Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven 4 februari 2005 Aanslagjaar 1999 Requalification d’intérêts en dividendes - notion de prêt d’argent - compte courant
Arrêt Advocaten: Meester De Wolf Lieven - voor de eiseres
1. - Feiten en procesverloop. 1.1. - J. oefende sedert 1994 dienstverlenende activiteiten in de informaticasector uit in de vorm van een eenmanszaak. Op 27 mei 1998 richtte hij de eenpersoons-B.V.B.A. A. op, hierna genoemd "eiseres", waarvan hij de bestuurder is. Op 30 september 1998 doet hij een quasi-inbreng in de vennootschap van de goodwill van zijn handelsfonds, door verkoop tegen de prijs van 366.882,42 EUR. De vordering van 1 op de vennootschap tot betaling van de prijs werd met een interest van 6 % in rekening-courant geboekt. De goodwill werd afgeschreven op vijf jaar. Eiseres diende voor het aanslagjaar 1999 tijdig een aangifte in de vennootschapsbelasting in. Op 11 september 2001 werd conform de aangifte een aanvankelijke aanslag ingekohierd onder het artikelnummer 803202483. Eiseres ontving voor het aanslagjaar 1999 een bericht van wijziging van 12 november 2001, waarbij een afschrijvingsexcedent en de herkwalificatie van de interesten op de vordering in rekening-courant van J. in dividenden worden aangekondigd. Eiseres verklaarde zich op 6 december 2001 niet akkoord. De administratie liet bij schrijven van 11 december 2001 aan eiseres weten om welke redenen zij geen rekening wil houden met de opmerkingen van eiseres. Op 13 december 2001 en 5 maart 2002 werden conform het bericht van wijziging bijkomende aanslagen in de vennootschapsbelasting en in de roerende voorheffing ingekohierd respektievelijk onder het artikelnummer 111201 en het artikelnummer 219031. Eiseres diende op 1 februari 2002 en 23 maart 2002 bezwaarschriften tegen deze aanslagen in.
De ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijk directeur der directe belastingen te Leuven willigde bij beslissing van 10 juli 2002 het bezwaarschrift enkel in wat betreft de afschrijving van de goodwill. eerste aanleg te Brussel. Zij vordert de directoriale beslissing teniet te doen en de bezwaren gegrond te verklaren, dienvolgens ontheffing van de betwiste aanslagen te verlenen, voor zoveel als nodig de aanslagen te vernietigen, en de BELGISCHE STAAT in de kosten te veroordelen. De BELGISCHE STAAT, hierna genoemd "verweerder", vraagt de vordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren, kosten als naar recht. De rechtbank van eerste aanleg te Brussel verklaarde zich bij vonnis van 13 december 2002 territoriaal onbevoegd en verzond de zaak naar deze rechtbank.
2. - Herkwalificatie van interesten in dividenden. 2.1. -- Krachtens artikel 18, eerste lid, 4 , en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden interesten van al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldleningen verstrekt door een natuurlijk persoon aan een vennootschap, waarvan hij aandelen bezit, of door een persoon aan een vennootschap waarin hij een opdracht als bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent, gelijkgesteld met dividenden wanneer en in de mate dat die interesten de algemene grens van artikel 55 overschrijden of dat het totaalbedrag van die geldlening hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van het belastbaar tijdperk. 2.2. - Het standpunt van eiseres. Eiseres betwist de toepasselijkheid van de herkwalificatieregeling, op grond dat geen geldlening zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, 4 ,en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, dan wel een koop-verkoop met uitgestelde betaling van de prijs voorligt. Eiseres vindt het onredelijk te stellen dat wanneer de koopprijs uitgesteld wordt betaald, er niet langer sprake is van koop-verkoop, maar van lening. De gespreide betaling is immers een toegelaten modaliteit van de verplichting van de koper om de prijs te voldoen. 2.3. -- Het standpunt van verweerder. Verweerder vraagt aandacht voor het feit dat J. blijkens de jaarrekening van 30 november 1999 nog tweederden van het kapitaal van eiseres moest volstorten. Verweerder vestigt ook de aandacht erop dat de procedure betreffende de quasi-inbreng niet volledig werd nageleefd, aangezien de algemene vergadering niet vooraf en met voorafgaande mededeling van het revisoraal verslag de verrichting goedkeurde, en dat de belangenconflictregeling niet werd gevolgd.
Verweerder meent dat de herkwalificatieregeling toepasselijk is, aangezien interesten het bestaan van een lening doen veronderstellen en de rekening-courangt moet warden beschouwd als een lening. 2.4. - Beoordeling. 2.4.1. - Eiseres bewijst aan de hand van de stukken de regelmatigheid van de procedure die werd gevolgd bij de quasi-inbreng. 2.4.2, - Het begrip geldlening waarnaar artikel 18, eerste lid, 4 ,en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verwijst heeft de betekenis die het burgerlijk recht voorziet (J. VAN GOMPEL, Het onderscheid naar Belgisch intern fiscaal recht tussen inbreng en geldlening, T.F.R., 2003, 729, nr. 36). Als reëel contract komt de geldlening pas tot stand door de levering van de geldsom. Dit betekent dat enkel interesten van vorderingen die ontstaan door de levering of de overdracht van een geldsom in aanmerking komen voor herkwalificatie. Bijgevolg kunnen rentegevende vorderingen die hun oorsprong vinden in de toekenning van betalingstermijnen voor de verkoop van een actiefbestanddeel of handelslgoederen of in de niet-betaalde bezoldiging niet worden gelijkgesteld met een geldlening, ongeacht of zij via rekening-courant warden geboekt of niet (J.P. BOURS, Les intérêts d’avances légalement requalifiés en dividendes (article 18, al. 1er, 4 CIR/92), Rev. b. Compt., 2003, 54). Een schriftelijke overeenkomst betreffende de quasi-inbreng is er niet. Volgens verweerder verklaarde 1 tijdens de fiscale controle dat volgende betalingsmodaliteiten werden overeengekomen: - "het geld zal effectief worden teruggestort naarmate de voorziene liquiditeiten van de vennootschap en de gezonde economische toestand van de vennootschap - de terugbetaling zal evenwel uiterlijk geschieden bij een eventuele ontbinding van de vennootschap of een eventuele overname door derden van de deelbewijzen - interesten zijn jaarlijks verschuldigd op de gemiddelde-stand van de rekening en over de hoogte van de interestvoet en de betaalbaarstelling van de interesten wordt jaarlijks beslist op de algemene vergadering" (conclusie verweerder blz. 5). De rechtbank leest de aldus weergegeven verklaring zo dat de prijs wordt betaald naarmate de voorziene liquiditeiten van de vennootschap en de gezonde economische toestand van de vennootschap het toelaten en uiterlijk bij de ontbinding van de vennootschap of een overname van de deelbewijzen van derden. Uit deze overeenkomst blijkt geenszins het bestaan van een geldlening die immers de voorafgaandelijke levering van een geldsom veronderstelt.
Verweerder meent verkeerdelijk dat de aan 1 toegekende interesten wijzen op het bestaan van een lening. Interest wordt immers bedongen als tegenprestatie van de terbeschikkingstelling van kapitaal, maar is ook verschuldigd bij wijze van schadevergoeding wegens laattijdige betaling (B. DE TIMMERMAN, Interest bij schadevergoeding uit wanprestatie en onrechtmatige daad. Een stand van zaken, tevens aanleiding tot een kritische beschouwing over de grondslagen van het Belgische schadevergoedingsrecht, T.P.R., 1999, 1280, nr. 2). In deze is de interest verschuldigd wegens laattijdige betaling van de prijs van 366.882,42 EUR. Verweerder beschouwt eveneens verkeerdelijk ’de rekening-courant als een. geldlening. Een rekening-courant staat immers nooit op zich. Voordat een boeking in rekening-courant kan plaatsvinden, moet er reeds een vordering/schuld bestaan op grond van een andere overeenkomst die niet noodzakelijk een geldlening hoeft te zijn (F. MORTIER, noot onder Antwerpen, 5 september 2000, Fisk. Koer., 2000, 510). De rechtspraak die verweerder aanhaalt en die de rekening-courant als een geldlening beschouwt, steunt aldus op de vaststelling dat de bestuurder gelden via de rekening-courant ter beschikking had gesteld van de vennootschap (Gent, 31 maart 1999, F.J.F., nr. 99/138), en op de vaststelling dat uit de verkoopakte van een onroerend goed blijkt dat de verkoper de overeengekomen prijs ter beschikking van de vennootschap had gelaten (Cass., 12 november 1975, Buil. Bel., nr. 552, 1302). Verweerder betwist niet de werkelijkheid van de quasi-inbreng en aanvaardde overigens de afschrijvingen geboekt op de gekochte goodwill. De vordering van 1 tot betaling van het bedrag van 366.882,42 EUR is bijgevolg een vordering wegens koop verkoop en niet een vordering wegens geldlening. J. stelde het bedrag van de koopprijs niet ter beschikking van eiseres. Hij stond eiseres een uitgestelde betaling van de prijs toe. Besluit. Bij gebrek van een geldlening, is de herkwalificatie van de interersen in dividenden niet mogelijk. Mogelijks is eiseres ondergekapitaliseerd omdat de aandelen niet zijn volgestort. Dit neemt niet weg dat de voorwaarden van artikel 18, eerste lid, 4 , en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om tot herkwalificatie over te gaan, niet zijn vervuld. De vordering is gegrond. OP DEZE GRONDEN DE RECHTBANK gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken, rechtsprekend op tegenspraak, alle andersluidende en meer omvattende conclusies van de hand wijzende als niet terzake en/of overbodig, verklaart de vordering ontvankelijk en gegrond als volgt, vernietigt de bestreden aanslagen met artikelnummer 111201 en met artikelnummer 219031,
beveelt de teruggave van de op grond van die aanslagen reeds teveel geïnde bedragen, meer de moratoriuminteresten overeenkomstig artikel 418 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, rechtsplegingsvergoeding van 349,53 EUR en aan de zijde van verweerder niet begroot omdat zij ze zelf moet dragen. Rechtbank: de heer P. VANDERMOTTEN, alleenzetelend rechter