ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk
Jaargang 4, nr. 2
Utrecht, december 2007
Vrijwillige Inzet Onderzocht (ViO) Wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk Vrijwillige Inzet Onderzocht is een gezamenlijk initiatief van Erasmus Universiteit Rotterdam en MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Redactie Lucas Meijs, Aletta Winsemius, Silvie Janssen, Marijke Steenbergen en Bas Delleman Redactiesecretariaat MOVISIE Postbus 19129 3501 DC Utrecht T 030 789 21 53 F 030 789 21 11 E
[email protected] Abonnementen Caravel Publishing Postbus 12435 1100 AK Amsterdam E
[email protected] Opzeggingen schriftelijk vóór 1 november van het lopende kalenderjaar Abonnementsprijs € 25,00 per jaar Vormgeving & productie Caravel Publishing, Amsterdam Drukwerk Alfabase, Alphen a/d Rijn ISSN 1573-3785 Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen uitsluitend na schriftelijke toestemming van de rechthebbende. ViO Vrijwillige Inzet Onderzocht Is een wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk. ViO zal openstaan voor bijdragen op wetenschappelijk niveau en publiceert uitsluitend oorspronkelijke bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen te weigeren die (ook) elders zijn of zullen worden gepubliceerd.
ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Inhoud
Redactioneel .................................................................................................................... 5 1. Dynamiek in samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten: een verklaringsmodel getoetst .................................................................................... 7 Carel Tenhaeff, Aletta Winsemius, Dick Oudenampsen, Katja van Vliet
2. Zichtbare en onzichtbare sturing. Cultuur en leiderschap in een vrijwilligersorganisatie .............................................................................................. 17 Jacqueline M.P. Franssens
3. Bureaucratische belemmeringen. Een verkenning van de betekenis van de professionele vrijwilligersondersteuning voor de participatie van vrijwillige bestuurders .............................................................................................. 27 Judith Metz
4. The application of marketing and branding within the context of volunteering: views from the United Kingdom and the Netherlands .............................................. 37 Philippa Hankison, Colin Rochester, Linda Bridges Karr en Inge van Steekelenburg
5. Op vrijwilligerswerk gaan: ervaringen in het buitenland .......................................... 47 Esther M. Ten Hoorn en Kimberley M. Keulers
Serie Kopstukken: Tineke Lodders ................................................................................ 59 Wiebe Blauw
Dialoog ............................................................................................................................ 63 Summaries .................................................................................................................... 65 Over de auteurs .............................................................................................................. 67 Aanbevolen literatuur .................................................................................................... 69 Kalender ........................................................................................................................ 73 Review process .............................................................................................................. 75 Richtlijnen voor auteurs ................................................................................................ 76
|3
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|5
Redactioneel Voor u ligt het achtste reguliere nummer van ViO. Dat
gaan naar een verklaringsmodel voor de inrichting van
betekent dat volgend jaar het eerste lustrum van ViO
de relatie tussen beroepskrachten en vrijwilligers.
zal zijn! Dat doet de redactie deugt, hoewel we het tegelijkertijd jammer vinden dat Aletta Winsemius en
Het Engelstalige artikel is een co-productie van twee
Esther Ten Hoorn onze redactie gaan verlaten. Geluk-
Engelse met twee Nederlandse auteurs. Het levert een
kig hebben we vervangers gevonden in Theo van Loon
mooi inzicht in de mogelijkheden van marketing en
en Linda Bridges Karr.
branding in het vrijwilligerswerk. Dit betekent overigens dat er een artikel minder in staat dan u normaal
In deze ViO extra aandacht voor onderzoek op het ni-
bent gewend, maar tegelijkertijd zijn de meer empiri-
veau van organisaties waarin vrijwilligers werken.
sche artikelen in deze ViO ook gemiddeld wat langer.
Alle drie de artikelen van Ten Hoorn en Keulers, Metz en Franssens zijn gebaseerd op de ervaringen van vrij-
Vanzelfsprekend ook een interview met een prominen-
willigers en geven inzicht op microniveau in vrijwilli-
te persoon uit het vrijwilligerswerkveld, deze keer
gerswerk.
Tineke Lodders. De boekbespreking is vervangen door
Ten Hoorn en Keulers behandelen het relatief onbe-
een nieuw item: dialoog. In deze eerste dialoog gaat
kende fenomeen van internationaal vrijwilligerswerk
Van Houten als het ware ‘in gesprek’ met een of meer-
en vragen vrijwilligers naar hun ervaringen.
dere samenhangende publicaties. Daarnaast treft u
Franssens was betrokken bij een reorganisatie van een
een selectie aan van publicaties die wij aanbevelen
lokale afdeling van een landelijke organisatie en be-
rond het thema ‘Vrijwillige inzet’ en een kalender van
schrijft, op min of meer antropologische wijze, haar er-
belangrijke evenementen en bijeenkomsten.
varingen. Metz geeft, gebaseerd op haar proefschrift, een gede-
Wij wensen u veel plezier en inspiratie bij het lezen
tailleerd inzicht in de consequenties van professionali-
van deze ViO! Als u naar aanleiding daarvan wilt rea-
sering voor vrijwilligerswerk en vrijwilligers. Daarmee
geren of suggesties heeft, dan stellen wij dat op prijs.
sluit haar bijdrage goed aan op het artikel van Tenhaeff,
Stuurt u het ons per e-mail via:
Winsemius, Oudenampsen en Van Vliet die op zoek
[email protected]
6 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
1
Dynamiek in samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten: een verklaringsmodel
plaatsbepaling In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, toen de verzuiling in Nederland op haar hoogtepunt verkeerde, was er een natuurlijke vervlechting tussen professionals in het sociale werk en de vrijwillige inzet. Er was sprake
Ard Sprinkhuizen,
van een lichte professionaliteit, waarbij de scheidslijn tussen professionals
senior adviseur Trendonderzoek en
en vrijwilligerswerk grijs was. In de loop van de jaren zestig en zeventig werd
maatschappelijke advisering bij
die grijstint steeds smaller en werd er steeds meer in zwart-wit-tinten uit-
MOVISIE
gesorteerd. De professionals gingen behoren tot de systeemwereld, de vrijwilligers tot de leefwereld (Habermas), grofweg gezegd. Zorgen voor elkaar werd uitbesteed aan abstracte organisaties, werd ‘gegeneraliseerde verafhankelijking’ (De Swaan, 1988). De laatste jaren is er echter steeds meer behoefte om minder te zwart-witten en weer meer in grijstinten te gaan denken, als het gaat om vrijwillige inzet en professionele interventies. De bijdrage van Tenhaeff c.s. probeert structuur te brengen in deze ontwikkeling. Dat hier een schreeuwende behoefte aan is, blijkt uit de intenties van de Wmo (alle burgers doen mee!) en andere ‘grote civil society-projecten’, zoals De Brede School en De 40-Wijken-aanpak. In al deze majeure projecten ligt de vraag voor wat burgers zelf kunnen en moeten doen en wat overgenomen of moet worden ondersteund door de lokale overheid en maatschappelijke organisaties. Een premisse in dergelijke projecten is vaak dat professionele inzet de vrijwillige inzet wegdrukt. Er zou sprake zijn van communicerende vaten. In het hier gepresenteerde model wordt duidelijk dat dat niet altijd het geval hoeft te zijn. Dat is winst, zeker omdat in Nederland het veel vaker zo is, dat de kwaliteit en kwantiteit van de vrijwillige inzet gelijk oploopt met goede professionele bemoeienis (Tonkens, 2001). De waarde van de bijdrage zit verder in de kritische analyse van het door de auteurs zelf gehanteerde analysemodel. Er wordt een pleidooi gehouden voor een dieper gravend model dat ook de positie van de cliënten in beeld brengt, de contexten waarin samenwerking tussen professionals en vrijwilligers sorteert, en de motieven en competenties van vrijwilligers daarnaast neerzet. Met de ontwikkeling van een dergelijk model zullen zowel vrijwilligers, het lokale bestuur als maatschappelijke organisaties zeer geholpen zijn. Het kan handvatten bieden om groepen die nu uit de boot van de civil society vallen, binnen boord te halen. Het is dan ook te hopen, dat het snel van de band zal rollen. Swaan, Abram de (1989). Zorg en de Staat. Amsterdam: Bert Bakker Tonkens, E. (2002). Contextuele verschillen tussen de Amerikaanse en Nederlandse situatie, in Davelaar, M. en Sprinkhuizen, A., Wijken voor Bewoners, Asset Based Community Development in Nederland, Den Haag, KCGS, Verwey-Jonker Instituut en NIZW
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|7
Dynamiek in samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten: een verklaringsmodel getoetst
1 Drs. Carel Tenhaeff Dr. Aletta Winsemius Dr. Dick Oudenampsen Dr. Katja van Vliet
Inleiding
del en - zeer summier - de onderzoeksresultaten die het
In de periode 2004-2006 hebben het Verwey-Jonker In-
heeft gegenereerd. Vervolgens evalueren we het mo-
stituut en MOVISIE (voorheen NIZW) in opdracht van
del: hoe heeft het gewerkt met het oog op het verkrij-
het ministerie van VWS gezamenlijk twee onderzoe-
gen van inzicht in ons onderwerp van onderzoek, en
ken gedaan naar de samenwerking tussen vrijwilligers
welke kanttekeningen zijn erbij te plaatsen? Welke as-
en beroepskrachten. De resultaten van deze onderzoe-
pecten zijn in het model buiten beschouwing geble-
ken staan beschreven in twee publicaties (Van Daal et
ven? Op basis daarvan formuleren we, tot slot, de eisen
al., 2005 en Oudenampsen et al., 2006). Op grond van
waaraan een dergelijk verklaringsmodel ons inziens
beide onderzoeken zijn ook aanbevelingen voor verder
zou moeten voldoen. We beginnen echter met een toe-
onderzoek gedaan (Van Daal en Winsemius, 2005 en
lichting op het belang van een verklaringsmodel voor
Oudenampsen et al., 2006). Deze aanbevelingen gaan
de samenwerking tussen vrijwilligers en beroeps-
we hier niet herhalen. In dit artikel gaat de aandacht
krachten.
uit naar het analysekader dat in het tweede onderzoek is gehanteerd. Het gaat om een verklaringsmodel, in de
Aanleiding
zin van een hulpmiddel om tot verklaring te komen.
Vrijwilligers en beroepskrachten komen elkaar tegen
Met dit model hebben we geprobeerd de grote variatie
in tal van werksituaties. De variatie in samenwerkings-
aan samenwerkingsrelaties tussen vrijwilligers en be-
relaties neemt toe. Verschillende ontwikkelingen lei-
roepskrachten en tussen vrijwilligersorganisaties en
den tot de trend dat beroepskrachten en vrijwilligers
andere organisaties te vereenvoudigen en transparant
in de zorg of hulpverlening elkaar steeds vaker in ande-
te maken. Ons inziens zijn we daarin geslaagd. De on-
re situaties tegenkomen dan in het ‘klassieke’ georga-
derzoeksresultaten plaatsten echter ook kanttekenin-
niseerde vrijwilligerswerk (Winsemius en Van Vliet,
gen bij het model.
2004; SCP, 2005; Dekker, De Hart en Faulk, 2007). Sommige vrijwilligersorganisaties vinden het moeilijk
In dit artikel evalueren we een model dat gebruikt is
om aan nieuwe, met name gespecialiseerde, vrijwilli-
voor het beschrijven van de samenwerking tussen vrij-
gers te komen. Daar staat tegenover dat er een duidelij-
willigers en beroepskrachten. We doen dat om na te
ke toename is van kleinschalige burgerinitiatieven
gaan of dit model ook kan bijdragen aan de ontwikke-
door vrijwilligers die niet in van bovenaf georganiseer-
ling van een model voor het verklaren van deze samen-
de verbanden willen meedraaien en die duidelijk aan-
werkingsrelatie. We beschrijven het gehanteerde mo-
geven wat ze wel en niet willen doen, hoe lang en on-
8 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Dynamiek in samenwerking
der welke voorwaarden. Beleidsmatige ontwikkelin-
langen (namelijk politiek-bestuurlijke, professionele,
gen waarmee deze trend samenhangt zijn vermaat-
markt- en consumentenbelangen). Om greep te krijgen
schappelijking van zorg, de komst van de Wet op de
op deze complexiteit is voor het onderzoek een analy-
maatschappelijke ondersteuning (Wmo), een terugtre-
semodel ontwikkeld.
dende overheid en een groeiende aandacht voor de civil society.
In het onderzoek stond de vraag centraal naar effecten
Zoals iedere samenwerkingsrelatie verloopt ook die
van de vermaatschappelijking van zorg op die samen-
tussen vrijwilligers en beroepskrachten niet altijd
werking. De verwachting was, dat vermaatschappelij-
vlekkeloos. Zowel Van Daal (2005) als Oudenampsen
king tot andere verhoudingen tussen vrijwilligers en
(2006) geven zicht op de knelpunten en een eerste aan-
beroepskrachten leidt. Welke kansen en bedreigingen
duiding van de achtergronden ervan. Ook geven beide
hield dit in voor vrijwilligers? Welke trends deden zich
onderzoeken aanbevelingen hoe spanningen in de sa-
daarin voor? De vermoedens hierover zijn kwalitatief
menwerkingsrelatie te voorkomen of aan te pakken.
getoetst aan de hand van het analysekader. Dit kader is
De relatie tussen knelpunten, verklaringen en aanbe-
mede opgesteld op grond van een achtergrondstudie
velingen is echter nog nauwelijks gelegd. Een verkla-
(Van Daal et al., 2005). Het bestaat uit een schemati-
ringsmodel zou een instrument kunnen zijn om het
sche indeling van modellen van waaruit op samenwer-
denken over deze samenwerkingsrelatie verder te
king tussen vrijwilligers en beroepskrachten kan wor-
brengen. In dit artikel verkennen we de mogelijkheden
den gestuurd.
voor zo’n model. Het analysekader Achtergrond
Het analysekader vertrekt vanuit het onderscheid tus-
In 2005 en 2006 is onderzoek uitgevoerd naar de sa-
sen een instrumentele en een expressieve visie op vrij-
menwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten
willigersbeleid. De instrumentele visie veronderstelt
in de context van de ontwikkelingen op het gebied van
dat vrijwilligers taken op zich nemen die nu door pro-
de maatschappelijke ondersteuning (Oudenampsen,
fessionals worden uitgevoerd (vrijwilligers als substi-
2006). De dagelijkse actualiteit van de vermaatschap-
tuut), of de gaten opvullen die ontstaan in zorg en on-
pelijking van zorg raakt diverse partijen: de gebruikers
dersteuning (vrijwilligers als hulpbron). De expressie-
van zorg- en dienstverlening (de vraagkant), organisa-
ve visie beschouwt vrijwilligerswerk als een waarde
ties en beroepsbeoefenaren voor uitvoerend werk (de
op zich. Vrijwilligersbeleid heeft dan als doel vrijwilli-
aanbodkant) en beleidsmakers op het terrein van zorg
gerswerk aantrekkelijk te maken en te faciliteren.
en welzijn (de sturingskant). Vanuit al deze praktische perspectieven vindt snelle verandering plaats: het per-
De keus voor een instrumentele, dan wel expressieve
spectief van actuele ontwikkelingen in de samenleving
visie op de rol van het vrijwilligerswerk, ligt op be-
(de vraag), het perspectief van actuele ontwikkelingen
stuurlijk niveau. De term ‘bestuurlijk niveau’ vatten
in de zorg- en dienstverlening (het aanbod) en het per-
we ruim op. Ten eerste kan het gaan om bestuur op het
spectief van actuele politiek-bestuurlijke en beleids-
niveau van de lokale, provinciale of nationale over-
matige ontwikkelingen (de sturing). Het gaat om een
heid. Wat de rol van de overheid betreft in het stimule-
‘driehoeksverhouding’ tussen uiteenlopende perspec-
ren en ondersteunen van ‘volunteerism’ in de Verenig-
tieven. Driehoeksverhoudingen zijn altijd complex
de Staten, onderstreept Brudney (2004) dat voor deze
omdat, naar analogie met de theorie van de interper-
niveaus duidelijk verschillende rollen zijn weggelegd1.
soonlijke relaties (te beginnen met Heider, 1958), door-
Ten tweede kan het bestuurlijk niveau ook betrekking
gaans één van de partijen het gevoel heeft min of meer
hebben op niet-gouvernementele (of civil society) or-
buitenspel te staan. En deze driehoeksverhouding is
ganisaties, zoals (in ons onderzoek) de directie van een
extra gecompliceerd, omdat ook binnen elke poot van
verpleeghuis of het bestuur van een vrijwilligersorga-
die driehoek sprake is van rivaliteit tussen diverse be-
nisatie.
1 De aanbevelingen van Brudney en andere Amerikaanse collega’s zijn mogelijk niet zonder meer toepasbaar op Nederland omdat, zoals hij schrijft, ‘volunteerism’ hoort bij de cultuur van de ‘nation of joiners’ van de VS. Daarom is de ontwikkeling van de managementcapaciteit van vrijwilligers er zo belangrijk en vanzelfsprekend. Dit blijkt ook uit de on-line database www.eneergizeinc.com van Steve Mc Curley, met tal van onderzoeken en adviezen over de samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|9
Hoe op bestuurlijk niveau naar de rol van het vrijwilli-
tele definitie van de rol van vrijwilligers in relatie tot
gerswerk wordt gekeken, met een expressieve dan wel
beroepskrachten zal op andere doelen worden ge-
een instrumentele blik, zal vaak bepalend zijn voor de
stuurd, dan indien wordt uitgegaan van een meer ex-
wijze waarop de relatie tussen vrijwilligers en beroeps-
pressieve definitie. Bij een instrumentele definitie zal
krachten vorm krijgt. Karl Mannheim (1929!) benoemt
gestuurd worden op substitutie (van beroepskrachten
het politiek-bestuurlijk perspectief als de normatieve
door vrijwilligers) of op de inzet van vrijwilligers als
definitie van de situatie, waarin afwegingen worden
hulpbronnen. Bij een expressieve definitie, daarente-
gemaakt tussen de expressieve logica van de burger
gen, zal gestuurd worden op facilitering en ondersteu-
(het electoraat) en de objectiverende logica van profes-
ning van de samenwerking tussen vrijwilligers en be-
sionals (het apparaat). Het functioneren van deze drie-
roepskrachten, of zal vanuit de politiek-bestuurlijke
hoeksverhouding was volgens hem de belangrijkste
context geen sturing op de relatie tussen vrijwilligers
voorwaarde voor democratische, niet-autoritaire, be-
en beroepskrachten plaatsvinden (laissez-faire beleid).
sluitvorming.
Deze redenering is samengevat in tabel 1.
Daarmee is de ruggengraat gegeven van het analysekader. Indien wordt uitgegaan van een meer instrumen-
Tabel 1. Ruggengraat van het analysekader ‘Sturingsvormen op samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten’ Rollen
Instrumentele definitie van de situatie
Expressieve definitie van de situatie
Model 1: Sturing op Substitutie
Model 3: Faciliteren en ondersteunen samenwerking
Model 2: Sturing op inzet vrijwilligers als hulpbronnen
Model 4: Geen sturing vanuit politiek-bestuurlijke context
Rol uitvoerend vrijwilliger Rol uitvoerend beroepskracht Relatie beroepskracht-vrijwilliger Rol management
In het analysekader wordt er vanuit gegaan dat in de
civil society, lijkt een actieve rol van de overheid bij het
praktijk sprake is van een samenhang tussen de wijze
inzetten en mobiliseren van vrijwilligers niet voor de
waarop de beleidsmatige sturing plaatsvindt en de wij-
hand te liggen (Oudenampsen, 2006; Metz, 2007). Vrij-
ze waarop beroepskrachten en vrijwilligers zich ten op-
willige inzet van burgers laat zich dan per definitie niet
zichte van elkaar verhouden. De richting van die sa-
sturen. Een terughoudende rol van de overheid is dan
menhang is echter moeilijk te voorspellen. Het is vaak
gewenst. Tegelijkertijd leert de praktijk dat overheids-
niet zo duidelijk, en in elk geval erg afhankelijk van de
bemoeienis en vrijwilligerswerk al jaren hand in hand
lokale of regionale context, in hoeverre beleid en be-
gaan. Financiële hulpbronnen voor vrijwilligersorgani-
stuur bepalend zijn voor de situatie.
saties komen vaak beschikbaar op basis van instrumentele visies van landelijke en lokale overheden (zie ook
Het model heeft normatieve trekken. Vanuit het idee
Van den Bos, 2006). Kortom, het lijkt erop dat vrijwilli-
van vrijwilligers en hun organisaties, als het hart van de
gersorganisaties voortdurend opereren in een span-
10 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Dynamiek in samenwerking
ningsveld, waarbij subsidies van overheden vrijkomen
In tabel 1 ging het nog om een heuristisch kader, een
op basis van een instrumentele benadering van vrijwil-
ordeningsinstrument waarvan de vakken te vullen wa-
ligers, terwijl de vrijwilligers vooral worden geworven
ren met feitenmateriaal. Anders werd het door die vak-
op basis van een expressieve visie op vrijwilligers.
ken te vullen met verwachtingen over wat we als on-
Verder merken we op dat het analysekader in eerste in-
derzoekers in de werkelijkheid dachten aan te treffen
stantie is ontworpen om inzicht te krijgen in de relatie
(tabel 2). Zo kwam in het vak linksboven (rol van de
tussen vrijwilligers en beroepskrachten op het terrein
vrijwilliger bij sturing op substitutie) te staan: ‘Taken
van de maatschappelijke ondersteuning. Maar naar
worden toebedeeld aan vrijwilligers’ en in het vak
ons idee is het breder toepasbaar. Vermaatschappelij-
rechtsboven (rol van de vrijwilliger bij geen sturing
king vindt niet alleen plaats op het terrein van de zorg
vanuit de politiek-bestuurlijke context): ‘Eigen initia-
en hulpverlening, maar onder meer ook op de terrei-
tief in de uitvoering’. Langs deze weg ontwikkelde de
nen wonen, natuurbeheer en milieu. Ook op die terrei-
tabel zich tot een logisch samenhangende verzameling
nen treden ontwikkelingen op, met name decentralisa-
uitspraken. Een deel van deze uitspraken had de vorm
tie van beleidsprocessen, die vergelijkbaar zijn met de
van ‘educated guesses’, dat wil zeggen een hypothe-
ontwikkelingen, geschetst onder de aanleiding tot dit
tisch karakter.
artikel.
Tabel 2. Verwachtingen over samenwerking op grond van analysekader (Oudenampsen, 2006:26)
Rol vrijwilliger
Sturing op
Sturing op inzet
Faciliteren en
Geen sturing vanuit
Substitutie
vrijwilligers als
ondersteunen
politiek-bestuurlijke
hulpbronnen
samenwerking
context
Uitvoerend: Taken beroeps-
Ondersteunend:
Eigen initiatief, maar
Eigen initiatief in de
krachten worden toebedeeld aan vrijwilligers.
Vrijwilligers ondersteunen beroepskrachten.
in goed overleg met beroepskrachten.
uitvoering.
Rol beroepskracht
Ondersteunend: Beroepskrachten ondersteunen soms vrijwilligers in taken die voorheen door beroepskrachten werden uitgevoerd.
Uitvoerend: Beroepskrachten geven leiding aan vrijwilligers.
Ondersteunend en uitvoerend: Beroepskrachten werken op basis van een beleidsmatige aanpak samen met vrijwilligers(-organisaties).
Uitvoerend: Beroepskrachten werken op eigen initiatief samen met vrijwilligers (-organisaties).
Relatie beroepskrachtvrijwilliger
Beroepskrachten stoten uitvoerende taken af.
Rol beroepskrachten verschuift van uitvoerend naar ondersteunend.
Samenwerken: Vrijwilligers en beroepskrachten werken samen op basis van wederzijds belang en gefaciliteerd vanuit de politiekbestuurlijke context.
Aanvullend in eigen domein: Vrijwilligers en beroepskrachten werken samen op basis van wederzijds belang zonder sturing vanuit politiekbestuurlijke context.
Rol management
Professionaliseren vrijwilligerswerk.
Vrijwilligersbeleid
Onderhandelen:
Strategisch opereren:
ontwikkelen. Werving van vrijwilligers. Scholings- en trainingsaanbod voor vrijwilligers. Onkostenvergoeding en regeling rechtspositie.
Op basis van erkenning eigen waarde van de vrijwilligersorganisaties
Vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties werken op eigen
worden samenwerkingsafspraken gemaakt.
initiatief samen op basis van gelijkwaardigheid.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 11
Het analysekader is vervolgens gebruikt om voorbeel-
gebonden Schilvoorzieningen) en de zorgcoöperatie
den van betekenisvolle praktijken op te sporen en te
Hoogeloon, als casus van sturingsmodel 4: geen stu-
analyseren. Per sturingsvorm zijn één of twee casus ge-
ring van bovenaf. Hoogeloon diende tevens als voor-
zocht in de vorm van uitgekristalliseerde samenwer-
beeld van samenwerking in een rurale setting.
kingsvormen tussen vrijwilligers en beroepskrachten, die licht konden werpen op trends in die samenwer-
Over deze casus is informatie verzameld via documen-
king. Daarbij is tevens gezocht naar een spreiding van
tatie en open interviews. Wat de interviews betreft was
deze casus over de meest relevante prestatievelden van
er een sterke voorkeur voor groepsinterviews met een
de Wmo. De volgende praktijken zijn onderzocht:
discussiekarakter, omdat daarbij de diverse perspectie-
• het Haagse steunpunt mantelzorg en vrijwillige
ven in relatie tot elkaar naar boven konden komen. Dit
thuishulp, als vermeende casus van sturingsmodel
was echter niet altijd te realiseren. De opbrengsten van
1: sturing op substitutie;
het casusonderzoek zijn voorgelegd aan een groep des-
• zorgvrijwilligers in de intramurale setting van Verpleeghuis Slotervaart, als casus van sturingsmodel 2:
kundigen. Ook is een aantal sleutelfiguren geïnterviewd.
sturing op de inzet van vrijwilligers als hulpbronnen; • het lokaal beleid rond vermaatschappelijking van
Resultaten
de gemeente Dordrecht, als casus van sturingsmo-
In de analyse van de zo verzamelde informatie werden
del 3: facilitering en ondersteuning van de samen-
de casus per actor met elkaar én met het model verge-
werking;
leken. Schema 3 geeft een schematische samenvatting
• twee casus van burgerinitiatieven, namelijk de GGz cliëntenbeweging Lfos (Landelijke Federatie van On-
van de resultaten van het casusonderzoek (zie ook Oudenampsen, 2006: 47, 49, 51 en 53).
Tabel 3. Algemene conclusies op basis van het casusonderzoek Algemene conclusies
Model 1: Casus Den Haag
Model 2: Casus Slotervaart
Model 3: Casus Dordrecht
Model 4: Casus LFOS, Casus Hoogeloon
Sturing op Substitutie
Sturing op inzet vrijwilligers als hulpbronnen
Faciliteren en ondersteunen samenwerking
Geen sturing vanuit politiek-bestuurlijke context
Vrijwilligers nemen op een beperkt terrein taken van beroepskrachten over (ondersteuning, begeleiding, sociaal-educatieve activi-
Casus 2 geeft een beeld hoe vrijwilligers in instel-
Gemeenten moeten niet voor vrijwilligers gaan
In dit verband is de plaats van beroepskrachten in
lingen goed kunnen samenwerken met beroepskrachten. Voorwaarde is dat
denken, maar vrijwilligers vrijwilligersorganisaties betrekken bij de beleidsvan belang. Vrijwilligersvorming in het kader van organisaties zijn sterk in
teiten). De grens ligt bij professionele zorg. Deze grens moet echter wel
ze voldoende erkenning en waardering krijgen. Daarnaast is een goede taakaf-
de Wmo en gezamenlijk het ontwikkelen van nagaan welke rol ze kunen alternatieven en verhebben in de uitvoering. nieuwingen. Ze ontkomen
bewaakt worden.
bakening tussen vrijwilligers, En wat daarvoor nodig is. mantelzorgers en beroepskrachten noodzakelijk.
daarbij niet aan onderhandelingen met beroepskrachten. De keuze waar succesvolle vrijwilligersorganisaties voor komen te staan is óf kiezen voor de eigen waarde van vrijwilligers en het vrijwilligerswerk, óf langzamehand meer beroepskrachten in dienst nemen en daarmee het eigene van een vrijwilligersorganisatie verliezen.
12 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Dynamiek in samenwerking
Het tweede deel van het onderzoek leidde tot de con-
niet voorbehouden aan professionals; ook vrijwilligers
clusie dat de contexten waarin de samenwerking tus-
kunnen hun rol en werkzaamheden instrumenteel be-
sen beroepskrachten en vrijwilligers plaatsvindt, be-
naderen, bijvoorbeeld als middel om competenties te
langrijk zijn. Uiteindelijk hebben we dan ook vier con-
verwerven of sociale contacten op te doen. En zo is een
texten benoemd die kunnen verschillen in de
expressieve benadering niet voorbehouden aan vrij-
voorwaarden voor een geslaagde samenwerking tus-
willigers. Ook is nauwelijks aandacht besteed aan de
sen vrijwilligers en beroepskrachten.
ervaringen van burgers of cliënten met de samenwer-
1. Samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilli-
king tussen vrijwilligers en beroepskrachten. De
gers binnen een instelling of organisatie. Gemeen-
vraagkant is, met andere woorden, goeddeels buiten
schappelijk doel is bepaald door de instelling. Voor-
beschouwing gelaten.
beeld: verpleeghuis. 2. Samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilli-
Een andere kanttekening bij het model is het statische
gers in buurtverband. Gemeenschappelijk doel is
karakter. Er is meer aandacht nodig voor de dynamiek
bevorderen leefbaarheid, sociale cohesie in de
tussen vrijwilligers en beroepskrachten en voor de dy-
buurt. Voorbeeld: buurthuis.
namiek in de context waarin de samenwerking plaats-
3. Samenwerking tussen professionele instellingen en
vindt. De relaties tussen vrijwilligers en beroepskrach-
organisaties waarin vrijwilligers de scepter zwaai-
ten verschuiven in de loop van de tijd, afhankelijk van
en. Samenwerking op basis van erkenning van ge-
de context en de vaardigheden die beide ontwikkelen.
meenschappelijk belang. Voorbeeld: gemeentelijk
Dit laatste kwam vooral in de groepsinterviews naar
welzijnsbeleid.
voren. De feitelijke uitvoering van het hoofdonderzoek
4. Samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilli-
duurde circa één jaar. Ondanks deze relatief korte
gers die een reïntegratietraject volgen of een maat-
tijdspanne werd op diverse momenten zonneklaar dat
schappelijke stage verrichten. Gemeenschappelijk
de condities voor het te onderzoeken thema, de samen-
doel is door derden bepaald (reïntegratie, opdoen
werking tussen vrijwilligers en beroepskrachten in het
leerervaringen). Voorbeeld: vrijwilligers in reïnte-
licht van de vermaatschappelijking van zorg, dermate
gratieprojecten in zorg en dienstverlening.
snel aan het veranderen waren, dat een groot deel van de respondenten behoorlijk onzeker was over de toe-
De onderzoeksconclusies werpen het eerste licht op de
komst van hun werk en hun positie daarin. Dit bleek
waarde van het gehanteerde analysemodel.
hieruit, dat het zoeken naar trends met het oog op de toekomst tijdens de groepsinterviews soms vooral
De betekenis van het analysemodel
neerkwam op het met elkaar delen van twijfels en
In het algemeen bleek het model waardevol omdat het
wensen over hoe het misschien verder zou moeten
verschillende samenwerkingsrelaties onderscheidt en
gaan. Het leren omgaan met onzekerheid over de uit-
contexten benoemt waarin deze relaties en de posities
werking van beleid is volgens ons dan ook een relevan-
van de betrokken actoren zich ontwikkelen. Per con-
te actuele trend.
text kon over die relaties en posities een aantal uitspraken worden gedaan, al dan niet met een hypothetisch
De onzekerheid die door veel respondenten in het on-
karakter. Deze uitspraken zouden in verder onderzoek
derzoek werd ervaren met betrekking tot hun positie
kunnen worden aangevuld of verfijnd. De samenhang
in de nabije toekomst, is waarschijnlijk terug te voeren
en continuïteit in onderzoeksactiviteiten op deze the-
op twee hoofdoorzaken. De interviews vonden plaats
matiek kan daarmee gediend zijn.
tijdens de nadering van de invoering van de Wet maat-
Naast de positieve kanten van het model is er op basis
was het hoe en wat van deze wet op lokaal niveau vaak
van de onderzoeksresultaten ook een aantal kantteke-
nog zeer onduidelijk. Bovendien heeft vermaatschap-
ningen te plaatsen (zie ook Oudenampsen, 2006: 88-
pelijking van zorg in brede zin de tweekoppige lading
89). Om te beginnen is te zeer geredeneerd vanuit de
van enerzijds deïnstitutionalisering en empowerment
perspectieven van instellingen en lokale overheden,
van kwetsbare groepen, en anderzijds kostenbesparing
waardoor het perspectief van vrijwilligers onderbe-
op de zorg. De gevolgen van deze ontwikkelingen voor
licht is gebleven. Zo is een instrumentele benadering
de positie van zowel vrijwilligers als beroepskrachten,
schappelijke ondersteuning (Wmo). Op dat moment
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 13
en dus ook voor de samenwerking tussen beide, was
del te komen, moeten de drie contexten nader worden
ten tijde van het onderzoek nog onduidelijk. Het viel
uitgewerkt en moet zowel theoretisch als empirisch de
op dat veel respondenten de aard en noodzaak van
relatie tussen context en de aard en kwaliteit van de sa-
deze ontwikkelingen niet goed begrepen. Wel had men
menwerkingsrelatie worden onderzocht.
in de gaten dat de nieuwe situatie om nieuwe wijzen van opereren vraagt van alle partijen die bij de uitvoe-
Naar een dynamisch verklaringsmodel
ring van voorzieningen betrokken zijn: burgers, ge-
De twee onderzoeken die het Verwey-Jonker Instituut
meenten, instellingen en vrijwilligersorganisaties op
en het NIZW in de periode 2004-2006 uitvoerden naar
het gebied van zorg en welzijn. In die wijzen van ope-
de samenwerking tussen vrijwilligers en beroeps-
reren staat de noodzaak om flexibel in te spelen op ac-
krachten, hebben twee manieren opgeleverd om naar
tuele ontwikkelingen en het voorzieningenbestel cen-
die samenwerkingsrelatie te kijken. Deze twee model-
traal. Er is, met andere woorden, niet alleen een nieu-
len helpen om de diversiteit en complexiteit van deze
we structuur van de voorzieningen voor zorg en
relatie transparant te maken. Het zijn analysemodellen
welzijn in wording, maar ook een nieuwe voorzienin-
die behulpzaam zijn om dit sociale, maatschappelijke
gencultuur2.
en organisatorische verschijnsel op systematische wijze doorzichtig en inzichtelijk te maken. De modellen
De noodzakelijke cultuuromslag werd ten tijde van ons
kunnen geen begripsbepalend kader leveren dat ons
onderzoek ook geconstateerd door de MOgroep, de
helpt de aard van de samenwerking in verschillende
brancheorganisaties van welzijnsorganisaties. Zich ba-
contexten te voorspellen. Wel kunnen ze ons helpen de
serend op een essay van Hortulanus (2004) verwoord-
aard van de samenwerking en het slagen of falen ervan
de men het als volgt: “De civil society (een lokale sa-
te begrijpen, mits een aantal ingrediënten wordt toege-
menleving met sterke sociale verbanden) komt er niet
voegd.
vanzelf. De MOgroep vindt het uitgangspunt van de Wmo (ondersteunen van kwetsbare burgers en het or-
Welke ingrediënten zou een dynamisch verklarings-
ganiseren van de civil society) van cruciaal belang. Het
model moeten bevatten? De belangrijkste zijn, ten eer-
kabinet onderschat de cultuuromslag die hiervoor no-
ste, aandacht voor de positie en invloed van burgers
dig is. … Hoe maak je een omslag?”
(cliënten) op vrijwilligers als belichaming van het expressieve perspectief bij uitstek; ten tweede, aandacht
Het tweede deelonderzoek benadrukt, ten slotte, het
voor de verschillende contexten waarin de samenwer-
belang van de context waarin de samenwerking plaats-
king optreedt en, ten derde, de dynamiek binnen de re-
vindt. We hebben samenwerking onderscheiden tus-
latie en tussen context en relatie. Andere ingrediënten
sen beroepskrachten en vrijwilligers binnen een instel-
die in een dergelijk model thuishoren zijn in ieder ge-
ling of organisatie, samenwerking in buurtverband, sa-
val de motieven en de (verworven) competenties van
menwerking tussen professionele instellingen en
vrijwilligers, en de hulpbronnen waarover vrijwilli-
organisaties waarin vrijwilligers de scepter zwaaien
gers kunnen beschikken.
(samenwerking op basis van erkenning van gemeen-
Om tot die verbeteringen te komen is meer onderzoek
schappelijk belang), en samenwerking tussen beroeps-
nodig. Daarbij denken we in de eerste plaats aan on-
krachten en vrijwilligers die een reïntegratietraject
derzoek naar de invloed van de context van de samen-
volgen of een maatschappelijke stage verrichten. Met
werking op de aard en kwaliteit van de samenwer-
name deze laatste context is van een andere (concrete-
kingsrelatie. Ook onderzoek waarin aandacht wordt
re) orde dan de drie eerste. Om tot een verklaringsmo-
besteed aan het cliëntenperspectief, aan verschillende
2 Cultuur wordt hier gebruikt in sociologische zin, als het geheel aan waarden (centrale maatstaven), normen (gedragsvoorschriften) en opvattingen (denkbeelden over de sociale werkelijkheid) in een samenleving of groep. Het gaat dus om een neutrale definitie: het geheel aan waarden, normen en opvattingen dat degenen die bij de voorzieningen betrokken zijn min of meer met elkaar gemeen hebben. En bij dat ‘gemeen hebben’ wringt hem de schoen. Immers, de veranderende context van de organisatie heeft nog niet geleid tot duidelijkheid. Er is sprake van een overgangssituatie, waarin oude waarden en opvattingen plaats moeten maken voor nieuwe. Tegelijkertijd is op belangrijke punten sprake van contrasterende opvattingen over die waarden en normen. Zo denken sommigen dat participatiebevordering tot kostenbeheersing zal leiden, terwijl anderen een tegenovergestelde mening zijn toegedaan. De onzekerheid wordt nog vergroot door de diversificatie van lokaal beleid, die nu eenmaal hoort bij decentralisatie.
14 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Dynamiek in samenwerking
typen vrijwilligers en aan de toenemende diversiteit
Tot slot ontbreekt het in Nederland aan een grondige
van de lokale beleidscontext, lijkt ons van belang. In
overzichtsstudie van buitenlands onderzoek over dit
het licht van de Wmo is onderzoek gewenst naar hoe
onderwerp.
samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers kan bijdragen aan een optimale buurtinfrastructuur.
Referenties Bos, C. van den (2006). Vrijwilligerswerkbeleid nog in de kinderschoenen. In: Vrijwillige Inzet Onderzocht, jaargang 3, nr. 1, pp. 717. Brudley, J.L. (2004). Volunteerism: a United States perspective. In: Vrijwillige inzet Onderzocht, jaargang 1, nr. 2, pp. 57-61. Daal, H. van, Plemper, E., en Winsemius, A. (2005). Samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten: een verkenning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Daal, H.J. van, en A. Winsemius (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten. Ontwikkelingen in hun rolverdeling en relatie. In: ViO, Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk, jaargang 2, nr. 2, pp. 59-68. Heider, F. (1958). The psychology of interpersonal relations. New York: Wiley. Hortulanus, R.P. (2004). Het belang van de Wet maatschappelijke ontwikkeling. Utrecht: MoGroep. Mannheim, K. (1929). Ideologie und Utopie. Schriften zur Philosophie und Soziologie: 3. Bonn: Cohen. Metz, J. (2007). De grote mismatch in het sociale beleid: waarom burgerparticipatie zo taai is. Tijdschrift voor de Sociale Sector, mei 2007, pp. 20-23. Oudenampsen, D., Vliet, K. van, Winsemius, A. en Tenhaeff, C. (2006). Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: Verwey Jonker Instituut / NIZW. SCP (2005). De sociale staat van Nederland 2005. Hoofdstuk 5: Participatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P., de Hart , J. en Faulk, L. (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Winsemius, A. en K. van Vliet (2004). Actuele vraagstukken in zorg en welzijn. In: ViO, Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk, jaargang 1, nr. 2, pp. 6-16.
16 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
2
Zichtbare en onzichtbare sturing. Cultuur en leiderschap in een vrijwilligersorganisatie
Het blijkt soms lastig om veranderingen door te voeren in een organisatie.
plaatsbepaling
Zeker als deze organisatie een hoofdkantoor op nationaal niveau heeft en ‘op afstand’ vele lokale groepen, die bijna geheel onafhankelijk opereren. Dit onderzoek is bijzonder relevant voor managers en leidinggevenden binnen vrij-
Esther Ten Hoorn,
willigersorganisaties met een dergelijke structuur. Het artikel schetst een
research associate RSM Erasmus
beeld van hoe het er in de lokale gelederen aan toe gaat en hoeveel invloed
University
één enkel persoon kan hebben, zowel in positieve als negatieve zin. Het artikel is interessant vanuit het oogpunt van vrijwilligersmanagement, omdat wordt geschetst welke haken en ogen hier aan kunnen zitten. De situatie bij het Nederlandse Rode Kruis zal herkenbaar zijn voor veel organisaties. Daarnaast is het interessant om te lezen hoe een landelijke organisatie om kan gaan met verschillende afdelingen en projecten op decentraal niveau, en hoe men eenheid van beleid kan krijgen bij zoveel vrijwilligers op verschillende plekken. In haar artikel geeft Franssens een kijkje in de keuken van het Nederlandse Rode Kruis en schetst hierbij een gedetailleerd beeld van hoe vrijwilligers deel uit kunnen maken van twee verschillende organisatieculturen, wanneer een dergelijke organisatie aan een nieuwe aanpak begint. Zij plaatst organisatieverandering in het licht van cultuur en leiderschap. Uit dit onderzoek leren we dat cultuur een zeer belangrijke factor is, die invloed heeft op de effectiviteit en omgang tussen mensen en die vaak wordt onderschat. Een belangrijke les is dat cultuurverschillen tussen afdelingen en werkvormen moeten worden erkend en expliciet gemaakt. De auteur laat zien dat zichtbaarheid en helderheid van zaken belangrijk zijn om goed contact te houden met de verschillende organisatieonderdelen, zeker als er zelfsturende teams actief zijn binnen de organisatie. Franssens schrijft vanuit haar eigen ervaringen binnen de organisatie. Ze vraagt zich onder andere af hoe het komt dat, zolang zij als extern adviseur actief is, de vrijwilligers goed reageren op elkaar, maar zodra zij weg is alles weer in het oude patroon terugvalt. Terecht stelt zij de vraag wat van leidinggevenden mag worden verwacht, of eigenlijk, wat men van een vrijwilliger als leidinggevende mag verwachten. Franssens concludeert dat betaalde krachten een oplossing zouden kunnen bieden. Een kanttekening hierbij is dat deze vorm van professionalisering de mogelijkheid ontneemt om op te klimmen in de organisatie, iets waar vrijwilligers in een hiërarchische en op ledenmanagement gebaseerde afdeling waarde aan zullen hechten. Dit artikel sluit overigens goed aan bij twee andere artikelen in deze ViO, die van Metz en Ten Hoorn & Keulers, die ook op microniveau de beleving van de vrijwilliger als uitgangspunt nemen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 17
Zichtbare en onzichtbare sturing: cultuur en leiderschap in een vrijwilligersorganisatie In dit artikel wordt ingegaan op de relatie tussen de cultuur van een vrijwilligersorganisatie en leiderschap, aan de hand van een case van het Rode Kruis1. De case laat zien hoe er in één organisatie sprake is van twee vermengde culturen en hoe verregaand de stijl van leidinggeven een zich ontwikkelende organisatie beïnvloedt. De auteur is aanvankelijk vanaf de zijlijn en vervolgens als
2
interim leidinggevende initiator geweest van veranderingen. Dit artikel is een terugblik op die periode waarbij aanknopingspunten in de literatuur zijn gezocht om inzicht te krijgen in de wijze waarop de bron en afgeleide cultuur elkaar beïnvloed hebben, en het aandeel van leiderschap dat geacht wordt mee te groeien met een organisatie die zich ontwikkelt. Drs. Jacqueline M.P. Franssens 1. Inleiding
van processen en vrijwilligers, terwijl er veel minder
In dit artikel staat het Nederlandse Rode Kruis, niet te
aandacht besteed wordt aan leiderschap, te weten het
verwarren met het Internationale Rode Kruis, cen-
motiveren en inspireren van vrijwilligers, het aanslui-
traal. Op basis van een literatuurverkenning werd dui-
ten op de specifieke cultuur van de organisatie en hoe
delijk dat eerder onderzoek naar vrijwilligers (in Ne-
deze zich ontwikkelt.
derland en Vlaanderen) vooral sociologisch (onder andere CIVIQ 2005, 2006; Hustinx, 2003, 2005; Karr,
In dit artikel wordt daarom bewust voor deze meso-in-
2005) en bestuurlijk/bedrijfskundig getint (Meijs,
steek gekozen. Er is gekozen voor een gedetailleerde
1997, 2004) is. Naast deze algemene macrobenadering
casebeschrijving om te laten zien wat er gebeurt wan-
over grote trends in het vrijwilligerswerk, komt in de
neer een vrijwilligersorganisatie te maken krijgt met
huidige literatuur ook de microbenadering aan bod.
verandering. Belangrijke achterliggende trend in deze
Hierbij gaat het over individuele inzet en motivatie
case is de langzame verschuiving van actief lidmaat-
voor vrijwilligerswerk (Klein Hegeman en Kuperus,
schap en oude verenigingsleven naar onbetaalde arbeid
2004; Karr, 2005). De meso-insteek wordt eigenlijk
(Meijs 2002; CIVIQ, 2006). Deze gekozen opzet sluit
overgeslagen in de literatuur, op de handboeken na
ook aan bij de volgtijdelijkheid waarin het onderzoek
met do’s en don’ts in vrijwilligersland (o.a. Heinsius,
zich heeft ontvouwd. De auteur, met een specifieke or-
2003). Literatuur over de cultuur van de organisatie, de
ganisatieveranderingachtergrond, is van begin 2004 tot
overtuigingen, gebruiken en gewoonten die de groep
eind 2005 aan de organisatie verbonden geweest. De
vrijwilligers met elkaar deelt, is schaars. Er zijn opval-
beschrijving van de case is samengesteld op basis van
lend weinig gedetailleerde casestudies gemaakt en ge-
observaties van de auteur en talloze gesprekken, en be-
schreven. Vervolgens wordt in die publicaties weinig
treft situaties uit genoemde periode. De case functio-
onderscheid gemaakt tussen ‘management’ en ‘leider-
neert als basis voor een analyse achteraf vanuit het
schap’. De meeste aandacht gaat in de literatuur naar
perspectief van veranderingen in vrijwilligerswerk.
management, in dit geval het sturen en coördineren
Deze analyse is achteraf gedaan, nadat de auteur beter
1 De auteur schrijft op persoonlijke titel. De auteur bedankt de Sigmaleden die door hun vasthoudendheid en gedrevenheid om hun hobby te redden, uiteindelijk ook de aanzet hebben gegeven voor dit artikel. Dit artikel is een bewerkte versie van een hoofdstuk dat zal uitkomen in R. van Es (red.): ‘Veranderen van Organisatiecultuur’ (gepland 2008).
18 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zichtbare en onzichtbare sturing
bekend raakte met de literatuur rondom dit onder-
lijk bureau met betaalde krachten in Den Haag, die
werp. In 3.1, de inleiding van de analyse van de case,
‘vast veel doen, maar het is onduidelijk of je er wat aan
wordt daarom ook kort aangegeven welke literatuur
hebt’.
daarbij een belangrijke rol heeft gespeeld zonder deze verder te bespreken, omdat de lezers van ViO hier van-
2.2. Cultuur van een doorsnee afdeling
zelfsprekend mee bekend zijn. De analyse beant-
Wat snel opvalt aan de cultuur op afdelingsniveau is
woordt de vraag waarom de aanvankelijk succesvolle
dat deze egalitair en terughoudend is: ‘Doe maar ge-
ontwikkeling van een specifieke vrijwilligersorganisa-
woon dan doe je al gek genoeg’. Er zijn afdelingen waar
tie tot stilstand kwam en waarom een succesvol veran-
voor de vrijwilligers weinig tot niets extra’s georgani-
dertraject ternauwernood stand kon houden.
seerd wordt (kaartje, bloemetje, jaarlijkse feestavond), omdat men dat kennelijk niet nodig vindt.
2. De Rode Kruis-case
Harmonie staat voorop. Het gaat erom loyaal, vriendelijk en bescheiden te zijn en het prettig en ‘gezellig’ te
2.1 Introductie van een lokale afdeling
houden. Fouten van diegenen die ‘erbij horen’ worden
Het gebouw ligt in een woonwijk. Het gebouw stamt
goedgepraat en toegedekt. Regels zijn niet absoluut:
uit de jaren ‘50 of ‘60 en oogt netjes. Buiten staan een
het is toegestaan deze te overtreden zolang maar ver-
paar rokers te praten. Ze groeten je licht nieuwsgierig
antwoord kan worden waarom van de regel is afgewe-
als je naar binnen gaat. Binnen zitten mensen in een
ken. De kwaliteit van het werk telt minder dan het zich
grote open ruimte aan rechthoekige formica tafeltjes
houden aan de groepsnormen. De leden vermijden
met elkaar te praten, onder het genot van een kopje
conflicten, directe aanvaringen of openlijke kritiek.
koffie. Om 20.00 uur vertrekken de meesten naar het
Nieuwkomers neemt men op in de groep, op voor-
leslokaal. Anderen gaan naar de garage of naar het kle-
waarde dat zij zich aanpassen aan de groepsnormen.
dingmagazijn. Om 21.00 uur wordt een vergaderingen
Het Rode Kruis als symbool en gedachtegoed staat niet
onderbroken voor koffie en om 22.00 uur ‘zit het er
ter discussie, dit in tegenstelling tot de interne Rode-
weer op’ en gaat iedereen weer naar huis.
Kruisorganisatie.
Zo komen wekelijks de leden van een plaatselijke afde-
Promotie (willen) maken in deze platgeorganiseerde
ling van het Rode Kruis bijeen. Ze komen voor (herha-
afdelingen is een hachelijke zaak. Leden worden ge-
lings)lessen, vergaderingen, klussen aan de voertuigen,
vráágd voor taken, zichzelf aanbieden is hogelijk uit
het sorteren en bijvullen van EHBO-materiaal, kleding
den boze. Criteria voor toelating tot het teamleider-
et cetera.
schap of het bestuur zijn vaak een groot aantal dienst-
De leden variëren in leeftijd van 18 tot 65 jaar, hoewel
jaren met veel inzet en het delen van opvattingen, nor-
er ook ouderen aanwezig zijn die voor de gezelligheid
men en waarden met de leidinggevenden. Is iemand
naar de afdelingsavond blijven komen. De jeugd heeft
tot het niveau van de leidinggevenden of bestuur door-
haar eigen bijeenkomsten. Vijftigplussers zijn overver-
gedrongen/toegelaten, dan zal deze altijd een leiding-
tegenwoordigd. De verdeling naar sekse wisselt per af-
gevende/bestuurder blijven, of hij/zij het werk goed
deling. Voor veel afdelingen geldt dat de kernleden af-
doet of niet. Slechte leidinggevenden of bestuurders
komstig zijn uit een handvol families en het lidmaat-
worden niet rechtstreeks op hun disfunctioneren aan-
schap van de ene generatie op de andere wordt
gesproken, en ontslag is een doodzonde. Het is wach-
overgedragen.
ten tot de disfunctionerende persoon zich met een
Tijdens dit (levens)lange lidmaatschap leren en oefe-
smoes of door leeftijd of verhuizing terugtrekt.
nen de leden van EHBO reanimatievaardigheden die
Genomen besluiten staan niet vast: als er aan de koffie-
zij vervolgens in de praktijk toepassen bij sport- en pu-
tafel een nieuw en in de ogen van de aanwezigen bete-
blieksevenementen. Sommige leden groeien door tot
re oplossing bedacht is, gaan de aanwezigen handelen
‘kaderlid’ en gaan zelf lesgeven, anderen gaan
naar dit nieuwe besluit. Het komt voor dat wordt ver-
bestuurstaken uitvoeren. In de beleving van de leden
geten om de leidinggevenden hiervan op de hoogte te
organiseert de afdeling zichzelf autonoom en verdelen
stellen. Op deze wijze hebben de leden het gevoel dat
ze onderling alle taken en klusjes. Er is wel een lande-
hun bijdrage er toe doet en dat zij invloed hebben op
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 19
de besluitvorming. Gezegd moet dat als de leidingge-
heeft vanuit haar traditie het model dat één vrijwilliger
vende toch anders beslist, dit (mopperend) opgevolgd
circa 40 personen om zich heen verzamelt voor een
wordt. In die zin is men wel gezagsgetrouw.
Sigmagroep, waarna deze vrijwilliger, Regionaal Coördinator Rampenbestrijding (RCR), zelf alles regelt.
Voorgaande beschrijving is een antropologische schets
Deze RCR wordt begeleid door een decentraal gestatio-
van de cultuur op een doorsnee Rode-Kruisafdeling.
neerde Rode-Kruisberoepskracht met gering mandaat.
Naast de afdelingen zijn er tal van andere groepen en
In dit model hangt veel af van de capaciteiten van deze
initiatieven binnen het Rode Kruis te vinden, waaron-
coördinator, de RCR. De case spitst zich toe op ontwik-
der een enkele meer behoudende en steeds vaker ook
kelingen in één regio waar gezocht werd naar een alter-
kosmopolitische activiteiten.
natief voor deze eenhoofdige structuur.
2.3 Focus op een groep binnen het Rode Kruis: de Sigma
2.4 Case deel 2: organisatieontwikkeling van een bepaalde
Een deel van de Rode-Kruisvrijwilligers doet, naast het
Sigmagroep
lidmaatschap van de afdeling, de Sigma erbij. De Sig-
Eén regio heeft een opmerkelijke Rode-Kruisvrijwilli-
ma (Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie)
ger aan het hoofd van de Sigmagroep. Deze RCR heeft
biedt medische en logistieke ondersteuning aan profes-
in 1998 de opdracht opgepakt om een Sigmagroep met
sionele hulpverleners bij grotere incidenten. Toetre-
leden uit verschillende Rode-Kruisafdelingen. Vervol-
ding tot een Sigmagroep vraagt het nodige: na een solli-
gens heeft hij, behendig opererend tussen de RGF en
citatieprocedure volgt een opleiding die bijna 1,5 jaar
het Rode Kruis, de groep weten te voorzien van oplei-
duurt. Om voor de Sigma ‘inzetbaar’ te blijven, moeten
ding, materiaal en deelname aan grote oefeningen.
de vrijwilligers zowel voor de EHBO als voor de Sigma
Zijn persoonlijke stijl van leidinggeven valt al snel op:
herhalingslessen volgen en slagen voor een profcheck,
het is een mengeling van charismatisch en dominant
en vervolgens ook deelnemen aan oefeningen. Hoewel
optreden, met zowel paternalistische als autocratische
dit alles veel tijd vraagt, is de motivatie om de Sigma
trekjes. Vrijwilligers die zich houden aan zijn normen
erbij te gaan doen, groot.
en waarden, en waarvan hij derhalve meent dat zij loy-
Sigma2
is opgezet zonder permanente interne struc-
aal aan hem zijn, geeft hij een voorkeursbehandeling
tuur. Het betreft een samenwerking op regionaal ni-
en persoonlijke aandacht. Hij neemt hen in bescher-
De
veau tussen het Rode Kruis en de RGF, Regionaal Ge-
ming door eventuele fouten die zij maken, goed te pra-
neeskundig Functionaris3. Het bureau van de RGF
ten of af te schermen. Vrijwilligers die zich niet hou-
coördineert in geval van grootschalige calamiteiten de
den aan de door hem gewenste handelwijze bruuskeert
inzet van alle geneeskundige disciplines in haar veilig-
hij publiekelijk en op autoritaire wijze. Hij is de enige
heidsregio. Op verzoek van de RGF wordt een Sigma-
in de regio waar alle lijnen samenkomen, waardoor ie-
team opgeroepen om assistentie te verlenen. Pas op dat
dereen van hem afhankelijk is.
moment bestaat ‘de Sigma’ als entiteit: de vrijwilligers die opkomen vormen vanaf dat moment een Sigma-
Zodra de groep groter wordt, nemen de coördinatie-
team en worden in de lijn aangestuurd door de RGF. In
problemen toe. Er vinden diverse incidenten plaats die
de niet-inzetfase beperkt de RGF zich tot het verzorgen
terug te voeren zijn op gebrek aan gedeeld overzicht en
van de voorwaarden (geld, docenten en middelen zoals
gestructureerde informatiespreiding. Zo staat een
voertuigen), terwijl de menskracht (werving, selectie,
groep cursisten op een andere locatie dan de opleider,
opleiding en training), de taak is van het Rode Kruis.
waardoor de cursus pas een uur later kan beginnen.
In de praktijk blijkt het voor veel vrijwilligers lastig
Aanvankelijk richt de RCR subgroepen op, voorzien
een scherp onderscheid te maken tussen wanneer de
van leidinggevenden met mandaat, maar als er missers
Sigma nu wel en niet ‘bestaat’ en wat ze van wie, op
worden begaan, neemt hij opnieuw de centrale regie in
welk moment kunnen verwachten. Het Rode Kruis
handen. Dit gaat tegen het zere been van die vrijwilli-
2 Het concept van ‘de Sigma’ is op het ministerie van Binnenlandse Zaken opgepakt bij de evaluatie van de Bijlmerramp. Het Rode Kruis is hierop ingesprongen met haar aanbod van opgeleide en gemotiveerde vrijwilligers. Het Rode Kruis werd ‘preferred supplier’ voor het leveren van de vrijwilligers, terwijl de financiering werd neergelegd bij de RGF (de Regionaal Geneeskundig Functionaris) en die binnen de veiligheidsregio waar zij verantwoordelijk voor zijn, de gezondheidszorg op elkaar afstemmen. 3 Een andere benaming is GHOR-bureau: Geneeskundige Hulp onder Rampenomstandigheden.
20 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zichtbare en onzichtbare sturing
gers die nu niet langer hoofd van een subgroep zijn: in
het vertrouwen van alle partijen gewonnen is, gaat het
hun ogen worden zij gedegradeerd. De RCR legt de te-
‘aangestelde’ team alsnog aan de slag. De veranderbe-
genwerpingen terzijde waarbij hij een aantal kernle-
reidheid blijkt uitermate groot en iedereen wil meehel-
den bruuskeert. Naar goed Rode-Kruisgebruik wordt
pen. Vergaderingen gaan uit twee delen bestaan: ‘bou-
de zaak bijgelegd en gaat men weer over tot de orde
wen en blussen’. Een deel van de bijeenkomst blijft ge-
van de dag.
richt op het doelgericht bouwen aan de interne organisatie, het oplossen van oude knelpunten en het
Lange tijd kan de RCR aan alle partijen (RGF, Landelijk
onder controle krijgen van primaire processen. Vanuit
bureau/bovenregionaal vertegenwoordiger Rode Kruis
de Rode-Kruiscultuur is men de top-down benadering
en Sigmavrijwilligers) tegemoet komen. De harde kern
gewend, nu is het wennen dat de inbreng van de aan-
is bereid loyaal mee te werken en te vergoelijken, maar
wezigen gevraagd en opgevolgd wordt, en dat zij wor-
naarmate de opstartjaren verstrijken nemen de afzeg-
den gehouden aan de acties die zij op zich hebben ge-
gingen, ook bij de harde kern, toe. Vrijwilligers willen
nomen. Terugkoppeling en overleg met de verschillen-
structuur ervaren en zekerheid dat hun vrijwilligers-
de partijen vindt zoveel mogelijk met een vaste
tijd ‘terecht’ wordt besteed. Gedane uitspraken bij
frequentie plaats en van elk overleg wordt, dat is ook
conflicten blijken niet vergeten en ook de RGF mop-
nieuw, beknopt verslag gedaan. De vrijwilligers wor-
pert dat hun tijd en geldinvestering onvoldoende lijkt
den via nieuwsbrieven op de hoogte gehouden van
op te leveren. De betaalde krachten van het Rode Kruis
plannen en vorderingen. De aanpak begint binnen een
zijn niet bij machte in te grijpen: niet richting de RCR
paar maanden haar vruchten af te werpen: de sfeer is
omdat er geen functionele hiërarchie is opgezet en
ten positieve veranderd en de RGF geeft aan tevreden
evenmin richting hun eigen beleidsmakers, omdat
te zijn met de toegenomen transparantie. Het belang-
door de structuur binnen het Rode Kruis, de beslislij-
rijkste aspect van de verandering is dat de Sigma een
nen lang zijn.
eigen interne structuur met geprotocolleerde werkwijzen en breed toegankelijke informatiestromen krijgt,
Sigmavrijwilligers in de regio komen met diverse ini-
zonder dat dit al te hard op mag vallen.
tiatieven om verandering te bereiken, echter zonder veel succes. Eén initiatief heeft een kans: een groepje
De RCR heeft de externe taak om wegen te effenen
kernvrijwilligers, hier de coalitie genoemd, stelt begin
met RGF en Rode Kruis, maar het lukt onvoldoende
2004 een extra managementlaag in onder de RCR, die
om hem een concrete taak intern te geven. In tal van
de dagelijkse operatie voor haar rekening neemt waar-
gesprekken staat zijn stijl van leidinggeven centraal,
door taken verdeeld worden en meer mensen bij de or-
waarbij hij aangeeft hierin niet te willen veranderen.
ganisatie worden betrokken. Het plan wordt goedge-
Evenmin lukt het om het team aan te vullen met men-
keurd door alle partijen en de leden voor het team wor-
sen die door alle partijen geaccepteerd worden. En ge-
den aangewezen (!) door de RCR, maar het team wordt
schikte vrijwilligers blijken een beeld te hebben dat
niet geactiveerd en weet zichzelf niet te activeren. De
vergadertijd geen ‘goed bestede tijd’ is of zij willen niet
coalitie wordt kwaad en begint haar plan dan maar zelf
met de RCR te maken hebben. Het wantrouwen zit
in te voeren. Snel wordt duidelijk dat zij geen steun
diep. De taakzelfstandigheid en organisatiesensitiviteit
krijgen van de achterban. Hun autonome opereren,
van de teamleden groeit, maar blijft een aandachts-
enigszins buiten de RCR om, vanuit een enorme inzet
punt.
maar met onvoldoende vaardigheid op bestuurlijk niveau, maakte dat zij door alle partijen met wantrou-
Na 1,5 jaar is er veel veranderd, echter de verandering
wen worden bejegend. De RCR voelde zich aan de kant
blijkt aan de veranderaar te hangen. De opvolger en
gezet. Daarbij bestond de coalitie uit hoger opgeleiden
het middenkader kunnen met moeite de nieuwe hou-
die, ‘wat denken ze wel’, meenden boven het maaiveld
ding en werkwijze vasthouden: ze opereren zelfbewus-
te kunnen uitsteken. Het resultaat is een impasse
ter maar regelmatig ook te autonoom. De RCR begint
waarbij niemand meer een initiatief neemt.
het middenkader frequenter te passeren om in zijn ogen de RGF niet te verliezen. Als ook de opvolger aan-
Van buiten de Sigma en het Rode Kruis word ik als tij-
geeft wegens veranderingen op diens werk, onvol-
delijk coördinator, onder de RCR, aangetrokken. Als
doende tijd voor de functie te hebben en te moeten te-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 21
rugtreden, begint het erop te lijken dat alle verande-
kijken of binnen de beide dienstverlenende organisa-
ring verloren gaat. De RCR herneemt geheel zijn oude
ties, het Rode Kruis en de Sigma, de cultuur hetzelfde
rol en handelwijze, het ingestelde middenkader trekt
is.
opnieuw aan de alarmbel en enkele kernleden overwegen alsnog te stoppen met de Sigma.
3.2 Rode Kruis en Sigma: meer van hetzelfde? De verwachting is dat er weinig verschil zal zijn tussen
3. Analyse
de cultuur binnen de Sigma en Rode- Kruisafdelingen.
Iedere adviseur en leidinggevende wil dat veranderin-
Immers, de vrijwilligers voor de Sigma worden hier
gen waaraan die werkt, ook beklijven. Welke elemen-
voornamelijk uit gerekruteerd. De Rode-Kruisers ver-
ten speelden een rol in het verwateren van de verande-
wachten geen verschillen aan te treffen en geen aparte
ringen? Wat zou in het geval van de case ertoe bijgedra-
organisatie. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Op het ni-
gen hebben om een meer duurzame verandering te
veau van de eerder geschetste waarden en gedeelde
realiseren? Bij de zoektocht naar antwoorden op deze
overtuigingen lijkt er weinig verschil te bestaan, maar
vragen leggen we de nadruk op cultuur, management
meer aan de oppervlakte is er een reeks duidelijke ver-
en leiderschap.
schillen aan te wijzen: • Aanvankelijk werd bij de Sigma, net als bij het Rode
3.1 Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties
Kruis, iedereen toegelaten tot de opleiding. Toen het
Bij de analyse van de case vanuit het vrijwilligersper-
aantal afhakers te groot werd, met name door beno-
spectief, dat in 3.2 wordt gepresenteerd, is van meer-
digde tijd en het niveau van het werk, werd beslo-
dere bekende Nederlandse publicaties gebruik ge-
ten tot een selectie4. Het idee om überhaupt een se-
maakt. Over de individuele motivatie van vrijwilligers
lectietraject in te stellen, laat staan iemand af te wij-
en de betekenis die het vrijwilligerswerk voor hen
zen, was in de periode waar we over spreken not
heeft, is uitvoerig geschreven (Meijs, 1997 en 2002;
done in de gemiddelde Rode-Kruisafdeling.
Karr, 2005; Klein Hegeman en Kuperus, 2004; Pearce,
• De leden van een Rode-Kruisafdeling kennen elkaar
1993). Aan verschillende vormen van management is
(goed). Bij de Sigma is de onderlinge band minder
minder aandacht besteedt (Meijs en Hoogstad, 2000;
aanwezig: door de regionale organisatie en openstel-
Meijs en Karr, 2004); Hustinx (2003, 2005) heeft zich
ling voor leden van EHBO-verenigingen, kent men
gericht op verandering in typen of ‘stijlen’ van vrijwil-
lange tijd alleen de leden uit de eigen Sigma-oplei-
ligerswerk waarbij zij het Rode Kruis in Vlaanderen als
dingsgroep.
onderwerp van haar onderzoek heeft genomen. Zij
• Op de Rode-Kruisafdeling treft de Sigma vaak diver-
heeft daarbij ‘cultuur’ in haar onderzoek betrokken,
se vormen van afgunst aan, hetgeen een typische
maar opvallend is dat zij cultuur beschouwt als een ei-
Rode-Kruiskarakteristiek is (niet boven het maai-
genschap van een individu en niet zozeer een feno-
veld uitsteken): zo moeten de Sigma’s zichtbaar vol-
meen dat individuen met elkaar delen. Uiteindelijk
doende inzet blijven tonen voor het reguliere
blijkt dat de vrijwilligers uit de case niet ‘afwijken’ van
EHBO-werk om door de groep geaccepteerd te blij-
het beeld dat uit bovengenoemde onderzoeken naar
ven worden.
voren komt. Op organisatieniveau heeft Handy de
• De meeste Sigmavrijwilligers gaan secuur om met
meest gehanteerde typologie ontwikkeld. Zijn indeling
hun inzet: ze zijn bereid te komen wanneer naar
is gebaseerd op de doelstelling van de organisatie
verwachting hun inzet nuttig zal zijn of wanneer zij
(Handy, 1990; voor de Nederlandse situatie uitgewerkt
iets kunnen leren. Wanneer het op de bijeenkomst
door Meijs, 1997). Zowel het Rode Kruis als de Sigma
alleen gaat om de gezelligheid, zeggen velen af. Die-
zijn, gezien hun doelstelling, duidelijk dienstverlenen-
zelfde leden gaan wel naar een bijeenkomst van hun
de organisaties. Echter wanneer Meijs stelt dat de drie
Rode-Kruisafdeling als deze puur voor de gezellig-
typen organisaties verschillende typen vrijwilligers
heid is georganiseerd.
aantrekken en andere managementsystemen hebben,
• Kennis en het beheersen van de vaardigheden zijn
dan is te verwachten dat er ook verschil in organisatie-
binnen de Sigma belangrijker dan op de afdelingen.
cultuur bestaat. De onderhavige case is geschikt om te
Het opleidingsniveau ligt gemiddeld hoger en de
4 In de periode 2004-2005 bleek in twee regio’s waar voorafgaand aan de opleiding selectie werd toegepast, slechts de helft van de aanmelders door de selectie te komen.
22 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zichtbare en onzichtbare sturing
leeftijd lager dan bij de afdelingen. Er wordt (sa-
Maar na 1,5 jaar was het voor sommigen nog steeds
men) hard aan getrokken om de toetsen te halen en
lastig om hier passend mee om te gaan.
men is trots op de complimenten van het ambulancepersoneel dat verbaasd is over het geleverde ni-
Een groot deel van bovengenoemde verschillen is te-
veau. Binnen de Rode-Kruisafdelingen zou men la-
rug te voeren op een onderscheid naar de inrichting
conieker en meer afwerend op dergelijke compli-
van het management van vrijwilligersorganisaties
menten reageren.
(Meijs en Hoogstad, 2000; Meijs en Karr, 2004) naar le-
• Een ander verschil is de verhouding tot betaalde
denmanagement en programmamanagement. Bij de
krachten. Binnen het Rode Kruis verwachten de
Rode-Kruisafdelingen is er sprake van ledenmanage-
vrijwilligers (on)redelijk veel van de betaalde krach-
ment, terwijl de Sigma meer het type programma-
ten, terwijl de Sigma’s voorzichtiger lijken te zijn in
management heeft. Het Rode Kruis heeft een groot en
hun verwachtingen aangaande het werk van bureau
divers vrijwilligersreservoir, en haakt aan bij initiatie-
RGF. Dit wordt voor een belangrijk deel veroor-
ven zoals de oprichting van de Sigma. Voor de vrijwilli-
zaakt door het verschil in zichtbaarheid en helder
gers is er alle ruimte om autonoom te handelen, ster-
opereren. Het bureau RGF5 bestaat uit een klein
ker nog, autonoom handelen wordt tot op zekere hoog-
team dat daadkrachtig en besluitvaardig werkt. De
te verwacht. Daarentegen heeft de RGF een duidelijke
meeste Sigmavrijwilligers kennen de medewerkers
taakstelling waarbinnen de Sigma een rol(letje) ver-
van bureau RGF. De betaalde krachten van het
vult. De RGF is de opdrachtgever en de Sigma’s voeren
Rode Kruis zijn door hun takenpakket en verant-
uit. Voor de Sigmavrijwilligers is er weinig ruimte om
woordelijkheden veel minder zichtbaar. Het lande-
autonoom te handelen, zij zijn volgend in plaats van
lijk bureau in Den Haag werkt beleidsvoorberei-
initiërend.
dend maar heeft lange beslislijnen, hetgeen regel-
Voor beide partijen is het verwarrend: de (net opgelei-
matig wrevel oproept bij de Sigmavrijwilligers.
de) Sigmaleden worden geconfronteerd met een ande-
• Tot slot kan elke Rode-Kruisafdeling zelf verregaand
re omgeving dan zij verwachten vanuit de ervaring met
autonoom opereren en heeft daarvoor mandaat. De
hun Rode-Kruisafdeling. Zij zullen moeten kiezen of
Sigma moet bij elke stap toestemming vragen van
dit iets voor hen is6. Ook voor de RGF is het verwar-
zowel de RGF als het Rode Kruis (landelijk bureau).
rend: zij verwachten een geoliede machine en krijgen,
Dit betekent een onverwachts verschil in hande-
zoals zij het zelf noemen, een kar vol kikkers die op ei-
lingsvrijheid.
gen houtje springen. De RCR en het middenkader heeft de taak dit op te vangen.
Terugkijkend naar wat zich in de case heeft afgespeeld zijn de verschillen lang, wellicht te lang, impliciet ge-
3.3 Cultuur en leiderschap
bleven. In de opstartfase heeft de RCR het persoonlijk
Wat is de invloed van het leiderschap van de RCR ge-
voor zijn rekening genomen om de plooien richting zo-
weest bij de start en de verdere ontwikkeling van de
wel RGF als vrijwilligers glad te strijken, maar op een
Sigma-organisatie? Wat is in het algemeen de invloed
zeker moment lukte dit niet meer en ontstond crisis.
van leiderschap en leiderschapsstijl op organisatiecul-
Ten tijde van de crisis was alleen de RCR en een enkel
tuur? En waar ligt de macht: ligt deze in het besturings-
lid van de coalitie zich bewust dat voor beide organisa-
model van een organisatie verankerd, bij het leider-
ties (alhoewel de Sigma niet als aparte organisatie werd
schap of in de cultuur van de groep?
gezien), een apart denk- en handelingsrepertoire nodig was. Voor het Rode Kruis was (en is) er geen verschil
Er is nog niet veel literatuur voorhanden om vragen
tussen Rode Kruis en Sigma, en wordt verschil ook niet
rondom cultuur en leiderschap in vrijwilligersorgani-
toegestaan. Dat er verschil was, werd door het midden-
saties te kunnen beantwoorden. Sterker dan in betaal-
kader bij het benoemen direct herkend en erkend.
de organisaties hangt veel af van persoonlijke kwalitei-
5 Dit geldt met name voor de RGF uit de case. Onbekend is hoe de RGF in andere veiligheidsregio’s in de dagelijkse praktijk opereert. De spanning tussen betaalde en onbetaalde krachten is karakteristiek voor vrijwilligersorganisaties. In dit artikel wordt dit spanningsveld niet verder uitgewerkt. 6 Pas in 2005 is de werving en selectie in de regio aangescherpt om uitval vanwege deze reden te voorkomen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 23
ten en acceptatie door de groep (Meijs, 1997). Vaak is
3.4 Zichtbare of onzichtbare sturing in de organisatie
men op een leidinggevende positie terecht gekomen,
Pearce (1993) en Meijs (1997) maken duidelijk dat vrij-
na jarenlang lidmaatschap en aantoonbaar hart voor
willigers een ambivalente houding hebben ten opzich-
de organisatie. In mijn geval was het niet anders: het
te van leiding en sturing. Aan de ene kant vragen zij
feit dat ik ooit enkele jaren actief lid ben geweest van
om duidelijke kaders en sturing zodat hun tijd zo goed
een afdeling, was een pré om geaccepteerd te worden.
mogelijk besteed wordt, aan de andere kant moet het
De leiderschapsstijl in een Rode-Kruisafdeling vormt
werk aantrekkelijk zijn en blijven, en kunnen zij ge-
een mengeling van die welke in een mutual support en
makkelijk weigeren om bepaalde werkzaamheden uit
service delivery organisatie geschetst wordt (Meijs,
te voeren, omdat zij anders stoppen. ‘Organizational
1997). De mutual support-houding komt met name
control’ is bij vrijwilligers bijna volledig gebaseerd op
naar voren in dat iedereen een plek krijgt, ongeacht ca-
persoonlijke relaties (Meijs, 1997; CIVIQ, 2006).
paciteiten, en de ontmoetingsfunctie die haar vorm vindt in de vaste avond in de week waarop de afdeling
Dit roept de vraag op of sturing (zichtbaar) ligt in de
bijeen komt. Bij de Sigma is deze mengeling niet aan-
managementinrichting, of in de persoonlijke stijl van
wezig.
leidinggeven, of dat deze (onzichtbaar) ingebed ligt. Doorewaard en Brouns (2003) geven hiervan een bena-
De case laat zien dat de RCR met zijn stijl van leiding-
dering. Zij deden onderzoek bij een zelfsturend team
geven uitstekend in staat is geweest de Sigmagroep op
van verpleegkundigen in een ziekenhuis. Dit team ope-
te zetten. De erop volgende ontwikkelfase van consoli-
reerde in de eigen beleving ‘autonoom’ en als ‘onder-
datie en verdere doorgroei vereisten daarnaast een an-
nemer’ binnen het grote geheel. De onderzoekers ana-
dere stijl van handelen, waar hij expliciet niet aan
lyseerden een besluitvormingsproces over een pro-
wenste te voldoen. Schein (2000, 2004) heeft de vraag
bleem van onderbezetting. Het bleek dat het team een
naar wederzijdse beïnvloeding tussen de leidinggeven-
oplossing voorstelde die voor de teamleden zelf ongun-
de en de cultuur van een organisatie aan de orde ge-
stig was en tot een aanzienlijke werkverzwaring zou
steld, alsook de ontwikkeling van leiderschap bij een
leiden. Toch kozen de teamleden voor deze oplossing.
zich ontwikkelende organisatie. Hij concludeert dat,
In de interpretatie van Doorewaard en Brouns hadden
als een leiderschapsstijl past bij de (ontwikkelfase van
de teamleden beelden over ondernemerschap geïnter-
de) organisatie, deze zal overleven. Als de stijl niet
naliseerd en tegelijk andere beelden (zoals eigen erva-
past, zal de leider moeten veranderen ofwel genood-
ringen van teveel werk en frustratie) ‘geëxternali-
zaakt worden te vertrekken. De case van de Sigma laat
seerd’. Zij stellen dat deze ‘verborgen dominante beel-
zien dat het bij deze vrijwilligersorganisatie niet an-
den’ sturend waren voor het handelen. Op basis van
ders is: de wijze waarop de oprichter, in dit geval de
deze bevinding geven zij een waarschuwing dat zelf-
RCR, opereert en cultuur heeft beïnvloed, gaat gelijk
sturende teams niet bij voorbaat een zegen zijn voor or-
op met de beschrijving van Schein over de oprichtings-
ganisaties.
fase van een organisatie. In de case legt de RCR zijn normen, waarden en werkwijze dwingend op aan de
Het middenkader van de Sigma heeft veel weg van een
Sigmaleden. Zijn handelwijze richting de ‘klant’ (de
zelfsturend team. De ‘verborgen dominante beelden’
RGF) blijkt bij de RGF goed te liggen, hoewel de RGF
zijn meegenomen uit de Rode-Kruiscultuur: met name
gevoelig is voor de signalen van de vrijwilligers. Ech-
de houding waarin men verregaand autonoom handelt
ter, vooral zijn handelwijze richting het middenkader,
vanuit de optiek dat wij het zelf allemaal kunnen rege-
blijkt uiteindelijk disfunctioneel te zijn. De RCR staat
len, en als er nog niets bestaat, dan creëren we het zelf.
met enige terughoudendheid voorstellen tot organisa-
In hun handelwijze gaan zij er onbewust vanuit dat het
tieverandering toe en geeft aan niet bereid te zijn tot
landelijk bureau van het Rode Kruis en bij vlagen zelfs
aanpassing van zijn persoonlijke stijl van leidinggeven,
de RGF, ten dienste staat van de Sigmavrijwilligers. Dit
terwijl dit nodig is om de organisatie te verstevigen en
wordt versterkt door het gevoel vrijwilliger te zijn,
haar (natuurlijke) ontwikkelproces verder te helpen.
waar de organisatie toch maar mooi blij mee mag zijn. De werkelijkheid is anders en op dit punt heeft het team toch weer wel (zichtbare) sturing nodig.
24 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zichtbare en onzichtbare sturing
4. Tot slot
satie niet verder, sterker nog, zij zou uiteindelijk te
De case laat zien hoe mensen binnen formeel dezelfde
gronde kunnen gaan. Op dat moment dient een ander
organisatie deelnemen op twee ‘tonelen’. Vanuit de
aspect zich aan, namelijk dat het een vrijwilligersorga-
eerste cultuur, de ‘broncultuur’, de Rode-Kruisafde-
nisatie betreft. De vraag rijst wat men van leidingge-
ling, is er een tweede cultuur in ontwikkeling met vele
venden kan en mag vragen: het gaat tenslotte ook om
kenmerken van de broncultuur, maar ook met eigen
hun hobby en vrijetijdsbesteding. Welke veranderin-
karakteristieken. De tweede cultuur maakt een sterke
gen in denkbeelden en werkstijl is men vrijwillig be-
ontwikkeling door waarbij de invloed van het leider-
reid aan te gaan, ook als men de noodzaak van de ver-
schap groot blijkt. In dit artikel is ingegaan op de wijze
anderingen inziet? Het is de vraag in hoeverre er eisen
waarop beide culturen zich tot elkaar verhouden. Het
gesteld mogen worden. Een middel zou kunnen zijn
feit dat de Rode-Kruisafdelingen redelijk tot goed
om vrijwilligers te werven die de benodigde competen-
draaien en de veranderingen binnen de Sigma nauwe-
ties hebben, en hen op sleutelposities te zetten. Het
lijks stand konden houden, bleek onder meer te wijten
bleek echter buitengewoon moeilijk iemand te vinden
aan een onvoldoende erkend verschil tussen beide or-
met de gewenste competenties. Geschikte kandidaten
ganisaties. Hoewel de waarden gedeeld zijn, spelen
binnen de Sigma wilden deze rol niet vervullen en kan-
verschillen in de managementinrichting een belangrij-
didaten van buiten die toevallig dezelfde hobby heb-
ke rol (leden versus programmamanagement). Het be-
ben of willen ontwikkelen, hebben we niet gevonden.
noemen en erkennen van deze voorheen verborgen
De inzet van betaalde krachten zou een duurzame op-
verschillen en de logische consequentie dat eisen aan
lossing kunnen bieden. Ook hier zijn kanttekeningen
werkwijzen hierdoor verschillen, bleek bij te dragen
te maken: in dit artikel is niet nader ingegaan op de
aan het winnen van vertrouwen bij de verschillende
soms gecompliceerde verhouding tussen vrijwilligers
partijen en vormde een aangrijpingspunt voor veran-
en betaalde krachten binnen dezelfde organisatie.
deringen. Daadwerkelijk handelen naar de verschil-
Anno 2007 maakt deze Sigma-groep nog altijd turbu-
lende eisen die aan de nieuwe organisatie gesteld wer-
lente tijden door: het zal nog even duren eer de organi-
den, bleek voor enkele leden van met name het mid-
satie door een uitgekristalliseerde cultuur, minder af-
denkader een lastig te realiseren punt, vooral omdat
hankelijk wordt van een leidinggevende.
niet ieder volledig bereid was deze eisen op te volgen.
Het is de moeite waard om in een vervolgonderzoek na
Langduriger begeleiding had hier een uitkomst kun-
te gaan hoe de ontwikkeling van andere Sigmagroepen
nen bieden.
is verlopen. Ook andere vrijwilligersorganisaties, waar er vanuit een bronorganisatie afgeleide organisaties
De rol van leiderschap bij een zich ontwikkelende or-
zijn ontstaan, zouden object van onderzoek kunnen
ganisatie wijkt bij deze vrijwilligersorganisatie niet af
zijn om bovenstaande analyse in een kader te plaatsen.
van wat in de literatuur wordt aangetroffen. De case is
En tot slot is het interessant na te gaan hoe vanuit cul-
een voorbeeld van een oprichter die tegen de grenzen
tuurperspectief, vrijwilligersorganisaties die zich ver-
van z’n kunnen en willen komt. Wanneer deze niet be-
nieuwen, hun bestaande leden weten te boeien én te-
reid is nieuwe wegen te bewandelen, groeit de organi-
gelijk nieuwe vrijwilligers aan zich weten te binden.
Referenties CIVIQ (2005). Definities vrijwilligerswerk, operationalisering en vraagstelling. Interne notitie. CIVIQ (2006). Hoe schaars is toekomstige inzet. Presentatie tijdens onderzoeksdag vrijwilligersmanagement in Nederland en Vlaanderen. Dekker, P. (2005). De deelname aan vrijwilligerswerk in Nederland, wat meten we ervan? In: ViO 2 (2): 7-16. Doorewaard, H. en B. Brouns (2003). Hegemonic power processes in team-based work. In: Applied psychology 52 (1), 106-119. Handy, C. (1990). Understanding voluntary organisations. Penquin. Heinsius, J. e.a. Basisboek vrijwilligersmanagement.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 25
Hofstede, G. en G.J. Hofstede (2004). Allemaal andersdenkenden. 19e druk. Uitgeverij Contact. Hustinx, L. (2003). Reflexive modernity and styles of volunteering, the case of the Flemish Red Cross volunteers. Leuven: Faculteit Sociale Wetenschappen. Proefschrift. Hustinx, L. (2005). Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis-Vlaanderen. Empirische verkenning van een nieuw conceptueel kader. ViO 2 (1): 57-68. John Hopkin University (2006). Karr, L.B. (2005). Jongeren en vrijwilligerswerk, een verhaal over motivatie. In: ViO 2 (2): 47-56. Klein Hegeman, P. en Marike Kuperus (2004). Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk. In: ViO 1 (2): 17-26. Meyerson, D.E. (2002). Radical change, the quiet way. In: On culture and change. Harvard Business Review. Meijs, L.C.P.M. (1997). Management van vrijwilligersorganisaties. Utrecht: NOV publicaties.
Meijs, L. en Hoogstad, E. (2000). Een ander paradigma? Het verschil tussen ledenmanagement en programmamanagement van vrijwilligers. In: Meijs en Hoogstad (red). Vrijwilligerswerk in Nederland en Vlaanderen – proceedings derde onderzoeksdag, Rotterdam: Erasmus Universiteit p. 63-82. Meys, L. en L.B. Karr (2004). Managing volunteers in different settings: membership and programme management. In: Stebbing R.A and M.Graham (eds). Volunteering as leisure/ leisure as volunteering: an international assessment. CAB International Publishing. Pearce, Jone L. (1993). Volunteers, the organizational behavior of unpaid workers. Routledge, London/New York. Rode Kruis (2006). www.rodekruis.nl Schein, E.H. (2000). De bedrijfscultuur als ziel van de onderneming. Zin en onzin over cultuurverandering. Scriptum Management. Schein, E.H. (2004). Organisational culture and leadership. Third edition. John Wiley & Sons.
26 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
3
Bureaucratische belemmeringen
‘Die eherne Wette der Oligarchie’. Onder die titel schreef een Duitse socioloog,
plaatsbepaling
Robert Michels, zo’n honderd jaar geleden een boek over een ontwikkeling waaraan in zijn visie elke organisatie onderworpen is. Ooit begint het als een bewéging waarin mensen het samen voor het zeggen hebben. Superdemocratisch! Maar nogal
Sjoerd Tolsma,
inefficiënt, en al gauw klinkt dan ook de roep om leiding. Daarmee wordt een onom-
clustermanager Ondersteuning
keerbaar proces in gang gezet. Steevast eindigt het ermee dat de beweging een hië-
Decentraal Niveau bij het Nederlandse
rarchisch bestel is geworden. Leiders aan een smalle top, aan de basis volgelingen.
Rode Kruis
Een ijzeren wet? In de loop der tijden hebben heel wat denkers zich over het vraagstuk gebogen: hoe zit het met de verhouding tussen demo- en technocratie? Met haar verkenning naar de gevolgen van hedendaagse professionalisering voor bestuurlijk vrijwilligerswerk draagt Judith Metz nieuwe munitie aan voor dat debat. In organisaties maken bestuurders formeel nog wel de dienst uit, maar ook in zijn tijd zag Michels het al gebeuren: de leiders hadden helpers nodig, die deden dus hun intrede en daarmee hadden de leiders het rijk niet meer alleen. In zijn ogen al evenzeer een spijkerharde wet. In haar analyse van VOC Tandem beschrijft Metz hoe de leiders, bestuurlijke vrijwilligers, wel de initiatiefnemers waren maar hun zeggingsmacht daarna goeddeels verspeelden. Resultaat op uitvoeringsniveau: 180 vrijwilligers die in 2006 maatje waren voor 209 mensen. Een aansprekend voorbeeld van burgerparticipatie op dat niveau! Maar hoe zit het met het beslisniveau? Het Nederlandse Rode Kruis maakt zich sterk voor hulp aan kwetsbare mensen. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de hulp en daarmee aan het vakmanschap waarmee die wordt gerund en ondersteund. Maar dit is niet het enige wat telt. Een vakman die zijn vak verstaat heeft niet alleen verstand van vrijwilligersbegeleiding, het organiseren van een hulpproject of fondsenwerving. Hij heeft ook feeling voor de bestuurlijke setting waarin hij opereert. Ook dat is een vak dat zich laat leren! Gaat het bijvoorbeeld om een ‘werkbestuur’, dat dicht tegen de uitvoering aan meehelpt aan zaken? Of om een ‘bestuur op afstand’, dat de grote lijnen uitzet en bewaakt? Metz komt tot de conclusie dat er bij VOC Tandem voor het bestuur tenslotte weinig anders overbleef dan “het inhoudelijk beheer op de lange termijn”. Maar hoe erg is dat? Een bestuur op afstand zal er geen moeite mee hebben, een werkbestuur vermoedelijk wel. Beide bestuurssoorten treffen we binnen het Rode Kruis aan, met beide kunnen professionals dus te maken krijgen. Ook binnen een organisatie als het Rode Kruis treden er her of der natuurlijk wel eens spanningen op in de relatie tussen een individuele professional en zijn of haar bestuur. Maar onder meer met een goed aannamebeleid kan op dit punt veel narigheid worden voorkomen. Naar onze ervaring: wie daar werk van maakt, ontdekt al gauw dat wetten zachter zijn dan Michels ons wilde doen geloven. En dat er zo, tegen verdrukkingen in, voor burgerparticipatie toch ruimte blijft, óók op beslisniveau.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 27
Een verkenning van de betekenis van de professionele vrijwilligersondersteuning voor de participatie van vrijwillige bestuurders
Bureaucratische belemmeringen
3 Judith Metz
Inleiding
Het vraagstuk van de consequenties van professionali-
VOC Tandem is één van de Nederlandse meest succes-
sering voor burgerparticipatie speelt in de Nederland-
volle maatjesprojecten. In 2006 hebben 180 vrijwilli-
se samenleving in zowel het publieke domein als de ci-
gers, ondersteund door 5 beroepskrachten, contact
vil society. Vrijwilligerswerk is één vorm van burger-
met 209 mensen die in een sociaal isolement zijn ge-
participatie. Andere vormen zijn lidmaatschap van
raakt of dreigen te raken (VOC Tandem, 2007). Als on-
verenigingen of het schrijven van een ingezonden
derzoeker raakte ik benieuwd naar de oorsprong van
brief. In het debat over professionalisering is slechts
dit vrijwilligersproject. Zo stuitte ik op een keerzijde
beperkt aandacht voor de praktische consequenties
van dit anderzijds zo geslaagde project. Speurwerk in
van professionalisering voor burgerparticipatie. Voor
oude documenten leert dat VOC Tandem is ontstaan
zover er aandacht is voor de gevolgen, lopen de visies
als een burgerinitiatief. Anno 2007 is er van deze bur-
uiteen. Tegen deze achtergrond probeer ik in dit artikel
gerparticipatie weinig over. VOC Tandem is een pro-
verder helderheid te bieden over de consequenties van
fessioneel geleide vrijwilligersorganisatie: ‘De project-
professionalisering voor vrijwilligerswerk.
leider stuurt de coördinatoren van de verschillende
Natuurlijk kan worden aangevoerd dat er een grote
projecten aan, plus de administratief medewerker. De
kloof gaapt tussen het brede debat over professionali-
coördinatoren sturen de vrijwillig coördinatoren en de
sering en burgerparticipatie en het concrete voorbeeld
vrijwilligers aan’ (VOC Tandem, 2007, p. 2).
van de participatie van vrijwillige bestuurders in het
In dit artikel ga ik op zoek naar wat er is gebeurd met
VOC Tandem-maatjesproject. Dat betekent dat de be-
de betrokkenheid van de vrijwillige bestuurders bij het
vindingen over de uitwerking van professionalisering
initiatief ‘voor een bezoekproject voor mensen die zich
niet zonder meer kunnen worden veralgemeniseerd,
aan de rand van de samenleving bevinden’. Het ant-
noch dat zij volledig uitsluitsel kunnen geven. Niette-
woord daarop is relevant voor de vraag naar de gevol-
min kan de analyse van de gebeurtenissen bij VOC
gen van professionalisering voor vrijwilligerswerk.
Tandem wel aanwijzingen opleveren over de mogelijke
Het inschakelen van professionele ondersteuning voor
concrete impact van professionalisering op burgerpar-
vrijwilligerswerk is een voorbeeld van professionalise-
ticipatie. Deze aanwijzingen kunnen op hun beurt die-
ring. Beroepskrachten nemen dan taken over van bur-
nen als basis voor vervolgonderzoek en de ontwikke-
gers. Een andere vorm van professionalisering is het
ling van handelingsperspectieven.
stellen van professionele eisen aan de kwaliteit van de dienstverlening of de (financiële) verantwoording. Een
Ambigu
derde vorm van professionalisering is de vergroting
Het vraagstuk van de consequenties van professionali-
van de invloedssfeer van professionals.
sering voor burgerparticipatie reikt verder dan de wereld van vrijwilligerswerk. In de Nederlandse samen-
28 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bureaucratische belemmeringen
leving worden zowel het publieke domein als de civil
vraag of de positieve effecten kunnen worden toege-
society gekenmerkt door voortschrijdende professio-
schreven aan morele opvoeding, of dat zij het resultaat
nalisering. Zo werden tussen 1960 en 1975 op grote
zijn van een sanctionerende aanwezigheid. De claim
schaal activiteiten, die traditioneel uitgevoerd werden,
van de ondersteunende functie van professionals voor
onder de verantwoordelijkheid van het levensbeschou-
actieve burgerparticipatie is gebaseerd op onderzoek
welijke particulier initiatief overgeheveld naar publie-
dat zich heeft beperkt tot projecten waarin professio-
ke instellingen onder strikte begeleiding van het toen-
nals en burgers succesvol samenwerken. Er is geen on-
malige ministerie van Maatschappelijk Werk (Heuting,
derzoek gedaan naar mislukte samenwerking, noch
1989; Koenis, 1993; De Haan e.a., 2002). Sinds de jaren
naar geslaagde actieve burgerparticipatie zonder de be-
tachtig neemt donateurschap van belangenorganisa-
trokkenheid van professionals. Er kan met recht wor-
ties de plaats in van actief lidmaatschap van verenigin-
den vastgesteld dat er in veel gevallen een succesvol
gen (De Hart & Dekker, 1999; De Hart, 2005). Op dit
samengaan is van betrokken professionals en actieve
moment wordt de verantwoordelijkheid voor de uit-
burgers. Het is voorbarig om te concluderen dat actie-
voering van de publieke dienstverlening overgeheveld
ve burgerparticipatie de ondersteuning van betrokken
van de politiek naar de (semi-) autonome instituties
professionals verondersteld.
(Bovens e.a., 1995; Engelen & Sie Dhian Ho, 2004; Meurs, Schrijvers & De Vries, 2006).
In de aangehaalde literatuur staan de opvattingen over
Dekker (2006) merkt op, dat er in het debat over pro-
de consequenties van professionalisering voor burger-
fessionalisering slechts beperkt aandacht is voor de
participatie lijnrecht tegenover elkaar. Beide stand-
praktische consequenties van professionalisering voor
punten kunnen bogen op enige, zij het een beperkte,
burgerparticipatie. Voor zover er aandacht is voor de
empirische onderbouwing. Opvallend is dat de partij-
gevolgen van professionalisering, lopen de visies over
en zich op verschillende aspecten van burgerparticipa-
het belang en de wenselijkheid uiteen. Aan de ene kant
tie lijken te richten. De critici van professionalisering
wordt beargumenteerd dat recente golven van profes-
concentreren zich op de politieke participatie, de be-
sionalisering de legitimiteit van de democratische re-
trokkenheid van burgers bij de vormgeving van en be-
presentatie dreigt te ondermijnen (Bovens e.a., 1995;
sluitvorming over het publieke domein. De voorstan-
Pierre & Guy Peters, 2000; Engelen & Sie Dhian Ho,
ders van professionalisering focussen zich op de socia-
2004). Dit standpunt wordt bevestigd door recent ver-
le en maatschappelijke participatie: het meedoen met
kennend empirisch onderzoek naar de impact van pro-
de samenleving door op straat te zijn of gebruik te ma-
fessionalisering in het lokaal sociaal beleid dat leert dat
ken van het openbaar vervoer, en het zich actief inzet-
professionals de inbreng van niet-professionals overru-
ten voor de samenleving, zoals door het doen van vrij-
len (Bang & Sorensen, 2001; Fung, Archon & Wright,
willigerswerk. Kan het zo zijn dat professionalisering
2003; Metz, 2006).
een bedreiging vormt voor de burgerparticipatie in de
Aan de andere kant wordt professionalisering verwel-
betekenis van besluitvorming en het dragen van ver-
komd als een belangrijke bijdrage aan voortschrijden-
antwoordelijkheid, en een voorwaarde is voor burger-
de democratisering. Van der Lans (2005) en Van den
participatie in de vorm van aanwezig zijn en meedoen?
Brink (2004) zien voor professionals in contact met
In ieder geval doet de aangehaalde literatuur vermoe-
burgers een opvoedkundige rol weggelegd. Engbersen,
den dat de consequenties van professionalisering voor
Neefjes en Uyterlinde (2006) en Tonkens (2006) beto-
burgerparticipatie minimaal niet éénduidig zijn. Daar-
gen dat actieve burgerparticipatie alleen mogelijk is
bij wijst de literatuur erop dat het belangrijk is om oog
met de ondersteuning van betrokken professionals.
te hebben voor de verschillende aspecten van burger-
Het ingewikkelde van deze positie is dat, ondanks de
participatie. Indirect is dit een pleidooi voor onderzoek
goede argumenten en het aannemelijke betoog, de em-
naar de consequenties van professionalisering voor
pirische onderbouwing beperkt is. De publieke morele
burgerparticipatie op handelingsniveau. Dat is name-
en opvoedkundige rol voor professionals is in Neder-
lijk het niveau waarop de individuele burger partici-
land te nieuw om door middel van onderzoek uitsluit-
peert in de Nederlandse samenleving en waar de uit-
sel te kunnen bieden over de uitwerking op burgerpar-
werking van professionalisering het eerst zichtbaar
ticipatie. Hoewel de eerste experimenten met stadsma-
wordt.
riniers in Rotterdam succesvol lijken, is het nog de
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 29
In dit artikel probeer ik verder inzicht te bieden in de
vrijwilligers actief voor (ex-)cliënten van de reclassering
consequenties van professionalisering voor vrijwilli-
(organisatie die zich bezighoudt met maatschappelijke in-
gerswerk. Zoals gezegd doe ik dat aan de hand van de
tegratie van ex-gedetineerden). Daarnaast is de RIAGG
vraag wat er gebeurd is met de betrokkenheid van de
(Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Ge-
initiatiefnemers bij de realisatie en uitvoering van het
zondheidszorg die hulp bieden aan mensen met psychiatri-
VOC Tandem-maatjesproject. Daartoe presenteer ik
sche en ernstige psychosociale problemen) bezig met het
een vijftal fragmenten uit de beschrijving van de pro-
opstarten van een vergelijkbaar initiatief.
fessionele ondersteuning van vrijwillige bestuurders
De vrijwillige bestuurders, verzameld in de werkgroep
van de vereniging Humanitas bij de opzet en de conti-
‘Diensten’, en Hudepohl denken na over een geschikte pro-
nuering van het VOC Tandem-maatjesproject. In de
jectopzet. Zij vermoeden dat mensen ook om andere rede-
presentatie maak ik zichtbaar wat de functie en de be-
nen maatschappelijk zijn uitgesloten. Het is echter de
tekenis van de professionele ondersteuning is voor de
vraag of er voldoende animo is om te beginnen met een der-
participatie van de vrijwillige bestuurders.
de maatjesproject. Een andere mogelijkheid is samenwer-
De volgende fragmenten zijn ontleend aan mijn proef-
ken met de twee bestaande projecten en de doelgroepbepa-
schrift (Metz, 2006) en gebaseerd op een combinatie
lingen veranderen, zodat iedereen die sociaal geïsoleerd is
van grounded theory, etnografie en actor-netwerk
als deelnemer in aanmerking komt.
theorie. Voor de beschrijvingen heb ik grotendeels gebruik gemaakt van openbare bronnen en die aange-
Vanuit de vraag naar de betekenis van professionele
vuld met interviews. Het geheel heb ik ter correctie op
ondersteuning voor vrijwilligerswerk springen in bo-
feitelijke onjuistheden voorgelegd aan districtmanager
venstaand fragment twee kwesties in het oog. Het eer-
André Hudepohl van Humanitas district Oost en de
ste dat opvalt is dat vrijwillige bestuurders, verenigd in
betrokken consulent maatschappelijke activering Dick
een werkgroep, het initiatief nemen voor het opzetten
Metselaar. Omdat er binnen de landelijke vereniging
van een bezoekproject. Dit betekent dat het VOC Tan-
Humanitas slechts twee VOC Tandem-maatjesprojec-
dem-project in oorsprong een burgerinitiatief is. Re-
ten bestaan, is het niet mogelijk om de omstandighe-
cent is er in Nederland veel aandacht voor burgerini-
den en de personen te anonimiseren. Betrokkenen zijn
tiatieven. De opvattingen van de Nederlandse over-
bij monde van Hudepohl als leidinggevende en dis-
heid over de gewenste afstemming tussen staat,
trictmanager akkoord met deze regeling. De namen
individu en samenleving zijn aan verandering onder-
van vrijwilligers zijn wel gefingeerd.
hevig. Sinds de jaren tachtig wordt er een toenemend belang gehecht aan de zelfredzaamheid van het indivi-
1. Burgerinitiatief
du en de samenleving (De Haan e.a., 2002; Metz,
Eind 1995 vraagt de werkgroep ‘Diensten’ aan Humanitas
2006). Een burgerinitiatief is een goed voorbeeld van
district Oost of zij onderzoek wil doen naar ‘de mogelijkhe-
hoe burgers gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen
den voor een specifiek “bezoekproject” t.b.v. mensen die
voor zichzelf en de samenleving.
zich aan de rand van de samenleving bevonden/bevinden.’
Het tweede dat opvalt in dit fragment is, dat de vrijwil-
Het verzoek van de werkgroep is voor district Oost om
lige bestuurders een beroep doen op een professional
twee redenen interessant. Zij kan het opzetten van een
om hun ambities te realiseren. Om een project op te
nieuw project gebruiken om Humanitas te profileren. Bo-
kunnen zetten dat aansluit bij de behoeften van men-
vendien biedt het een handvat om de ingeslapen lokale af-
sen die aan de rand van de samenleving leven, moeten
delingen van Humanitas in Twente te reactiveren. Van de
de vrijwillige bestuurders eerst weten wat die behoefte
afdeling Noord-Twente resteren twee bestuursleden; de af-
is. Wanneer de vrijwillige bestuurders een professional
deling Hengelo is slapend en de afdeling Enschede houdt
inschakelen om het behoefteonderzoek uit te voeren,
zich alleen bezig met maatschappelijke opvang. André Hu-
is het dus de professional die het de vrijwillige be-
depohl, toenmalig consulent maatschappelijke activering
stuurders mogelijk maakt hun doel te bereiken. Dit be-
voor de provincie Overijssel, voert het behoefteonderzoek
tekent dat in deze situatie, de professionele ondersteu-
voor de werkgroep ‘Diensten’ uit.
ning de participatie van vrijwilligers in het ontwikke-
Hudepohl ontdekt dat er in Twente twee maatjesprojecten
len van een project mogelijk maakt. De vrijwillige
zijn voor mensen die sociaal geïsoleerd zijn. Er is een groep
bestuurders waren zelf niet in de gelegenheid om het
30 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bureaucratische belemmeringen
behoefteonderzoek uit te voeren. Dit voorbeeld onder-
reclassering op het voorstel om samen een bezoekpro-
schrijft de constatering van Uyterlinde, Neefjes en
ject op te zetten, is bovendien een erkenning van de in-
Engbersen (2006) en de stellingname van Tonkens
breng van de vrijwillige bestuurders. Het burgerinitia-
(2006) dat actieve burgerparticipatie alleen mogelijk is
tief wordt omarmd en krijgt medewerking.
met de ondersteuning van professionals.
Tegelijkertijd schuilt er een adder in de terugkoppeling door de beroepskracht naar het district en het contact
2. Partners?
met de twee professionele organisaties. Noch de werk-
Hudepohl legt, na overleg met Humanitas district Oost,
groep ‘Diensten’, noch de individuele vrijwillige be-
contact met de reclassering en de RIAGG. Het voorstel is
stuursleden zijn betrokken in de netwerken en bij het
om samen een bezoekproject op te zetten voor mensen met
overleg waarin het projectplan voor het nieuwe initia-
een psychiatrische, detentie- of dakloosheidachtergrond.
tief gemaakt gaat worden. Met andere woorden, de be-
Hudepohl kiest ervoor de situatie te handhaven waarin hij,
roepskrachten van de vereniging Humanitas, de re-
net als bij het behoefteonderzoek, opereert namens de
classering en de RIAGG nemen het initiatief van de
werkgroep ‘Diensten’. Bijna tien jaar later legt hij mij uit
vrijwillige bestuurders over. Dat deze observatie niet
dat hij de werkgroep ’Diensten’ als verantwoordingskader
op zichzelf staat wordt bevestigd door onderzoek naar
heeft gekozen, omdat hij het praktisch niet haalbaar acht-
de gevolgen van professionalisering in het lokaal soci-
te om aan de drie betrokken afdelingsbesturen apart ver-
aal beleid. Deskundigen nemen het vanzelfsprekend
antwoording af te leggen wanneer die alle drie het recht
over van leken (Bang & Sorensen, 2001; Fung, Archon
hebben om hem op ieder onderdeel te corrigeren. In plaats
& Wright, 2003).
daarvan zegt Hudepohl dat hij de drie afdelingsbesturen uitgenodigd heeft om in de werkgroep te participeren. Als
3. Invloed van de context
zij zitting zouden nemen is bovendien de eerste stap in de
De initiatiefgroep gaat aan de slag. Ze leggen contact met
richting van activering gezet. Alleen de afdeling Noord-
de provincie om mogelijkheden voor financiering te ver-
Twente gaat op de uitnodiging in. Als consulent van de af-
kennen. Ze voeren een uitgebreid vervolgonderzoek uit. Ze
deling Enschede heeft Hudepohl rechtstreeks contact met
leren van de ervaringen van vergelijkbare projecten en ko-
dat afdelingsbestuur. In die hoedanigheid houdt hij hen op
men tot de ontdekking dat professionele coördinatie van
de hoogte van de vorderingen van het project. De afdeling
het bezoekproject noodzakelijk is.
Enschede heeft niet het recht zijn beslissingen bij te sturen.
Een tweeledige ontwikkeling is daar debet aan. Door de
De RIAGG en de reclassering reageren in eerste instantie
vermaatschappelijking van de zorg, wordt de doelgroep
positief op het voorstel van Hudepohl. Humanitas district
zwaarder. Steeds vaker melden zich deelnemers met psy-
Oost (en niet de werkgroep ‘Diensten’), RIAGG en reclas-
chische, verslavings- of fysieke problemen. Als gevolg van
sering starten een overleg om een projectplan te maken.
sociale activering melden zich steeds vaker vrijwilligers die zelf kwetsbaar zijn en hulp nodig hebben. Wil het project
Het tweede fragment nuanceert het eerdere eendimen-
praktisch een kans van slagen hebben, dan moet het aan-
sionale positieve beeld van de betekenis van de profes-
sluiten bij de behoeften van deelnemers en de ontwikkelin-
sionele ondersteuning voor vrijwilligerswerk. Zonder
gen in het vrijwilligerswerk. De initiatiefnemers denken na
dat duidelijk is of de vrijwillige bestuurders het niet
over een projectopzet dat daarbij aansluit.
net zo goed zelf hadden kunnen doen, is het de profes-
Wil het initiatief werkelijk een breed bezoekproject wor-
sional die het plan terugkoppelt naar het district en
den (dus voor alle doelgroepen toegankelijk zijn en ge-
contact legt met de reclassering en de RIAGG.
bruikt worden), dan moet het ingebed zijn in de regionale
In deze situatie valt de twijfel uit in het voordeel van
professionele hulpverlening en vrijwillige dienstverlening.
de professionele ondersteuning. Onderzoek naar de sa-
Daartoe steken de initiatiefnemers veel energie in het creë-
menwerking van vrijwilligersorganisaties en professio-
ren van draagvlak en netwerken.
nele organisaties geeft aan dat het verstandig is dat een
Ten slotte realiseert de initiatiefgroep zich dat zij geen geld
beroepskracht het woord voert namens vrijwilligers-
heeft om de professionele ondersteuning te financieren. Zij
(organisaties). In de praktijk is gebleken dat professio-
moet dus op zoek naar fondsen. Om geld aan te kunnen
nele organisaties beroepskrachten eerder serieus ne-
vragen, moet zij een projectplan schrijven dat aansluit bij
men dan vrijwilligers (Van Daal, Winsemius & Plem-
de subsidievoorwaarden. Vervolgens kan zij aan de slag
per, 2005). De positieve reactie van de RIAGG en de
met fondsenwerven.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 31
Fragment 3 leert dat de verschuiving die in fragment 2
de toename van kwetsbare vrijwilligers als gevolg van
zichtbaar is geworden, volledig vorm krijgt. De vrijwil-
sociale activering (zie ook Metz, 2006, 2007). Daar-
lige bestuurders zijn niet betrokken bij de ontwikke-
naast noodzaakt de concurrentie van een relatief groot
ling van het project waarvoor zij het initiatief hebben
hulp- en dienstverleningsaanbod en de fondsenwer-
genomen. Wat daarbij opvalt is dat, hoewel het gaat
ving de professionele projectontwikkeling. Het gevolg
om een vrijwilligersproject en een burgerinitiatief, er
van de professionele eisen aan de projectontwikkeling
sprake is van professionele projectontwikkeling en
en de fondsenwerving is voor de vrijwillige bestuur-
fondsenwerving. Zonder te bagatelliseren dat professi-
ders dat zij de beroepskrachten nodig hebben om het
onals het initiatief van de vrijwillige bestuurders heb-
noodzakelijke voorwerk te verrichten.
ben overgenomen, kan de vraag worden gesteld in hoe-
De hier beschreven dynamiek is een voorbeeld van
verre het, gezien de schijnbaar noodzakelijke samen-
wat Duyvendak, Van der Laan en Veldboer (2003) be-
werking en professionele projectontwikkeling, voor de
noemen als ‘de onteigening als ongewenst neveneffect
vrijwillige bestuurders überhaupt mogelijk was ge-
van accountability en rationalisering’. De auteurs be-
weest om een rol te spelen in de projectontwikkeling.
doelen daarmee dat professionals door omstandighe-
Daarbij is de opstartfase van een project tijdelijk. Wan-
den in een keurslijf worden gedwongen, waardoor de
neer het project draait, is het initiatief weer aan de vrij-
bijdrage van actieve burgers buiten beeld verdwijnt.
willige bestuurders.
‘Hierbij is geen sprake van kwade opzet. De actieve rol
Nadere beschouwing van voorgaande fragmenten
van burgers raakt uit het zicht, omdat in de verant-
leert dat het de initiatiefgroep is, het samenwerkings-
woording van subsidiemiddelen instellingen en profes-
verband van Humanitas district Oost, de RIAGG en de
sionals welhaast gedwongen zijn de taal te spreken van
reclassering, die de rol van de vrijwillige bestuurders
het beleid’ (p. 5). Tegelijkertijd kan de kanttekening
heeft overgenomen. Twee ontwikkelingen zijn daar de-
worden gemaakt dat Duyvendak e.a. in hun analysen
bet aan. Eerder heb ik al genoemd dat het meestal niet
voorbij gaan aan de specifieke interactie tussen profes-
de vrijwilligers zijn die in een samenwerkingsverband
sionals en burgers. De aangehaalde fragmenten laten
participeren, maar hun professionele consulent of ad-
zien dat de kennis, vaardigheden en de positie van de
viseur. Ten tweede is het inherent aan het aangaan van
beroepskracht - die overigens inherent zijn aan de posi-
een samenwerkingsverband dat het primaire aan-
tie van de professional en de reden is dat vrijwillige be-
spreekpunt verschuift. De eerste initiatiefnemers en,
stuurders een beroep doen op de professionele vrijwil-
hier, de vrijwillige bestuurders verdwijnen naar de
ligersondersteuning - tevens de gereedschappen zijn
achtergrond en het samenwerkingsverband, in dit ge-
waarmee de beroepskracht de vrijwillige bestuurders
val van beroepskrachten, neemt het over. Hoewel voor
kan overrulen.
beide geldt dat zij geen directe belemmering vormen voor de betrokkenheid van de vrijwillige bestuurders,
Kon het anders? De start van VOC Tandem Oostelijke
is het praktische gevolg dat de vrijwillige bestuurders
Achterhoek verloopt anders. Daar houdt het afdelings-
buiten beeld verdwijnen. Dit betekent dat samenwer-
bestuur de touwtjes stevig in handen. Het verschil is
king met andere organisaties een omstandigheid is die
dat daar bij aanvang een sterk bestuur aanwezig is dat
de negatieve uitwerking van professionalisering voor
kan leren van de ervaringen in Twente. Zo stelt het af-
vrijwilligerswerk versterkt. Hierbij is het belangrijk
delingsbestuur als voorwaarde dat zij de initiatiefne-
om op te merken dat samenwerking met andere orga-
mer van het project wordt en niet gaat samenwerken
nisaties in de casus van de VOC Tandem-maatjespro-
met andere (professionele) organisaties. Ook in de
jecten geldt als subsidievoorwaarde.
Oostelijke Achterhoek zijn het de beroepskrachten die
Wat de noodzaak betreft van de professionele project-
het behoefteonderzoek uitvoeren, het projectplan
ontwikkeling leert het derde fragment dat het niet ge-
schrijven, en de fondswerving verzorgen. Dit betekent
makkelijk is om een project voor maatschappelijke
niet dat er in de Oostelijke Achterhoek geen spannin-
dienstverlening op te zetten. De maatschappelijke ont-
gen zijn tussen de vrijwillige bestuurders en de profes-
wikkelingen zijn daar debet aan. Behalve de kwets-
sionele ondersteuning. Daarover gaan de volgende
baarheid van de doelgroep van het vrijwilligerswerk,
twee fragmenten.
zijn dat de hoge eisen die hedendaagse vrijwilligers aan de organisatie van het vrijwilligerswerk stellen en
32 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bureaucratische belemmeringen
4. Plannen in praktijk
deze eis tot gevolg dat zij formeel geen zeggenschap
8 juni 1999 is op 25.000 gulden (11.292,- euro) na, van de
hebben over de betaalde coördinator. Daarnaast raken
provincie Gelderland, fondsen en gemeenten het benodigde
de vrijwillige bestuurders het dagelijks beheer van het
bedrag binnen. VOC Tandem Oostelijke Achterhoek kan
project kwijt aan de betaalde coördinator. Eerder wa-
van start. Er moet een betaalde coördinator worden gewor-
ren de bestuurders het eerste aanspreekpunt van het
ven, kantoorruimte gehuurd en de stuurgroep gevormd.
initiatief. Met de start van het project neemt de be-
Hudepohl, dan plaatsvervangend districtmanager, wordt
roepskracht het over en komen de vrijwillige bestuur-
projectleider en treedt op als leidinggevende en achter-
ders op grotere afstand te staan. Opnieuw kan de vraag
wacht van de betaalde coördinator. Afdelingsconsulent
worden gesteld in hoeverre het, gezien de centraliteit
Westerveld gaat achter de kantoorruimte en de stuurgroep
van de betaalde coördinator, voor de vrijwillige be-
aan.
stuurders überhaupt mogelijk was geweest om het da-
Frank Boland treedt op 1 november in dienst en neemt het
gelijks beheer van het project op zich te nemen.
praktische beheer van het project op zich. Hij onderhoudt
Fragment 4 leert daarmee over de consequenties van
intensief contact met het bestuur van de afdeling; hij be-
professionalisering voor vrijwilligerswerk dat de uit-
spreekt zijn dagelijkse werkzaamheden met vrijwillig be-
werking tweeledig is. Aan de ene kant neemt de betaal-
stuurder Ria Muyen.
de coördinator de vrijwillige bestuurders veel werk-
Boland begint met het scheppen van randvoorwaarden, zo-
zaamheden uit handen. Het is de vraag of de vrijwillige
als de inrichting van het kantoor en netwerken. Twee
bestuurders over de tijd en de vaardigheden beschik-
maanden na zijn entree bij VOC Tandem start Boland met
ken om zelf het dagelijks beheer op zich te nemen. Dat
de werving van vrijwillige coördinatoren en vrijwilligers te-
betekent dat de betaalde coördinatie de participatie
gelijk. In totaal zijn er 11 belangstellenden. Zes daarvan
van de vrijwillige bestuurders bij de VOC Tandem-pro-
volgen in maart de cursus en worden daarna gekoppeld
jecten mogelijk maakt. Aan de andere kant ontneemt
aan een deelnemer. Deelnemers melden zich spontaan in
de komst van de betaalde coördinatie de vrijwillige be-
reactie op de publiciteit in de lokale en regionale media,
stuurders het praktische beheer en de personele aan-
zodat een wachtlijst ontstaat. VOC Tandem Oostelijke
sturing van het project. De vrijwillige bestuurders res-
Achterhoek biedt in haar eerste jaar aan 13 deelnemers
teert het inhoudelijke beheer op de lange termijn.
een maatje. In totaal zijn er 14 vrijwilligers bij betrokken.
Daarmee vormt de betaalde coördinatie tevens een be-
Vier nieuwe vrijwilligers wachten op de training en 20
lemmering voor de participatie van de vrijwillige be-
deelnemers staan op de wachtlijst.
stuurders. Wanneer ik met iets meer afstand kijk naar de taakver-
Fragment 4 laat zien dat de daadwerkelijke start van
deling tussen professionals en vrijwillige bestuurders
het VOC Tandem-maatjesproject, in tegenstelling tot
in de VOC Tandem-maatjesprojecten, valt mij op dat
een herstel van het oorspronkelijke burgerinitiatief,
van het oorspronkelijke burgerinitiatief weinig meer
voornamelijk tot een verdere inperking leidt van de
over is. De vrijwillige bestuurders hebben alleen nog
participatie van de vrijwillige bestuurders. Dat het oor-
maar zeggenschap over het inhoudelijke beheer op lan-
spronkelijke burgerinitiatief floreert wanneer het gaat
ge termijn. Hoewel er feitelijk sprake is van een twee-
om de participatie van uitvoerende vrijwilligers en
ledige betekenis van professionele ondersteuning voor
kwetsbare mensen, is net als de eerste omarming van
de burgerparticipatie, vraag ik mij af of professionele
het initiatief in Twente door de reclassering en de
overname geen treffendere omschrijving is.
RIAGG een erkenning van het eerste burgerinitiatief. Tegelijkertijd betekent de komst van de betaalde coör-
5. Tijdelijkheid ondermijnt
dinator een flinke praktische inperking van de partici-
‘De financiering van VOC Tandem Oostelijke Achterhoek
patie van de vrijwillige bestuurders van de afdeling
is nog maar één jaar zeker en het is al bekend dat het vin-
Oostelijke Achterhoek bij het initiatief. Het is een eis
den van vervolgfinanciering niet gemakkelijk zal zijn.
van de landelijke vereniging Humanitas dat beroeps-
Hoewel de gemeenten positief over het project zijn en zij
krachten in dienst zijn bij het district en leiding krijgen
volgens de nieuwe regelgeving verantwoordelijk zijn voor
vanuit de werkorganisatie. André Hudepohl neemt
de financiering van de maatschappelijke ondersteuning in
deze taak op zich. Voor de vrijwillige bestuurders heeft
hun gemeente, zijn zij daar niet toe bereid. Op dat moment
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 33
vertrekt Boland; Hietbrink neemt het stokje over.
Dit fragment biedt meer zicht op de belemmerende
Samen met consulent maatschappelijke activering Metse-
uitwerking van professionalisering voor burgerpartici-
laar stuurt Hietbrink een subsidieaanvraag naar het Colle-
patie. Zo laat het zien hoe de beroepskrachten door
ge van Burgemeester en Wethouders van 16 gemeenten in
hun enorme inspanningen om het project te continue-
de gehele Achterhoek voor de toekomstige financiering van
ren in de gelegenheid zijn om voor het project ingrij-
VOC Tandem. Metselaar overlegt met individuele ambte-
pende beslissingen te nemen. Omdat de beroepskrach-
naren van de 16 gemeenten. Alleen in Winterswijk is de
ten degenen zijn die de contacten onderhouden en de
uitslag positief. Op voorwaarde van een positieve evaluatie
gesprekken voeren over financiering, zijn zij degenen
komt VOC Tandem in aanmerking voor een jaarlijkse sub-
die als eerste de informatie over de onmogelijkheden
sidie van 12.000 gulden (5.420,- euro) gedurende een peri-
en mogelijkheden krijgen. Dit betekent dat de beroeps-
ode van drie jaar. De andere gemeenten reageren afwij-
krachten ook degenen zijn die als eerste een besluit
zend. De toegezegde 12.000 gulden (5.420,- euro) van de
moeten nemen over het vervolgtraject, al is dat het
gemeente Winterswijk is onvoldoende om de kosten van de
raadplegen van de vrijwilligers, en daarmee in de gele-
projectorganisatie te dekken. De enige andere mogelijk-
genheid zijn om de inbreng van vrijwillige bestuurders
heid is financiering door de gemeente Doetinchem uit de
te overrulen.
middelen voor maatschappelijke ondersteuning. In Doe-
Ten tweede laat het fragment zien dat projectfinancie-
tinchem bestaat al een maatjesproject: de vriendendienst
ring een omstandigheid is die de negatieve uitwerking
van GG-net.
van professionalisering voor vrijwilligerswerk ver-
Metselaar en Hietbrink maken een afspraak met GG-net
sterkt. Eerder heb ik al opgemerkt dat op dit moment
en een ambtenaar van de gemeente Doetinchem. De amb-
in Nederland projectontwikkeling en fondsenwerving
tenaar vertelt dat de gemeente alleen een subsidieaanvraag
taken zijn waarvoor professionele vaardigheden nodig
in behandeling neemt wanneer die komt van GG-net en
zijn. Werken op basis van projectfinanciering betekent
Humanitas Oostelijke Achterhoek samen. Op dat moment
dat het schrijven van projectaanvraag en fondsenwer-
is het de laatste strohalm voor VOC Tandem Oostelijke
ving continue taken worden, met als gevolg dat vrijwil-
Achterhoek. Hietbrink en Metselaar schrijven samen met
ligers permanent een beroep moeten doen op professi-
GG-net het projectplan. Humanitas district Oost dient na-
onele ondersteuning. Het belang van de financiering
mens VOC Tandem Oostelijke Achterhoek het voorstel
voor de continuïteit van het project in combinatie met
mede in. Humanitas district Oost is immers de financieel
tijdsdruk vergroten de afhankelijkheid van en de
beheerder van VOC Tandem Oostelijke Achterhoek.’
speelruimte voor de professionals, die ten koste gaat van de participatie van de vrijwilligers.
Het laatste fragment toont een herhaling van zetten. Net als in de fragmenten 2, 3 en 4 laat het zien hoe de
Sleutel en slot
beroepskrachten werkzaamheden verrichten die cru-
De zoektocht naar wat er is gebeurd met de betrokken-
ciaal zijn voor het voortbestaan van het initiatief. Wat
heid van de initiatiefnemers van de VOC Tandem-
dat betreft kan opnieuw worden betoogd dat via de be-
maatjesprojecten mondt uit in een beschrijving van
middeling van de betaalde krachten, de participatie
een proces waarin professionals geleidelijk het initia-
van de vrijwillige bestuurders bij het initiatief moge-
tief van de vrijwillige bestuurders overnemen, totdat
lijk blijft. Er zal immers geen sprake zijn van burger-
er niets resteert van de participatie van de vrijwillige
participatie wanneer het initiatief wegens het niet vin-
bestuurders. De voor de hand liggende conclusie luidt
den van vervolgfinanciering moet worden stopgezet.
dan dat professionalisering een drempel is voor vrij-
Aan de andere kant kan de vraag worden gesteld of er
willigerswerk. Hoewel dit een terechte conclusie is,
überhaupt nog wel sprake is van participatie van de
gezien de tot nul gereduceerde participatie van vrijwil-
vrijwillige bestuurders. Fragment 5 laat zien hoe de be-
lige bestuurders, is deze conclusie tegelijkertijd te kort
roepskrachten Metselaar en Hietbrink het besluit ne-
door de bocht geformuleerd. Het doet geen recht aan
men om samen te werken met GG-net, terwijl het de
enerzijds de inspanningen van de beroepskrachten om
uitdrukkelijke voorwaarde is van de vrijwillige be-
de participatie van de vrijwillige bestuurders mogelijk
stuurders dat zij, en zij alleen, de initiatiefnemer van
te maken, en anderzijds de afhankelijkheid van de vrij-
het maatjesproject zijn.
willige bestuurders van die professionals om über-
34 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bureaucratische belemmeringen
haupt te kunnen participeren in het publieke domein.
negatieve uitwerking hebben op burgerparticipatie. Er
Het antwoord op de vraag naar de consequenties van
zijn twee negatieve consequenties te herkennen:
professionalisering voor vrijwilligerswerk luidt, op ba-
(1) door hun positie, kennis, vaardigheden, tijd en net-
sis van bovenstaande verkenning, dat professionalise-
werken zijn professionals machtiger dan vrijwilligers;
ring zowel de sleutel als het slot op het vrijwilligers-
(2) daar waar het gaat om het stellen van professionele
werk vormt. De fragmenten laten zien hoe bureaucra-
eisen aan financiële verantwoording of een project-
tische belemmeringen, zoals subsidievoorwaarden en
voorstel, is het gevolg dat burgers een beroep moeten
de projectfinanciering, het praktische gevolg hebben
doen op professionele ondersteuning om te kunnen
dat vrijwillige bestuurders voor het verrichten van de
voldoen aan die eisen.
bestuurlijke werkzaamheden afhankelijk zijn van professionele ondersteuning. Aan de ene kant betekent dit
Zoals ik al eerder constateerde, hangt slechts een ge-
dat de professionele ondersteuning de participatie van
deelte van de belemmerende werking van professiona-
de vrijwillige bestuurders mogelijk maakt. Aan de an-
lisering samen met het fenomeen professionalisering.
dere kant houdt dit in dat de vrijwillige bestuurders
Het andere gedeelte komt voort uit de context waar-
dermate afhankelijk zijn van de beroepskrachten, dat
binnen professionalisering gestalte krijgt. De analyse
de beroepskrachten het initiatief van de vrijwillige be-
wijst naar vier factoren in de Nederlandse samenle-
stuurders overnemen en gaan bepalen in welke mate
ving die in het voorbeeld de negatieve werking van
zij de bestuurders bij hun werkzaamheden betrekken.
professionalisering voor de participatie van de vrijwil-
Deze conclusie van de tweeledige uitwerking van pro-
lige bestuurders versterken:
fessionalisering op vrijwilligerswerk wordt onder-
1. Maatschappelijke ontwikkelingen, die de inschake-
schreven door mijn eerdere constatering dat het debat
ling van professionele ondersteuning noodzaken. Voor-
over en het onderzoek naar de gevolgen van professio-
beelden daarvan zijn sociale activering en de vermaat-
nalisering voor burgerparticipatie doet vermoeden dat
schappelijking van de zorg. Met de noodzaak van pro-
de consequenties van professionalisering minimaal
fessionele ondersteuning worden vervolgens profes-
niet éénduidig zijn.
sionele eisen gesteld aan de organisatie van het project.
De analyse van de zoektocht naar de betrokkenheid
2. Subsidievoorwaarden; vanuit het oogpunt van zorg-
van de initiatiefnemers van de VOC Tandem-maatjes-
vuldige omgang met publieke middelen worden hoge
projecten biedt tevens een eerste inzicht in de wijze
eisen gesteld aan projectplannen qua transparantie, ef-
waarop professionalisering een drempel vormt voor de
ficiëntie en effectiviteit. Het gevolg voor de participa-
participatie van de vrijwillig bestuurders. Een gedeelte
tie van de vrijwillige bestuurders is dat zij in een pro-
hangt samen met het fenomeen professionalisering,
fessionele dynamiek worden gedwongen die hen af-
een ander gedeelte komt voort uit de context waarbin-
hankelijk maakt van professionele ondersteuning.
nen de professionalisering gestalte krijgt. Het karakter
3. Samenwerking met andere organisaties is één van
van de drempel is tweevoudig. Professionalisering
die drempelverhogende voorwaarden. Het verhoogt
vormt passief en actief een belemmering. De passief
de moeilijkheidsgraad en vraagt een grotere tijdsinves-
belemmerende werking van professionalisering ligt
tering. Problematischer is dat het zwaartepunt van het
zeer voor de hand. Het is dermate fundamenteel, dat
project verplaatst van de individuele organisatie naar
het toch belangrijk is om die apart te benoemen. Pro-
de samenwerkende koepel, en in de koepel een groter
fessionalisering vormt een passieve drempel voor vrij-
beroep wordt gedaan op professionele vaardigheden.
willige bestuurders omdat alles wat door beroeps-
4. Projectfinanciering betekent een voortdurende fi-
krachten wordt gedaan en besloten, niet door vrijwilli-
nanciële onzekerheid en vraagt een permanente en
gers wordt gedaan. De aanduiding ‘actieve’ drempel
professionele investering in fondsenwerving en net-
geeft aan dat kenmerken van professionalisering een
werken.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 35
Referenties Bang, H.P. & E. Sorensen (2001). ‘The every-day maker; building political rather than social capital’ in: P. Dekker & E.M.Uslaner (eds.). Social capital and participation in daily life, Routledge, London. Bovens, M., e.a. (1995). De verplaatsing van de politiek. Een agenda voor democratische vernieuwing, Wiardi Beckman Stichting. Brink, G. van der (2004). Schets van een beschavingsoffensief; over normen, normaliteit en normalisatie in Nederland, Amsterdam University Press, Amsterdam. Daal, Henk Jan van, Winsemius, Aletta and Plemper, Esther (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten. Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. Dekker, P. ‘Andere burgers?’, in: Meurs, P.L., E.K. Schrijvers & G.H. De Vries (2006). Leren van de praktijk; gebruik van lokale kennis en ervaring voor beleid, Amsterdam University Press, Amsterdam. Duyvendak, J.W., G. van der Laan & L. Veldboer (2003). ‘Onteigening’ in tijden van vraagsturing en accountability. Opstellen over de gewenste verhouding tussen bewoners, overheden en instellingen. Den Haag/Utrecht: Gradus Hendrik Stichting. Uyterlinde, M., K. Neefjes & R. Engbersen (2007). Welzijn versterkt burgerschap. Movisie, Utrecht. Engelen, E.R. & M. Sie Dhian Ho (eds.) (2004). De staat van de democratie, democratie voor bij de staat, Amsterdam University Press, Amsterdam. Fung, A. & E.O. Wright (2003). Deepening democracy: institutional innovation in empowered participatory governance, Verso, London. Haan, I. de & Duyvendak, J.W. (2002). In het hart van de verzorgingsstaat; het ministerie van Maatschappelijk Werk en zijn opvolgers (CRM, WVC, VWS), 1952-2002 Walburg Pers, Zutphen. Hart, J. de (2005). Landelijk Verenigd.Grote ledenorganisaties over ontwikkelingen op het maatschappelijk middenveld, SCP, Den Haag. Hart, J. de, & P. Dekker (1999). ‘Civiq engagement and volunteering in the Netherlands: a ‘Putnamian’ analysis’, in: J.W. van Deth, M. Maraffi, e.a., (eds.) Social capital and European Democracy, Routledge, London/New York, p. 75-107. Hueting, E. (1989). De permanente herstructurering van het welzijnswerk, Walburg Pers, Zutphen. Lans, J. van der (2005). Koning burger; Nederland als zelfbedieningszaak, Augustus, Amsterdam. Koenis, S. (1993). De precaire professionele identiteit van sociaal werkers, NIZW, Utrecht. Metz, J. (2006). De tweeledige werking van intermediairen voor burgerparticipatie, Humanistic University Press, Amsterdam. Metz, J. (2007). ‘Waarom burgerparticipatie zo taai is. De grote mismatch in het sociale beleid’, in: TSS, 5, p. 20-23. Meurs, P.L., E.K. Schrijvers & G.H. De Vries (2006). Leren van de praktijk; gebruik van lokale kennis en ervaring voor beleid, Amsterdam University Press, Amsterdam. Pierre, J & B. Guy Peters (2000). Governance, politics and the state, St. Martin’s Press, New York. Tonkens, E.J. (2006). De bal bij de burger; burgerschap in een pluriforme dynamische samenleving, Amsterdam University Press, Amsterdam. VOC Tandem (2007). Jaarverslag 2006.
36 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
4
The application of marketing and branding within the context of volunteering: views from the United Kingdom and the Netherlands
plaatsbepaling Hans Kars, partner in het bureau Kars Met interesse heb ik het artikel over ‘marketing and branding within the context of volunteering’ gelezen. Hierbij een paar opmerkingen mijnerzijds. In de eerste plaats gaat ‘branding’ over het maken van verschil. Door onderscheid tussen ‘brands’ van vrijwilligersorganisaties ontstaat voor potentiële vrijwilligers, maar ook voor de medewerkers, de mogelijkheid om zich te identificeren en te verbinden met één van de organisaties. Tussen vrijwilligersorganisaties bestaat namelijk verschil. Elke organisatie heeft een unieke set van kernwaarden en daaraan gekoppelde diensten en producten. In de tweede plaats vormt merkidentiteit de basis van de ‘brand’ en gaat marketing over het vermarkten daarvan. De identiteit geeft weer wie de organisatie is en wil zijn in relatie tot de diensten die zij levert. In het artikel wordt het onderscheid tussen merkidentiteit en marketing niet scherp geformuleerd. De suggestie kan ontstaan dat het inzetten van marketing volstaat. Dat is niet zo. De basis van het vinden van nieuwe vrijwilligers is een merkidentiteit die wezenlijk en onderscheidend is, zodat potentiële vrijwilligers zich kunnen verbinden met organisaties. Hoe beter de ‘brand’, des te groter is de zelfsturende werking. In plaats van de doelgroep te werven, komt de doelgroep naar jouw organisatie toe. In de derde plaats is het onderscheid tussen reputatie en identiteit belangrijk. Reputatie is wat anderen van jouw organisatie vinden, identiteit is wie en wat de organisatie zelf is. De reputatie van het vrijwilligerswerk is volgens het artikel blijkbaar stoffig, traditioneel en niet effectief. Het veranderen van negatieve reputaties kan alleen door te laten zien wie en wat het vrijwilligerswerk zelf is en niet, zoals in het artikel terecht wordt gesteld, door een taal (het begrip ‘cool’) te gebruiken die niet authentiek en wezenlijk is. Mensen hebben haarscherp door wat echt en onecht is. In de vierde plaats wordt er terecht op gewezen dat bij het inzetten van branding en marketing betrokkenheid van de hele organisatie noodzakelijk is. Het gaat niet over het inzetten van technieken door een aantal professionals, maar over het zijn en handelen van de totale organisatie. Intern brandmanagement is een must.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 37
The application of marketing and branding within the context of volunteering: views from the United Kingdom and the Netherlands
4 Dr. Philippa Hankison and Colin Rochester, Centre for the Study of Voluntary and Community Activity, Roehampton University (London) Dr. Linda Bridges Karr and drs. Inge van Steekelenburg, MOVSIE, the Netherlands Centre for Social Development (Utrecht, the Netherlands)
Introduction
support them) have recently been adopting marketing
Opinions are divided about current trends in voluntee-
techniques that have been developed and tested within
ring; they depend largely upon what is being counted
the commercial world. The UK charity sector has been
and how. Figures from the 2003 Home Office Citizen-
particularly successful in demonstrating the practical
ship Survey in the United Kingdom show a healthy inc-
benefits of branding by shifting their focus from mar-
rease, while 2004 figures from the UK Office for Natio-
keting the problem to marketing the solution (Lindsay
nal Statistics indicate a troubling decline. Long-term
& Murphy, 1996).
predictions in the Netherlands are similarly ambiguous. According to the Netherlands Institute for Social
One of the strongest arguments to be advanced for the
Research (SCP), longitudinal data from the Periodic
use of marketing techniques in the volunteering sector
Survey of Living Situation (POLS) conducted by Statis-
is that volunteering currently suffers from an ‘image
tics Netherlands suggest a relatively stable rate of vol-
problem’ (see e.g. Hankinson & Rochester, 2005; Hein-
unteering since 2000, with the current rate around for-
sius et al., 2001). Long-standing impressions and the
ty percent. Data from the time-use surveys of the SCP,
demographics of traditional volunteers have spawned
however, indicate an overall decline over the same pe-
a popular perception that volunteering is ‘boring’,
riod, with the current level around thirty percent (SCP,
‘stuffy’ and increasingly irrelevant to contemporary ti-
2007).
mes (e.g. Ferrier et al., 2003; Institute for Volunteering Research, 2004). In particular, considerable evidence
Even the most optimistic figures provide evidence that
suggests that the concept of volunteering is particular-
volunteers continue to be drawn from narrow and
ly unattractive to young people (see e.g. Gaskin, 1999).
shrinking segments of society – a ‘crisis of supply’ that
Other authors have argued that some efforts intended
was identified by Hedley and Davis Smith in 1992. As
to increase the supply of volunteers may also increase
a remedy for this situation, many non-profit and vol-
the risk of a ‘tragedy of the commons’ in the voluntee-
unteer-involving organisations (and the agencies that
ring world (see the supplement to Volume 4 of this
Direct all correspondence regarding this article to
[email protected].
38 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Application of marketing and branding
journal). By focusing solely on reaching new target
The image problem
groups and “selling” volunteering to more and more
One of the most common themes in research on volun-
people, the volunteering sector may be ensuring a con-
teering is that it suffers from an ‘image problem’
tinuing trend of high turnover and limited commit-
among certain groups. Much of this image problem
ment. According to this argument, the responsible ma-
can be attributed to characteristics that are associated
nagement and cultivation of the supply of volunteers is
with ‘traditional’ forms of volunteering and the demo-
as important as (if not more important than) the identi-
graphics of those who have traditionally participated
fication of new sources of volunteers.
in them. In short, some people tend to view volunteering as boring, old-fashioned, or irrelevant to contem-
This article considers the relevance and implications
porary life, while ethnic minorities may see it as the
of applying principles of brand management and mar-
domain of population groups in which they are not
keting to the context of volunteering. It is based on ex-
welcome.
ploratory research conducted in the UK (Hankinson &
One common response to the image problem is to
Rochester, 2005) and empirical observations from
search for new terminology that is better capable of
practical experiences during a Dutch project to stimu-
communicating the aspects of volunteering that speak
late volunteering among young people (www.movi-
to the needs and interests of a wider segment of con-
sie.nl/jongerenactief). We argue that, while marketing
temporary society. The transition from the term ‘vol-
can offer effective tools (in particular, brand manage-
unteer work’ to ‘volunteering’ in the English-speaking
ment) that can help organisations that involve volun-
world and from ‘vrijwilligerswerk’ [volunteer work] to
teers and those that promote volunteering, no single
‘vrijwillige inzet’ [voluntary effort] in the Netherlands
technique or initiative should be considered ‘the ans-
(and Flanders) provides a clear illustration of this
wer’, due to the complexity of the problems and issues
struggle. Other sources suggest that efforts to create
that are involved. We stress that any over-arching cam-
novel terms are unlikely to make much of a difference
paign must be accompanied by efforts to help indivi-
(Klein Hegeman & Kuperus, 2003), and that organisati-
dual organisations and sectors develop a better under-
ons would do better to focus their attention on the acti-
standing of what they have to offer to the target groups
vities they offer and how they communicate about
that they wish to reach. We thus elaborate on the im-
them.
portance of focusing on both the internal and external faces of volunteering.
In many cases, the image problem appears to be less the result of general impressions than of negative experiences that people have actually had with voluntee-
The article is organised as follows. We begin with a
ring. In addition to general descriptions of voluntee-
summary discussion of the ‘image problem’, which
ring (e.g. boring, irrelevant, time-consuming, old-fa-
underlies many applications of marketing concepts to
shioned), many studies regarding this image problem
the context of volunteering. We then present over-
allude to feelings of being unwelcome and unapprecia-
views of exploratory research conducted in the UK
ted, to activities that are poorly organised, to organisa-
and insights gained through the development of a
tions that are poorly managed or to situations in which
Dutch youth-volunteering initiative. The subsequent
volunteers feel that their time has been wasted (e.g. In-
analysis focuses on the application of brand manage-
stitute for Volunteering Research, 2005; Hankinson &
ment as a means of increasing volunteer participation.
Rochester, 2005). Results that reflect such first-hand
We close by considering the extent to which branding
experiences suggest that this type of negative percepti-
and other elements of marketing are applicable to the
on is less likely to be remedied by a general overhaul of
volunteering context and the adaptations that may be
the image of volunteering than by conscious efforts to
necessary for marketing interventions to be effective.
improve the volunteering experience within organisa-
Because of the exploratory nature of the research and
tions.
experiences from which they are derived, all of our
Although it is clear that many people do have negative
conclusions are tentative and should be tested through
perceptions regarding volunteering in general, it is far
further empirical study.
from an uncontested fact that specific contexts of vol-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 39
unteering – or individual volunteers – suffer from the
sed, including six national organisations and four local
same image problem. Research by Koppen and Rie-
organisations, three of which were volunteer centres.
kwel (2006) shows that high school students in the Ne-
Following the typology developed by Davis Smith
therlands may evaluate their peers who volunteer
(2000), the selection of volunteers included those who
slightly more highly than they do their peers who do
were engaged in service to others, self-help (or mutual
not volunteer. Moreover, even though few of the 382
aid), campaigning and participation and governance.
respondents considered volunteering ‘cool’, even fewer described it as ‘boring’, and nearly half considered
Perceptions of volunteering
it a worthwhile activity. In a review of literature con-
One of the most prominent results to emerge from the
cerning volunteering and the media, Machin (2005) re-
research was the consistent perception that voluntee-
ports considerable ambiguity concerning public per-
ring suffers from a three-dimensional image problem.
ceptions of volunteering. According to this review, per-
First, neither volunteers nor the government appears
ceptions of volunteering are heavily influenced by
to recognise the full range and scope of the activities
personal experience, social environment, demographic
covered in the category of volunteering. Second, res-
characteristics and specific details of particular volun-
ponses from the interviews suggested that traditional
teer activities and organisations. Koppen and Riekwel
“vertical” volunteering was associated with a number
argue that improving the availability of information
of negative images (e.g. “the blue rinse brigade”, “do-
about the possibilities and benefits of volunteering
gooders”). A third component of the image problem to
would have more effect on the rate of volunteering
emerge in the research involved the low status of vol-
than would attempts to improve the image of voluntee-
unteering and the general lack of respect that volun-
ring by labelling it as “cool” (or some other generic po-
teers’ experience. Interestingly, terminology played a
sitive adjective).
prominent role in many of the interviews.
Branding as a means of increasing volunteer
Not all of the images that emerged during the inter-
participation
views were negative. Most of the managers shared si-
Despite the ambiguities in the literature, the concept
milar views regarding the most important positive
of volunteering is indisputably vulnerable to a number
images or messages about volunteering. These percep-
of negative associations. One obvious solution for this
tions can be categorised according to four types of va-
problem would be to turn to the world of marketing in
lue: intrinsic, instrumental, civic and leisure. The in-
a search for ways to structure and manage the impres-
terviews perceived that volunteers were engaged in in-
sions that exist within various segments of society.
trinsically worthwhile activity by choosing freely to
This section discusses two investigations of this issue.
help others who were at some disadvantage, by see-
The first regards an exploratory research project that
king to change lives and by “bringing about social
was conducted in the UK. The second investigation in-
change”. In addition, volunteering was perceived as an
volves a project carried out to stimulate volunteering
instrumental means of acquiring career-enhancing
among young people in the Netherlands.
skills or of coping with personal difficulties. The perceived civic value of volunteering was expressed in
Exploratory research in the UK
terms of contributions to the community. In this, the
Hankinson and Rochester (2005) conducted interviews
interviewees stressed that “the big issue for voluntee-
with senior managers from national and local volun-
ring is that it doesn’t happen nationally but it happens
teer-promoting organisations and focus groups with
locally”. Finally, the senior managers considered vol-
current volunteers in order to explore “the need to re-
unteering as a rewarding way to spend leisure time.
shape perceptions of volunteering and the extent to
These values could provide a foundation for develo-
which this may be achieved through branding” (Han-
ping a generic brand that would deliberately commu-
kinson & Rochester, 2005). The organisations and vol-
nicate desired messages about volunteering.
unteers were chosen to reflect the “enormous diversity” of sectors and activities covered by the concept of
In contrast to the senior managers who were intervie-
volunteering. The managers represented volunteering-
wed, volunteers participating in the focus groups ten-
infrastructure organisations, both general and speciali-
ded to use their own areas of activity as a point of refe-
40 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Application of marketing and branding
rence, rather than speaking of volunteering in general.
would combine the principles of altruism and self-inte-
In fact, some participants did not even identify thems-
rest to benefit communities as well as individuals.
elves as volunteers, but simply as people who were active in their own communities.
The opinions of the managers revealed considerable consensus regarding the application of branding to the
Many of the positive associations that the volunteers
promotion of volunteering at the local and national le-
reported were consistent with those mentioned by the
vel. They reported a belief that a branded approach
managers. These associations included contributing
could be used to develop a consistent, overarching
time to help others, personal growth and contributing
message concerning volunteering that would be able to
to shaping the community. They also referred to a sen-
unify the diverse strands of volunteering. According to
se of social belonging and a “good feeling” about their
the managers, the branding approach should be deve-
activities. Although their comments about the positive
loped in terms of a common message and a common
aspects of volunteering were clearly based on their
visual identity (e.g. logo), thereby providing a consis-
own experiences, many of the volunteers said that the
tent “face and voice” for volunteering.
specific causes or activities with which they worked were not their sole reason for volunteering. They refer-
In the focus groups, the volunteers tended to have a
red to a general impulse to volunteer, which would
more limited view of promotion, referring primarily to
have led them to contribute their efforts to other cau-
local activities (e.g. “fun days”, promotional flyers, lo-
ses under different circumstances.
cal media coverage). Although the concept of branding was unfamiliar to most of the volunteers, they did ac-
One key finding from the interviews and the focus
knowledge the importance of sending consistent mes-
groups involves the strong link between perceptions of
sages about volunteering in order to facilitate generic
volunteering as a general phenomenon and each of the
promotional activities. The volunteers also thought
four distinctive areas of activity. The senior managers
that national promotional campaigns could help volun-
who were interviewed and the volunteers who partici-
teer recruitment at the local level.
pated in the focus groups all attributed distinct associations (both positive and negative) to each of the four volunteering1.
Empirical insights from the Netherlands
A second important finding is
In June 2004, a project was initiated to stimulate vol-
that there were few linkages between the four areas. A
unteering among young people in the Netherlands2.
generic concept could shift the focus towards what
This project, entitled &Joy, comprised a number of
they have in common, rather than what distinguishes
sub-projects, including an initiative focused on the ap-
them from one another.
plication of marketing within the non-profit sector.
areas of
In the commercial sector, most organisations (particuPromoting volunteering and managing the brand
larly those that focus on young people) develop marke-
While acknowledging the diversity entailed in the con-
ting strategies for reaching specific target groups. The-
cept of volunteering, the senior managers that were in-
se strategies often involve market segmentation. Ac-
terviewed saw considerable consistency in the reasons
cording to the initial documentation of &Joy
people have for volunteering. The most prominent of
(www.movisie.nl/jongerenactief), the generic term
these reasons involve helping others and improving
“young people”, as commonly used within the volun-
the community, in addition to gaining new skills and
teer sector, fails to reflect the mosaic of youth partici-
having flexibility in carrying out activities. According
pation that civil society deserves. Project documentati-
to the interviewees, these reasons reflected a contem-
on argued that volunteer organisations should be more
porary rationale for volunteering, representing a shift
aware of the diversity of young people and their needs,
away from the traditional religious and moral bases of
and that their activities and market combinations
philanthropy. They believed that volunteering could
should be more specific when seeking to reach young
best be promoted through an inclusive approach that
volunteers.
1 For a detailed discussion of this point, see Hankinson & Rochester (2005). 2 The project was initiated within CIVIQ, the Dutch national volunteer centre, which has now merged into MOVISIE, the Netherlands Centre for Social Development.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 41
Another issue that &Joy sought to address was the
vides concrete steps with which organisations can de-
image problem discussed earlier in this article. In addi-
velop their own marketing plans.
tion to researching the motivations of young volunteers (Karr, 2005), the project included a variety of acti-
Combining the world of commercial marketing and
vities involving youth participation and image buil-
the field of volunteering to develop a high-quality pro-
ding. To broaden its perspective on the image problem,
duct proved complex and difficult. Collaboration with
members of the project team investigated a number of
the marketing bureau allowed the team to gain a new
practices in the fields of branding and marketing in ge-
perspective on their day-to-day practice. The focus on
neral.
the image-formation processes and mindsets of young people was particularly helpful. On the other hand,
Marketing resources
the experience underscored the importance of maintai-
Together with a number of marketing agencies, the
ning control over the development of such initiatives,
project team focused on communicating about youth
ensuring that they remain the result of collaboration.
volunteering and how MOVISIE could encourage organisations to utilise marketing principles. For example,
Dissemination of the resources
portfolios about youth participation at the national le-
The clinic that the project team ultimately launched in
vel were developed and distributed on the Internet and
the field consisted of a theoretical component and an
in the field. In developing ways of transferring know-
interactive practical component. The theoretical com-
ledge about marketing to volunteer organisations, it
ponent was intended to provide a dynamic and illus-
became clear that creating a new image was not
trative introduction to the contemporary world of
enough.
young people. In addition, it covered the basic princi-
Earlier research (Klein Hegeman & Kuperus, 2003) had
ples of marketing by introducing such practical me-
shown that, instead of trying to find another term for
thods as recognising the difference between identity
volunteering, organisations should approach it diffe-
and image, the definition of Unique Selling Points and
rently. Against this backdrop, the project team collabo-
the 5 P’s (i.e. Product, Price, Place, People and Promo-
rated with a marketing agency to develop a marketing
tion). The clinic ended with an assignment in which
clinic. The goal of the clinic was to help organisations
participants prepared their own activity schedules,
realise that principles of marketing and branding could
which they could take back to their organisations in
provide a new perspective on youth participation wit-
the form of concrete action steps.
hin their organisations.
The project team felt strongly that the participants should be able to leave the clinic with concrete actions
In 2005, two test-runs of the clinic were held for repre-
that they could undertake in their own organisations.
sentatives of local and national organisations that are
More importantly, the clinic aimed to effect a change
active with young volunteers (e.g. Red Cross, Youth for
of mindset. Preliminary evaluations indicated that par-
Christ, volunteer centres and several commercial part-
ticipants had indeed gained a new perspective on
ners). It became clear that volunteer-involving organi-
young people within their organisations.
sations were in need of a new marketing-based way of thinking. Feedback from the clinics suggested that, the
In addition to offering the clinic to groups of partici-
participants preferred to receive information about the
pants from volunteer-involving organisations, the pro-
experiences that young people have within their own
ject team wished to use the concept to promote the use
worlds and the images that they have of volunteering,
of marketing as a way of reaching young people. To
as well as concrete marketing tools that would be of
this end, they worked with the marketing bureau to
practical use within their own organisations.
create a train-the-trainer module, whereby representa-
After attempting to translate commercial marketing to
tives from organisations could receive the tools neces-
the context of volunteer organisations, the participants
sary to offer the clinic within their own organisations
expressed a need for a handbook containing facts, figu-
and communities. To date, the module has been offe-
res and examples. In response, the project team publis-
red four times. Although the module contained no me-
hed a handbook entitled Cornering the Youth Market
chanism for systematically tracking the subsequent
(CIVIQ, 2006) to support the clinic. The handbook pro-
use of the clinic, internal communications have confir-
42 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Application of marketing and branding
med that the clinic has since been offered 45 times to
organisation does and the values for which it stands”
approximately 675 participants.
(pp. 94-95).
The materials from the clinic were published in the
Practical experience with marketing within the &Joy
handbook and on the Internet. During its first year of
project appears consistent with the findings of the UK
publication, more than one thousand copies of the
research that volunteering would benefit from adop-
handbook were sold. The handbook has been used in
ting brand-management principles. There is a recogni-
an initiative that involves matching young people with
sed need for a ‘make-over’ to promote a more up-beat,
organisations in order to develop marketing plans. Alt-
helpful and modern representation of volunteering
hough this initiative has produced a number of appa-
(Gaskin 1998). This would involve transforming the re-
rently excellent marketing plans, it has not succeeded
ceived image of volunteering into a more managed pre-
in effecting the necessary changes in the mindsets of
sentation of volunteering through branding. As presen-
the organisations that they involve. In essence, the
ted in this article, the perceptions that managers in vol-
plans have remained the “property” of the young peop-
unteer-involving organisations and volunteers them-
le who helped design them; the organisations have fai-
selves view volunteering could form the basis for deve-
led to “buy into” them.
loping a brand. As observed in the Netherlands, however, the process of brand development (and other mar-
The final report from the initial project period for &Joy
keting applications) should be integrated throughout
(December 2006) states that awareness concerning the
the various layers of practice in the volunteering sec-
use of marketing and branding had been disseminated
tor. As Hankinson (2004) argues, the effectiveness of
throughout the local level of the volunteering sector in
any brand depends on a smooth interface between a
Netherlands3.
The clinics clearly provided food for
brand’s key messages and visual identity (its external
thought to many of the participants, and many of the
face) and the extent to which infrastructure and orga-
forty trainers have been quite active. In December
nisational support personnel understand the function
2006, the project team attempted to contact individu-
and objectives of the brand (its internal face).
als and organisations who had participated in the cli-
The brand-development process should also consider
nics and train-the-trainer programmes in order to ga-
the heterogeneity of volunteering. The specific areas
ther further insight into their results. Information re-
of voluntary action identified in this study had their
ceived during this telephone inventory suggests that
own distinctive sets of images, which should be deve-
the initiative has stimulated interest in the use of mar-
loped as “sub-brands”, thereby expressing their dis-
keting, but that this interest has yet to be firmly rooted
tinctive “flavour” and emphasising their relationship to
in the participants’ organisations and translated into
the generic volunteering brand.
the
concrete application. As with any trend, the effects of the introducing brand Analysis
management (and other marketing techniques) into
Hankinson and Rochester (2005) observe that percepti-
the world of volunteering are not immediately obvi-
ons of volunteering are largely images (which are re-
ous, and systematic research is slow to develop. None-
ceived) rather than identities (which are transmitted).
theless, literature is accumulating concerning marke-
They argue that the development and promotion of a
ting within the non-profit sector4 (as well as in the cul-
volunteer brand would allow organisations and agen-
tural, healthcare, and other “social” sectors), and some
cies that are involved in supporting volunteering to
of these studies specifically examine the relationship
exercise more control over public perceptions of vol-
between marketing and volunteering. Although no cle-
unteering. Summarising various studies from both
ar consensus exists concerning the utility of applying
commercial and non-profit contexts, they conclude
marketing concepts to non-profit and volunteer con-
that “the brand is an active agent in the communicati-
texts, most authors agree that any such application re-
on process, one that deliberately promotes desired
quires at least some level of adaptation before they can
messages which describe what the product, service or
be applied in non-commercial settings.
3 The 2006 Annual Report for the &Joy project is available upon request from the fourth author (
[email protected]) 4 See the literature review by Hankinson (2001).
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 43
According to the definition advanced by the American
on about altruism and self-interest, given that marke-
Marketing Association (www.marketingpower.com/
ting essentially involves appealing to the motivations
mg-dictionary view1862.php), marketing (of which
that people have for behaving (or consuming) in cer-
branding is a component) is “… an organizational func-
tain ways.
tion and a set of processes for creating, communicating, and delivering value to customers and for mana-
Although considerable knowledge has accumulated in
ging customer relationships in ways that benefit the or-
recent decades concerning the motivation to volunteer
ganization and its stakeholders”. A key component of
(see e.g. Clary & colleagues, 1998; Omoto & Snyder,
this definition is the coordination between the inte-
2002), and although much of this literature is oriented
rests of customers (or potential customers) and those
towards identifying ways in which organisations can
of the organization. As reflected in the UK interviews,
use motivation to recruit and retain volunteers more
the interests of customers (in this case, volunteers) are
effectively, there are few links between the two bodies
closely related to the motives that they have for enga-
of literature. Marketing literature tends to draw upon
ging in particular behaviours (in this case, contributing
overly simplified or less-developed models of motivati-
effort on behalf of an organisation). The interests of or-
on, preferring to focus on more readily available demo-
ganisations in the volunteer sector (which are often
graphic and consumer behaviours for the purposes of
ideological or otherwise intangible) are likely to be
market segmentation studies (see e.g. Armstrong &
more difficult to identify than are those of commercial
Armstrong & Kotler, 2005). Likewise, the volunteer
organisations (which can usually be reduced to mone-
motivation literature tends to focus more on broad ma-
tary or other quantitative terms).
nagement philosophies and systems than it does on the practical techniques that abound in the marketing lite-
An additional issue that recurs in the literature concer-
rature.
ning the applicability of marketing to non-profit and volunteer contexts concerns the relative benefits of ad-
Attending to the faces of volunteering
opting a broad market orientation (e.g. Lauer, 1995;
Any attempt to develop and manage a volunteer brand
Shoham et al., 2006). This question highlights the dif-
should consider the motivating factors that are most li-
ference between the use of marketing techniques (e.g.
kely to be important to an organisation’s target audien-
the use of brand management to promote voluntee-
ce. The materials developed in connection with the
ring) and the integration of marketing activities throug-
youth marketing clinics in the Netherlands provide an
hout the organisation. While many non-profit and vol-
example of how this can be done. While the growing
unteer-involving organisations (if they use marketing
body of literature on volunteer motivation (see e.g. the
ideas at all) choose the former strategy, the prevailing
functional approach as developed by Clary and collea-
marketing literature tends to argue that the latter is ne-
gues, 1998) could be helpful in this regard, it would be
cessary to the long-term success of any specific marke-
necessary to translate the complex, abstract relations-
ting activities (e.g. Bussell & Forbes, 2002; Armstrong
hips in this literature into practical, useful and attracti-
& Kotler, 2005).
ve models that could be easily disseminated to organi-
One limitation of the literature on marketing in non-
sations (the external face).
profit contexts is that investigations of the marketing concepts tend to pay little attention to differences be-
Organisations must also be cultivated to ensure the ap-
tween donors and volunteers as customers. Liao and
propriate level of support for the brand and its ma-
colleagues (2001) even argue for the elaboration of a
nagement (the internal face). The steps involved in de-
new term for the non-profit context. Their argument,
veloping a market orientation (as outlined by Akchin,
however, highlights the importance of the element of
2001) could serve as a helpful guideline. These steps
exchange to the notion of market orientation. While
can be summarised as follows:
such reciprocity is not always easily transferable to the
• Researching the demands of the market and the pre-
non-profit context as a whole (e.g. recipients of ser-
vailing images of the organisation (and the competi-
vices), it is applicable to the volunteer context, through
tion)
the mechanism of motivation and reward. This relates to our previous observation concerning communicati-
• Designing the product (or service) to correspond to the identified market demands
44 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Application of marketing and branding
• Promoting the product by highlighting benefits that were identified as particularly important to the
Practical experience with the youth marketing clinics
market (i.e. branding)
in the Netherlands shows that volunteer-involving or-
• Evaluating the promotion and the market’s response to the product
ganisations are indeed receptive to adapting the principles of marketing to their current practice, particularly with regard to reaching and involving young people.
The second and third steps are likely to receive the
Openness to and acknowledgement of the importance
most attention in practice (as shown by the experien-
of these techniques, however, do not guarantee their
ces of Branding &Joy). The first step is also likely to be
successful implementation. Although a number of the
emphasised to some extent, albeit in general and ab-
organisations that participated were already familiar
stract terms (e.g. by disseminating practical guidelines
with the concepts that were presented (a few even had
to help organisations understand the specific audien-
active marketing departments), follow-up indicates
ces they wish to reach). The demands of practice, ho-
that many of the smaller, local organisations have been
wever, may cause the fourth step – continual evaluati-
unable to bring the principles into concrete practice,
on – to be overlooked entirely. Given the preponderan-
although they do appear to have begun the process of
ce of literature that warns non-profit, volunteer and
mindset change. This stresses the importance of allo-
cultural organisations of the risks involved in superfi-
wing room for sub-branding and local-level support for
cial applications of marketing activities, it may be advi-
the implementation of a generic volunteering brand.
sable to consider ways to help organisations integrate
As stated in the introduction to this article, the re-
market research and evaluation activities throughout
search and experiences upon which our observations
their operations. In addition to these steps, our re-
and arguments are based are much too limited to allow
search and observations suggest that internal structure
any generalisation or concrete conclusions. Further re-
of the organisation should be appropriately designed
search – both academic and applied – is necessary to
in order to retain individuals who are attracted
advance our ability to draw upon the resources availa-
through branding and marketing initiatives.
ble in commercial marketing in order to overcome the negative and misleading images that underlie the crisis
Discussion and conclusion
of supply (as identified by Hedley and Davis Smith,
The exploratory research in the UK identified three di-
1992), as well as the counterproductive practices that
mensions to the positive perception of volunteering in
could contribute to a tragedy of the volunteer com-
general: social purpose, benefits to individual volun-
mons (as described by Kuperus et al., 2007; Brudney &
teers and the nature of the activity. It also revealed di-
Meijs, 2007).
versity in the perceptions of various areas of volunteering, suggesting that any generic concept must allow
Despite these limitations, we are confident in stating
for the distinctive characteristics of particular forms.
that branding and other elements of marketing are po-
The study also highlighted the value of a generic con-
werful tools that organisations should use in order to
cept for highlighting commonalities among the four
expand and cultivate their existing and potential sour-
areas of volunteering, which otherwise have very few
ces of volunteers. In doing so, however, they should
linkages. Finally, the study revealed considerable sup-
take an integral approach to marketing for both inter-
port for the idea of developing and managing a volun-
nal and external audiences.
teering “brand”, although the concept remained vague to individual volunteers.
References Akchin, D. (2001). Nonprofit marketing: Just how far has it come? Nonprofit World 19:1 pp. 33-35. Armstrong, G. & P. Kotler (2005). Marketing: An Introduction (7th edition). Upper Saddle River, NJ: Pearson. Broek, A. van den, J. de Haan & J. de Hart (2007). Sociale participatie [Social participation]. pp. 189-212 in De Sociale Staat van Nederland 2007 [The Social State of the Netherlands: 2007]. The Hague: SCP.
Brudney, J. & L. Meijs (2007). Preventing a tragedy in volunteering: A new paradigm. Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO), 4: supplement, pp. 11-20. Bussell, H. & D. Forbes. 2002. Understanding the volunteer market: The what, where, who and why of volunteering. International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing 7:3 p. 244. CIVIQ (2006). Veroveren van de Jongerenmarkt [Cornering the Youth Market]. Available for purchase from www.movisie.nl Clary, E., R. Ridge, A. Stukas, M. Snyder, J. Copeland, J. Haugen & P. Miene (1998). Understanding and assessing the motivations of volunteers: A functional approach. Journal of Personality and Social Psychology. 74:1516-1531. Davis Smith, J. (2000). Volunteering and social development. Voluntary Action 3:1, pp. 9-24. Ferrier, F., I. Roos and M. Long (2003). Passions, people, and appreciation: Making volunteering work for young people. National Youth Affairs Research Scheme. Canberra, AUS: National Capital Printing. [Downloaded 21-03-2005 from www.facs.gov.au/internet/facsinternet.nsf/VIA/youthpubs/$File/passions_people.pdf] Gaskin, K. (1998). What young people want from volunteering. London: Institute for Volunteering Research. Hankinson, P. (2001). Brand orientation in the charity sector: A framework for discussion and research. International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing 6:3 p. 231. Hankinson, P. (2004). The Internal brand in Top 100 Charities. Journal of Product and Brand Management. Hankinson, P. & C. Rochester (2005). The face and voice of volunteering: a suitable case for branding? International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing 10:2 p. 93. Hedley R. & J. Davis Smith (1992). Volunteering and Society. London: Bedford Square Press. Heinsius, J., A. Hijink & B. Lassen (ed.) (2001). De generatie @.Trendrapport jongeren en vrijwilligerswerk. [Generation @: Trend report on young people and volunteering]. Utrecht: Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV)/Stichting Vrijwilligers Management (SvM). Institute for Volunteering Research (2004). Young people and volunteering: Preliminary findings and emerging lessons from primary research. [Downloaded 02-06-2005 from www.russellcommission.org/docs/young_ppl_volunteering.pdf] Karr, L.B. (2005). Jongeren en vrijwilligerswerk: een verhaal over motivation. [Young people and motivation: A story of motivation]. Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO), 2:2, pp. 47-56. Klein Hegeman, P. & M. Kuperus (2005). Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk [An investigation of the concept of volunteer work]. Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO), 2:3, pp. 17-26. Koppen, M. & Riekwel, J. (2006). Doe eens vrijwillig! Een onderzoek naar het imago van vrijwilligerswerk onder jongeren tussen de 11 en 19 jaar. [Volunteer for a change! An investigation of the image of volunteering among young people between 11 and 19 years of age.] Unpublished master’s thesis. Department of Communication Studies, Radboud University Nijmegen. Kuperus, M., L. Meijs, J. Brudney & M. Tschirhart (2007). Vrijwilligers als hout of vis. Een verkenning van de toekomst van vrijwilligerswerk. [Volunteers as timber or fish: Exploring the future of volunteering]. Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO), 4:supplement, pp. 5-10. Lauer, L.D. (1995). How to use a total marketing approach to renew your organization and make an impact. Nonprofit World 13:3 p. 51. Liao, M., S. Foreman, & A. Sargeant (2001). Market versus societal orientation in the nonprofit context. International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing 6:3 p. 254. Lindsay, G. & A. Murphy (1996). NSPCC: Marketing the ‘solution’ not the ‘problem’. Journal of Marketing Management. 12, pp. 707-718. Machin, J. (2005). Volunteering and the Media: A review of the literature. London: Institute for Volunteering Research (on behalf of the Voluntary Action Media Unit). Downloaded 4 October 2007 from: www.vamu.org.uk/downloads/voluntmedia.pdf Omoto, A.M. & M. Snyder (2002). Considerations of Community: The Context and Process of Volunteerism. American Behavioral Scientist. 45; 846. Shoham, A., A. Ruvio, E. Vigoda-Gadot & N. Schwabsky (2006). Market Orientations in the Nonprofit and Voluntary Sector: A Meta-Analysis of Their Relationships With Organizational Performance. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly 35:3 p. 453.
Websites consulted (Project &Joy) http://www.movisie.nl/jongerenactief (American Marketing Association) http://www.marketingpower.com/mg-dictionary-view1862.php
46 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
5
Op vrijwilligerswerk gaan: ervaringen in het buitenland
Internationale vrijwilligers zijn net zo moeilijk in hokjes te plaatsen als hun thuisblijven-
plaatsbepaling
de evenknieën. Dat was de eerste gedachte die bij me opkwam na het lezen van het artikel van Ten Hoorn en Keulers. Individuele internationale vrijwilligers hebben totaal verschillende motivaties, verwachtingen en ervaringen. Wat voor de ene vrijwilliger een po-
Willem-Jan de Gast,
sitieve kennismaking met een andere cultuur was en een unieke leerervaring opleverde,
senior organisatieadviseur MOVISIE
blijkt voor de ander eerder ergernis en een gevoel van onvermogen op te roepen. Juist als vrijwilligers op zichzelf zijn aangewezen omdat begeleiding ver weg of zelfs afwezig is, wordt deze verscheidenheid scherp zichtbaar. De eerste les die ik uit het artikel haal, is dat het belang van vrijwilligersmanagement op maat toeneemt om zo de verwachtingen van de vrijwilliger, de zendende organisatie en de ontvangende gemeenschap met elkaar in lijn te brengen. Ten Hoorn en Keulers laten verder zien dat bij korte en middellange uitzendingen het succes van het vrijwilligerswerk in de ogen van de respondenten positief beïnvloed wordt als zij het gevoel hebben dat ze iets concreet bijdragen en als ze daadwerkelijk contact hebben met de lokale bevolking. Grootste knelpunt voor deze groep is het gebrek aan adequate begeleiding ter plaatse. Voor de lange-termijnvrijwilligers bepaalt de onderdompeling in een andere cultuur zowel het succes als het falen van het vrijwilligerswerk. Twee aspecten hebben mijns inziens grote invloed op deze factoren, naast de verklaringen die de auteurs geven: • De doelgroep van de zendende organisatie: Er is een toenemend aantal organisaties dat vrijwilligers, al dan niet in combinatie met vakantie, uitzendt. Sommige organisaties (zoals VIA en SIW) richten zich bijvoorbeeld specifiek op jongeren en stellen de interculturele uitwisseling centraal. Andere organisaties (zoals VSO) zijn juist op zoek naar ervaren professionals in specifieke vakgebieden. En weer andere (zoals Commundo) richten zich op de maatschappelijk betrokken vakantieganger. Voor al deze doelgroepen gelden andere combinaties van succes- en faalfactoren. • De aard van de werkzaamheden: Het maakt nogal wat uit of een vrijwilliger gezamenlijk met anderen een huis gaat bouwen of dat hij leraar wordt in een lokale gemeenschap in een ontwikkelingsland. Niet alleen de duur van de inzet heeft dan invloed op zijn beleving van het vrijwilligerswerk, maar ook de manier waarop de vrijwilliger in contact kan komen en een relatie kan opbouwen met de lokale cultuur. Zoals de auteurs zelf al aangeven, weten we nog te weinig van aard en omvang van het internationale vrijwilligerswerk om met meer precisie te kunnen aangeven welke combinatie van factoren voor positieve effecten zorgt. Dit onderzoek draagt daarvoor bouwstenen aan, maar verder onderzoek is zeker nodig. Dat is de tweede les. Een cruciale vraag in het onderzoek is in hoeverre internationaal vrijwilligerswerk leidt tot meer (neiging tot) vrijwilligerswerk in Nederland. De auteurs concluderen op basis van de interviews dat die relatie er niet direct is. Tegelijk geven ze aan dat internationale vrijwilligers in korte tijd zeer veel vrijwilligerswerk verzetten. De derde les is wat mij betreft dat we boven water proberen te krijgen hoe we enerzijds die intense vrijwilligerservaring kunnen benutten om de poel van vrijwilligers te vergroten, en anderzijds hoe we kunnen werken aan het versterken van het global citizenship van de internationale vrijwilliger.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Op vrijwilligerswerk gaan: ervaringen in het buitenland
| 47
1
5 Drs. Esther M. Ten Hoorn Kimberly M. Keulers RSM Erasmus University
Inleiding
saties wisselend (De Beus, 2003).
Eén thema binnen het vrijwilligerswerk, waar nog
Internationaal vrijwilligerswerk is een belangrijk on-
weinig onderzoek naar is gedaan, is het vrijwilligers-
derzoeksthema. Ten eerste, vanuit het perspectief van
werk door Nederlanders in het buitenland. Veel orga-
‘volunteerability’- de bereidheid, geschiktheid en be-
nisaties zenden vrijwilligers uit naar (ontwikkelings-
schikbaarheid van individuen om vrijwilligerswerk te
)landen in Afrika, Azië, Oost-Europa en Latijns-Ameri-
doen (Meijs, Ten Hoorn en Brudney, 2006). Individuen
ka. Steeds vaker worden reizen naar het buitenland
die internationaal vrijwilligerswerk hebben gedaan,
gecombineerd met vrijwilligerswerk. Er blijkt een stij-
hebben nieuwe vaardigheden, kennis en werkervaring
gende vraag te zijn, en een zich ontwikkelend aanbod,
opgedaan: zogenoemde eerder verworven competen-
voor combinaties van vakantie en vrijwilligerswerk
ties (Van Dam et al., 2004). Dit verstevigt hun positie
(Meijs, 2007). Ook Brewis en Ellis (2005) en Sherraden
op de vrijwillige en betaalde arbeidsmarkt (zie Meijs,
et al. (2006) merken op dat recente trends een stijging
Ten Hoorn en Brudney, 2006).
aantonen in het aantal internationale vrijwilligers. Bij
Ten tweede, positieve ervaringen met internationaal
organisaties, zoals EVS en Responz International, is het
vrijwilligerswerk kunnen leiden tot enthousiasme om
aantal uitgezonden vrijwilligers stijgende (De Beus,
meer (internationaal en nationaal) vrijwilligerswerk te
2003). Het ontstaan van nieuwe vormen van internati-
doen. Vanuit het perspectief van vrijwilligerswerk als
onaal vrijwilligerswerk, als ook het uitwisselen van
een ‘natuurlijke hulpbron’ (Brudney en Meijs, 2007)
vrijwilligers tussen ontwikkelingslanden zit in de lift
helpt de intense ervaring die wordt opgedaan tijdens
(Davis Smith et al., 2005; McBride et al., 2003). Zo zijn
het (internationale) vrijwilligerswerk om vrijwilligers
recentelijk in Nederland en in de EU subsidieprogram-
te ‘kweken’. Gemiddeld besteden Nederlanders 100
ma’s opgericht voor culturele uitwisselingen en vrij-
uur per jaar aan vrijwilligerswerk2 (CBS, 2005). Een
willigerswerk door jongeren, zoals Xplore en Youth in
vrijwilliger die 2,5 week werkt, doneert dus evenveel
Action. Een kanttekening hierbij is dat bij sommige or-
uren als de gemiddelde Nederlander in één jaar!
ganisaties, zoals SIW en VIA, het aantal uitgezonden
Daarnaast dragen vrijwilligers in het buitenland, mits
vrijwilligers dalende was tot 2003 en bij andere organi-
de werkzaamheden duurzaam zijn, bij aan ontwikke-
1 De auteurs willen graag hun dank betuigen aan Lucas Meijs voor de wetenschappelijke ondersteuning en aan Inge van Steekelenburg voor haar inhoudelijke adviezen. 2 Volgens het Tijdsbestedingonderzoek 2005 van het CBS besteden Nederlanders gemiddeld 2 uur aan vrijwilligerswerk per week, dus ongeveer 100 uur per jaar. Een derde van de Nederlandse bevolking doet aan vrijwilligerswerk. Dus de gemiddelde vrijwilliger doet voor 3x2= 6 uur per week aan vrijwilligerswerk, ofwel 300 uur per jaar (www.tijdbesteding.nl/hoelangvaak/vrijetijd/vrijwilligerswerk/mantelzorg-kerkgang/20061018.html, bekeken 5 oktober 2007).
48 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
ling en het behalen van de Millennium Development
andere managementbenadering vergen. Deze ver-
Goals, het creëren van draagvlak voor ontwikkeling en
wachting is gebaseerd op eigen ervaringen van één van
vrijwilligerswerk en het verlenen van diensten (Brewis
de auteurs als internationale vrijwilliger en tevens op
en Ellis, 2005).
basis van het onderzoek door Sherraden et al. (2006)
De auteurs van dit artikel vragen zich vanuit een ma-
naar de vormen en structuren van internationaal vrij-
nagementperspectief af of er een positief verband kan
willigerswerk, waarin ook onderscheid gemaakt wordt
zijn tussen 1) de positieve of negatieve beleving van de
tussen korte en lange-termijnvrijwilligerswerk.
vrijwilliger en 2) de mate van voorbereiding, organisa-
Bij de ‘succesfactoren’ en ‘knelpunten’ wordt niet ge-
tie en ondersteuning door de Nederlandse en plaatse-
keken naar de impact van het vrijwilligerswerk op de
lijke uitzendorganisatie. Inzicht krijgen in de succes-
doelgroep, omdat dit haast onmogelijk te meten is. De
factoren (positieve beleving) en knelpunten (negatieve
focus ligt op onderzoek op microniveau, zijnde de bele-
beleving) van internationaal vrijwilligerswerk is daar-
ving en ervaring van de vrijwilligers. Deze benadering
om zeer relevant.
is nog minder onderzoek naar gedaan dan op macro- of mesoniveau.
De hoofdvraag die in dit artikel wordt onderzocht luidt:
Internationaal vrijwilligerswerk door
Wat zijn succesfactoren en knelpunten voor
Nederlanders
internationaal vrijwilligerswerk, naar de
Beeld van de omvang
beleving van Nederlandse internationale
Volgens een schatting van De Volkskrant (Vos, 2004)
vrijwilligers?
combineren jaarlijks 3000 Nederlanders vrijwilligerswerk met een vakantie. Om een indruk te krijgen van
Een subvraag hierbij is of er verschil zit tussen korte
hoeveel vrijwilligers er jaarlijks worden uitgezonden,
termijn en lange- termijnvrijwilligerswerk in het bui-
zijn deze aantallen in tabel 1 weergegeven. Het betreft
tenland, omdat beide soorten vrijwilligers wellicht een
hier tien (vooral grotere) organisaties in Nederland, die
Tabel 1. Tien aanbieders van internationaal vrijwilligerswerk in Nederland3 Naam organisatie
1
SIW
2 3 4
Internationale Bouworde VSO ICCO
5 6
VIA ICA
7
Activity International
8 9 10
Travel Active Habitat for Humanity NL Commundo
Activiteiten
Korte en lange-termijnvrijwilligersprojecten in het buitenland Korte bouwprojecten in Oost-Europa, Marokko en Rusland Lange-termijnuitzending van professionals Interkerkelijke organisatie voor ontwikkelingssamenwerking Interculturele uitwisseling via vrijwilligerswerk Trainen van vrijwilligers en de bemiddeling bij uitzending Au-pair organisatie, vrijwilligerswerk, taalreizen en werkvakanties Culturele uitwisselingsorganisatie Bouwreizen naar het buitenland Combinatie reizen en vrijwilligerswerk
Jaar van oprichting
# uitgezonden Nederlanders in 2006
Totaal # uitgezonden Nederlandse vrijwilligers
1953
4004
n.b.
1957
400+
25000
1958 1964
120 17
1100 2345
1969 1977
86 15
6000 200+6
1988
500-6007
19898
415 414 260
n.b. 1900-2000 1639 448
1993 2003
3 In deze tabellen zijn alleen organisaties opgenomen die vrijwilligerswerk in het buitenland aanbieden, een Nederlands contactadres hebben, te bereiken zijn via een Nederlands telefoonnummer, zijn vermeld op vrijwilligerswerk.startpagina.nl (bekeken 4 juli 2007). Enkele zijn toegevoegd gedurende het onderzoek. Bronnen zijn de websites van deze organisaties en telefoonische en e-mail contacten met de organisaties.. 4 Hermans (2006) 5 In de periode van 1997 - 2007 6 In de periode van 1995 - 2007 7 Hermans (2006) 8 Oprichting vrijwilligersprogramma in 1999
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 49
vrijwilligers naar het buitenland sturen. Internationaal
er zijn vele verschijningsvormen (zie tabel 2). Deze ver-
vrijwilligerswerk lijkt groeiende, omdat er zowel in de
schijningsvormen verschillen onderling op verschil-
jaren vijftig als in de 21e eeuw en in alle decennia daar-
lende aspecten. Keuzes die gemaakt worden betreffen-
tussen nog steeds nieuwe, succesvolle organisaties
de deze aspecten kunnen invloed hebben op de ver-
worden opgericht.
wachtingen, ervaringen en tevredenheid van de
Het is, echter, nog onduidelijk hoe groot dit veld van
vrijwilliger. Een vrijwilliger die bijvoorbeeld alleen
internationaal vrijwilligerswerk is binnen Nederland.
komt te werken, terwijl deze eigenlijk verwachtte deel
Door de versnippering en vele eigen initiatieven kan
uit te gaan maken van een gezellige groep buitenlandse
hierop geen volledig antwoord worden gegeven.
vrijwilligers, zal teleurgesteld kunnen worden. Evenzo kan de soms moeilijke leefomgeving op het platteland,
Vormen van internationaal vrijwilligerswerk
vaak zonder elektriciteit en stromend water, leiden tot
Internationaal vrijwilligerswerk is een breed begrip en
teleurstelling.
Tabel 2. Vormen van internationaal vrijwilligerswerk Aspect
Vorm
Duur
• Korte duur: 1week - 3 maanden • Middellange duur: 3 - 6 maanden • Lange duur: meer dan 6 maanden (gebaseerd op Sherraden et al., 2006)
Collega’s
Alleen
Met een (reis) groep of andere internationale vrijwilligers
Georganiseerd verband
Zelf georganiseerd
Via een (commerciële) organisatie
Lokale organisatie
Vrijwilligerswerk voor een individu
Vrijwilligerswerk voor een NGO/NPO
Soorten activiteiten 1
Alleen vrijwilligerswerk
In combinatie met Gap year, vakantie, tussenjaar
Soorten activiteiten 2
• Milieubescherming en wetenschappelijk onderzoek; • Sociaal werk; • Cultureel erfgoed onderhouden; • Medisch werk; • Recreatie projecten. (Gazley, 2001)
Doelgroep
Kinderen, ouderen, gehandicapten, startende ondernemers, dieren, daklozen, verslaafden, natuur, etc.
Locatie
Westers land
Ontwikkelingsland
Leefomgeving
Stad, semiurbaan, ‘luxe’
Platteland, jungle, primitief
Kosten
Ontvangen van een uitgebreide onkostenvergoeding
Alles zelf betalen, inclusief bemiddelingskosten, ticket, wekelijkse projectbijdrage etc.
Onderzoeksmethoden
landse vrijwilligers die in het buitenland vrijwilligers-
Het onderzoek is uitgevoerd middels meerdere onder-
werk hebben gedaan, 7 mannen en 18 vrouwen, waar-
zoeksmethoden.
van één persoon tweemaal is geïnterviewd, zowel voor
Een literatuuronderzoek is gedaan in de vorm van desk
een korte als een lange-termijnplacement. Van de 28 er-
research, waarbij informatie is verkregen via internet
varingen gaan er 15 over korte-termijnvrijwilligers-
en organisaties die vrijwilligers uitzenden naar het bui-
werk, 2 over middellange-termijnvrijwilligerswerk en
tenland.
11 over lange-termijnvrijwilligerswerk. Voor de analy-
Ten tweede zijn interviews afgenomen bij 27 Neder-
se zijn de korte en middellange-termijnvrijwilligers sa-
50 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
mengevoegd, omdat de antwoorden overeenkomen.
wordt bevestigd door Wearing (2004), die het vakantie-
De ervaringen zijn als volgt verdeeld over de vrijwilli-
gedeelte als een succesfactor van vakantievrijwilligers-
gersorganisaties: Commundo (8), VSO (7), Travelactive
werk noemt.
(3), Activity International (2), ICCO (2), ICA (2), VIA
Zowel Meijs (2007) als Ellis (2007) benadrukken het be-
(1), JAFET (1), Internationale Bouworde (1) en Stro-
lang van een goede selectie en matching van vrijwilli-
halm (1). De respondenten zijn benaderd via vrijwilli-
gers, de juiste balans tussen vrijwilligerswerk en va-
gersorganisaties en eigen contacten. Om privacyrede-
kantie en een effectieve, zinnige tijdsbesteding van de
nen zijn de achternamen weggelaten. De vragen die
vrijwilligersuren.
aan de vrijwilligers zijn gesteld gaan over succesfacto-
De klassieke literatuur zegt over het algemeen dat je
ren en knelpunten tijdens hun uitzending, waarbij
vrijwilligers op de juiste plek moet zetten middels, bij-
apart gevraagd is naar de tevredenheid over de voorbe-
voorbeeld, een selectieproces. Een vraag zou kunnen
reiding, de organisatie van de werkzaamheden en de
zijn of organisaties die vrijwilligers naar het buiten-
ondersteuning door de Nederlandse en buitenlandse
land uitzenden deze stap overslaan of niet.
partnerorganisatie.
Susan Ellis noemt ook het belang van oriëntatie en training voor de vrijwilligers en de doelgroep en een con-
Literatuuronderzoek
tactpersoon voor als zich problemen voordoen.
Er is veel literatuur te vinden over succesfactoren en
Een factor voor succes is ook of aan de verwachtingen
knelpunten bij vrijwilligerswerk, maar niet in interna-
voor vertrek van de vrijwilliger wordt voldaan. Daar-
tionaal perspectief of op microniveau. Dit onderzoek
naast dient ook aan de persoonlijke doelen van de vrij-
beperkt zich tot literatuur, specifiek gericht op interna-
williger te worden voldaan (Wearing, 2004: 218). Wey-
tionaal vrijwilligerswerk.
ers en Van den Berg (2006) vinden in hun onderzoek
Eerder onderzochte thema’s binnen het veld van inter-
naar de factoren die sociaal-gemeenschappelijke pro-
nationaal vrijwilligerswerk zijn bijvoorbeeld de moti-
jecten in Zuid-Afrika tot een succes maken, dat mense-
vaties van de vrijwilligers (Wearing, 2001 en 2004), de
lijke factoren hierin de grootste rol spelen.
impact van internationale vrijwilligersprojecten op
De literatuur blijkt vooral anekdotische informatie te
ontwikkelingslanden (Davis Smith, Brewis en Ellis,
geven over vrijwilligerswerk in het buitenland, en is
2005; Brewis en Ellis, 2005; Lewis, 2005; Butcher,
vooral gericht op korte-termijnvakantievrijwilligers-
2005; Aguiling Dalisay, 2005), ontwikkelingen in het
werk en niet op lange-termijnuitzendingen. De litera-
veld (Leigh, 2005; Rockliffe, 2005), de juridische con-
tuur is ook nauwelijks gebaseerd op praktijkonder-
text (Stringham, 2005) en de relatie met overheden
zoek. In dit artikel staat juist het empirisch onderzoek
(Adebewani, 2005). Sommige onderzoeken richten zich
centraal.
specifiek op een bepaalde doelgroep, zoals jongeren (Jones, 2005; McBride et al., 2003).
Resultaten: korte en middellange-
Specifiek over lange-termijnvrijwilligerswerk in het
termijnvrijwilligers
buitenland is nauwelijks literatuur gevonden (wel
Om een beeld te krijgen van hoe de vrijwilligers den-
Sherraden et al., 2006; Rockliffe, 2005).
ken over hun uitzending naar het buitenland, zijn in-
Enkele onderzoeken zijn verricht naar korte-termijn-
terviews afgenomen. In dit deel worden de resultaten
vrijwilligerswerk, ook wel ‘volunteer tourism’, ‘volun-
besproken van de vrijwilligers die voor korte tot mid-
tourism’, ‘alternative tourism’ of ‘vakantievrijwilli-
dellange periode (1 week tot 6 maanden) zijn weg ge-
gerswerk’ genoemd (zie Wearing, 2001; Wearing, 2004;
weest. Het gaat om 17 interviews, waarvan 15 korte
Meijs, 2007; Gazley, 2001; Ellis, 2007). Hermans (2006)
termijn (tot 3 maanden) en 2 middellange-termijnuit-
voerde een empirische studie op microniveau uit naar
zendingen (3-6 maanden). Een eerste analyse gaf geen
kenmerken van toeristen die voor een vrijwilligersreis
verschil tussen deze twee groepen vrijwilligers, daar-
kiezen. Meijs (2007) noemt als mogelijke succesfactor
om zijn deze samengevoegd. Als eerste worden hier de
dat het vrijwilligerswerk moet aansluiten bij de moti-
factoren beschreven die de geïnterviewde vrijwilligers
vaties voor vrijwilligerswerk én vrijetijdsbesteding.
als succesfactoren noemen, of punten die het vrijwilli-
Daarnaast dient de gastorganisatie te zorgen voor ‘een
gerswerk erg leuk maakten. Daarna worden de knel-
vakantie en recreatieprogramma, verblijf, eten en
punten, of aspecten die het aanzienlijk minder leuk
drinken en een plaats waar alles kan gebeuren’. Dit
maakten, besproken.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 51
Succesfactoren
Op de vierde plaats staan twee factoren voor succes,
Opvallend is dat 14 van de 17 vrijwilligers, die voor
die elk door 6 van de 17 vrijwilligers zijn genoemd, na-
korte tijd zijn weggeweest, het gevoel iets te hebben
melijk de voorzieningen voor de vrijwilligers en hun
bereikt of bijgedragen noemen als een succesfactor
persoonlijke ontwikkeling. Onder voorzieningen voor
van hun uitzending. De vrijwilligers vinden het fijn
de vrijwilligers vallen, bijvoorbeeld, vervoer, voedsel
zich nuttig te voelen. Thea, die met Commundo naar
en huisvesting, waarbij opvalt dat veel vrijwilligers erg
Guatemala ging, noemt dat het een succes was, “omdat
tevreden zijn over het gastgezin waarin men is ge-
je voornamelijk iets doet wat de mensen daar graag
plaatst. Men noemt over de persoonlijke ontwikkeling
willen.” Meerdere vrijwilligers noemen dat het belang-
dat men veel van het vrijwilligerswerk heeft geleerd,
rijk was om tastbaar resultaat te zien van hun inspan-
minder onzeker of zelfstandiger geworden is. Inge, die
ningen, vooral degenen die bij een bouwproject heb-
met Travelactive naar Ghana is geweest, vertelt: “Ik
ben gewerkt. Anderen waren tevreden met kleine re-
ben een stuk zelfstandiger geworden, assertiever en ik
sultaten, zoals een glimlach op een kindergezichtje.
heb niet zo veel heimwee meer. Ik was vroeger heel erg
Dat deze niet altijd eenvoudig tevoorschijn te toveren
onzeker over alles, en dat is nu anders. Mijn ouders
was, bleek uit het verhaal van Anne-Marij: “De straat-
zeggen wel dat ik een heel ander mens ben geworden
kinderen zijn niet gewend aan stabiel contact met vol-
sinds ik terug gekomen ben.”
wassenen en daarom moet je echt bij heel kleine din-
Twee andere factoren die, op de vijfde plaats, voor een
gen beginnen. Dat vond ik wel lastig.” Naast het iets
positieve ervaring zorgen zijn het avontuur en de con-
bereiken met de doelgroep, noemen meerdere vrijwil-
tacten met andere vrijwilligers of westerlingen. Voor
ligers ook dat ze tevreden zijn omdat hun eigen doelen
velen was het de eerste keer dat ze op intense en min-
zijn bereikt, zoals de taal leren of onder primitieve om-
der toeristische manier met een land in aanraking
standigheden verblijven. Wanneer de vrijwilliger na-
kwamen. Het avontuur en de overweldigende indruk-
drukkelijk heeft samengewerkt met de lokale bevol-
ken werden door 4 van de 17 vrijwilligers genoemd.
king, verhoogt dit het gevoel iets te hebben bijgedra-
Caroline, die met Commundo naar Guatemala is ge-
gen. Marieke, die met Activity International naar
weest, zegt: “Het was een onvergetelijke reis, hoe vaak
Guatemala is geweest, vat het mooi samen met de
maak je dit nou mee?”
woorden: “Je bent in een ander land en je doet echt wat
Meerdere vrijwilligers waarderen de gezelligheid met
voor die mensen, je leert iets over jezelf en doet daarbij
andere vrijwilligers op het project enorm. Aan de con-
iets nuttigs.”
tacten met vrijwilligers uit verschillende culturen,
Een andere factor die bij veel vrijwilligers (11 van de
waardoor een levendige groepsdynamiek ontstaat,
17) zorgt voor een positieve ervaring, is het in aanra-
wordt veel plezier beleefd. Annerieke, die met VIA
king komen met de lokale bevolking en het meemaken van een andere cultuur. De hartelijkheid en dankbaarheid van de mensen is zeer bevallen, en ook het land anders kunnen ervaren dan als een toerist.
Tabel 3. Top 5 succesfactoren korte en middellange-termijnuitzendingen Nr
Succesfactoren (N=17)
n
1
Iets bereiken of bijdragen
14
2
Lokale bevolking en cultuur
11
3
• Begeleiding vrijwilligers
Op de derde plaats staan drie factoren die even vaak zijn genoemd (door 7 van de 17 geïnterviewden): begeleiding van de vrijwilligers, omgevingsfactoren en het contact met de doelgroep. Onder begeleiding vallen zaken als de organisatie van de werkzaamheden, het zorgen voor voldoende en leuk werk, materiaal en onder-
• Omgevingsfactoren
steuning bij de werkuitvoering. Daarnaast blijken de
• Doelgroep
omgevingsfactoren, zoals een mooi landschap, goed weer, mooie natuur, jungledieren, rust en excursies,
4
een belangrijke factor voor succes te zijn. Ook geven veel vrijwilligers aan dat ze het erg leuk vonden om met hun doelgroep, zoals kinderen of dieren, bezig te zijn.
7
• Voorzieningen vrijwilligers
6
• Persoonlijke ontwikkeling 5
• Het avontuur • Contact met andere vrijwilligers
4
52 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
naar Oostenrijk en Tsjechië is geweest, kwam tot de
de reis te kort, ze hadden graag langer willen blijven en
ontdekking dat de cultuurverschillen tussen de vrijwil-
vonden het jammer weer zo snel naar huis te moeten.
ligers er niets toe deden: “De groepsdynamiek met
Daarnaast waren niet alle vrijwilligers tevreden met
mensen uit allerlei landen zorgde voor een goede band
de voorzieningen ter plekke, zoals de huisvesting, het
onderling, waardoor we met z’n allen door goede com-
voedsel en gebrek aan privacy in het gastgezin. Sommi-
municatie samen werk verzet hebben en wat hebben
ge vrijwilligers hadden zich hier van tevoren op voor-
bereikt.”
bereid, waardoor de teleurstellingen voorkomen kon-
Naast de genoemde factoren noemt een enkeling ook
den worden. Heleen, die met Commundo naar Sri Lan-
het belang van een goede voorbereiding, de combina-
ka ging: “Geen warm water is niet het einde van de
tie van reizen en vrijwilligerswerk en de leuke werk-
wereld.” Het niet voldoende beheersen van de taal
zaamheden als succesfactoren.
wordt door velen gezien als een beperking bij het communiceren met de begeleiders, de doelgroep en de lo-
Knelpunten
kale bevolking. Marieke, die met Commundo naar
Het knelpunt dat het meest naar voren is gekomen tij-
Zuid-Afrika is geweest, werkte in een township in
dens de interviews (9 van de 17) betreft de begeleiding
Kaapstad. “Wat ik soms lastig vond, was dat de kinde-
van de vrijwilligers. Hieronder vallen zowel de bege-
ren mij verhalen vertelden in Xhosa, die ik niet kon
leiding door de uitzendorganisatie als door de partner-
verstaan. Ik was altijd nieuwsgierig naar wat ze me
organisatie ter plekke, waaronder het zorgen voor vol-
hadden verteld. Later hoorde ik dan van een van de
doende werkzaamheden en materialen. Marieke, die
crèchemoeders dat zij bijvoorbeeld over hun familie
met Strohalm naar Brazilië is geweest, zegt: “Knelpun-
vertelden.”
ten hadden voornamelijk te maken met de communicatie. De communicatie vormde een driehoek van de
Het derde knelpunt dat uit de interviews naar voren
organisatie in Nederland, de organisatie in Brazilië en
kwam, heeft betrekking op de voorbereiding van de
ik. Er was vaak ‘ruis’ op de lijn, het bleek moeilijk om
vrijwilliger. Door 4 van de 17 geïnterviewden wordt
dingen te communiceren en over te brengen. Ook was
een onvolledige of een onjuiste voorbereiding als knel-
het moeilijk voor de organisatie in Nederland om situa-
punt genoemd. Dit kan zowel de voorbereiding door de
ties in te schatten, omdat ze niet ter plekke waren.” Li-
uitzendorganisatie of door de vrijwilliger zelf betref-
sanne, die met Travelactive naar Centraal Amerika is
fen. Corinne, die met Commundo naar Thailand ging,
afgereisd, vertelt dat er een grote tegenstelling was tus-
vertelt: “Mijn verblijf in Thailand was voor opbouw na
sen de manier waarop ze in Nederland begeleid werd
de tsunami ramp. Commundo heeft mij wel goed voor-
en in het gastland. “De ondersteuning ter plekke was
bereid, maar ik had mij toen zelf niet echt erg verdiept
heel slecht. Toen ik bij mijn eerste project in Costa Rica
in het land en de cultuur. Dit zou ik, als ik het over kon
aankwam, bleek dat ik onjuist over dat project was
doen, meer gedaan hebben, want dan begrijp je nog
voorgelicht en ik voelde me daar ook niet nuttig. Daar-
beter het doen en denken van de bevolking. Het be-
om ben ik zelf overgestapt naar een ander project. In
langrijkste is dat je je eigen ‘Hollandse’ bril afzet en
Guatemala ben ook ik naar een ander project gegaan,
thuislaat.” Wellicht dat dit knelpunt ook samenhangt
omdat bleek dat men bij het eerste project al voldoen-
met de verwachting die de vrijwilligers hebben van de
de vrijwilligers had.” Willemijn, die met Commundo
organisatie, namelijk of de plaatsing en praktische za-
naar Guatemala is geweest, vertelt: “Ik kreeg de in-
ken door de organisatie geregeld worden, of door de
druk dat vrijwilligers niet belangrijk zijn om het werk
vrijwilliger.
af te krijgen, maar meer om het geld. Bovendien was er een overschot aan vrijwilligers en was je in twintig mi-
Op de vierde plaats vinden we meerdere knelpunten
nuten klaar met je werk. Ook werd er geen medewer-
die door 3 van de 17 vrijwilligers genoemd worden.
king verleend als je iets extra wilde doen. Ik voelde me
Ten eerste zijn meerdere vrijwilligers ontevreden over
hierdoor niet nuttig.” Aan de andere kant dienen vrij-
het uiteindelijke resultaat van hun inspanningen, ze
willigers zich wel te realiseren dat ze in een ander land
hadden het gevoel te weinig bereikt te hebben. Een an-
zijn met andere spelregels.
dere groep noemt te hoge kosten als een knelpunt van
Op de tweede plaats, door 5 van de 17 genoemd, staan
hun ervaring. Als derde hadden enkele vrijwilligers
drie punten. Ten eerste vonden meerdere vrijwilligers
moeite met aspecten van de lokale cultuur waarmee ze
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 53
tijdens hun verblijf geconfronteerd zijn (ook wel ‘cul-
dan 6 maanden zijn weggeweest, het contact met de lo-
tuurschok’ genoemd; zie Berry, 1997). Kelly, die met
kale bevolking en de lokale cultuur noemen als succes-
Travelactive naar Ghana ging, zegt: “Een van mijn min-
factor.
der leuke ervaringen was om te zien dat vrouwen daar
Bas, die met VSO naar Tanzania is geweest, noemt “de
veel minder kansen hebben. Ook vond ik het onprettig
contacten met de mensen daar, zowel professioneel als
hoe sommige mannen zich tegenover me gedroegen. Ik
sociaal. Ik heb in Tanzania veel nieuwe vrienden ge-
miste soms mijn privacy, doordat er veel naar me
maakt.” Frank die met VSO naar Kenia is gegaan, zegt:
werd gekeken en over en tegen me gepraat werd.”
“Ik zat afgelegen en had weinig contact met andere vrijwilligers. Daardoor heb ik juist veel contact gehad
Als vijfde, genoemd door 2 van de 17 geïnterviewden,
met lokale mensen, mede omdat ik niet terug kon val-
staan de persoonlijke omstandigheden van de vrijwilli-
len op westerlingen. Deze contacten maakte ook mijn
ger als knelpunt. Martin, die met Activity Internatio-
werk makkelijker uitvoerbaar.” Robert, die met VSO
nal naar Bolivia ging, vertelt: “Ik werd wat ziekjes. Dat
naar de Filippijnen ging, vertelt: “Ik had goede contac-
was een bekend fenomeen van werken met jonge kin-
ten met de lokale bevolking. Ze namen me zelfs mee
deren.”
naar feesten en begrafenissen.”
Verder worden als knelpunten nog genoemd de matige organisatie van de rondreis die bij het vakantievrijwil-
Op de tweede plaats spelen de omgevingsfactoren, zo-
ligerswerk hoorde, het gebrek aan contact met de loka-
als een mooie omgeving en het klimaat, ook een be-
le bevolking en niet-transparante financiën van het
langrijke rol bij een positieve belevenis van 8 van de 11
project waaraan men werkte of geld schonk.
vrijwilligers. Ten derde worden de persoonlijke ontwikkeling en
Tabel 4. Top 5 knelpunten korte en middellange-termijnuitzendingen Nr
Succesfactoren (N=17)
n
leuke/afwisselende werkzaamheden genoemd door 7 van de 11 vrijwilligers. Frank vat mooi samen wat men zoal geleerd heeft: “Ik ben zeer positief over mijn ervaringen, want ik heb er veel van geleerd, bijvoorbeeld
1
Begeleiding vrijwilligers
9
2
• Te korte verblijfsduur • Voorzieningen vrijwilligers • Taalbarrière
5
3
Te weinig of onjuiste voorbereiding
4
4
• Te weinig bereiken • Te hoge kosten • ‘Cultuurschok’
3
Persoonlijke omstandigheden
1
hoe mensen leven in een ontwikkelingsland. Ik heb geleerd over ontwikkelingsproblematiek en ik heb nu een andere manier van kijken gekregen, vergeleken met hoe men in Nederland naar dingen kijkt. Persoonlijk heb ik ook geleerd mensen aan te sturen.” Wat de leuke en afwisselende werkzaamheden betreft geven meerdere vrijwilligers aan dat ze in het begin van hun
5
uitzending niet wisten wat ze konden gaan doen, maar in tegenstelling tot de vrijwilligers die voor korte tijd weg zijn geweest, ziet een aantal dit juist als iets positiefs. Irma, die met VSO naar Nigeria ging, zegt: “Ik verzon vooral zelf veel nieuwe taken en dat maakte het juist leuker.” Wilco voegt toe: “De werkzaamheden veranderden zeer frequent. Dat was wel lekker, want
Resultaten: lange-termijnvrijwilligers
daardoor was er weinig werkdruk en ruimte voor ei-
Hieronder worden de resultaten besproken van de in-
gen werkzaamheden.”
terviews met vrijwilligers die langer dan 6 maanden
Op de vierde plaats vinden we het gevoel iets te heb-
zijn weg geweest. Het gaat om 11 interviews van vrij-
ben bereikt of bijgedragen als succesfactor, genoemd
willigers die via VSO, ICCO of ICA zijn weggeweest.
door 6 van de 11 vrijwilligers. Dit aspect is bij lange-
Ten eerste worden de door de vrijwilligers genoemde
termijnuitzendingen van belang, maar vaak minder
succesfactoren beschreven en daarna de knelpunten.
concreet te meten dan bij korte-termijnwerkzaamheden. Wilco zegt hier over: “Het resultaat is onduidelijk
Succesfactoren
en onmogelijk te meten, maar men was tevreden, dus
Zeer opvallend is dat bijna alle vrijwilligers, die meer
ik ook.” Ook blijkt de duurzaamheid van de werk-
54 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
zaamheden van belang te zijn. Mariel, die met ICA
Knelpunten
naar Oeganda ging: “Een succesfactor was voor mij dat
Opmerkelijk is dat de lokale bevolking en cultuur niet
mensen daar het werk zelf doen. De activiteiten ble-
alleen op de eerste plek staat bij de succesfactoren,
ken duurzaam te zijn, omdat alles gebeurde zonder
maar ook bij de knelpunten. Carin, bijvoorbeeld, er-
hulp van buitenaf. Het gebeurde allemaal door en met
voer af en toe frustraties tijdens het werk, want “men
Afrikanen uit de sloppenwijken, van wie een aantal ge-
heeft een lage productiviteit en andere werkhouding,
studeerd had. De mensen hebben daar doorgekregen
men komt afspraken niet na, geld verdwijnt in de zak-
wat zij echt nodig hebben.” Dit wordt bevestigd door
ken van de hoge mensen en mensen komen niet naar
Michel, die met VSO naar Papua Nieuw-Guinea is ge-
een workshop om de kennis maar om het geld dat ze
weest: “Ik bleef continu lokale mensen bij het werk be-
krijgen. Hierdoor was ik minder enthousiast om hard
trekken. Nu er een aantal studenten is afgestuurd weet
te werken.” Mariel zegt hierover: “De corruptie en po-
ik dat, ook als ze niet allemaal doorgaan met fysiothe-
litieke situatie maakten het op een gegeven moment
rapie, zij altijd invloed zullen blijven hebben op de
zeer lastig om mijn werk te doen. [...] Soms werd er
mensen in hun dorp. Dat geeft mij het gevoel dat ik iets
zelfs een ziek kind voor me gehouden met de vraag of
heb bijgedragen.” Ook het bereiken van eigen doelen
ik haar operatie van $20 wilde betalen. Tja, hoe ga je
bleek voor meerdere vrijwilligers van groot belang. Zo-
daar nu mee om? Gelukkig heeft de voorbereiding van
als voor Carin: “Ik ben vrijwilligerswerk gaan doen
ICA wel geholpen hiermee om te gaan, maar het bleef
omdat de relaxte leefsfeer mij aantrok, ik wilde de cul-
vervelend.” Irma’s knelpunt had voornamelijk betrek-
tuur proeven en het leven van de mensen daar.”
king op de manier van denken in Nigeria: “Korte-termijndenken, de gedachte dat ze niet vooruit kunnen
Op de vijfde plaats in het rijtje van succesfactoren staat
komen. Tevens heerst het stamdenken in plaats van
het contact met de doelgroep, bijvoorbeeld (straat)kin-
kijken wie het meest geschikt is. Dat maakt het lastig
deren of dorpsvrouwen. Ron zegt hier over: “De kinde-
om tijdens het werk dingen voor elkaar te krijgen.”
ren in het kindertehuis waren echt fantastisch.” Naast deze top 5 zijn de volgende factoren door 3 van
Een tweede knelpunt betreft de slechte begeleiding
de 11 genoemd als succesfactor: de voorzieningen van
van de vrijwilligers ter plekke, genoemd door 7 van de
de vrijwilligers, het onderlinge contact met andere
11 vrijwilligers. Niet alleen heerste er vaak onduide-
vrijwilligers en de combinatie van reizen en vrijwilli-
lijkheid over de invulling van taken, maar ook ontbrak
gerswerk. Een enkeling noemt als succesfactor de goe-
de begeleiding hier vaak bij. “Ter plaatse was het iets
de voorbereiding en begeleiding door de uitzendorga-
minder goed geregeld. Toen ik aankwam bleek het las-
nisatie, en avontuur.
tig om er achter te komen hoe dingen werkten, doordat er meerdere contactpersonen waren voor verschillende zaken en de begeleiding wisselde steeds”, liet Han-
Tabel 5. Top 5 succesfactoren langetermijnuitzendingen
neke ons weten. Bij Rombout, die met ICA naar Ecuador is geweest, bleek dat hij iets heel anders zou moe-
Nr
Succesfactoren (N=11)
n
1
Lokale bevolking en cultuur
2
Omgevingsfactoren
8
3
• Persoonlijke ontwikkeling • Leuke/afwisselende werkzaamheden
7
4
Iets bereiken of bijdragen
6
5
Contact doelgroep
4
ten gaan doen dan waarvoor hij aangetrokken was: “De organisatie wilde te snel van mij weten wat ik zou
10
gaan doen. Het zou beter zijn geweest als ik meer tijd had genomen om me te oriënteren op wat de mensen daadwerkelijk nodig hebben.” Robert zegt: “Ik vond het lastig om de lokale werkgever te betrekken bij het werk. Er was geen begeleiding of expertise bij de lokale werkgever aanwezig. Het was lastig, omdat ik bij bijna niemand terecht kon voor werkinhoudelijke vragen.” Het derde knelpunt waar 4 van de 11 lange-termijnvrijwilligers last van ondervonden, waren persoonlijke
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 55
omstandigheden zoals ziekte (met name malaria), een-
tijdens de training ter plaatse zoveel nadruk werd ge-
zaamheid, heimwee en een persoonlijk ongeluk.
legd op veiligheid. Ik werd haast bang gemaakt om het huis uit te gaan. Daardoor werk ik voorzichtig in het
Op de vierde plaats vinden we meerdere knelpunten,
aangaan van relaties met mensen. Dat heeft in het be-
die elk door 3 van de 11 vrijwilligers zijn genoemd. Als
gin voor een lastige tijd gezorgd”, zei Frank, die met
eerste zijn niet alle vrijwilligers even goed voorbereid
VSO naar Kenia ging. Een enkeling noemde ook nog als
door de uitzendorganisatie; dit betreft in alle gevallen
knelpunt een gebrek aan financiële buffer bij terug-
een gebrekkige informatievoorziening. De één miste
komst, gebrek aan contact met andere vrijwilligers
opdracht van pecifieke informatie, de ander plaatsspe-
door de afgelegen locatie, de aard van de werkzaamhe-
cifieke informatie en een derde was ontevreden over
den en het gevoel te weinig hebben bereikt.
de communicatie tussen de uitzendorganisatie en zichzelf over de plaatsing. De voorzieningen van de vrijwil-
Conclusie, discussie en vervolgonderzoek
ligers werden, op de vierde plaats, ook als knelpunt ge-
Conclusie
noemd. Irma zat ver van andere vrijwilligers af, waar-
In dit onderzoek is onderzocht wat de succesfactoren
door ze aan het eind af en toe eenzaam werd. Carin had
en knelpunten zijn bij internationaal vrijwilligers-
een onderkomen voor zich alleen aangevraagd, maar
werk. Een van de vragen was of er een positief ver-
kreeg een huisgenoot, wat leidde tot spanningen. Als
band zou kunnen zijn tussen 1) de beleving van de vrij-
laatste staat op de vierde plaats de verwachtingen met
williger en 2) de mate van voorbereiding, organisatie
betrekking tot de rol van de vrijwilliger. Bas, die voor
en ondersteuning van het buitenlandse vrijwilligers-
vier jaar voor VSO in Tanzania zat, zegt hierover:
werk. Dit verband is niet duidelijk aangetroffen. Het
“Mensen verwachten geld en spullen van je, in plaat
lijkt er op dat juist andere factoren de beleving van
van kennisoverdracht. Na drie jaar heb ik het hierdoor
vrijwilligers beïnvloeden en dat deze factoren verschil-
moeilijk gehad. Het vergde veel van mijn diplomatieke
lend zijn voor korte/middellange-termijnvrijwilligers
vaardigheden om dingen voor elkaar te krijgen, maar
en lange-termijnvrijwilligers. Deze verschillen worden
dit maakte het wel uitdagend.” Wilco, die met VSO
hieronder kort samengevat.
naar Gambia is geweest, vertelt: “Het wordt door VSO
Kijkend naar wat korte en lange-termijnvrijwilligers
gebracht alsof de lokale organisatie je graag wilt heb-
als succesfactoren noemen, dan valt op dat voor vrij-
ben, maar in mijn geval maakte ze dat niets uit omdat
willigers die korte tijd weggaan iets bereiken of bijdra-
ze zelf ook kennis in huis hadden.”
gen op de eerste plek staat, terwijl dit voor lange-termijnvrijwilligers pas als vierde wordt genoemd. Vrij-
Ten slotte werden de volgende knelpunten ook nog ge-
willigers die voor korte termijn weggaan, blijken zich
noemd. De manier waarop de lokale uitzendorganisa-
beter voor te bereiden dan vrijwilligers die voor een
tie omging met de veiligheid van de vrijwilligers leidde
lange termijn vertrekken. Een verklaring hiervoor kan
bij 2 vrijwilligers tot een knelpunt. “Het is jammer dat
zijn dat vrijwilligers die voor een korte periode weggaan, er zo veel mogelijk uit willen halen in korte tijd. De lokale bevolking, cultuur en omgevingsfactoren
Tabel 6. Top 5 knelpunten lange termijnuitzendingen
worden door beide groepen vrijwilligers veel genoemd als succesfactor. Persoonlijke ontwikkeling blijkt veel
Nr
Succesfactoren (N=11)
n
1
Lokale bevolking en cultuur
8
belangrijker te zijn voor vrijwilligers die voor lange tijd wegblijven, dan voor vrijwilligers die korter weggaan. Korte-termijnvrijwilligers blijken meer belang te hechten aan goede begeleiding en voorzieningen dan lange-
2
Begeleiding vrijwilligers
7
3
Persoonlijke omstandigheden
4
termijnvrijwilligers deze aspecten vaker noemen als
4
* Voorbereiding door uitzendorganisatie * Voorzieningen vrijwilligers * Verwachtingen m.b.t. rol vrijwilliger
3
succesfactor en iets vaker ook als knelpunt als daar iets
Veiligheid situatie ter plekke
2
termijnvrijwilligers. Dit blijkt uit het feit dat de korte-
5
mis mee was. De combinatie van reizen/vakantie en vrijwilligerswerk blijkt niet zo belangrijk te zijn als uit de literatuur naar voren komt.
56 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
Kijkend naar de knelpunten dan blijkt het volgende.
een duurzaam resultaat zorgt, wat vervolgens weer een
Opvallend is dat heel veel lange-termijnvrijwilligers
gevoel geeft echt iets te hebben betekend en bijgedra-
moeite ondervonden met culturele aspecten, waar kor-
gen.
te-termijnvrijwilligers dit veel minder vaak noemen.
Het belang van een contactpersoon ter plaatse blijkt
Een verklaring zou kunnen zijn dat de mensen die kor-
niet het enige te zijn dat vrijwilligers belangrijk vin-
ter weg zijn in mindere mate een cultuurschok bele-
den. Dit onderzoek geeft inzicht in meerdere aspecten
ven, die zich in verschillende fases manifesteert (zie
van het goed managen en begeleiden van internationa-
Berry, 1997; Ward et al., 2001). Bij beide groepen wor-
le vrijwilligers en vult daarmee de literatuur aan.
den de slechte begeleiding te plekke en gebreken of on-
Uit de literatuur blijkt voorts dat het vrijwilligerswerk
juistheden in de voorbereiding (ofwel door de vrijwilli-
moet voldoen aan de verwachtingen van de vrijwilli-
ger zelf, ofwel door de uitzendorganisatie) als knelpun-
ger. Opvallend is dat de voorbereiding, gegeven door
ten genoemd. Knelpunten, die specifiek voor korte-
de uitzendorganisatie, een rol kan spelen bij het voor-
termijnvrijwilligers gelden, zijn de te korte verblijfs-
komen van teleurstellingen onder de vrijwilligers.
duur en de taalbarrière. De vrijwilligers zien het overi-
Daarnaast is opvallend hoe weinig voorbereiding som-
gens niet als een verantwoordelijkheid van de organi-
mige vrijwilligers nodig hebben. Veel vrijwilligers
satie om zaken als taallessen aan te bieden, maar het is
gaan onbevangen en met weinig verwachtingen hun
wel wenselijk dat de uitzendorganisatie benadrukt dat
gastland tegemoet. Deze personen ervaren, door de af-
het beheersen van de lokale taal belangrijk is.
wezigheid van verwachtingen, vooraf vaak minder
Een specifiek knelpunt voor lange-termijnvrijwilligers
knelpunten.
is de verwachtingen met betrekking tot de rol van de
De verwachting van vele uitzendorganisaties dat lan-
vrijwilliger.
ge-termijnvrijwilligers voornamelijk weggaan om iets te bereiken, gaat niet helemaal op, want eigen doelen
Terugblikkend naar de literatuur wordt in geringe
spelen ook een belangijke rol in de motivatie, soms zijn
mate bevestigd dat een combinatie van vrijwilligers-
deze zelfs het voornaamste motief. Ook hier wordt de
werk en vrijetijdsbesteding een succesfactor is. Reden
literatuur bevestigd.
is, dat omgevingsfactoren vaak genoemd zijn als suc-
Dit onderzoek sluit tevens aan bij de bevindingen in
cesfactor, en ook noemt een enkeling het belang van de
eerder onderzoek dat menselijke factoren de grootste
combinatie van reizen/vakantie en vrijwilligerswerk.
rol spelen bij internationaal vrijwilligerswerk. De loka-
De literatuur meldt daarnaast dat voorzieningen, zoals
le bevolking en cultuur worden in dit onderzoek het
eten en drinken, goed geregeld moeten zijn. Dit wordt
vaakst genoemd als succesfactor, maar ook als knel-
nauwelijks genoemd door onze respondenten.
punt. Ook het contact met andere vrijwilligers en met
Wat wel heel duidelijk uit dit onderzoek en in de litera-
de doelgroep werden genoemd als succesfactoren.
tuur naar voren komt, is het belang van een nuttige tijdsbesteding van de vrijwilliger.
Discussie
In de literatuur komt ook het belang van selectie en
Wat leert het vrijwilligerswerk in de breedte van dit
matching naar voren. Uit dit onderzoek kregen we de
onderzoek? Over het algemeen is de houding ten aan-
indruk dat er niet streng wordt geselecteerd bij korte-
zien van vrijwilligerswerk niet positief of negatief
termijnuitzendingen. Voor de lange-termijnuitzendin-
beïnvloed door vrijwilligerswerk in het buitenland.
gen worden vrijwilligers wel beter gematched en ge-
Ook lijkt internationaal vrijwilligerswerk nauwelijks
traind, maar het is onduidelijk of er een strenge selec-
te leiden tot meer vrijwilligerswerk in eigen land, iets
tie is. Deze stap is wellicht iets minder streng dan bij
dat bevestigd wordt door Hermans’ onderzoek naar va-
regulier vrijwilligerswerk in eigen land. Dit is echter
kantievrijwilligers (2006). Een enkeling heeft zelfs,
wel een belangrijks stap in de procedure.
naar aanleiding van het vrijwilligerswerk in het bui-
De literatuur geeft ook het belang van training aan.
tenland, een negatievere kijk op vrijwilligerswerk ge-
Dat wordt bevestigd door dit onderzoek. Vooral de vrij-
kregen. Men kan zich afvragen of met name het korte-
willigers die uitgebreide training hebben gehad en die
termijnvrijwilligerswerk in het buitenland, dat te ver-
voor langere tijd zijn weggeweest, noemen dat ze het
gelijken is met episodic volunteering (zie Cnaan en
belangrijk vinden om hun activiteiten te hebben over-
Handy, 2005), een mogelijk negatief effect heeft op het
gedragen aan hun lokale counterpart, omdat dit voor
vrijwilligerswerk in Nederland. Een van de vragen die
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 57
rijst is wat internationaal vrijwilligerswerk nu ople-
onderzoeken, waar in dit artikel geen ruimte voor was.
vert. Daarbij hoort de vraag of vooral bij lange-termijn-
Bijvoorbeeld, of het gevoel iets te hebben bereikt ge-
uitzendingen een duurzame maatschappelijke bijdrage
koppeld is aan de verwachtingen of motivatie van de
behaald kan worden.
vrijwilligers. Daarnaast kan men nagaan of ouderen en
Een aantal vrijwilligers, zowel die van de korte als lan-
jongeren andere succesfactoren en knelpunten noe-
ge termijn, geeft aan niet het gevoel te hebben een nut-
men. Een andere vraag, die in dit onderzoek heel kort
tige bijdrage te hebben geleverd. Redenen zijn: moei-
is behandeld, is de vraag of internationaal vrijwilli-
lijk zichtbaar resultaat, te weinig taken, weinig bereikt
gerswerk leidt tot meer of minder vrijwilligerswerk in
hebben en zich afvragen of de resultaten blijvend zijn.
eigen land. En of de houding van de vrijwilliger ten
Als men wel aangeeft tevreden te zijn over de gelever-
aanzien van vrijwilligerswerk is veranderd door de
de bijdrage, dan heeft dit vaak te maken met de tast-
buitenlandervaring. Men kan betwijfelen of vrijwilli-
baarheid van de resultaten of de duurzaamheid/blij-
gerswerk, waarbij de vrijwilliger een korte commit-
vendheid van de activiteiten. Zo vertelt Rombout: “Be-
ment aangaat of waarbij de resultaten niet duurzaam
langrijk is duurzaamheid door zelfredzaamheid. Maak
lijken te zijn, bijdraagt aan de groei van sociaal kapitaal
jezelf misbaar en draag alles over; zo zorg je ervoor dat
in Nederland of het buitenland. Hiermee samenhan-
ze lokaal zelf hun oplossing ter hand nemen.” Dit duur-
gend zou onderzoek zich ook kunnen richten op het
zaamheidsaspect is erg belangrijk voor een waardevol-
bepalen van wat duurzaam vrijwilligerswerk is en wat
le impact en voor verdere investering in vrijwilligers-
minder duurzaam. En hoe kun je zorgen dat de vrijwil-
werk.
ligers die daarvoor speciaal naar het buitenland zijn ge-
Vervolgonderzoek
ger? Hoe kan internationaal vrijwilligerswerk tot een
De dataset geeft aanleiding om nog veel meer vragen te
kweekvijver leiden voor nationaal vrijwilligerswerk?
gaan, zich ook in Nederland gaan inzetten als vrijwilli-
Referenties Adebanwi, W. (2005). Government-led service: the example of the Nigerian Technical Aid Corps. Voluntary Action, 7(2), 57-69. Aguiling Dalisay, G. (2005). International volunteer service: a proposed twin programme in the cycle of national volunteering in the Philippines. Voluntary Action, 7(2), 69-86. Berry, H. (1997). Immigration, acculturation and adaptation. Applied Psychology: An International Review 46, 1-30. In: Ward, C.A., Bochner, S. en Furnham, A. (2001). The Psychology of Culture Shock. Tweede herziene druk. Hove etc.: Routledge. Beus, de J. (2003). Voorbij generatie X en Veronica. In: Barendse, P. e.a. (red.), (2003). Een wereldwerkvakantie, Vijftig jaar SIW Internationale Vrijwilligersprojekten. Utrecht: SIW, 63-67. Brewis, G. en Ellis, A. (2005). Making the Connection: Volunteering and the Millennium Development Goals. Vrijwillige Inzet Onderzocht, 2(2), 9-45. Brudney, J.L. en Meijs, L.C.P.M. (2007). Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma. Vrijwillige Inzet Onderzocht, 4 (supplement), 11-20. Butcher, J. (2005). The impact of international service on host communities in Mexico. Voluntary Action, 7(2), 101 – 113. CBS 2005. Tijdsbestedingsonderzoek 2005. www.tijdbesteding.nl/hoelangvaak/vrijetijd/vrijwilligerswerk/mantelzorgkerkgang/20061018.html, geraadpleegd op 5 oktober 2007 Cnaan, R.J.L. en Handy, F. (2005). Towards Understanding Episodic Volunteering. Vrijwillige Inzet Onderzocht, 2(1), 28-35. Dam, E. van, Klaeijsel, A. en Frietman, J. (2004). EVC in de rondte. Vrijwillige Inzet Onderzocht, 1(2), 36-47. Davis Smith, J., Ellis, A. en Brewis, G. (2005). Cross National Volunteering: A Developing Movement? In: Brudney, J. (ed) Emerging Areas of Volunteering, ARNOVA Occasional Paper Series, 1(2), 63-75. Ellis, S. (2007). Voluntourism: Pro’s, cons & possibilities. www.worldvolunteerweb.org/browse/volunteering-issues/vacationvolunteering/doc/voluntourism-pros-cons.html, geraadpleegd op 3 augustus 2007. Gazley, B. (2001). Volunteer vacationers and what research can tell us about them. e-Volunteerism: The Electronic Journal of the
58 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligerswerk in het buitenland
Volunteer Community, 1(2). Hermans, E. (2006). Vrijwilligerstoerisme. Reizen met een goed doel. Master thesis, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit van Tilburg. Jones, A. (2005). Assessing international youth service programmes in two low-income countries. Voluntary Action, 7(2), 87-99. Leigh, R. (2005). The evolving nature of international service through the United Nations Volunteers. Voluntary Action, 7(2), 27-34. Lewis, D. (2005). Globalisation and international service: a development perspective. Voluntary Action, 7(2), 13-26. McBride, A. Beitez, C. en Sherraden, M. (2003). The forms and nature of civic service: a global assessment. St. Louis: Centre for Social Development, Washington University. Meijs, L.C.P.M. (2007). Voluntourism, dat zouden we vaker moeten doen. Bestuur Rendement, 6, 6-8. Meijs, L.C.P.M., Ten Hoorn, E.M. and Brudney, J.L. (2006). Improving Societal Use of Human Resources: From Employability to Volunteerability. Voluntary Action, 8(2), 36-54. Rockliffe, B. (2005). International volunteering: an evolving paradigm. Voluntary Action, 7(2), 35-44. Sherraden, M.S., Stringham, J., Sow, S.C. en Mc Bride, A.M. (2006). The forms and structure of international voluntary service. Voluntas, 17, 163-180. Stringham, J. (2005). The legislative framework for national and international service: examples from Europe. Voluntary Action, 7(2), 45-56. Vos, C. (2004). Betonvlechten op vakantie. De Volkskrant. 3 januari 2004. Ward, C.A., Bochner, S. en Furnham, A. (2001). The Psychology of Culture Shock. Tweede herziene druk. Hove etc.: Routledge. Wearing, S. (2001). Volunteer Tourism. Experiences that make a difference. Wallingford: CABI Publishing. Wearing, S. (2004). Examining best practice in volunteer tourism. In: Stebbins, R. en Graham, M. (eds.). Volunteering as Leisure/Leisure as Volunteering: An International Assessment. Wallingford: CABI Publishing, 209-224. Weyers, M.L. en Van den Berg, A.M. (2006). The success factors in community work services. International Social Work, 49(2), 177187 www.activityinternational.nl/werkenreizen/wiezijnwij_over_ai.asp geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.bouworde.nl geraadpleegd op 8 augustus 2007 www.habitat.nl geraadpleegd op 8 augustus 2007 www.icanederland.nl/ geraadpleegd op 10 oktober 2007 www.icco.nl/delivery/main/nl/doc.phtml?p=Organisatienew geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.siw.nl/media/krant/krant2.php?95 geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.siw.nl/nederland/ geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.stichtingvia.nl/over_via/index.htm geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.travelactive.nl/index.php?pageId=840 geraadpleegd op 17 oktober 2007 www.vrijwilligerswerk.startpagina.nl geraadpleegd op 4 juli 2007 www.vso.nl geraadpleegd op 2 augustus 2007 www.zininwerk.com/html/over_commundo/organisatie/ geraadpleegd op 2 augustus 2007
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 59
De balans tussen werken, persoonlijke ontwikkeling en vrijwillige inzet Kopstukken Zij was een jaar of 15, 16 toen Tineke Lodders haar carrière als vrijwilligster begon. Op zondagochtend assisteerde zij enkele dames in Delft die daar voor de kerkelijke jeugd activiteiten organiseerden. Nu, vijftig jaar later, wordt zij wel eens de machtigste vrouw van Nederland genoemd. In elk geval was zij in het schaduw-Vrouwenkabinet van Women on top beoogd minister-president. Deze reputatie heeft zij te danken aan haar veelzijdige - betaalde en onbetaalde - bestuursfuncties in de politiek, het bedrijfsleven, in cultuur en wetenschap.
© Bert Spiertz
Interview door Wiebe Blauw
Vijf jaar na haar eerste schreden in het Delftse vrijwil-
Hoe schat zij de positie van het
ligerswerk, trad zij toe tot het landelijk bestuur van de
vrijwilligerswerk van nu eigenlijk in?
ARJOS, de toenmalige jongerenorganisatie van de ARP
“Het viel mij op in de tijd toen ik voorzitter was van het
die vele prominente politici van christen/democrati-
Internationaal Jaar van Vrijwilligers, dat velen heel
sche huize heeft opgeleverd.
zorgelijk deden over de toekomst van het vrijwilligers-
Nadien is de ster van Tineke Lodders alleen maar gere-
werk. Er zouden minder vrijwilligers komen die zich
zen. In 2001 was zij voorzitter van het Nationaal Comi-
voor anderen in willen zetten: jongeren zouden andere
té Internationaal Jaar van Vrijwilligers en van 2003 tot
interesses hebben, mensen tussen de 25 en 45 zijn al-
2006 voorzitter van de Vereniging Nederlandse Orga-
leen bezig met hun carrière en de toekomst van hun
nisaties Vrijwilligerswerk. In de periode tussen 1970
kinderen, en ouderen zouden na hun pensioen het
en 1990 bezocht zij regelmatig in haar woonplaats
voor gezien houden. Nu, nog maar zes jaar later, stel ik
Mook senioren en deed dan soms met of voor hen
vast dat we er niet zo slecht voorstaan. De negatieve
boodschappen. Voor haar vormen vrijwillige inzet en
verwachting van toen heeft niet veel grond gehad. De
professioneel besturen een ideale combinatie, waar-
laatste vijf tot tien jaar zie je dat de nieuwe vrijwilliger
voor ze de komende jaren in beleid en praktijk meer
duidelijk zijn intrede heeft gedaan. Mensen die best
aandacht vraagt.
bereid zijn wat te doen, maar dan wel op momenten
60 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kopstukken: Tineke Lodders
dat het hen uitkomt, anderen shoppen meer en stem-
gatief tegemoet. In de tweede helft van de twintigste
men hun vrijwilligerswerk af op hun interesses en mo-
eeuw is de individualisering vaak negatief gewaar-
gelijkheden van dat moment. Vergeet niet dat de digi-
deerd. Maar als je voldoende rekening houdt met de
talisering tegenwoordig ook nieuwe mogelijkheden
persoonlijke agenda van de moderne vrijwilliger, zul je
biedt, zoals bijvoorbeeld digitale vrijwilligersvacature-
zien dat veel mensen bereid zijn zich voor anderen en
banken.
hun omgeving in te zetten. Het vrijwilligerswerk
Daarnaast zie ik dat tal van bedrijven het belang van
wordt momenteel ook in de media hoog gewaardeerd.
vrijwilligerswerk voor hun werknemers inzien, als
Veel bekende Nederlanders geven het goede voor-
middel om wat voor de samenleving te doen en als
beeld, door als ambassadeur van goede doelen op te
middel om het personeel langer aan het bedrijf te bin-
treden. In de grote steden zie je een opleving van het
den. Ook het project MADD heeft inmiddels veel meer
buurt- en wijkleven, waarin de onderlinge dienstverle-
supporters dan enkele jaren geleden. Je spreekt geen
ning weer naar voren komt: opzomeren, burenhulp,
Nederlander meer die niet het belang van vrijwillige
woonerven, buurtfeesten zijn allemaal voorbeelden
inzet ziet.”
van een nieuwe oriëntatie van de mensen op hun eigen omgeving. Ondanks de individualisering blijven men-
Dit betekent overigens niet dat Tineke Lodders haar
sen zich inzetten. In de christen-democratie leeft al
bijna positivistische houding tegenover het vrijwilli-
langer de overtuiging dat de buurt en de regio als leef-
gerswerk gepaard laat gaan met berusting in de huidi-
omgeving weer in de belangstelling zijn komen te staan
ge situatie. Want zij haast zich te vervolgen:
als tegenhanger van de globalisering. Maar je moet wel
“Als je mij vraagt of het nodig is om het vrijwilligers-
de voorwaarden scheppen in tijd en ruimte zodat men-
werk te blijven steunen, zeg ik volmondig ja. We moe-
sen zich ook kúnnen inzetten.”
ten op zijn minst het huidige percentage van 30 procent vrijwilligers in de Nederlandse samenleving vast-
Hoe krijg je inzicht in welke voorwaarden
houden. En dat betekent wel dat er in het vrijwil-
nodig zijn?
ligerswerk en de ondersteuning daarvan geïnvesteerd
“Ik zie het als noodzakelijk dat er in de toekomst meer
moet blijven worden. Vrijwilligersorganisaties, maar
onderzoek gedaan wordt naar de verhouding tussen
ook de politiek moeten oog houden voor nieuwe moti-
betaald werk, de persoonlijke levenssfeer en vrijwilli-
vaties van vrijwilligers en voor veranderingen in de sa-
ge inzet. Veel mensen leven met een ambivalent ar-
menleving. Ik zie de vergrijzing de komende jaren niet
beidsethos: aan de ene kant moet je je inzetten voor je
als een bedreiging. Natuurlijk zullen er meer mensen
werk en aan de andere kant wordt je geacht wat voor
komen die aandacht en ondersteuning nodig hebben,
de samenleving te doen. Onderzoek naar de mogelijk-
maar tegelijkertijd komen er ook meer mensen die die
heden van een juiste balans tussen die twee opties
aandacht en ondersteuning kunnen bieden. Ik ben er
juich ik van harte toe. Een vitale economie is noodza-
tegenstander van dat vrijwilligers het werk van profes-
kelijk. Werkgevers kunnen in principe werknemers
sionele zorgverleners overnemen, of zouden moeten
die in het spitsuur van hun leven zitten 20 procent van
nemen. De Wet maatschappelijke ondersteuning
hun werktijd minder laten werken, maar er wordt nau-
(Wmo) heeft wel degelijk het gevaar in zich dat er een
welijks van die wettelijke mogelijkheid gebruikge-
te zware wissel wordt getrokken op vrijwilligers en
maakt. Stel, ik kon beschikken over 3 miljoen euro
mantelzorgers. Er is een spanningsveld in de mate
voor onderzoek, dan zou ik dat steken in onderzoek
waarin een beroep wordt gedaan op vrouwen en oude-
naar een soepeler overgang van het arbeidsleven naar
ren om vrijwilligerswerk te doen, terwijl tegelijkertijd
de pensioenperiode, waarbij werk, persoonlijke ont-
wordt gesteld dat vrouwen en ouderen meer en langer
wikkeling en vrijwillige inzet hand in hand kunnen
aan het arbeidsproces moeten meedoen. De Wmo
gaan. Nu is die scheidslijn veel te abrupt. Je zou naar
moet de komende jaren op dit punt goed gemonitord
een situatie moeten waarbij meer rekening wordt ge-
worden.”
houden met de verschillende levensfases van de mens.”
Hoe ziet het vrijwilligerswerk er volgens haar over ongeveer vijftien jaar uit?
Tineke Lodders is nu 67 jaar, haar man is negen jaar
“Ik zie de toekomst voor het vrijwilligerswerk niet ne-
ouder. Ze hebben vijf kleinkinderen. “We zijn zeer be-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 61
trokken op de ontwikkeling van onze kleinkinderen,
ze het samen wat rustiger aan kunnen doen en nu sa-
maar wij hebben er voor gekozen geen vaste oppas-
men meer kunnen ondernemen. “Maar ik wil me geen
grootouders te zijn. In weekends en vakanties gaan we
hedonistische levensstijl aanmeten. Ik wil de komende
regelmatig naar de kleinkinderen of zij komen bij ons.”
vijf jaar een goede balans zien te vinden tussen privé
Op de vraag of zij, nu ze 65 is geweest, meer tijd voor
en maatschappelijk nuttig werk.”
vrijwilligerswerk heeft, antwoordt ze dat ze blij is dat
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 63
Professionalisering: kip of ei? Maatschappelijke participatie voor en door iedereen is
Dialoog
het adagium van deze tijd. Juist ook het betrekken van kwetsbare groepen bij de samenleving is op allerlei niveaus een belangrijke beleidsdoelstelling. Geluiden
Marjet van Houten
die erop duiden dat de participatie van groepen in de samenleving tanende is, doen terecht alarmbellen rinkelen. Zo ook de afnemende participatie van laagopgeleiden, zoals geconstateerd in de provincie Brabant.
Het PON voert vijfjaarlijks de monitor Sociale partici-
Ligt het dan aan de aard van het werk? Is er concurren-
patie uit. Uit de resultaten van 2004 kwam in vergelij-
tie van andere vormen van vrijetijdsbesteding? Wor-
king met die van 1999 een opvallend verschijnsel naar
den laagopgeleide vrijwilligers minder gevraagd? Is de
voren. Het percentage vrijwilligers is tussen 1999 en
daling vooral in een bepaald type werk te constateren?
2004 conform de landelijke trend nauwelijks afgeno-
Of is de toegenomen professionalisering debet aan de
men, maar het percentage vrijwilligers met geen of een
afname?
lage opleiding (lagere school) daarentegen is bijna ge-
De cijfers geven eigenlijk voor geen enkele aanname
halveerd van 30 procent in 1999 naar 17 procent in
een afdoende verklaring. Er worden verschuivingen
2004. Alarm, een gegeven om goed te onderzoeken.
geconstateerd in de sectoren waar laagopgeleiden vrij-
Om zicht te krijgen op de oorzaken van de daling is een
willigerswerk verrichten, die mogelijk kunnen worden
nadere analyse gepleegd. Enerzijds zijn de gegevens uit
verklaard uit het feit dat de populatie veroudert en er
de monitoren opnieuw onder de loep genomen. Ander-
dus minder kindgebonden vrijwilligerswerk wordt
zijds is met een aantal vrijwilligerscentrales en -steun-
verricht (school, sportvereniging) en dat een deel van
punten in de regio gesproken over wat in hun ogen de
die organisaties als fenomeen zelf minder voorkomen
meest waarschijnlijke oorzaken voor deze daling zou-
(vrouwen en vakbondswerk). Daarnaast wordt gecon-
den kunnen zijn. Een aantal mogelijke verklaringen
stateerd dat de sterkste daling zich tegen verwachting
werd onder de loep genomen: ligt het aan de leeftijd
voordoet in de uitvoerende werkzaamheden.
van de laagopgeleide vrijwilligers, worden zij te oud?
De meest interessante verklaring die gegeven wordt is
Nee, dat antwoord wordt weerlegd, want de sterkste
dat de oorzaak gelegen zou zijn in de professionalise-
daling doet zich voor onder de groep jongere vrijwilli-
ring van het vrijwilligerswerk. Bepaalde groepen zou-
gers. Hoewel dit, gezien het stijgend opleidingsniveau,
den zich daardoor niet meer thuis voelen in vrijwilli-
niet zo vreemd is. In 1969 is de leerplicht ingevoerd,
gersorganisaties of zich niet meer zouden herkennen
wat betekent dat iedereen jonger dan pakweg 40 (in
in de cultuur.
2004) theoretisch gezien een vervolgopleiding na de la-
Aan deze benaderingswijze kleeft echter een aantal be-
gere school heeft gehad. Er is dan geen sprake van een
zwaren. Ten eerste is onduidelijk wat er onder profes-
daling van het aantal laagopgeleide vrijwilligers, maar
sionalisering wordt verstaan. In het rapport wordt pro-
het aantal laagopgeleiden zelf is afgenomen. In ieder
fessionalisering soms benoemd als hogere eisen die
geval is tussen 1999 en 2004 vijf jaar opgeschoven in de
aan vrijwilligers en organisaties worden gesteld. Laag-
leeftijdsstatistieken. Dat zou kunnen verklaren waar-
opgeleiden zouden zich door die eisen niet meer thuis
om de daling het grootst is onder de laagopgeleide jon-
voelen en afhaken. Hoe de relatie is tussen die eisen en
geren. Dit is echter onvoldoende om de algehele terug-
de invulling van het vrijwilligerswerk, komt echter
loop te kunnen verklaren.
niet naar voren. Er zijn natuurlijk vele oplossingen mo-
64 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Dialoog
gelijk om taken in organisaties zo te verdelen dat ieder
meer thuis voelen. Hier wordt een culturele verande-
naar vermogen werk doet.
ring wel erg scherp gesteld en is het met snelle halen thuiskomen. Op basis van de cijfers lijkt een dergelijke
Er is ook een andere visie op professionalisering moge-
conclusie vooraleerst niet gerechtvaardigd.
lijk. Een visie die niet van buitenaf maar van binnenuit
Het SCP wijst in haar ‘Toekomstverkenning Vrijwillige
komt. Het algemene opleidingsniveau van de bevol-
inzet 2015’ op dat professionalisering een waaier aan
king stijgt en daarmee ook het opleidingsniveau van de
gevolgen kan hebben. Enerzijds een adequater en effi-
Nederlandse vrijwilliger. Logischerwijs zou dat ook
ciënter inspelen op behoeften, meer kwaliteitsbewa-
kunnen betekenen dat de mate waarin vrijwilligers
king en een vergroting van de transparantie; ander-
zelf in staat zijn vrijwilligersorganisaties zo in te rich-
zijds wijst het SCP als nadelen van professionalisering
ten dat ze doelmatig en efficiënt hun doelen bereiken,
op het gevaar van een te instrumentele benadering, bu-
(professioneel) toeneemt. Zo bezien is professionalise-
reaucratisering, een grotere afstand tot en wellicht af-
ring niet de oorzaak van verschuivingen in participa-
haken van vrijwilligers. Hieruit blijkt dat professiona-
tie, maar het gevolg van een demografische en onder-
lisering geen eenduidig begrip is, dat niet als eenduidi-
wijskundige ontwikkeling. Een hypothese die het
ge oorzaak voor een verschuiving kan worden
waard zou zijn getoetst te worden, omdat daarmee
neergezet.
meer zicht komt op het zelforganiserend vermogen van organisaties.
Dat institutionele verandering, modernisering, culturele en demografische verschuivingen hun weerslag
Het is de vraag of er nu daadwerkelijk zo’n professio-
hebben op de samenstelling van vrijwilligersorganisa-
naliseringslag heeft plaatsgevonden. De roep om pro-
tie, staat buiten kijf. Het is belangrijk om goed en gede-
fessionalisering van het vrijwilligerswerk klinkt al ja-
gen onderzoek te doen naar de motieven en voorwaar-
ren, en is ook niet verstomd. Er zijn nog steeds vele or-
den waaronder mensen kunnen participeren, zeker
ganisaties die weliswaar de wens uitspreken te
het actief maatschappelijk betrekken van lageropgelei-
professionaliseren, maar die in hun dagelijkse praktijk
den.
al sinds jaar en dag op dezelfde wijze functioneren.
Het PON heeft met haar onderzoek een aantal mogelij-
Voldoende plaatsen voor laagopgeleiden.
ke belemmerende factoren onderzocht en daarmee
Professionalisering, vertaald in termen van meer pro-
een goede basis gelegd. Over de meest interessante
fessionele ondersteuning (lees betaalde vrijwilligers-
verklaring, namelijk de invloed van professionalise-
coördinatie), heeft met name in de zorg en de sport zijn
ring, is echter met de huidige gegevens moeilijk een
beslag gehad, en daar spreken de cijfers elkaar tegen:
uitspraak te doen. De gevolgen van professionalisering
minder laagopgeleiden in de sport, maar meer in de
in beeld brengen, zou een zeer goede zaak zijn. Voor
zorg.
een gedegen onderzoek is dan wel nodig eerst te definiëren wat we daaronder verstaan. Zodat we ook kun-
Ten derde wordt professionalisering in het rapport
nen vaststellen of professionalisering nu kip, ei of een
soms vertaald als de intrede die de nieuwe vrijwilliger
slang is die in zijn eigen staart bijt.
in het vrijwilligerswerk heeft gedaan. Een vrijwilliger die “niet komt uit altruïstische motieven, maar uit motieven van eigenbelang”. De waardering voor de oude vrijwilliger zou hierdoor afnemen en men zou zich niet
Drs. A. Bosch; Vrijwilligerswerk onder laagopgeleiden. Analyse van de afname van het aantal Brabantse vrijwilligers met een lage opleiding. PON, instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant, december 2006.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Summaries Dynamics of co-operation: towards an explanatory model? Drs. Carel Tenhaeff, Dr. Aletta Winsemius, Dr. Dick Oudenampsen and Dr. Katja van Vliet In 2004-2006 the Verwey-Jonker Instituut and NIZW carried out research on the co-operation between volunteers and professionals in the field of social support for vulnerable groups. Given the complexity of the subject, a heuristic framework was developed and tested, that could serve as a research tool for the descriptive analysis of the co-operation between volunteers and professionals. In the article this analytical framework is evaluated from the perspective of its possible usefulness as the basis for an explanatory model. The authors feel that the analytical model might be developed into an explanatory model, provided a number of improvements are made. In the article the authors present the model and describe these improvements.
Visible and invisible governance: culture and leadership in a volunteer organization Drs. Jacqueline M.P. Franssens This article uses a detailed case to analyze the resistance to chance in a local chapter of a national volunteer organization. It is shown that specific features of volunteerism and the volunteering culture create large forces preventing the organizational change to be sustained.
Bureaucratic hindrances; an exploration of the impact of the professional support of volunteers on volunteering Dr. Judith Metz The Dutch public domain and the Dutch civil society are marked by an ungoing professionalisation. On the one site there is a debate on the relevance of professionalisation for citizen partipation. On the other site, little is known about the empiric impact of professionalisation on citizen participation. Volunteering is one way of citizen participation. By way of a case study of the start and continuation of the successful volunteer support project, called ‘VOC Tandem-maatjesproject’, this article provides more insight in the empiric impact of professionalisation on citizen participation. The conclusion will be that in contrast to the assumed necessity of professional support for citizen participation and volunteering, the case study shows that professionalisation is stimulating as well as hindering the participation of volunteers.
The application of marketing and branding within the context of volunteering: views from the United Kingdom and the Netherlands Dr. Philippa Hankinson, Colin Rochester, Dr. Linda Bridges Karr and Drs. Inge van Steekelenburg This article considers the relevance and implications of applying principles of brand management and marketing to the context of volunteering. Based
| 65
66 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
on exploratory research conducted in the UK (Hankinson & Rochester, 2005) and empirical observations from a youth volunteering project in the Netherlands, the authors argue that no single marketing technique or initiative can offer a cure for the problems facing the volunteering sector. The authors elaborate on the importance of focusing on both the internal and external faces of volunteering, and advise organizations to take an integral approach to markering for both internal and external audiences.
Going on volunteering: experiences abroad Drs. Esther M. Ten Hoorn and Kimberly M. Keulers Much of the current literature on volunteering focuses on the macro or meso level. This research takes a micro-level approach by identifying success factors and bottlenecks in international volunteering as perceived by Dutch volunteers. It was conducted through a short exploration of current literature and an empirical study. The focus lies on three specific aspects of the volunteer experience: the preparation provided by the host organization beforehand, the volunteer activities abroad and the supervision provided abroad by the host organization. The authors discovered significant differences in outcome between short-term and long-term volunteer experiences.
Summaries
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 67
Over de auteurs Drs. Jacqueline M.P. Franssens Jacqueline Franssens (1964) studeerde Culturele antropologie aan de Universiteit Utrecht. Na haar studie volgde zij opleidingen op het terrein van opleidingskunde en verandermanagement. Zij werkte bij diverse werkgevers aan organisatiecultuur en –verandering (Oracle, KIT, ITIM, NS, House of Performance). In 2004-2005 gaf zij enige tijd leiding aan een Sigmagroep (onderdeel van het Nederlandse Rode Kruis). Sinds 2006 heeft zij haar eigen bureau ‘Culture at Work’, en legt zij zich toe op performance-verbetering van organisaties met behulp van cultuur en leiderschapsontwikkeling.
Dr. Philippa Hankison Philippa Hankison is a Senior Lecturer at the School of Business and Social Sciences at Roehampron University in London. Her research interests focus on branding in the non-profit sector, particularly amongst the UK’s Top 500 charities. Her expertise includes fifteen years of experience in market research, four years of management-consultancy experience and brand consultancy for leading UK charities. She has co-authored two books and publishes regularly in key academic journals, both in the UK and the US.
Drs. Esther M. Ten Hoorn Esther Ten Hoorn studeerde Bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, met als afstudeerrichting Business Society Management. Zij is sinds september 2005 als onderzoeker verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij onderzoek doet naar vrijwilligerswerk en management van vrijwilligers.
Dr. Linda Bridges Karr Linda Bridges Karr is an independent researcher and research consultant in the areas of volunteering, volunteers and volunteer organisations. Major projects include collaborating with Lucas Meijs to develop service learning within the Rotterdam School of Management, consulting on a number of projects of MOVISIE (the Netherlands centre for social development) and conducting a qualitative evaluation of social internships in secondary schools, in collaboration with the Utrecht University Faculty of Social and Behavioural Sciences.
Kimberly M. Keulers Kimberly studeert Bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam met als Master Management of Change. In haar scriptie behandelt zij het lerend vermogen van non-profitorganisaties. Zij is sinds juli 2007 als onderzoeksassistent verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij onderzoek doet naar internationaal vrijwilligerswerk.
Dr. Judith Metz Judith Metz is als onderzoeker Sociale vraagstukken verbonden aan het Sociaal Geografisch Bureau Dordrecht, en als docent Methoden verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek. In 2006 promoveerde zij bij deze universiteit op het onderzoek ‘De tweeledige werking van intermediairen voor burgerparticipatie’. Metz houdt zich bezig met de volgende onderwerpen: welzijnswerk, vrijwilligerswerk, participatie, burgerschap, professionalisering en diversiteit.
Dr. Dick Oudenampsen Dick Oudenampsen is sinds 1993 aan het Verwey-Jonker Instituut verbonden. Hij heeft zich sindsdien onder meer beziggehouden met onderzoek naar en in opdracht van patiëntenorganisaties, wetsevaluaties, kwaliteitsbeleid, vrijwilligerswerk, vermaatschappelijking en de invoering van de Wmo. Hij promoveerde in 1999 aan de Universi-
68 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Over de auteurs
teit van Utrecht met de dissertatie ‘De patiënt als burger, de burger als patiënt. Burgerschap en kwaliteitsbeoordeling in de gezondheidszorg’. Oudenampsen is themacoördinator Actief burgerschap en coördineert met name onderzoek op het terrein van vrijwilligerswerk, cliëntenparticipatie en de invoering van de Wmo. Hij is sinds 2004 verantwoordelijk voor het brancherapport ‘Patiënten/consumentenbeweging’ dat jaarlijks wordt uitgegeven door de NPCF.
Colin Rochester Colin Rochester is Director of the Centre for the Study of Voluntary and Community Activity. His research interests include all aspects of the management of voluntary and community sector organisations. Particular interests include smaller, less formal, community based organisations; issues of governance; volunteers and volunteering; and government-voluntary sector relationships. He has served as chair for ARVAC (The Association for Research in the Voluntary and Community Sectors) and the Voluntary Action History Society. His publications include books and articles in UK and international journals.
Drs. Inge van Steekelenburg Inge van Steekelenburg is a consultant at MOVISIE (the Netherlands centre for social development) in the areas of voluntary effort and youth participation. With MOVISIE Inge supports and advises professional organizations, volunteer organizations and government institutions in the field of welfare, care and social development. These activities span both a national and international context. More specifically, she participates in the project &JOY, a multi-annual project on stimulating youth participation in the voluntary field. In this project she is specialized in the subject of (youth)marketing in order to introduce the use of tools from the fields of marketing and branding within volunteer organizations.
Drs. Carel Tenhaeff Carel Tenhaeff, socioloog, is werkzaam bij het programma Hulpverlening en Activering van MOVISIE, als senioradviseur, onder andere op het vlak van de activering en reïntegratie van kwetsbare groepen. Daarvoor werkte hij onder meer bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, de Nederlandse Federatie voor Bejaardenbeleid en NWO/Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen.
Dr. Katja van Vliet Katja van Vliet werkt sinds medio 1999 bij het Verwey-Jonker Instituut als senioronderzoeker. Tot 2005 was zij hoofd van de afdeling Sociale Interventie en tot medio 2003 coördineerde zij het onderzoeksprogramma Maatschappelijke zorg. Momenteel is zij coördinator van de thema’s Preventie en gezondheid en Professionalisering. Zij studeerde Psychologie aan de Universiteit Leiden en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna verrichtte zij als universitair docent bij de Universiteit Leiden onderzoek en verzorgde zij onderwijs over sekse, cultuur en gezondheid(szorg), en communicatie in de gezondheidszorg. Bij het Verwey-Jonker Instituut is zij vooral betrokken bij onderzoek naar vernieuwingen en professionaliteit op het terrein van welzijn, maatschappelijke zorg en volksgezondheid.
Dr. Aletta Winsemius Aletta Winsemius werkt als manager van het programma Hulpverlening en Participatie bij MOVISIE. Zij studeerde psychologie, politicologie en vrouwenstudies aan de Universiteit Utrecht. In 1999 is ze gepromoveerd op een bestuurskundig onderzoek naar het Nederlandse kunstbeleid. Van 1997 tot 2002 werkte ze als beleidsmedewerkster bij de NUSO, de Landelijke Organisatie voor Speeltuinwerk en Jeugdrecreatie. Daar deed ze haar eerste onderzoeken naar de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Van 2002 tot 2007 werkte ze bij het NIZW. Momenteel richt ze zich vooral op de hulpverlening aan en maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen en de Wmo in het bijzonder.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 69
Aanbevolen literatuur Buurtzorg Vrijwillige inzet op het snijvlak van zorg en welzijn. Eindrapportage evaluatieonderzoek Brettschneider, E. en Dankers, T. Uitgave: MOVISIE, Utrecht, 2007 Samenvatting: Het blijkt dat buurtbewoners, bij wie sprake is van risico op sociale uitsluiting, vooral behoefte hebben aan laagdrempelig contact met andere buurtbewoners. Vrijwillige inzet, door buurtbewoners, kan hierbijmogelijk een rol spelen. Nieuwe vormen van vrijwillige inzet, gericht op mensen in sociaal isolement, kunnen tegelijkertijd het traditionele vrijwilligerswerk in de zorg versterken. Hoe kunnen buurtgerichte vormen van vrijwillige inzet georganiseerd worden? En: hoe verhouden vrijwillige en professionele inzet zich tot elkaar?
Blijvend in balans Een toekomstverkenning van informele zorg Boer, A. de en Timmermans, J. Uitgave: Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2007 ISBN: 9789037703139 Samenvatting: Een systematisch en cijfermatig beeld van het toekomstig aanbod en gebruik van informele zorg. Positieve trend is de stijging van het aantal relaties met zorgpotentieel bij ouderen. Ook bij andere groepen, zoals mensen met een verstandelijke beperking, is sprake van wat ruimte voor informele zorg. Er zijn ook ontwikkelingen die de informele zorgverlening temperen, zoals de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen, de grotere geografische afstanden tussen familieleden en een geringere geneigdheid om informele zorg te geven, aspecten die sterk samenhangen met het stijgende opleidingsniveau van de bevolking. http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9789037703139.shtml
Het Nationale Maatschappelijke Stageonderzoek 2007 Op initiatief van Stageplaza.nl i.s.m. Scholieren.com Gelder, M. van en Chen, S.A. Uitgave: www.stageplaza.nl, Amsterdam, 2007 Samenvatting: Onderzoek naar de denkbeelden van middelbare scholieren ten aanzien van maatschappelijke stages. Scholieren zijn positief over de maatschappelijke stages. 54% heeft wel eens aan vrijwilligerswerkgedaan. Hoewel scholieren positief zijn over de stages, zijn een merendeel (54%) tegen de verplichting van de stages. Opvallend is dat 41% van de scholieren zegt toch een stage te lopen zonder een verplichting. De meeste scholieren (78%) willen onder schooltijd gaan stagelopen. En dan meteen voor een dagdeel (54%) of de hele dag (20%). Ook vinden ze een stage van drie maanden te lang. http://www.stageplaza.nl/media/testimonials/file/Rapport%20Nationale%20Maatschappelijke%20 Stageonderzoek%202007.pdf
When Volunteering Breeds Trust- and When it Does Not A Panel Study of the Volunteering- Trust Relationship Bekkers, R. Uitgave: Rijksuniversiteit Utrecht, Utrecht, 2006 Samenvatting: Paper waarin vraagtekens worden gezet bij de algemene veronderstelling dat participatie in het vrijwilligerswerk burgers meer vertrouwen geeft in anderen. Een en ander is namelijk sterk afhankelijk van de positieve of negatieve ervaringen die burgers met vrijwilligerswerk hebben. Daarnaast blijkt er sprake van een
70 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Aanbevolen literatuur
zelfversterkend effect. Burgers met minder vertrouwen in anderen hebben de neiging zich minder als vrijwilliger in te zetten. http://www.fss.uu.nl/soc/homes/bekkers/voltrust.pdf
Geleid vrijwilligerswerk Over het vrijwilligerspotentieel van de Nederlandse samenleving in 2015 (en nieuwe strategieën om het te bevorderen) Hustinx, L., Meijs, L.C.P.M. en Hoorn, E. Ten Uitgave: CESO, Leuven, 2007 Samenvatting: Onderzoek naar het potentieel van geleid vrijwilligerswerk. Geleid vrijwilligerswerk verwijst zowel naar vormen van maatschappelijke inzet met een sterk verplichtend karakter, als naar planmatige en calculerende activiteiten binnen vrijwilligersorganisaties zelf.
Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 Dekker, P., Hart, J. de en Faulk, L. Uitgave: Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2007 ISBN: 9789037703115 Samenvatting: Hoeveel vrijwilligers zijn er in 2015 te verwachten, welke grote problemen zien vrijwilligersorganisaties op zich afkomen en wat kan de overheid doen om de vrijwillige inzet van burgers te stimuleren? Dit zijn de centrale vragen in deze toekomstverkenning. Behalve statistische prognoses bevat deze verkenning ook beschrijvingen van organisatorische veranderingen en nieuwe vrijwillige initiatieven. http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9789037703115.shtml
Boomers and National Service Learning from the Success of Youth Service Sagawa, S. Uitgave: Civic Ventures, Washington, 2007 Samenvatting: Paper waarin wordt nagegaan of de lessen die zijn geleerd van de succesvolle maatschappelijke dienstverleningsprogramma’s voor jongeren in de Verenigde Staten, ook gebruikt kunnen worden voor de introductie van dergelijke programma’s voor senioren. http://www.civicventures.org/publications/policy_papers/pdfs/national_service.pdf
Great Expectations Boomers and the Future of Volunteering VolunteerMatch Uitgave: VolunteerMatch, San Francisco, 2007 Samenvatting: Waarom zetten ouderen zich vrijwillig in? En waarom niet? In welke sectoren zijn ze actief als vrijwilliger? Onderzoek in de Verenigde Staten naar de houdingen, meningen en ervaringen van ouderen met betrekking tot vrijwilligerswerk. http://www.volunteermatch.org/nonprofits/resources/greatexpectations/GreatExpectations_FullRe port.pdf
Keeping Baby Boomers Volunteering A Research Brief on Volunteer Retention and Turnover Foster-Bey, J., Grimm, R. en Dietz, N. [et al.] Uitgave: Corporation for National and Community Service, Washington, 2007 Samenvatting: Babyboomers vormen een grote doelgroep voor het werven van vrijwilligers. Maar aan het binden van babyboomers is tot nu toe relatief weinig aandacht besteed. Uit statistische gegevens uit de Verenigde Staten blijkt dat babyboomers relatief veel vrijwilligerswerk doen, maar ook vaker dan andere leeftijdsgroepen. http://www.nationalservice.gov/pdf/07_0307_boomer_report.pdf
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 71
What Makes Associations Remarkable? Golden, M.J. In: Journal of Association Leadership, (2007) spring Uitgave: ASEA & The Center, 2007 Samenvatting: Wat onderscheidt een uitstekende vereniging van een goede? Aan de hand van onderzoek naar goed presterende verenigingen zijn een zestal maatstaven geformuleerd. 1. Organisatiecultuur draait om dienstverlening aan leden. 2. Diensten en producten zijn op één lijn met de missie. 3. Voortdurend verzamelen, verwerken en sturen op gegevens over leden. 4. Informatie stroomt voortdurend en aan alle kanten door de organisatie. 5. Aanpassingsvermogen en leervermogen. 6. Vermogen tot het afsluiten van zinvolle allianties. http://www.asaecenter.org/PublicationsResources/JALArticleDetail.cfm?ItemNumber=25278
Measures of Success Testing Conventional Wisdom in Association Management Gallery, M.E. en Keramidas, S. In: Journal of Association Leadership, (2007) spring Uitgave: ASEA & The Center, 2007 Samenvatting: Een aantal kritische kanttekeningen ten aanzien van een aantal conventionele wijsheden met betrekking tot verenigingsmanagement. http://www.asaecenter.org/PublicationsResources/JALArticleDetail.cfm?ItemNumber=19974
Building the Future on Member Value Codevelopment as a Key to Customer Relationships in the 21st Century Caravelli, A. In: Journal of Association Leadership, (2007)spring(p.?) Uitgave: ASEA & The Center, 2007 Samenvatting: Verenigingen moeten zich veel meer gaan toeleggen op het creëren van toegevoegde waarde voor hun leden. Artikel geschreven vanuit marketingperspectief, met als fundamentele (marketing)vraag: wat spreekt de leden echt aan? http://www.asaecenter.org/PublicationsResources/JALArticleDetail.cfm?ItemNumber=25279
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kalender 17 januari 2008
VIO onderzoeksdag vrijwilligerswerk in Nederland en Vlaanderen Erasmus Universiteit Rotterdam. Georganiseerd door MOVISIE en RSM Erasmus University 2-5 april 2008
20e IAVE World Volunteer Conference Panama Stad, Panama. Georganiseerd door IAVE http://www.iave.org/NewsView.asp?newsID=22 9-12 juli 2008
8e ISTR international conference The third sector and sustainable social change: new frontiers for research Barcelona, Spanje, georganiseerd door ISTR http://www.istr.org/conferences/barcelona/index.htm 16-18 juli 2008
Third International Research Conference Liverpool, UK. Georganiseerd door VAHS http://www.vahs.org.uk/wp-content/uploads/2007/09/Call%20for%20papers%202008%20final.pdf 10-13 september 2008
16th Conference of the European Association for Sport Management Heidelberg, Germany. Georganiseerd door de EASM http://easm.freiraumserver.de/ 20-22 november 2008
Arnova Conference Philadelphia, USA. Georganiseerd door Arnova http://www.arnova.org/?section=conference&subsection=dates
| 73
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Review proces 1 Indienen van een voorstel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie een voorstel voor een artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit voorstel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie. In onderling overleg wordt een tijdpad afgesproken om te komen tot een concept-artikel. 2 Indienen van een (concept-)artikel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie ook direct een (concept-)artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit (concept-)artikel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een beargumenteerde afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie, inclusief een tijdpad tot plaatsing. De redactie kan verzoeken om een grondige herziening van de tekst, waarbij de volgende versie weer als concept-artikel in behandeling zal worden genomen, of tot kleinere herzieningen. In het laatste geval zal daarna tot publicatie worden overgegaan. De redactie houdt zich het recht voor om extern advies te vragen over voorstellen en (concept-)artikelen. De redactie geeft geen garanties met betrekking tot plaatsing. De plaatsbepaling bij de artikelen is onder verantwoordelijkheid van de redactie en wordt niet eerst besproken met de betreffende auteurs van het artikel.
| 75
76 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Richtlijnen voor auteurs
Richtlijnen voor auteurs Kopij voor ViO bestaat uit vijf onderdelen (per e-mail aanleveren, in Word; lettergrootte 12 punten, regelafstand 1,5) 1. De tekst van het artikel zelf. 2. Een Engelstalige titel en summary (d.w.z. een pakkende samenvatting van ca. 100 woorden). 3. Een alfabetisch gerangschikte lijst van publicaties waarnaar wordt verwezen. 4. Een relevante personalia. 5. Figuren met onderschriften. Geef in uw bijdragen aan waar de figuren moeten komen; verwerk de figuren niet in het artikel. N.B. Alleen ‘volledige’ kopij kan worden beoordeeld door de redactie. Eindversies van de artikelen die voor publicatie geaccepteerd zijn, dienen ook op diskette of per e-mail te worden aangeleverd. Aanwijzingen voor het artikel zelf • De maximale lengte van het artikel is tussen 3000 en 5000 woorden, excl. literatuurlijst. • De tekst links laten lijnen, dus niet uitvullen. • Gebruik de officiële spelling (Het Groene Woordenboek, 2002). • Gebruik geen voetnoten en zo weinig mogelijk eindnoten. Nootcijfers in de tekst tussen blokhaken zetten. Noottekst niet koppelen aan het nootcijfer, maar als ‘platte tekst’ na het artikel plaatsen. • Tabellen niet in de tekst plaatsen, maar apart aanleveren. In de tekst aangeven waar de tabellen moeten worden geplaatst. Tabellen niet opbouwen met kolommen, maar met tabs tussen de cijfers. • Gebruik geen afkortingen (dus geen ‘blz.’, maar ‘bladzijde’). • Schrijf in de tekst getallen t/m tien voluit. • Laat alinea’s inspringen. • Gebruik dubbele aanhalingstekens bij citaten en in andere gevallen enkele aanhalingstekens. • Voorzie de tekst van tussenkopjes en gebruik geen witregels zonder tussenkopjes. • Maak duidelijk onderscheid tussen de verschillende tussenkopjes: tussenkopjes van de eerste orde vet, die van de tweede orde cursief. • Verwijzing van literatuur in de tekst door middel van auteursnaam en jaartal. • Verwijzing van citaten: auteur, jaartal en paginanummer. Titelbeschrijving/literatuurlijst Gebruik de volgende wijze van titelbeschrijving (conform APA-richtlijnen): Hollander, S.J. van den (1985). Verzuiling in de twintigste eeuw. Utrecht: Uitgever. Toorts, A.B. (1994). ‘Top ten’ strategic goals: A new approch to the classification of female occupations. American Journal of Home Management, 30, 107-121.