Ambtshalve advies
Mei 2015
Hoge Raad voor de Justitie | Conseil supérieur de la Justice
Bijzondere mandaten binnen de rechtbanken van eerste aanleg
Ambtshalve advies
Bijzondere mandaten binnen de rechtbanken van eerste aanleg Goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie op 27 mei 2015
Er bestaat ook een Franse versie van dit advies. Il existe aussi une version française du présent avis.
U kunt dit document raadplegen of downloaden op de website van de Hoge Raad voor de Justitie of via onderstaande QR code:
Hoge Raad voor de Justitie IJzerenkruisstraat 67 B-1000 Brussel Tel: +32 (0)2 535 16 16 www.hrj.be
Inhoud I.
INLEIDING ................................................................................................................................................ 1 A.
Aanleiding van het advies .......................................................................................................................... 1
B.
Draagwijdte van het advies ........................................................................................................................ 1
C.
Werkwijze .................................................................................................................................................. 1
II. A.
ADVIES ..................................................................................................................................................... 2 Bestaande regelgeving met betrekking tot de beheersbevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, in het bijzonder op het gebied van inzet van personele middelen. ........... 2 1. Algemeen beheer: doelstellingen, behoeftes, rapportage .................................................................... 2 2. Beheer van de rechtbank....................................................................................................................... 3
B. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Bestaande regelgeving inzake bijzondere mandaten ................................................................................ 4 Opsomming van de bijzondere mandaten ............................................................................................ 4 Aanwijzing in een bijzonder mandaat ................................................................................................... 5 Duur, verlenging en beëindiging van een bijzonder mandaat ............................................................... 8 Inzetbaarheid van houders van een bijzonder mandaat in andere geledingen van de rechtbank ...... 9 Opdracht in een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied ....................................... 9 Onafhankelijkheid van de rechter ......................................................................................................... 9
1. 2.
Bevindingen, aanbevelingen en voorstellen ............................................................................................ 10 Bevindingen ......................................................................................................................................... 10 Aanbevelingen en voorstellen ............................................................................................................. 13
C.
1
I.
Inleiding
A.
Aanleiding van het advies
De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) besliste op 14 maart 2013 een audit te voeren naar het beleid in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen inzake bijzondere mandaten (hierna “de audit”). Een van de conclusies van deze audit was dat er een duidelijk spanningsveld bestond tussen de beleidsbevoegdheden van de voorzitter en de relatief beperkte inzetbaarheid van rechters die een bijzonder mandaat uitoefenen in de verschillende geledingen van de rechtbank. Dit spanningsveld was in casu het sterkst waarneembaar tussen voorzitter en onderzoeksrechters. De HRJ kondigde dan ook aan: -
zich te zullen buigen over de mogelijke tekortkomingen van het huidige evaluatiesysteem voor bijzondere mandaten en te zullen nagaan of het wenselijk is om hierover een advies te verlenen of een voorstel te doen aan de wetgever.
-
te zullen onderzoeken welke wetgevende initiatieven moeten genomen worden om een modern personeelsbeheer van de rechtbank mogelijk te maken en te verzoenen met de vereisten van het bijzonder mandaat en de wettelijke bepalingen inzake de bijzondere mandaten toetsen aan de vereisten van een goede organisatie van de rechtbank.
B.
Draagwijdte van het advies
Dit advies heeft in beginsel enkel betrekking op de bijzondere mandaten die binnen de rechtbank van eerste aanleg worden uitgeoefend: -
onderzoeksrechter;
-
beslagrechter;
-
rechter in de familie- en jeugdrechtbank;
-
rechter in de strafuitvoeringsrechtbank.
De directe aanleiding van dit advies (zie hierboven) heeft de invalshoek ervan bepaald. De draagwijdte van het advies beperkt zich dan ook tot het opsporen en analyseren van eventuele tekortkomingen van het stelsel van de bijzondere mandaten en het formuleren van voorstellen tot verbetering. C.
Werkwijze
De werkgroep die dit advies heeft voorbereid is vertrokken vanuit de vaststellingen en bevindingen die de basis vormden voor het vertrouwelijke verslag van de audit. Daarnaast werden vertegenwoordigers van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en houders van bijzondere mandaten gehoord.
2
II.
Advies
Het eerste deel (A) van dit advies bevat een overzicht van de bestaande regelgeving met betrekking tot de beleidsbevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank en tot de bijzondere mandaten. In een tweede deel (B) wordt het systeem van de bijzondere mandaten behandeld. Het derde deel (C) bevat de bevindingen van de HRJ, op basis waarvan enkele aanbevelingen worden geformuleerd en voorstellen worden gedaan.
A.
1.
Bestaande regelgeving met betrekking tot de beheersbevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, in het bijzonder op het gebied van inzet van personele middelen. Algemeen beheer: doelstellingen, behoeftes, rapportage
De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank (art. 90 Ger.W.). In de leiding van de rechtbank en haar afdelingen wordt hij bijgestaan door een afdelingsvoorzitter. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg is ook voorzitter van het directiecomité van de rechtbank van eerste aanleg, dat verder nog bestaat uit de afdelingsvoorzitters en de hoofdgriffier (art. 185/2 Ger.W.). De voorzitter kan het directiecomité nog uitbreiden met maximaal twee personen uit zijn gerechtelijke entiteit die hij bekwaam acht wegens hun kennis inzake beheer Het directiecomité staat de voorzitter bij in de algemene leiding, de organisatie en het beheer van de gerechtelijke entiteit. Het directiecomité beslist bij consensus, maar bij gebrek aan consensus beslist de voorzitter. Het directiecomité stelt het beheersplan op en staat in voor de uitvoering ervan (185/2, §5, Ger.W.). Het beheersplan bevat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de rechtbank voor de komende drie jaar en de middelen vereist voor haar werking. De personele middelen worden bepaald op grond van de resultaten van een uniforme regelmatige uitgevoerde werklastmeting. In het beheersplan worden aan de toegekende middelen doestellingen verbonden in verband met het beheer en de werking van de rechtbank. Het plan wordt definitief neergelegd na omstandig advies van het College. Op basis van de beheersplannen verdeelt het College van de Zetel de middelen van de gerechtelijke entiteiten(art. 185/6 Ger.W). Indien de beslissing van het College kennelijk de rechtsbedeling in een gerechtelijke entiteit in gevaar brengt kan het directiecomité een beroep in dienen bij de minister van Justitie, die beslist na beide partijen te hebben gehoord (art. 185/7 Ger.W.). De gerechtelijke entiteit rapporteert in het werkingsverslag teneinde de Colleges in staat te stellen het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en realisatie van het beheersplan te evalueren (art. 185/9 Ger.W. Het werkingsverslag wordt opgesteld volgens een door de Koning bepaald standaardformulier en aangenomen door de Algemene Vergadering van de rechtbank. Ze behandelen met name de volgende punten met betrekking tot het afgelopen kalenderjaar : a) de evolutie van de personeelsformaties en de personeelsbezetting; b) de logistieke middelen; c) de organisatie; d) de overlegstructuren; e) de statistieken; f) de evolutie van de hangende zaken; g) de evolutie van de werklast;
3
h) de evolutie van de gerechtelijke achterstand; i) de achterstand in het beraad; j) de evolutie van realisatie van het beheersplan en de doelstellingen; k) de wijze waarop de middelen worden ingezet; l) het kwaliteitsbeleid; m) de werking van de afdelingen. Desgevallend wijst het werkingsverslag de behoeften aan en bevat het voorstellen om de werking van het rechtscollege verbeteren de gerechtelijke achterstand weg te werken en de naleving van de termijnen van het beraad te waarborgen.
2.
Beheer van de rechtbank a)
Verdeling van de zaken
De voorzitter verdeelt de zaken overeenkomstig het zaakverdelingsreglement en het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de afdeling verdelen. Het zaakverdelingsreglement wordt op voorstel van de voorzitter vastgesteld bij een in ministerraad overleg KB (art. 186 Ger.W.). -
Het zaakverdelingsreglement kan de rechtbank in twee of meer afdelingen verdelen en de plaatsen aanwijzen waar die afdeling zitting en haar griffie houdt. Het bepaalt het grondgebied van elke afdeling en voor welke categorieën van zaken die afdeling haar rechtsmacht uitoefent. Het kan de territoriale bevoegdheid van de afdeling uitbreiden tot een deel of het geheel van het grondgebied van het arrondissement. Het kan in geen geval leiden tot de afschaffing van bestaande zittingsplaatsen.
-
Het zaakverdelingsreglement kan een afdeling exclusief bevoegd maken voor bepaalde categorieën van zaken die limitatief worden opgesomd in artikel 186, §1, leden 7 en 8, Ger.W.
De voorzitter van de rechtbank legt het bijzonder reglement bij beschikking vast. Het bijzonder reglement wordt publiek bekendgemaakt. Dit reglement bepaalt het aantal kamers en hun bevoegdheid, de dagen en de uren van hun zittingen en van de inleiding van de zaken. Het bevat de aanduiding van de kamers die in de rechtbank van eerste aanleg onderscheidenlijk met drie, met een rechter of met een rechter en twee assessoren in strafuitvoeringszaken zitting houden. Het bepaalt, zo nodig, ook de verdeling van de zaken onder de onderzoeksrechters (art. 88, §1, Ger.W.).
b)
HR-bevoegdheden
De verdeling rechters over de afdelingen en de mobiliteit binnen het rechtsgebied van het hof van beroep De voorzitter verdeelt de rechters over de afdelingen. Indien hij een rechter aan een andere afdeling toewijst, hoort hij de betrokken rechter en omkleedt hij zijn beslissing met redenen. De rechters benoemd in een rechtbank van eerste aanleg worden in subsidiaire orde benoemd in de andere rechtbanken van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep. De aanwijzing van een magistraat buiten de rechtbank van eerste aanleg in de personeelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, wordt in onderling overleg tussen de betrokken korpschefs geregeld nadat de betrokkene werd gehoord. De
4
gemeenschappelijke beslissing bepaalt de nadere regels van de aanwijzing (Art. 100, §2, Ger.W.). De instemming van de aangewezen magistraat is niet vereist. Dienstregeling en vervangingen De voorzitter is verantwoordelijk voor het opstellen en aanpassen van de dienstregeling (art. 316 Ger.W.). Hij is ook bevoegd om in geval van verhindering vervangers aan te duiden (art. 319 e.v. Ger.W.) Evaluatie van de rechters en de bijzondere mandaten (art. 259decies Ger.W.) De periodieke evaluatie van de werkende beroepsmagistraten en die van de adjunct-mandaten en bijzondere mandaten gebeurt bij volstrekte meerderheid van stemmen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en twee door de algemene vergadering verkozen magistraten. Met uitzondering van de rechters in de strafuitvoering, die geëvalueerd worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en één van de door de algemene vergadering aangewezen rechters in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep. Adviezen van de voorzitter voor vacante plaatsen De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg dient een advies te geven over alle kandidaten voor een vacante plaats binnen zijn rechtbank (art. 259ter, §1, Ger.W.). Hij dient ook advies te verlenen over een rechter van zijn rechtbank die kandidaat is voor een vacante plaats in een ander korps. Gezag en toezicht over referendarissen en hoofdgriffier De referendarissen staan onder gezag en toezicht van de voorzitter en hij staat in voor de toewijzing van hun opdrachten (art. 167 Ger.W.). De hoofgriffier is belast met de leiding van de griffie, maar staat daarbij onder gezag en toezicht van de korpschef waarmee hij regelmatig overleg pleegt. (164, tweede lid, Ger.W.) Tucht De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg is de overheid bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen tegen de rechters, daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken (art. 412, §1, 1°, d), Ger.W.), de referendarissen (art. 412, §1, 5°, c), Ger.W.) en de hoofdgriffier (art. 412, §1, 7°, d), Ger.W.) van zijn rechtbank.
B.
Bestaande regelgeving inzake bijzondere mandaten
1.
Opsomming van de bijzondere mandaten
Artikel 58bis, 4°, Ger.W. somt de verschillende bijzondere mandaten bij de zetel en bij het openbaar ministerie op: “de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de familie- en jeugdrechtbank, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, familie- en jeugdrechter in hoger beroep, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken”. Dit advies beperkt zich tot de bijzondere mandaten die betrekking hebben op magistraten die bij benoeming in een bijzonder mandaat deel uitmaken van de rechtbank van eerste aanleg, namelijk onderzoeksrechter, rechter in de familie- en jeugdrechtbank, beslagrechter en de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank.
5
2.
Aanwijzing in een bijzonder mandaat
De artikelen 79, 80 en 259sexies Ger.W. geven de aanwijzingsprocedure en –voorwaarden voor bijzondere mandaten in een rechtbank van eerste aanleg weer. Deze verschilt naar gelang van de functie. De aanwijzing in de bijzondere mandaten die het voorwerp uitmaken van deze audit kan op twee manieren: - aanwijzing bij koninklijk besluit (artikel 79 Ger.W.) - aanwijzing bij beschikking van de korpschef (art. 80 Ger.W.) In een omzendbrief van de minister van justitie van 28 mei 20041 wordt het niet opportuun geacht dat magistraten worden belast met verschillende bijzondere mandaten. Elk mandaat op zich is reeds voldoende arbeidsintensief zodat in de mate van het mogelijke een verdeling der taken aangewezen lijkt. In “kleinere” rechtbanken van eerste aanleg is het niet ongebruikelijk dat bijzondere mandaten wel worden gecombineerd.
a)
Aanwijzing bij Koninklijk Besluit van onderzoeksrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en beslagrechters2
Onderzoeksrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en beslagrechters worden aangewezen uit: -
de rechters die gedurende ten minste drie jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend.
-
en die voornoemde ambten al tijdelijk hebben uitgeoefend in opdracht van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg krachtens artikel 80, tweede lid, Ger.W. 3 De Koning kan van deze laatste voorwaarde afwijken in zoverre hij zijn keuze met bijzondere redenen omkleedt.
-
de kandidaat moet een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd in het kader van het erkend opleidingsprogramma waarvoor het Instituut voor gerechtelijke opleiding instaat 4 5.
Om het ambt van onderzoeksrechter of rechter in de familie- en jeugdrechtbank te kunnen uitoefenen moet men bovendien gedurende ten minste één jaar het ambt van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend. Volgende regels moeten in acht worden genomen bij vacatures van bijzondere mandaten 6 :
1
1.
De voorzitter richt een oproep tot alle kandidaten die in de voorwaarden verkeren voor het bijzonder ambt.
2.
Hij stelt ook een periode vast waarbinnen de magistraten hun kandidatuur kunnen richten aan de voorzitter.
3.
Hij vermeldt in de oproep dat het een aanwijzing betreft op basis artikel 79 Ger.W. conform de in artikel 259sexies Ger.W. bepaalde procedure.
4.
De voorzitter draagt op gemotiveerde wijze de kandidaten voor aan de algemene vergadering.
5.
De algemene vergadering draagt een kandidaat voor aan de Koning. Uit het proces-verbaal moet blijken : - de oproep tot de kandidaten met einddatum om te postuleren; - de namen van de magistraten die zich hebben kandidaat gesteld; - de afweging gemaakt door de voorzitter met betrekking tot de kandidaten en de gemotiveerde voordracht aan de bevoegde algemene vergadering;
Omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat. Art. 259sexies, §1, 1° Ger.W. 3 Art.80, tweede lid, Ger.W. voorziet in tijdelijke aanstellingen van hoogstens 2 jaar, die tweemaal kunnen worden verlengd. 4 Art. 259sexies,§1, derde lid, Ger.W. 5 Dit geldt niet voor de magistraten die op het ogenblik van inwerkingtreding van deze verplichting reeds bij koninklijk besluit waren aangewezen in een bijzonder mandaat, ook niet voor een eventuele verlenging van hun mandaat (omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat). 6 Omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat. 2
6
-
de vermelding of er reeds toepassing is gemaakt van artikel 80, tweede lid, Ger.W. met betrekking tot het vacant mandaat; de motivering van de algemene vergadering met betrekking tot de voorgedragen kandidaat; de motivering van de algemene vergadering voor zover niet wordt gekozen voor de magistraat aangewezen op basis van artikel 80, tweede lid, Ger.W.;
6.
De Koning wijst de voorgedragen kandidaat aan in het bijzonder mandaat. Er is niet voorzien in de mogelijkheid voor de Koning om de voordracht te weigeren, zodat zijn rol beperkt is 7. De aanwijzing in een bijzonder mandaat overeenkomstig artikel 259sexies Ger.W. is uitsluitend mogelijk in het rechtscollege waar de magistraat op de personeelsformatie wordt aangerekend 8.
b)
Aanwijzing bij beschikking van de voorzitter van onderzoeksrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en beslagrechters9
Aanwijzingen op basis van artikel 80 Ger.W. zijn in beginsel de uitzondering 10. Artikel 80, eerste lid, Ger.W. Luidens artikel 80, eerste lid, Ger.W. kan de voorzitter van de rechtbank bij verhindering van een onderzoeksrechter, een beslagrechter of een rechter in de familie- en jeugdrechtbank, bij beschikking een werkend rechter aanduiden om hem te vervangen. Het gaat hier om occasionele vervangingen van korte duur (vakantieverlof, korte afwezigheden wegens ziekte, enz.). In deze gevallen is het niet nodig dat de aangeduide vervanger de opleiding heeft gevolgd, bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid, Ger.W.11 Artikel 80, tweede lid, Ger.W. Ook artikel 80, tweede lid, Ger.W. kent aan de voorzitter van de rechtbank de mogelijkheid toe om bij beschikking een werkend rechter aan te wijzen om de ambten van onderzoeksrechter, beslagrechter of rechter in de familie- en jeugdrechtbank waar te nemen. Hij kan dit slechts bij wijze van uitzondering en indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen (vacant mandaat omwille van een bevordering, een op ruststelling of overlijden van de titularis, een langdurige afwezigheid van de titularis omwille van ziekte, ...)12. Voorafgaand aan de aanwijzing dient de voorzitter ook het (niet-bindend) advies in te winnen van de procureur des Konings over de werkend rechter die in aanmerking komt voor een aanwijzing. Dit advies kan een hulpmiddel zijn voor de voorzitter bij de beoordeling van de opportuniteit van dergelijke aanwijzing en over de keuze van de magistraat.13 Het uitzonderlijke en tijdelijke karakter van deze aanwijzingen dient te worden benadrukt. Deze aanwijzingen zijn slechts mogelijk voor een termijn van ten hoogste twee jaar, die tweemaal kan worden hernieuwd, zijnde maximum voor zes jaar14.
7
Uit de voorbereidende werken blijkt trouwens dat het oorspronkelijk blijkbaar de bedoeling van de wetgever was dat de aanwijzing zou gebeuren door de algemene vergadering op gemotiveerde voordracht van de korpschef. De Raad van State merkte daarom in zijn advies op dat de voorgestelde wettekst niet overeenstemde met de toelichting in de artikelsgewijze bespreking. De tekst werd uiteindelijk op dit punt niet geamendeerd. 8 Art. 259septies Ger.W., met uitzondering van de mandaten van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. 9 Art. 80 Ger.W. 10 Omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat. 11 Bedoeld wordt de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding georganiseerde opleidingen voor onderzoeksrechter, jeugdrechter of strafrechter. 12 Omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat. 13 Parl.St., Senaat, 1996-1997, 1-438/3, 2 en Parl.St., Kamer, 1995-1996, 263/4, 4. 14 Omzendbrief nr.026 dd. 28 mei 2004 van de minister van justitie betreffende de aanwijzing in een bijzondere mandaat.
7
Om op grond van artikel 80, tweede lid, Ger.W. te kunnen worden aangewezen als onderzoeksrechter, beslagrechter of rechter in de familie- en jeugdrechtbank, moet de werkende rechter ook de opleiding hebben gevolgd, bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1°, derde lid.
c) Aanwijzing bij strafuitvoeringsrechtbank15
koninklijk
besluit
van
rechters
in
de
De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden aangewezen met een bijzonder mandaat 16 voor een termijn van één jaar, die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens eenmaal voor vier jaar kan worden verlengd na evaluatie17. De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg die zich kandidaat hebben gesteld18. De kandidaten hebben als werkend magistraat een ervaring van ten minste vijf jaar, waarvan drie jaar als rechter in de rechtbank van eerste aanleg. Zij hebben een door het Instituut voor gerechtelijke opleiding voortgezette gespecialiseerde opleiding gevolgd die georganiseerd wordt in het kader van de opleiding van magistraten19. Het bijzonder mandaat van de rechter in strafuitvoeringszaken neemt een einde wanneer de betrokkene een voltijdse opdracht als bedoeld in de artikelen 308 en 323bis van het Ger.W. aanvaardt 20. Tijdens de uitoefening van zijn mandaat kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst. Hij behoudt zijn plaats op de ranglijst en wordt geacht zijn ambt of adjunct-mandaat te hebben uitgeoefend tijdens de duur van zijn bijzonder mandaat. Hij behoudt de wedden, weddeverhogingen, weddebijslagen en voordelen, voor zover aan de uitoefening van het bijzonder mandaat geen wedde is verbonden21.
d) Aanwijzing bij beschikking van de eerste voorzitter van rechters in de strafuitvoeringsrechtbank22 Artikel 80bis, eerste lid, Ger.W. Bij verhindering van een rechter bij de strafuitvoeringsrechtbank, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep een werkend rechter bij de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep aan, die ermee instemt, aan om hem te vervangen. Artikel 80bis, tweede lid, Ger.W. In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een werkend rechter in de rechtbank van eerste aanleg in het rechtsgebied van het hof van beroep aan, die een voortgezette gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd in strafuitvoeringszaken georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten bedoeld in artikel 15
Art. 259sexies, §1, 4° Ger.W. Art.58bis, 4°, Ger.W. 17 Art. 259sexies, §2, tweede lid, Ger.W. 18 Art. 259sexies, §2, eerste lid, Ger.W. 19 Art. 259sexies, §2, vierde lid, Ger.W. 20 Art. 259sexies, §3, vierde lid, Ger.W. 21 Art. 259septies, vijfde lid en 323bis, tweede tot vierde lid, Ger.W. 22 Art. 80bis Ger.W. 16
8
259bis-9, § 2, om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum twee jaar. De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht niettemin gelden tot het eindvonnis 23.
3. a)
Duur, verlenging en beëindiging van een bijzonder mandaat Hernieuwing aanwijzing bij koninklijk besluit van onderzoeksrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en beslagrechters
De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de familie- en jeugdrechtbank24 worden de eerste keer aangewezen voor een termijn van één jaar. Na een gunstige evaluatie overeenkomstig artikel 259undecies Ger.W.25, kan die termijn een eerste maal hernieuw worden voor twee jaar. Na het verloop van laatstgenoemde termijn kunnen zij, opnieuw na een gunstige evaluatie, telkens hernieuwd worden voor vijf jaar. Krijgt de titularis van een bijzonder mandaat van onderzoeksrechter, beslagrechter of rechter in de familie- en jeugdrechtbank de beoordeling «goed», dan wordt zijn mandaat hernieuwd. Is de beoordeling «onvoldoende» dan is de procedure bedoeld in artikel 259sexies, §2, Ger.W. van toepassing. D.w.z. dat de plaats opnieuw vacant wordt en dat er een nieuwe aanwijzingsprocedure wordt opgestart om een nieuwe titularis aan te wijzen. Wanneer aan het bijzonder mandaat van de onderzoeksrechters, beslagrechters en rechters in de familie- en jeugdrechtbank een einde komt omdat het na een evaluatie “onvoldoende” niet wordt hernieuwd of omdat de betrokken magistraat geen hernieuwing wenst, blijven de betrokkenen uiteraard rechter in de rechtbank van eerste aanleg. Het spreekt voor zich dat wanneer er een einde komt aan het ambt van de titularis van het bijzonder mandaat (door oppensioenstelling, vrijwillig ontslag, ontslag om gezondheidsredenen, ontslag van ambtswege of ontzetting uit het ambt als tuchtstraf), dit laatste ook vervalt.
b)
Hernieuwing aanwijzing bij beschikking van de voorzitter van onderzoeksrechters, rechter in de familieen jeugdrechtbanks en beslagrechters
De aanwijzing van een werkend rechter door de voorzitter om de functies van onderzoeksrechter, rechter in de familie- en jeugdrechtbank of beslagrechter waar te nemen, gebeurt voor ten hoogste twee jaar en kan slechts tweemaal worden hernieuwd, zijnde maximum voor zes jaar.26 De voorzitter wint ook bij de hernieuwing het (niet-bindend) advies in van de procureur des Konings over de werkend rechter die in aanmerking komt voor een hernieuwing. Dit advies kan een hulpmiddel zijn voor de voorzitter bij de beoordeling van de opportuniteit van dergelijke hernieuwing en over de keuze van de magistraat.27
c)
Verlenging van aanwijzing rechters in de strafuitvoeringsrechtbank28
De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden aangewezen met een bijzonder mandaat voor een termijn van één jaar, die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel eenmaal voor vier jaar kan worden verlengd na evaluatie29.
23
Art.80bis, derde lid, Ger.W. Artikel 259sexies, §2, eerste lid, Ger.W. 25 Op de evaluatie wordt verder ingegaan in hoofdstuk 3.4.1.2 “Evaluatie bijzondere mandaten”. 26 Art. 80, tweede lid, Ger.W. 27 Parl.St., Senaat, 1996-1997, 1-438/3, 2 en Parl.St., Kamer, 1995-1996, 263/4, 4.. 28 Art. 259sexies, §2, tweede lid, Ger.W. 24
9
4.
Inzetbaarheid van houders van een bijzonder mandaat in andere geledingen van de rechtbank (art. 79, leden 5 t.e.m. 7, Ger.W.)
De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank kunnen volgens hun rang zitting blijven nemen voor de berechting van de zaken die aan de rechtbank van eerste aanleg worden voorgelegd. De rechters in de familie- en jeugdrechtbank kunnen zitting nemen in de burgerlijke kamers van de rechtbank van eerste aanleg. De rechter die echter in de kamer voor minnelijke schikking zitting heeft, kan voor de dossiers waarvan hij kennis heeft genomen, nooit zitting hebben in de andere kamers van de familie- en jeugdrechtbank. De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennis heeft genomen terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig behalve als het om de homologatie van een akkoord of een proces-verbaal van verzoening gaat. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan de rechter in de familie- en jeugdrechtbank, bij wijze van uitzondering en op advies van de procureur des Konings verzoeken zitting te nemen in de kamers voor correctionele zaken van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ze worden verzocht zitting te nemen in de correctionele kamers van de rechtbank van eerste aanleg, worden de rechters in de familie- en jeugdrechtbank bij voorrang belast met de strafzaken betreffende misdrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid.)
5.
Opdracht in een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied
In geval van met redenen omklede behoeften kan een onderzoeksrechter, een rechter in de familie- en jeugdrechtbank of een beslagrechter echter met zijn instemming, na gunstig advies van de betrokken korpschefs en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bij beschikking van de eerste voorzitter, de opdracht worden gegeven zijn ambt gelijktijdig en voor een beperkte periode uit te oefenen in een andere rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied. In de beschikking van de eerste voorzitter wordt vermeld waarom deze opdracht onontbeerlijk is en worden de nadere regels van de opdracht bepaald (art. 259septies, lid 6, Ger.W.).
6.
Onafhankelijkheid van de rechter
De onafhankelijkheid van rechters in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden is grondwettelijk verankerd30. De onafhankelijkheid van een rechter heeft betrekking op de autonomie van de besluitvorming, meer bepaald op de vraag of een rechter zijn beslissing kan baseren op zijn eigen, vrije oordeel omtrent feiten en rechtsgronden, zonder enige binding ten opzichte van partijen of het overheidsapparaat en zonder dat zijn beslissing onderworpen is aan toetsing door een andere dan een in dezelfde zin onafhankelijke instantie. De onderzoeksrechter is een gewoon rechter, en geniet van de onafhankelijkheid 31, onafzetbaarheid en onverplaatsbaarheid32 die de rechterlijke functie kenmerkt 33. Dezelfde redenering dient te worden gevolgd voor beslagrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en rechters in de strafuitoveringsrechtbanken. De onafhankelijkheid van de rechter is in beginsel identiek voor alle rechters. De onafhankelijkheid van rechters
29
Art. 259sexies, §2, tweede lid, Ger.W. Artikel 151 G.G.W. 31 Bij onderzoeksrechters is het een bijzondere onafhankelijkheid t.a.v het parket en de uitvoerende macht – FRANCHIMONT, M.,JACOBS, A. en MASSET , A., Manuel de procédure pénal, Luik, Ed. Jeune Barreau de Liège, 1989, 286. 32 Art.152 G.G.W. 33 VAN DE WIJNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2009, 625. 30
10
in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden is dus identiek voor gewone rechters en voor rechters die een bijzonder mandaat uitoefenen. C.
Bevindingen, aanbevelingen en voorstellen
De vaststellingen gedaan tijdens de audit en de hoorzittingen van de actoren op het terrein vormen de basis voor deze bevindingen, aanbevelingen en voorstellen. 1.
Bevindingen a)
Wat betreft de beleidsbevoegdheden van de voorzitter
In het verslag van de audit stelde de HRJ dat eindbevoegdheid en -verantwoordelijkheid voor het bepalen van het beleid van de rechtbank, voor het bepalen van de wijze waarop het beleid tot stand komt en hoe het beleid wordt uitgevoerd bij de voorzitter liggen. Een korpschef van een rechtbank moet kunnen functioneren als een echte manager van zijn organisatie. Als verantwoordelijke voor de algemene leiding en de organisatie van zijn rechtbank moet een korpschef dan ook de nodige beleidsruimte hebben om zijn rechtbank daadwerkelijk te organiseren en een adequaat intern personeelsbeleid te kunnen voeren. Het is aan de korpschef om zijn personeelsformatie op de meest optimale wijze te verdelen tussen de verschillende kamers en afdelingen zodat alle bevoegdheden van de rechtbank door een voldoende aantal personen kunnen worden uitgeoefend. De onafhankelijkheid (die betrekking heeft op de autonomie van de besluitvorming), onafzetbaarheid en onverplaatsbaarheid die de rechterlijk functie kenmerkt, doen hieraan geen afbreuk. Het (vertrouwelijke) verslag van de audit dateert van 12 december 2013. Ondertussen zijn het gerechtelijke landschap en het beheer van de rechterlijke orde grondig hervormd 34. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de voorzitters op het vlak van het beheer van de middelen van de rechtbank zijn daardoor aanzienlijk toegenomen: -
De schaalvergroting heeft voor gevolg dat hij verantwoordelijk wordt voor het beheer van de verschillende afdelingen van de (provinciale) rechtbank. Hij staat in voor de verdeling van de zaken en de inzet van de middelen over al deze afdelingen (zie hierboven sub II, A);
-
Het directiecomité, waarvan hij voorzitter is en waarin hij het laatste woord heeft, dient een beheersplan op te stellen en voor te leggen aan het College van Hoven en Rechtbanken. Het plan bevat de omschrijving van de voorgenomen activiteiten van de rechtbank voor de komende drie jaar en de middelen vereist voor haar werking. De middelen zullen (op termijn) door het College worden verdeeld op basis van de beheersplannen. Het College zal het gebruik van de middelen, de werkzaamheden en realisatie van het beheersplan kunnen evalueren op basis van het werkingsverslag.
De nood aan beleidsruimte voor de voorzitter is bijgevolg nog toegenomen.
b)
Wat betreft de bijzondere mandaten (1)
Bestaansredenen van de bijzondere mandaten
Verschillende motieven worden door de bevraagde actoren aangehaald als rechtvaardiging voor het bestaan van bijzondere mandaten voor bepaalde functies: de specificiteit van de functie, de vereiste onafhankelijkheid, 34
Wet van 15 juli 2013 tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht (inwerkingtreding 1 september 2014); Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (inwerkingtreding op 1 september 2014); Wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (inwerkingtreding op 1 april 2014) ; Wet van 18 februari 2014 betreffende de invoering van een verzelfstandigd beheer voor de rechterlijke organisatie (inwerkingtreding 1 april 2014).
11
de nood aan specialisatie, de stabiliteit nodig om zich in te werken en vertrouwd te geraken met de omgeving en de nood aan continuïteit en aan kennisoverdracht. Bij nader inzien blijkt echter dat deze redenen niet altijd pertinent zijn of in elk geval niet voor alle bestaande bijzondere mandaten in dezelfde mate gelden: -
De onafhankelijkheid van rechters in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden is grondwettelijk verankerd (art. 151, §1, Grondwet). De onafhankelijkheid van een rechter heeft betrekking op de autonomie van de besluitvorming, meer bepaald op de vraag of een rechter zijn beslissing kan baseren op zijn eigen, vrije oordeel omtrent feiten en rechtsgronden, zonder enige binding ten opzichte van partijen of het overheidsapparaat en zonder dat zijn beslissing onderworpen is aan toetsing door een andere dan een in dezelfde zin onafhankelijke instantie. De onderzoeksrechter is een gewoon rechter, en geniet van de onafhankelijkheid , onafzetbaarheid en onverplaatsbaarheid die de rechterlijke functie kenmerkt. Dezelfde redenering dient te worden gevolgd voor beslagrechters, rechters in de familie- en jeugdrechtbank en rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken. De onafhankelijkheid van de rechter is in beginsel identiek voor alle rechters. De onafhankelijkheid van rechters in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden is dus identiek voor gewone rechters en voor rechters die een bijzonder mandaat uitoefenen.
-
De tendens naar meer specialisatie is reeds geruime tijd ook in de juridische sector waarneembaar. Vrijwel iedere rechter, ongeacht de kamer waarin hij zetelt, is tegenwoordig gespecialiseerd in een of meerdere materies. Ook binnen het openbaar ministerie heeft deze trend zicht doorgezet. Doorgedreven specialisatie kan dus op zich geen reden (meer) zijn om het bestaan van bijzondere mandaten te rechtvaardigen.
-
De specificiteit van de functies van onderzoeksrechter, van rechter in de jeugdkamer(s) van de familie- en jeugdrechtbank en van rechter in de strafuitvoeringsrecthbank is, vergeleken met die van andere rechters, onmiskenbaar. Een recent aangewezen onderzoeksrechter dient niet alleen gespecialiseerde kennis te verwerven, maar hij dient zich ook te bekwamen in het zelfstandig runnen van een onderzoekskabinet en een adequate professionele verhouding te ontwikkelen met de verschillende actoren in een strafrechtelijke onderzoek. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de rechter in de familie- en jeugdrechtbank, in het bijzonder deze die in jeugdkamers zetelen. Ook de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank dient gespecialiseerde kennis te verwerven, te kunnen functioneren in een pluridisciplinaire omgeving en zich te bekwamen in de omgang met gedetineerden en het ontwikkelen van contacten met alle actoren in de strafuitvoeringssector. Toch dient opgemerkt te worden dat vergelijkbare kennis- en bekwaamheidsvereisten gelden voor een groot deel van de parketmagistraten. De specificiteit van andere bijzondere mandaten is veel minder uitgesproken. (2)
De weddebijslag
Aan houders van bepaalde bijzondere mandaten wordt een weddebijslag toegekend (art. 357, §1, Ger.W.) : de onderzoeksrechter, de rechters van de familie- en jeugdrechtbank tijdens de duur van hun ambtsuitoefening in de jeugdkamer en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken. De beslagrechters en de rechters van de familie-en jeugdrechtbanken die zetelen in familiekamers hebben geen recht op een weddebijslag. De weddebijslag is dus niet eigen aan de uitoefening van een bijzonder mandaat, hetgeen ook blijkt uit het feit dat aan de uitoefenaars van andere functies die een zekere specialisatie vergen ook een weddebijslag wordt toegekend, bijvoorbeeld de substituten-procureurs des Koning gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden en
12
de rechters gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden. De weddebijslag rechtvaardigt dus op zich niet het bestaan van de bijzondere mandaten. (3)
Het aantal bijzondere mandaten per rechtbank
De Koning wijst uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, volgens de behoefte van de dienst, één of meer onderzoeksrechters, één of meer beslagrechters, één of meer rechters in de familie- en jeugdrechtbank en één of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank aan (art. 79, eerste lid, Ger.W.). Er bestaat voor deze bijzondere mandaten geen wettelijk kader per rechtbank. In iedere rechtbank van eerste aanleg is er minstens één houder van elke van deze mandaten. Of er meer titularissen zijn en hoeveel hangt af van “de behoefte van de dienst”, waarbij de Koning het laatste woord heeft. Gelet op de budgettaire implicaties van de aanwijzing van een bijkomende bijzonder mandaat, kan de voorzitter of de Algemene Vergadering dit niet zelf beslissen. Omgekeerd kan de voorzitter ook niet beslissen dat er te veel houders zijn van één bepaald mandaat en een mandaat intrekken. Wel kan hij beslissen om een bijzonder mandaat dat openvalt niet in te vullen als de behoeften van de dienst dit niet vergen. De beleidsmarge van de korpschef is dus zeer beperkt. (4) De inzetbaarheid van houders van bijzondere mandaten in andere kamers De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank kunnen volgens hun rang zitting blijven nemen voor de berechting van de zaken die aan de rechtbank van eerste aanleg worden voorgelegd. Ook de rechters in de familie- en jeugdrechtbank kunnen onder bepaalde voorwaarden zitting nemen in de burgerlijke en uitzonderlijk zelfs in de correctionele kamers (art. 79, zesde lid, Ger.W.). In minder grote rechtbanken wordt vaak gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om houders van bijzondere mandaten in te schakelen, maar in grote rechtbanken is dit blijkbaar minder vanzelfsprekend en zetelen de houders van bijzondere mandaten maar zelden in andere kamers. Hoewel de omzendbrieven van de minister van Justitie inzake de aanwijzing in bijzondere mandaten het niet opportuun achten, komt het in kleinere rechtbanken ook vaker voor dat één rechter titularis is van meerdere bijzondere mandaten. Ten tijde van de audit waren ongeveer 38 % van de rechters van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen houder van een bijzonder mandaat ! De hervorming van het gerechtelijk landschap en de oprichting van de familierechtbank en van de tuchtrechtscolleges hebben het aantal mandaten nog doen toenemen: afdelingsvoorzitters (adjunct-mandaat), rechters in de familie- en jeugdrechtbank (bijzonder mandaat), familie- en jeugdrechter in hoger beroep (bijzonder mandaat), rechter in de tuchtrechtbank en raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep (mandaat in de tuchtrechtscolleges).Vooral het feit dat de rechters die zetelden in familiekamers nu ook titularis zijn geworden van een bijzonder mandaat (weliswaar zonder weddebijslag) leidt tot ongerustheid over hun inzetbaarheid in andere kamers. (5)
De duur van het bijzonder mandaat, hernieuwing en de evaluatie
De onderzoeksrechters, de beslagrechters en de rechters in de familie- en jeugdrechtbank35 worden de eerste keer aangewezen voor een termijn van één jaar. Na een gunstige evaluatie overeenkomstig artikel 259undecies Ger.W., kan die termijn een eerste maal verlengd worden voor twee jaar. Na het verloop van laatstgenoemde termijn kunnen zij, opnieuw na een gunstige evaluatie, telkens hernieuwd worden voor vijf jaar. Krijgt de 35
Artikel 259sexies, §2, eerste lid, Ger.W.
13
titularis van een bijzonder mandaat de beoordeling «goed», dan wordt zijn mandaat hernieuwd. Is de beoordeling «onvoldoende» dan is de procedure bedoeld in artikel 259sexies Ger.W. van toepassing. De plaats wordt opnieuw vacant en een nieuwe aanwijzingsprocedure wordt opgestart. Door te voorzien in een systeem van tijdelijke aanwijzingen en niet in de uitdrukkelijke mogelijkheid van een vaste aanwijzing36, bevestigt de wetgever het tijdelijke karakter van deze functies. Dit tijdelijke karakter is wenselijk omdat het een periodieke evaluatie mogelijk maakt: routine, het zich niet in vraag stellen of de onverschilligheid ten opzichte van individuele situaties zijn een bedreiging voor de rechter die verankerd is in het repetitieve van het dagdagelijkse37. In de praktijk blijkt dat de evaluatie altijd gunstig uitvalt en, gelet op de bestaande evaluatiecriteria voor bijzondere mandaten en hun weging, eigenlijk bijna onmogelijk negatief kan zijn. Aangezien de wetgever aan een gunstige evaluatie automatisch een verlenging van het bijzonder mandaat heeft gekoppeld, ontstaat de indruk dat deze bijzondere mandaten geen tijdelijk karakter meer hebben. Net als de periodieke evaluatie voor de “gewone” magistraten is de evaluatie van de bijzondere mandaten bovendien vaak een formaliteit. De evaluatie gebeurt door de korpschef en twee door de algemene vergadering verkozen magistraten. Op die manier is niet verzekerd dat de beoordelaars voldoende vertrouwd zijn met de specifieke taken en verantwoordelijkheden van de houders van bijzondere mandaten en dat de evaluatie gebeurt op basis van objectieve en betrouwbare informatie over het functioneren van de mandaathouder. De onbeperkte verlengbaarheid van de bijzondere mandaten en de specificiteit van de mandaten houden bepaalde risico’s in. Zo verliest de houder van het bijzonder mandaat vaak de voeling met andere materies, waardoor zijn inzetbaarheid in andere kamers nog vermindert. Na verloop van tijd kunnen zich te nauwe banden ontwikkelen met bepaalde actoren (bijvoorbeeld tussen de onderzoeksrechter, het openbaar ministerie en de politiediensten) waardoor de onafhankelijkheid van de mandaathouder in het gedrang komt. Tot slot is het niet ondenkbaar dat de groep van houders van eenzelfde mandaat een korps binnen het korps wordt.
2. a)
Aanbevelingen en voorstellen Coherent en transparant beleid inzake uitzonderingsregimes: bijzondere mandaten, weddebijslagen, e.d.
Niet alleen verschillen de verschillende bestaande uitzonderingsstatuten onderling van elkaar wat betreft wedde, weddebijslagen, maar ook binnen de groep van bijzondere mandaten bestaan er wat dat betreft aanzienlijke verschillen. De Hoge Raad pleit ervoor om deze uitzonderingsstatuten te evalueren en het aantal ervan te herleiden tot het strikt noodzakelijk. Uitzonderingregimes dienen voorbehouden te zijn voor zeer specifieke functies die uitzonderlijke kennis en vaardigheden vergen. Onderstaande aanbevelingen en voorstellen worden noodgedwongen geformuleerd binnen de bestaande regelgeving.
36 37
Zoals dit bv. wel het geval is voor het adjunct-mandaat van ondervoorzitter. BOSLY, H.D., VANDERMEERSCH, D. en BEERNAERT, M-A., Droit de la procédure pénale, 2010, Brussel, La Charte, 302.
14
b)
Beleidsruimte voorzitter
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg is verantwoordelijk voor het behalen van de vooropgestelde doelstellingen van zijn organisatie. Hij dient dan ook over voldoende vrijheid te beschikken om de leden van zijn rechtbank in te zetten in functie van de concrete noden. Indien de noden van de dienst het rechtvaardigen mag en moet hij artikel 79, zesde lid e.v., Ger.W. aanwenden om houders van bijzondere mandaten in te schakelen in andere kamers.
c)
Evaluatie van de bijzonder mandaten
(1)
Herziening evaluatie in het algemeen
In verschillende adviezen heeft de Hoge Raad reeds gewezen op de gebreken van het evaluatiesysteem van magistraten38. Finaliteit van de evaluatie Evalueren van magistraten hoort een beoordeling te zijn van het functioneren van de magistraat, zowel op kwalitatief als op kwantitatief vlak. Een dergelijke evaluatie is een managementinstrument voor de korpschef en is totaal verschillend van de tuchtprocedure. Vandaar dat financiële en andere sancties hun plaats vinden in de tucht (waar overigens de juiste procedurele waarborgen aanwezig zijn) en niet in de evaluatie (want contraproductief). De evaluatieprocedure is daarom dringend toe aan vernieuwing (mag dus niet meer louter repressief opgevat worden) en aan vereenvoudiging: eenzelfde procedure voor alle magistraten (evenwel niet noodzakelijk dezelfde evaluatiecriteria), zonder onderscheid naar mandaat, functie of omvang van het korps. Voor de Hoge Raad voor de Justitie dient de nadruk te worden gelegd op het functioneringsgesprek tussen korpschef en magistraat (en daardoor dus het ontlasten van magistraten-evaluatoren). Responsabilisering voorzitter Evaluatie is een managementinstrument waarvan het belang moeilijk kan worden onderschat. Voorwaarde is dat het op een professionele en ernstige manier wordt gebruikt. Helaas wordt de evaluatie in het beste geval als een noodzakelijke formaliteit beschouwd. De Hoge Raad beveelt de voorzitters aan toe te zien op een werkelijke aanwending van de evaluatie in het belang van de goede werking van hun rechtbank. Evaluatiecriteria en weging Bepaalde kwaliteiten, in bijzonder deze die behoren tot groep A van de evaluatiecriteria voor magistraten 39, zijn dermate vanzelfsprekend dat zelfs een kleine tekortkoming op dat vlak eigenlijk zou moeten impliceren dat iemand niet geschikt is om het ambt van magistraat uit te oefenen. Een voorbeeld van dergelijke kwaliteit is de integriteit (art. 2, §1, K.B. 20 juli 2000). Dit heeft voor gevolg dat het abnormaal zou zijn dat een magistraat geen “zeer goed” krijgt voor deze kwaliteiten bij de beoordeling per evaluatiecriterium. Aangezien deze criteria bovendien zeer zwaar doorwegen40 is de eindbeoordeling41 “zeer goed” de regel geworden.
38
Ambtshalve advies van 27 september 2006 over de bepalingen inzake de evaluatie van magistraten vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken 39 Koninklijk besluit van 20 juli 2000 tot vaststelling van de nadere regels voor de evaluatie van magistraten, de evaluatiecriteria en hun weging. 40 art. 5, §1, K.B. 20 juli 2000: Groep A: zeer goed = + 6/ goed = +3/ voldoende = 0/ onvoldoende = -3
15
Het belang en de weging van de criteria dient te worden geëvalueerd en aangepast. De HRJ zal daarvoor een voorstel doen aan de Koning in toepassing van artikel 259novies, §1, zesde lid, Ger.W. (2)
Aanpassing evaluatie bijzondere mandaten
Evaluatiecriteria en weging Voor de titularissen van bijzondere mandaten worden nog enkele specifieke kwaliteiten toegevoegd aan groep A (art. 2, §2, K.B. 20 juli 2000). Voor de onderzoeksrechter is dat bijvoorbeeld de “geschiktheid voor het leiden van een onderzoek”. Het probleem van de weging dat hierboven werd geschetst voor de periodieke evaluatie van magistraten in het algemeen stelt zich nog scherper voor de evaluatie van de bijzondere mandaten. De evaluatoren van de houder van een bijzonder mandaat hebben immers slechts de keuze tussen “goed” en “onvoldoende”, voor de beoordeling per criterium42. Een eindbeoordeling “onvoldoende” is zo goed als onmogelijk 43. Differentiatie van de mogelijke beoordelingen en hernieuwing De mogelijke eindbeoordelingen bij de evaluatie van een bijzonder mandaat dienen uitgebreid te worden met de beoordeling “voldoende”. Bij een eindbeoordeling “voldoende” wordt het bijzonder mandaat ook verlengd, maar indien de daarop volgende beoordeling niet “goed” is, wordt het bijzonder mandaat beëindigd. Evaluatoren Minstens één van de evaluatoren dient vertrouwd te zijn met de taken en verantwoordelijkheden verbonden aan het betrokken bijzonder mandaat. De Hoge Raad stelt daarom voor dat de wet in die zin wordt aangepast dat in iedere rechtbank voor elk bijzonder mandaat een evaluator wordt aangeduid die zelf houder is van het betrokken mandaat. Er zou bovendien kunnen worden overwogen of externen, bijvoorbeeld een magistraat uit een ander korps, kunnen worden betrokken bij de evaluatiegesprekken. d)
Hernieuwing
(1)
Het aantal hernieuwingen beperken ?
Om het risico op verstarring en het ontwikkelen van te nauwe banden met andere actoren te vermijden zou kunnen overwogen worden om de hernieuwbaarheid van de bijzondere mandaten te worden beperkt. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden voorgesteld om het aantal hernieuwingen van 5 jaar te beperkten tot twee, zodat de maximumduur 13 jaar (1+2+5+5) bedraagt. Dit zou evenwel een te drastische maatregel zijn en zou als nadeel hebben dat magistraten die hun mandaat al heel lang uitoefenen, en dit uitstekend en gemotiveerd blijven doen, verplicht zijn hun mandaat neer te leggen. De risico’s verbonden aan het te lang uitoefenen van hetzelfde mandaat kunnen beter worden beheerst via een aangepaste en werkelijke evaluatie (zie hierboven).
41
Art. 5, §2, K.B. 20 juli 2000: De eindbeoordeling is het resultaat van de optelling van de waarden per criterium. Voor de magistraten van de zetel geldt: > + 22 = zeer goed / > +11 en ≤ +22 = goed / > - 11 maar ≤ +11 = voldoende / ≤ -11 = onvoldoende. 42 Art. 6, §1, K.B. 20 juli 2000: Groep A : goed = +3 / onvoldoende = -3 43 Art. 6, §2, K.B. 20 juli 2000: De eindbeoordeling is het resultaat van de optelling van de waarden per criterium. ≥ 0 = goed / < 0 = onvoldoende.
16
(2)
Beleidsmarge korpschef
Zelfs in geval van een evaluatie “goed” zou de korpschef, als manager van zijn korps en verantwoordelijke voor het behalen van de doestellingen, de mogelijkheid moeten hebben om, indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, op gemotiveerde wijze een einde te stellen aan een bijzonder mandaat. De HRJ stelt voor de wet in die zin aan te passen. Indien de korpschef bijvoorbeeld vaststelt dat er een overvloed is aan houders van een bepaald bijzonder mandaat en er elders belangrijkere noden zijn, zou hij de mogelijkheid moeten hebben om het aantal houders van dat bijzondere mandaat te herleiden. *
* *