Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
LEERLIJNEN FRANS: D/0279/2002/044 – D/0279/2004/001 – ZONDER UITBREIDING 1
Luisteren
1.1
Luistertaken (Lu1) Tekstsoort
Graad van complexiteit
Taaltaken
Tweede graad
Derde graad
Tweede en derde graad (wat er bij komt in de derde graad is vetjes en gearceerd aangeduid)
Informatieve teksten
Kort en eenvoudig
Niet al te complex
Het globale onderwerp bepalen Relevante informatie selecteren
Door beeldmateriaal ondersteund
-----
Niet al te complex
De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen
Prescriptieve teksten
Kort en eenvoudig
Niet al te complex
Het globale onderwerp bepalen Relevante informatie selecteren
Door beeldmateriaal ondersteund
Kort en eenvoudig
Niet al te complex
De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen
Narratieve teksten Door beeldmateriaal ondersteund
Kort en eenvoudig
Niet al te complex
Het globale onderwerp bepalen Relevante informatie selecteren De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen
Artistiek-literaire teksten
Kort en eenvoudig
Eenvoudig
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen
1.2
De leerlingen kunnen de gesprekspartner voldoende begrijpen om deel te nemen aan een rechtstreeks en telefonisch gesprek (Lu2) Aard van het gesprek
Graad van complexiteit Tweede graad
Derde graad
Rechtstreeks gesprek
Zeer eenvoudig
Niet al te complex
Telefonisch gesprek
Zeer eenvoudig
Eenvoudig
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
2
1.3
De leerlingen kunnen de functionele kennis gebruiken en uitbreiden en reflecteren op de eigenheid van de spreektaal (Lu3)
De kennis heeft betrekking op • de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; • de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; • de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld. Nadenken over de eigenheid van de spreektaal betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met • de elementaire omgangsvormen; • het onderscheid tussen verschillende tekstsoorten en luistersituaties; • de opbouw van een gesprek en van een gesproken tekst (openingsrituelen, onvolledige zinnen, hernemen van de woorden van de andere, aarzelingen, herhalingen, redundantie); • het taalgebruik van de spreker (formeel, informeel, vertrouwelijk) in duidelijke situaties; • intonatiepatronen; • niet-verbaal gedrag. Derde graad: + het betekent ook dat ze conclusies kunnen trekken i.v.m. de bedoelingen en de emoties van de auteur en/of de vertolker van de tekst (zanger, verteller).
1.4
De leerlingen kunnen leerstrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen (*) en communicatiestrategieën aanwenden (**) (Lu4)
(*) Dit betekent dat ze • relevante voorkennis in verband met de inhoud inzetten en uitbreiden; • het luisterdoel bepalen en hun luistergedrag erop afstemmen; • gebruikmaken van beeldmateriaal, context en redundantie; • de tekstsoort herkennen; • hypothesen en luisterverwachtingen vormen; • zich niet laten leiden door het feit dat ze in een klankstroom niet alles kunnen begrijpen; • hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van signaalwoorden, intonatie, debiet, … • belangrijke informatie noteren. (**) Dit betekent dat ze • zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat iets betekent; • vragen om iets te spellen of iets op te schrijven; • vragen naar een omschrijving; • verzoeken om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets in andere woorden te zeggen; • zelf iets herhalen om na te gaan of ze de ander goed begrepen hebben; • gebruikmaken van context, beeldmateriaal en redundantie.
1.5
De leerlingen zijn bereid belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; grondig en onbevooroordeeld te luisteren; luisterconventies te respecteren; zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker; (derde graad) + zich open te stellen voor esthetische beleving. (Lu5)
1.6
Criteria voor keuze van de luisterteksten
Tweede en derde graad (Wat er bij komt in de derde graad is vetjes en gearceerd aangeduid.) De aangeboden teksten: • sluiten aan bij de belevingswereld; • hebben te maken met mogelijke werksituaties; • zijn af en toe van meer algemene aard; • • •
geven redundante informatie en zijn vrij concreet; wijken weinig af van de standaardtaal; zijn in een normaal spreektempo gebracht en goed gearticuleerd.
Luisterteksten die niet door beeldmateriaal ondersteund zijn blijven best beperkt tot een drietal (vijftal) minuten.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
3
2
Lezen
2.1
Leestaken (Le1) Tekstsoort
Graad van complexiteit
Taaltaken
Tweede graad
Derde graad
Tweede en derde graad (wat er bij komt in de derde graad is vetjes en gearceerd aangeduid)
Informatieve teksten
Kort en eenvoudig
Niet al te complex Vrij kort
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen Relevante informatie selecteren De tekststructuur en –samenhang herkennen
Prescriptieve teksten
Kort en eenvoudig
Niet al te complex Vrij kort
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen Relevante informatie selecteren De tekststructuur en –samenhang herkennen
Narratieve teksten
Kort en eenvoudig
Niet al te complex Vrij kort
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen Relevante informatie selecteren De tekststructuur en –samenhang herkennen
Argumentatieve teksten
----
Eenvoudig Vrij kort
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen Relevante informatie selecteren De tekststructuur en –samenhang herkennen
Artistiek-literaire teksten
Kort en eenvoudig
Eenvoudig Vrij kort
Het globale onderwerp bepalen De hoofdgedachte achterhalen Een spontane mening vormen De gedachtegang volgen Relevante informatie selecteren De tekststructuur en –samenhang herkennen
2.2
De leerlingen kunnen de functionele kennis gebruiken en uitbreiden en reflecteren op de eigenheid van de schrijftaal (Le2)
De kennis heeft betrekking op • • •
de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; spelling en interpunctie; de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld.
Nadenken over de eigenheid van de spreektaal betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met • • •
de verschillen in tekstsoorten; het taalgebruik van de schrijver (formeel, informeel, vertrouwelijk); Derde graad: elementen van de tekstopbouw.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
4
2.3
De leerlingen kunnen leerstrategieën toepassen die het bereiken van het leesdoel bevorderen (Le3)
Dit betekent dat ze • • • • • • • • • • •
de voorkennis mobiliseren en uitbreiden; de tekstsoort herkennen; het leesdoel bepalen en het leesgedrag erop afstemmen; de lay-out interpreteren; gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto’s, cartoons, tabellen, schema’s); belangrijke informatie aanduiden; op basis van wat ze gelezen hebben, anticiperen op het vervolg (hypothesen en leesverwachtingen vormen); zich richten op wat ze begrijpen en zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen; (derde graad:) hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van structuurmarkeerders; de betekenis van sommige ongekende woorden afleiden uit de context; geschreven en goede elektronische hulpbronnen en gegevens zelfstandig raadplegen.
2.4
De leerlingen zijn bereid (derde graad:) onbevooroordeeld te lezen; zich te concentreren op wat ze willen vernemen; zich in te leven in de socio-culturele en emotionele wereld van de schrijver; (tweede graad: onder begeleiding) te reflecteren op het eigen leesgedrag; zich open te stellen voor esthetische beleving (Le4)
2.5
Criteria voor keuze van de leesteksten
Tweede en derde graad (wat er bij komt in de derde graad is vetjes en gearceerd aangeduid) De aangeboden teksten: • sluiten aan bij de belevingswereld; • hebben af en toe te maken met onderwerpen gekozen in overeenstemming met de specificiteit van de studierichting; hebben te maken met mogelijke werksituaties; • zijn af en toe van meer algemene aard; • •
geven redundante en expliciete / weinig impliciete informatie; zijn zo authentiek mogelijk: – zo veel mogelijk in hun originele vorm/lay-out; – in een authentieke taal opgesteld; een communicatief doel dienend.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
5
3
Gespreksvaardigheid
3.1
De leerlingen kunnen een rechtstreeks of telefonisch gesprek voeren (GESP1) Kenmerken
Tweede en derde graad (Wat er bij komt of wijzigt in de derde graad is vetjes en gearceerd aangeduid.) Zeer eenvoudige / eenvoudige gesprekken Transactioneel en interactioneel gesprekken Transactioneel: verschillende rollen op basis van voorbeelddialogen; mits enige voorbereiding ook in een gewijzigde gesprekssituatie Aansluitend bij de eigen belevingswereld Mogelijke werksituaties Af en toe onderwerpen van algemene aard Zeer eenvoudig geformuleerd / Eenvoudig geformuleerd Vrij langzaam uitgesproken / Verstaanbaar spreektempo Nadruk op doeltreffendheid, eerder dan op vormcorrectheid / Doeltreffendheid blijft het belangrijkste; toch streven naar een zo hoog mogelijke vormcorrectheid
3.2
De leerlingen kunnen hun functionele kennis die nodig is voor het gesprek gebruiken en uitbreiden en reflecteren op taal en taalgebruik (GESP2)
De kennis heeft betrekking op • de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; • de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; • de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld (o.a. verschillende manieren om zijn instemming te betuigen, beleefdheidsmarkeringen). • het kunnen beïnvloeden van de inhoud en het verloop van een gesprek. Nadenken over taal en taalgebruik betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met • elementaire omgangsvormen; • non-verbaal gedrag.
3.3
De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het spreekdoel bevorderen (GESP3)
Leerstrategieën: • de voorkennis mobiliseren (personen, voorwerp, omstandigheden, verloop); • voorbeelden en modellen gebruiken; • ondersteunend visueel materiaal gebruiken: foto, cartoon, tabel, schema. Communicatiestrategieën: • non-verbaal gedrag gebruiken; • zeggen dat men iets niet begrijpt, vragen om langzamer te spreken, vragen om iets te herhalen, vragen om iets aan te wijzen; vragen om iets te spellen of te schrijven; • (derde graad) + de gesprekspartner vragen of de formulering correct is; • (derde graad) + zelf iets herhalen om na te gaan of de gesprekspartner het begrepen heeft.
3.4
De leerlingen zijn bereid actief te luisteren om tot goed spreken te komen; het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek; aandacht te hebben voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie, uitspraak (GESP4)
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
6
4
Spreekvaardigheid
4.1
De leerlingen kunnen zelfstandig het woord voeren
Taaltaken
Onderwerpen
Tweede graad
Derde graad
De leerlingen kunnen zelfstandig het woord voeren
Tweede graad – – – – –
Informatie geven en vragen (SPR1)
– –
Aansluitend bij de belevingswereld / Mogelijke werksituaties Af en toe onderwerpen van algemene aard Zeer eenvoudig geformuleerd / Eenvoudig geformuleerd Vrij langzaam uitgesproken / Verstaanbaar spreektempo Nadruk op doeltreffendheid, eerder dan op vormcorrectheid / Doeltreffendheid is het belangrijkste, maar toch streven naar een zo hoog mogelijke vormcorrectheid Uit de interessesfeer van de leerling Inlichtingen bij eenvoudige documenten (foto’s, stratenplan, menukaart, formulieren) + gebruiksaanwijzing, ontwerp, prijsofferte
Navertellen (SPR2) Een spontane mening/appreciatie geven (SPR3) Beschrijven (SPR4))
4.2
Derde graad
Gelezen en informatieve teksten Een vertrouwd onderwerp
Beluisterde teksten
of
gelezen
Handeling, gebeurtenis of ervaring
De leerlingen kunnen hun functionele kennis nodig voor de spreektaak gebruiken, uitbreiden en reflecteren op taal en taalgebruik (SPR61)
De kennis heeft betrekking op • de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; • de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; • het kunnen ingrijpen op de inhoud en het verloop van een betoog.
Nadenken over taal en taalgebruik betekent dat de leerlingen vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag. 4.3
De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het spreekdoel bevorderen (SPR7)
Dat betekent dat zij: • bij een gemeenschappelijke spreektaak de taken verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren; • gebruik maken van courante structuurmarkeerders; • (derde graad:) informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken; • non-verbaal gedrag gebruiken.
4.4
1
De leerlingen zijn bereid het woord te nemen, daarbij een zo groot mogelijke vormcorrectheid na te streven en hebben aandacht voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie en uitspraak(SPR8)
SPR 5 ( = uitbreiding in de derde graad) De leerlingen kunnen een gelezen informatieve en narratieve tekst samenvatten.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
7
5
Schrijfvaardigheid
5.1
De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden en modellen (SCHR1) …
Taaltaken
Onderwerpen
Tweede graad
Derde graad
… formulieren en vragenlijsten invullen … een mededeling schrijven … een (formele en informele) brief schrijven … een e-mail schrijven (Hotel) … eenvoudige boodschappen en klachten die rechtstreeks of telefonisch worden geformuleerd, summier noteren en courante bedrijfscorrespondentie voeren door standaardteksten aan te passen (Muziek en Woordkunst-Drama) … een verslag schrijven … een beschrijving geven
5.2
Tweede en derde graad – – – – –
Aansluitend bij de eigen belevingswereld Mogelijke werksituaties Af en toe onderwerpen van algemene aard Formulering: kort en zeer eenvoudig / eenvoudig Nadruk op doeltreffendheid eerder dan op vormcorrectheid / een zekere vormcorrectheid bij standaardformuleringen
Eenvoudig / kort, niet al te complex Eigen ervaring, situatie, gebeurtenis
De leerlingen kunnen hun functionele kennis nodig voor de schrijftaak gebruiken, uitbreiden en reflecteren op taal en taalgebruik (SCHR2)
Dat betekent dat zij • • • •
de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; de opbouw van een geschreven tekst; de spelling, de interpunctie en de lay-out; de gangbare schrijfconventies in functie van de doelgroep.
De leerlingen weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal.
5.3
De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het schrijfdoel bevorderen (SCHR3)
Dat betekent dat zij: • • • •
5.4 • • • •
de relevante voorkennis met betrekking tot de inhoud inzetten; informatie verwerven, ook via elektronische weg (cd-rom, internet), en (derde graad:) verwerken; geschreven hulpmiddelen (woordenboeken, grammatica’s) en goede elektronische hulpmiddelen (elektronisch woordenboek, correctieprogramma’s, tekstverwerkingsprogramma, modellen) zelfstandig gebruiken; de passende lay-out gebruiken.
De leerlingen zijn bereid (SCHR4) hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren; zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten; bij twijfel of aarzeling de schrijfwijze van een woord op te zoeken, een grammaticaal overzicht te raadplegen; (derde graad) hun belangrijke teksten te laten nakijken door iemand die de Franse taal beheerst.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
8
6
De interculturele component
6.1
De leerlingen zijn gevoelig voor de plaats en het belang van het Frans in hun omgeving en voor hun toekomstige studies of beroep. (IC1)
6.2
De leerlingen tonen belangstelling voor Wallonië, Frankrijk en andere Franstalige regio's in de wereld, evenals voor mensen, leefgewoonten en cultuur. (IC2)
6.3
De leerlingen zijn gevoelig voor verschillen in sociale conventies (omgangsvormen, taalgebruik, lichaamstaal ... ), zodat ze de bedoelingen van Franstaligen correct interpreteren en zelf geen aanleiding geven tot ongewenste interpretaties. (IC3)
6.4
De leerlingen hebben aandacht voor verschillen en (onderliggende) gelijkenissen met hun eigen leefgewoonten en gevoeligheden. Bij gelegenheid worden ze attent gemaakt op achterliggende oorzaken of motieven. Op die manier doorprikken ze bepaalde stereotiepen of onterechte veralgemeningen. Anderzijds zijn ze bereid hun eigen leefsituatie en de daarmee gepaard gaande vooroordelen kritisch te bekijken. (IC4)
6.5
De leerlingen zijn op de hoogte van de mogelijkheden om vooruitgang te boeken in hun praktische taalbeheersing door middel van Internet, briefwisseling, e-mailcorrespondentie, uitwisseling, culturele activiteiten, taalstages en dergelijke. (IC5)
7
Woordenschat
7.1
De leerplandoelstellingen voor de communicatieve vaardigheden veronderstellen de volgende vereisten op het gebied van lexicale vaardigheid (Wo1):
• • • •
7.2
• • • • •
de leerlingen zien het belang van lexicale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie; ze zijn vertrouwd met woorden en uitdrukkingen die vereist zijn om voor hen relevante luister- en leestaken uit te voeren; ze kunnen de woorden en uitdrukkingen aanwenden die hen moeten toelaten adequaat te spreken en te schrijven; ze kunnen gepast en vlot gebruikmaken van woordenboeken en elektronische hulpbronnen (bv. woordenboeken op cdrom). Anderzijds leren de leerlingen hun woordenschat zelf opbouwen (Lu3, Le2, GESP2, SPR3, SCH2) en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten leren ze in het bijzonder, onder begeleiding (Wo2) reeds bestudeerde woorden en uitdrukkingen herkennen en hun betekenis toetsen aan een nieuwe context; de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen afleiden uit de context; de betekenis van ongekende woorden toetsen aan aanverwante woorden die ze kennen uit het Frans of uit andere talen; daarbij op hun hoede zijn voor verkeerde gevolgtrekkingen; de betekenis bepalen van samenstellingen en afleidingen met/van gekende woorden; de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen, op basis van hun context, toetsen aan (verschillende) betekenissen in een vertaalwoordenboek.
Specifiek voor de derde graad De leerlingen worden stilaan vertrouwd met de elementaire terminologie in hun toekomstige beroepspraktijk. Afhankelijk van de studierichting komen ze in contact met woordenschatvelden van de praktische of technische vakken en/of tijdens hun stage. Deze velden kunnen helpen om thematische steekkaarten of elektronische fiches samen te stellen die de leerlingen – ook na de tijd op school – kunnen (blijven) raadplegen. Voor de samenstelling van deze kaarten is het noodzakelijk om te overleggen met de collega’s technische en praktijkvakken.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
9
8
Morfo-syntaxis
8.1
De leerplandoelstellingen voor de communicatieve vaardigheden veronderstellen de volgende vereisten op het gebied van vaardigheid voor morfo-syntaxis (MS1):
• •
de leerlingen zien het belang van grammaticale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie. ze kunnen de voor hen relevante morfologische vormen aanwenden en de vereiste gebruiksregels toepassen als een middel om luister- en leestaken doeltreffend uit te voeren en om zo adequaat en correct mogelijk te spreken en te schrijven; ze kunnen de woorden en uitdrukkingen aanwenden die hen moeten toelaten adequaat te spreken en te schrijven; ze kunnen gepast gebruikmaken van grammaticaoverzichten en een schoolgrammatica.
• •
8.2
• •
Anderzijds leren de leerlingen hun morfo-syntaxis zelf opbouwen (Lu3, Le2, GESP2, SPR3, SCH2) en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten kunnen ze (MS2): in de klas behandelde vormen en structuren herkennen en ontleden; door te observeren hoe vormen en structuren functioneren, onder begeleiding regels ontdekken en formuleren.
Om de doelstellingen te realiseren kunnen volgende onderwerpen aan bod komen (met het oog op communicatieve situaties worden die in de derde graad heropgefrist): • • • • • • • • • • • •
•
2
de vervoeging van de werkwoorden in de belangrijkste tijden met de nodige aandacht voor de meest frequente onregelmatige werkwoorden2; gebruik van de lidwoorden; gebruik en plaats van het bijwoord; veel voorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden met bijzondere aandacht voor het persoonlijk voornaamwoord en grammaticale woorden als tout, tous, chaque, chacun, en, y, enz.; telwoorden; vragende en ontkennende zin; indirecte vraag; woordorde; eenvoudige uitdrukking van het passief; onpersoonlijke uitdrukkingen; gebruik van de gérondif; praktische uitdrukkingen van oorzaak, doel, gevolg, middel, voorwaarde, tegenstelling met aandacht voor de gebruikte tijden en wijzen; – overeenkomst binnen de zinsdelen en binnen de zin: – zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord; – onderwerp en werkwoord; – het functionele gebruik van het voltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord, vervoegd met être, vervoegd met avoir; (specifiek voor de schrijfvaardigheid voor de derde graad in de Grafische sector) opsplitsing in lettergrepen, punctuatie en afkortingen.
Werkwoorden vervullen een scharnierfunctie. Dril is hier beslist geen taboe.
vakdocument Frans - leerlijnen.doc
10
9
Leerautonomie
9.1
De leerlingen krijgen inzicht in het taalleerproces, m.n. (Leer1)
• • • •
communicatieve noden; leerdoelen en leerwegen; relevantie van leerwegen t.o.v. communicatieve behoeften; strategieën voor succesvol leren.
9.2
De leerlingen nemen verantwoordelijkheid op. Ze reflecteren over, hebben inspraak en/of beslissingsrecht m.b.t.: gegeven taak, werkverband, informatiebronnen en hulpmiddelen, procedure (Leer2)
9.3
De leerlingen reflecteren over de eigen werkwijze en de behaalde resultaten: zelfevaluatie (Leer3)
10
Verhouding kennis-vaardigheden
Evaluatie
Tweede graad
Derde graad
Luistervaardigheid
Tussen 10 en 20 %
Tussen 15 en 20 %
Leesvaardigheid
Tussen 40 en 50 %
Tussen 40 en 50 %
Gespreks- en spreekvaardigheid
Tussen 20 en 30 %
Tussen 20 en 30 %
Schrijfvaardigheid
Ongeveer 10 %
Ongeveer 10 %
vakdocument Frans - leerlijnen.doc