1. De Wet Gerechtelijke Achterstand heeft als algemeen doel de gerechtelijke achterstand te bestrijden. Bent u van oordeel dat de wet de behandelingstermijn van een zaak (van de inleiding tot aan het vonnis of arrest) heeft verkort of verlengd?
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG Bij de grote meerderheid van de rechtbanken van eerste aanleg is de termijn verlengd. Zij die concrete cijfers geven spreken in de ergste gevallen van bijvoorbeeld een verlenging van 3 maanden in 3 maanden tijd, van 5 à 6 maanden (en de termijn loopt nog steeds verder uit) of zelfs van (meer dan) een verdubbeling in de meeste kamers. Als reden voor de verlenging wordt opgegeven: - De verveelvuldiging van de procedurekalenders. - De zaken die na de inleiding (eventueel ambtshalve) worden vastgesteld op grond van artikel 747 Ger.W. komen bovenop de “oude” zaken die nog steeds geleidelijk aan vastgesteld worden. - Zolang de bestaande achterstand niet opgehaald wordt, kan deze wetswijziging de behandelingstermijn geenszins verkorten. Wel is de termijn die verloopt tussen de inleiding van de zaak en de actie van vaststelling (niet de datum) verkort. - Voor de eerste tientallen zaken waarin een minnelijke kalender kon worden afgesproken tussen de partijen werd fixatie verleend op kortere termijn dan vroeger. Dit gunstig effect is na het verloop van 3-4tal inleidingszittingen volledig weggevallen. - Doordat nu voor bijna alle zaken die worden ingeleid ook een rechtsdag wordt bepaald zijn meer zaken vastgesteld. Volgende nadelen gaan volgens deze rechtbanken gepaard met de nieuwe wet: - Vrijwel alle ingeleide zaken krijgen nu een rechtsdag op een manier die maakt dat de rollen snel opgevuld raken. - De rechtbank wordt verplicht alle zittingsrollen op te vullen, waardoor de toekomst wordt gehypothekeerd. Men stelt zaken vast op 1 à 2 jaar of meer, zonder te weten over welke middelen de rechtbank op dat ogenblik zal beschikken. Dat is geen management en zo kan men geen fixatiebeleid voeren. Het vroegere systeem in onze rechtbank (vaststellingen op maximum 3 maanden en invoering van een wachtlijst) liet toe op elk ogenblik de passende maatregelen te nemen (ontdubbeling, schriftelijke procedure, bijkomende zittingen, enz). - De kalenderregeling wordt dikwijls bepaald op een ogenblik dat partijen nog geen inzage hebben van stukken en nog geen inzicht hebben in de aard en complexiteit van de zaak. Wat met vrijwillige of gedwongen tussenkomsten na kalenderregeling? Afgewacht dient of de advocaten de zaken effectief zullen behandelen op de vastgestelde datum dan wel of zaken op hun vraag zullen dienen uitgesteld of naar de rol verzonden met het risico op verloren pleitduur en blanco zittingen. Indien de zaken uiteindelijk niet behandeld worden op de vastgestelde datum heeft dit zinloos werk meegebracht voor partijen, advocaten, griffie en rechtbank. - Het valt te voorzien dat een aantal zaken dat nu gefixeerd is ingevolge desinteresse van partijen en ingevolge minnelijke regelingen zal wegvallen. De kans bestaat en is groot dat de rechtbank daarvan niet of niet tijdig op de hoogte wordt gebracht. - De partijen kunnen nog zelf afspraken maken in verband met conclusietermijnen en de ‘bijzondere rol’ blijft bestaan (art. 735. § 4. Ger.W.). Er wordt veel tijd en energie gestoken in het bepalen van conclusietermijnen bij het begin van de zitting. De rechtsdagen ligger verder verwijderd omdat zaken gedagsteld worden zonder dat men bv. zeker weet dat ze effectief in staat zullen zijn.
Pagina 1 van 8
-
In bepaalde gevallen (bv wanneer niemand verschijnt) kan de verplichte verzending naar de behandelingsrol leiden tot een nodeloze verlenging. In kort geding worden de zaken meestal, zoals vroeger, tegensprekelijk uitgesteld. Wanneer niemand verschijnt werd de zaak onder het oude regime naar de rol verzonden en kon deze op zeer korte termijn terug worden opgeroepen op grond van art. 804 Ger. W. Thans dient de zaak naar de behandelingsrol te worden verzonden.
Een minderheid van de rechtbanken spreekt van een verkorting van de termijn: - In vele gevallen. - Er wordt gewoonweg nog amper een verzoek tot verwijzing naar de rol ingediend. - De tijd die vroeger verliep tussen de inleidende zitting en het ogenblik waarop een van de partijen besliste tot een 747 of een 751 gaat nu niet verloren. De nieuwe wet heeft volgens deze rechtbanken volgende voordelen: - Er worden meer conclusietermijnen minnelijk vastgelegd waar vroeger de verzending naar de rol werd verzocht. Conclusietermijnen worden opgelegd wanneer de raadslieden niet komen opdagen. - Uit de cijfers van de eerste vier maanden blijkt dat veel minder zaken bij de inleiding naar de bijzondere rol worden verwezen (34 % in beraad genomen, 23% conclusietermijnen bekrachtigd, 11% conclusietermijnen opgelegd door rechter, 23% op verzoek van partijen op vaste datum uitgesteld en 9% op verzoek van partijen naar de bijzondere rol verwezen). Voorlopig besluit: in 90% van de zaken kennen partijen al bij de inleiding de datum van de behandeling van de zaak. Er zal dus in de toekomst veel minder toepassing moeten gedaan worden op de vroegere procedure art. 747§2 Ger.W. (verzoekschrift tot bepaling van de conclusietermijnen). - Voorheen nam de voorafgaandelijke uitwisseling van stukken, het ontbreken van een conclusiekalender, het vragen van een 751 Ger.W. of 747 Ger.W. meer tijd in beslag vooraleer een definitieve pleitdatum kon bepaald worden. Dikwijls werd in deze fase (meer dan) een jaar overschreden. Wel verliep er minder tijd tussen de aanvraag van een pleitdatum en de rechtsdag zelf. - De uitstellen voor korte debatten en waarvan de behandeling gemiddeld een maand (maximum drie maand) later plaatsvindt. Van de 524 inleidingen (van sept tot en met november 2007) zijn er: (slechts) 45 rolverzendingen ingevolge uitdrukkelijk akkoord van partijen, 106 uitstellen (voor korte debatten binnen de maand tot drie maanden), 110 zaken waarin minnelijke conclusietermijnen worden gevraagd, 42 zaken waarbij de rechtbank de conclusietermijnen bepaalt (meestal ingeval niemand verschijnt op de inleidingszitting). - Voor de rechtzoekenden lijkt de nieuwe regeling in ieder geval een vooruitgang. Zij weten thans, maximaal 6 weken na de inleidingsdatum, wanneer hun zaak zal worden gepleit. Voorheen was dat voor hen niet steeds duidelijk (bv. een 751 of een 747 was in hun ogen een pleitdatum en dus een ontgoocheling wanneer bleek dat de zaak “terug” werd uitgesteld). Eén rechtbank antwoordt gemengd: termijn niet verkort voor sommige kamers en wel voor andere (vb. beslagkamer). Een klein aantal rechtbanken ziet geen verandering in de behandelingstermijn. Een iets groter aantal meent dat het nog te vroeg is voor een evaluatie: - Theoretisch zou de duur van de procedure moeten verkorten. Het hangt echter af van de vraag hoeveel conclusies en antwoordconclusies partijen voorzien. Tevens zijn er nog steeds mogelijkheden voor partijen om uiteindelijk aan het einde van de rit nog nieuwe termijnen te vragen en de impact ervan is thans nog onbekend.
Pagina 2 van 8
-
-
Theoretisch zal de termijn verkorten. Wel zal slechts binnen een jaar hierover uitsluitsel kunnen gegeven worden. Het eerste jaar overlappen de oude en nieuwe procedure elkaar. Uiteraard dient rekening gehouden te worden met de periode waarin zaken nog werden vastgesteld onder het oude systeem (4 maanden aftrekken?); daartegenover staat dat er nog een aantal zaken uit het oude systeem zullen moeten vastgesteld worden (hoeveel tijd dit in beslag neemt is vandaag moeilijk te voorspellen?).
Volgende bijkomende opmerkingen werden nog gemaakt: - Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen fixatietermijn en behandelingstermijn. De gehele behandelingstermijn van de zaak voor de rechtzoekende zou niet verlengd moeten worden maar zal misschien korter worden als gevolg van het dynamische effect van het beheer van de verschillende termijnen. - Advocaten hebben nog steeds de keuze hebben om de zaken schriftelijk dan wel mondeling te behandelen. In geval van schriftelijke behandeling dient geen pleittijd voorzien te worden. Concreet worden er op een burgerlijke zitting 5 à 6 zaken vastgesteld waarvan 2 waarvoor pleittijd wordt voorzien en 3 die zonder pleidooi in beraad worden genomen. Het gevolg van de nieuwe wet is dat de eerstvolgende volledig vrije zitting X waarop zaken voor behandeling gesteld worden inderdaad verder in de tijd verwijderd ligt, maar door de toepassing van de schriftelijke procedure zijn er in de weken voor zitting X nog zittingen beschikbaar die kunnen opgevuld worden met zaken voor schriftelijke behandeling.
RECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL Een aantal rechtbanken van koophandel zijn van oordeel dat de termijn werd verlengd: - De rollen raken sneller vol en de vaststellingen gebeuren steeds later. - Bij minnelijke kalenderregeling hebben partijen vaak de reflex om voor 5 conclusietermijnen (eiser 2 x, verweerder 3 x) te kiezen i.p.v. voor 3, ook al is het helemaal niet nodig. Bij een “geleidelijke instaatstelling” (b.v. met verdaging van de zaak van maand tot maand) die door de rechter wordt opgevolgd, doet dit fenomeen zich minder voor. Wanneer de partijen thans vlug de zaak in staat stellen, moeten zij langer wachten op een rechtsdag dan vroeger. De wet heeft dus een averechts effect. - Er dienen veel meer pleitdata verleend te worden op hetzelfde ogenblik waardoor de agenda van de zittingen veel sneller gevuld wordt en steeds verder in de tijd moet vastgesteld worden. Slechts één rechtbank antwoordde dat de termijn in principe zal verkorten, gezien nu meer advocaten al bij de inleiding conclusietermijnen vragen (via brief/dagvaarding, via gemeenschappelijk formulier). Voorwaarde is wel dat de zaak op de pleitzitting volledig in orde is. Dat laatste was vroeger echter reeds een belangrijke reden tot uitstel en dat zal nu waarschijnlijk niet anders zijn. Eén rechtbank antwoordt gemengd: door de grote hoeveelheid zaken die vastgesteld moeten worden, wordt de behandelingstermijn van sommige zaken verlengd. In andere wordt de termijn verkort als de advocaten de zaak pleiten op de voorziene datum. Verschillende rechtbanken stellen dat de nieuwe wet weinig of geen impact heeft: - Vermits de rechter a) in geval van minnelijk overeengekomen conclusietermijnen de door hem te bepalen rechtsdag nog altijd vrij bepaalt, b) in geval hij zelf de termijnen dient te bepalen, hij deze conclusietermijnen zal bepalen in functie van de door hem te bepalen rechtsdag.
Pagina 3 van 8
-
In tegenstelling met de benaming heeft de wet geen enkele invloed op de gerechtelijke achterstand. Het opschrift van de wet van 26 april 2007 is bijzonder hypocriet. Bovendien kan met recht worden gedacht dat de nieuwe wet geen enkele verandering zal teweegbrengen daar waar er echt achterstand is.
Een paar menen dat het te vroeg is om nu al een evaluatie te maken: - Voor de grotere zaken is het niet mogelijk om over de termijnen te oordelen, aangezien de kalenders voor het indienen van de conclusies nog steeds lopen (en het is niet mogelijk om tegen de dag van de terechtzitting te vernemen of de zaken gepleit zullen worden, of de partijen niet om uitstel zullen verzoeken, …). - Hoewel een evaluatie onbetwistbaar opportuun is, is het misschien wat voorbarig om drie maanden na de inwerkingtreding een evaluatie te doen. Het ware wellicht wenselijker om wat meer tijd te laten om precies te kunnen nagaan wat de kwaliteiten en wat de tekortkomingen zijn. Volgende bijkomende opmerkingen werden nog gemaakt: - De vrees bestaat dat de toepassing van de Wet op de Bemiddeling nog meer onder druk zal komen te staan omdat het geschil hierdoor nog meer wordt gejuridiseerd. - De advocaten vraag vaak overdreven termijnen voor de instaatstelling van de zaken. In het kader van een minnelijke gerechtelijke instaatstelling, heeft de rechter geen enkele beoordelingsbevoegdheid en kan hij de termijnen slechts bekrachtigen, terwijl hij vroeger, en als algemene regel, zelf die termijnen vaststelde nadat hij de opmerkingen van de partijen had ontvangen. - In het geval waarbij één der partijen conclusietermijnen vraagt en de andere niet akkoord is of langere termijnen vraagt, is het aangewezen “standaard” conclusietermijnen (1m –1m –14d, doch hierbij ook rekening houdend met de fixatiedatum) te bepalen, aangezien de partij die zich verzet meestal enkel obstructie wil voeren en de zaak zo lang mogelijk wil rekken. Enkel indien het verzoek tot langere termijnen bijzonder gemotiveerd en verantwoord is, worden langere en eventueel meerdere conclusietermijnen bepaald.
PARKETTEN EERSTE AANLEG De grote meerderheid is van mening dat deze vraag niet of minder van toepassing is voor de parketten. De vragenlijst lijkt eerder bedoeld te zijn voor de magistraten van de zetel. Het parket moet in burgerlijke zaken enkel zitting nemen in de zogenaamde mededeelbare materies. Een parket is van oordeel dat de procedures verlengd werden, vooral voor de eenvoudige zaken (verplichting kalenders vast te leggen, vertraging in de rechtspleging indien een van de partijen verstek laat gaan...). Een ander parket meent dat bij de terechtzittingen waarbij zijn aanwezigheid verplicht is (kort geding, staat van personen, jeugd, faillissement en gerechtelijk akkoord) de nieuwe wet niet naar voren komt als een factor die de termijnen verlengt. Een aantal parketten vindt het nog te vroeg om die maatregelen te evalueren, onder meer hun impact op de volledige duur van een rechtspleging. Ten slotte merkt een parket op dat termijnen voor de behandeling van de zaken problematisch blijven, te meer daar er nog een wachtlijst is voor de oude zaken.
Pagina 4 van 8
ARBEIDSRECHTBANKEN De meerderheid van de arbeidsrechtbanken zijn van oordeel dat de termijn werd verlengd: - Vooral voor geschillen inzake arbeidscontracten (partijen vragen immers veel conclusietermijnen zodat de pleitdatum later wordt gefixeerd). - De behandeling verliep vroeger veel soepeler en vaststellingen werden veel vlugger verleend. In sommige kamers kwam op 1 maand tijd de vaststellingstermijn 4 maanden verder te liggen. - In de zaken die in staat moeten worden gesteld hebben de advocaten, in geval van twijfel, de neiging om, ofwel in hun voorstel voor minnelijke kalender, ofwel in hun opmerkingen voor rechterlijke instaatstelling, het aantal nodige conclusies en de pleittijd te hoog in te schatten. - Hoewel de rechterlijke instaatstelling de partijen verplicht om sneller conclusies te nemen, gaat die tijdwinst verloren wanneer de zaak een rechtsdag moet krijgen. De rollen zijn immers snel volledig opgevuld. Het spreekt voor zich dat wanneer de zaak naar de rol wordt verwezen, die wachttijd in dezelfde mate wordt verlengd. Geen arbeidsrechtbank antwoordde dat de termijn is verkort. Een paar arbeidsrechtbanken geven een gemengd antwoord: - Bij de rechterlijke kalenderregeling: tijdswinst. Bij de minnelijke kalenderregeling door partijen: vertraging, er worden thans fixaties verleend op langere termijnen dan er ooit zijn geweest. - In de geschillen over arbeidsovereenkomsten heeft de verplichting om een kalender te regelen de gemiddelde fixatietermijn van 6 op 12 maanden gebracht. In de andere materies, behalve voor collectieve schuldenregeling, werd die termijn met twee maanden verlengd. Voor de collectieve schuldenregeling werd beslist dat het nooit nodig is om ambtshalve de kalender voor instaatstelling te regelen omdat de terechtzittingen nooit inleidende zittingen zijn. Een redelijk aantal stelt dat er geen impact zichtbaar is. - In de dossiers waarop de nieuwe bepalingen van toepassing waren en waarvoor er al een vonnis werd uitgesproken (verstek, beknopte debatten) werd geen wijziging in de behandelingstermijn van de zaken vastgesteld. - De zaken van sociale gerechtigden (OCMW, RVA, Ziekteverzekering e.d.) worden, zoals voorheen, veelal op inleiding behandeld zodat de minnelijke of gerechtelijke regeling van conclusietermijnen weinig wordt toegepast. Er wordt binnen de maand een vonnis uitgesproken en men kan dus moeilijk spreken van verkorting of verlenging van de behandelingsduur. - De wet kan geen versnelling van de procedures tot gevolg hebben. Een aantal stelt dat het te vroeg is om al definitieve conclusies te formuleren i.v.m. de impact van de nieuwe wet. Volgende bijkomende opmerkingen en vaststellingen werden gemaakt in het kader van deze vraag: -
Bij de hervorming werd enkel uitgegaan van het klassieke burgerlijke geschil : een eiser en een verweerder, ieder bijgestaan door een advocaat. Dat schema beantwoordt min of meer aan de geschillen over arbeidsovereenkomsten voor bedienden. Het beantwoordt al in veel mindere mate aan de geschillen over arbeidsovereenkomsten voor arbeiders, en nog veel minder aan de geschillen inzake
Pagina 5 van 8
sociale zekerheid en sociale bijstand, en helemaal niet aan de geschillen inzake collectieve schuldenregeling. -
Er worden nu zaken bij de inleiding gefixeerd die nooit zullen gepleit worden (omdat er bv. een akkoord zal tussenkomen), wat niet economisch kan genoemd worden.
-
Partijen vragen meer dan vroeger al bij de inleiding een conclusiekalender, hoewel zij de draagwijdte en complexiteit van hun zaak nog niet (kunnen) kennen. Het voordeel is dat sneller wordt vastgesteld en partijen dus sneller over een rechtsdag beschikken. Het nadeel is dat deze pleitdata veel verder vallen. Advocaten vragen nu immers opvallend langere conclusietermijnen om een veiligheidsmarge in acht te nemen.
-
De rechter dient deze onderlinge overeenstemming te bekrachtigen en kan dus overdreven conclusietermijnen niet bijsturen (i.t.t voorheen). Partijen kunnen in onderlinge overeenstemming ook om rolverzending vragen, waartegen de rechter niets kan inbrengen.
-
Het grootste probleem is de overbelasting van de zittingsrollen, rekening houdend met vooral het toegenomen aantal fixaties en ook de te lange pleitduur (omdat het vóór de eigenlijke instaatstelling moeilijk is de pleitduur in te schatten, voor de partijen, of, a fortiori, voor het rechtscollege).
-
Wat de geschillen inzake sociale zekerheid betreft, vormt het begrijpen van het systeem van de instaatstelling een probleem voor de rechtzoekenden die niet worden bijgestaan door een advocaat of een vakbondsafgevaardigde en die in persoon verschijnen
-
Een rechtbank stelt nog steeds gebruik te maken van de verdagingen op vaste datum (ook buiten de korte debatten), in toepassing van artikel 754 Ger. W., om de zaak, vooral in sociale zekerheid, vooruit te helpen.
ARBEIDSAUDITORATEN De meerderheid van de arbeidsauditoraten zijn van oordeel dat de behandelingstermijn wordt verlengd. Opvallend is dat al deze respondenten stellen dat er vroeger geen achterstand bestond maar dat de nieuwe procedure vertragend werkt, vooral voor het bepalen van de rechtsdag. Geen enkel arbeidsauditoraat antwoordde dat de termijn is verkort. Een aantal stelt dat het antwoord op de vraag gemengd is: - Verlenging voor zaken inzake sociale zekerheid. Geen verschil voor contractenzaken. - Verkorting voor geschillen inzake arbeiders- en bediendencontracten. Verlenging voor materies zoals arbeidsongevallen, ziekte, werkloosheid, mindervaliden (wegens overbelasting van de rol). - Verlenging van de termijnen waarop gepleit wordt. Omdat de formele aanvragen tot instaatstelling nog toenamen en telkens de termijnen opnieuw dienen te worden toegekend vanaf deze nieuwe aanvragen, lopen de zittingen op lange termijn steeds voller terwijl op korte termijn vrije zittingen open blijven. Anderzijds gebeuren de aanvragen tot instaatstelling steeds vaker maar ook steeds vroeger in de stand van het geding, zodat de uiteindelijke instaatstellingstermijnen niet langer zullen zijn… quod demonstrandum est.
Pagina 6 van 8
Een aantal stelt dat het te vroeg is om al definitieve conclusies te formuleren omtrent de impact van de nieuwe wet. Tot slot meent een auditoraat dat een zekere soepelheid in de toepassing zal moeten nagestreefd worden opdat de korte behandelingstermijnen in de arbeidsrechtbank behouden blijven.
HOVEN VAN BEROEP Bijna alle hoven van beroep zeggen dat de termijn in de meeste gevallen is verlengd: - In meerdere kamers schuift de rechtsdag op met 3 tot 4 maanden. - Op dit ogenblik neemt het aantal vaststellingen toe door de fixatie van de meeste ingeleide zaken, gevoegd bij de fixatie van de zaken die eerder naar de rol werden verwezen en waarvoor de rechtsdag werd verzocht onder het oude systeem van de artikelen 747 of 751 Ger. W. Als gevolg daarvan worden de termijnen voor rechtsdagbepaling ook langer. - In een rechtscollege dat met achterstand kampt, heeft de wet tot gevolg dat de behandelingstermijn wordt verlengd. De wet voorziet immers niets op het vlak van het verhogen van de verwerkingscapaciteit (uitstroom) terwijl de instroom van het aantal te behandelen zaken gevoelig toeneemt, omdat het nieuwe systeem tot gevolg heeft dat bijna alle zaken vanaf de datum van de inleiding (of kort erna) als te behandelen zaken moeten worden beschouwd en vastgesteld (41% meer vast te stellen zaken wat leidt tot 3 maanden langere behandelingstermijn). - De loutere implementatie van het nieuwe systeem heeft een verlenging van de behandelingstermijn teweeg gebracht van ongeveer zes maanden (eenmalig). De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat voordien zaken maar in aanmerking kwamen om vastgesteld te worden wanneer ze in staat gesteld waren. - Door het feit dat de rechterlijke beschikking de conclusietermijnen regelt en spreidt in functie van de mogelijke pleitdatum, en deze pleitdata niet anders kunnen bepaald worden dan op de eerste mogelijke zitting, dus na de reeds volgens de oude wet gefixeerde zaken, ligt het voor de hand dat de behandelingstermijn verder gaat vergroten. - Gevolg van de algemene verplichting de procedurekalender vast te stellen, ook in die zaken waarin niemand verschenen is. De nieuwe wet heeft volgens deze hoven volgende nadelen: - Er dienen zittingskalenders gemaakt te worden in zaken die nooit effectief in staat zullen gesteld worden en al evenmin zullen worden gepleit. Risico op (deels) blanco zittingen. Een rationeel beheer van de zittingsrol om deze blanco’s tijdig op te sporen en terug op te vullen wordt een bijzonder moeilijke en tijdrovende bezigheid. - De diligente procespartijen dreigen de dupe van het systeem te worden nu zij langere wachttijden zullen dienen te ondergaan, wat volledig haaks staat op de ratio legis van de nieuwe procedurewet. - Enerzijds gebeurt het dat, bij de mogelijkheid tot het bekomen van een vroege rechtsdag, de advocaten toch zelf langere conclusietermijnen wensen, waartegen de voorzitter niets kan inbrengen. Anderzijds bepalen de advocaten hun termijnen in functie van de rechtsdag; dus langere termijnen dan strikt nodig. Aangezien alle nieuwe zaken een kalenderregeling krijgen, schuift de gegeven rechtsdag verder op. Eén hof is van oordeel dat de behandelingstermijn op termijn korter zal worden. Bovendien wordt de explosie van vaststellingen enigszins getemperd door het verwijzen naar de rol wegens het ontbreken van een verzoek tot vaststelling vanwege de partijen.
Pagina 7 van 8
Enkele hoven menen dat er in sommige gevallen geen impact is: - Heeft niets veranderd omdat de kalender voor instaatstelling opgemaakt wordt volgens de beschikbare pleitdatum. - Er is voorbehoud over het langetermijneffect dat neutraal zou kunnen blijken. Ook menen enkele hoven dat het momenteel eigenlijk nog te vroeg is voor een betrouwbare evaluatie. Tot slot wordt de suggestie gedaan (wetgevende oplossing) om de verplichte procedurekalender op de inleidingzitting voor te behouden voor die zaken waar minstens één der partijen hierom verzoekt.
ARBEIDSHOVEN Twee arbeidshoven zijn van oordeel dat de termijn werd verlengd: - Omdat a) partijen geneigd zijn uit voorzorg langere en meer conclusietermijnen te vragen dan uiteindelijk nodig zal blijken, b) door de onmiddellijke vaststelling van de meeste zaken via de procedurekalender, de zittingen sneller opgevuld raken (een eerste proef in een arbeidshof heeft uitgewezen dat de vaststellingen met +/-50% zijn vermeerderd) en men dus noodzakelijk verder in de tijd zal zitten voor het vaststellen van zaken. - Heeft te maken met de problemen van de raadslui van de partijen om de kalenders te beheren. Dat lijkt een doorslaggevend feit te zijn, want indien het zou worden uitgeschakeld zou het hof de stroom van dossiers beheren en zouden zodoende de termijnen concreet korter worden. Eén hof antwoordde dat de termijn wordt verkort omdat enkel wanneer alle partijen vragen dat een zaak niet behandeld of niet gefixeerd wordt zij meester zijn over de zaak. In alle andere gevallen is de rechter en de griffier verplicht de nieuwe wetsbepalingen toe te passen, nl. de bekrachtiging van het akkoord van partijen of de rechterlijke instaatstelling, waardoor een uitspraak op een kortere termijn zal volgen. Twee hoven stellen dat het te vroeg is om nu al zinvol een evaluatie te maken van de nieuwe wet. Enerzijds wordt gesteld dat de meeste vaststellingen op de zittingen van september 2007 tot januari 2008 nog zijn gebeurd onder de oude wetgeving. Anderzijds wordt gesteld dat de analyse van de nieuwe wetgeving moet gebeuren volgens goed georganiseerde onderzoeken, waarbij drie assen voor een coherente prestatiemeting in aanmerking worden genomen: a) de aanpassing van de rechterlijke organisaties (bv. griffie van de rollen), b) de praktische oriënteringen, rekening houdend met de deontologische plichten, en c) een statistisch overzicht van de uitwerking van de nieuwe bepalingen. Ten slotte wordt door een hof vermoed dat, op lange termijn, de doorlooptijd zal verminderen, zij het dat in een eerste periode er door de samenloop van de klassieke rechtsdagbepalingen op grond van het vroeger vigerend recht en de rechtsdagbepaling onder de nieuwe wet een flessenhalseffect zal optreden.
HOF VAN CASSATIE De procureur-generaal geeft hierover geen inlichtingen.
Pagina 8 van 8
2. De bepalingen inzake de instaatstelling blijken aanleiding te geven tot verschillende interpretaties, zodat de toepassing ervan niet alleen verschilt van jurisdictie tot jurisdictie, maar zelfs van kamer tot kamer binnen dezelfde jurisdictie. Kan u ons meedelen hoe deze bepalingen in uw jurisdictie worden toegepast en of er, desgevallend verschillen zijn tussen de kamers ?
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
-
-
-
De instaatstelling gebeurt meestal op de inleidende zitting. De minnelijke kalenderregeling (via formulier) tussen partijen wordt bekrachtigd. Een vooraf meegedeeld schrijven van een partij waaruit de instemming blijkt wordt ook aanvaard. In dit geval zal een advocaat die loco verschijnt het formulier ondertekenen. Bij gebrek aan akkoord of ingeval van afwezigheid van een partij gaat de zaak naar de behandelingsrol en wordt een beschikking gemaakt volgens de wettelijke bepalingen. Volgens één magistraat worden er in de meeste zaken die op de behandelingsrol staan, opmerkingen geformuleerd door één of meer partijen. Laattijdige opmerkingen worden niet in aanmerking genomen. De conclusietermijnen worden veelal ver uitgespreid rekening houdend met de veraf liggende pleitdatum. Volgens de wet is enkel een verwijzing naar de rol of een uitstel op vaste datum mogelijk mits akkoord van alle partijen. In geen geval worden de zaken waarop de nieuwe wet van toepassing is nog naar de rol verzonden zoals vroeger. Op de inleidingszitting worden alle zaken weerhouden voor de vaststelling van conclusietermijnen behalve de zaken 1) waarin eenparig verzending naar de rol wordt gevraagd, 2) die op vaste datum worden uitgesteld en 3) die met korte debatten behandeld worden. In geval van minnelijk akkoord over de conclusietermijnen wordt dit akkoord hetzij onmiddellijk hetzij op één week bij beschikking bekrachtigd. In geval partijen niet akkoord zijn over de conclusietermijn of bij afwezigheid van één of alle partijen, wordt na verloop van vier weken en uiterlijk binnen zes weken een beschikking tot conclusietermijnen en rechtsdag verleend. De overige verzoeken tot vaststelling worden onmiddellijk of zeer kort na de indiening ter griffie behandeld. Er wordt geprobeerd, vooral tijdens de « inleidende » terechtzittingen, om pv’s van minnelijke « kalenders » te verkrijgen. Evenwel een kleine opmerking: tal van advocaten volgen de tekst van het Wetboek en leggen een verzoek tot rechtsdagbepaling op grond van artikel 747 neer bij gewone brief zonder zelfs een « ontwerp » van een kalender of een indicatie van een pleitduur op te geven. De griffie moet daarvan verplicht kennis geven (een beetje absurd) en vervolgens de opmerkingen afwachten. Sommige magistraten zijn voorstander van het verzenden van een brief aan die advocaten met de vraag de door hen gewenste termijnen mee te delen en andere nuttige inlichtingen. Maar niet iedereen is het met die methode eens. Op de inleidingszitting wordt een beschikking van instaatstelling gewezen bij afwezigheid van een van de partijen of bij verzet tegen een verzoek tot verwijzing naar de rol na het verstrijken van een maand (opmerkingen). Alle partijen ontvangen een omstandige brief met een formulier als bijlage. In geval van verzoek tot instaatstelling (er werd een formulier opgesteld) wordt de beschikking de dag zelf gewezen. Bij verstek wordt de rechterlijke instaatstelling niet ambtshalve toegepast. (Art. 747, §2 Ger. W. luidt: « onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek »). Wanneer er geen mondelinge of schriftelijke betwisting is, wordt uitstel verkregen op de inleidingszitting op verzoek van een partij die verschijnt. Indien niemand verschijnt, wordt de ingeleide zaak naar de rol verzonden en wordt een beschikking
Vraag 2
Pagina 1 van 11
-
-
van instaatstelling slechts gewezen op verzoek. In geval van een schriftelijk verzoek op de inleidingszitting wordt een beschikking gewezen zes weken later. In de andere gevallen wordt van elk verzoek kennis gegeven en wordt toepassing gemaakt van artikel 747, §2 Ger. W. De vaststellingen voor pleidooien in een minnelijke of rechterlijke kalender worden slechts voor een duur van tien minuten toegekend. Op de terechtzitting die binnen de 15 dagen na het einde van de laatste termijn wordt vastgesteld, zijn beknopte debatten mogelijk die tevens gelegenheid bieden in voorkomend geval kleine incidenten te regelen. In de meeste gevallen wordt de zaak tijdens de zitting die tien minuten duurt uitgedeeld en voor de gepaste duur binnen de drie maanden vastgesteld voor een pleitkamer. Minnelijke instaatstellingen wegens niet betwist achtereenvolgend uitstel, monden uit in gelijkaardige fixaties. De rechters zijn unaniem dat die bepalingen voldoening geven. Wat het administratieve werk voor de griffie betreft, meldt de hoofdgriffier dat het aantal kennisgevingen vanwege de verveelvuldiging van kalenders vrijwel is verdubbeld sinds de inwerkingtreding van de wet. Aanwending van formulieren om partijen toe te laten de agenda vast te leggen, agenda die dan bekrachtigd wordt met het verlenen van een pleitdatum. Bij gebreke aan akkoord hieromtrent of bij gebreke aan gezamenlijk verzoek tot verzending naar de rol wordt de zaak onbepaald uitgesteld, waarna er na verloop van vier weken zelf een agenda bepaald wordt of het later akkoord bekrachtigd wordt. Wanneer gedingpartijen op de inleidingszitting geen akkoord hebben bereikt (rol – uitstel – termijnen), worden de zaken naar de wachtrol verwezen voor instaatstelling (1 maand opmerkingen – 6 weken beschikking termijnen + rechtsdag). Met akkoord van alle gedingspartijen kan ook nog rolverwijzing. Op de inleidingszitting worden eventuele akkoorden omtrent de conclusietermijnen geakteerd en wordt vervolgens vaststelling verleend op de eerst nuttige vrije zitting van een pleitkamer. Indien er geen akkoord is of één van de partijen niet verschijnt, wordt de zaak verzonden naar de wachtrol van een pleitkamer voor kalenderregeling binnen de 6 weken. In onderling akkoord kunnen partijen ook verzending naar de A.R. vragen; deze handelwijze begint meer en meer ingang te vinden; het nadeel van deze handelwijze voor partijen bestaat er wel in dat, wanneer zij nadien vaststelling vragen wanneer de zaak in staat is, de vaststellingstermijn veel langer is dan onder de vroegere regeling.
Een paar rechtbanken zien een verschillende toepassing van kamer tot kamer: - In het rechtsgebied werden die uiteenlopende interpretaties onderzocht en besproken tijdens verschillende overlegvergaderingen, met het oog op uniforme good practices, waardoor de (kleinere) verschillen die tussen sommige kamers blijven bestaan, konden worden verminderd (zij het niet volledig weggewerkt). In dat verband mag niet worden vergeten dat de wetsinterpretatie onder de rechtsprekende functie valt en dat elke rechter op dat vlak onafhankelijk is, zodat het niet mogelijk is om de rechters een gemeenschappelijke interpretatie op te leggen van bovenaf … - In de meeste kamers dient op zijn minst één partij dit te vragen. In sommige kamers wordt tot instaatstelling overgegaan wanneer niemand verschijnt. In sommige gevallen wordt er gewacht op mogelijke opmerkingen van de tegenpartij, in andere niet en komt zelfs zeer snel een beschikking tot stand. De overgrote meerderheid is van oordeel dat de interpretatie uniform is en de toepassing dus niet verschilt van kamer tot kamer. Dit werd bereikt door: - Overleg + de vaststellingen op de diverse kamers gebeurt tijdelijk door de inleidingrechter. - Via voorbereidende vergaderingen een consensus te bereiken omtrent de toepassing ervan. De wet wordt zoveel mogelijk gevolgd. - Afspraak te maken onder rechters en modelformulieren op te maken (zie bijlage). Deze gegevens worden wekelijks aangepast en een de balie/partijen meegedeeld. - Voorafgaandelijk per sectie een overleg/werkvergadering te houden + er liggen ter griffie 3 soorten formulieren klaar om efficiënt te kunnen werken: 1) wanneer partijen
Vraag 2
Pagina 2 van 11
-
-
onderling ter zitting conclusietermijnen afspreken (art. 747§1, 1ste lid, Ger. W.) met verzoek tot rechtsdagbepaling, 2) wanneer partijen onderling binnen de maand na de inleidingszitting conclusietermijnen afspreken (art. 747§2 Ger. W.) met verzoek tot rechtsdagbepaling, 3) bepaling door de rechter van de conclusietermijnen (art. 747§2, 3de lid, Ger. W.) met rechtsdagbepaling. Het gemeenschappelijk uitwerken van modelbeschikkingen en van nota’s voor akkoord. Die nota werd door de balie goedgekeurd en wordt door de balie ook gebruikt. De magistraten die zich met de burgerlijke kamers bezighouden voeren hetzelfde beleid voor de ambtshalve instaatstelling bij stilzwijgen van een partij of van alle partijen. De af en toe voorkomende uiteenlopende interpretatie tussen de verschillende kamers, bij voorbeeld over de beoordeling van de omstandigheden die uitstel op vaste datum mogelijk maken, wegen niet erg zwaar door. Overleg balie – magistratuur.
RECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
-
-
“Soepeler”, indien een partij (of de partijen) bij de inleiding van de zaak een uitstel vraagt, staan wij dat toe, en indien niemand verschijnt, verzenden wij de zaak naar de rol (voor de zaken in “beknopte debatten”) zonder de zaak systematisch hangend te houden in afwachting van het opstellen van een dwingende kalender. Geen weet van verschillen, toepassen wet zoals het vermoedelijk hoort behalve op de inleiding als bv. niemand verschijnt en er is een brief dat alles geregeld is, wordt de zaak natuurlijk niet meer vastgesteld met termijnen (rol B1) maar gaat ze naar de rol A (rol dodo) wat me logisch lijkt. Het heeft geen zin onnodige beschikkingen te maken. Minnelijke instaatstelling: partijen vullen op formulier, aangemaakt door de griffie, de overeengekomen conclusietermijnen in. Deze worden geacteerd op het zittingsblad en bekrachtigd door de rechter. Dit kan zowel op de inleidende zitting als op een zitting, waarop de zaak, in gezamenlijk akkoord van alle partijen, werd verdaagd. Na de zitting wordt onmiddellijk een beschikking gemaakt waarin de rechtsdag wordt bepaald; deze rechtsdag wordt in toepassing van artikel 747 § 2, lid 4 Ger. W. ter kennis gebracht van de partijen en hun raadslieden bij gewone brief. Rechterlijke instaatstelling: wanneer niet alle partijen aanwezig zijn, wordt de zaak ambtshalve door de rechter naar de bijzondere rol van instaatstelling verwezen. De griffie verwittigt de raadslieden van partijen hiervan bij gewone brief. Daarna hebben partijen een maand om opmerkingen te formuleren. Na het verstrijken ervan wordt binnen de twee weken door de rechter een rechtsdag bepaald in toepassing van artikel 747 § 2, lid 5 Ger. W. Wanneer een zaak naar de rol werd verwezen, op gezamenlijk verzoek van alle partijen, kunnen de partijen vrij en onderling hun conclusietermijnen zelf regelen; wanneer er dient gepleit te worden kan een rechtsdag aangevraagd worden in toepassing van art. 747 § 2, lid 5 Ger. W. of art. 750 Ger. W. De laatste weken wordt door de Voorzitter afgeweken van het principe van de rechterlijke instaatstelling: wanneer geen der partijen ter (inleidende) zitting verschijnt, wordt de zaak ambtshalve naar de bijzondere rol verwezen. Gezien de specifieke situatie (één inleidingskamer en vijf pleitkamers) is het zo dat de beschikkingen worden verleend door de pleitkamers, naar dewelke de zaken verwezen worden. In de kennisgeving van de verdaging aan de partijen/raadslieden is wél vermeld dat ze niet (meer) aanwezig moeten zijn wanneer hun standpunt omtrent de instaatstelling schriftelijk voorhanden is.
Vraag 2
Pagina 3 van 11
-
-
In de praktijk maken we een onderscheid tussen vijf scenario’s: 1) Beide partijen zijn het erover eens dat de zaak naar de rol moet worden verzonden: de griffier noteert dit akkoord in het p.v. van terechtzitting. 2) Beide partijen hebben een akkoord over de conclusietermijnen: de rechter laat beide partijen een formulier voor minnelijke vaststelling conclusietermijnen invullen dat in de zittingszaal ter beschikking ligt. Een pleitdatum wordt mondeling meegedeeld. Na de zitting verleent de rechtbank een beschikking die wordt vermeld in het proces-verbaal van terechtzitting. De beschikking wordt met gewone brieven ter kennis gebracht aan partijen en hun raadslieden. 3) Partijen zijn het niet eens over de wederzijds voorgestelde termijnen of één van de partijen wenst dat de zaak naar de rol gaat en de andere partij wenst termijnen: a)de griffier noteert deze vaststellingen in het p.v. van terechtzitting, b) de zaak wordt op zes weken gesteld voor beschikking, c) nadat eventuele opmerkingen door partijen ter griffie worden neergelegd, d) verleent de rechtbank op de gestelde datum beschikking waarbij de pleitdatum uiterlijk drie maanden na de laatste conclusietermijn wordt vastgesteld, e) de beschikking wordt op dezelfde wijze als bij 2) ter kennis gebracht van partijen en hun raadslieden. 4) Voor de zaken die op de rol staan wordt een verzoekschrift neergelegd: dit verzoek (in de praktijk vaak een gewone brief) wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de andere partij(en) en bij gewone brief aan de advocaten. Tegenpartij heeft een maand tijd om opmerkingen te formuleren. Zes weken na verzending verzoekschrift verleent de Voorzitter van de rechtbank beschikking. De pleitdatum wordt vastgesteld uiterlijk drie maanden na de laatst neer te leggen conclusie. De beschikking wordt op dezelfde wijze als in 2) ter kennis gebracht aan partijen en raadslieden. De rechtbank aanvaardt dat de instaatstelling kan bevolen worden door de beschikking van instaatstelling gewezen door de kamervoorzitter alleen, alhoewel dit in strijd is met de letter van de Wet. Indien geen van de partijen enige opmerking maakt over de instaatstelling binnen de maand na de inleiding noch in de inleidende akte noch later, wordt er geen instaatstelling bevolen. Zijn de termijnen overeengekomen tussen partijen bindend voor de rechtbank? De termijnen voorgesteld door partijen worden in principe gevolgd maar worden soms aangepast rekening houdend met bijvoorbeeld het feit dat de eerste termijn verstrijkt voor de uitspraak van de beschikking, vakantieperiodes (eindejaarsfeesten – gerechtelijk verlof enz.).
Slechts één rechtbank ziet een verschillende toepassing van kamer tot kamer: evident dat de Wet aanleiding geeft tot verschillen in de respectievelijke inleidings- en pleitkamers (bv. kamers van Kortgeding, Vordering tot Staking, Bevoegdheid voorzitter). Deze kunnen niet dezelfde bepalingen hanteren daar de noden anders zijn dan de inleidingskamers van de zaken ten gronde. Men mag niet uit het oog verliezen dat in Kortgedingprocedures en zoals in Kortgeding altijd de factor hoogdringendheid aanwezig is. Alle andere rechtbanken zijn van oordeel dat de interpretatie uniform is en de toepassing niet verschilt van kamer tot kamer. Opgegeven redenen hiervoor zijn: - Een speciale vergadering over de toepassing van de bepalingen van de nieuwe wet en uitwerken van de gemeenschappelijke praktijken. - De zaken worden verdeeld door de voorzitter zodat de instaatstelling steeds op dezelfde wijze gebeurt. Verder is er overleg tussen de rechters en de hoofdgriffier met als doel de wet op dezelfde manier toe te passen in alle kamers. - De rechtbank heeft erover gewaakt dat de nieuwe bepalingen op uniforme en homogene wijze worden toegepast in de verschillende kamers. - Principieel wordt, met uitzondering van de zitting (zoals) in kort geding, de procedurekalender bepaald door de inleidingskamer.
Vraag 2
Pagina 4 van 11
PARKETTEN EERSTE AANLEG Een aantal parketten meent dat deze vraag niet op hen van toepassing is. Een parket meent dat het niet mogelijk gepreciseerd om welke interpretaties het Een parket stelt dat er van de ene tot gesignaleerd, die evenwel niet belangrijk
is die vraag te beantwoorden indien niet wordt gaat. de andere kamer sommige verschillen worden zijn.
ARBEIDSRECHTBANKEN Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
-
-
-
Tot vandaag werd slechts een rechterlijke kalender gevraagd ; de advocaten geven de voorkeur aan de consensus. De toepassing van artikel 750 Ger. W. werd versoepeld na bespreking in de commissie Balie. Er werd overeengekomen dat een verzoek tot rechtsdagbepaling op grond van artikel 750 zonder gelijktijdig of voorafgaandelijk neerleggen van conclusies, kan worden aanvaard indien de partijen of hun advocaten een geschrift, een brief of een fax neerleggen waarin wordt gepreciseerd a) dat zij geen conclusies willen nemen, b) de reden waarom zij geen conclusies nemen (zaak zonder voorwerp geworden, louter bekrachtigen, geen betwisting, instemming met het verzoek tot deskundigenonderzoek,…) c) de pleitduur. Die vaststelling zal op die manier beantwoorden aan de doelstelling die de wetgever ervoor in gedachten had. Er wordt overigens geen pleittijd verloren en de magistraat kan het dossier met kennis van zaken doeltreffend voorbereiden. Verzending naar de B.R. enkel indien alle partijen akkoord zijn; zoniet behandeling of uitstel op vaste datum om de intenties van de partijen te kennen of minnelijk of gerechtelijk in staat stelling. Ambtshalve weglating van de B.R. is mogelijk indien ter zitting geen enkele partij verschijnt. Indien de partijen blijk geven van totale desinteresse is het niet aan de rechter de zaak te fixeren (misschien tegen de wil van de partijen in, bv. als enkel gedagvaard werd om de verjaring te stuiten en er ondertussen onderhandeld wordt). Werkwijze: ofwel 1) partijen gaan akkoord om conclusietermijnen te regelen (art. 747§1 Ger.W.). Dan kan de rechter dit enkel bekrachtigen, ook als partijen termijnen voorstellen van 3 of 4 maanden. De rechtsdag wordt bepaald. Er is evenwel geen garantie dat op die datum kan worden gepleit. 2) Zaak wordt verdaagd op verzoek van beide partijen. 3) Beide partijen vragen verzending naar de rol. 4) Men vordert vonnis bij verstek. 5) In alle overige gevallen wordt de zaak aangehouden om uiterlijk binnen de 6 weken een beschikking te vellen met conclusietermijnen en pleitdatum. Bij minnelijke instaatstelling worden de voorgestelde termijnen van partijen gerespecteerd en bij rechterlijke kalenderregeling wordt een uniform systeem gehanteerd, afhankelijk van de aard van de zaak (bv. ingewikkeld karakter). Algemeen probleem bij elke kalenderregeling: soms is conclusietermijn verstreken voor de verwerende partij vooraleer de eisende partij haar stukken heeft meegedeeld. Er zou, voorafgaandelijk de bepaling van conclusietermijnen, ook een termijn dienen bepaald te worden voor de mededeling van de stukken (doch is niet echt afdwingbaar). Het dossier kan 4 richtingen uitgaan: 1) pleiten, 2) tegensprekelijk uitstel op vaste datum (hetgeen impliceert dat wordt afgeweken van de rechterlijke instaatstelling en dat er geen minnelijke instaatstelling is), 3) verzending naar de rol (hetgeen
Vraag 2
Pagina 5 van 11
impliceert dat wordt afgeweken van de rechterlijke instaatstelling en dat er geen minnelijke instaatstelling is) en 4) wachten op een beschikking over de minnelijke instaatstelling (747 § 1) of over de rechterlijke instaatstelling (747 § 2) en dit binnen de wettelijke termijn, tenzij er door de partijen andere opmerkingen werden geformuleerd binnen de termijn van een maand in het kader van de rechterlijke instaatstelling. Het grote probleem bestaat hierin, dat de nieuwe tekst het uitstel wegens verstek van een van de partijen met verzending van een 803 Ger. W. heeft geschrapt. In de materies sociale zekerheid en vooral sociale bijstand zou dat de rechtbank de gelegenheid bieden “controle te houden” en de eenvoudige zaken die om een of andere reden op de inleidingszitting niet konden worden gepleit, snel te behandelen. De rechtbank probeert evenwel de praktijken van de verschillende kamers eenvormig te maken, waarbij soms “gerechtelijke kunstgrepen” worden uitgehaald. -
-
Werkwijze op de inleidingszitting: 1) Bekrachtiging akkoord conclusietermijnen op de zitting: partijen worden aangemoedigd gezamenlijk conclusietermijnen af te spreken in toepassing van art. 747§1 Ger. W. De zittingsgriffier heeft de modelformulieren bij die nog kunnen ingevuld worden ter zitting. Hier wordt steeds meer gebruik van gemaakt. 2) Alle partijen vragen rolverzending: de zaak wordt naar de rol verzonden. 3) Er is geen zekerheid dat alle partijen akkoord zijn met rolverzending: de zaak wordt uitgesteld naar de eerstvolgende nuttige zitting op één maand, waarna uiterlijk 14 dagen nadien een beschikking instaatstelling tussenkomt. Elke partij ontvangt na de inleidingszitting een schrijven met verzoek de conclusietermijnen en pleitduur te laten kennen, met mededeling dat er hoe dan ook (dus ook bij stilzwijgen) een beschikking instaatstelling tussenkomt. 4) In de zaken met partijen in persoon worden de zaken zo mogelijk op de inleidende zitting behandeld of op korte termijn uitgesteld. Werkwijze: 1) De partijen zijn afwezig, niemand doet een verzoek => verzending naar de rol. 2) een van de partijen is aanwezig : zij kan ofwel een verstekvonnis verkrijgen, ofwel een uitstel op een nabijgelegen vaste datum en de toepassing vragen van artikel 803 Ger. W. (indien de zaak op die terechtzitting niet wordt gepleit kan een consensuele instaatstelling gebeuren op verzoek van de partijen, of een rechterlijke instaatstelling op verzoek van een partij), ofwel een verzending van de zaak naar de rol, en in dat geval kunnen de partijen ofwel rechtsdagbepaling op grond van artikel 750 Ger. W. verkrijgen, ofwel overeenkomen over een consensuele, in een beschikking vastgestelde instaatstelling of, op eenvoudig schriftelijk verzoek van een partij, een rechterlijke instaatstelling zien gebeuren overeenkomstig het 1e tot het 4e lid van §2 van artikel 747 van hetzelfde wetboek. 3) De partijen zijn aanwezig : zij kunnen in beknopte debatten pleiten of, indien de rol van de terechtzitting het toelaat, de zaak de dag zelf pleiten (zo’n 15 tot 20 minuten voor de beide partijen). Zij kunnen een beschikking van consensuele instaatstelling verkrijgen of een rechterlijke instaatstelling. Zij kunnen een uitstel op een nabijgelegen vaste datum verkrijgen (op 1 of op 2 maanden) indien zij van oordeel zijn dat zij de zaak in staat kunnen stellen en een korte pleitduur nodig hebben (15 tot 20 minuten voor de twee partijen). Zij kunnen in onderling akkoord de verzending van de zaak naar de rol vragen. Het systeem werd aangenomen na overleg met de advocaten en de “vertegenwoordigers van de partijen” (zoals de syndicaal afgevaardigden). Na iets meer dan drie maanden toepassing, geeft die praktijk voldoening aan de balie, aan de vertegenwoordigers van de partijen en lijkt hij ook voldoening te geven aan de rechtzoekenden die in persoon verschijnen zonder te worden bijgestaan (indien het gevolg dat de rechtbank op de terechtzitting aan de procedure zal geven duidelijk wordt toegelicht en ook de griffie hulp verleent in de vorm van de nodige inlichtingen aan de rechtzoekenden, die zelf waken over hun belangen).
Slechts één arbeidsrechtbank stelt dat de bepalingen van de nieuwe wet niet uniform worden toegepast. Zij hanteert bewust 2 verschillende wijzen:
Vraag 2
Pagina 6 van 11
1) In de zaken m.b.t. de arbeidsovereenkomsten strikte toepassing van de wet: alléén verwijzing naar de rol of uitstel bij akkoord van beide partijen. 2) In de zaken m.b.t. de sociale zekerheid soepelere toepassing om geen nodeloze achterstand op te bouwen door conclusietermijnen en pleitdata vast te leggen indien er voor geen van beide partijen een belang toe bestaat (vb. zaken m.b.t. bijdragen inzake sociale zekerheid worden voornamelijk ingeleid om verjaringen te stuiten terwijl er weinig echte betwistingen bestaan over de verschuldigdheid van de bedragen. Vaak zijn de verweerders ook al aan het afbetalen volgens een overeengekomen afbetalingsplan.) Als de verweerder in zulke zaak verstek laat gaan en dus niet uitdrukkelijk zijn akkoord betuigt met de door eiser gevorderde verwijzing naar de rol, zullen we de stilzwijgende toestemming van de verweerder met de verwijzing naar de rol vermoeden en dus toch naar de rol verwijzen. Zoniet lopen we het risico dat de pleitzittingen allemaal volgezet worden met niet te pleiten zaken, zodat de reëel betwiste zaken niet meer binnen een redelijke termijn kunnen worden behandeld. De overgrote meerderheid spreekt van een uniforme interpretatie, de toepassing verschilt niet van kamer tot kamer. Om verschillende interpretaties te vermijden werd meestal een nota opgesteld met een éénvormige regeling en duidelijke richtlijnen. Deze kwam over het algemeen tot stand in overleg en werd overgemaakt aan en besproken met de magistraten en de griffiers. In sommige gevallen werd tevens een nota overgemaakt aan de stafhouder voor verspreiding onder de advocaten.
ARBEIDSAUDITORATEN Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
-
Er wordt op de inleidingzitting vastgesteld of partijen de zaak willen behandelen. Indien beide partijen akkoord zijn met verzending naar de rol, gaat de zaak naar de rol. Indien één van de partijen niet akkoord is of niet verschijnt, zal de rechter binnen de zes weken een beschikking maken met vermelding van conclusietermijnen. Indien beide partijen akkoord zijn over conclusietermijnen, zal dit bevestigd worden in een beschikking. Meestal vragen partijen wel eerst wat de zittingsdatum is en passen hun conclusietermijnen daaraan aan. Toepassing nieuwe wet m.o.o. de doelstelling ervan, nl. een versnelling van de procedure en ingrijpen van de rechtbank in het procesverloop. Dus wordt, zoals in het verleden, in heel wat zaken (vnml. eenvoudige sociale zekerheidsgeschillen) de zaak op de inleidende zitting weerhouden of wordt een kort uitstel verleend (op vaste datum) om tot regeling te komen of om bepaalde zaken te verifiëren (bv. een betaling). Dit kan ook gebeuren op vraag van de eisende partij en bij verstek van de verwerende partij (bv. invorderingen van de RSZ). Indien er op de inleidende zitting een akkoord is tussen de partijen omtrent de conclusietermijnen wordt de zaak op 14 dagen gezet (in dezelfde kamer) voor beschikking, waarbij de voorgestelde conclusietermijnen worden bekrachtigd en een rechtsdag wordt bepaald. Als er geen akkoord is tussen partijen omtrent de conclusietermijnen wordt de zaak gesteld op 6 weken om, na eventuele opmerkingen van partijen binnen de maand, de conclusietermijnen en de rechtsdag te bepalen. Volgende regels worden toegepast: a) maximale soepelheid in het bekrachtigen van alle schriftelijke (fax, mail incl.) akkoorden tussen partijen; b) uitsluitend mét uitdrukkelijk akkoord van partijen zaken naar de rol verwijzen; c) ingeval er géén akkoord is, noch voor instaatstelling, noch voor rol, gaat de zaak voorlopig naar de rol en volgt na een termijn van één maand een ambtshalve agenda tot instaatstelling (al dan niet voorafgegaan door een contact met partijen); d) elk verzoek tot instaatstelling geeft aanleiding tot een beschikking 747 §2.
Vraag 2
Pagina 7 van 11
-
-
Conform de wet wordt door de advocaten ter zitting een kalender neergelegd en door de rechter onmiddellijk een pleitdatum meegedeeld, daarna schriftelijk bevestigd door een beschikking. Als een of meerdere partijen niet verschijnen wordt de kalender door de rechter opgesteld en aan partijen meegedeeld. Wanneer niet vaststaat dat er een onderlinge overeenstemming is tussen partijen omtrent de rolverzending of wanneer er geen verzoek is tot vaststelling overeenkomstig art 747 §1, Ger.W., wordt de zaak naar de eerstvolgende maand uitgesteld m.o.o. instaatstelling. Op die zitting wordt dan enkel de instaatstelling door de voorzitter gecontroleerd en de neerlegging van het verzoek tot instaatstelling en/of de mondelinge toelichtingen worden genoteerd op het zittingsblad. De zaak wordt alsdan naar de rol verwezen m.o.o. een beschikking inzake instaatstelling door de voorzitter uiterlijk na twee weken. Dit is een zeer omslachtige procedure, die veel tijd in beslag neemt.
Slechts één auditoraat stelt dat er verschillende interpretaties zijn en de toepassing verschilt van kamer tot kamer: bij dergelijke open wetgevingen en samenraapsels van vage bepalingen met gebrek aan coördinatie met de overblijvende artikelen van het Ger. W. is een wildgroei aan interpretaties onvermijdelijk, zelfs voor verschillende kamers van eenzelfde rechtbank, zeker wanneer deze zeer uiteenlopende materies behandelt. Alle anderen spreken van een uniforme interpretatie, de toepassing verschilt m.a.w. niet van kamer tot kamer. De opgegeven redenen hiervoor zijn: - Overleg(vergaderingen) om de nieuwe regeling zo uniform mogelijk toe te passen. - Werkwijze vastgelegd in een gezamenlijke nota van de voorzitter en de hoofdgriffier. - Centrale regeling van de in staatstelling (door de griffier van de rollen onder toezicht van de voorzitter) voor alle kamers, dus geen verschillen tussen de kamers. - Geopteerd om de wetsbepalingen zo strikt mogelijk toe te passen. De voorzitter waakt erover dat alle kamers dezelfde toepassing en interpretatie aan de wet geven.
HOVEN VAN BEROEP Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
De beschikking van instaatstelling wordt in het p-v van de zitting opgenomen. Dit is tijdbesparend voor de griffie. Enkel bij een verzoek op grond van art. 747, § 2, al. 5 Ger.W., wanneer de zaak bij de inleiding naar de bijzondere rol werd verwezen of verdaagd, wordt nog een afzonderlijke beschikking gemaakt. De bepalingen worden conform de wet toegepast (1.) behalve wat de onmiddellijke vaststelling voor pleidooien betreft (2.): 1. Rolverzendingen en uitstellen worden slechts toegestaan bij uitdrukkelijk gezamenlijk verzoek, d.w.z. géén vermoeden van akkoord met een rolverzending bij stilzwijgen van een of alle partijen of advocaten. Indien niet alle partijen aanwezig zijn of gereageerd hebben derwijze dat onmiddellijk een kalenderregeling kan vastgesteld worden, wordt een stand-still van vier à vijf weken in acht genomen om partijen toe te laten alsnog opmerkingen te laten geworden. N.B. partijen (de “afwezigen” worden hier niet van verwittigd). Dit levert met name een probleem op wanneer een verkorting van de termijn voor opmerkingen gepast lijkt wegens het dringend karakter: de wet voorziet niets in dit opzicht. 2. Omdat “de vroegste rechtsdag waarop een pleitdag zou kunnen worden bepaald” (art. 747, §1, lid 2 Ger.W.) of “de datum van de pleitzitting… uiterlijk drie maanden na de overlegging van de laatste conclusies” (art. 747, §2, lid 3 Ger.W.)
Vraag 2
Pagina 8 van 11
-
-
wegens de bestaande en met zes maanden aangegroeide achterstand zodanig ver in de toekomst ligt, is het ondoenbaar en ondenkbaar onmiddellijk, bij de inleiding of zes weken nadien vaste pleitdata te voorzien, vaak meer dan twee jaar in de toekomst (wat ook zou inhouden dat alle vorige zittingen over een periode van meer dan twee jaar zouden volgeboekt staan, met alle organisatorische gevolgen van dien). Wij hebben de nadelen van dit onmogelijke systeem zo goed mogelijk trachten op te vangen, met respect voor de geest van de wet, door het einde van de conclusietermijnen inderdaad ongeveer drie maanden vóór de eerste mogelijke pleitdatum te voorzien en door tussen het einde van de conclusiekalender en de eigenlijke pleitdatum, drie maanden later, nog een “verificatiezitting” in te lassen, zeer kort volgend op de laatste conclusietermijn (ongeveer twee weken later). Het is de bedoeling dat op die verificatiezitting een vijf- à tiental minuten per zaak besteed worden aan het nazicht van de zaak om op dat ogenblik o.a. de schifting te maken tussen die zaken die echt in staat en nog actueel zijn (met, bijkomend, het nazicht i.v.m. het neerleggen van de stukken en het bepalen van de werkelijk benodigde pleittijd) enerzijds en anderzijds de zaken die toch niet in staat geraakt zijn of waarin zich andere problemen voordoen die een echte pleitvaststelling in de weg staan. Op die manier hopen wij de zaken te kunnen uitfilteren die, zonder dit systeem, ongetwijfeld aanleiding zouden geven tot desorganisatie op de eigenlijke pleitzittingen (deels of volledig blanco zittingen, overboekingen). Zo moet men, bij voorbeeld, niet uit het oog verliezen dat een correcte toepassing van de nieuwe wet op de inleidingszitting, leidt tot een groot aantal vaststellingen om te pleiten, na proceskalender, waarin de rechter geen enkele aanduiding kreeg van partijen over de omvang van de zaak en van de pleidooien. In die omstandigheden kan de rechter op de inleidingszitting onmogelijk een concrete pleittijd uit zijn mouw schudden en zal zijn schatting steeds aleatoir zijn en meestal ofwel te hoog ofwel te laag liggen, wat aanleiding zal geven tot ofwel gedeeltelijk blanco zittingen, ofwel tot voortzettingen wegens onvoldoende ingeschatte pleittijd. Op de verificatiezitting, kort na het verstrijken van de conclusiekalender, kan hierover met partijen gedialogeerd worden en kan de rechter vervolgens de zaak een werkelijke fixatiedatum geven binnen de drie maanden die volgen, zodoende de geest van de wet respecterend. Minnelijke akkoorden tot instaatstelling en verzoeken tot pleitdatumbepaling worden bekrachtigd. De rechterlijke instaatstellingen geschieden zoals voorgeschreven door de wet. Vanaf 1 september 2007 tot 30 november 2007 gebeurde dit door de kamer aan wie de zaak bij de inleiding werd toegewezen. Gezien vanaf 1 december 2007 alle kamers van het Hof inleidingskamers zijn geworden geschiedt de bekrachtiging van een minnelijk akkoord op de inleidingszitting. Uiteraard wordt de zaak verwezen naar de rol indien alle partijen hierom verzoeken. «Vademecum». Op te merken valt dat zeer veel pleiters voorafgaandelijk onderling overeenkomen om al van bij de inleidingszitting een procedurekalender voor te stellen. In sommige rechtbanken bestaat al in de praktijk in het geval niemand verschijnt dit ruim te interpreteren als een stilzwijgend verzoek tot verzending naar de bijzondere rol. Heel wat nutteloos werk wordt op die manier vermeden als men bedenkt dat de administratieve afhandeling van procedurekalenders in een grote of middelmatige rechtbanken met één inleidingkamer heel wat tijd in beslag neemt (toekenning, opstelling, ondertekening, repertoriëring, fotokopiëren en verzenden).
Slechts één hof ziet licht verschillende interpretaties, de toepassing verschilt er een beetje van kamer tot kamer: elke magistraat stelt de beschikking op volgens zijn criteria, maar weinig verschillen binnen het rechtscollege, daarentegen is men zich ervan bewust dat de advocaten geconfronteerd worden met systemen die van rechtscollege tot rechtscollege verschillend zijn.
Vraag 2
Pagina 9 van 11
Alle andere hoven zien een uniforme interpretatie, de toepassing verschilt niet van kamer tot kamer. Opgegeven redenen hiervoor zijn: - Een informatievergadering en daarna een evaluatievergadering leidde tot een nota met een aantal aanbevelingen. - De instaatstelling is gecentraliseerd in één enkele “centrale inleidings- en voortgangskamer” m.o.o. een eenduidige, duidelijke en kenbare toepassing. - De kamervoorzitters zijn bijeengekomen en hebben een gemeenschappelijke praktijk aangenomen. Dat “vademecum” werd aan de balie gestuurd.
ARBEIDSHOVEN
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast: -
-
De werkwijze die het hof volgt stemt overeen met wat de wet bepaalt. Art. 747 §1 Ger. W. voorziet in de bekrachtiging van het akkoord van partijen tot regeling van conclusietermijnen en bepaling van de rechtsdag op de inleidende zitting. Dit gebeurt in de praktijk in een aantal kamers d.m.v. een beschikking die gegeven wordt op het zittingsblad. In de meeste kamers gebeurt dit echter met een beschikking van de voorzitter van de kamer waaraan de zaak wordt toebedeeld, dit uiterlijk binnen de acht dagen na de inleidende zitting. Artikel 747 §2 Ger. W. voorziet: a) Gerechtelijke instaatstelling: uiterlijk zes weken na de inleidende zitting (rekening houdend met de opmerkingen van partijen). De werkwijze is eensluidend: de voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toegewezen, geeft, tussen de maand en zes weken na de inleiding, een beschikking met bepaling van conclusietermijnen en vaststelling van de rechtsdag, zonder dat de zaak op zitting komt. Wel wordt naar die beschikking verwezen in het P.V. van terechtzittingen. b) Verwijzing naar de rol: in onderlinge overeenstemming en op verzoek van partijen. Dit verzoek kan uitdrukkelijk geformuleerd worden. In dat geval verwijst de voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toegewezen deze zaak naar de rol met een beschikking. Binnen het hof is er eensgezindheid nopens de stelling dat het akkoord van de partijen ook stilzwijgend kan zijn en kan blijken uit overeenstemmende elementen (aanwezigheid van een brief in het dossier van een van de partijen of van haar raadsman, waarin wordt aangekondigd dat de verwijzing naar de rol zal worden gevraagd – ontbreken van reactie van de andere partijen – niet verschijning ter terechtzitting). Deze zienswijze vermijdt nutteloze beschikkingen nopens conclusietermijnen en instaatstelling in zaken die de plaats innemen van zaken waarin de partijen effectief kunnen en wensen te pleiten en waarin achteraf – op vraag van de partijen – toch een wijzigende beschikking moet worden genomen. c) Bepaling rechtsdag na verzoekschrift art. 747 §2 Ger. W. De voorzitter van de kamer aan wie de zaak is toegewezen geeft een beschikking. Praktisch gezien moet verzending naar de rol worden vermeden, behalve indien dat het gevolg is van het akkoord van de twee partijen. Men moet vermijden dat de wetgeving wordt omzeild door uitstel, gevolgd door een niet consensuele verzending naar de rol.
Geen enkel arbeidshof is van oordeel dat de toepassing verschilt van kamer tot kamer. De meerderheid spreekt van een uniforme interpretatie, toepassing verschilt niet van kamer tot kamer. Want: - De eerste voorzitter heeft na een werkvergadering met de magistraten en griffiers een nota met daarin een praktische werkwijze opgesteld die door alle kamers van het arbeidshof wordt gevolgd.
Vraag 2
Pagina 10 van 11
-
De wet werd door de magistraten en de griffiers besproken om een werkwijze uit te werken die waarborgen biedt voor een eenvormige toepassing in de drie afdelingen en in de vijftien kamers van het hof. Het is de centraliserende rol van de griffie van de rollen, die onder het toezicht staat van een magistraat-coördinator die waakt over een eenvormige toepassing van de wetgeving.
HOF VAN CASSATIE De procureur-generaal stelt dat deze vraag zijn parket niet betreft.
Vraag 2
Pagina 11 van 11
3. Bij stilzwijgen van één partij of van alle partijen dient een gerechtelijke instaatstelling te gebeuren, met bepaling van een pleitzitting uiterlijk drie maanden na de laatste conclusietermijn. Is de vrees reëel dat er daardoor gedeeltelijk blanco pleitzittingen ontstaan, waardoor de gerechtelijke achterstand zou vergroten? Is het in de praktijk mogelijk dit op te vangen ? (art. 747, § 2, Ger. W.)
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG Een kleine minderheid stelt dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen: - De kans lijkt quasi onbestaande. Iedere partij ontvangt een kopie van de beschikking dagstelling. Wanneer geen der partijen zich aan een instaatstelling wenst te houden zullen zij het niet zo ver laten komen en om verzending naar de rol verzoeken vóór de beschikking wordt verleend. In het andere geval zal iedereen gewoon de bevolen conclusietermijnen volgen. Bovendien lijkt het mij dat een partij niet het risico zal nemen dat op de pleitdatum een op tegenspraak gewezen vonnis tegen haar wordt verleend wanneer toch één der partijen op de zitting verschijnt. - Geen blanco zittingen omdat er steeds op elke zitting wordt gedagsteld. Er zijn dus op elke zitting zaken gefixeerd zowel na minnelijk verzoek als bij gerechtelijke bepaling. - Geen enkel gevaar. Hoewel de advocaten een vrij precieze pleitduur vragen, is het maar moeilijk om een rechtsdag binnen de drie maanden vast te leggen omdat de zittingen vol zitten. Er moet “in overtal” worden vastgesteld. Voorbeeld: een zitting duurt over het algemeen 180 minuten (maar vaak langer), een beschikking van “gedwongen” rechtsdagbepaling wegens stilzwijgen van de partijen moet een pleitduur vermelden: uiteindelijk zou men tot een situatie met overvolle zittingen komen : problemen inzake het beheer. Of dan zou het een “relaisdatum” zijn voor één minuut. De meerderheid stelt dat er wel vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen. - Voor zover de rechter verplicht wordt om systematisch een pleitzitting vast te stellen, zelfs indien de partijen niets vragen.. Om dat gevaar te beperken, hebben wij afgesproken om in dergelijke hypothesegevallen slechts een korte en forfaitaire duur voor te behouden voor de behandeling van die zaken. Maar de grote meerderheid van de rechters is voldoende gemotiveerd en verantwoordelijk om te onnodig tijdverlies te vermijden, en aangezien hun zittingen over het algemeen overbelast zijn gaat het in werkelijkheid om een zeer theoretische kans. - Ik zie niet in hoe dit binnen het huidige systeem zou kunnen worden opgevangen. - Door de instaatstelling te organiseren wanneer er niemand verschijnt, zullen een groot aantal zaken worden vastgesteld die nooit zullen worden behandeld. Men mag niet uit het oog verliezen dat in een groot aantal zaken, na de inleiding, geen vaststelling meer wordt aangevraagd., omdat de zaak bv. geregeld is, er een akkoord is, enz. Door deze zaken in staat te stellen creëert men fictieve vastgestelde zaken. Daarom gebeurt de toepassing van art. 747Ger. W., in de meeste gevallen, alleen op verzoek van minstens één partij. - Voor zover over het algemeen de nodige pleitduur niet gekend is, en zelfs indien de partijen echt de intentie hebben te pleiten. De ambtshalve kalender die “bij gebrek aan strijdende partijen” op de inleidingszitting wordt vastgesteld is conform het voorschrift van de wet maar geeft aanleiding tot controverse (zie daarover het colloquium dat plaatsvond in Luik). Wanneer de omstandigheden voor een ambtshalve instaatstelling verenigd zijn, stuurt de griffie de partijen (of advocaten) een briefe met het verzoek hun opmerkingen binnen de wettelijke termijn te doen gelden. De partijen hebben dan de gelegenheid om hun standpunt over de vraag of het opportuun is een pleitzitting vast te stellen, mee te delen. Indien de partijen het
Vraag 3
Pagina 1 van 7
-
-
-
-
-
-
niet eens zijn (bij voorbeeld over het bestaan van een wettelijke grond tot schorsing van het burgerlijk proces, of over de vraag of het opportuun is het einde van een minnelijke onderzoeksmaatregel af te wachten…) moeten zij pleiten over het beperkte punt. Een oplossing in geval van volkomen stilzwijgen zou erin bestaan de conclusietermijnen te bepalen maar slechts een symbolische pleitduur te geven. Pleitduur zou pas worden toegekend indien een van de partijen er op dat ogenblik om verzoekt. De zaken waarin een partij (behalve de verstekgevallen) of alle partijen niet op de inleidingszitting verschijnen, vormen evenwel een minderheid (ongeveer 1 of 2 dossiers op 20). De afwezigheid op de inleidingszitting is over het algemeen het geval voor advocaten die tot een externe balie behoren. Door samenstelling van de zitting met zaken voor mondelinge en schriftelijke behandeling kan hieraan verholpen worden. Statistieken tonen dat ¼ van alle ingeleide burgerlijke rechtszaken na de inleidende dagvaarding gedurende drie jaar niet geactiveerd worden en vervolgens in aanmerking komen voor weglating van de rol (art. 730 Ger.W.). Wanneer in al deze zaken volgens de nieuwe wet een rechtsdag moet bepaald worden, is het risico zeer groot dat dit een maat voor niets is (nutteloos werk). Opvangen door deze zaken vast te stellen zonder vermelding van pleitduur. Er wordt op toegezien dat ze over verschillende zittingen worden vastgesteld (dus geen zitting met alleen dergelijke zaken). Volledig blanco zittingen zullen er dus niet voorkomen. Wel mogelijk dat in deze zaken op de pleitzitting niemand verschijnt zodat de zaak toch naar de bijzondere rol dient verwezen. Het lijkt moeilijk partijen uiteindelijk te verbieden (gemotiveerd) te doen wat de wet hen toelaat en men kan moeilijk "reservezaken" fixeren. Het is echter niet waarschijnlijk dat alle zaken zouden wegvallen, zodat het gevaar voor echte blanco zittingen toch miniem lijkt. Openstaande pleitduur kan niet altijd ingevuld worden: advocatuur is niet altijd bereid (wanneer vaststelling wordt gevraagd in zaken die in staat zijn) om op korte termijn (lees binnen de drie weken) de zaak te komen pleiten. In de beginperiode is dit inderdaad beperkt gebeurd, doch gezien de overbelaste zittingen is dit risico voor de toekomst praktisch onbestaande. Wel bestaat wellicht het risico dat in de toekomst geen pleitdatum zal kunnen verleend worden uiterlijk drie maanden na de laatste conclusietermijn omdat de zittingen reeds volzet zijn. Bijkomende zittingen inlassen ter oplossing van dit probleem is niet evident gezien het personeelskader niet werd aangepast. Hangt af van de materie, vb. in de fiscale kamer is de vrees zeer reëel, soms ook niet. In het verleden werd ook al vastgesteld dat tal van doorhalingen volgden nadat het Hof van Cassatie uitspraak had gedaan over een probleem waarvoor men massaal naar de rechtbank was gestapt. Gesuggereerde oplossingen: toch in beraad nemen wanneer één partij heeft geconcludeerd en eventueel nieuwe termijnen toekennen indien geen van beiden concludeerde; duidelijke communicatie met de balie.
Een aanzienlijk deel vindt het nog te vroeg om deze vraag te beantwoorden: - Dit zal verschillen van materie tot materie. - Twijfel omtrent de gevolgen van deze wetsbepaling. Gevoel dat er gedeeltelijk blanco pleitzittingen zullen ontstaan maar niet te staven. De praktijk zal dit moeten uitwijzen. Geen mogelijk om dit op te vangen, tenzij de bepaling in onbruik geraakt. - Er zal eerst een evaluatie moeten gemaakt worden van het aantal zaken dat niet behandeld wordt. Dit wordt opgevolgd en indien nodig kan men meer zaken vaststellen dan thans gedaan wordt.
RECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL
Vraag 3
Pagina 2 van 7
Slechts één rechtbank ziet geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. Integendeel zelfs, er wordt gevreesd dat er op relatief korte termijn een gebrek aan pleitzittingen zal ontstaan. Alle andere rechtbanken zien wel een reële vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen: - Al het mogelijke wordt gedaan om dit in de praktijk op te vangen en de zittingen met andere zaken op te vullen maar dit is niet altijd realiseerbaar. Soms verwittigen advocaten te laat om een zaak nog tijdig te kunnen oproepen. De vaststellingen op basis van art. 750Ger.W. zijn eerder de uitzondering geworden. Oplossing: art.747§2Ger.W. niet toepassen in zaken waar het niet aangewezen lijkt (zaken waarin niemand verschijnt en niemand conclusietermijnen vraagt, noch in de dagvaarding, noch in de verklaring van verschijning). - Ik weet niet hoe dat te verhelpen behalve indien de partijen vrij vroeg signaleren dat de zaak niet op de geplande datum kan worden gepleit. In dat geval zal het mogelijk zijn een ander dossier dat in staat is rechtsdag te geven (misschien in de gewezen beschikking vermelden dat bij “problemen” voor de geplande zitting, de partijen “verzocht wordt” de rechtbank op de hoogte te brengen…). - Oplossing: het systeem laten zoals het voor de wet was, maar wel de rechter de mogelijkheid geven om in iedere stand van het geding de partijen een conclusiekalender op te leggen. De rechter zou moeten beschouwd worden als een manager van zijn zitting en zou genoeg procedurele instrumenten ter beschikking moeten krijgen om zijn zitting optimaal mogelijk te managen. Andere oplossing: dat advocaten tijdig schrijven dat de zaak niet zal doorgaan, dan kan er eventueel nog een andere zaak in de plaats worden vastgesteld. Goede opvolging van de dienst van de rollen noodzakelijk. - Probleem stelt zich vooral bij de rechterlijke ambtshalve instaatstelling. Het is nog te vroeg om de impact ervan te meten. Om dat soort problemen te vermijden, zijn sommigen er voorstander van om, wanneer er termijnen werden bepaald, de zaak op relaisdatum voor één minuut vast te stellen en pas dan, na te hebben vastgesteld dat de zaak in staat is om te worden gepleit, een datum met pleitduur vast te stellen. Om die praktijk in te voeren is het nodig te werken met vrije uurroosters op korte termijn, wat zou mogelijk zijn in de rechtbanken van koophandel. Mochten er tijdens de pleitzittingen te veel zaken worden afgezegd, dan is het mogelijk dat wij die werkwijze overwegen. - Vooral bij ambtshalve rechtsdagbepaling zullen waarschijnlijk een aantal zaken op de gestelde rechtsdag niet gepleit worden, waardoor andere zaken, die wel kunnen gepleit worden, op een latere rechtsdag belanden. In de praktijk niet op te vangen. - Enkel rechterlijke kalenderregeling wanneer minstens één partij daarom verzoekt. Zie ook het antwoord van de Minister van Justitie (Commissie Justitie, Kamer, 13 november 2007, vraag nr. 03 van volksvertegenwoordiger Sabien Lahaye-Battheu). Vrees dat ook een aantal zaken die in toepassing van het nieuwe art. 747 Ger.W. worden gefixeerd, uiteindelijk niet zullen doorgaan op de rechtsdag, meer bepaald degene waarbij van in het begin reeds een kalender wordt vastgelegd, zonder dat het duidelijk is welke de betwistingen zijn of waar ze naartoe gaan. Dit kan moeilijk opgevangen worden in de praktijk: alles hangt ervan af wanneer komt vast te staan dat een bepaalde zaak niet zal doorgaan... en of de rechtbank daarvan tijdig verwittigd wordt! - Inderdaad vrees dat door voorbarige/te voortvarende/te optimistische in staatstellingen zaken zullen wegvallen op de pleitdag wegens niet in staat. Niet gemakkelijk dit in de praktijk op te vangen. Te hopen is dat de advocaten dit na enig verloop van tijd gewaar zullen worden en zij zullen streven naar een realistische instaatstelling. - Evenwel is het moeilijk – want nog te vroeg – om de juiste impact te meten. De rechtbank ziet geen remedie om de situatie te verhelpen.
Vraag 3
Pagina 3 van 7
-
-
Risico bij automatische gerechtelijke instaatstelling. Oplossing: indien niemand vraagt om conclusietermijnen (noch bij dagvaarding of brief van verschijning of ter zitting) en louter de tussenkomst wordt gemeld en/of verzending naar de rol wordt gevraagd, wordt de zaak naar de rol verzonden (dus geen gerechtelijke instaatstelling op de inleidingszitting). Om dit te vermijden wordt bij stilzitten van alle partijen niet in staat gesteld. Toch is het inderdaad te verwachten dat er meer zaken niet in staat zullen zijn op de vastgestelde datum. Nu reeds wordt slechts ongeveer 70% (gemiddeld) van de pleitzaken behandeld om redenen eigen aan de partijen. Dit percentage zal oplopen. Daarom worden meer zaken gesteld zodat het aantal zaken in beraad (gemiddeld) onveranderd blijft.
PARKETTEN EERSTE AANLEG Geen parket stelt niet te vrezen voor gedeeltelijk blanco zittingen Een aantal stellen dat er wel een vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen. - Tal van zaken waarin een pleitdatum gepland is, worden uiteindelijk niet gepleit om verschillende redenen, bij voorbeeld omdat in het geschil een minnelijke regeling is gebeurd, of omdat een van de partijen afziet van het geding, of omdat een van de partijen overleden is, of omdat er een probleem is inzake ereloon van de raadsman, of omdat een partij een andere raadsman heeft genomen, of omdat een van de partijen in de loop van de procedure ontmoedigd is geraakt. Het valt in de praktijk vaak voor dat de rechtbanken als oplossing voor die situatie relaisdata voorzien. Blanco zittingen zijn er maar zelden in de zogenaamde mededeelbare burgerlijke zaken. - In theorie bestaat de kans, maar in de praktijk is het te vroeg om het vast te stellen na slechts 3 maanden toepassing van de wet, aangezien de conclusietermijnen (en termijnen voor nieuwe conclusies) langer zijn dan 3 maanden.
ARBEIDSRECHTBANKEN Een minderheid heeft geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen: - Wel zullen er gefixeerde zaken niet doorgaan. Naast art. 747 § 2 Ger.W. bestaan er nog genoeg andere fixatieartikels om een zitting te “vullen”. De instaatstelling betreft vooral de materie van de arbeidsovereenkomsten, terwijl in sociale zekerheid de meeste zaken vlot gepleit worden op de inleiding of op vaste datum worden gesteld. - Nieuwe regeling zal niet meer of minder bijdragen tot blanco-zittingen dan andere manieren van in staat stellen omdat er geen middel bestaat om een zaak te vonnissen tegen de wil (in afwezigheid) van partijen. Het enige (al te drastisch) middel is de rechtbank de mogelijkheid te geven een uitspraak te doen zelfs bij afwezigheid van beide partijen. Ongeveer de helft vreest wel voor gedeeltelijk blanco zittingen. Dit kan mogelijk opgevangen worden door: - Contact met de stafhouders en de syndicaten om aan te dringen bij de pleiters om zo vlug mogelijk te laten weten wanneer een zaak niet zal worden gepleit, om de griffie toe te laten een andere zaak vast te stellen op de vrijgekomen plaats. De ervaring leert echter dat pleiters vaak pas op het laatste ogenblik of de zitting zelf dit laten weten. Enige andere praktische remedie: wet niet toepassen (niet onze bedoeling).
Vraag 3
Pagina 4 van 7
-
-
-
-
De griffiers en kamervoorzitters beschikken over een modelbrief om de partijen of de advocaten die niet zijn verschenen of die zich niet op de inleidingszitting hebben aangeboden, erop te wijzen dat het dossier hangend is voor rechterlijke instaatstelling, dat zij nog de mogelijkheid hebben in onderling akkoord de verwijzing naar de rol te vragen gedurende de termijn van een maand die bepaald is voor de opmerkingen, maar dat de rechtbank alleszins opmerkingen verwacht die het mogelijk maakt een aangepaste kalender te bepalen en realistische pleitduur. Het ware verkieslijker geweest een systeem in te voeren waarbij, met het oog op verwijzing naar de rol, voor de volgende hypothesegevalllen, kon worden afgeleid dat er een stilzwijgend akkoord is: a) verschijning van een enkele partij die de verwijzing naar de rol vraagt, b) verstel van alle partijen. Van maart tot mei 2008 zal er in de contractenkamers een terugloop zijn van zaken en vonnissen omdat - vermits partijen akkoord gaan over lange conclusietermijnen en de rechter die enkel kan bekrachtigen met bepaling van een rechtsdag erna – wij zelden in die kamers een gezamenlijke vraag voor vaststelling krijgen van partijen om zo op korte termijn nog een zaak te fixeren. Bijkomend is er geen garantie dat de zaken effectief in beraad zullen worden genomen gezien het nog altijd mogelijk is dat partijen onderling een regeling treffen zonder dit vooraf te melden aan de griffie. Gezien op het laatste moment geen andere zaken kunnen gefixeerd worden zal het normale rendement van een zitting dan niet worden gehaald. In de zaken van sociaal gerechtigden is het niet ondenkbaar dat hierdoor inderdaad zaken nutteloos zullen vastgesteld worden of zaken op een veel latere datum zullen terechtkomen voor pleidooien dan wanneer dit aan de partijen zou worden overgelaten. Bijvoorbeeld aan eenvoudige zaken zullen nu ook verschillende data voor conclusies worden gegeven daar waar dit misschien niet nodig is. Een oplossing in het kader van de nieuwe wet zie ik hiervoor niet. Het is slechts mogelijk dat te vermijden met de medewerking van de partijen, die de rechtbank zouden moeten verwittigen wanneer zij de zaak niet langer wensen te laten behandelen. Zo zou de griffie er zaken kunnen bijnemen die op gezamenlijk verzoek moeten worden vastgesteld.
Bijna de helft meent dat het nog te vroeg is om hierover een uitspraak te doen. Of er zich later problemen ter zittingen zullen stellen, zal moeten afgewacht worden. Eén rechtbank meent dat het redelijk noch efficiënt is om, wanneer geen van de partijen ook maar iets vraagt in verband met het procedureverloop, om een kalender voor conclusies te bepalen en een pleitduur vast te stellen in een zaak waarvan de rechtbank de reële inhoud en de moeilijkheidsgraad niet kent. In de praktijk werkt de wens van de wetgever, op de manier waarop zij werd geformuleerd, “contraproductief”. Voor alle zekerheid, “om iets te doen”, zou worden gekozen voor: - als regel, een instaatstelling die minimaal is inzake de mogelijkheden voor conclusies en termijnen voor het mededelen en neerleggen van conclusies, met snelle rechtsdagbepaling en korte pleitduur. Dat zou niet noodzakelijk gunstig zijn voor een goede rechtsbedeling. Of : - als regel, een instaatstelling die maximaal is (hoofdconclusies, toegevoegde conclusies, syntheseconclusies, vrij lange geplande pleitduur) en die misschien niet past voor de partijen omdat de oplossing van het geschil er door zal worden vertraagd bij relatief complexe geschillen of omdat de oplossing van het geschil te goed zou uitkomen voor de partij in, een gelijkaardig geval, op zoek zou zijn naar vertragingsmanoeuvers. Het 4e lid van §2 van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek maakt het niet mogelijk om die stand van zaken te verhelpen, nu dat lid handelt over de beschikking van instaatstelling en van rechtsdagbepaling “in geval van verzuim of verschrijving”.
Vraag 3
Pagina 5 van 7
ARBEIDSAUDITORATEN Bijna de helft van de auditoraten heeft geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. Want: - Er werden nog geen gevallen meegedeeld. - Op termijn zou de “golfbeweging” die nu ontstaat doordat soms op verder gelegen data moet gefixeerd worden dan voorheen het geval was, moeten ingehaald zijn. - De praktijk wijst uit dat de zaken effectief worden gepleit op de gefixeerde zittingsdata. - De rechtbank beschikt over een ruim aantal dossiers die een zitting kunnen vullen. Iets meer dan de helft vindt de vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen reëel. Want: - Daar in het verleden reeds is gebleken dat ingevolge de vaststellingen met termijnregelingen, zoals voorheen in toepassing van artikel 751, 753 en 747§2 Ger. W., sommige pleitzittingen blanco of praktisch blanco waren. - Gedeeltelijk blanco zittingen zijn reeds van vroeger een probleem en dit zal nog verergeren door het toenemend aantal instaatstellingen bij stilzwijgen van partijen. Opvangen kan niet meer omdat er geen enkele zaak nog op de oude wijze, nl. op gemeen verzoek van partijen en reeds in staat gesteld zijnde, wordt vastgesteld. Vroeger (jaren geleden!) had de griffier steeds enkele van dergelijke 750§1 liggen en konden deze de gaten opvullen. Ook het tijdig verwittigen dat een zaak geregeld is of dat de advocaten om uitstel zullen verzoeken verhelpt dit euvel niet, om de eenvoudige reden dat er voor iedere vaststelling minstens 4, meestal 6 maanden of meer nodig is aan conclusietermijnen. Mogelijke praktijk: bewuste overboeking, met last minute uitstellen wegens overbelasting van de rol….(= vervallen in een oud zeer) - De nieuwe gerechtelijke instaatstelling is niet productief voor eenvoudige zaken of zaken waar een akkoord in mogelijk is. Dit is in de praktijk moeilijk op te vangen omdat aan de hand van de inleidende dagvaarding of het inleidend verzoekschrift niet is in te schatten of er al dan niet verschillende conclusies en antwoordconclusies noodzakelijk zijn. - Blanco pleitzittingen kunnen zich thans voordoen door het feit dat de rechter de pleitdag bepaalt uiterlijk drie maanden na de laatste conclusietermijnen, maar het aantal inleidende zaken niet vooraf kan inschatten.
HOVEN VAN BEROEP Geen enkel hof zegt dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen. De meerderheid ziet een reële vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. - Dit ingevolge de verplichte kalenderregeling (tenzij alle partijen in het geding hieraan expliciet verzaken). De kans bestaat immers dat een groot aantal zaken, waarin op de inleidingzitting niemand verschenen, geen verder gevolg kennen (cf. jaarlijks zijn er een 700tal ambtshalve weglatingen. Opvangen: de verplicht opgelegde kalenderregeling slechts handhaven indien één der partijen hierom expliciet verzoekt. - Oplossing : de rechterlijke instaatstelling vindt niet plaats bij stilzitten van alle partijen. Onnodig te proberen de pleiters tegen wil en dank gelukkig te maken. Hoe dan ook kunnen de partijen geen nadeel aanvoeren omdat enerzijds hun eigen stilzitten hen kan worden verweten en anderzijds zij daags na een verwijzing naar de rol die voor hen niet goed uitkomt, eenzijdig bij gewone brief een instaatstelling kunnen vragen. Bovendien is het met die pragmatische praktijk mogelijk te vermijden dat zaken worden vastgesteld waarin slechts hoger beroep werd ingesteld ten bewarende titel. Die praktijk maakt het eveneens mogelijk de averechtse effecten van
Vraag 3
Pagina 6 van 7
-
de wet, zoals beschreven in het antwoord op de eerste vraag (onnodig vaststellen) te beteugenlen, en vormt een antwoord op de vrees voor blanco terechtzittingen aangezien enkel de pleiters die, op eenzijdig of gezamenlijk verzoek, een rechtsdagbepaling vragen, er een verkrijgen. Er zijn inderdaad blanco zittingen, maar niet te wijten aan de gerechtelijke instaatstelling, maar wel als gevolg van het gezamenlijk akkoord van partijen tot langere conclusietermijnen. Opvangen door in sommige kamers wat ruimte te laten om dringende zaken (bv. kort gedingen, zaken voor heropening der debatten of getuigenverhoor) te kunnen vaststellen. Immers door het feit dat bij rechterlijke instaatstelling de rechtsdag niet verder dan drie maand na de laatste conclusietermijn mag worden bepaald, kan men deze rechtsdagen laten aansluiten op de reeds volgeboekte zittingen en in functie daarvan de conclusietermijnen gelijkmatig spreiden vanaf deze rechtsdag min drie maand.
Eén Hof is van oordeel dat het nog te vroeg is voor een antwoord op deze vraag.
ARBEIDSHOVEN In één hof meent de voorzitter dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen: nu het voorstel van de partijen ter bepaling van de conclusietermijnen primeert is de kans niet denkbeeldig dat dit achteraf aanleiding geeft tot wijzigingen. Dat dit zou leiden tot blanco zittingen is echter weinig waarschijnlijk, maar het kan toch een nefaste invloed hebben voor een optimale belasting van de zittingen, omdat niet steeds vervangingsdossiers voorhanden zijn en omdat van de instaatstelling overeenkomstig art. 750 Ger. W. steeds minder gebruik wordt gemaakt. De hoofdgriffier van hetzelfde hof daarentegen schat dat de kans op blanco zittingen wel reëel is. De andere hoven hebben wel degelijk vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. Men tracht deze echter zoveel mogelijk te vermijden door: - a) het aantal ambtshalve instaatstellingen zo laag mogelijk te houden, bv. door er bij de stafhouders op aan te dringen dat partijen zoveel mogelijk hun standpunt binnen de maand na de inleiding meedelen, b) wanneer partijen het hof steeds onmiddellijk inlichten zodra een zaak geregeld is of zou moeten uitgesteld worden. Men kan bij de stafhouders aandringen dat zij dit aan de advocaten van hun balie zouden vragen. - De verwijzing naar de rol ook op grond van een stilzwijgend akkoord van de partijen te aanvaarden. Maar zelfs als partijen uitdrukkelijk de rechtsdagbepaling aanvaard hebben kan niet worden uitgesloten dat zij achteraf een andere rechtsdagbepaling aanvragen. Eventuele blanco zittingen opvullen met zaken art. 750 Ger. W. is eerder utopisch, aangezien rechtsdagen overeenkomstig dit artikel nog maar weinig gevraagd worden. Aangezien meerdere kamers in het hof dezelfde materie behandelen, benut de eerste voorzitter wel de mogelijkheid om, ter gelegenheid van de bepaling van de rechtsdag, de zaak door middel van een beschikking alsnog naar een andere kamer te verwijzen, met het oog op een vroegere pleitdatum.
HOF VAN CASSATIE De procureur-generaal stelt geen inlichtingen hierover te hebben.
Vraag 3
Pagina 7 van 7
4. La loi « arriéré judiciaire » a-t-elle occasionné des problèmes en matière civile et/ou pénale en ce qui concerne le remplacement des juges lors de la signature et/ou le prononcé de la décision ? Dans l'affirmative, quels ont été ces problèmes et comment. les avez-vous résolus.
Inleiding Voorliggend document is de synthese van de belangrijkste problemen die de rechtscolleges en de parketten hebben beschreven inzake de artikelen 779 en 782bis van het Gerechtelijk Wetboek, zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken. Als gevolgen van de wet worden vermeld langere procedure, grotere werklast, en organisatorische problemen (II). Ook de oplossingen die de betrokken instanties hebben aangenomen, worden vermeld (III). In een eerste punt worden de beginselen die op de materie toepasselijk zijn, bondig weergegeven (I). I.DE BEGINSELEN DIE TOEPASSELIJK ZIJN IN HET KADER VAN DE VROEGERE EN VAN DE HUIDIGE WET
Beginselen die in het kader van de vroegere wet toepasselijk waren : Het vonnis wordt gewezen door de magistraten die aan alle terechtzittingen van de zaak hebben deelgenomen. Indien een rechter rechtmatig verhinderd is op het ogenblik van de uitspraak, kan hij zich laten vervangen door een andere rechter, die wordt aangewezen door de voorzitter van het rechtscollege Het vonnis wordt na de uitspraak ondertekend door de rechters die het hebben uitgesproken en door de griffier. Beginselen die in het kader van de huidige wet toepasselijk zijn : Het vonnis wordt gewezen door de magistraten die hebben deelgenomen aan alle terechtzittingen van de zaak Het vonnis wordt ondertekend door de magistraten die het hebben gewezen en door de griffier, voor het wordt uitgesproken Het vonnis wordt enkel door de kamervoorzitter uitgesproken, zelfs bij afwezigheid van de andere rechters en van het OM, behalve in strafzaken en in tuchtzaken. Indien de voorzitter rechtmatig is verhinderd voor de uitspraak, kan hij worden vervangen door een andere rechter die wordt aangewezen door de voorzitter van het rechtscollege.
II. DE PROBLEMEN 1. In strafzaken 1.1 De problemen : onmogelijkheid de magistraat te vervangen op de terechtzitting van de uitspraak Met de nieuwe wet is het niet langer mogelijk de magistraten die op het ogenblik van de uitspraak verhinderd zijn, te vervangen. Dat vormt vooral een probleem wanneer de kamers geen vaste zetel hebben, bij langdurige afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit, voor en tijdens vakantieperiodes1, of nog, wanneer een magistraat in een ander ambt wordt benoemd voor het vonnis kan worden uitgesproken.
1
Een instantie preciseert daarover: « Bovendien vormen de dossiers die tijdens de tweede helft van de maand juni in beraad worden genomen en waarin binnen de maand een uitspraak moet gebeuren, een ander, vrijwel onoplosbaar probleem. In de kamers met 3 rechters is het immers vrijwel onmogelijk om voor alle vonnissen binnen de acht dagen uitspraak te kunnen doen, omdat de dossiers na de redactie van de ontwerpen (door een van de 3 rechters) tussen de magistraten moeten circuleren.
Question 4
Page 1 / 4
1.2. Impact 1.2.1. Vertraging van de rechtspleging De wet « gerechtelijke achterstand » heeft binnen tal van rechtscolleges geleid tot uitstel van de uitspraak of tot het wijzen van een arrest waarin wordt vastgesteld dat uitspraak onmogelijk is en waarin de heropening van de debatten ab initio wordt bevolen wanneer de zetel niet correct kon worden samengesteld voor de uitspraak van het vonnis. Sommigen hebben erop gewezen dat die vertraging van de rechtspleging een niet te verwaarlozen impact had wanneer de verdachte in voorlopige hechtenis was genomen, omdat die voorlopige hechtenis dan de facto werd verlengd. 1.2.2. Verminderde flexibiliteit in het beheer van de kamers, organisatorische problemen met gevaar op fouten, tijdverlies en bijkomende verplaatsingen voor de magistraten De onmogelijkheid om magistraten die op het ogenblik van de uitspraak rechtmatig verhinderd 2 zijn, veroorzaakt grote organisatorische moeilijkheden op het vlak van het beheer van de zetels en aanzienlijk tijdverlies voor de magistraten. Zo kunnen op een zitting bij voorbeeld 6 magistraten aanwezig zijn opdat de arresten worden uitgesproken door een correct samengestelde zetel, terwijl die magistraten hun tijd zouden kunnen gebruiken voor de redactie van een arrest of een vonnis. 1.2.3. Financiële impact–Strafuitvoeringsrechtbanken ? Een entiteit vermeldt een bijzonder probleem dat zich voordoet binnen de strafuitvoeringsrechtbanken. “Wat zeker niet duidelijk is, is de situatie in de strafuitvoeringsrechtbank. De voorzitter wordt nu ook in geval van vervanging aangewezen door de eerste voorzitter van het hof. De assessoren moeten blijkbaar aanwezig zijn bij elk uitspraak wat uiteraard ook zeer zware financiële gevolgen heeft. (plaatsvervangers worden per zitting betaald) Wij gaan ervan uit dat de SURB geen uitspraak doet in strafzaken zodat de regels van burgerlijk recht van toepassing zijn. Deze stelling is niet zonder risico ». 2. In burgerlijke, sociale, en handelszaken
2.1. De problemen : de ondertekening van het vonnis Door de afschaffing van het 2e lid van artikel 779 van het Gerechtelijk Wetboek, is het niet langer mogelijk een magistraat te laten vervangen voor de ondertekening van een vonnis waaraan hij heeft meegewerkt. Die wijziging houdt in dat de magistraat aanwezig is om zijn handtekening op het vonnis aan te brengen voor de uitspraak, hetzij de dag van de terechtzitting, hetzij enkel dagen voordien bij verhindering om zitting te nemen op de terechtzitting die voor de uitspraak werd voorzien. Alle rechtscolleges maken gewag van organisatorische problemen die naar aanleiding van die wetswijziging zijn ontstaan. Moeten de rechters dan, om hun vonnissen begin juli uit te spreken, hun vakantie zo regelen dat de betrokken magistraten (ten minste 3) en griffier(s) allen op hetzelfde ogenblik aanwezig zijn ? Dat is uiteraard niet mogelijk… De enige oplossing zou er dan in bestaan geen zaken meer in beraad te nemen na 15 juni..... Om dat probleem zo goed mogelijk te beheren werd ». 2 Zo preciseert een rechtscollege : »Komt daarbij dat de derde kamer ook de sociale strafzaken behandelt, wat impliceert dat wij nu ook worden bijgestaan door een magistraat van het Arbeidshof art. 101 al.3 G. W). Op dit ogenblik zijn in onze kamer twee magistraten van het Arbeidshof om beurten actief Er is elke eerste (magistraat E) en elke derde donderdagnamiddag (magistraat F) van de maand sociale zitting, telkens samengesteld uit de Voorzitter, een raadsheer van de derde kamer (afwisselend één van de drie raadsheren) en een raadsheer van het Arbeidshof Een magistraat van het Arbeidshof dient ook zitting te nemen in de zaken van gemengd recht (zowel gemeenrechtelijke als sociaalrechtelijke inbreuken in dezelfde zaak), die op de derde donderdagvoormiddag van de maand worden gefixeerd. In beide gevallen zijn de problemen voor een geldig samengestelde zetel bij de uitspraak zo mogelijk nog ingewikkelder en moeilijker. Het komt erop neer dat er soms zes magistraten op een zitting nodig zijn om alle uitspraken te kunnen doen met een rechtsgeldige zetel”.
Question 4
Page 2 / 4
De ergste problemen doen zich voor binnen de rechtbanken van koophandel en binnen de arbeidsgerechten. De “lekenrechters” hebben immers hun professionele verplichtingen, en daardoor zijn zij per definitie minder beschikbaar. Dat het niet langer mogelijk is hen bij rechtmatige verhindering te vervangen voor de ondertekening, impliceert problemen voor enerzijds de griffie, omdat die ervoor moet zorgen dat het vonnis voor de uitspraakzitting wordt ondertekend, en anderzijds de magistraten in handelszaken en in sociale zaken, omdat zij bijkomende verplaatsingen moeten doen die niet worden vergoed.
2.2. Impact 2.2.1. Eventuele vertraging van de rechtspleging 2.2.1.1.Wettelijk verantwoord maar niet reëel noodzakelijk uitstel van de uitspraak (met kans op toepassing van de artikelen 770,§2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek). Sommige instanties onderstrepen dat zij uitspraken hebben moeten uitstellen omdat er een probleem was om een origineel te laten ondertekenen door afwezige rechters die, in feite, al hadden ingestemd met ontwerpen die langs elektronische weg werden uitgewisseld, of met ontwerpen waarin nog verbeteringen moesten worden aangebracht. 2.2.1.2.Vonnis tot heropening van de debatten ab initio Andere instanties geven aan dat zij vonnissen hebben moeten wijzen waarin de onmogelijkheid om uitspraak te doen werd vastgesteld en de heropening van de debatten ab initio werd bevolen wanneer een magistraat die aan de terechtzittingen had deelgenomen, het vonnis niet had kunnen ondertekenen en de zaak bijgevolg integraal opnieuw moest worden behandeld. 2.2.2.. Kortere termijn voor de redactie van het vonnis De termijn voor de redactie van het vonnis is korter, vooral binnen de rechtbanken van koophandel en de arbeidsgerechten. De termijn waarover de beroepsmagistraat die het vonnis opstelt beschikt voor de redactie, is aanzienlijk korter, en er is ook een controle en kans op sanctie. Alles moet immers « afgerond » worden in minder dan een maand, het uittikken van de tekst inbegrepen, opdat de rechters in handelszaken en in sociale zaken het vonnis op voorhand zouden kunnen ondertekenen. De negatieve stress die dat met zich brengt, is niet echt compatibel met een beknopt en kwalitatief opgesteld vonnis. 2.2.3. Grotere werklast voor de griffie bij toepassing van de artikelen 785 en 787 van het Gerechtelijk Wetboek Sommige instanties (hoofdzakelijk de rechtbanken van koophandel en de arbeidsgerechten) hebben toepassing gemaakt van de artikelen 785 en 787 van het Gerechtelijk Wetboek. Die artikelen worden toegepast wanneer een van de rechters zich in de onmogelijkheid bevindt te ondertekenen. Sommige instanties preciseren dat zij toepassing maken van die bepaling om de gevolgen van artikel 770, §2 en §3 van het Gerechtelijk Wetboek te voorkomen. Het naleven van die bepalingen brengt voor de griffier een grotere werklast met zich. Het gaat immers om een logge procedure, te meer daar de griffier bij toepassing ervan de procureur des Konings op de hoogte moet brengen van de omstandigheid dat de ondertekening door een van de rechters niet is gebeurd. III. DE OPLOSSINGEN De oplossingen die de rechtscolleges hebben toegepast zijn tweeërlei: 1.
Ofwel leven de rechtscolleges de artikelen 779 en 782bis van het Gerechtelijk Wetboek naar de letter na : 3 In dat geval hebben zij “organisatorische” maatregelen getroffen opdat de vonnissen tijdig worden gewezen, ondertekend, en uitgesproken.
3 B.v.: Verzending van een toelichtingsbrief aan de rechters in sociale zaken, waarin hen wordt gevraagd de vervangingen te vermijden en zo snel mogelijk de griffier en de kamervoorzitter in te lichten van hun eventuele afwezigheden. De rechter telefoneren wanneer de handtekening niet op het vonnis voorkomt. Planning van de
Question 4
Page 3 / 4
Als gevolg van die legalistische houding heeft de rechtspleging in sommige gevallen toch vertraging opgelopen, omdat de vonnissen niet met naleving van de wettelijke bepalingen konden worden uitgesproken. Bijgevolg wordt de doelstelling van de wet niet bereikt. Daarom vragen de betrokken instanties om een herstelwet. 2.
Ofwel baseren de rechtscolleges zich op een eigen interpretatie van de artikelen 779 en 782bis van het Gerechtelijk Wetboek. Zo is een instantie bij voorbeeld van oordeel dat de formele voorwaarde om tot wetsinterpretatie over te kunnen gaan, wordt gevonden in de omstandigheid dat de wet, naar de letter toegepast, aanleiding geeft tot een onmogelijke toestand met name wanneer, in straf- of tuchtzaken een bijzitter in de definitieve onmogelijkheid verkeert de uitspraak bij te wonen (van een arrest dat hij wel reeds ondertekend heeft). De interpretatie, die ertoe strekt de geest van de wet te respecteren, bestaat er in dat ook in straf- en tuchtzaken de voorzitter vermag de beslissing alléén uit te spreken, t.t.z. in afwezigheid van de twee bijzitters die tekenden. Na onderzoek van de voorbereidende werken zijn zij tot een consensus gekomen dat de uitzondering die de wet maakt voor straf- en tuchtzaken enkel betrekking heeft op de afwezigheid van het openbaar ministerie, geoorloofd in burgerlijke zaken, maar verboden in straf- en tuchtzaken. Andere instanties preciseren dat zij de assessoren of de rechters vervangen op basis van de uitgebreide interpretatie van de tekst van artikel 782bis, zoals onder meer voorgesteld in het kader van de opleidingen CUP4. Bijgevolg bestaat het gevaar dat er zich uiteenlopende praktijken ontwikkelen, die bron kunnen zijn van rechtsonzekerheid.
CONCLUSIE De afschaffing van artikel 779, 2e lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en de goedkeuring van het nieuwe artikel 782bis van het Gerechtelijk Wetboek, maakt de modaliteiten van de uitspraak er niet eenvoudiger op. De toepassing van die bepaling vormde geen probleem en bood daarentegen zeer adequate modaliteiten op het vlak van de organisatie. De keuze van de wetgever valt dan ook te betreuren. De wetgever lijkt de praktijk te hebben miskend, en bovendien ook totaal geen rekening te hebben gehouden met de professionele en sociale realiteit die inherent zijn aan de participatie van de rechters in handelszaken en in sociale zaken : bijkomende verplaatsingen tijdens de openingsuren van de griffies, ontbreken van vergoeding, enz. Het gaat om een nieuwe werklast die dagelijks moet worden beheerd opdat de eindetappes « synchroon » zouden zijn. Een herstelwet lijkt dan ook noodzakelijk.
zetels met een systeem van dubbele controle (door de voorzitter en de hoofdgriffier), om elke mogelijke fout te vermijden. 4 “In strafzaken kan de vervanging van een rechter hoe dan ook nog noodzakelijk zijn om te vermijden dat een uitspraak moet worden uitgesteld (b.v. ingeval van uitspraak in een zaak met aangehoudenen is een uitstel niet te verantwoorden). Dan wordt toch tot vervanging van de betrokken rechter overgegaan”.
Question 4
Page 4 / 4
5. Vreest u dat de partijen oneigenlijk gebruik zullen maken van de korte debatten om een snellere behandeling van hun zaak te bekomen ? Heeft u dergelijke misbruiken al vastgesteld? (art. 735, §2, Ger. W.) De meerderheid van de respondenten stellen dat er geen misbruik bestaat of heeft in elk geval geen toename vastgesteld van het aantal bewust of onbewust “verkeerd ingeschatte” verzoeken tot toepassing van de korte debatten. Veel respondenten vrezen dergelijk misbruik ook in de toekomst niet of zien er geen gevaar in aangezien de rechter altijd de pleitduur kan beperken en bij oneigenlijk gebruik desnoods de toepassing ervan kan weigeren. Een arbeidsrechtbank stelt zelfs : « Wij stellen niet echt een misbruik vast van de procedure korte debatten. We hebben juist aan de stafhouders en syndicaten gevraagd om deze zoveel mogelijk in te roepen voor de sociale zekerheidsgeschillen, om het keurslijf van art. 747 § 2 niet te moeten volgen en veel soepeler en vlugger te kunnen werken ». Ook andere rechtbanken zijn een zeer soepele toepassing van de korte debatten eerder genegen. Eén arbeidsrechtbank is zelfs van oordeel dat het “een grote leemte in de wet is […] dat de rechter niet ambtshalve kan oordelen dat een zaak behandeld moet worden volgens de procedure korte debatten ». Slechts een paar rechtbanken vrezen misbruik in de toekomst en in één grote rechtbank zou het zelfs dagelijks gebeuren dat partijen beweren dat hun zaak slechts korte debatten vergt terwijl dat bijlange niet zo is. Ook één hof van beroep stelt misbruiken vast: « In de mate dat de rechter géén appreciatiebevoegdheid bezit om het al dan niet “korte debatten”-karakter of de noodzaak van snelle behandeling te beoordelen ligt het “misbruik” ingebakken in de desbetreffende wettelijke bepalingen. Deze bepalingen zijn overigens grotendeels een doekje voor het bloeden waardoor de wetgever zelf voorkruipeffecten creëert, vaak voor categorieën zaken die lobbygevoelig zijn. De wetgever zou er toe gebracht moeten worden dergelijke voorkruipeffecten slechts toe te staan mits een effectenrapport en een bijkomende middelenallocatie om te verhinderen dat het voorkruipen de wachttijden van de “gewone” zaken nadelig beïnvloedt ». Een ander hof van beroep antwoordt: “Men signaleert pogingen in die richting. Door het alert optreden van de voorzitters, en weer eens omwille van het feit dat de rollen reeds ver in de toekomst “volgeboekt” staan worden die “misbruiken” verijdeld. Gezien dit laatste blijft de kans echter bestaan dat partijen blijven proberen een snellere behandeling van de zaak te bekomen. Iedere vraag wordt wel afzonderlijk bekeken. Bij werkelijk aangetoonde en bewezen hoogdringendheid wordt naar een oplossing gezocht”.
Vraag 5
Pagina 1 van 1
6. Wanneer het vonnis dat de heropening van de debatten beveelt, voorziet in een zitting waarop de partijen worden gehoord en de zaak in beraad wordt genomen, kunnen partijen dan op die zitting nog nieuwe conclusietermijnen bekomen? Geeft dit aanleiding tot problemen? (art. 775 Ger. W.)
1. Sommige instanties zijn van oordeel dat dat probleem zich in de praktijk maar weinig zal voordoen, aangezien artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek luidt dat indien de heropening van de debatten wordt bevolen, de rechter de partijen vraagt om binnen de termijnen die hij vaststelt, op straffe dat deze ambtshalve uit de debatten worden geweerd, hun schriftelijke opmerkingen over het middel of het verweer ter rechtvaardiging, uit te wisselen en hem voor te leggen.. Opgemerkt weze dat een instantie van oordeel is dat “het niet wenselijk is een conclusiekalender eenzijdig door de rechter te laten opstellen ingeval van heropening debatten. Hoe kan de rechter op dat moment weten hoeveel tijd partijen zullen nodig hebben om de zaak in staat te stellen, in het bijzonder in verhouding tot hoe snel zij voortgang willen maken met de procedure ? Moet de rechter lange termijnen voorzien omdat hij meent dat partijen wel wat tijd zullen nodig hebben om de gestelde vragen te beantwoorden ? Of moet hij korte termijnen voorzien omdat hij meent dat de zaak voor een of meerdere partijen eerder dringend is ? De partijen kennen het geschil en hun belangen daarbij best en enkel zij kunnen een afweging maken tussen de tijd die ze nodig hebben om op de vragen te antwoorden en de snelheid waarmee ze de procedure willen verder zetten. De mogelijkheid zou dan ook moeten bestaan om met de partijen te overleggen en hen inspraak te geven m.b.t. de kalender, bv. door de zaak op te roepen op een zitting kort na de uitspraak, waarbij toelichting kan worden gegeven bij de heropening en een kalender kan worden vastgelegd”. In dat verband moet worden gepreciseerd dat een instantie aangeeft dat sinds enkele jaren elk vonnis dat een beslissing tot heropening van de debatten inhoudt, een rechtsdag op een zeer nabije datum bepaalt, dat wil zeggen op vijftien dagen, bovenop de al vastgestelde zaken, om de tijdsduur van de rechtspleging binnen een kort tijdsbestek vast te leggen zodat het voor elke partij mogelijk wordt om zich uit te drukken over de vragen die door de rechter werden opgeworpen. Die praktijk bleef behouden in de nieuwe versie van artikel 775 Ger. W. 2. Over de vraag in hoeverre de partijen het recht hebben om nieuwe conclusietermijnen te verkrijgen, zijn de meningen verdeeld. 2.1 Sommigen zijn van mening dat de partijen geen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen. Zij preciseren immers dat vermits de rechter krachtens art 775 Ger.W. zelf in het vonnis van heropening der debatten de termijnen bepaalt om opmerkingen over het middel of de verdediging ter rechtvaardiging uit te wisselen is er in beginsel geen reden meer om nogmaals op de zitting, waarop partijen (desgevallend) gehoord worden, nieuwe conclusietermijnen te bepalen. De wetgever heeft dit overigens juist willen vermijden door de termijnen van conclusiewisseling reeds te laten bepalen in het tussenvonnis dat de debatten heropent. En sommigen merken op dat de suggestie om artikel 775 van het Gerechtelijk Wetboek te herzien werd gedaan ‘om het beginsel van de tegenspraak en het beginsel van de besparing op het niveau van de rechtsplegingen te verzoenen (‘Justitiedialogen, geciteerd door J. ENGLEBERT, Le procès civil accéléré ?, Larcier 2007, p. 165). Bijgevolg zou het toekennen van nieuwe conclusietermijen in die context, ingaan tegen de ratio legis. De regel is bovendien dat er geen mondeling debat is, behalve indien dat bepaald is in de beslissing tot heropening van de debatten (G. DE LEVAL et V. GRELLA, o.c.p. 201). Evenwel geven zij die van oordeel zijn dat de partijen in principe op de terechtzitting geen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen, toe dat nieuwe termijnen aan de partijen worden toegekend, onder meer : - wanneer de rechten van de verdediging met de voeten werden getreden. - wanneer een nieuw gegeven dat van kapitaal belang is in het dossier terechtkomt. - op het gezamenlijk verzoek van de raadslui, op verzoek van de partijen en van de vertegenwoordigers die het, met naleving van de procesloyauteit, noodzakelijk zouden achten overeen te komen over een uitstel met een nieuw tijdsverloop.
Vraag 6
Pagina 1 van 2
Ook weze opgemerkt dat een instantie die, wat het principe betreft, van mening is dat de partijen geen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen, evenwel van oordeel is dat in de praktijk de heropening van de debatten vaak de start is voor een nieuw debat over de grond van de zaak en voor het aanbrengen van nieuwe argumenten of middelen, zelfs het neerleggen van nieuwe stukken, zodat het soms nodig is om een nieuwe heropening van de debatten te bevelen, nu het niet mogelijk is de partijen in staat te stellen conclusies te nemen.
2.2. Andere instanties zijn daarentegen van mening dat de partijen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen voor punten die betrekking hebben op de heropening van de debatten. Sommigen beroepen zich daartoe op artikel 747,§1 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de minnelijke instaatstelling in alle stadia van de rechtspleging mogelijk maakt. Sommige instanties preciseren eveneens dat “om kwaliteitsvolle vonnissen te kunnen maken, moet de rechter volledig zijn voorgelicht. Als partijen nog niet in staat zijn die inlichtingen te geven (bvb omdat er ingewikkelde berekeningen moeten gebeuren), heeft het weinig zin dat de rechter toch een vonnis maakt dat dan bijna zeker voorwerp zal worden van hoger beroep. Uiteraard moet eventueel misbruik geweerd worden”. Een instantie preciseert, tot slot, dat het toekennen van nieuwe conclusietermijnen procedureproblemen zou kunnen opleveren wanneer de beslissing over de heropening van de debatten een datum bepaalt waarop de zaak in beraad zal worden genomen. “Om dit te vermijden vermeldt de rechter in het tussenarrest waarbij hij de heropening der debatten beveelt op een datum waarop hij tevens partijen over dat punt wil horen, best nog geen datum van uitspraak. Het nieuwe art. 775 Ger.W. bepaalt trouwens niet dat dit moet gebeuren. Enkel wanneer de rechter het niet nodig acht partijen over het punt waarvoor hij de debatten heropent te horen bepaalt hij de datum waarop de zaak in beraad zal worden genomen en arrest zal worden uitgesproken”.
Vraag 6
Pagina 2 van 2
7. Heeft u in het kader van de controle op de termijnen van beraad, voorzien in artikel 770, §2, Ger.W., misbruiken vastgesteld, zoals bijvoorbeeld het systematisch uitstellen van het sluiten der debatten naar een latere zitting, zodat de zaak pas in beraad wordt genomen wanneer men zeker is dat er tijdig uitspraak kan worden gedaan? (art. 770 Ger.W.) Geen van de respondenten heeft misbruiken vastgesteld. Sommige antwoorden zijn evenwel genuanceerder: Een rechtbank van eerste aanleg stelt dat er nog geen misbruiken zijn, maar wel « een neiging: 1. om in omvangrijke dossiers de debatten slechts te sluiten wanneer de rechter zicht heeft op de termijn om in een nabije toekomst uit te spreken 2. om door het bepalen (beperken) van het aantal zaken een betere zelfcontrole te hebben op de termijn om uit te spreken.” Een andere rechtbank van eerste aanleg meldt dat dit wel eens voorkwam “bij de zogenaamde “schriftelijke procedure” (de raadslieden van de partijen kwamen hun dossier ter zitting neerleggen of stuurden het vooraf naar de griffie en vroegen een confrater om hen ter zitting te vertegenwoordigen – er werd niet gepleit) die voorheen werd toegepast. Thans is dit niet meer het geval. De debatten worden gesloten na de pleidooien en de neerlegging van de stukken en de zaak wordt in beraad genomen”. Enkele rechtbanken stellen dat dit sporadisch wel eens kan gebeuren met zaken die vlak voor de gerechtelijke vakantie worden gepleit. Het gaat dan meestal om zware dossiers en/of ingewikkelde zaken (die soms vanuit dat oogpunt einde juni gefixeerd worden, ni. om iets meer tijd en ruimte voor het beraad te hebben).
Vraag 7
Pagina 1 van 1
8.
Kent u andere pijnpunten van de Wet Gerechtelijk Achterstand en, zo ja, welke?
Veel respondenten verwijzen voor het antwoord op deze vraag naar de rechtsleer waarin de problemen al worden opgesomd. De problemen die werden vermeld zijn de volgende ALGEMENE OPMERKINGEN IVM DE WETGEVING IN HET ALGEMEEN EN DE WET GERECHTELIJKE ACHTERSTAND:
Filosofie/ratio van de wet:
-
“De achterliggende filosofie van de Wet Gerechtelijke Achterstand lijkt te zijn :”er zijn heus wel voldoende magistraten om alle zaken tijdig te berechten, ze moeten alleen een beetje worden aangepord”.Dit uitgangspunt van de wet strookt niet met de werkelijkheid. Het wantrouwen ten aanzien van de magistratuur is onterecht. Indien men vooraf een betrouwbare werklastmeting had uitgevoerd, dan had men dit geweten. De échte oorzaak van de gerechtelijke achterstand is dat het kader gewoon niet is aangepast aan de alsmaar toenemende instroom van zaken. De gerechtelijke achterstand wordt niet opgelost door wat te sleutelen aan de procedureregels. De gerechtelijke achterstand kan maar op één manier worden opgelost : meer mensen en meer middelen”.
-
“De Wet Gerechtelijke Achterstand heeft de procedure niet versoepeld maar verzwaard. De vraag is of dit nodig was. De rechter hoeft de partijen niet bij “het handje” te houden en in hun plaats toe te zien op het tempo van de procesgang. Het zijn de partijen die om een openbare dienstverlening (de beslechting van een geschil) komen vragen, het is ook aan de partijen om het nodige te doen om dit (binnen de beschikbare mogelijkheden) te benaarstigen. Indien de partijen of één van hen, om redenen die hen/haar eigen zijn (bv. mogelijkheid tot regeling in der minne), ervoor opteren/opteert om géén haast te maken met de voortgang van het proces, is de tussenkomst van de rechter in de fase van de instaatstelling geen zegen maar een vloek.”
-
“Over het algemeen, een gevoel van ‘het zit mij tot hier’ wanneer men wordt geconfronteerd met de slecht uitgedachte inflatie van wetgeving, die meer is ingegeven door bekommernis om politieke verkiezingsuitslagen dan door een reële bereidheid tot een gestructureerd, logisch werkstuk dat rekening houdt met de perken waarbinnen de magistraten en de advocaten moeten werken. Denkt men nu echt dat het volstaat de zaken sneller vast te stellen om de procedures te versnellen, wanneer de berekening wordt omgekeerd en de zaken worden vastgesteld op data die steeds verder in de toekomst liggen, gezien het veelvoud van zaken ?”
Gebrek aan uniforme toepassing van de wet:
-
De griffie klaagt erover dat zij de vragen van advocaten en particulieren moet beantwoorden aangezien er geen eenvormige praktijk is in het Rijk.
-
De rechtsonderhorigen die in persoon verschijnen (vooral arbeidsrechtbanken en vredegerechten) begrijpen de verschillende etappes in de rechtsgang helemaal niet en hebben de indruk dat de zaak onnodig ingewikkeld wordt gemaakt en aansleept.
slechte legistieke kwaliteit van de wet
-
Zoals zoveel andere wetten is die wet van slechte kwaliteit en geeft hij aanleiding tot problemen inzake interpretatie en toepassing die constant voor tijdverlies zorgen en maken dat er niet efficiënt kan worden gewerkt.
Vraag 8
Pagina 1 van 8
-
Slechte terminologie, slechte vertaling van oorspronkelijk Franse teksten.
De werklast van de griffie werd verhoogd
-
Voor de griffie brengt die nieuwe wet werkoverlast met zich en het personeel “volgt” niet altijd: van de verschillende beschikkingen (en kalenders) moet kennis worden gegeven daags na de uitspraak, de termijn daarvoor is vrij kort en hoe moet het dan wanneer de tekst nog moet worden vertaald. Er is geen personeel bijgekomen… maar heeft men daar ooit rekening mee gehouden ? ?? Voorbeeld REA: Sedert 1 september werden meer dan 3500 instaatstellingen uitgesproken. Dit heeft een toevloed aan werk voor de griffie tot gevolg gehad. Dank zij een systeem dat algemeen wordt toegepast en waarbij door de rechters de instaatstelling in der minne met verzaking aan de kennisgevingen wordt gepromoot heeft de griffie dat toch redelijk kunnen opvangen. Voorbeeld Arb.: “Tijdens de eerste drie maanden (september, oktober en november 2007), werden 250 beschikkingen gewezen : 188 op grond van artikel 747 §2 en 62 op grond van artikel 747 § 1. Wanneer men die cijfers vergelijkt met dezelfde periode in 2006 (83), stelt men de toename in de werklast van de griffie vast.”
-
-
-
Procedure in hoger beroep de rechtspleging in hoger beroep werd over het hoofd gezien en niet aangepast.
BIJZONDERE OPMERKINGEN, ARTIKELSGEWIJS :
art. 19 Voorlopige maatregelen :
-
Toepassing van artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek: voor welke rechter? Termijnen? Verhouding tot kort geding.
747 : Instaatstelling
Algemeen
-
De wet is niet aangepast aan het procesverloop in de jeugdrechtbank en in de arbeidsgerechten. De soepelheid (inzake uitstellen, fixaties) die eigen is (was) aan de arbeidsrechtbanken dreigt thans te verdwijnen door de veel stringentere regelgeving.
-
De kennisgeving aan de partijen werd vereenvoudigd door veelal te opteren voor een gewone brief. Dit geldt niet voor partijen in het buitenland waarop de Betekeningsverordening van toepassing is.
-
De magistraten stellen ook vast dat de kwaliteit van de schriftelijke conclusies sterk achteruitgaat ; doordat ze gebonden zijn door de termijnen moeten de advocaten "aan de lopende band" conclusies opstellen; de problemen worden bijgevolg minder diepgaand benaderd, de dossiers met stukken zijn onvolledig, en dat houdt het gevaar in dat de debatten veel vaker dan vroeger het geval was moeten worden heropend.
-
De wet bestrijding gerechtelijke achterstand houdt geen rekening met partijen die in persoon verschijnen. Aldus stellen zich problemen om de geschillen sociale zekerheid na deskundig onderzoek vast te stellen (enige mogelijkheid tot vaststelling is artikel 747 of artikel 750 Gerechtelijk Wb.). Dit probleem is zeer prangend in de zaken mindervaliden (een zeer kwetsbare groep) waar de FOD sociale zekerheid zeer inert is en geen initiatieven neemt. Aldus heeft onze rechtbank de gewoonte aangenomen
Vraag 8
Pagina 2 van 8
om zelf het initiatief te nemen tot vaststelling artikel 747§2 Ger. Wb in alle geschillen na deskundig onderzoek. Teneinde partijen in persoon in te lichten heeft de rechtbank een schriftelijk draaiboek opgesteld, hetwelk op de zitting aan partijen wordt overhandigd, met mededeling van de werkwijze die gevolgd wordt voor het geval de rechtbank overgaat tot aanstelling van een deskundige. ( zie bijlagen 6-7) Deze werkwijze maakt een vlotte afhandeling van de zaken mogelijk, zoals wij reeds konden vaststellen. -
Welk is de invloed van het gerechtelijk verlof op de termijnen?
747, § 1 : minnelijke kalenderregeling
-
“Indien de WGA letterlijk wordt genomen is een pijnpunt nog het feit dat akkoorden uitsluitend op een openbare (inleidende of latere) zitting kunnen bekrachtigd worden. In die zin stellen vele rechters de zaak voor verdere instaatstelling uit naar latere zittingen, hetgeen niet bevorderlijk is voor een eenvoudige zittingsrol. Wij bekrachtigen steeds met of zonder zitting, elk akkoord”.
-
“De tijd die op de zitting wordt besteed aan het regelen van de kalender zorgt voor langere zittingen, en dat heeft een weerslag op de zaken die in staat zijn om te worden gepleit.”
-
“Wanneer verstrijkt de termijn van zes weken (art. 747 §1) voor de zaken, die worden ingeleid in juni?”
747, § 2 : rechterlijke kalenderregeling
-
Bij de gerechtelijke instaatstelling is men gebonden om de laatste conclusietermijn te bepalen op uiterlijk 3 maanden voor de pleitdatum. Bij een overbelaste rol leidt dit ertoe dat men aan partijen zeer lange conclusietermijnen moet geven. Dit wordt als belachelijk ervaren.
-
Artikel 747 §2 Ger. W. voorziet dat “de rechter” uiterlijk zes weken na de inleidingzitting, de kalender van de rechtspleging bepaalt. Strikt genomen moet die instaatstelling gedaan worden door “de rechter”, dit is de complete zetel, met inbegrip van de raadsheren in sociale zaken. In het arbeidshof te [] zijn er verschillende kamers die maar eens in de maand zetelen. Wanneer dus de volgende zitting zich situeert binnen de maand na de inleidingzitting, zou de rechter de termijnen, waarover partijen beschikken om opmerkingen te maken, moeten verkorten, om hem toe te laten de beschikking op die volgende zitting te geven. Dit veronderstelt op zijn beurt dat alle partijen hierover moeten aangeschreven worden. Enkel wanneer de volgende zitting meer dan een maand, maar tezelfdertijd minder dan zes weken na de inleidingzitting is vastgesteld, is het mogelijk de kalender te bepalen op die (tweede) zitting. Daarenboven is er het probleem van feestdagen die op een zittingdag vallen en waardoor men (gelet op de in ons arbeidshof bestaande frequentie) de termijn van zes weken niet kan respecteren. Tenslotte veronderstelt het oproepen van alle leden van de zetel, inclusief de raadsheren in sociale zaken dat zij zich moeten kunnen vrijmaken op een dag die geen zittingsdag is, en waarvoor zij geen aanspraak kunnen maken op presentiegeld. Om al die redenen is het voor ons zeer moeilijk de gerechtelijke instaatstelling op een zitting te laten verlopen. Derhalve opteren wij er in het arbeidshof te [] voor om de beschikking enkel door de voorzitter van de kamer te laten verlenen, buiten of los van de aanwezigheid van de raadsheren in sociale zaken.
-
Voortaan wordt als verworven beschouwd dat het verzoek tot verwijzing naar de rol door de partijen gezamenlijk moet gebeuren. Niettemin verwijst de rechter een zaak
Vraag 8
Pagina 3 van 8
naar de rol wanneer de verweerder afwezig is in de volgende hypothesegevallen die hoofdzakelijk van toepassing zijn op kamers die kennis nemen van de geschillen “bijdragen” (RSZ en RSVZ) en waarbij de eiser, die de verwijzing naar de rol vraagt, bij voorbeeld aankondigt dat de verweerder zich in staat van faillissement of van collectieve schuldenregeling bevindt. Het gebeurt overigens wel eens dat geen van de partijen op de terechtzitting verschijnt en de rechter de zaak daarom naar de algemene rol verwijst in afwachting van een beslissing die nog moet komen (beslissing van een andere kamer van de rechtbank, of van een correctionele kamer), en die omstandigheid zorgt ervoor dat elke beslissing van de rechter wordt aangehouden. -
Vooral de toepassing van artikel 747, §2Ger.W. stelt een probleem wanneer niemand verschijnt en niemand conclusietermijnen vraagt,noch in de dagvaarding,noch in de verklaring van verschijning doet de gerechtelijke achterstand toenemen. Partijen zijn niet gebaat met een conclusiekalender en pleitdatum bv. in complexe zaken waar het initiatief beter door de partijen wordt genomen,in zaken waarin om verjaringstechnische redenen is gedagvaard,in zaken waarin wordt afbetaald e.a. Zaken moeten vaak voor nazicht van stukken,bewijs van betekening,afbetalingen enz. worden uitgesteld wat nu in principe niet meer kan.
-
Er zullen problemen rijzen in zaken waarvan de conclusietermijnen en de pleitdatum werden vastgesteld maar waarin daarna één of meerdere dagvaardingen in tussenkomst en vrijwaring worden ingeleid. Wat met de tussenkomsten in zaken die reeds werden in staat gesteld? De tussenkomst mag de hoofdeis niet vertragen. Een goede rechtsbedeling vraagt een gezamenlijke behandeling. Mag de rechtbank in dat geval ambtshalve en zonder akkoord van de partijen haar eerder beschikking herzien?
-
Art. 747, § 2, derde lid : De grootste pijnpunten lijken zich thans te situeren bij het moeten verlenen van vrij snelle fixaties met een dwingende termijn van drie maanden na de laatste conclusies, dit tegenover de capaciteit van de kamers om pleitzaken te behandelen. Hierbij komt nog dat het gerechtelijk verlof inbegrepen is in de termijn van drie maanden, wat fixatie volgens de wet in de praktijk bijna onmogelijk maakt. Wanneer de "voorraad" aan oude zaken zal behandeld zijn, kan het systeem van onmiddellijke kalenderbepaling waarschijnlijk efficiënter werken.
-
Artikel 747 § 2 lid 3 Ger. W. : “de rechter bepaalt …, alsmede de datum en het uur van de pleitzitting en de duur ervan.” Wellicht bedoelt de wetgever daarmee de duur van de pleidooien in die betreffende zaak. Hoe kan de rechter de duur van de pleidooien bepalen indien hij nog geen zicht heeft op de zwaarte van de betwisting, er zijn immers nog geen conclusies van partijen ?
-
De beschikking over de regeling van de termijnen en over de vaststelling van een pleitdatum moet in principe, overeenkomstig het nieuwe artikel 747, § 2, 4e lid, worden gewezen binnen de acht dagen of zes weken na de inleidende zitting, en moet worden vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting. Hetzelfde geldt wanneer een eenzijdig verzoek tot rechtsdagbepaling wordt ingediend na verwijzing naar de rol. Men vraagt zich nog steeds af over welk proces-verbaal van de terechtzitting het gaat, vooral in het tweede geval !! Op dit ogenblik worden de beschikkingen gewezen als « kabinetsbeslissingen », worden zij opgenomen in de inventaris van het dossier van de rechtspleging, en er wordt kennis van gegeven aan de partijen en hun raadslui. Zonder meer.
-
Artikel 747 § 2 lid 5 Ger. W. : “Deze kennisgeving doet de termijnen bepaald in het eerste en derde lid ingaan”. Hieronder dient mijns inziens te worden verstaan : 1 maand voor opmerkingen over de instaatstelling en 6 weken voor het nemen van
Vraag 8
Pagina 4 van 8
de beschikking. Waarom enerzijds een termijn in maanden uitdrukken en anderzijds in weken ? -
Door de weglating in het nieuwe artikel 747, §2, alinea 5 van de noodzaak om ‘ter griffie zoveel exemplaren van het verzoekschrift neer te leggen als er betrokken partijen zijn’ wordt er ten onrechte de schijn gewekt als dat het thans aan de griffie zou toekomen zelf de nodige kopieën te maken. Dit kan nooit de bedoeling geweest zijn van de wet en zou een enorme overlast berokkenen op de griffies.
-
Men is het er unaniem over eens dat de wet de advocaten niet tevreden stelt en vooral niet de rechtzoekenden, die niet begrijpen waarom hun zaak niet onmiddellijk kan worden gevonnist wanneer een partij verstek laat gaan (partij van wie uiteraard geweten is dat zij nooit zal opdagen aangezien zij eerder, in andere procedures, ook nooit opdaagde).
-
Kan de eisende partij, in het kader van een ambtshalve rechterlijke instaatstelling, de verstek latende partij tegen wie op de inleidende zitting geen verstek werd gevorderd, niet laten oproepen bij gerechtsbrief door de griffier (art. 803 Ger. W.) ? Vloeit die mogelijkheid niet voort uit de eerste bewoordingen van artikel 747, § 2, 1e lid, Ger. W., met name “Onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek … “?
- Ingeval van faillissement verschijnt de verwerende partij niet ter zitting: de voorzitter kan de zaak niet naar de rol verwijzen zonder instemming van beide partijen. Wat dient er te gebeuren?
747, § 3 Kort geding: - In kort geding volstond vroeger één raadsman om een uitstel op 14 dagen te bekomen. Nu moet de zaak naar de behandelingsrol verstuurd worden zodat dit bijkomend werk verschaft en de zaak meestal later in beraad wordt genomen, of vertraging kent. Art. 748 - geen melding hoe partijen in kennis worden gesteld.
748bis Syntheseconclusies
-
“Zijn eventueel zeer nuttig maar vormen eveneens misschien een valstrik indien er nieuwe gegevens in begrepen zijn zonder dat de aandacht van de tegenstander erop wordt gevestigd. Behalve dan de omstandigheid dat zij voor onnodig papierverbruik zorgen, zijn zij niet echt noodzakelijk indien de raadslui zich beperken tot een set hoofdconclusies en enkele pagina’s toegevoegde conclusies om een of ander punt nader toe te lichten. Pas vanaf de derde set van conclusies zijn zij noodzakelijk, ja zelfs onmisbaar. Ook moet de naleving van het nieuwe artikel 744 worden onderstreept, waaraan nog al te vaak wordt voorbijgegaan.”
750 Gezamenlijk verzoek tot rechtsdagbepaling
-
Het verdwijnen van artikel 750 § 2, Ger. W. wordt betreurd.
Art. 755 Schriftelijke procedure:
-
de vraag stelt zich in hoeverre art. 755 verenigbaar is met de art. 766-767 van het gerechtelijk wetboek. Indien de rechtbank geen zitting bepaalt, kan het openbaar
Vraag 8
Pagina 5 van 8
ministerie dan mondeling advies geven? Wanneer worden de termijnen voor het schriftelijk advies en de repliektermijnen bepaald?
Art. 756 Vooraf neerleggen van de stukken
-
Het voorafgaandelijk neerleggen van de dossiers op de griffie veroorzaakt ook praktische problemen in termen van plaatsgebrek en tekort aan personeel. Het neerleggen op voorhand van de dossiers van de advocaten wordt ontmoedigd. In de rechtbank alhier zou het massaal neerleggen van de dossiers, gelet op het aantal te behandelen zaken, tot een echte chaos leiden. We hebben trouwens de plaats niet om ze te rangschikken. Advocaten leggen niet steeds op voorhand hun stukken neer zodat de voorbereiding van de zaak en het interactief debat [756ter] onmogelijk is.
-
-
Art. 770 Termijn van beraad en controle- en sanctiesysteem
-
De strikte termijn van één maand is soms moeilijk houdbaar, onder meer in de volgende omstandigheden : 1. Is het niet mogelijk om, wanneer een terechtzitting wordt geschrapt vanwege een feestdag of vakantieperiode, de uitspraak uit te stellen tot de eerstvolgende nuttige terechtzitting, zelfs meer dan een maand na het sluiten van de debatten. 2. de termijn van één maand is ook moeilijk naleefbaar bij terechtzittingen met drie rechters, aangezien er soms praktische problemen zijn voor het beraad
-
het controlesysteem is log, te bureaucratisch, tijdrovend en te negatief (een rechter met beraadachterstand is niet per definitie een luie rechter, vaak zelfs in tegendeel)
-
de absoluut negatieve connotatie die gegeven wordt aan beraadtermijnoverschrijding heeft een vertraging van de productie tot gevolg omdat rechters er nu op toezien niet méér in beraad te nemen dan datgene waarvan ze, met een ruime marge, zeker zijn binnen de termijn te kunnen uitspreken.
-
Hoewel alle preventieve maatregelen moeten worden goedgekeurd en alle voorwaarden tot bevordering van de naleving van de termijnen moeten worden beheerst, is de formule die de wetgever heeft aangenomen om bij het openbaar ministerie aangifte te doen van vertraging, niet een bijzonder gepast voorbeeld in termen van humanresourcesbeheer, aangezien daarin een aangiftelogica wordt gevolgd, terwijl het beslist meer aangepast ware geweest om de taken van interne controle en objectieve rapportering binnen de rechterlijke macht te ontwikkelen.
-
art. 770. § 2: Het zou veel eenvoudiger zijn wanneer de hoofdgriffier de lijsten opmaakt en niet vooraf aan de betrokken rechter ter ondertekening moet voorleggen.
-
Er is ook geen eenvormige toepassing van art. 770 §2 Ger. W. : in sommige rechtbanken worden de lijsten door de griffie opgemaakt bij overschrijding van 2 maanden na het in beraad nemen, in andere rechtbanken 1 maand na het in beraad nemen ( de tekst van de wet laat interpretatie toe). Mijn voorkeur gaat uit naar de 2 maanden.
-
Art. 770. § 3. blijft dode letter.
-
Naar de toepassing toe van art. 770 §§3, 4 en 5 Ger. W, stelt zich de vraag of de term “magistraten” ook slaat op de rechters en raadsheren in sociale zaken. Met name is het zeer de vraag of de lijsten waarvan sprake in de bewuste wetsbepaling ook moeten ondertekend worden door de lekenrechters, zeker wanneer deze aan de laattijdigheid van de uitspraak geen fout hebben. Concreet is overeengekomen dat in
Vraag 8
Pagina 6 van 8
het arbeidshof te [] enkel de beroepsmagistraat(aten) de lijst zal ondertekenen. Tot dusver deed de noodzaak hiertoe zich nog niet voor.
(zullen)
-
Ik wens de problematiek te schetsen die een gevolg is van de vervanging van art. 770 van het Gerechtelijk Wetboek. Specifiek voor het arbeidshof (en misschien ook voor de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank) stelt zich de vraag hoe de termijnen van een maand (art. 771, § 1, eerste lid), meer dan een maand (art. 770, § 2, eerste lid) en drie maanden (art. 770, § 3) moeten worden begrepen of geïnterpreteerd. Persoonlijk ben ik van oordeel dat deze termijnen met gezond verstand moeten worden geïnterpreteerd/toegepast. Rekening houdend met het bijzonder reglement van het arbeidshof en de aanwezigheid van raadsheren in sociale zaken (art. 782bis biedt geen soelaas vermits de uitspraken moeten getekend worden) kunnen zich bij een strikte interpretatie problemen voordoen. Luidens het bijzonder reglement zetelt bv. de eerste kamer op de eerste en de derde donderdag van elke maand. Vermits er andere raadsheren in sociale zaken zetelen op de eerste en derde donderdag dient de uitspraak steeds op 1 maand te worden gesteld. Dit heeft tot gevolg dat een zaak die gepleit wordt op donderdag 3 mei 2007 slechts op 5 juni kan uitgesproken worden, zijnde niet “binnen een maand”. Hetzelfde probleem doet zich voor wanneer de uitspraak moet uitgesteld worden (ziekte, beroepsbezigheid, . ..) want dan zal in sommige gevallen de uitspraak “met meer dan en maand” moeten uitgesteld worden. Het is uiteraard niet de bedoeling van de wetgever geweest om de overschrijding van de termijn met een paar dagen steeds door de griffiers te doen opnemen op een lijst. Een ander probleem is de termijn van het beraad (in zijn totaliteit) die langer dan drie maanden aanhoudt. Ik ben van oordeel dat de gerechtelijke vakantie niet moet meegerekend worden om deze termijn te bepalen. Daar staat tegenover dat cassatie voor het bepalen van de termijn van zes maanden de gerechtelijke vakantie blijkbaar heeft meegerekend. In het zo-even aangehaald voorbeeld zou bij ziekte van een raadsheer de zaak op 5 juni moeten uitgesteld worden naar 6 september hetgeen een overschrijding van de termijn van drie maanden betekent. Op te merken valt dat de passe-partout van art. 779, tweede lid Ger. W. werd opgeheven zodat een vonnis steeds moet uitgesproken (en ondertekend) worden door de raadsheren die aanwezig waren bij de sluiting van de debatten. Een elegante, werkbare, soepele oplossing die de geest van de wet respecteert zou een wetswijziging zijn waardoor “wanneer de uitspraak, het verdere beraad enz vervangen wordt door “... plaats vindt op de eerste nuttige zitting”.
Art. 775 Heropening der debatten
-
Vroeger werd de melding gemaakt “verschenen partijen”. In de nieuwe wetgeving kan de niet-verschenen partij wel opmerking geven op het verzoek tot heropening, maar zelf geen verzoek doen omdat hij niet verschenen is. Het tussenarrest is bij verstek, eindarrest als gevolg ook, maar de versteklatende partij kan wel opmerkingen maken. Kan interpretatieproblemen geven. Het heropenen van de debatten zonder een datum vast te stellen voor nieuwe pleidooien, heeft geleid tot een niet verwachte reactie vanwege de raadslui : bij gebrek aan tijd om conclusies te nemen of stukken neer te leggen binnen de toegekende termijnen, hebben de advocaten zich, in een brief aan het hof, motu proprio bijkomende termijnen toegestaan om hun opmerkingen te doen gelden: “Wij veronderstellen dat het hof de datum van zijn arrest navenant zal uitstellen” ! ! ! De rechter moet geen nieuwe pleitdatum voorzien, maar er is geen melding gemaakt wanneer de zaak in beraad is genomen waardoor de nieuwe wetgeving inzake beraad niet van toepassing is op die zaken.
-
-
-Artikel 780bis Procesrechtsmisbruik
Vraag 8
Pagina 7 van 8
-
Indien de rechter een dergelijke straf uitspreekt, dient de administratie van de Registratie en Domeinen deze boete te innen. Op welke wijze moet de Ontvanger van de Registratie en Domeinen van dergelijk vonnis kennis krijgen ?
Overgangsrecht
-
Is de wet van toepassing voor zaken waarvoor nog geen fixatie werd gevraagd/verleend voor 1 september 2007 (ondanks het in beraad nemen na 1 september 2007) ? de oude wet blijft nog van toepassing op sommige zaken en dit zorgt voor de nodige verwarring bij de griffiers; Artikel 30 en 31 van de wet van 26 april 2007 zijn mijns inziens allesbehalve duidelijk en laten veel ruimte voor interpretatie en verschillende toepassingen --- *** --- *** ---
-
Vraag 8
Pagina 8 van 8
9. De Wet Deskundigenonderzoek (art. 972, §1, Ger.W) bepaalt dat ieder deskundigenonderzoek start met een installatievergadering tenzij de rechter die het beveelt hiervan afwijkt “met instemming van de partijen”. Stelt deze nieuwe fase in het deskundigenonderzoek problemen en, zo ja, hoe lost u die op? Een aantal rechtbanken meent dat het te vroeg is om een oordeel te vellen.
Een grote meerderheid van de rechtbanken is van oordeel dat de verplichting om, tenzij de rechter ervan afwijkt met instemming van alle partijen, een installatievergadering te organiseren een probleem stelt. Als redenen worden opgegeven: - Tijdrovend, kostelijk en omslachtigheid voor alle betrokkenen: magistraten, griffie (computerprogramma nog niet aangepast), partijen en deskundigen. - Onvoldoende magistraten en griffiepersoneel om de bijkomende administratieve taken te vervullen; - De datum van de installatievergadering moet door de rechter worden voorzien in de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, zonder dat het mogelijk is om de agenda’s van de betrokkenen (deskundigen, advocaten, partijen) te raadplegen - De vragen aan de deskundigen gesteld met het oog op en ter gelegenheid van de installatievergadering zijn zeer moeilijk te beantwoorden. De deskundige heeft immers enkel kennis van de beslissing waarbij hij wordt aangewezen. Hij beschikt noch over de dossiers van de partijen, noch over het gerechtsdossier, noch over de stukken. Hoe kan dan bij voorbeeld worden geantwoord omtrent aanpassingen van de opdracht, termijnen noodzakelijk voor het onderzoek, de kosten van het onderzoek, … - Vooral in het kader van zeer gespecialiseerde expertises, bijvoorbeeld van medische aard (arbeidsrechtbanken, politierechtbanken, …) is installatievergadering overbodig. Een arbeidsrechtbank meldt dat “in de voorbereidende werken wordt vermeld dat de installatievergadering niet voor de arbeidsrechtbanken bedoeld is, maar dat de wet geen uitzondering maakt”. - De installatievergadering is niet noodzakelijk voor een daadwerkelijke controle van het deskundigenonderzoek door de rechter. Alle rechtbanken lossen dit op door aan de partijen systematisch te vragen of een installatievergadering opportuun is. In bijna alle gevallen zien partijen ervan af. Het feit dat men het telkens weer opnieuw moet vragen en in de beslissing moet vermelden leidt tot tijdverlies. In bepaalde gevallen is er evenwel geen afstand mogelijk:
-
Indien de rechter op de zitting vergeet de afstand te vragen aan de partijen.
De magistraat die niet vraagt af te zien van de installatievergadering zit dikwijls op de dag van de installatievergadering tevergeefs te wachten omdat partijen noch de deskundige komen opdagen omdat blijkt dat zij toch afzien van de installatievergadering. Eén rechtbank lost dit als volgt op: “Als we “vergeten” de instemming te vragen, wordt een installatievergadering bepaald, maar bepaalt het vonnis tevens een bijkomende bepaling waarin aan partijen wordt medegedeeld dat zij hiervan nog steeds kunnen afzien mits verwittiging van deskundige en rechtbank. In voorkomend geval worden bijkomende bepalingen opgenomen alsof een instemming plaatsgevonden heeft”.
Vraag 9
Pagina 1 van 3
Ook wanneer de rechter beslist ambtshalve (vaak door jeugdrechter) een deskundigenonderzoek te bevelen, is het moeilijk/onmogelijk vooraf de instemming van de partijen te vragen.
-
Indien één van de partijen verstek laat en dus niet kan instemmen met de afstand.
Enkele rechtbanken melden dat “zelfs bij verstek komt het niet opportuun voor een installatievergadering te organiseren en wordt dit in het verstekvonnis gemotiveerd”. Dit probleem stelt zich vaak in de arbeidsgerechten: “In sommige types van dossiers, waarin het socialezekerheidsorgaan vrijwel systematisch verstek laat gaan, rijst het vraagpunt van het organiseren van die vergadering. Die organen werden gecontacteerd, en tot nu toe heeft slechts een van hen geantwoord en onder meer vermeld dat het ‘in het algemeen afziet van het inrichten van de installatievergadering.’ Die beslissing komt overeen met een praktijk die zich lijkt te veralgemenen.”
-
Indien één van de partijen bewust niet instemt met een afstand.
Vooral partijen die persoonlijk verschijnen zonder bijstand van een advocaat zijn terzake terughoudend en wantrouwig.
Er worden dus zeer weinig installatievergaderingen gehouden en bovendien worden ze in de regel als weinig nuttig en als loutere formaliteit ervaren. Enkel voor complexe en ongebruikelijke expertises zou een installatievergadering nuttig kunnen zijn. In die gevallen laat de installatievergadering toe om de opdracht beter te omschrijven, een agenda te bepalen en te wijzen op onverantwoorde kosten. Voorwaarde is dan wel dat de deskundige al kennis heeft kunnen nemen van de dossiers. Een parket stelt dat de installatievergadering in sommige gevallen interessant kan zijn : “Voor andere dossiers (onder meer inzake kindermishandeling, pedofilie, scheiding van de ouders) is die installatievergadering onder meer van belang omdat de rechter de mogelijkheid heeft het kader waarbinnen het deskundigenonderzoek kan verlopen, beter af te bakenen, in aanwezigheid van de partijen en de deskundige.” Een ander parket meldt daarentegen : « Bij de jeugdrechtbank is de aanwezigheid van het openbaar ministerie verplicht zowel voor het civielrechtelijke als voor het protectionele aspect. De nieuwe bepaling van artikel 972, §1, van het Gerechtelijk Wetboek, verplicht het openbaar ministerie tot nieuwe prestaties die maar weinig toegevoegde waarde inhouden, aangezien het openbaar ministerie niet optreedt als eiser noch als verweerder voor het civielrechtelijke aspect.” Een aantal respondenten stellen voor artikel 972 Ger. W. te wijzigen. Sommigen menen dat de rechter soeverein moet kunnen oordelen over het nut van de installatievergadering. Anderen stellen voor te voorzien dat een installatievergadering enkel plaatsvindt wanneer één der partijen hierom uitdrukkelijk verzoekt en/of wanneer de rechter dit zelf wenselijk of noodzakelijk zou achten. Sommigen betreuren dat de formulering voorgesteld door de HRJ in zijn advies van 29 juni 2005 niet werd overgenomen. Andere suggesties:
Vraag 9
Pagina 2 van 3
-
de installatievergadering zou niet noodzakelijk in raadkamer moet plaatsvinden, maar zou desgewenst ook ter plekke moeten kunnen doorgaan, hetgeen nuttiger zou zijn; de installatievergadering laten plaatsvinden na een eerste vergadering met de partijen en de deskundige; Misschien zou een installatievergadering beter vervangen worden door een eerste evaluatievergadering na zes maanden met behoud van de verplichting een tussenverslag op te stellen indien het eindverslag niet klaar is. Andere gesignaleerde problemen:
-
-
-
-
de aanstelling van deskundigen op eenzijdig verzoekschrift en de daaraan verbonden noodzaak om de deskundige snel zijn vaststellingen te laten doen. Als oplossing wordt voorgesteld de op dat ogenblik enige partij in het geding (de verzoeker) afstand te laten doen van een installatievergadering Toepassing in strafzaken en jeugdzaken: Een rechtbank stelt “wat de correctionele kamers betreft wordt er met deze wet alleen rekening gehouden bij een afhandeling uitsluitend op burgerlijk gebied en kan de rechter bepalen dat er afgezien wordt van het tegensprekelijk karakter volgens de aard van het misdrijf”. Vragen van procedurele aard: Wat is de “beslissing” na de installatievergadering ? Is het een vonnis ? Is het een beschikking ? Uitspraak in openbare zitting ? In raadkamer ? Moet er een formeel proces-verbaal van de installatievergadering worden gemaakt ? Moeten alle verklaringen van de partijen daarin opgenomen worden ? Wat dient geacteerd te worden ? Welke formaliteiten dienen vervuld te worden? Dient de installatievergadering buiten de gewone zittingsuren plaats te vinden ? De rechtbanken zijn niet uitgerust om de vergadering via telecommunicatie (met de deskundige) te laten plaatsvinden.
Vraag 9
Pagina 3 van 3
10. Stelt de nieuwe regeling inzake de betaling van de kosten en erelonen van de deskundige, en in het bijzonder deze inzake de consignatie van de provisie, een probleem? Op het ogenblik van het beantwoorden van de vragen was er nog niet veel ervaring met de toepassing van de nieuwe betalingsregels. Bijna alle respondenten vermelden dat deze regeling beduidend meer werk betekent voor de rechtbanken, in het bijzonder voor de griffies, zonder dat er voor bijkomend personeel werd gezorgd. Het bijkomende werk bestaat onder meer in: - De griffie moet een aparte boekhouding per zaak bijhouden. - Het is niet steeds gemakkelijk te bepalen voor welke zaak een provisie wordt gestort, vooral als de provisie door derden wordt overgeschreven en zij geen (juiste) referte vermelden; - De deskundigen vragen sowieso dat de helft van het gestorte provisiebedrag wordt vrijgegeven, en dat houdt extra handelingen op het vlak van de boekhouding in. - Sommige magistraten kennen provisies toe, vermeerderd met de BTW. De deskundigen vragen de vrijgave soms ook vermeerderd met de BTW. Dit geeft problemen voor de griffie voor de berekeningen. - de opvolging van de provisionering en de afrekening op het einde zal zeer zeker een bijkomende belasting met zich brengen: zaken dienen immers afzonderlijk opgevolgd te worden en informatie dient ingewonnen omtrent de stand van het deskundigenonderzoek en eventuele terugstorting van bedragen aan partij(en) die geprovisioneerd heeft/hebben. - De procedures voorzien door de nieuwe wet zullen leiden tot bijkomende verzoekschriften en procedure-incidenten Als voorbeeld voor de verhoging van de werkdruk kan worden verwezen naar het antwoord van de burgerlijke griffie van een grote rechtbank van eerste aanleg: “De werklast is in de griffie duidelijk toegenomen. Sedert 1 september werden er 253 vonnissen uitgesproken door de burgerlijke rechtbank met expertise. Per week krijgt de griffie meer dan 100 brieven binnen en op twee maanden werden er meer dan 1300 gerechtsbrieven verstuurd. De griffie slaagt er niet in de vonnissen binnen de 5 dagen te betekenen. Om alle facetten van de nieuwe wet toe te passen en goed te beheren is het noodzakelijk een aparte dienst op te richten. Hiervoor is echter bijkomend personeel nodig. Er is ook een probleem met het huidige informaticasysteem. Dit zou dringend moeten aangepast worden aan de nieuwe wet en de noden van de griffie en de rechtbank. Momenteel kunnen we niet efficiënt werken”. Een aantal respondenten stellen voor bepaalde van deze (praktische) problemen oplossingen voor: - “Aan de advocaten en de deskundigen werd dan ook de aanbeveling gedaan de voorkeur te geven aan consignatie op een rubriekrekening op naam van de deskundige bij een kredietinstelling.” Andere rechtbanken pleiten echter voor het tegenovergestelde en stellen voor om enkel de consignatiemogelijkheid bij de griffie te gebruiken ten einde overzicht te behouden op de betalingen. Sommigen leggen dit nu al op bij vonnis. - Om de boekhouding van de griffie te vergemakkelijken werd in een bepaalde rechtbank afgesproken, minstens voor een proefperiode, het te consigneren bedrag bij alle of in elk geval bij standaardzaken, gelijk te bepalen met het voorschot dat aan de deskundige mag worden uitbetaald, zodat het onmiddellijk kan worden doorgestort. Het is niet duidelijk of hiermee ook wordt bedoeld dat in dat geval rechtstreekse betaling aan de deskundige wordt toegestaan.
Vraag 10
Pagina 1 van 5
De combinatie van de laatste twee maatregelen lijkt in vele gevallen een bevredigend resultaat te geven. Een beperkt aantal respondenten vermeldt problemen voor de deskundigen en een aantal hiervan vreest zelfs dat sommige deskundigen om die redenen zullen afhaken: - Voor de deskundige is het niet duidelijk of hij zijn werkzaamheden moet aanvatten zelfs als de provisie nog niet is geconsigneerd. Vroeger stond dit uitdrukkelijk in de wet. Sommigen menen dat de deskundige zijn activiteiten wel mag opschorten zolang de provisie niet werd geconsigneerd. Het nieuwe artikel 989 Ger.W. zou anders geen zin hebben. - de kosten van de expertise worden aanzienlijk verhoogd: veel meer (aangetekende) briefwisseling en comptabiliteitsverrichtingen (zie ook verder bij bespreking toepassing door de arbeidsrechtbanken). - te omslachtig voor de deskundigen om aan hun kosten en erelonen te geraken. - In vele expertises moeten de deskundigen de kosten uit hun eigen zak voorschieten omdat de bedragen van de consignaties en vrijgaven te laag zijn of omdat partijen en/of advocaten de provisies niet storten of omdat onverwacht hoge kosten de kop opsteken in afwachting van het totstandkomen van bijkomende consignaties en vrijgaven. - De deskundigen zijn gedemotiveerd door die maatregel die zij maar moeilijk aanvaarden, gelet op de vereisten van hun werk en op de omstandigheid dat het stelsel dat hun wordt opgelegd verschilt van de regels inzake kosten en ereloon die voor ondermeer de advocaten gelden. - Veelal is het niet mogelijk voor de deskundige om de kostprijs te berekenen wanneer hij de zaak niet goed kent, de plaats niet heeft gezien, de omvang van de te bestuderen documenten niet kent, of niet weet hoeveel werk de opzoekingen zullen vergen. De reële kostprijs kan oplopen tot een drievoud van het geschatte bedrag. Daarbovenop nog een vergadering “per telefoon” behoeft geen verdere commentaar! - In verband met het probleem van de uitbetaling van de geneesheren-specialisten (sapitaires) op wie de wetsdokters een beroep doen, is de wet niet precies ; de vraag is wie eigenlijk hun erelonen en onkosten ten laste moet nemen ? - Sommige deskundigen zijn van oordeel dat de nieuwe regelgeving vertraging in de uitvoering van hun opdrachten met zich zal brengen. Het kan gebeuren dat partijen listen gebruiken om het verloop van het deskundigenonderzoek te vertragen. De deskundigen wachten in dat geval op de uitbetaling van hun ereloon en worden op die manier gestraft. - De deskundigen klagen eveneens over de opgelegde termijnen, ondermeer bij deskundigenonderzoeken die steeds complexer worden. - Sommige deskundigen wijzen op het gevaar dat de kwaliteit van de deskundigenonderzoeken er de komende jaren wel eens op achteruit zou kunnen gaan, als gevolg van de demotivatie. Andere vermelde problemen zijn :
-
-
Gebrek aan uniformiteit van de provisies. Om toch enige uniformiteit te bekomen heeft één rechtbank een overzicht gemaakt van de gebruikelijke provisies voor deskundigen. Een andere rechtbank heeft beslist om voorlopig voor standaardzaken altijd dezelfde provisie te bepalen. Eén rechtbank stelt voor om ook te zorgen voor eenvormigheid tussen verschillende arrondissementen. De toepassing in strafzaken : “Het probleem van de consignatie doet zich vaker voor in correctionele zaken. De veroordeelde betaalt niet. Er wordt reflectie gevoerd over de draagwijdte van de rechtsbijstand in dat stadium van de rechtspleging, nu daar de schuld al is vastgesteld.”.
Vraag 10
Pagina 2 van 5
Eén parket is van oordeel dat de provisieregeling niet van toepassing is in strafzaken. “Eén rechtbank maakt gewag van verschillende praktijken binnen de rechtbank m.b.t. de wijze en het ogenblik van het bepalen van het voorschot: “Voor de uitbetaling van de onkosten en erelonen en de consignatie van de provisie in die materie wijzen sommige magistraten, na kennisgeving van het vonnis aan de deskundige en aanvaarding van de opdracht (met opgave van het gewenste bedrag van de consignatie) door die deskundige, een speciale beschikking die de provisie vaststelt (zie bijgevoegd model). Andere magistraten houden er een andere “visie” op na, en stellen het bedrag rechtstreeks vast in het vonnis. Als bijlage gaan enkele voorbeelden. Maar er werd nooit een probleem opgeworpen naar aanleiding van die verschillende werkwijzen.” “De verplichte begroting (zonder begroting geen betaling aan de deskundige) aan het einde van het onderzoek brengt veel onnodig werk mee. Er zou kunnen voorzien worden dat de staat aanvaard is als de partij niet binnen de vijftien dagen reageert en dat de staat daardoor automatisch uitvoerbaar wordt”. Vragen van procedurele aard :« Indien de deskundige bijkomende provisie vraagt, moeten partijen dan mee worden opgeroepen om hierover gehoord te worden? Volgt er een beschikking? Vonnis? » “De sensibilisering door de wetswijziging heeft ook de deskundige wakker geschud waardoor stilaan duidelijk wordt dat erelonen zeer sterk uiteenlopen in de diverse arrondissementen en geschillen hierover wel eens exponentieel zouden kunnen toenemen…weerom procedures in de procedure…waardoor processen langer duren. Hoog tijd voor een onafhankelijk deskundigeninstituut???” “Indien de rechter beslist dat de provisie door verschillende partijen moet betaald worden, ontstaat er soms onduidelijkheid. De deskundigen en soms ook de griffie hebben geen zicht op wie reeds betaald heeft. Zij dienen daarvoor steeds contact op te nemen met de griffie en/of met partijen. Dit is omslachtig. Suggestie: provisionering door de meest gerede partij lijkt mij overzichtelijker”. Een hof meldt een probleem inzake het overgangsrecht : “De overgangbepalingen van de nieuwe wet schijnen nog vragen op te roepen bij menige deskundige,meer bepaald of zij ja dan neen (nog langer) rechtstreeks betaling van de partijen in ontvangst mogen nemen in de oude zaken ( d.w.z. deskundigenonderzoeken die reeds aanhangig waren bij de inwerkingtreding van de nieuwe wet). Dit is m.a.w. de vraag naar de toepassing in de tijd van het nieuw art. 991bis,ingevoerd bij art 32 W.15 mei 2007. Dirk Scheers en Pierre Thiriar (cfr. Het gerechtelijk recht in de hoogste versnelling? Intersentia,p. 205 en 206) stellen dat dit artikel van toepassing is op alle deskundigenonderzoeken die bevolen worden na de inwerkingtreding van de wet op 1 september 2007. Art 34 van de wet van 15 mei 2007 die de overgangsbepalingen regelt stelt als algemene regel dat de wet van toepassing is op deskundigenonderzoeken die bevolen worden na de inwerkingtreding van de wet. Uitzondering hierop zijn de artikelen 875bis,972bis,§1,eerste lid, 973,§1,974,§1 en 991,§2,tweede en derde lid. Conclusie: op art 991bis is de algemene regel van toepassing wat inhoudt dat deze wetsbepaling enkel van toepassing is op deskundigenonderzoeken die bevolen worden na de inwerkingtreding van de wet”.
-
-
-
-
-
-
De arbeidsrechtbanken blijken de regels inzake provisie en consignatie nauwelijks toe te passen. - In socialezekerheidszaken is het altijd de instelling die tot de kosten wordt verwezen (1017, lid 2, Ger.W.) en de kosten en erelonen zijn bepaald door het KB. De instellingen betaalden de deskundigen vroeger rechtstreeks en pas na indiening van het eindverslag of het eindvonnis. Aangezien deze instellingen solvabel zijn en het om lage bedragen ging, zagen de deskundigen daar geen graten in.
Vraag 10
Pagina 3 van 5
De meeste arbeidsrechtbanken zullen hieraan niets veranderen: Er worden nog steeds geen voorschotten gevraagd door de deskundige en de rechter kent ze ook niet toe. Een aantal experten zou wel opgeworpen hebben dat de tarieven opgelegd door het KB niet zijn aangepast aan de bijkomende formaliteiten die de wet oplegt (aangetekende brieven, …). Eén arbeidsrechtbank schrijft dienaangaande: “De nieuwe wet deskundigenonderzoek vormt een groot probleem in de geschillen sociale zekerheid, waar de deskundigen slechts een uiterst beperkte staat van kosten en erelonen mogen aanrekenen ( KB 14.11.2003 bijlage 8), welke niet overeenstemt met hun werkelijke kosten en tijdsbesteding. Indien één zelfde deskundige wordt aangesteld in een groot aantal zaken maakt hij hierover geen probleem, gezien de moeilijke en tijdrovende zaken gecompenseerd worden door de routinezaken. Indien een deskundige éénmalig wordt aangesteld in een zeer specifiek en moeilijk onderzoek, komt de beperking ingevolge het KB van 14.11.2003 problematisch voor vermits het zeer moeilijk is in deze omstandigheden een geschikte deskundige te vinden die voor een hongerloon wil werken. Dit probleem stelt zich des te meer (ook voor de deskundigen met verschillende opdrachten) indien de rechter gebruik wenst te maken van de mogelijkheden geboden door de artikelen 984 tot 986 van het Gerechtelijk Wetboek, met name horen van de deskundige ter zitting, vordering van een deskundige om aanwezig te zijn bij een plaatsbezoek enz. Het K.B. van 14.11.2003 heeft hiervoor geen vergoeding voorzien, en de enige mogelijkheid tot begroting zit m.i. vervat in punt 3,d hetwelk voor elk ander onderzoek of advies een vergoeding voorziet van 66,27 EUR. Het is duidelijk dat een dergelijke vergoeding totaal irreëel is : indien de deskundige bv. wordt opgeroepen op een zitting betekent dit toch al gauw een vacatie van minstens één uur, terwijl er hoe dan ook geen vergoeding voorzien is voor de verplaatsingskosten. Op dit vlak dient er dringend een oplossing tussen te komen, gezien het in de toekomst moeilijk zal zijn om bekwame deskundigen te vinden voor het uitvoeren van moeilijke onderzoeken”. - In zaken mbt arbeidsongevallen en beroepsziekten is het de arbeidsongevallenverzekeraar of het Fonds die de kosten betaald, maar daar is er geen tarifering. In deze zaken worden soms wel voorschotten gevraagd door de experten. De door de arbeidsrechtbanken hieraan gegeven oplossingen verschillen: Een rechtbank meldt dat ze met de deskundigen de afspraak heeft gemaakt dat ze geen gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot consignatie en dit om de griffie te ontlasten. Een andere rechtbank heeft met de advocaten van de verzekeraars afgesproken dat de rechtbank enkel een beperkte provisie tot dekking van de kosten zou toekennen die overeenkomt met het onmiddellijk vrij te geven gedeelte, zodat niet wordt geconsigneerd. Op te merken valt dat de deskundigen in de sectoren arbeidsongevallen en beroepsziekten vragen dat de provisie rechtstreeks aan hen wordt gestort. Bijgevolg is in dat geval consignatie op de griffie niet nodig. Een andere rechtbank meent dat deze praktijk niet meer kan : “Hier zouden problemen kunnen ontstaan omdat in het verleden de verzekeringsmaatschappij op eenvoudig verzoek van de deskundige een provisie stortte. Dit kan nu niet meer”
Vraag 10
Pagina 4 van 5
Indien de deskundige zich wenst te laten bijstaan door een specialist dient hij – indien geen consignatie wordt uitgesproken - deze kosten zelf voor te schieten, aangezien deze specialisten meestal onmiddellijk betaald willen worden. Eén respondent merkt op dat in dat geval wel een provisie mechanisme kan worden toegepast.
- Gelet op deze bijzondere regelingen stelt een rechtbank voor :”Het ware beter geweest dat men bij de totstandkoming van deze wet een uitzondering had voorzien voor de sociale zaken en de arbeidsongevallen. Deze uitzondering heeft men wel gemaakt voor de arbeidsrechtbank bij de Wet betreffende verhaalbaarheid van de erelonen van de advocaat”. - Bij de antwoorden van de arbeidsrechtbanken worden nog twee bedenkingen geformuleerd: De meeste rechtbanken zeggen niets over de toepassing in andere zaken (bijv. arbeidsovereenkomsten). Eén respondent zegt hierover: “Toch kan niet worden voorbijgegaan aan het probleem voor het geval van nietmedische deskundigenonderzoeken, of voor het hypothesegeval van deskundigen die onkosten moeten maken. Mocht dat zich voordoen, dan kan een provisiemechanisme worden toegepast.“ De meeste arbeidsrechtbanken beperken hun antwoorden tot de toepassing van de regels inzake provisie en consignatie. Over de toepassing van de andere regels inzake de betaling van de kosten en erelonen van de deskundige wordt er weinig gezegd.
Vraag 10
Pagina 5 van 5
11.
Kent u andere pijnpunten van de Wet Deskundigenonderzoek en, zo ja, welke?
Opmerkingen van algemene aard:
- Aangezien de wet nog maar pas in werking is getreden is een aantal respondenten van oordeel dat het te vroeg is om een algemene beoordeling te maken van de wet. Sommigen hebben dan ook nog geen bijkomende pijnpunten ontdekt. - Globaal zijn de nieuwe wetgevingen die werden ingevoerd sinds één september 2007 een ramp voor de griffie. Er werd geen uitbreiding voorzien terwijl de werklast enorm is toegenomen: versturen van beschikkingen, gerechtsbrieven en vonnissen aan veel meer personen dan ooit te voren, diverse bijkomende oproepen in echtscheidingszaken enz. De kaders moeten dringend worden aangepast. - Dezelfde algemene opmerking geldt voor de magistraten : « Gelooft men nu echt, nu het rechtsprekend werk door de onophoudelijke en laagkwalitatieve wijzigingen in de wetgeving steeds moeilijker wordt, dat de rechters ‘zonder verdere problemen’ naast hun rechtsprekende taken kunnen instaan voor een steeds toenemend aantal verplichtingen zoals de instaatstelling van de zaken en de opvolging van de deskundigenonderzoeken ? ?? Voor de rechters (en voor hun griffiers) bestaat de grootste moeilijkheid erin dat zij op een steeds groter veelvoud van fronten moeten optreden om al die taken tegelijkertijd op zich te nemen, waardoor hun situatie steeds stresserender wordt en er steeds meer van hen afwezig raken wegens ziekte.” - De Wet Deskundigenonderzoek vertrekt van een verkeerd uitgangspunt en getuigt van een fundamenteel wantrouwen t.a.v. deskundigen. « De overgrote meerderheid van de experts is zeer degelijk en de schaarse rotte appels kunnen gemakkelijk weggeplukt worden en gesanctioneerd. Het moet de bedoeling blijven dat er kan beroep gedaan worden op experts en dat deze niet afgeschrikt worden door wantrouwen, administratieve rompslomp en te karige provisies ». - Problemen i.v.m. de toepassing van de wet in strafzaken: “In correctionele zaken zijn de regels van het Gerechtelijk Wetboek ook van toepassing op de deskundigenonderzoeken die in het kader van de burgerlijke vordering worden bevolen, maar de correctionele griffies hebben geen aangepast informaticaprogramma om ondermeer de gerechtsbrieven te versturen...” “Het is helemaal niet duidelijk of de nieuwe wetgeving eveneens toepasselijk is op de vonnissen uitgesproken door de correctionele rechtbank. Hierover zou best duidelijkheid gebracht worden via een wettelijk ingrijpen. Sommige kamers passen de oude wet nog toe, andere een gedeelte van de nieuwe wet en sommige geen enkele. We stellen ook nog vast dat het parket de deskundige verwittigt van zijn aanstelling. “Onduidelijkheid welke artikelen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het deskundigenonderzoek ook in strafzaken van toepassing zijn in geval van aanstelling van een deskundige op strafgebied bij tussenvonnis door de strafrechter. Het O.M. voert dit vonnis weliswaar uit door de deskundige in werking te stellen, maar het komt niet aan het O.M. toe om als partij te bepalen welke regels van het Ger. Wb. wel van toepassing zijn en welke niet, omdat ze onverenigbaar zouden zijn met de regels van strafvordering. Dit is de taak van de rechter, maar als deze daarover zwijgt, komen we in een delicate situatie terecht, waaruit ook de deskundige zich niet autonoom kan (en wil) bevrijden”.
Vraag 11
Pagina 1 van 4
-
De werking van de overgangsbepalingen is niet altijd even duidelijk. Bijvoorbeeld bij de bevestiging van de aanstelling van een deskundige of de vervanging van een deskundige die onder de oude wetgeving werd aangesteld.
Specifieke problemen per artikel (andere dan die mbt de installatievergadering en de kosten en erelonen):
-
Mbt de inwerkingstelling van de expertise (972 Ger.W.): - “het automatisch laten uitvoeren van het door de rechter bevolen deskundigenonderzoek kan voor problemen zorgen, onder meer in dossiers inzake huurschade ” - “de automatische kennisgeving verhindert dat deskundigen “voor het geval dat” worden aangesteld en dat de partijen kunnen onderhandelen” - “de totaal onrealistische termijn van 8 dagen die aan de deskundige wordt “gegund” om kennis te geven van de eerste zitting. In socialezekerheidsgeschillen neemt de deskundige eerst informeel contact op met de geneesheer van de sociale zekerheidsinstellingen en de eventuele raadsgeneesheer van de sociaal verzekerde om een datum af te spreken. Lukraak een datum bepalen leidt hoe dan ook tot een uitstel”. “Het moet aan de deskundige worden overgelaten om te zorgen voor een snelle organisatie die ertoe leidt dat het deskundigenonderzoek binnen de termijnen wordt afgesloten.”
-
Met betrekking tot het toezicht op het verloop van het onderzoek (973 Ger.W): - “De zittingen van de kamers, belast met het toezicht op de deskundigenonderzoeken zijn nu reeds overbelast met lange wachttijden voor experten en advocaten. De vraag wordt gesteld of de expertisekosten hierdoor niet nodeloos duurder worden (de wachttijd van de experten zal toch verrekend worden in de uiteindelijke expertisekost?)”. - “Alle verzoeken worden zonder pleittijd op de rollen gezet en brengen discussies met zich waardoor verlies van pleittijd ontstaat voor de andere zaken” . - “Bovendien moet worden uitgesproken binnen de week wat niet altijd evident is”. - “Net zoals bij de naleving van de termijn voor beraad is de nieuwe procedure voor de controle van de termijnen log en dwingend, en zorgt zij er in de eerste plaats voor dat de rechtbank de normale termijn voor een deskundigenonderzoek van 4 naar 6 maanden heeft gebracht…” “De termijnen die in artikel 973 worden aangegeven, zijn te kort”. - Vragen van procedurele aard: “Wanneer de rechter een betwisting in de loop van de expertise moet beslechten (toepassing van het nieuw art. 973, tweede alinea, Ger.W.) : wie is “de rechter” in collegiaal samengestelde rechtscolleges ? En opnieuw : wat is de “beslissing” (vonnis of beschikking) en waar wordt ze uitgesproken? (openbaar of in raadkamer)”. “Moeten de sociale rechters ook aanwezig zijn en tekenen? Moet er een openbaar ministerie aanwezig zijn? De procedure is in de wet niet uitgewerkt”. “Kan een rechter belast met de controle ook uitspraak doen over een eventuele vervanging ? Is zulks een vonnis waartegen beroep mogelijk is ? Idem voor beslissingen inzake betwiste erelonen ? Indien dit als een vonnis wordt beschouwd”. - “de zeer ruime bepaling van “alle betwistingen” die door de rechter dienen beslecht te worden (van art. 973 § 2, 1ste lid Ger.W.)” - Artikel 973 § 2 Ger.W. is te omslachtig: “De responsabilisering zowel van de rechtbank (controle) als van de deskundigen zelf is geen slechte zaak.
Vraag 11
Pagina 2 van 4
-
Reeds jaren werkten wij met die geest voor ogen, evenwel op een minder formalistische en meer pragmatische manier. Nu dienen alle geschillen via raadkamer beslecht te worden, met oproepingen en tussenbeslissingen, gemotiveerd, en door de rechter belast met de controle”. “Hoe moet men, voor de zaken opgesomd in art. 704, eerste lid Ger.W., de kennisgeving bepaald in het nieuwe art. 973, § 2, lid 3 en 5 Ger.W. (binnen de vijf dagen met gewone brief aan de partij(en) op tegenspraak en hun raadslieden en met gerechtsbrief aan de deskundige en de partij(en) bij verstek) rijmen met het voorschrift van art. 792, lid 2 en 3 (binnen de acht dagen met gerechtsbrief met daarop de verplichte vermeldingen), zeker wanneer er ook gedeeltelijk een uitspraak ten gronde is?”
-
Met betrekking tot de controle op de naleving van de termijn voor het indienen van het eindverslag (art. 974, §3 Ger.W.): - “Het is niet eenvoudig om na te gaan in welke zaken het deskundigenonderzoek de vooropgestelde termijn overschrijdt”. - “De deskundigen merken op dat aan de basis van de onmogelijkheid om het deskundigenonderzoek binnen de vooropgestelde termijn rond te krijgen, vaak feiten liggen die gewild of per ongeluk te wijten zijn aan een van de partijen, of onvoorziene taken of analyses die moeten worden uitgevoerd, of nieuwe gegevens of feiten die werden ontdekt.” - “De rompslomp voor de eenvoudige verlenging van de termijnen voor de neerlegging van het (voor)verslag is contra-productief”. - Artikel 974 § 3 Ger. W. is een te omslachtige procedure. - “De interpretatie van artikel 974 § 3 loopt uiteen: indien de deskundige tijdig verlenging van de termijn vraagt: o dient de deskundige en de partijen te worden opgeroepen in raadkamer of o dient de voorzitter van de kamer bij beschikking de verlenging van de termijn te bevelen. Verschillende magistraten menen dat artikel 973 § 2 dient toegepast, alhoewel dit artikel specifiek spreekt over “betwistingen”. - “Door de jaren heen heeft de praktijk ons geleerd dat de termijn voor het neerleggen van het deskundigenverslag vaak overschreden wordt. Nu de rechter, bij overschrijding van de termijn, ambtshalve de deskundige en de partijen moet oproepen (artikel 974 §3 Ger.W.), zal dit ongetwijfeld bijkomende werklast met zich brengen”.
Met betrekking tot het voorlopig advies: “de vaagheid van het begrip “redelijke termijn” die de deskundige moet toestaan aan de partijen voor het maken van hun opmerkingen op het voorverslag (art. 976 Ger.W.)” -
Met betrekking tot de bepalingen inzake de beperkte tussenkomst van de deskundigen (984 – 985 Ger.W.): “De maatregelen voor vereenvoudigd deskundigenonderzoek worden overwogen en zouden beter in de wetgeving omschreven moeten zijn.” “De bepalingen over de maatregelen voor vereenvoudigd deskundigenonderzoek zijn slecht opgesteld. Zij zouden moeten preciseren dat de rechter een deskundige kan sturen om alleen vaststellingen te doen en mondeling verslag uit te brengen en zouden de juiste modaliteiten moeten preciseren. ”
-
“De nieuwe wet biedt geen oplossing voor twee essentiële problemen, met name de keuze van de deskundige (opstellen van lijsten met erkende deskundigen, regelmatig herzien van die lijsten, …) en de tarifering van hun erelonen. Dat tarief zou moeten worden besproken met hun beroepsorganisaties, zelfs, voor de niet gereglementeerde beroepen,met de Belgische vereniging van deskundigen (ABEX”).
Vraag 11
Pagina 3 van 4
-
“De wet bepaalt ook geen ‘ambtshalve’ voortzetting van het proces eens het deskundig verslag is neergelegd. In sociale zekerheidszaken stellen wij na het toekomen van het verslag reeds jaren de zaak ‘ambtshalve’ vast, vroeger op grond van art. 730 Ger.W. nu zonder vermelding van artikel. Dit bespoedigt in elk geval het proces”.
“De nieuwe wet zegt niets over de vraag of de verzoeningen al dan niet vertrouwelijk zijn”
Vraag 11
Pagina 4 van 4