VONDEL GEEFT VLEUGELS
Salie van der Wal Nederlandse literatuur geschiedenis 1100-1800: tekst
1
Studentnummer: 5795249 11-06-2008
INHOUDSOPGAVE Inleiding Hoofdstuk 1: beschrijving van het bronnenmateriaal Hoofdstuk 2: maak een editie van het gedicht Hoofdstuk 3: parallelle vertaling van het gedicht in proza Hoofdstuk 4: structuuranalyse Hoofdstuk 5: genre Hoofdstuk 6: een kleine biografie Hoofdstuk 7:conclusie Hoofdstuk 8:geraadpleegde literatuur Afbeeldingen
2. 3. 12. 13. 13. 15. 16. 16. 17. 18.
INLEIDING Wat schrijf je als dichter bij de dood van je kleindochter? Daarover nadenkend, na het lezen van het gedicht: Uitvaart van Maria van den Vondel” probeer ik me te verdiepen in wat Vondel doet. Hoe Hoe Hoe Hoe
benoemt hij de dood van dit kind van twintig? beschrijft hij haar? ziet hij zichzelf? Wordt zijn verhouding tot haar benoemd? verhoudt hij zich tot de dood?
Doordenkend over wat dit gedicht vertelt, blijft vooral een zin uit het midden van het gedicht in mijn gedachten hangen: “Twee vleugels, ootmoed en gedult, verhieven haer uit aertsche dampen” Twee vleugels geeft hij haar, de grootvader. De ene heet deemoed, de andere geduld. Had zij die al toen zij nog leefde? Of zijn de deemoed en het geduld die zij bezat omgevormd tot vleugels die haar naar de zon van alle zonnen vliegen? De woorden van Vondel beginnen te leven. De grootvader Vondel zoekt woorden voor het leven op aarde. Een leven in schaduw, met kleine sprenkeltjes licht. Een leven gericht op de noordster, gericht op het leven dat eindeloos is. In hoofdstuk 1 onderzoek ik hoe het gedicht overgeleverd is en in hoofdstuk 2 zal ik een eigen editie maken van ‘Maria van den Vondel’. Hoofdstuk 3 bestaat uit een vertaling van het gedicht. In hoofdstuk 4 ga ik in op de prachtige vormelijke en stilistische aspecten in de gedichten van Vondel. Ik zal de gedichten in een genre plaatsen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bestaat uit een kleine biografie, ik zal ’Maria van den Vondel’ en ‘Isabella Klara Evgenia’ plaatsen in het leven en het werk van Vondel. In het laatste hoofdstuk 7 verbind ik alle elementen met elkaar. Ik zal laten zien wat de kracht van het gedicht is. Ik zal laten zien
2
waarom ‘Maria van den Vondel’ zo geslaagd is en waarom het ook nú nog bewonderd moet worden.
HOOFDSTUK 1: BESCHRIJVING VAN HET BRONNENMATERIAAL Hoe zijn de gedichten ‘Maria van den Vondel’ en ‘Isabella Klara Evgenia’ overgeleverd? ‘Maria van den Vondel’ is niet gedrukt, het is als geschreven document gevonden. Het is dan ook niet te vinden in de bijzondere collectie Amsterdam. Op de DBNL staat dat het in 1668 geschreven is. De DBNL heeft het afgedrukt volgens ‘de tekst der afzonderlike uitgave in plano.’ Plano is een term die gebruikt wordt voor onbedrukte en ongevouwen vellen drukpapier.
Uitvaert Van Maria van den Vondel * Insuetum miratur limen Olympi. Wanneer dit tijtlijk leven endt, Begint het endelooze leven, By Godt en engelen bekent, En zaligen alleen gegeven. Daer zit de Godtheit op den troon, In 't middenpunt van alle ronden, Dat overal, en eenigh schoon, Noit zijnen omvang heeft gevonden.5-88 Dit trekt alle oogen naer zich toe, Als d'eerste zon van alle zonnen, De bron van 't licht, noit straelens moê, Van geene schaduwen verwonnen.12 Wat goet zich in 't geschapen spreit By sprengkelen, is hier volkomen 13-14 In schoonheit, maght, en heerlijkheit, Een zee, de springaêr aller stroomen.16 Wat herquam van het enkel Een 17 Doolt, als in ballingschap verschoven,18 Vint geene rustplaets hier beneên, En zoekt het vaderlant daer boven. Zoo waelt de lely van 't kompas,21 Die met den zeilsteen wert bestreeken,22 Rondom, en zoekt de starlichte as,23 Haer wit, waer van zy was versteeken.24 M A R I A steegh met haer gemoedt, Van werreltsche ydelheên gescheiden En los, naer dit volkomen goet, Waertoe d'elenden 't hart bereiden.28 Twee vleugels, ootmoet en gedult,29 Verhieven haer uit aertsche dampen,30 Daer 't eeuwigh Een 't gebrek vervult,31 En vleesch en geest niet langer kampen.
3
Haer leste stem en aêm was Godt, De troost der aengevochte harten,34 Het beste deel, en hooghste lot.35 Zoo voerze heene uit alle smarten. Wat kroontge, op dat uw liefde blijk',37 Met parle, zilver, en gesteente, En palm, en roosmarijn, het lijk? O Speelnoots, dit 's een dor gebeente. Zy leefde tien paer jaeren lang, Maer nu van 's werrelts last ontbonden, Verwachtze om hoogh geen' ondergang. Het hemelsche uurwerk telt geen stonden.44 Een rey van englen kroon' de ziel Met lauwerier in 's hemels hoven,46 Nu 't kleet des lichaems haer ontviel. Zy noode ons met gebeên daer boven.48
‘Isabella Klara Evgenia’, een ander gedicht van Vondel dat ik ga bespreken stamt uit 1633. De Infante Isabella Klara Eugenia stierf 1 Desember 1633. Haar man, Albertus van Oostenrijk, was tien jaren te voren gestorven. De Zuidelike Nederlanden, door haar bestuurd, kwamen nu weer aan Spanje. Het is in 1633 verschenen als pamflet. Het is te vinden op de DBNL volgens de tekst van Vondels Verscheide Gedichten 1644, blz 298. Op het overlyden van Isabella Klara Evgenia. Aan haar zelf. Godtvruchtige Isabel, Hoe pijnighde u dees Hel Des oorloghs, toen ghy zocht Het geen, uw leven lang u noit gebeuren moght, Door d’yverighste beê Ghy socht de heilge Vreê En vont haar al verblijt, En greeptse, maer helaas! Voor eenen kleinen tijt. S’Ontglipte u wederom, En d’ongeruste trom En dolle moordtrompet Versteurde u, daar ghy laaght in ’t vierigh vregebedt Het schrickelijkck geluidt Van ’t heiloos donderkruidt Verdoofde uw stem, en joegh Alsins door Kristenrijck den landtman van den ploegh, Den burger uit de stadt De dorpen leggen plat: De sloten staen in brandt, En ’t wreede krijghsgedrogt dat weet van boey noch bant; Toen kreeght ghy een verdriet In ’t leven, en verliet De weerelt, om den Pais 4
Te soecken boven d’aarde, in ’t Goddelijck pallais. De pais had van om hoogh V, toen ghy quaamt, in ’t oogh, En vloogh u te gemoet, Ontrent den manekloot, met eenen heuschen groet, En groenen vredetack, En kuste uw mondt, en sprack: O Klare, mijne vreughdt, Die heerlijck blinkt door ’t gout en purper van de deugt; Weest welkom, mijn bemindt Mijn vreedsaam voesterkint. Wat sochtmen my om laagh, Daar ik niet duuren kan, als voor een korte vlaagh? Hier is mijn wisse wijck, In ’t eeuwigh vrederijck. Soo sprackze, en voerde Eugeen In ’t saligh ryck des vreeds, waarom zij had gestreên: Daer wordtse niet gestoort Door lantgefchrey, of moordt: Daer blincktse nu vernoeght, Gelijck een nieuw gestarnt, den hemel toegevoeght. O Kristelijcke lamp! Sie neêr in onzen damp: Versacht uw Neerlants wee, En steeck, is’t mooglick eens het bloedig swaart in schee: Opdat men hier beneên Van witte marmersteen V weye een vredealtaar, Waar voor men, u ten roem, magh singen, jaar op jaar: O Vredemoeder, eer Van Neerlant, nimmermeer Verwelck uw vredelof; Ghy stond naar vrede in’t aardsch, en sluitse in ’t hemelsch hof. Ook is het te vinden in de bijzondere collectie. Het is Afgedrukt in ‘Poëzie of verscheide gedichten’. Ik heb een druk gevonden “ ’t Amfterdam, by Ioost Hartgers Op den Dam A’ 1650”. Zie afbeelding 1, 2 en 3. Daarnaast heb een druk gevonden “ Tot Leeuwarden, by Gysbrecht Sybes Boeck-Drucker, woonende in de Klockstraet, Anno 1658 Poëzie of verscheide Gedichten, by een vergadert, vermeert, en op een nieuw overfien. Mitfgaders een Aenleidinge ter Nederduitfsche Dichtkunfte. Zie afbeelding 4 en 5. . De derde druk die ik vond van de “Verscheide Gedichten Het Tweede Deel” zijn gedrukt “Tot SCHIEDAM: In’de Oude Drukkerije, Anno 1660, Bij een vergadert, ende in dezen derden Druk op nieuw overzien, en veel vermeerdert.” Zie hiervoor afbeelding 6 en 7. In het variantenschema noem ik ze achtereenvolgen: A1650, L1658 en S1660.
5
De vetgedrukte e in de Schiedammer druk staat voor een potlood streep door de e in de gedrukte tekst. Het lijken een soort leesaanwijzingen te zijn.
1. DBNL Op het overlyden van Isabella Klara Evgenia. A1650...[……..] Overlyden Van d’Aertshertoginne ISABELLA KLARA EUGENIA L1658...OP HET Overlyden[…………………………………………………………] S1660…[………………………………………………………………………………..] 2. DBNL Aan haar zelf. A1650..Aen haer[....] L1658..[…………...] S1660..[…………...] 3. DBNL Godtvruchtige Isabel, A1650..[……………………] L1658..[……………………] S1660..[……………………] 4. DBNL Hoe pijnighde u dees Hel A1650..[………………………..] L1658..[…] pynigde […………] S1660..[…] pijnigde [………….] 5. DBNL Des oorloghs, toen ghy zocht A1650..[………… ..] toenghezocht L1658..[...] oorlogs, toenge zocht S1660..[…]oorloghs, toengezocht 6. DBNL Het geen , uw leven lang u noit gebeuren moght, A1650..[………] [……………………………………..] L1658..[ ………………………………………..] mogt, S1660..[………………………………………...] moght 7. DBNL Door d’yverighste beê A1650..[.. ………………..….] L1658..[……..] yverigste beê: S1660..[……..……………….] 8. DBNL Ghy socht de heilge Vreê A1650.. […] zocht […………….] L1658...[.......................................] , S1660...[……………………………] 9. DBNL En vont haar al verblijt, A1650..[…….] haer [………...] L1658..[……………..] verblyt, S1660..[……………..] verblijt,
6
10.DBNL En greeptse, maer helaas! Voor eenen kleinen tijt. A1650..[..] greeptze, […..] helaes![………………………] L1658..[...] greepze[.] maar[…………………………..[tyt.] S1660..[…] greeptze, maer [………………………….] tijt. 11.DBNL S’Ontglipte u wederom, A1650..z’[…………………….] L 1658 .. S1660..Z’Ontglipte […………..] 12.DBNL En d’ongeruste trom A1650..[….………………..] L1658.. S1660..[……………….……] 13.DBNL En dolle moordtrompet A1650..[………………………] L1658..[………………………] S1660..[………………………] 14.DBNL Versteurde u, daar ghy laaght in ’t vierigh vregebedt A1650 […………...]daer […]klaegt [……………………..] L1658.. S1660..[………………………………………….] vreegebedt: 15. DBNL Het schrickelijck geluidt A1650..[………………..] geluit L1658.. S1660..[……………………….] 16.DBNL Van ’t heiloos donderkruidt A1650..[……………] donderkruit L1658.. S1660..[…………………………...] 17.DBNL Verdoofde uw stem, en joegh A1650..[………… …………………] L1658.. S1660..[……………. ………………]
18.DBNL Alsins door Kristenrijck den landtman van den ploegh, A1650..[…………………….…….] lantman [………………] L1658... S1660..[………….………………………………………….…]
19.DBNL Den burger uit de stadt A1650..[………………………]
7
L1658.. S1660..[………………………].
20.DBNL De dorpen leggen plat: A1650..[………………………] L1658.. S1660..[………………………]
21.DBNL De sloten staen in brandt, A1650..[.. ……………....] brant, L1658.. S1660..[…………………………] 22.DBNL En ’t wreede krijghsgedrogt dat weet van boey noch bant; A1650.[…..]wrede krijghsgedroght[…………………………….] L1658 S1660.[………….] krijghsgedrocht […………………………….]
23.DBNL Toen kreeght ghy een verdriet A1650 .[……………………………..] L1658 S1660.[……………………………..] 24.DBNL In ’t leven, en verliet A1650.[……………………..] L1658 S1660.[……………………...]
25.DBNL De weerelt, om den Pais A1650 [...] werelt, [……………] L1658 S1660.[...]weerelt, [……………] 26.DBNL Te soecken boven d’aarde , in ’t Goddelijck pallais. A1650.[..]zoecken[…….]d’aerde[...........................] palais. L1658 S1660..[……………… ]d’aerde […………………………..]
27.DBNL De pais had van om hoogh A1650.[…………………………..] L1658 S1660.[..] Pais[………………… .]
8
28.DBNL V, toen ghy quaamt , in ’t oogh, A1650 U, toenghe quaemt[…………..] L1658 S1660.[………….]quaamt[……………]
29.DBNL En vloogh u te gemoet, A1650.[……………………….] L1658 S1660.[……………………….]
30.DBNL Ontrent den manekloot, met eenen heuschen groet, A1650.[……………………………] een […………….…] L1658 S1660.[……..] de.[…………………]eēn […………………]
31.DBNL En groenen vredetack, A1650.[………………………] L1658 S1660.[………………………..] 32.DBNL En kuste uw mondt, en sprack: A1650.[……. ] uw’ mont […]sprach: L1658 S1660.[..……………………………..]
33.DBNL O Klare, mijne vreughdt, A1650.[……………..] vreught, L1658 S1660.[…………………………] 34.DBNL Die heerlijck blinkt door ’t gout en purper van de deugt; A1650.[…………………………………………………………..] L1658 S1660.[……………………………………………………………]
35.DBNL Weest welkom, mijn bemindt A1650..[…………………..].bemint L1658 S1660..[…………………………..…]
9
36.DBNL Mijn vreedsaam voesterkint. A1650.[…..] vreedzaem[…………..] L1658 S1660..[……………………………]
37.DBNL Wat sochtmen my om laagh, A1650.[…] zocht men mij [..] laegh, L1658 S1660.[………………]my [……….]
38.DBNL Daar ik niet duuren kan, als voor een korte vlaagh? A1650.Daer ick[…………………………………..]vlaegh? L1658 S1660. […………………………………………………….]
39.DBNL Hier is mijn wisse wijck, A1650 […………………..…….] L1658 S1660.[…………………………] 40.DBNL In ’t eeuwigh vrederijck. A1650.[………………………..] L1658 S1660.[…………………………]
41.DBNL Soo sprackze, en voerde Eugeen A1650 Zoo [……………………………] L1658 S1660.[….] […………..] voerde[………] 42.DBNL In ’t saligh ryck des vreeds, waarom zij had gestreên: A1650.[….]zaligh [………………] waerom [………………] L1658 S1660. [……………………………………..………………..];
43.DBNL Daer wordtse niet gestoort A1650 […..] wortze[…………….] L1658 S1660.[…………………………..]
44.DBNL Door lantgefchrey, of moordt: A1650.[…………………….] moort:
10
L1658 S1660.[………………………………]
45.DBNL Daer blincktse nu vernoeght, A1650.[…..] blincktze[…………….] L1658 S1660.[……………………………..]
46.DBNL Gelijck een nieuw gestarnt, den hemel toegevoeght. A1650.[……………………………………………………...] L1658 S1660.[………………………………………………………]
47.DBNL O Kristelijcke lamp! A1650.[……………….……] L1658 S1660.[…………………….]
48.DBNL Sie neêr in onzen damp: A1650..Zie[…………………...] L1658 S1660..[……………………….]
49 DBNL.Versacht uw Neerlants wee, A1650..Verzacht[…………………] L1658 S1660..[……………………………] 50.DBNL En steeck , is’t mooglick ,eens het bloedig swaart in schee: A1650.[.………...…...]mooglijck[………………..] zwaert infcheê ; L1658 S1660.[……………………………………………………………….]
51.DBNL Opdat men hier beneên A1650.[……………………….] L1658 S1660.[………………………..]
52.DBNL Van witte marmersteen A1650.[….]witten[……………] L1658 S1660.[………………………..]
11
53.DBNL V wye een vredealtaar, A1650..U[……....]vredealtaer, L1658 S1660..[…………]vredealtaer,
54.DBNL Waar voor men, u ten roem , magh singen, jaar op jaar: A1650..Waer[…………… ]PRIJS[……………...]jaer[..] jaer: L1658 S1660..[…………………………………..] zingen [………….]
55.DBNL O Vredemoeder, eer A1650 […………………….] L1658 S1660.[……………………..]
56.DBNL Van Neerlant , nimmermeer A1650.[….]Neêrlant[………………] L1658 S1660.[……………………………..]
57.DBNL Verwelck uw vredelof; A1650 Verwelcke[……………] L1658 S1660. Verwelcke[…………….] 58.DBNL Ghy stond naar vrede in’t aardsch , en sluitse in ’t hemelsch hof. A1650 […………]naer [……….]aerdtsch[….….. ……………..............] L1658 S1660 [………………]vrede[………………..……………………….….] Op DBNL, De Werken van Vondel, pagina 830 schrijft Dr. Moller dat Vondel drie manieren had om de t-klank aan’t eind van ’t woord aan te duiden dt, d of t. In het variantenschema van de drukken kom je die variatie ook tegen. Zo wordt bij de DBNL tekst geluidt met dt gedrukt, terwijl in de druk uit Amsterdam, Leeuwarden en Schiedam geluit met een t staat afgedrukt. ‘Moordt’ wordt ‘moort’. Andere varianten zijn de s die een z wordt, de aa wordt ae, en de gh uit de DBNL blijft dat in de Amsterdamse druk, maar wordt in Leeuwarden en Schiedam een g. De ij met puntjes wordt in Friesland een y zonder puntjes en ook Schiedam kiest voor die laatste y. De opmerkelijkste variatie vond ik in zin 14: “…..daar ghy ‘laaght’ in’t vierigh vregebedt” (DBNL) De Amsterdamse druk verandert de betekenis van het woord door hier te kiezen voor het woord ‘klaagt’. Ook Leeuwarden en Schiedam kiezen voor dit laatste. Eerst lag Isabella te bidden, daarna werd het een klaaggebed.
12
HOOFDSTUK 3: PARALLELE VERTALING VAN HET GEDICHT IN PROZA Als dit tijdelijke leven eindigt begint het eindeloze leven, wat bekend is bij God en engelen. Het is alleen aan gelukkigen gegeven. Daar zit de godheid op de troon, in het middenpunt van alle cirkels. Zo groot en schoon als nergens te vinden. Dit trekt alle ogen naar zich toe als de eerste zon van alle zonnen. De bron van het licht is nooit te moe om te stralen en wordt door geen schaduw overwonnen. Wat op aarde sprenkeltjes goedheid zijn, is hier bij de bron volkomen goed, een zee van schoonheid macht en heerlijkheid. Wat komt van het Een doolt op aarde als in ballingschap. Het vindt geen rustplaats hier beneden en zoekt het vaderland boven. De kompasnaald, in de vorm van een lelie gaat heen en weer ook al is hij met een steen magnetisch gemaakt. Zij zoekt de Noordster aan de hemel, haar licht, waarvan zij is verstoten. Maria steeg los van wereldse ijdelheden naar het volkomen goede. Haar hart was voorbereid door alle leed. Twee vleugels, nederigheid en geduld verhieven haar uit de aardse beslommeringen naar waar het eeuwige Een de gebreken vervult. Haar lichaam en geest streden niet langer. Met haar laatste stem en adem riep zij God, de troost van geteisterde harten, het beste deel en hoogste lot. Zo voer zij weg van alle pijn. Waarom kroont u met parels, zilver en stenen, palm en rozemarijn het lijk? Opdat uw liefde blijkt? Het zijn maar dorre botten. Zij leefde twintig jaar lang, maar nu is zij bevrijd van de last van de wereld. Er wacht haar omhoog geen ondergang. Het hemelse uurwerk telt geen tijd. Een rij van engelen kroont de ziel met laurier in de hemelse tuinen. Nu het kleed van het lichaam haar ontviel nodigt zij ons uit met gebeden daarboven.
HOOFDSTUK 4: STRUCTUURANALYSE “Uitvaart van Maria van den Vondel” bestaat uit twaalf kwatrijnen, coupletten van vier regels. Het Metrum, de cadans die ontstaat door regelmatige afwisseling van onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen, is de jambe. De regels bestaan afwisselend uit 8 of 9 lettergrepen en elke versvoet begint met een onbeklemtoonde lettergreep. Het gedicht staat in gekruist rijm: abab cdcd efef ghgh enz, dit twaalf kwatrijnen lang. Het lijkt een vrij alexandrijn. Strofe voor strofe zal ik het gedicht doornemen en bekijken op inhoud en vorm. Eerste kwatrijn: “Wanneer dit tijtlijk leven endt Begint het endelooze leven” In de eerste twee regels komt endt tegenover begint en tijtlijk tegenover eindelooze te staan. Het tijdelijke leven eindigt, waar het eindeloze leven begint. De tijd: locus a tempore wordt aangegeven. Regel vier: “En zaligen alleen gegeven” Door zaligen vooraan in de zin te plaatsen krijgt dit woord de nadruk. De z in het woord endelooze wordt herhaalt in zaligen. Dit geeft een klankeffect. Tweede kwatrijn: eerste regel: “Daar zit de Godtheit op de troon” Hier is sprake van plaatsbepaling: locus o loco. Tweede regel: “In’t middenpunt van alle ronden” , op een punt in het midden, dit is een precieze plaatsbepaling. Derde en vierde regel: “Dat overal, noit zijnen omvang heeft gevonden”. Overal nooit is nergens. Derde kwatrijn: Veel o’s in dit kwatrijn. O’s die lijken op zonnen en ogen en bronnen van licht, en voorkomen in die woorden. Opmerkelijk is de regel: “Van gene schaduwen verwonnen” Het licht is sterker dan de schaduw, wordt niet overwonnen door de schaduw. Wie is sterker de schaduw of het licht………. 13
Vierde kwatrijn: Veel s’en in dit kwatrijn: van geschapen, spreit, sprengkelen, schoonheit, springaer, stroomen, Vijfde kwatrijn: De mens wordt hier beschreven als dolende, verschoven, geen rustplaats kunnen vinden, zoekende het vaderland daarboven. Zesde kwatrijn: Voortbordurend op de dolende mens is de lely van het kompas die heen en weer beweegt, een metafoor om de noordster te zoeken. De wijzer van het kompas zoekt het witte licht van de noordster, de mensen zoeken het licht van de godtheit. Zevende kwatrijn: Hier pas een beschrijving van Maria, het kind wat dood is. Los van de wereltse ijdelheden is zij nu. Haar hart heeft geleden, daarom kan zij nu loslaten. Achtste kwatrijn: “Twee vleugels, ootmoet en gedult verhieven haer uit aertsche dampen” Vondel gebruikt twee deugden van Maria. Laus is lofprijzing voor Maria en haar deugden. “Vleesch en geest niet langer kampen” Vondel zegt dat het lichaam en de geest met elkaar strijden, hij scheidt lichaam en geest. Negende refrein: “Haer lest stem en aem was Godt, De troost der aangevochten harten” Hier komt Vondel met troost, is consolatio. God is troost, de goede keuze, het hoogste lot. Tiende kwatrijn: Hier spreekt Vondel de vriendinnen aan: “O Speelnoots” Het lichaam van Maria wordt niets verhullend lijk genoemd, het is dor gebeente zegt Vondel. In deze woorden spreekt misschien ook de rouw , de luctus. De vriendinnen maken bloemenkransjes, zoals zij vroeger deden toen hun vriendin nog leefde, maar dat hoeft niet meer, het meisje is dood. Voor een lijk hoef je geen krans meer te maken. Elfde kwatrijn: Ook dit kwatrijn biedt troost, is consolatio. “Maar nu van s’werelts last ontbonden”. De wereld geeft lasten zegt Vondel, op de wereld zit je in de knoop, nu wordt zij ontbonden. “Verwacht ze omhoogh geen ondergang” Omhoog staat tegenover ondergang. Het woord verwacht zegt dat ook zij het niet zeker weet maar verwacht…….. Er wacht haar een hemel zonder klokken. Het hemelse uurwerk telt geen stonden. Twaalfde kwatrijn: Hier wordt de ziel genoemd, die gekroond wordt door de engelen met laurier. In regel drie ontvalt haar het kleed des lichaams. Ze heeft het nu niet meer nodig. De laatste zin: “Zij noode ons met gebeên daer boven”is weer troost, consolatio, voor de achterblijvers. De vorm van de kwatrijnen maakt het gedicht heel direkt. Het zijn korte zinnen, of afgebroken met een komma. Maar het gedicht leest alsof je een lied zingt! Als je het gedicht ‘Uitvaart van Maria van den Vondel’ vergelijkt met het gedicht ‘Op het overlyden van Isabella Klara Eugenia” zie je opmerkelijke overeenkomsten. Vondel gebruikt voor dit laatste gedicht ook vooral het metrum jambe. In dit gedicht kiest hij anders dan bij ‘Uitvaart van maria’ voor parend rijm, aabb, ccdd, eeff, en zo verder. Maria heeft smart, Isabel wordt gepijnigd door verdriet op aarde. Net als Maria zoekt ook zij in bee de helge vree. Isabel zoekt Pais boven d’aarde in het Goddelijk pallais. Bij Maria zit de Godtheit op de troon. De ziel van Maria wordt gekroond met laurier in de hemelse hoven. De Pais uit de hemel vliegt Isabel tegemoet met een groene vredestak. De deugden van Maria worden expliciet genoemd: ootmoed en geduld. De deugd van Isabella wordt steeds benoemd. Zij is een ‘veedsaam voesterkint ‘, ‘godvruchtig’, zoeker naar de heilige vree, ‘vredemoeder’. In beide gedichten wordt de aarde een damp genoemd. Bij Maria spreekt Vondel van ‘aerdsche dampen’ en bij Isabella heet de aarde ‘onze damp’. De wereld is een moeras. Bij beide gedichten gebruikt Vondel laus, luctus en consolatio. Isabella wordt lof toegezongen. Haar vrede wordt ruw verstoord, door oorlog. Zij krijgt een verdriet. Luctus volgt op laus. Troost, consolatie wordt Isabella geboden in ’t hemelsch hof. Bij Maria gebruikt Vondel de laus voornamelijk als lofprijzing van God.
14
Als we kijken naar de tijd, de locus a tempore, in het gedicht van Isabella, zien we dat in het eerste gedeelte er sprake van oorlogstijd, slechts onderbroken ‘voor eenen kleinen tijt’. Bij regel 21 vindt er een ommekeer plaats door het woord: ‘toen’. ‘Toen kreegt ghy een verdriet In’t leven en verliet De weerelt, om den Pais Te soeken boven d’aarde, in’t Goddelijck pallais”. Isabella verwisselt hier de korte vredesvlagen voor het eeuwige vrederijk. De plaats, locos a loco, is ‘Neerlant’, met de stad, de dorpen en de sloten. Na ‘toen’ wordt de aarde verwisselt voor de hemel.. In beide gedichten worden hemellichamen genoemd. Bij Maria wordt er gezocht naar de starlichte as en is God de eerste zon van alle zonnen. In het gedicht van Isabel ontmoeten Pais en Isabella elkaar omtrent ‘den manekloot’. Aan het eind van het gedicht blinkt Isabella als een nieuw gestarnt aan de hemel toegevoeght. Maria wordt ontvangen door engelen, Isabel door Pais. Uiteindelijk vindt Maria het eeuwige licht in de hemelse hoven, Isabella vindt de eeuwige vrede in’t hemelsch hof. De inhoud van Isabella is anders dan die van Maria van den Vondel. Maria van den Vondel is een persoonlijker gedicht, het is Vondels kleindochter die is overleden. Vondel is er bij wanneer Maria overlijdt. In het gedicht Isabella gebruikt Vondel de dood van een particulier om iets groters te zeggen, het is een wens dat de oorlog stopt.
HOOFDSTUK 5: GENRE In de eerste periode van zijn dichtersschap had Vondel vooral de ‘natuur’ gevolgd. In de periode 1622-1630 legde hij zich vooral toe op de studie, die van hem een volwaardig dichter zou maken. In deze periode schreef hij vooral hekeldichten. In de periode na 1630 sprak Vondel zijn voorkeur uit voor het epos en de tragedie. Het epos zou de Constantinade moeten worden, hij vernietigt het later. Verder maakte Vondel een vertaling van Hugo de Groots Latijnse treurspel Sophopaneas. Bij deze vertaling werd hij geholpen door Daniel Mostart en Joannes, twee rechtsgeleerden. Gysbreght van Aemstel draagt hij op aan De Groot. Enkele treurspelen zijn : Elektra (1639), Maeghden (1639), Gebroeders (1640), Ioseph in Dothan (1640). Maria van den Vondel en Isabella Klara Evgenia zijn lijkgedichten. Een lijkdicht is een gedicht bij het lijk, dus vóór de begrafenis. Vooral in de renaissanceperiode zijn er veel van dit soort gelegenheidsgedichten geschreven. In de renaissance nam godsdienst een central plaats in. Gevoel was ondergeschikt aan algemene geldigheid. De invloed van klassieke retorica was groot. Een lijkgedicht behoort tot de funeraire poëzie. Funerarie poezie is een verzamelnaam voor de gelegenheidspoëzie met betrekking tot dood, rouw en begrafenis als onderdeel van de totale mortuaire literatuur. S.F Witstein schrijft in “Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance” in zin samenvatting (DBNL) dat Vondel voornamelijk de laus gebruikt en deze opbouwt uit één, hoogstens twee faset(ten) van de kwaliteiten die de overledene op het gebied van geest of/ en karakter bezeten heeft. Bij Maria zijn dat ootmoed en geduld, bij Isabella haar roep tot vrede. Witstein zegt dat publieke lofprijzing onderdeel is van enkele literaire genres. “In de funeraire poëzie is zij vrijwel altijd aanwezig naast de luctus (klacht) en consolatio (troost). Zij vervult de functie van de narratio.” Narratio is zegt Witstein een term uit de retorica voor dat onderdeel van de opzet van een betoog dat na de inleiding de feiten moet leveren voor het volgende onderdeel, de argumentatio. Voor de narratio, zegt Witstein, kan de redenaar putten uit tal van topoi, met name de tijdsbepaling (locus a tempore) en plaatsbepaling ( locus a loco). De luctus is een vast bestanddeel naast laus en consolatio.
15
“De luctus is een direct gevolg van van de laus. En kan alleen smart zijn als de overleden een loffelijk iemand is.’ Laus en consolatio zie je terug in Isabelle Klare Evgenia. Het hele gedicht is een lofrede op Isabelle. De deugden vredelievendheid en vroomheid staan centraal. Het deugdelijk leven van Isabelle Klare Evgenia wordt beloond in het hiernamaals. Eigenlijk gaat het gedicht niet alleen over de dood van Isabella. Vondel gebruikt een particuliere gebeurtenis om iets veel groters te zeggen. Vondel neemt een politiek standpunt in, stop met de oorlog! In Maria van den Vondel is laus en consolatio ook te vinden. Consolatio vindt Vondel bij de dood van zijn 20 jarige kleindochter met zijn geloof in God als het grootste licht. God is de troost der aengevochte harten. In de hemel is er een zee van schoonheid, macht en heerlijkheid. Laus is te zien in het gedeelte waarin Vondel Maria’s deugden prijst: ze was nederig en geduldig. ‘Twee vleugels, ootmoet en gedult, Verhieven haer uit aertsche dampen, Daer ’t eeuwig Een ’t gebrek vervult, En vleesch en geest niet langer kampen.
HOOFDSTUK 6: EEN KLEINE BIOGRAFIE Joost van den vondel, die gewoon een kousenzaak runde in de Warmoesstraat in Amsterdam, wordt beschouwd als een van de belangrijkste dichters van Nederland. Niemand heeft zo’n omvangrijk en veelzijdig oeuvre. Vondel schreef over alles: De verovering van Den Bosch door Frederik Hendrik, de tocht naar Chattam van De Ruyter, de oprichting van een standbeeld van Erasmus in Rotterdam, de inwijding van het Amsterdamse stadhuis, de godsdiensttwisten, de terechtstelling Van Oldenbarnevelt, het fanatisme van dominees, de corruptie van regenten. Ook schreef hij tragedies, zoals Gysbreght van Aemstel, wat vaker is opgevoerd dan wel stuk dan ook. Vondel werd geboren in Keulen. Zijn doopsgezinde ouders ontvluchtten in 1585 de stad Antwerpen. In 1597 vestigden zij zich in Amsterdam. Vondel was allesbehalve een saaie man. Hij was niet bang om in poëzie en drama zijn eigen, soms controversiële mening over politieke en religieuze kwesties uit te dragen. Als hij ergens van overtuigd was nam hij geen blad voor de mond. Vanwege zijn meest omstreden stuk ‘Palamedes, oft Vermoorde onnozelheid’, moest hij zelfs een tijdje onderduiken. Vondel was lid van de Brabantse rederijkerskamer Het Wit Lavendel . Hij leerde zichzelf Latijn en Grieks om de Romeinse filosoof Seneca te kunnen lezen en om zijn toneelstuk Palamedes oft vermoorde onnooselheit te kunnen schrijven. In 1641 veranderde Joost van den Vondel van geloof. Hij stapte over van de Remonstranten naar de Rooms-katholieke kerk. Vondel werd eenennegentig jaar. Hij ondervondt in zijn persoonlijk leven veel tegenslagen: het overlijden van zijn vrouw en kinderen en de verbanning van zijn zoon Joost raakten hem diep. Maria van den Vondel schreef hij aan het eind van zijn leven. In het gedicht staat Vondel stil bij het lijk van zijn kleindochter. Hij komt zijn droefheid te boven in een vers. Isabella Klara Evgenia heeft Vondel niet geschreven naar aanleiding van een gestorven familielid. Isabella Klara Evgenia was de dochter van Phillips 11 en dus van Spaanse afkomst. Ze regeerde samen met Albrecht van Oostenrijk de Zuidelijke Nederlanden.
HOOFDSTUK 7: CONCLUSIE
16
Vondel vindt houvast in de klassieke vorm van de retorica. De lofprijzing, rouw en troost geven structuur aan het gedicht en aan zijn verdriet als grootvader. De lezer van het gedicht leest de boodschap die de vorm inhoud geeft. Maria van den Vondel leest alsof je een lied zingt door de cadans van de jambe. Het woordgebruik is prachtig. Vondel speelt met taal, met betekenissen, met metaforen. God is het grootste licht. Daar draait het om in dit gedicht. Het licht komt steeds aan de orde. Eerste zon van alle zonnen, (10) Bron van het licht (11), Sprenkelen (=vonkjes licht) (14), Starlichte as (=noordster aan de hemelpool) (23), geen ondergang (=zon gaat niet onder, het blijft licht) (43). Het is de moeite waard om naar hem te luisteren. Vondel geeft het Nederlands glans, glinstering, gloed en vleugels. Maria’s hart heeft geleden, maar ze kan nu loslaten. “Twee vleugels, ootmoet en gedult verhieven haer uit aertsche dampen”. Ondanks alle ellende kan Vondel het niet laten het positieve te laten overheersen: het licht is sterker dan de schaduw. Het gedicht biedt vooral troost, consolatio. In de hemel zal Maria geen lasten meer vinden. Haar ziel zal gekroond worden met laurier en ze zal ons vanuit de hemel uitnodigen met gebeden. Het gedicht is duidelijk geconstrueerd, het past precies in de jambe, maar toch klinkt het natuurlijk. Het is ongelooflijk lichtvoetig qua vorm en dit maakt de inhoud licht. Dát is de kracht van Vondel. Vondel geeft ons vleugels!
HOOFDSTUK 8: GERAADPLEEGDE LITRATUUR Alphenaar,C., Barnas, M., Bloem, R., Boerstael,J., du Cloo, A., Elshout, R., Gerbandy, P., Hamans, C., Haze, T., Hüsgen, L., Kempen, Y., de Nijs, P., Spies, M. “Joost van den Vondel” Blzzlletin, 281. Geesink, M & Bossers, A. (1987). Vondel! Het epos van een ambachtelijk dichterschap. Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage. Langvik-Johannessen, K. (1987). Het treurspel spant de kroon. De tragiek bij Vondel. Wommelgem: Uitgeverij Den Engel bvba. Oomes, P. Joost van den Vondel. Amsterdam N.V. Uitgeversmaatschappij. S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance. Enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre. Van Gorcum, Assen 1969 Woordenboek der Nederlandse Taal www.encyclo.nl (2007) bezocht op 8 juni 2008.
17
AFBEELDING 1 DRUK AMSTERDAM
18
AFBEELDING 2 DRUK AMSTERDAM
19
AFBEELDING 3 DRUK AMSTERDAM
20
AFBEELDING 4 DRUK LEEUWARDEN
21
AFBEELDING 5 DRUK LEEUWARDEN
22
AFBEELDING 6 DRUK SCHIEDAM
23
AFBEELDING 7 DRUK SCHIEDAM
24