).
3
A Introductie van het model A1. Waarom is dit model ontwikkeld? Ervaringen, inzichten en resultaten kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan beleidssturing in de gemeente Rotterdam. Voor de verandering is voor toekomstige opdrachtgevers en opdrachtnemers (lokale overheden en maatschappelijke organisaties). De initiatiefnemers stellen reacties en suggesties van gebruikers van ‘Voor de verandering’ op prijs.
Veel Rotterdamse initiatieven hebben als grond dat een verandering van houding of gedrag is gewenst bij een bepaald maatschappelijk of persoonlijk sociaal vraagstuk. Bijvoorbeeld het bereiken van een gunstige attitude en gedrag bij arbeidsdeelname van vrouwen, het volgen van hoger onderwijs, doorbreken van seksestereotype gedrag, bevorderen van participatie buiten de eigen etnische groep, van sportdeelname of een gezond voedingspatroon of het bevorderen van eigen kracht (empowerment). Het uiteindelijke doel van deze initiatieven is het bevorderen van gelijke kansen, zodat elke Rotterdammer optimaal kan meedoen in de samenleving.
Leeswijzer De toolkit bestaat uit drie delen, A,B,C. Deel A gaat over de theoretische onderbouwing van het model en de aanpak, deel B en C bevatten tools en tips voor, respectievelijk, opdrachtgevers (beleidsambtenaren) en opdrachtnemers (instellingen). De delen zijn afzonderlijk te bestuderen, maar het is raadzaam om alle delen te lezen.
De gemeente Rotterdams (dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD Rotterdam-Rijnmond) heeft met de Rotterdamse maatschappelijke organisaties Dona Daria en SPIOR de krachten gebundeld en een model met bijbehorende instrumenten ontwikkeld. Het model helpt opdrachtgevers en opdrachtnemers (op verschillende niveaus) bij het maken van heldere en stapsgewijze afspraken over projecten. Ook bieden model en instrumenten handvatten om projecten effectiever te laten verlopen en om resultaten te bereiken die vooraf werden gewenst en gedefinieerd. De instrumenten bevorderen een evenwichtige relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Het model ondersteunt realistische verwachtingen over doel, aanpak en opbrengsten bij de te verlenen of overeengekomen opdracht. Niet in de laatste plaats kan ‘Voor de verandering’ bijdragen aan een betere (sturings-)relatie tussen opdrachtgever (gemeente Rotterdam) en opdrachtnemer. Binnen zo’n sturingsrelatie zijn hoogwaardige afspraken, transparantie (tussen de partijen over die afspraken) en randvoorwaarden essentieel, evenals het vertrouwen in elkaars positie en rol om de gemaakte afspraken na te komen.
A2. Bouwstenen voor het (sturings)model en instrumenten De gemeente Rotterdam voert een actief beleid op een groot aantal samenlevingsvraagstukken. Doel daarvan is het bevorderen van gelijke kansen voor iedere Rotterdammer om optimaal mee te doen in de (Rotterdamse) samenleving. Voor veel van deze vraagstukken werken gemeente Rotterdam en maatschappelijke organisaties samen. Deze samenwerking is belangrijk voor de verbinding met Rotterdammers waarbij de gemeente een bepaalde aanpassing, verandering of verschuiving in het denken, doen of nalaten wil bereiken. Naast samenwerking tussen gemeente en organisaties stimuleert de gemeente de samenwerking tússen deze organisaties. Dat moet leiden tot een effectievere en efficiëntere realisatie van de gestelde doelen. Om de samenwerking tussen die organisaties te stroomlijnen en meer eenheid in de aanpak te krijgen, bestond bij de gemeente Rotterdam de wens een bekend en beproefd model voor gedragsverandering te introduceren. Met de bedoeling dat model als methodische onderbouwing te gebruiken van projecten, gericht op attitude- en gedragsverandering, in Rotterdam. Het betreft het ASE-model (oorspronkelijk ontwikkeld als theorie voor gepland gedrag door Fishbein en Ajzen), genoemd naar drie onderdelen van het model: Attitude – Sociale invloed – (self)Efficacy.
Samenwerking ‘Voor de verandering’ werd ontwikkeld in een pilotproject van de gemeente Rotterdam, in een intensieve en goede samenwerking met Dona Daria en SPIOR, ondersteund door Bureau ART. Het bevat een model en ondersteunende instrumenten, ontwikkeld en beproefd in de Rotterdamse praktijk. Voor de verandering
4
In fase 1 worden vanuit maatschappelijke organisaties activiteiten ontplooid die bijdragen aan de maatschappelijke agendering en bewustwording in het algemeen van de problematiek. Die activiteiten vormen de voedingsbodem voor acties die gericht zijn op gedragsverandering bij de uiteindelijke doelgroep (fase 2). In fase 3 gaat het om vragen als: welke vervolgacties worden ondernomen om het gewenste gedrag zo te houden? (bijv. terugkombijeenkomsten, vervolgacties e.d.) en hoe houd je de effecten en resultaten in de gaten en hoe evalueer je die?
Om te kijken hoe behulpzaam het model kan zijn bij de uitwerking van projecten, pasten de organisaties Dona Daria en SPIOR het toe op enkele activiteiten, gericht op attitude- en gedragsverandering bij huwelijksdwang en partnerkeuze. Drie niveaus Het Rotterdamse model bevat drie niveaus. Naast een gestructureerde aanpak en sturing van projecten op microniveau, is er behoefte aan sturing en afstemming op meso- (tussen organisaties) en macroniveau (gemeentebreed). Het ASE-model werd daarom toepasbaar gemaakt naar deze drie niveaus.
c. Het macroniveau: het niveau van het beleid van de gemeente Rotterdam. Voor dit niveau werden bovenstaande twee modellen verbonden aan een model van beleidsanalyse en -uitvoering.
a. microniveau: niveau van de doelgroep (degenen aan wie voorlichting en informatie wordt gegeven met het doel te komen tot verandering). Het ASE-model bleek geschikt om op microniveau een goede analyse te maken van de mogelijkheden en belemmeringen om tot attitudeverandering te komen.
Het macroniveau in dit model gaat om het optreden van de overheid, het beleid, dat de aansturing via opdrachtgeverschap beïnvloedt. Voor de uitwerking van het model op macroniveau hanteren we de volgende indeling van een beleidsproces: 1. voorbereiding: signaleren maatschappelijk probleem, analyse probleem, formuleren doelen, opstellen alternatieven 2. bepaling: het besluitvormingsproces 3. uitvoering: de instrumenten die worden ingezet om invloed uit te oefenen op de maatschappij, in de richting van het geformuleerde beleidsdoel) 4. evaluatie: effectmeting, evaluatie en terugkoppeling naar de beleidsvoorbereiding
b. mesoniveau: niveau van een project of samenwerkende organisaties. Voor het mesoniveau werd het ASE-model uitgebreid met het Persuasion Communication Model van McGuire. Daarin aandacht voor de fase die voorafgaat aan attitudeverandering (agendering, bewustwording) en de fase na afloop daarvan (behoud van gedragsverandering). McGuire borduurt voort op het ASE-model en stelt dat de voorlichtingsboodschap steeds van vorm verandert naarmate verdere stappen worden ondernomen. Het krijgen van aandacht (agendering) heeft een ander type voorlichting nodig dan voor het veranderen van de attitude. Voor maatschappelijke organisaties is het belangrijk te bepalen in welke fase thema en doelgroep zich bevinden om te bepalen wat de precieze doelstellingen van een project of activiteit worden en welke middelen hiervoor het beste kunnen worden ingezet. McGuire plaatst de stappen van verandering, die teruggaan op het ASE-model en andere modellen van gedragsverandering in een matrix met communicatievariabelen: - Fase 1 Aandacht en begrip (model:agendering en bewustwording) - Fase 2 Gedragsverandering - Fase 3 Gedragsbehoud Voor de verandering
De drie niveaus zijn uiteraard met elkaar verweven. De externe variabelen op het microniveau (demografische variabelen, andere attitudes, persoonlijkheidskenmerken en omgevingsinvloeden) zijn een vaststaand gegeven en kunnen hooguit (op langere termijn) worden beïnvloed door inzet van sturingsinstrumenten op macroniveau. Dat geldt ook voor de barrières die door deelnemers aan een project worden ervaren (bijv. financiële, sociaal-economische of culturele barrières). Ook deze 5
kunnen bijvoorbeeld door ingrijpen van de overheid worden beïnvloed of weggenomen. De overheid kan invloed uitoefenen op het mesoniveau. Dat kan ze bijvoorbeeld doen door via voorlichtingscampagnes en dergelijke te bevorderen dat een bepaald onderwerp wordt geagendeerd in de politiek. Daarnaast kan ze in de samenleving stimuleren dat een zekere mate van bewustwording groeit bij de doelgroep, voordat men het gedrag probeert te beïnvloeden. Ook kan ze door middel van ondersteuning aan maatschappelijke organisaties en/of wetgeving proberen gedragsverandering (en vervolgens gedragsbehoud) op een bepaald onderwerp te bereiken. Daarbij kan de overheid van maatschappelijke organisaties vragen dat ze gebruik maken van modellen om tot gedragsverandering te komen, zoals het ASE-model in deze toolkit. Maatschappelijke organisaties kunnen op het mesoniveau aan de ene kant proberen het overheidsbeleid te beïnvloeden. Zo kunnen ze goed bijdragen aan een heldere analyse van de problemen door de overheid, omdat ze inzicht hebben in de problematiek bij doelgroepen. De organisaties kunnen zo ook signaleren welke onderwerpen agendering nodig hebben. Ook kunnen ze adviseren over de keuze van sturingsinstrumenten, bijvoorbeeld over de eisen waaraan een voorlichtingscampagne moet voldoen.
Aanbeveling: het model stelt maatschappelijke organisaties in staat op het niveau van de eigen organisatie de aspecten van het ASE-model langs te lopen. • hoe staat het eigenlijk met de competenties van onze medewerkers; hebben we voldoende in huis? • moeten we misschien samenwerken met andere organisaties die competenties hebben die bij ons ontbreken? • hoe staat het met de self-efficacy van onze medewerkers, moeten zij misschien eerst getraind worden? • hoe is onze eigen attitude ten opzichte van het onderwerp?
Aan de andere kant kunnen maatschappelijke organisaties proberen, in de fases van agendering, bewustwording, gedragsverandering én gedragsbehoud door hun activiteiten, zoals bijeenkomsten, handleidingen, trainingen en gesprekken, het gedrag van de doelgroep te veranderen. Vaak gebeurt dat door een aantal factoren te beïnvloeden die kunnen leiden tot de gewenste gedragsverandering (bijvoorbeeld de ontwikkeling van competenties bij leden van de doelgroep, zodat deze zelf in staat zijn – self-efficacy – om tot een verandering van het gedrag te komen). Op het mesoniveau ‘ontmoeten’ overheid en maatschappelijke organisaties elkaar dus.
Zo kan het model ook gebruikt worden om bewuster te worden van waar de organisatie voor staat, wat men wil en wat men kan of nog verder moet ontwikkelen.
De effecten die worden gemeten op microniveau vormen de basis van de effectmeting van het beleid op macroniveau en de inzet op mesoniveau.
Voor de verandering
Figuur 1 op de volgende pagina laat de onderlinge relaties tussen de drie niveaus zien.
6
Figuur 1: Geïntegreerd model gedragsverandering, micro-, meso- en macroniveau
Beleidsvoorbereiding en bepaling
Macroniveau
Mesoniveau
Keuze sturingsinstrumenten
Probleemanalyse Doelen
Fase 1 Agendering Bewustwording
Beleidsuitvoerig
Fase 2
Beleidsevaluatie
Evaluatie Effectmeting
Fase 3
Gedragsverandering
Behoud gedrag
Barrrières
Attitude
Microniveau
Externe variabelen
Sociale invloed Self-efficacy
Voor de verandering
7
Gedargsintentie Competenties
Gedrag
A3. Toelichting op het sturingsmodel op microniveau Op het microniveau is het ASE-model geschikt voor het maken van een gefundeerde analyse van een maatschappelijk vraagstuk. Het ASE-model probeert gedrag van mensen sociaal-psychologisch te verklaren, waarbij het met name gaat om een samenspel tussen houding, sociale invloeden en eigen effectiviteit. Het uiteindelijke gedrag is volgens het ASE-model het best te voorspellen uit de intentie. De intentie is de bedoeling, het van plan zijn van mensen, om bepaald gedrag te vertonen.
Attitude Een attitude is een aangeleerde kunde om op een logische wijze te reageren op een bepaald object (persoon, thema). Omdat die houding is aangeleerd, kan deze dus veranderen. Een nieuwe attitude kan worden aangeleerd. Sociale invloed Bij de sociale invloed kun je denken aan beïnvloeding van een lid van de doelgroep door bijvoorbeeld familie, vrienden of vriendinnen, de school of (opinieleiders in) de gemeenschap als geheel. Het gaat er in dit model om hoe een individu deze invloed ervaart en als factor meeweegt in het vormen van de intentie. Afhankelijk van persoonlijkheidskenmerken en relaties kunnen verschillende personen in hetzelfde gezin de invloed van ouders verschillend ervaren.
De intentie wordt weer beïnvloed door drie gedragsdeterminanten (factoren): a. attitude b. sociale invloed c. self-efficacy (eigen effectiviteit, ‘geloof in eigen kunnen’). De intentie is in het model zowel een afhankelijke variabele (het gevolg) van deze determinanten als een onafhankelijke variabele (verklarende factor) voor het uiteindelijke gedrag.
Self-efficacy Bij ‘self-efficacy’ gaat het om de inschatting in welke mate iemand daadwerkelijk in staat zal zijn het beoogde gedrag te vertonen. Dat kan bijvoorbeeld mede bepaald worden door het gevoel van eigenwaarde. Externe variabelen hebben wel effect op de determinanten van gedrag, maar niet direct op de intentie of op het gedrag zelf. Externe variabelen kunnen bijvoorbeeld zijn: a. Demografische variabelen zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, etniciteit, politieke voorkeur; b. Andere attitudes die eventueel kunnen conflicteren met beoogde attitude; c. Persoonlijkheidskenmerken; d. Omgevingsinvloeden, fysiek, sociaal, economisch of politiek.
Figuur 2: ASE-model
Externe variabelen
Attitude
Barrières
Sociale invloed
Gedragsintentie
Self-efficacy
Competenties
Gedrag
Een gedragsintentie leidt nog niet automatisch tot feitelijk gedrag. Daarvoor moeten leden van de doelgroep over bepaalde competenties beschikken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan bepaalde communicatieve vaardigheden of het kunnen omgaan met een (tijdelijk) verstoorde relatie. Die competenties zijn weer van invloed op de self-efficacy: investeren in competenties en ervaren dat men meer vaardigheden heeft, vergroot over het algemeen het geloof in eigen kunnen.
Feedback
Voor de verandering
8
Allerlei drempels kunnen de stap tussen gedragsintentie en gedrag beïnvloeden. Die drempels kunnen sociaal-economisch, cultureel of fysiek zijn. Bijvoorbeeld: een vrouw die een positieve attitude heeft om te gaan werken, de invloed van haar omgeving positief ervaart én gelooft dat ze het kan omdat ze de competenties heeft, lijkt alles mee te hebben. Maar dan kan alsnog het gebrek aan kinderopvang de barrière vormen om haar intentie daadwerkelijk om te zetten in het gedrag om buitenshuis te gaan werken.
werd er ook bij betrokken. Daardoor kon geput worden uit een breder bereik aan ervaringen, ook bij andere doelgroepen dan alleen de moslimgemeenschap. Ontwikkeling Vanaf het begin werd gekozen voor het ASE-model als basis voor het op te zetten besturingsmodel. De eerste stap was om een retrospectieve analyse te maken aan de hand van het model van Hand in hand tegen huwelijksdwang en themabijeenkomsten van Dona Daria voor meiden en vrouwen op het thema partnerkeuze. Ten tijde van de opzet en uitvoering van deze activiteiten was het ASE-model niet gebruikt; nu werd het echter benut om terug te kijken naar welke analyse aan de activiteiten ten grondslag lag en hoe op basis daarvan was gekozen voor aanpak, instrumenten en meetwijze. Dit gebeurde door diepte-interviews en een gezamenlijke bijeenkomst met alle betrokkenen door Bureau ART. Als resultaat hiervan werd het ASE-model ingevuld voor de thema’s huwelijksdwang en partnerkeuze, gezien vanuit het perspectief van meiden. Dit ingevulde model wordt getoond in figuur 3 op de volgende pagina.
A4. Hoe kwam het model tot stand? Achtergrond Tussen 2004 en 2007 ontwikkelde SPIOR een preventieve aanpak van gedwongen uithuwelijking binnen moslimgemeenschappen. De aanpak was gericht op agendering en bewustwording van het probleem en een verandering van de sociale norm ten aanzien van partnerkeuze. In de praktijk bleek huwelijksdwang onder meer binnen moslimgemeenschappen voor te komen. SPIOR koos een insteek waarbij informatie vanuit de islam deel uitmaakte van de aanpak. Veel moslims verkeerden in de veronderstelling dat de keuze van een partner door ouders of familie is voorgeschreven door de islam. In feite is een huwelijk volgens de islam alleen geldig als beide partners uit vrije wil met het huwelijk instemmen. In 2008 werd SPIOR’s Hand in hand tegen huwelijksdwang door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gekozen tot een van de 18 landelijke succesprojecten op het terrein van emancipatie. Het ministerie koppelde hieraan een subsidieregeling voor gemeenten. Gemeenten konden (een van) de projecten ‘adopteren’ en erop voortbouwen in de lokale praktijk. Rotterdam adopteerde onder meer Hand in hand tegen huwelijksdwang en Succes met actieve Marokkaanse en Turkse vrouwen. Besloten werd de ervaringen bij Hand in hand tegen huwelijksdwang te benutten om algemene lessen te trekken voor effectieve inzet op verandering van mentaliteit en gedrag. Lessen die ook op andere thema’s kunnen worden toegepast en die in een besturingsmodel gegoten konden worden. Dona Daria Voor de verandering
9
Figuur 3: ASE-model toegepast
Externe variabelen
Attitude • Betrouwbare kennis • Handelingsperspectief • Eigen cultuur • Respect, gezag, eer ouders
Barrrières • Sociaal-economisch • Cultureel
• Demografische variabelen • Andere attitudes • Persoonlijkheidskenemerken • Omgevingsinvloeden
Sociale invloed • Familie • Gemeenshap • School • Melden onderling
Gedragsintentie
Opleidingsniveau
Competenties • Open communicatie • Omgaan met verstoorde relatie • Assertitviteit
Self-efficacy • Eigenwaarde • Collectieviteit/individualiteit • Spanningsveld eigen wil en wil ouders
Feedback Hierop zie je hoe het ASE-model kan worden toegepast voor de analyse van een thema (meer hierover in C2). Het ASE-model werd vervolgens aangevuld met het meso- en macroniveau, zoals eerder in deze toolkit toegelicht. De volgende stap was een toetsing van het model in de praktijk. Hiervoor werd het gebruikt bij de opzet, uitvoering en meting van enkele activiteiten. Onder A5 daarvan een nadere toelichting. Tijdens het proces vond overleg plaats binnen de stuurgroep, bestaande uit JOS, GGD, Dona Daria, SPIOR en Bureau ART. Op basis daarvan werd het besturingsmodel tijdens het proces bijgesteld en verfijnd.
Voor de verandering
10
Gedrag Eigen partnerkeuze
A5. Hoe werkt het in de praktijk? Toepassing van het model door Dona Daria en SPIOR. SPIOR en Dona Daria voerden activiteiten uit om het ASE-model in de praktijk te testen. Er werd gekozen om dat te toetsen bij groepen die zich in verschillende fases bevonden ten aanzien van partnerkeuze. Aan de ene kant werden groepen getoetst waar het thema nog geagendeerd moest worden (mesoniveau). Aan de andere kant werden groepen getoetst waar het al geagendeerd is en waar al aan de attitude is gewerkt. Bij die groepen moest dat nog worden voortgezet en uitgebreid, met name door aanvulling op competenties. De activiteiten werden uitgevoerd bij verschillende migrantengroepen. Thema's van de bijeenkomsten waren partnerkeuze en genderbewust opvoeden. Per groep werd vooraf een analyse gemaakt en een focus op een of meer factoren van het ASE-model gekozen. Daaraan werd het type activiteit gekoppeld en werden de meetinstrumenten bepaald. In onderstaand schema een korte weergave van keuzes.
Hieronder worden analyse en keuzes bij één van de groepen nader uitgewerkt met behulp van de toolkit. Probleemanalyse Huwelijksdwang kent vele vormen; van subtiele dwangmechanismen tot harde dwang door middel van geweld van ouders of familieleden naar jonge vrouwen en mannen toe. Van een eigen partnerkeuze is in deze het gevallen geen sprake. Huwelijksdwang is onderdeel van het brede thema partnerkeuze. SPIOR en Dona Daria weten uit ervaring dat onder bepaalde groepen migranten niet altijd sprake is van een eigen partnerkeuze. Hoe gedacht wordt over de keuze van een eigen partner en hoeveel ruimte jongeren krijgen van hun omgeving, is onder de diverse groepen in Rotterdam verschillend.
Figuur 4: Schema uitgevoerde activiteiten Fase
Focus
Groep
Activiteit
Locatie
Agendering
Attitude
Pakistaanse meiden en moeders (afzonderlijk)
Voorlichting (1x)
Moskee
Agendering
Attitude en sociale invloed
Hindoestaanse moeders
Voorlichting en discussie (1x)
Basisschool
Gedragsverandering
Vaardigheden en self-efficacy
Turkse meiden
Communicatietraining en rollenspel (2x)
Moskee
Agendering/ Gedragsverandering
Attitude en vaardigheden (moeders) Vaardigheden en self-efficacy (meiden) Sociale invloed (meiden en moeders)
Marokkaanse meiden en moeders (eerst afzonderlijk, vervolgens gezamenlijk)
Discussie, rollenspel en communicatietraining (3x)
Zelforganisatie
Voor de verandering
Dona Daria en SPIOR ontwikkelden diverse activiteiten (onder meer Hand in hand tegen huwelijksdwang) om dit thema aan de orde te stellen en huwelijksdwang tegen te gaan. De gemeente Rotterdam heeft in de periode 2008 tot 2011 de Rotterdamse Aanpak Huwelijksdwang ontwikkeld en uitgevoerd. Eén onderdeel daarvan was gericht op het voorkomen van huwelijksdwang. Onder meer in de Turkse gemeenschap werd de afgelopen jaren aandacht besteed aan partnerkeuze. Dat werd gedaan in discussiebijeenkomsten, trainingen en projecten door (o.a.) SPIOR en Dona Daria. Hiermee werd het onderwerp partnerkeuze op de agenda gezet (agendering & bewustwording). Er bestaat redelijke openheid in denken en spreken over de eigen keus voor een partner, zowel bij meiden als bij hun omgeving (met name ouders). Maar sommige meiden beschikken niet altijd over de vaardigheden en de self-efficacy om te handelen naar de positieve attitude over het kiezen van een partner. Vooral als situaties ontstaan waar ze zich niet prettig bij voelen, blijkt dat die vaardigheid er niet voldoende in zit. 11
Fasering buitenland), docenten, medeleerlingen (school) en vriendinnen (vrije tijd). We schatten in dat directe familieleden en vriendinnen de grootste invloed hebben op het gedrag van meiden. Sleutelfiguren in de Turkse gemeenschap zijn imams en hodja’s ((vrouwelijke) religieuze docenten). Binnen de families kan dit sterk verschillen; van oom of vader tot tante en moeder. De ervaren norm met betrekking tot partnerkeuze is dat je zelf mag kiezen, mits die partner past binnen het beeld dat de sociale omgeving van een geschikte partner heeft. Denk aan afkomst, geloof, opleidingsniveau en de familie waaruit hij afkomstig is. Uit de praktijk blijkt dat hulp vragen voor sociale of psychische problemen buiten de kring bij migrantengroepen in zijn algemeenheid niet vanzelf spreekt. Migranten ervaren dat vaak als ‘de vuile was buitenhangen’ en stappen daarom niet snel naar hulpbiedende instanties. Meiden ervaren van de familie vaak onbegrip of een (stilzwijgend) verbod om bij instanties aan te kloppen.
Partnerkeuze is goed bespreekbaar bij Turkse meiden. Ze praten er openlijk over met elkaar en zijn in het algemeen van mening dat het goed en normaal is dat meiden een eigen keuze maken voor een partner. Het onderwerp partnerkeuze hoeft om deze reden niet meer geagendeerd te worden (fase 1). De activiteit die uitgevoerd wordt, moet gericht zijn op gedragsverandering (fase 2). In fase 1 ligt de nadruk op het beïnvloeden van de attitude en de sociale invloed. In fase 2 op het trainen van competenties en het werken aan self-efficacy. Toepassing van het ASE model op partnerkeuze door Dona Daria Externe variabelen Turkse meiden zijn steeds vaker hoger opgeleid dan hun ouders. Ze zijn geboren en getogen in Nederland, spreken goed Nederlands, maar bevinden zich nog vaak in een zwakke sociaal-economische positie. Dit komt doordat ze nog bij hun ouders inwonen die geen sterke sociaal-economische positie hebben. Verder zijn ze nog niet (lang) actief op de arbeidsmarkt of zelfvoorzienend.
Self-efficacy Turkse meiden kunnen zelf een partner kiezen, mits die keus niet te ver van de norm afligt. Als ze een andere keuze willen maken dan hun ouders wensen, dan komt het aan op hun zelfeffectiviteit om hun ‘eigen’ keuze door te zetten of zich onder druk te conformeren. We schatten in dat de zelfeffectiviteit in deze gevallen niet zo groot is. Vooral jonge meiden vertrouwen vaak onvoldoende op hun eigen kunnen of hebben niet genoeg doorzettingsvermogen. De meiden denken geen nee te kunnen zeggen tegen hun ouders of familie op een voorgestelde partner. In werkelijkheid onstaat misschien wel ruzie, maar in dit vroege stadium van partnerkeuze leggen ouders en familie zich waarschijnlijk toch neer bij de keus van hun dochter.
Attitude Turkse meiden in de leeftijd van 15 tot 25 jaar denken positief over het zelf kiezen van een partner. Ze kennen voorbeelden uit hun omgeving van vrouwen en meiden die tegen hun zin trouwden en nu niet gelukkig of gescheiden zijn. Ze weten óók dat huwelijksdwang niet is toegestaan volgens de islam. Partnerkeuze is onder meiden een emotioneel onderwerp. Ze hebben vaak een goed, maar geïdealiseerd beeld van hun toekomstige partner. Ze vinden dat hij dezelfde achtergrond moet hebben (Turks en/of moslim) en dat hij hoog opgeleid moet zijn. De mening van ouders en familie wordt in hun keuze ook belangrijk geacht.
Barrières Er kunnen verschillende barrières zijn. Bijvoorbeeld een sociaal-economisch zwakke positie van de ouders. Dan is het aantrekkelijk als hun dochter vroeg trouwt. Of ouders kunnen afhankelijk zijn van hun dochter omdat zij een baan heeft en voor inkomen zorgt in het gezin.
Sociale invloed Diverse actoren in de sociale omgeving van Turkse meiden zijn van invloed op hun gedragsintentie. Zoals familie en gemeenschapsleden (in binnen- en Voor de verandering
12
Competenties Meiden moeten met name beter leren communiceren met hun ouders en familieleden. De kans op daadwerkelijke gedragsverandering is het grootst als • ze positief zijn over het zelf kiezen van een partner (attitude) • de sociale omgeving hier ook positief over is • de meiden vertrouwen op hun eigen kunnen (self-efficacy) • ze over vaardigheden beschikken om te handelen naar hun attitude
Reflectie op gebruik van het model op basis van de pilot Het stap voor stap analyseren van een probleem aan de hand van de toolkit heeft SPIOR en Dona Daria geholpen in de activiteiten te focussen, gerichte doelstellingen te formuleren en te kiezen voor een bijpassende methode (discussie, voorlichting, rollenspellen of training). Een activiteit wordt gevisualiseerd: waar moet de nadruk op liggen in deze groep, bij dit specifieke probleem (mesoniveau: bewustwording of gedragsverandering)? Hoe staat het met de attitude? Welke barrières zijn er? Wie maakt onderdeel uit van de sociale invloed? Over welke vaardigheden beschikt de groep? (microniveau).
Werken aan competenties vergroot hun self-efficacy, omdat het gevoel dat ze er zelf iets aan kunnen doen daarmee wordt gevoed. Gedrag - gewenst Autonoom gemaakte keuze voor een partner.
De toolkit biedt praktische handvatten om een activiteit zo in te richten dat gestelde doelen realistisch en meetbaar zijn. SPIOR en Dona Daria plukken hiervan de vruchten in hun formulering en uitvoering van activiteiten en projecten.
De activiteit en werkvormen Op basis van de analyse werd vastgesteld dat de attitude ten aanzien van een eigen partnerkeuze van meiden positief is. Het ontbreekt hen echter aan de competenties en een voldoende mate van self-efficacy in ongewenste situaties. De activiteit richt zich om deze reden op de self-efficacy van meiden en het vergroten van hun vaardigheden.
Uit de ervaringen blijkt dat met een aantal aandachtspunten en randvoorwaarden rekening moet worden gehouden: • De trainer/voorlichter heeft een sleutelpositie. Hij of zij moet het niveau van de groep kunnen bepalen (qua attitude, sociale invloed, self-efficacy en vaardigheden) en in het programma hierop kunnen inspelen. • Voorlichters en trainers die veel ervaring hebben met bewustwording werken vraaggericht. Door vragen te stellen en voorbeelden te geven, checken ze hoe de groep over het onderwerp denkt. Vragenlijsten zijn hierbij een hulpmiddel, maar niet noodzakelijk. De vragen met betrekking tot attitude zijn namelijk al in de werkwijze verweven. • Vragenlijsten moeten in dienst staan en een logisch onderdeel uitmaken van de bijeenkomst. Dit geldt voor 0- en eindmetingen én voor evaluatieformulieren.
Doel activiteit: Het vergroten van de vaardigheden en de self-efficacy, zodat meiden, als een ongewenste situatie met betrekking tot partnerkeuze zich voordoet, een eigen keuze maken én dit effectief communiceren naar hun omgeving. Activiteit: Discussie en training communicatievaardigheden met opdrachten en rollen-spelen in twee bijeenkomsten. Meetinstrumenten: vragenlijst aan het begin van de 1e en aan het einde van de 2e bijeenkomst (0- en eindmeting), gericht op self-efficacy en vaardigheden. Daarnaast iemand die beide bijeenkomsten observeert. Voor de verandering
13
B Opdrachtgevers B2. Analyseren van beleidsproblemen
‘Voor de verandering’ is voor opdrachtgevers van diensten of projecten (politiek of ambtelijk verantwoordelijken) die op een maatschappelijk onderwerp een verandering van houding of gedrag bij een doelgroep nastreven. Met deze toolkit heeft u instrumenten in handen om realis tische, transparante en houdbare afspraken te maken met opdrachtnemers. Ook kunt u de opdrachtnemers beter volgen en de resultaten van een project vaststellen.
Probleemanalyse kan geschieden door een causaal veldmodel in te vullen. Daarin worden de maatschappelijke gevolgen, de oorzaken en de oorzaken van de oorzaken van het probleem benoemd. Figuur 5: causaal veld model
B1. Wat biedt ‘Voor de verandering’ de opdrachtgevers? Dit model biedt een multifunctioneel instrument voor opdrachtgevers (zoals deelgemeente en gemeente). Het instrument is wetenschappelijk gegrond en in de praktijk getoetst. Het model helpt opdrachtgevers hun beleidsdoelstellingen en opdrachten scherp(er) te formuleren. Verder biedt het een toetsingskader voor de beoordeling van subsidieaanvragen, gericht op activiteiten in het preventieve kader. Ook kan het ondersteuning bieden bij de evaluatie van activiteiten om resultaten zichtbaar te maken. Dit werkt het beste als (beoogde) opdrachtnemers het model ook kennen en toepassen, met andere woorden: in samenspraak. Het model is ontwikkeld in de praktijk en bewees zijn meerwaarde. Hoe meer diensten, opdrachtgevers en instellingen dit model omarmen, hoe groter het effect. Streven is om dit model, samen met belanghebbenden, in de gemeente uit te laten groeien tot een breed gedragen Rotterdams besturingsmodel voor activiteiten met een oogmerk van bewustwording en/of gedragsverandering.
Gevolg 4
Gevolg 1
Gevolg 2
Probleem
Oorzaak 1
Oorzaak 1a
Oorzaak 1b
Oorzaak 2
Oorzaak 2a
Oorzaak 3
Oorzaak 3a
Oorzaak 3b
Het causaal veldmodel wordt idealiter opgesteld in samenspraak met maatschappelijke organisaties die bekend zijn met de betreffende problematiek en/of doelgroep. Vervolgens wordt een selectie van oorzaken gemaakt die, vanuit het perspectief van de gemeente, (enigszins) beïnvloedbaar zijn. Voor die beïnvloeding worden sturingsinstrumenten gekozen om de oorzaken (ten dele) weg te nemen. Ook de keuze van sturingsinstrumenten wordt in overleg met maatschappelijke organisaties bepaald. Maatschappelijke organisaties kunnen hierin ook signaleren en agenderen richting overheid – het initiatief kan van beide kanten komen.
In dit gedeelte voor opdrachtgevers worden tips en instrumenten gegeven voor het analyseren van beleidsproblemen, het formuleren van beleidsdoelen en de beleidsevaluatie en effectmeting. De onderdelen verwijzen naar de fasen van beleidsvoorbereiding en beleidsevaluatie op het macroniveau van het model (toegelicht in deel A). Voor de afstemming met opdrachtnemers is het goed ook kennis te nemen van het deel dat op hen is gericht: deel C.
Voor de verandering
Gevolg 3
14
B3. Tools en Tips voor het formuleren van beleidsdoelen: SMART en MAGIE Hoe meer men op die manier een doel formuleert, hoe makkelijker evaluatie en effectmeting worden. Ook kunnen opdrachtnemers beter hun projecten inrichten en een bijdrage leveren aan de doelen van de opdrachtgever.
Beleidsdoelen kunnen zo vaag en vrijblijvend zijn als wensen, intenties of goede voornemens. Om als opdrachtgever succesvol op te treden, moet niet alleen van de opdrachtnemers worden verwacht dat zij hun (project)doelen SMART formuleren, maar moeten opdrachtgevers dat zelf ook doen.
Daarvoor wordt tegenwoordig ook wel de afkorting MAGIE gebruikt: Meetbaar Acceptabel Gecommuniceerd Inspirerend Engagerend
Dat betekent dat beleidsdoelen van de opdrachtgever voldoen aan de volgende criteria: Specifiek Meetbaar Afrekenbaar Realistisch Tijdgebonden
MAGIE-doelen zijn zo geformuleerd, dat ze niet alleen meetbaar zijn, maar ook dat: • medewerkers van de opdrachtgevende organisaties en van opdrachtnemende organisaties zich erin herkennen • duidelijk is wat de voordelen zijn om deze doelen na te streven • duidelijk is welke waarden ermee gediend worden.
Een SMART-doel geeft richting: het geeft aan wat de opdrachtgever wil bereiken en stuurt de plannen en voorstellen van de opdrachtnemers aan. Hiervoor geldt ook dat het goed is de plannen in samenspraak met de maatschappelijke organisaties vast te stellen. Met name op de aspecten ‘meetbaar’ en ‘realistisch’ is het belangrijk goed inzicht te hebben in de problematiek en doelgroep. Afhankelijk van het onderwerp moet ook bepaald worden wat een degelijke (valide) meting is van resultaten.
Er moet dus draagvlak voor de beleidsdoelen worden gecreëerd (acceptabel). Dit kan onder meer bereikt worden door mensen actief te betrekken bij het kiezen en formuleren van de doelstelling. Een doel is gecommuniceerd als alle betrokkenen het kennen en begrijpen. Een doel is inspirerend als medewerkers het zinvol vinden en ze een duidelijk verband zien tussen hun eigen inspanningen en het doel. Een doel is engagerend als de betrokkenen zich eraan willen en kunnen verbinden.
Bij SMART beschrijft een helder doel geen proces, maar het duidt een situatie of toestand aan. Enkele voorbeelden: Niet: ‘De kwaliteit van het leefklimaat in de wijken in Rotterdam moet de komende jaren worden verbeterd’ Wel: ‘Over twee jaar zegt 40% van de deelnemers aan het Stadspanel van het COS in Rotterdam dat het leefklimaat in hun wijk de afgelopen jaren verbeterd is’ Niet: ‘De verkeersmobiliteit moet in Rotterdam worden vergroot’ Wel: ‘Het aantal verkeersknelpunten waar dagelijks meer dan 1 uur file wordt geregistreerd is over vier jaar gedaald van 6 naar 2’. Voor de verandering
15
B4. Tools en Tips voor beleidsevaluatie en effectmeting Beleidsevaluatie kan plaats vinden • voordat men met het beleid begint (ex-ante evaluatie) • tijdens de beleidsuitvoering (ex-durante evaluatie) • na afloop van het beleid (ex-post evaluatie).
Meting van het product van beleid wordt ook wel effectmeting genoemd. Bij effectmeting kan een onderscheid gemaakt worden tussen: • Prestaties (of output) • Resultaten • Maatschappelijke (of uiteindelijke) effecten (outcome)
Bij ex-ante evaluatie worden kosten en baten (of effecten en opbrengsten) van verschillende oplossingsstrategieën met elkaar vergeleken. Een goede ex-ante evaluatie maakt de ex-post evaluatie veel eenvoudiger, omdat tevoren is nagedacht over doelen, criteria, verwachte effecten en dergelijke.
Let op: deze laatste categorie kan moeilijk in het kader van een afzonderlijk project worden geëvalueerd. Maatschappelijke effecten zijn immers vaak de uitkomst van een optelsom van maatregelen, programma’s, projecten en omstandigheden die zich buiten het bereik van beleid voltrekken.
Ex-post evaluatie is een evaluatie zoals die in het dagelijks gebruik wordt genoemd. Daarbij wordt gekeken naar de uiteindelijke kosten en vooral naar de opbrengsten. In eerste instantie om opbrengsten in kaart te brengen die een relatie hebben met de doelen; in tweede instantie om andere (onverwachte of verwachte) opbrengsten in kaart te brengen.
Prestaties (kwantitatief) zijn makkelijk te meten, zoals: • aantal bijeenkomsten • aantal deelnemers • aantal malen dat informatie is gevraagd enzovoorts.
Ex-ante en ex-post evaluatie zijn vormen van incidentele, eenmalige evaluaties. Bij ex-durante evaluatie meet je van het begin tot het einde regelmatig een aantal kengetallen om a. het verloop van de beleidsuitvoering te volgen; b. ontwikkelingen in (delen van) de maatschappij te volgen.
Prestaties geven echter nauwelijks inzicht in de kwaliteit van de uitkomsten. Bij evaluatie en effectmeting van projecten van maatschappelijke organisaties op het mesoniveau, gaat het vooral om het in kaart brengen van de resultaten. Resultaten zijn (objectieve of subjectieve) indicaties van een mogelijk maatschappelijk effect. Voorbeeld: het percentage deelnemers aan voorlichtingsbijeenkomsten dat zegt dat zij het onderwerp huwelijksdwang nu beter met hun kinderen kunnen bespreken. Hierover kan de opdrachtgever afspraken maken met de opdrachtnemer. In onderdeel C6 van deze toolkit wordt een nadere uitwerking van mogelijkheden van resultaatmeting gegeven. Met name de daar behandelde ‘do’s en don’t’s zijn voor opdrachtgevers een hulp bij het vaststellen van resultaatverplichtingen en rapportageafspraken met opdrachtnemers.
In beide gevallen wordt gesproken van 'monitoring'. Van elke beleidsmaatregel kan: • het proces geëvalueerd worden: hoe is het beleid verlopen? wat leren we ervan voor volgende beleidsmaatregelen? e.d.) • het product geëvalueerd worden: wat heeft het beleid heeft opgeleverd.
Voor de verandering
16
C Opdrachtnemers C2. Analyseschema attitude- en gedragsverandering
‘Voor de verandering’ is voor opdrachtgevers van diensten of projecten (politiek of ambtelijk verantwoordelijken) die op een maatschappelijk onderwerp een verandering van houding of gedrag bij een doelgroep nastreven. Met deze toolkit heeft u instrumenten in handen om realistische, transparante en houdbare afspraken te maken met opdrachtnemers. Ook kunt u de opdrachtnemers beter volgen en de resultaten van een project vaststellen.
Elke opdrachtnemer doet er goed aan om, voorafgaand aan een projectvoorstel gericht op attitude- en/of gedragsverandering, een analyse van de problematiek te maken, gebaseerd op het ASE-model. Nagegaan moet worden • wat het huidige en gewenste gedrag van de doelgroep is • wat hun attitude(s) ten aanzien van het onderwerp is (zijn) • welke sociale invloed wordt ervaren • hoe sterk de self-efficacy is van de leden van de doelgroep.
C1. Wat biedt ‘voor de verandering’ u als opdrachtnemer? Als organisatie levert u een bijdrage aan het agenderen en bespreekbaar maken van sociale vraagstukken. Daarnaast ontwikkelt u activiteiten en projecten om geconstateerde maatschappelijke problemen het hoofd te bieden. Vaak wordt een positieve gedragsverandering en/of bewustwording bij een groep mensen nagestreefd. Met behulp van dit model en de toolkit kunt u uw activiteiten scherper formuleren en inrichten, communiceren, uitvoeren en evalueren. Het model is theoretisch gegrond en in de praktijk getoetst door Dona Daria en SPIOR. Het model is op organisatie-, project- én activiteitenniveau waardevol. Het kan organisaties bewuster maken van wat ze willen en kunnen (met andere woorden: wat zijn de attitudes, competenties etc.. van de organisatie zelf). Het helpt organisaties om hun activiteiten effectiever in te richten.
Verder moet in kaart gebracht zijn welke externe variabelen een rol spelen, welke belemmeringen de doelgroep ondervindt en over welke competenties de doelgroep moet beschikken om tot gedragsverandering te komen. In onderstaand analyseschema staan deze vragen nog eens uitgesplitst naar onderdeel van het ASE-model. Externe variabelen • Welke externe omstandigheden/ontwikkelingen zijn er? • Hoe groot is de doelgroep? • Welke kenmerken heeft de doelgroep (opleidingsniveau, taalbeheersing, sociaal-economische situatie e.d.)
In dit gedeelte worden tips en instrumenten gegeven voor • het analyseren van problemen op basis van het ASE-model • het bepalen van de ‘fase’ van de aanpak op mesoniveau • het bepalen van doelen en instrumenten per fase • de intake van een opdracht • het formuleren van doelen, voor evaluatie, effectmeting en het eventueel inzetten van observatoren.
Attitude • Welke attitude heeft de doelgroep ten aanzien van.het onderwerp/gewenste gedrag? • Welke kennis heeft de doelgroep over oorzaken en gevolgen van het probleem? Welke voor- en nadelen kennen ze? • Welke emoties ervaren zij bij het onderwerp?
Deze onderdelen verwijzen naar de onderdelen van het model op microen mesoniveau zoals toegelicht in deel A. Voor de afstemming met opdrachtgevers is het goed ook kennis te nemen van het deel dat op hen is gericht: deel B. Voor de verandering
Sociale invloed • Hoe ziet de sociale omgeving van de leden van de doelgroep eruit? • Wie of wat heeft de grootste invloed? Wie zijn sleutelfiguren? 17
• In hoeverre zijn de opvattingen van deze sleutelpersonen en beïnvloeders hetzelfde als die van de doelgroep? • Hoe genegen is de doelgroep om zich van de opvattingen van deze personen iets aan te trekken? • Hoe verhouden sleutelfiguren en doelgroep zich tot elkaar? (Self)-Efficacy • Hoe staat het met de zelfeffectiviteit van de doelgroep t.a.v. dit onderwerp, met andere woorden: ‘het geloof in eigen kunnen’? • Welke inschatting maakt de doelgroep over de mate waarin zij hun gedrag kunnen veranderen? Barrières • Welke externe barrières ervaart de doelgroep (of individuen binnen de doelgroep) om het gewenste gedrag te realiseren? • Welke externe omstandigheden belemmeren de doelgroep om het gewenste gedrag te vertonen? • Welke randvoorwaarden koppelen leden van de doelgroep aan de gewenste gedragsverandering? Competenties • Welke competenties heeft de doelgroep die relevant zijn voor dit thema? • Welke competenties heeft de doelgroep verder nodig om het gewenste gedrag te kunnen vertonen?
Nota bene: het ASE-model (zie pagina 10 en 13) kan met deze vragen twee keer worden ingevuld voor de opzet van een project of activiteit. Met een eerste vragenlijst van links naar rechts beschrijf je de huidige situatie (analyse). Vervolgens kun je met een tweede vragenlijst van rechts naar links de gewenste situatie en de inzet van de activiteit bepalen. Bij gedrag wordt dan eerst het gewenste gedrag ingevuld. Op basis van de uitgevoerde analyse wordt dan bepaald welke factoren men wil en kan beïnvloeden.
Gedrag • Wat is het gedrag van de doelgroep? • Wat is het gewenste gedrag van de doelgroep?
Voor de verandering
18
C3. Drie fasen van agendering naar gedragsverandering en gedragsbehoud
Fase 1: Agendering en bewustwording (aandacht en begrip) In fase 1 ontplooien maatschappelijke organisaties activiteiten die bijdragen aan maatschappelijke agendering en bewustwording van de problematiek. De activiteiten vormen een voedingsbodem voor acties die gericht zijn op gedragsverandering bij de uiteindelijke doelgroep (fase 2). Acties kunnen gericht zijn op een specifieke doelgroep of de overheid.
Een goede probleemanalyse aan de hand van het ASE-model is de basis van een gedegen projectvoorstel. Bij het kiezen van een aanpak (project) moet u als opdrachtnemer een relatie leggen met: • de beleidskeuzes die gemaakt zijn op macroniveau; • de effecten die binnen de onderdelen van het ASE-model (op het micro- niveau) worden verwacht
Fase 1 kenmerkt zich door de volgende aspecten: • Er wordt uitgegaan van een niet-bereikte en niet-geïnformeerde doelgroep, waarbij beleidsmakers ervan uitgaan dat een bepaald beleidsonderwerp aansluit en in een behoefte voorziet. De kennis over of de houding van de doelgroep ten opzichte van dat onderwerp is niet of niet voldoende bekend. • Het beleidsonderwerp is vaak nog niet of alleen in beleidstermen omschreven. De omschrijving is vaak opgeschreven vanuit de ogen van beleidsmakers (zendergericht). • De doelgroep op wie het beleid zich richt is in fase 1 algemeen en nog abstract omschreven. • Voor de doelgroep op wie de communicatie zich richt (let op: hoeft niet de beleidsdoelgroep te zijn) is nog geen keuze gemaakt of een strategie bepaald.
Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het Persuasion Communication Model van McGuire. McGuire stelt, voortbordurend op het ASE-model, dat de voorlichtingsboodschap steeds van vorm verandert naarmate verdere stappen worden ondernomen. Het model wordt als het ware steeds opnieuw doorlopen. Agendering van een onderwerp heeft bijvoorbeeld een ander type voorlichting nodig dan het veranderen van de attitude. McGuire plaatst de stappen van verandering in een matrix met communicatievariabelen: - Fase 1: Aandacht en begrip (hier: agendering en bewustwording) - Fase 2: Gedragsverandering - Fase 3: Gedragsbehoud
Doelen van de fase van agendering en bewustwording: • Vertaling van de abstracte omschrijving van de doelgroep naar een doelgroep met specifiek bekende en benoemde kenmerken. Waar mogelijk zelfs met een personificering van doelgroepleden. De bedoeling is dat duidelijk wordt wie specifiek dit onderwerp betreft en op wie we ons in het bijzonder richten. • Benoemen van de invloed van personen en organisaties, waarmee indirect met de einddoelgroep kan worden gecommuniceerd. • Veranderen van de zendergerichte formulering (op beleidsniveau) in een ontvangersgerichte formulering op doelgroepniveau. Maak het voor leden van de doelgroep herkenbaar, met een oplossing die aansluit bij hun beweegredenen, belangen en behoeften.
Voor de verandering
19
Instrumenten op mesoniveau, passend bij de doelen van deze fase: • Analyse van de doelgroep/deskresearch • Focusgroeponderzoek; met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en met leden van de doelgroep (beleids- én communicatiedoelgroep) voor • verdieping inzicht in kennis en houding (attitude), sociale invloed en self-efficacy • vertaling van zender- naar ontvangersgerichte boodschap • Individuele interviews en kleine groepsgesprekken (kwalitatief onderzoek, doel focusgroep onderzoek) • Massamediale uitingen (schriftelijk, digitaal, radio/TV/straatuitingen) om beleidsonderwerp te agenderen • Algemene bijeenkomsten, lezingen of voordrachten (waarin onderwerp impliciet of expliciet wordt geagendeerd) Fase 2: De gedragsverandering De te zetten stappen kunnen gericht zijn op: • attitude en/ of • sociale invloed en/of • self-efficacy en/of • competenties
Deze fase kenmerkt zich door de volgende aspecten: • De doelgroep is afgebakend en benoemd. Een groot deel van de doelgroep is (nog) niet bereikt of geïnformeerd. Wel kan een deel zijn bereikt met middelen ter agendering (bv media, lezing, intermediair, etc.). • Er bestaat een duidelijk beeld van het kennisniveau cq de houding van de doelgroep ten opzichte van het beleidsissue. • Het beleidsonderwerp is ontvangergericht gemaakt. • De communicatiedoelgroep en de strategie zijn bepaald. Helder is met wie de communicatie wordt aangegaan en op welke personen of doelgroepen de directe inspanningen in deze fase zich richten. • Er bestaat een gedeelde overtuiging bij beleidsmakers en uitvoerende organisaties dat gedragsverandering een proces van lange(re) adem is en dat daarom een enkelvoudige of kortstondige interactie niet volstaat.
Instrumenten op het niveau van de maatschappelijke organisaties, passend bij de doelen in de fase van gedragsverandering, zijn: • Helpdesk voor individuele vragen en kwesties, intake • (digitale) zelftest, ter vergroting van het zelfinzicht • Direct: kleinschalige of individuele trainingen, afgestemd op de doelgroep; primair gericht op het versterken van competenties en/of het wegwerken van barrières) • Indirect: Train-de-trainer modules (trainers zijn: intermediairs/ leden van communicatiedoelgroep trainen om beleidsdoelgroep te trainen) • Serie bijeenkomsten met interactieve onderdelen, reflectie en zelfwerkzaamheid (met zelfwerkzaam huiswerk tussendoor) • Schriftelijke of audiovisuele materialen ter ondersteuning
Doel van deze fase is dat er een daadwerkelijke verandering wordt bewerkstelligd door een of meerdere gerichte stappen te zetten in de richting van het gewenste gedrag. Uitgegaan wordt van de beweegredenen, belangen en behoeften, competenties én barrières van de (individuen binnen de) doelgroep. Voor de verandering
20
Fase 3: Gedragsbehoud Deze fase kenmerkt zich door de volgende aspecten: • In deze fase is de primaire doelgroep vastgesteld ; ze hebben één of meer stappen van het traject doorlopen. • Het behouden van het bereikte niveau staat of valt met het onderhouden van contact met het betrokken deel van de doelgroep. • Geef het betrokken deel van de doelgroep een rol in de verdere uitwerking van het vraagstuk. Het versterkt hun eigen overtuiging. Bovendien zijn ze een (zeer) geloofwaardige zender naar andere doelgroepleden. • Via het betrokken deel kan de bereikte groep verder worden uitgebouwd. • het thema blijft op de agenda omdat beleidsmakers en uitvoerende organisaties samen vinden dat gedragsverandering een proces van lange(re) adem is. Middelen blijven beschikbaar, evenals mogelijkheden voor het behouden van het gedrag. Doel van deze fase is: Het vasthouden van effecten bij het bereikte deel van de doelgroep. Verdere verspreiding van het onderwerp (en het gewenste gedrag) door uitbreiden van het bereik binnen de doelgroep. Instrumenten die bij de doelen in deze fase passen, zijn: • De middelen uit fase 2, te gebruiken voor de nieuwe instroom vanuit de doelgroep, blijven intact. • Voor de al bereikte leden van de doelgroep kunnen worden toegevoegd: - Terugkombijeenkomsten - Presentatie- of schriftelijke materialen, waarmee zij als ambassadeur het proces kunnen ondersteunen (in hun contacten met nog niet bereikte leden van de doelgroep) - Testimonials: etaleren van karakteristieke leden (ervaringsdeskundigen) van de (bereikte) doelgroep met hun verhaal.
Voor de verandering
21
C4. Tools en tips voor de intake van de opdracht Afronding van de opdracht • Wanneer wil de opdrachtgever resultaten zien? • Aan wie worden deze gepresenteerd? • Hoe presenteren we de resultaten van onze werkzaamheden? • Wat wil de opdrachtgever met de resultaten doen?
Wanneer u overleg voert met de opdrachtgever over de mogelijke uitvoering van een project, dan geeft het gebruik van onderstaande checklist helderheid over de aard van de opdracht. Het gaat hier om een wisselwerking: het is in het algemeen niet zo dat opdrachtgever of -nemer het antwoord op alle vragen heeft of bepaalt. Ze vullen elkaar daarin aan. Wellicht heeft u op sommige vragen een verschillend antwoord. Deze checklist helpt u helder te krijgen wat de wederzijdse verwachtingen zijn en hoe u die het beste kunt afstemmen op elkaar.
C5. Tools en tips voor het formuleren van project- en beleidsdoelen
Voorbereiding • Wie is/zijn de doelgroep? • Wat is het (achterliggende) probleem? • Van welk groter probleem of beleidsterrein is dit probleem een onderdeel? • Om welk stadium/welke stadia van het beleidsproces gaat het? • Is er een oplossing voor het probleem bedacht? Zijn er alternatieve oplossingen mogelijk of denkbaar? • Wat is het doel van onze bijdrage? • Wat is het beoogde resultaat?
Voor elk van de drie fasen van gedragsverandering (agendering/ bewustwording, gedragsverandering en gedragsbehoud) geldt dat de geformuleerde doelen een afgeleide zijn van de probleemanalyse. De doelstellingen moeten zoveel mogelijk voldoen aan de SMART-criteria: Specifiek Meetbaar Afrekenbaar Realistisch Tijdsgebonden
Uitvoering van de opdracht • Hoeveel tijd is beschikbaar? • Welke prioriteit heeft de uitvoering van de opdracht in vergelijking met andere projecten? • Welke andere organisaties/ mensen moeten worden ingeschakeld? Zo ja, wie voor welke kennis of welke vaardigheden? • Zijn andere mensen/ organisaties al bezig geweest met dit probleem? • Wat is het beschikbare budget? • Wat moet ik als opdrachtnemer verder nog van de opdrachtgever weten om de opdracht te kunnen uitvoeren? • Past het beoogde resultaat bij deze randvoorwaarden?
Voor de verandering
Een heldere, met SMART geformuleerde, doelstelling geeft antwoord op zes (W-)vragen: • Wat willen we bereiken? • Wie zijn erbij betrokken? • Waar gaan we het doen? • Wanneer gebeurt het? • Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? • Waarom willen we dit doel bereiken?
22
SMART komt in feite hierop neer: een helder doel bevat geen woorden die een continu proces beschrijven als ‘in gesprek gaan met elkaar over ..’, ‘het bevorderen van …’ (iteratieve woorden) maar woorden die op een eenmalige situatie duiden. Bijvoorbeeld: • ‘Na afloop van de bijeenkomst zijn deelnemers in staat drie voordelen te noemen van X’. • ‘Aan het eind van het project kan elke deelnemer een keus maken tussen A en B en voor deze keuze minimaal twee argumenten noemen’. • ‘Na afloop van de cursus geeft minimaal driekwart van de deelnemers aan dat zij dankzij de cursus beter in staat zijn een gesprek met hun dochters te voeren over …’ • ‘Na drie bijeenkomsten kan minimaal de helft van de deelnemers een voorbeeld uit de eigen omgeving noemen van situatie Y’. • ‘Drie maanden na de laatste bijeenkomst kunnen deelnemers minimaal één voorbeeld geven van een situatie waarin zij …’. Met een doel, geformuleerd op deze manier, wordt evaluatie en effectmeting makkelijker.
C6. Tools en tips voor evaluatie en effectmeting van projecten
Bij de laatste categorie kunnen vele andere factoren een rol (kunnen) spelen. Het valt bijvoorbeeld nooit te meten of dankzij een voorlichtingsbijeenkomst het aantal gedwongen huwelijken in Rotterdam is afgenomen. Maatschappelijke effecten kunnen dus niet in het kader van een afzonderlijk project worden geëvalueerd.
Een apart aandachtspunt vormt de evaluatie en effectmeting van projecten, door opdrachtnemers uitgevoerd. In deze paragraaf worden richtlijnen gegeven voor het opstellen van een evaluatieplan, als onderdeel van het totale projectplan.
Prestaties, kwantitatieve gegevens, zijn makkelijk te meten, zoals: • aantal bijeenkomsten • aantal deelnemers • aantal malen dat informatie is gevraagd, etc..
Verschillende soorten uitkomsten Bij effectmeting heb je: • Prestaties (output) • Resultaten • Maatschappelijke (of uiteindelijke) effecten (outcome)
Voor de verandering
Resultaten zijn de objectieve of subjectieve tekenen van een mogelijk maatschappelijk effect. Bijvoorbeeld het percentage deelnemers dat aangeeft dat zij het onderwerp huwelijksdwang beter met de kinderen bespreekt.
23
Een objectieve procesindicator is bijvoorbeeld: • % deelnemers dat na de eerste bijeenkomst ook de volgende bijeenkomsten bijwoont
Bij evaluatie en effectmeting van projecten van maatschappelijke organisaties op mesoniveau gaat het vooral om het in kaart brengen van de resultaten. Indicatoren Eerst moet worden bedacht op welke punten men kan zien dat een verandering richting het doel is ontstaan. Dat zijn de indicatoren. Hoe meer de formulering van het doel aan de SMART-criteria voldoet, hoe makkelijker het formuleren van indicatoren wordt. Die liggen in feite al in het doel besloten.
Resultaten en het model Bij de evaluatie en effectmeting moet uiteraard zoveel mogelijk de analyse van het vraagstuk op microniveau (met behulp van het ASE-model) worden gebruikt. Dat kan door steeds enkele elementen (attitude, sociale invloed of self-efficacy) uit het model centraal te stellen op het niveau van het doel en de indicatoren.
Bij het formuleren van indicatoren zijn minstens twee zaken belangrijk: 1. Een indicator kan objectief zijn of subjectief; in het laatste geval gaat het om de persoonlijke (subjectieve) mening van betrokkene. Bij een subjectieve indicator vraag je iets aan de betrokkene zelf, bijvoorbeeld: • % deelnemers dat aangeeft dat zij, dankzij de bijeenkomsten, beter inzicht hebben in voor- en nadelen van X • % deelnemers dat aangeeft dat zij nu beter in staat zijn om in de toekomst x te doen en y na te laten 2. Een indicator kan betrekking hebben op het proces of op de uiteindelijke uitkomsten (het product). Uiteindelijk zijn productindicatoren het belangrijkst om te kunnen bepalen wat de resultaten zijn van een activiteit of project.
Bijvoorbeeld bij ‘attitude’: Objectief: verschil in scores tussen nulmeting en eindmeting op de stelling ‘Bij ons in de gemeenschap vormt huwelijksdwang geen probleem’ Subjectief: • % deelnemers dat na afloop in een eindgesprek aangeeft, dat zij tot het inzicht is gekomen dat een spanning kan zijn tussen de eisen die vanuit de omgeving worden gesteld en de vrijheid die jongeren willen bij het maken van deze keuzes. • Verschil in % deelnemers dat voorafgaand en na afloop in een gesprek aangeeft, dat er een spanning kan zijn tussen de eisen die vanuit de omgeving worden gesteld en de vrijheid die jongeren willen bij het maken van deze keuzes.
Productindicatoren Een subjectieve productindicator is bijvoorbeeld: • % deelnemers dat aangeeft dat ze vaardigheden uit een training kan toepassen in de dagelijkse praktijk Een objectieve productindicator is bijvoorbeeld: • score op een test of op enkele stellingen (bij voorkeur in vergelijking met de scores op dezelfde test of stellingen in een nulmeting, bij aanvang project) Procesindicator Een subjectieve procesindicator is bijvoorbeeld: • % deelnemers dat de omgang met deelnemersgroep positief waardeert Voor de verandering
24
Bijvoorbeeld bij ‘sociale invloed’:
invullen met hun persoonlijke mening). • Een eenvoudig vragenlijstje of een lijstje met stellingen (bij voorkeur vooraf én na afloop, eventueel alleen na afloop). • Een kleine test tijdens de laatste bijeenkomst. • Een bijeenkomst enige tijd later (3 maanden bv), met daarin de centrale vraag wat men nu aan de bijeenkomsten heeft gehad; of men de besproken onderwerpen al eens in de praktijk heeft kunnen toepassen. Dit is het beste middel om echte resultaten te meten. Het heeft meteen het voordeel dat je vanuit de praktijk suggesties krijgt voor een vervolg • Observatie van handelen of van de manier waarop deelnemers met elkaar in gesprek gaan. De observatie kan gebeuren op basis van een scorelijst door een daarvoor aangewezen observator. In het volgende onderdeel tips om observatoren voor te bereiden op hun taak. • Eventueel: statistieken of ander cijfermateriaal (bijvoorbeeld: aantal malen dat deelnemers later nog hebben teruggebeld met een vraag).
Objectief: • Verschil in scores tussen nulmeting en eindmeting op de stelling ‘Mijn moeder laat mij vrij om zelf mijn partner te kiezen.’ Subjectief: • Het % moeders dat aangeeft dat zij meer begrip heeft voor de manier waarop haar dochter (of kinderen in het algemeen) de keuze van een partner wil maken. Bijvoorbeeld bij ‘self-efficacy’: Objectief: • Verschil in scores tussen nulmeting en eindmeting op de stelling ‘Ik kan met mijn moeder open praten over de vrijheid die ik wil hebben om zelf een partner te kiezen.’ Subjectief: • Het % dochters dat zichzelf in staat acht adequaat te handelen als het onderwerp partnerkeuze aan de orde is. • Het % dochters dat aangeeft dat ze dankzij de bijeenkomst makkelijker met hun ouders over hun partnerkeuze kunnen praten. Evaluatietechnieken De manier van evalueren moet natuurlijk aansluiten bij (het niveau van) de doelgroep. Bij voorkeur vormt de evaluatie (nulmeting en nameting) een logisch onderdeel van de activiteit zelf. De meest gebruikelijke evaluatietechnieken zijn: • Persoonlijk gesprek met elke deelnemer (intakegesprek voorafgaand of exitgesprek na afloop). • Groepsinterview/gesprek (voordeel: interactie tussen deelnemers; nadeel: wederzijdse beïnvloeding, zodat objectief resultaat moeilijk is vast te stellen. Dit nadeel is op te vangen door deelnemers eerst een vragenlijstje te laten Voor de verandering
25
Do’s en don’ts van effectmetingen Projecten die als doel bewustwording en/of gedragsverandering hebben, richten zich vaak op moeilijk bereikbare doelgroepen. Dit ligt aan diverse kenmerken en factoren, zoals een zwakke sociaal-economische positie, beperkte beheersing van de Nederlandse taal of horen bij een gesloten gemeenschap. Voor een succesvolle effectmeting houd je hier rekening mee.
Do’s en don’ts • Effecten zijn niet altijd direct zichtbaar, zeker bij preventieve activiteiten. Formuleer realistische effecten die na afloop te meten zijn. • Het inzetten van een observator levert nuttige informatie op over proces en inhoud van de activiteit. De trainer is bezig met de inhoud en het sturen van de groep. Terwijl de observator van een ‘objectieve’ zijlijn meekijkt. Niet te verwarren met een notulist. • Laat de vragen die je gesteld wilt hebben op een natuurlijke manier terugkomen in de vragen die de trainer stelt. Zo is het een natuurlijk onderdeel van de training en niet iets ‘dat ook nog gedaan moet worden’. • Houd er rekening mee dat deelnemers meestal weinig ervaring hebben met vragenlijsten. Vragenlijsten worden regelmatig argwanend bekeken, o.a. omdat mensen geen zicht hebben op wat met de informatie wordt gedaan. • Een vertrouwensband tussen trainer en deelnemers is belangrijk om de vragenlijst zo betrouwbaar mogelijk ingevuld te krijgen. Als de trainer het belang van de vragenlijst en de vertrouwelijke behandeling toelicht, dan is de kans groter dat de vragenlijst wordt ingevuld. • Activiteiten in dit soort projecten vinden op tal van locaties plaats. Denk aan zelforganisaties, buurthuizen, ouderkamers van basisscholen en moskeeën. De locaties beschikken niet altijd over de faciliteiten om een activiteit in alle rust en gestructureerd uit te voeren. Als vragenlijsten ingevuld worden terwijl het rumoerig is, dan is de kans groot dat deelnemers met elkaar gaan uitwisselen over de antwoorden. • Dat kan ook gebeuren als deelnemers een tweede en volgende keer weer komen op een bijeenkomst (over een gevoelig onderwerp). • Creatieve manieren van effectmeting zijn bijvoorbeeld: werkbladen tijdens de training/activiteit en werken met bakken met ballen (bijvoorbeeld: maak een keuze tussen A en B). Voor de verandering
C7. Tools en tips voor de briefing observatoren bij sessies Een manier om resultaten van activiteiten te meten is het inzetten van een observator. Dit levert nuttige informatie op over het proces en de inhoud van de activiteit. De voorlichter/trainer is bezig met de inhoud en het sturen van de groep, terwijl de observator van een (objectieve) zijlijn meekijkt. Hieronder staan suggesties en tips voor de observatie van een groep deelnemers aan een activiteit. Een gestructureerde observatie geeft handvatten voor een kwalitatieve (of soms kwantitatieve) meting van de resultaten van een bijeenkomst. Een kwalitatieve meting is een waarneming die bijvoorbeeld beschrijft: “Vanaf het begin was er een heel geanimeerde sfeer in de groep”, of “alle deelnemers toonden zich nauw bij het onderwerp betrokken en namen actief deel aan het gesprek”. Afhankelijk van de omvang van de groep of de frequentie of herhaling waarmee bijeenkomsten worden uitgevoerd, kunnen de resultaten tevens in meer kwantitatieve termen worden gegoten, bijvoorbeeld door waar te nemen: 26
“Ongeveer de helft van de groep was vóór de stelling, de andere helft was tegen”, of “slechts een klein aantal ging eerder naar huis”. Hieronder staan suggesties voor een observatie. Het zijn punten waar een observator de aandacht op kan richten en die in een verslag verwerkt kunnen worden: Feitelijke gegevens • Aantal deelnemers • Samenstelling groep (leeftijden, herkomst, welke taal spreekt men? Achtergrond, opleiding?) • Opstelling in zaal (teken voor jezelf een plattegrondje met namen of geef iedere deelnemer een nummer) Gespreksverloop Houd een logboek bij van het gesprek/de sessie, met daarin: • Het verloop van de bijeenkomst, bijvoorbeeld: - Is er sprake van een eenzijdige presentatie door de voorlichter/trainer/gespreksleider? - Is er sprake van uitwisseling tussen de voorlichter/trainer/gespreksleider en de deelnemers door middel van vraag en antwoord? - Is er sprake van discussie onderling? • Wat valt op? - Zijn bepaalde deelnemers veel of weinig aan het woord? - Is het verloop bij bepaalde onderwerpen levendig? - Valt het soms stil, of juist niet? etc.
Gespreksinhoud • Onderwerp • Reacties - Vorm van reactie: spontaan, gespreksleider moet het eruit trekken, stil, ingehouden, levendig, etc. - Inhoud: noteer quotes (opvallende zinnen zoals iemand die ook echt zegt, die de essentie van haar mening weergeven) - Instemming: zijn anderen het met de spreker of met gespreksleider eens (instemmende mening, ondersteuning, versterkende opmerkingen) of oneens (“dat ben ik niet met je eens”, tegengestelde mening naar voren brengen, non-verbaal: nee schudden, etc.) • Non-verbale reacties: - zijn groepsleden betrokken, geïnteresseerd, het eens/oneens, zie je ze denken en stof verwerken, open of gesloten houding, lachen ze of kijken ze serieus, wanneer? Bij welke onderwerpen of onderdelen? etc. etc.
Noteer zoveel mogelijk feitelijke dingen, incl indicaties van de tijd waarin het speelt, bijvooreeld: • start gesprek - 00.10 (na 10 minuten): vraag X wordt gesteld aan de groep - 00.20: discussie verloopt levendig en loopt vanzelf over in onderwerp Y
Voor de verandering
27