ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk
Jaargang 2, nr. 1
Utrecht, mei 2005
Vrijwillige Inzet Onderzocht (ViO) Wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk Vrijwillige Inzet Onderzocht is een gezamenlijk initiatief van CIVIQ, instituut vrijwillige inzet, NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) en Erasmus Universiteit. Redactie Lucas Meijs, Aletta Winsemius, Marijke Steenbergen, Bas Delleman Redactiesecretariaat & abonnementen CIVIQ Plompetorengracht 17 Postbus 12080 3501 AB Utrecht T 030 750 90 14 F 030 750 90 01 E
[email protected] www.civiq.nl Opzeggingen schriftelijk vóór 1 november van het lopende kalenderjaar Abonnementsprijs € 25,00 Basisvormgeving Hans van Bruksvoort, Vormaten Ontwerpers, Cothen Drukwerk Alfabase, Alphen a/d Rijn Uitgave en copyright CIVIQ Uitgeverij Plompetorengracht 17 Postbus 12080 3501 AB Utrecht ISSN 1573-3785 Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen uitsluitend na schriftelijke toestemming van de uitgever. ViO Vrijwillige Inzet Onderzocht Is een wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk. ViO zal openstaan voor bijdragen op wetenschappelijk niveau en publiceert uitsluitend oorspronkelijke bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen te weigeren die (ook) elders zijn of zullen worden gepubliceerd.
ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Inhoud
Redactioneel......................................................................................................................5 1. Kleurrijke participatie: allochtonen en vrijwillige inzet ................................................6 Jeanine Klaver
2. Vrij Wel Vrijwilliger. Een momentopname van vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen ..................................................................................................16 Guy Redig
3. Towards Understanding Episodic Volunteering ..........................................................28 Ram A. Cnaan en Femida Handy
4. De moskee als vrijwilligersorganisatie. Een nieuwe speler op het maatschappelijk middenveld ................................................................................36 René Edinga, Lily Sparnaay en Ina Wilbrink
5. Experimenteren met service learning: werken in de samenleving als onderwijsmethode ......................................................................................................46 Lucas Meijs en Judith van der Voort
6. Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen. Empirische verkenning van een nieuw conceptueel kader ........................................56 Lesley Hustinx
Serie Kopstukken: Marry Visser-van Doorn ..................................................................69 Wendy Stubbe
Boekbespreking ..............................................................................................................73 Summaries ......................................................................................................................77 Over de auteurs ..............................................................................................................79 Aanbevolen literatuur......................................................................................................81 Kalender ..........................................................................................................................83 Review process ................................................................................................................85 Richtlijnen voor auteurs ..................................................................................................87
|3
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|5
Redactioneel Voor u ligt het derde nummer van VIO, Vrijwillige In-
kaar raken, of liever gezegd, die elkaar aanvullen. Dit
zet Onderzocht, het eerste van de tweede jaargang. Op-
zijn het artikel van Edinga e.a. over de moskee in Ne-
nieuw hebben we moeten selecteren uit de aangelever-
derland als vrijwilligersorganisatie en het artikel van
de kopij. Belangrijk criterium voor de redactie is dat in
Klaver, waarin de resultaten worden gepresenteerd
een artikel verslag wordt gedaan van recent onder-
van een onderzoek - in opdracht van het ministerie van
zoek. Liefst onderzoek waarvan de resultaten nog niet
VWS - naar de participatie van allochtonen in het Ne-
eerder zijn gepubliceerd. De richtlijnen voor auteurs
derlandse vrijwilligerswerk. Guy Redig doet verslag
zijn vanaf nu in het colofon van VIO opgenomen. Voor
van de stand van zaken van het vrijwilligerswerkbe-
alle duidelijkheid: VIO wil niet alleen de bevindingen
leid in Vlaanderen. Het artikel van Meijs & Van der
presenteren van professionele onderzoekers. VIO wil
Voort zoomt in op een nieuwe vorm van vrijwillige in-
ook een podium zijn voor resultaten van inventarisa-
zet, namelijk ‘service learning’.
ties en quick scans van adviseurs en mensen uit de praktijk.
Natuurlijk zijn ook in deze VIO weer een interview opgenomen met een kopstuk op het terrein van vrijwilli-
Gelukkig wordt er niet alleen meer onderzoek gedaan
ge inzet, een bespreking van een recent verschenen
naar vrijwillige inzet in Nederland, maar zijn er ook
boek, een selectie van publicaties die wij aanbevelen
steeds meer mensen geïnteresseerd in de resultaten.
rond het brede thema vrijwillige inzet en een kalender
Het aantal abonnementen op VIO neemt bijvoorbeeld
van belangrijke evenementen en bijeenkomsten. Wij
gestaag toe! Daar zijn we blij mee.
hopen dat u ook in deze VIO inspiratie opdoet voor uw bezigheden. Vrijwillige inzet in Nederland is daarbij
In dit derde nummer zijn opnieuw een zestal artikelen
gebaat. Natuurlijk staan wij open voor suggesties of
opgenomen. Twee artikelen - van Hustinx en van
anderszins. U kunt uw eventuele reactie sturen naar
Cnaan & Handy - focussen op het fenomeen van de
[email protected].
nieuwe vrijwilliger en de behoefte of noodzaak om ook binnen deze groep nader onderscheid te maken. Er zijn nog twee artikelen in dit nummer die inhoudelijk el-
De redactie
6 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
1
Kleurrijke participatie: allochtonen en vrijwillige inzet
plaatsbepaling Henk Jan van Daal, senioronderzoeker Verwey-Jonker Instituut
Waar Nederland, zeker in de steden, multicultureel is geworden, is het vrijwilligerswerk niet compleet zonder een behoorlijke participatie van allochtonen. Vrijwilligerswerk door allochtonen is niet alleen een wens, maar soms ook noodzaak. In wijken met veel allochtonen komt het voortbestaan van voorzieningen als buurthuizen, sportorganisaties of speeltuinen in gevaar. Ook de legitimiteit van bewonersorganisaties staat onder druk wanneer allochtonen niet participeren. Genoeg redenen dus om aandacht te besteden aan vrijwilligerswerk door allochtonen. De afgelopen jaren is onderzoek gedaan, onder meer door het Verwey-Jonker Instituut, en hebben landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden en organisaties als CIVIQ - met Stap Twee - niet stilgezeten. Actie is ondernomen om de participatie van allochtonen in het vrijwilligerswerk te bevorderen. In het licht van deze inspanningen kan men zich afvragen hoe het halverwege het eerste decennium van de 21e eeuw is gesteld met de deelname aan vrijwilligerswerk. Blijven allochtonen nog steeds achter bij autochtonen? En hoe staat het met het vrijwilligerswerk onder Turken en Marokkanen, vergeleken met dat van andere allochtonen, zoals Surinamers? Deze vragen komen aan de orde in het artikel van Klaver. De auteur stelt ook ter discussie of integratie het beginpunt of eindpunt van de integratie is. Sommige interculturele projecten zijn opgezet vanuit de gedachtegang dat de integratie van allochtonen versneld kan worden door hen deel te laten nemen aan vrijwilligerswerk. Is dit een juiste vooronderstelling? In het artikel wordt verder nagegaan of er tussen allochtonen en autochtonen verschillen bestaan in de mate waarin informele hulp in eigen kring wordt geboden. Vaak wordt verondersteld dat allochtonen van huis meer geneigd zijn om elkaar informeel bij te staan dan de (geïndividualiseerde) autochtonen. Aan de andere kant wordt ook wel verondersteld dat netwerken van vooral recente immigranten allesbehalve intact zijn, waardoor minder mogelijkheden bestaan om elkaar te helpen. In eerder verricht onderzoek in Rotterdam bleken allochtonen, in tegenstelling tot wat vaak werd verondersteld, niet vaker dan autochtonen informele hulp in eigen kring te bieden. In dat licht groeit de nieuwsgierigheid naar hoe het daarmee in dit nieuwe onderzoek is gesteld, onderzoek dat op een later tijdstip en op een heel andere manier is gedaan.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kleurrijke participatie: allochtonen en vrijwillige inzet
|7
1 Jeanine Klaver
Inleiding
collectief. Pinto (1990) spreekt in dit verband van ‘wij-
Nederland kent een lange traditie van vrijwilligers-
culturen’. In deze culturen is hulpverlening vooral ge-
werk. Binnen allerlei georganiseerde verbanden ver-
richt zijn op de eigen groep. Hulp bieden buiten de ei-
richten mensen op vrijwillige basis onbetaald werk ten
gen kring voor mensen waarmee geen directe relatie
behoeve van anderen of de samenleving als geheel.
wordt onderhouden, ligt voor mensen uit ‘wij-cultu-
Hoewel internationaal gezien het aandeel vrijwilligers
ren’ minder voor de hand. De maatschappelijke inzet
in Nederland altijd vrij hoog heeft gelegen, zijn er sig-
van allochtonen richt zich als gevolg hiervan vooral op
nalen dat dit aan het veranderen is (Breedveld en Van
vrijwillige activiteiten ten behoeve van de eigen groep.
den Broek, 2001). Steeds vaker komen er geluiden dat
Ten einde meer inzicht te krijgen in de mate waarin al-
organisaties moeite hebben met het vinden van vol-
lochtonen deelnemen aan vrijwilligerswerk, het soort
doende vrijwilligers. Het bestaande vrijwilligersbe-
vrijwilligerswerk dat zij doen en de motieven die zij
stand is aan het vergrijzen en dit bestand wordt niet
hebben om al dan niet actief te worden als vrijwilliger,
overal aangevuld met nieuwe instroom. Potentiële
heeft het ministerie van VWS in het kader van het on-
doelgroepen van waaruit nieuwe vrijwilligers gewor-
derzoeksprogramma ‘Motivatie en cultuurpatronen’ in
ven kunnen worden, vormen de jongeren en allochto-
2004 een grootschalig kwantitatief en kwalitatief on-
nen. Deze groepen nemen vooralsnog, zo is het beeld,
derzoek laten uitvoeren naar allochtonen en vrijwilli-
in beperkte mate deel aan het georganiseerde vrijwilli-
gerswerk. Doel van de studie was om de bestaande
gerswerk.
kennis over het onderwerp te verbreden en te actuali-
Ten aanzien van de jongeren wordt vaak verwezen
seren. Onderhavig artikel is gebaseerd op dit onder-
naar processen van ont-ideologisering en individuali-
zoek. Centraal in het eerste deel van dit artikel staat de
sering, die zijn weerslag hebben op de deelname aan
vraag hoe de deelname van allochtonen is ten aanzien
vrijwilligerswerk (Knulst en Van Eijck, 2003). Als ge-
van verschillende dimensies van maatschappelijke
volg van deze ontwikkelingen voelen jongeren zich
participatie en hoe dit zich verhoudt met participatie-
minder sterk verbonden met één vereniging of maat-
niveaus van de autochtone bevolking. Daarna wordt in
schappelijke organisatie. De vrijwilliger die zich zijn of
het tweede deel ingegaan op de belemmeringen voor
haar hele leven inspant voor de club, is onder jongere
een grotere deelname van allochtonen aan het regulie-
generaties een zeldzaamheid aan het worden. Zij zijn
re vrijwilligerswerk. Het gaat daarbij zowel om belem-
nog wel lid van organisaties, maar veel meer als afne-
meringen vanuit de allochtone groep zelf, als vanuit de
mer van diensten.
vrijwilligersorganisaties. Voor een verklaring van de
Voor allochtonen lijkt een dergelijk verklaringskader
mate van participatie van allochtonen aan vrijwilli-
weinig zeggingskracht te hebben. Individualisering is
gerswerk zijn beide dimensies relevant.
over het algemeen onder de verschillende etnische minderheidsgroepen in Nederland minder ver voort-
Onderzoeksmethode
geschreden dan onder de autochtone bevolking. Het
Ten behoeve van het onderzoek is een grootschalige
individu is in veel gevallen nog ondergeschikt aan het
straatenquête gehouden onder een grote groep alloch-
8 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kleurrijke participatie
tonen en autochtonen in vier steden (Amsterdam, Rot-
bracht worden tussen de verschillende vormen van ac-
terdam, Almere en Zaanstad). In aanvulling hierop zijn
tieve participatie. Er wordt een onderverdeling ge-
70 telefonische interviews afgenomen met actieve vrij-
maakt naar vrijwillige inzet en informele hulpverle-
willigers ter verdieping van de uitkomsten van de en-
ning. De term vrijwillige inzet omvat zowel het forme-
quête. Daarnaast zijn telefonische interviews afgeno-
le vrijwilligerswerk (vrijwillige activiteiten die in
men met 50 vrijwilligersorganisaties (zowel algemene
georganiseerd verband plaatsvinden) als verschillende
organisaties als allochtone zelforganisaties) in de vier
vormen van kleinschalig burgerinitiatief. Bij dat laatste
steden. Bij de selectie van de organisaties is rekening
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan spontane geld-
gehouden met een spreiding naar de verschillende
inzamelingsacties bij rampen. Onder de term informe-
maatschappelijke domeinen waarbinnen het vrijwilli-
le hulp valt zowel mantelzorg als andere vormen van
gerswerk zich afspeelt. Op basis van deze gesprekken
informele hulpverlening, zoals iemand financieel steu-
is inzicht verkregen in de (beleids)inspanningen om al-
nen bij bijvoorbeeld de start van een bedrijf. In dit arti-
lochtone vrijwilligers bij de organisatie te betrekken
kel staat de participatie van allochtonen en autochto-
en de belemmeringen die organisaties in dat kader er-
nen aan het georganiseerde vrijwilligerswerk en infor-
varen.
mele hulpverlening centraal. Het gaat hier dus om verschillende vormen van actieve participatie. Daar-
Toelichting bij de straatenquête
naast worden cijfers gepresenteerd over de mate waar-
Met behulp van tweetalige interviewers zijn korte
in allochtonen en autochtonen passief betrokken zijn
vraaggesprekken (maximaal tien minuten) gevoerd met
bij georganiseerde verbanden, in de vorm van vereni-
allochtonen en autochtonen. Op verschillende centrale
gingsbezoek of lidmaatschap.
plaatsen, zoals markten, winkelcentra, bibliotheken en onderwijsinstellingen, zijn respondenten benaderd
Maatschappelijke participatie van allochtonen en autoch-
voor deelname aan het onderzoek. Zij kregen, groten-
tonen vergeleken
deels gesloten, vragen voorgelegd met betrekking tot
Uit tabel 1 wordt duidelijk dat allochtonen inderdaad
hun visie op vrijwilligerswerk, hun deelname daaraan
significant minder deelnemen aan vrijwilligerswerk
en hun participatie in andere vormen van vrijwillige
dan autochtonen. Ruim eenvijfde van de allochtonen
inzet en informele hulpverlening. In totaal zijn op deze
heeft in de afgelopen drie jaar vrijwilligerswerk ge-
wijze 884 enquêtes afgenomen. Naast een groot aantal
daan of doet dit nog steeds. Bij de autochtonen ligt dit
allochtonen (637) zijn ook 247 autochtonen bevraagd.
aandeel op ruim tweevijfde. Voor mantelzorg geldt pre-
Deze laatste groep fungeert vooral als referentiegroep,
cies het omgekeerde: allochtonen verrichten meer
zodat een vergelijking mogelijk is tussen beide bevol-
mantelzorg dan autochtonen. De verschillen lopen
kingsgroepen.
hier overigens minder uiteen: namelijk 76 procent van
Om er voor te zorgen dat voldoende jongeren in de
de allochtonen verleent of verleende in de afgelopen
steekproef vertegenwoordigd zijn die vrijwilligers-
drie jaar mantelzorg tegen 65 procent bij de autochto-
werk doen, is gebruik gemaakt van een gestratificeer-
nen. Ten aanzien van andere vormen van individuele
de steekproef naar leeftijd. Daarnaast is gestreefd naar
hulpverlening is de situatie minder duidelijk. Aan de
een spreiding naar opleidingsniveau, geslacht en een
hand van vier concrete voorbeelden is nagegaan of al-
zo breed mogelijke verdeling naar etnische herkomst.
lochtonen hierop beter of slechter scoren dan autoch-
Als gevolg van de wijze van steekproeftrekking is er in
tonen. Twee voorbeelden hadden betrekking op ver-
de steekproef een oververtegenwoordiging van jonge-
schillende vormen van financiële ondersteuning. De
ren in de leeftijd van 18 tot en met 24 jaar. Om recht te
andere twee voorbeelden hadden te maken met het op-
doen aan de feitelijke situatie binnen de populatie, zijn
vangen van kinderen. Uit het onderzoek blijkt dat al-
de resultaten uiteindelijk gewogen naar leeftijd. Daar-
lochtonen vaker dan autochtonen financiële onder-
mee wordt de oververtegenwoordiging van jongeren in
steuning bieden aan anderen. Hieronder vallen zowel
de steekproef gecorrigeerd. [1]
het lenen van geld als het financieel steunen van (etnische) ondernemingen. Mogelijk speelt de beperktere
Dimensies van maatschappelijke participatie
toegang van (startende) etnische ondernemers tot for-
Om een goed beeld te krijgen van de mate van maat-
mele financiële netwerken bij dit laatste punt een rol
schappelijke participatie moet een onderscheid aange-
(vlg. SER, 1998). Hulpbronnen binnen de eigen ge-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|9
meenschap vormen in dit opzicht wellicht een alterna-
ligerswerk doet (eventueel in combinatie met mantel-
tief voor de formele kanalen. Op basis van dit onder-
zorg) het omvangrijkst (43 procent). Gemeten naar
zoek kan hierover echter geen nader inzicht worden
deze twee dimensies van maatschappelijke participatie
verschaft. Wat betreft de opvang van kinderen zijn de
wordt duidelijk dat de mate van participatie tussen al-
verschillen tussen allochtonen en autochtonen niet zo
lochtonen en autochtonen niet verschilt. Het is dus
groot. Duidelijk mag zijn dat de categorie ‘andere vor-
niet zo dat allochtonen minder actief zijn, maar de wij-
men van individuele hulpverlening’ zo divers is, dat
ze waarop zij dat doen, is wel anders. De maatschappe-
het moeilijk is om over de hele linie uitspraken te
lijke inzet van allochtonen komt, in tegenstelling tot de
doen.
autochtone bevolking, vooral tot uiting in mantelzorg (zie figuur 1).
Tabel 1: Deelname aan vrijwilligerswerk en mantelzorg
Allochtonen (n=632)
Autochtonen (n=245)
Vrijwilligerswerk (% ja)
22
43
Mantelzorg (% ja)
76
65
Bron: enquête Regioplan, gewogen voor leeftijd
Ook ten aanzien van het verenigingsbezoek en -lidmaatschap tekent zich een verschil af tussen allochtonen en autochtonen. Allochtonen participeren als consument of bezoeker beduidend minder aan het verenigingsleven dan autochtonen; tweederde van de autochtonen bezoekt regelmatig een vereniging tegen iets meer dan de helft van de allochtonen. Ook bij allochtonen is er sprake van een duidelijke relatie tussen
Het verschil in de wijze van actieve maatschappelijke
deelname aan het verenigingsleven en de bereidheid
participatie tussen allochtonen en autochtonen laat
om vrijwilligerswerk te doen (zie bijvoorbeeld De
zich ook op een andere wijze illustreren. Wanneer de
Graaf, 2003). Zowel allochtone als autochtone vrijwil-
participatie van allochtonen en autochtonen aan vrij-
ligers zijn beduidend vaker lid van een vereniging of
willigerwerk en mantelzorg tegen elkaar wordt afge-
bezoeken deze, dan mensen die geen vrijwilligerswerk
zet, blijkt dat de groep mensen die op geen van beide
verrichten. In tabel 2 wordt de relatie tussen vrijwilli-
dimensies actief is, ongeveer even groot is. Ongeveer
gerswerk en verenigingsbezoek geïllustreerd. Hoewel
eenvijfde van beide groepen behoort tot de ‘inactie-
vrijwilligers dus verhoudingsgewijs ook veel deelne-
ven’, dat wil zeggen dat zij noch vrijwilligerswerk,
men aan het verenigingsleven, kan omgekeerd niet
noch mantelzorg verrichten. Bij de allochtonen is de
worden gesteld dat verenigingslidmaatschap automa-
groep die uitsluitend mantelzorg verleent, het grootst
tisch tot grotere deelname aan vrijwilligerswerk leidt.
(58 procent). Bij de autochtonen is de groep die vrijwil-
Zo werd in dit onderzoek bijvoorbeeld geconstateerd
Figuur 1: Maatschappelijke participatie van allochtonen en autochtonen op twee dimensies, in percentages
10 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kleurrijke participatie
Tabel 2: Vrijwilligers en bezoek aan verenigingen
Allochtonen
Verenigingsbezoek (% ja)
Autochtonen
Alleen vrijwilligers (n=136)
Gehele steekproef (n=632)
Alleen vrijwilligers (n=104)
Gehele steekproef (n=245)
70
53
73
65
Bron: enquête Regioplan, gewogen voor leeftijd
dat het verenigingsbezoek onder jongeren over het al-
tone afkomst werd geconstateerd, is wellicht een on-
gemeen hoger is, maar dat zij verhoudingsgewijs min-
derbouwing voor de gedachte dat onder de jongere ge-
der vrijwilligerswerk verrichten. Ook in de interviews
neratie allochtonen vergelijkbare processen van indi-
met de organisaties waren er geluiden te horen van
vidualisering postvatten, als onder de autochtone
clubs die inmiddels een hoog aandeel allochtone leden
groep. Overigens verklaart dit niet waarom het partici-
hebben, maar er niet in slagen om deze leden ook als
patieniveau aan vrijwilligerswerk bij allochtone jonge-
vrijwilliger bij de club te betrekken. Blijkbaar zijn er
ren nog lager ligt dan bij autochtone jongeren. Wellicht
nog andere dingen nodig om verenigingsbezoek of lid-
spelen hier naast individualisering nog andere facto-
maatschap om te zetten in actieve participatie als vrij-
ren die het lage participatieniveau van allochtone jon-
williger. Deze belemmeringen komen later in dit arti-
geren verklaren. Te denken valt aan een gebrekkige
kel aan bod.
aansluiting bij het reguliere vrijwilligerswerk. Traditioneel is het opleidingsniveau een van de beste
Maatschappelijke participatie naar achtergrondkenmerken
voorspellers van maatschappelijke participatie in de
Hoewel allochtonen in het algemeen inderdaad min-
vorm van vrijwilligerswerk. Dit verband blijkt zowel
der vaak als vrijwilliger actief zijn dan autochtonen,
voor allochtonen als autochtonen relevant. Voor beide
verdient dit plaatje nadere inkleuring. Zo zijn er signi-
groepen geldt dat hoger opgeleiden beduidend vaker
ficante verschillen te constateren naar etnische her-
vrijwilligerswerk doen dan lager opgeleiden. Ook zijn
komst, opleidingsniveau en leeftijd. Van de verschil-
de hoger opgeleiden degenen die vaker participeren in
lende onderzochte etnische groepen blijken Marokka-
het verenigingsleven. Voor hoger opgeleide allochto-
nen en Turken met respectievelijk 16 en 18 procent het
nen geldt dat zij op alle fronten actiever zijn dan de la-
minst vaak vrijwilligerswerk te verrichten. Binnen
ger opgeleiden: zij doen vaker aan vrijwilligerswerk,
deze groepen zijn het bovendien vooral de mannen die
verlenen meer mantelzorg en participeren vaker in het
actief zijn als vrijwilliger. Indonesiërs participeren ver-
verenigingsleven. Hoger opgeleide autochtonen scoren
houdingsgewijs het meest in vrijwilligerswerk (31 pro-
weliswaar hoog op actieve en passieve participatie in
cent). Ten aanzien van het verlenen van mantelzorg
georganiseerde verbanden, maar verrichten daarente-
geldt min of meer een omgekeerde situatie. Turken en
gen relatief minder mantelzorg dan lager opgeleide au-
Marokkanen zijn op dit vlak het meest actief. Indone-
tochtonen.
siërs, en vooral ook Antillianen, het minst. Leeftijd is een belangrijke verklarende variabele bij
Verschillen in de aard van het vrijwilligerswerk
het wel of niet verrichten van vrijwilligerswerk. Voor
We hebben reeds geconstateerd dat allochtonen min-
zowel de allochtonen als de autochtonen geldt dat jon-
der vaak vrijwilligerswerk verrichten dan autochto-
geren minder vaak actief zijn als vrijwilliger dan vol-
nen. De vraag die hier centraal staat is in hoeverre er
wassenen. Opvallend is, dat met betrekking tot deelna-
ook verschillen zijn in het soort vrijwilligerswerk dat
me aan het verenigingsleven een omgekeerd verband
men doet. Zijn leden van etnische minderheden meer
geldt: jongeren bezoeken vaker verenigingen als afne-
vertegenwoordigd in een bepaald type vrijwilligers-
mer van diensten dan ouderen. Wat we hier zien is een
werk, of zijn er nauwelijks meer verschillen tussen al-
bevestiging van de gedachte dat mensen in toenemen-
lochtonen en autochtonen indien eenmaal de stap is
de mate als consument gebruik maken van diensten
genomen om actief te worden als vrijwilliger? Uit het
van organisaties, maar daar geen actieve bijdrage in de
onderzoek blijkt dat voor een deel allochtonen en au-
vorm van vrijwilligerswerk tegenover stellen. Het feit
tochtonen vrijwilligerswerk verrichten bij dezelfde
dat dit zowel bij de jongeren van autochtone als alloch-
soort instellingen. Vrijwilligerswerk binnen zorginstel-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 11
Tabel 3: Type instelling waar vrijwilligerswerk wordt verricht (n=240)
Instelling
Allochtonen (n=136) %
Autochtonen (n=104) %
Zorginstelling
25
23
Godshuizen
20
9
Jeugdinstelling/school
17
11
Wijkcentrum/buurthuis
13
12
Sport/recreatieve vereniging
13
22
Allochtone zelforganisatie
8
-
Culturele instelling
5
9
Politieke organisatie
2
2
Natuurorganisatie
-
3
Overige ideële organisatie
7
14
Overige anders
6
10
Bron: enquête Regioplan, gewogen voor leeftijd
lingen is voor beide groepen dominant. Daarnaast ver-
tussen de jongere en oudere generaties in de voorkeu-
richten allochtonen verhoudingsgewijs vaak vrijwilli-
ren voor organisaties. Opvallend is met name dat jonge
gerswerk binnen religieuze instellingen, scholen en
allochtonen nauwelijks als vrijwilliger betrokken zijn
jeugdinstellingen. Voor autochtonen zijn sport- en re-
bij religieuze instellingen, terwijl deze organisaties
creatieve verenigingen en ideële instellingen organisa-
juist voor de oudere allochtone vrijwilligers heel be-
ties waarbinnen men vaak actief is als vrijwilliger. Ta-
langrijk zijn.
bel 3 geeft een overzicht van het soort instellingen waarbinnen de geïnterviewde vrijwilligers actief zijn.
Vrijwilligerswerk als middel tot integratie? Aan vrijwilligerswerk wordt vaak een integrerende en
Nadere analyse van het type organisatie waar vrijwilli-
participerende functie toegeschreven. Door middel
gerswerk wordt verricht, laat zien dat de allochtone en
van vrijwilligerswerk raken mensen betrokken bij de
autochtone jongeren het meest op elkaar lijken in hun
samenleving en kunnen zij kennis en ervaring opdoen
voorkeur voor een bepaald soort organisatie. Voor jon-
waarvan zij ook bij hun verdere functioneren in de sa-
geren uit beide bevolkingsgroepen zijn sport- en re-
menleving baat kunnen hebben. Deze functie van vrij-
creatieve instellingen het belangrijkst. Daarna gaan de
willigerswerk wordt steeds meer onderkend. Zo wor-
ervaringen van de allochtonen en autochtonen uiteen
den in het kader van sociale activering steeds vaker
lopen. In de leeftijdsgroepen vanaf 25 jaar worden bij
trajecten uitgezet waarvan deelname aan vrijwilligers-
de allochtonen, naast zorginstellingen, religieuze in-
werk een onderdeel is. Ook ten aanzien van leden van
stellingen belangrijk. Bij de autochtonen blijven dat,
etnische minderheidsgroepen kan de vraag worden ge-
naast de zorginstellingen, de sport- en recreatieve ver-
steld wat de functie is van vrijwilligerswerk in het inte-
enigingen. Uit bovenstaande blijkt dat er een zekere
gratieproces. Hoewel op individueel niveau niet ont-
mate van overeenkomst is tussen allochtonen en au-
kend kan worden dat deelname aan vrijwilligerswerk
tochtonen in het type instelling waar vrijwilligerswerk
kan bijdragen aan integratie, is het allerminst duidelijk
wordt verricht, maar bij de twee bevolkingsgroepen is
of dit in zijn algemeenheid ook op gaat. Van Daal
ook sprake van andere accenten. Ook binnen de groep
(2001) is van mening dat deelname aan vrijwilligers-
allochtonen is er een duidelijk verschil waar te nemen
werk eerder het ‘eindpunt’ van integratie is, dan het
12 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kleurrijke participatie
startpunt. Dat wil zeggen, dat deelname aan vrijwilli-
lijkt het aannemelijk dat onbekendheid met het feno-
gerswerk binnen de bestaande georganiseerde verban-
meen vrijwilligerswerk eerder een rol speelt bij de eer-
den pas plaatsvindt nadat men ook op andere terreinen
ste dan bij de tweede (en derde) generatie. Op termijn
(onderwijs en arbeid) zijn plaats in de samenleving
zou dit probleem dus minder moeten gaan spelen.
heeft verworven. De resultaten uit dit onderzoek lijken deze opvatting te bevestigen. De allochtonen die vrij-
Mate van economische en sociale integratie
willigerswerk verrichten, lijken wat achtergrondken-
Zoals eerder werd aangegeven is de mate van sociaal-
merken betreft erg op de autochtone vrijwilligers: zij
economische integratie een factor die van invloed is op
zijn relatief goed opgeleid en hebben meestal een be-
deelname aan vrijwilligerswerk. In dit kader wordt
taalde baan. Voor de allochtone vrijwilligers geldt bo-
door verschillende studies gewezen op het feit dat in
vendien dat zij verhoudingsgewijs vaak contacten on-
de beginfase van het migratieproces migranten veeleer
derhouden met autochtone Nederlanders, en thuis
gericht zijn op het verwerven van betaald werk (Münz,
veelal Nederlands als voertaal spreken. Zowel op het
2003; Van Daal en Broenink, 1998). Pas in een later sta-
gebied van de economische als de sociale integratie
dium komt ook vrijwilligerswerk eventueel in het vi-
scoren allochtone vrijwilligers beter dan de allochto-
zier. Met een verbetering van de sociaal-economische
nen die geen vrijwilligerswerk verrichten. Deelname
positie zal wellicht deelname aan vrijwilligerswerk
aan vrijwilligerswerk lijkt daarmee eerder een teken
toenemen, maar daarmee zijn niet alle belemmeringen
van, dan een middel tot integratie. Dit neemt overigens
voor instroom weggenomen. Een gebrek aan een rele-
niet weg dat wanneer vrijwilligerswerk gericht wordt
vant netwerk en contacten bij vrijwilligersorganisaties
ingezet, zoals bijvoorbeeld bij sociale activering of taal-
spelen, ook hoger opgeleide, allochtonen parten. De
stages, het vrijwilligerswerk wel degelijk een belangrij-
meeste vrijwilligers uit het onderzoek, ook de autoch-
ke integrerende functie kan hebben voor het individu.
tone, werden namelijk pas actief na een persoonlijke uitnodiging. De ervaringen van het ATANA-vrijwilli-
Belemmeringen voor instroom
gersproject laten zien dat ook hoger opgeleide allochto-
Bovenstaand cijfermateriaal bevestigt dat er op dit mo-
nen vaak een steuntje (bijvoorbeeld in de vorm van
ment slechts in beperkte mate sprake is van aanslui-
training en actieve bemiddeling) in de rug nodig heb-
ting van leden van etnische minderheidsgroepen bij
ben, om bestuursfuncties binnen algemene organisa-
het georganiseerde vrijwilligerswerk. Redenen voor
ties te verkrijgen (Matthijsse en Hessels, 2004).
deze gebrekkige aansluiting zijn zowel te vinden bij de allochtone groepen zelf, als bij de vrijwilligersorgani-
Conservatisme bij vrijwilligersorganisaties
saties.
Een andere verklaring voor de beperkte instroom van allochtonen is gelegen in het conservatieve wervings-
Onbekendheid met vrijwilligerswerk
gedrag van veel vrijwilligersorganisaties. Veelal wordt
Onbekendheid met het fenomeen vrijwilligerswerk is
binnen de eigen kring naar nieuwe vrijwilligers ge-
een belangrijke factor in de verklaring van de lage par-
zocht. Voor veel organisaties biedt deze manier van
ticipatieniveaus onder allochtonen, aldus de benader-
werven de meeste kans op behoud van het karakter
de organisaties en deskundigen. Ook vanuit de litera-
van de organisatie (Van Daal en Broenink, 1998). De
tuur wordt op deze belemmering gewezen; allochto-
organisaties die in het kader van dit onderzoek zijn be-
nen zetten zich wel vrijwillig in, maar de focus is
naderd, geven niet expliciet aan dat zij om die reden
daarbij vooral gericht op vrijwillige activiteiten binnen
voornamelijk binnen het eigen netwerk werven. Wel
eigen kring (Popovic en Eekhof, 2002). Omdat vrijwil-
stelt een aantal organisaties dat zij in principe open
ligerswerk, zoals wij dat kennen, in de landen van her-
staat voor allochtone vrijwilligers, maar dat daarvoor
komst veelal niet als zodanig bestaat, zijn allochtonen
de organisatiecultuur met zijn specifieke werk- en om-
vaak onvoldoende op de hoogte van de betekenis van
gangsstijlen niet zal worden aangepast. Eén respon-
vrijwilligerswerk voor het functioneren van verenigin-
dent bij een lokale hulpverleningsinstelling verwoord-
gen en andere organisaties. Anders gezegd: zij zijn niet
de het als volgt: “De achtergrond van een vrijwilliger is
doordrongen van het feit dat zonder de inzet van vrij-
voor ons niet van belang. Zolang maar aan bepaalde basis-
willigers veel organisaties niet kunnen bestaan. Hoe-
criteria wordt voldaan, is iedereen welkom. Allochtone en
wel het in dit onderzoek niet kon worden aangetoond,
autochtone vrijwilligers worden op dezelfde manier gewor-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 13
ven en begeleid.” Hieruit kan een positieve boodschap
wijst daarnaast op het bestaan van culturele kortslui-
worden gedestilleerd, namelijk dat iedereen welkom
tingen, waardoor de instroom van allochtonen beperkt
is, maar het kan tevens uitgelegd worden als een wei-
is. Hoewel het bestaan van culturele belemmeringen
nig flexibele instelling om nieuwe doelgroepen bij de
wordt onderkend, wordt dit nog te vaak als een gege-
organisatie te betrekken. Allochtonen zijn welkom,
ven beschouwd. Lang niet in alle gevallen bestaat het
maar alleen op de voorwaarden die door de organisatie
inzicht dat ook de eigen organisatie meer geïntercultu-
zijn vastgesteld. Dit laat weinig ruimte voor eigen in-
raliseerd moet worden om deze problemen te overwin-
breng en maakt het lastig voor allochtonen om zich
nen. Dit, terwijl uit verschillende studies bekend is dat
thuis te voelen bij de organisatie.
de Nederlandse organisatiecultuur niet altijd even toegankelijk en aantrekkelijk is voor mensen met een an-
Niet effectieve werving en culturele kortsluitingen
dere culturele achtergrond. Aspecten die daarbij ge-
Uit het onderzoek komt naar voren dat een groot deel
noemd worden, zijn de vergadercultuur, de strakke
van de benaderde vrijwilligersorganisaties graag meer
roosters waarmee soms gewerkt wordt, het stipte be-
allochtone vrijwilligers bij de organisatie wil betrek-
grip van tijd en de nadruk op individuele in plaats van
ken en dat ruim de helft van de algemene vrijwilligers-
collectieve verantwoordelijkheid (Münz, 2003; Van
organisaties daartoe ook specifiek beleid heeft ontwik-
Daal en Broenink, 1998). De organisaties die in dit on-
keld. Een belangrijke reden voor organisaties om het
derzoek zijn benaderd en die meer allochtone vrijwilli-
vrijwilligersbestand te diversifiëren is het bereiken
gers in hun organisatie willen laten instromen, zoeken
van een nieuwe doelgroep als klant. Men denkt deze
de oplossingen vooral in effectievere wervingsmetho-
nieuwe doelgroep beter te kunnen bedienen door de
den. Dat een succesvolle instroom vaak ook aanpas-
inzet van allochtone vrijwilligers. Een andere belang-
sing van de eigen organisatie vergt, staat vaak minder
rijke motivatie om allochtone vrijwilligers te werven is
prominent op het netvlies van de organisaties.
het verzekeren van het voortbestaan van de organisatie. Meestal betreft het hier ledenorganisaties die kam-
Conclusies en aanbevelingen
pen met een gebrek aan vrijwilligers. Tot slot spelen
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er nog
voor sommige organisaties ook ideële motieven een rol
een grote kloof is tussen het reguliere vrijwilligers-
bij hun inspanningen om allochtone vrijwilligers te be-
werk en leden van etnische minderheidsgroepen. Deze
reiken. Ondanks de intentie en acties om meer alloch-
kloof is overigens niet even groot binnen alle subgroe-
tonen bij de organisatie te betrekken, verloopt dit pro-
pen van de allochtone bevolking. Het zijn met name
ces niet probleemloos. Organisaties wijzen daarbij on-
Turken en Marokkanen, lager opgeleiden en jongeren
der andere op kenmerken van de allochtone groepen.
die verhoudingsgewijs weinig deelnemen aan vrijwilli-
Het gaat dan bijvoorbeeld om de beheersing van de
gerswerk. Degenen die wel als vrijwilliger actief zijn,
Nederlandse taal, verschillen in culturele achtergrond,
hebben over het algemeen een betere sociaal-economi-
maar ook om de onbekendheid met vrijwilligerswerk.
sche positie. Zij hebben een betaalde baan, zijn goed
Uit de enquête onder de allochtonen komt echter naar
opgeleid en hebben intensieve contacten met Neder-
voren dat de allochtonen zelf het taalaspect zelden zien
landers. Deze studie toont tevens aan dat de vrijwillige
als een belangrijke factor die deelname aan vrijwilli-
activiteiten van de allochtone bevolking zich voorna-
gerswerk in de weg staat. Blijkbaar is er op dit punt
melijk kanaliseert in de vorm van informele hulpverle-
sprake van een discrepantie tussen de beleving van de
ning. Op dit vlak zijn allochtonen zeer actief, actiever
organisaties en de allochtonen.
dan de autochtone bevolking.
Een aantal organisaties zoekt de oorzaken voor de be-
Er is een complex aan factoren dat van invloed is op de
perkte instroom van allochtonen meer binnen hun ei-
deelname van allochtonen aan vrijwilligerswerk. Voor
gen organisatie. Zo constateert een kwart van de orga-
een deel hebben deze te maken met kenmerken van de
nisaties dat hun wervingsmethoden onvoldoende ef-
allochtone bevolking. Onbekendheid met het feno-
fectief zijn. Een persoonlijke benadering werkt het
meen vrijwilligerswerk en een kwetsbare economi-
best om allochtonen over te halen om actief te worden
sche positie zijn geïdentificeerd als belemmerende fac-
als vrijwilliger, maar de organisaties ontbreekt het aan
toren. De constatering dat de deelname aan vrijwilli-
tijd en aan kennis van de doelgroep om op een dergelij-
gerswerk toeneemt met het stijgen van de sociaal-
ke wijze te gaan werven. Een deel van de organisaties
economische positie is, gezien de langzaam maar gesta-
14 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kleurrijke participatie
ge vooruitgang die geboekt wordt op het gebied van de
tweede en derde generatie allochtonen. Het bestaande
sociaal-economische integratie van allochtonen, wel-
onderzoek biedt nauwelijks aanknopingspunten voor
licht hoopvol te noemen. Toch lijken hiermee niet alle
de ontwikkelingen die er binnen deze groepen gaande
problemen te worden opgelost. Ook onder hoog opge-
zijn. Het gaat dan met name om te bestuderen in hoe-
leide allochtonen ligt de deelname aan vrijwilligers-
verre er onder deze groepen vergelijkbare processen
werk nog altijd veel lager dan onder hoog opgeleide au-
van individualisering gaande zijn als onder de autoch-
tochtonen. Zonder extra inspanningen lijkt het daarom
tone jongeren, in welke mate er sprake is van een dub-
niet in de lijn der verwachting te liggen dat het aandeel
bele afstand voor deze jongeren met zowel het regulie-
allochtone vrijwilligers snel zal toenemen.
re vrijwilligerswerk als de bestaande organisaties uit
Uit het onderzoek komt een aantal aandachtspunten
eigen kring, en in hoeverre deze jongeren eigen organi-
naar voren die belangrijk zijn om allochtonen meer bij
saties en manieren hebben om aan hun maatschappe-
vrijwilligerswerk te betrekken. Deze hebben onder an-
lijke inbreng uiting te geven.
dere te maken met het vergroten van de bekendheid van vrijwilligerswerk bij allochtonen, het verbeteren
Eindnoten
van wervings- en begeleidingsmethoden in het kader
[1] In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de res-
van diversiteitsbeleid en een effectievere samenwer-
pons naar een aantal achtergrondkenmerken. Behalve
king tussen algemene organisaties en allochtone zelf-
een oververtegenwoordiging van de groep jongeren is
organisaties. Deze initiatieven worden reeds in meer of
ook sprake van een oververtegenwoordiging van hoger
mindere mate toegepast. Gezien het huidige lage deel-
opgeleiden onder de groep allochtonen. Om recht te
nameniveau van allochtonen is voortzetting, en in
doen aan de feitelijke situatie in de populatie, zou in
sommige gevallen intensivering, van deze initiatieven
principe een meervoudige weging naar leeftijd en op-
gewenst. Voor de verschillende betrokken partijen kan
leiding gewenst zijn. Gezien de (beperkte) omvang van
immers een belang in het vergroten van de deelname
de steekproef leidt dit voor sommige groepen tot een
van allochtonen aan vrijwilligerswerk worden geïden-
dermate hoge wegingsfactor, dat de uitkomsten niet
tificeerd. Zo kan voor de individuele allochtone burger
meer als representatief kunnen worden beschouwd.
vrijwilligerswerk een emanciperende en integrerende
Een extra complicerende factor is bovendien het feit
functie hebben. Voor veel organisaties, met name in de
dat opleiding en leeftijd niet onafhankelijk van elkaar
grootstedelijke gebieden waar de samenstelling van de
zijn, maar dat niet duidelijk is hoe deze samenhang de
bevolking snel aan het veranderen is, is de inzet van al-
respons beïnvloedt. Uiteindelijk is daarom gekozen
lochtone vrijwilligers essentieel voor een goede dienst-
voor een enkelvoudige weging naar leeftijd. Wel is bij
verlening, en in sommige gevallen zelfs voor het voort-
de analyse rekening gehouden met het feit dat het bij
bestaan van de organisatie. Voor de samenleving als ge-
de allochtonen om een relatief hoog opgeleide groep al-
heel geldt dat vrijwilligerwerk kan bijdragen aan het
lochtonen gaat.
vergroten van de sociale cohesie. Behalve een actualisering en verbreding van de kennis ten aanzien van de deelname van allochtonen aan vrijwilligerswerk, heeft dit onderzoek ook een aantal onbeantwoorde vragen opgeleverd. Zo is nog steeds weinig bekend over de deelname van allochtonen aan andere vormen van vrijwillige inzet, zoals kleinschalig informeel burgerinitiatief. Nader onderzoek zou zich moeten richten op de vorm die dergelijke initiatieven aannemen, de mate waarin allochtonen geneigd zijn hieraan deel te nemen en de achterliggende redenen daarvoor. Wellicht biedt inzicht in deze vragen namelijk ook aanknopingspunten om allochtonen (of dergelijke kleinschalige initiatieven) meer te verbinden met het reguliere vrijwilligerswerk. Tot slot lijkt onderzoek gewenst naar de participatie aan vrijwilligerswerk van
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Tabel 4: Response straatenquête in absolute aantallen (N=884)
Allochtoon (n=637)
Autochtoon (n=247)
Man
284
102
Vrouw
353
145
18-24 jaar
305
129
25-44 jaar
235
40
45-64 jaar
79
43
65 jaar en ouder
11
33
Nederland
-
247
Turkije
104
-
Marokko
85
-
Nederlandse Antillen
54
-
Suriname
197
-
Indonesische archipel
48
-
Overig niet-westers
149
-
Geen/bo
54
15
Lbo
145
56
Mbo/havo/vwo
332
128
Hbo/universiteit
95
47
Overig
11
1
Geslacht
Leeftijd
Etnische herkomst
Hoogst genoten opleiding
Bron: enquête Regioplan, gewogen voor leeftijd
Referenties Breedveld, K. en A. van den Broek (2001), Trends in de tijd. Een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding en tijdsordening. Den Haag: SCP. Daal, H.J. van (2001), Het middenveld als smeltkroes? Verschuivingen in deelname aan verenigingsleven en vrijwilligerswerk in multicultureel Rotterdam. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Daal, H.J. van en N. Broenink (1998), Intercultureel vrijwilligerswerk. Ervaringen en tips. Utrecht: Jan van Arkel. Graaf, P.A. de (2003), Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam. Resultaten uit de vrijetijdsomnibus 2003. Rotterdam: COS. Klaver, J. (2005), Vrijwilligerswerk en allochtonen. Amsterdam: Regioplan. Knulst, W. en K. van Eijck (2003), Old soldiers never die. Op zoek naar een verklaring voor de disproportionele vergrijzing van het vrijwilligerscorps in Nederland tussen 1985 en 2000. In: Mens & Maatschappij, jaargang 78, nr. 2, pp.158-178. Matthijsse, J. en M. Hessels (2004), ATANA. Nieuwe bestuurders voor vrijwilligersorganisaties. Eindrapportage ATANAvrijwilligers. Amsterdam: QRA Advies en Ontwikkeling. Münz, A. (2003), Vrijwilligerswerk door migranten en etnische minderheden. MEM-VOL eindrapportage fase 1. Amsterdam: Community Partnership Consultants. Pinto, D. (1990), Interculturele communicatie. Drie-stappenmethode voor het doeltreffend overbruggen en managen van cultuurverschillen. Houten/ Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum. Popovic, M. en I. Eekhof (2002), Met één vinger kun je je gezicht niet wassen. Utrecht: Stichting VrijwilligersManagement. SER (1998), Advies Etnisch ondernemersschap, 98/14. Den Haag: SER.
| 15
16 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
2
Vrij Wel Vrijwilliger. Een momentopname van vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
plaatsbepaling Aletta Winsemius, hoofd afdeling Hulpverlening en Participatie In zijn bijdrage ‘Vrij Wel Vrijwilliger’ geeft Guy Redig ons in vogelvlucht een indruk van het Vlaamse vrijwilligerswerk en de bestuurlijke context waarin dit wordt verricht. Hij beschrijft niet alleen, maar beoordeelt ook. Hij geeft uitdagingen en perspectieven voor drie bestuurslagen: het federale (Belgische), het Vlaamse en het lokale. En hij pleit voor de versterking van sectoroverstijgende ondersteuning op het niveau van de Vlaamse gemeenschap. Bij de rondleiding door het Vlaamse vrijwilligerslandschap vallen natuurlijk vooral de verschillen op. Zo is daar de aandacht voor het onderscheid tussen vrijwilligerswerk en loonarbeid, een onderscheid waarvoor in Vlaanderen veel meer aandacht is dan in Nederland. In de jaren negentig vertaalde deze aandacht zich in een opdracht van de Koning Boudewijnstichting aan een hoogleraar van de universiteit in Leuven om een heldere definiëring te ontwikkelen. De definitie van vrijwilligerswerk die in Nederland tot nu toe het meest geciteerd wordt, komt uit een beleidsdocument van het ministerie van CRM. Opvallend is ook het vrijwilligerswerk binnen overheden, een verschijnsel dat in Nederland nauwelijks voorkomt. Een groot verschil ligt natuurlijk in de bestuursstructuur die in België veel ingewikkelder is dan in Nederland. Welke consequenties dat heeft voor vrijwilligerswerkbeleid, kunt u lezen in het artikel. Het artikel van Redig is om meerdere redenen interessant. Het geeft ons inzicht in de situatie in het buurland dat op ons land lijkt, maar er ook zo veel mee verschilt. Van zowel de overeenkomsten als van de verschillen kunnen we leren. Een vergelijking tussen beide landen werkt als een spiegel: het zegt niet alleen iets over de ander, maar ook over onszelf. De auteur heeft een perspectief dat verfrissend is. Zo legt hij in zijn bespreking van de definitie van vrijwilligerswerk net andere accenten, heeft hij net andere indelingen van typen vrijwilligerswerk, hanteert hij net een andere sectorindeling. Dit ‘net even anders’ nodigt uit om ook weer eens kritisch naar onze eigen indelingen en definities te kijken. Ten slotte introduceert hij het begrip maatschappelijk kapitaal, waarmee hij de diverse waarden die vrijwilligerswerk heeft zowel zichtbaar maakt als verbindt. Kortom, de bijdrage van Redig nodigt uit om vaker een blik over de grens te werpen.
NIZW Sociaal Beleid
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 17
Vrij Wel Vrijwilliger Een momentopname van vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen Dit artikel verkent op beknopte wijze de actuele maatschappelijke positie van de vrijwilliger en het vrijwilligerswerk in België en Vlaanderen. Het is niet gebaseerd op specifiek onderzoek, maar moet gelezen worden als een reflectie van een medespeler op het veld, gebaseerd op decennia veldervaring, literatuurstudie en intensieve reflecties met kernactoren.
2
Het eerste deel van dit artikel geeft een plaatsbepaling van het vrijwilligerswerk. Daarna zoomt het in op de vraag naar het waarom van een overheidsbeleid terzake, om daaropvolgend dit beleid kort te beschrijven. Tot slot wordt een aantal belangrijke uitdagingen gesteld. Guy Redig Op zoek naar een plaatsbepaling
een zone van persoonlijke vrijheid. In deze tijdszone is
Even een breder perspectief
er zeker plaats voor engagement, maatschappelijke be-
De essentie van het vrijwilligerswerk ligt in het onder-
trokkenheid. Het ‘graag doen’ prevaleert, geeft zeker
scheid tussen het verplicht en niet verplicht leveren
aanleiding tot hedonisme, maar leidt tegelijkertijd als-
van menselijke energie - en in het verlengde het ver-
maar meer tot zowel filantropie als vrijwilligerswerk.
schil tussen vergoede en niet vergoede menselijke ar-
De vrije tijd wordt zo bij uitstek een tijdsruimte voor
beid. Een verkenning van deze relatie en hoe ze evolu-
het ‘waardevolle’, waar ‘het zich mens voelen’ en soms
eerde levert ongetwijfeld een meer dan interessant fi-
ook ‘het menselijke’ centraal staan. Recente studies zo-
losofisch en cultuurhistorisch traktaat op..., maar is
wel in Nederland als in België (Hooghe, 2000; Dekker,
niet de bedoeling van dit artikel. Toch verbreedt bij
de Hart, 2002; Dekker, 1999) bevestigen deze trends,
aanvang even het perspectief.
waarbij even duidelijk blijkt dat engagement en be-
In het West-Europese culturele idioom valt de toene-
trokkenheid niet louter vertrekken vanuit een klas-
mende en sterke instrumentalisering van de tijd op.
siek, vaak als archaïsch bestempeld verenigingsmodel.
Onze tijdsordening pretendeert om de uren en dagen
Steeds meer duikt er een praxis op van meer geïndivi-
getemd te hebben. Daarbij kregen tijdsbestekken hun
dualiseerde of erg informeel georganiseerde vormen
specifieke rudimentaire drie functies:
van vrijwilligerswerk.
1. tijd voor persoonlijke rust, onderhoud van het metabolisme en noodzakelijke hygiëne;
Naar heldere definities
2. verplichte tijd om te produceren en
Zowel de evoluties in tijd als de verschuivingen in de
3. vrije tijd om te recreëren, te consumeren en te com-
aard van vrijwilligerswerk maken een heldere en han-
penseren.
teerbare definitie noodzakelijk. Daarbij komt een bijkomende maar steeds meer bepalende factor, namelijk
Deze tijdsbestekken dragen ook elk hun karikatuur. De
de toenemende juridisering. Vrijwilligerswerk en aan-
verplichte tijd (steeds meer gecondenseerd) is de tijd
verwanten belagen de grenzen van de formele ‘ver-
om te lijden en te zuchten, maar noodzakelijk om een
plichte’ tijd, namelijk de loonarbeid. Voor een samen-
sociale en economische status te verwerven en te be-
leving die zich ontegensprekelijk centraal en bijna uit-
houden. Economische activering klinkt daarbij als het
sluitend organiseert op basis van economische
krachtige leidmotief. De vrije tijd werd steeds meer
activiteiten, is een scherp onderscheid met andere
18 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
soorten werk of arbeid absoluut noodzakelijk. De ma-
vrijwilligerswerk in erg lichte of informeel georgani-
nifeste dreiging van sociaal-juridische en fiscale lek-
seerde verbanden.
ken, leidde naar verhoogde overheidsaandacht voor
Deze tekst gebruikt het begrip vrijwilligers(werk), waar-
het vrijwilligerswerk. Dit laatste voelde zich hierdoor
bij zowel de vrijwilligers, hun praxis als hun hande-
niet altijd zo gecharmeerd, vooral vanuit een angst ge-
lingsomgevingen worden gevat.
koloniseerd te worden door de overheersing van zowel een overvloedig juridische als een marktgestuurde lo-
Waar vindt men vrijwilligers en vrijwilligerswerk
gica (zie verder).
Men vindt vrijwilligers(werk) in quasi alle sectoren en maatschappelijke bezigheden, maar vooral in de soci-
In België is het de verdienste van de Koning Boude-
al-profitsector1. Deze sector overkoepelt zowel bezig-
wijnstichting om in de jaren negentig orde te brengen
heden van sociale als culturele aard. Opvallend is de
in de taal- en juridische verwarring. Onder leiding van
toename van eerder licht en zelfs vluchtig gestructu-
professor Bea van Buggenhout (KU Leuven) ontstond
reerde - dus weinig geïnstitutionaliseerde - vormen van
een heldere definiëring. Deze dient nog steeds als basis
vrijwilligerswerk. Het lijkt me belangrijk om deze
voor het wetgevende werk (nog in uitvoering). In dit
nieuwere vormen duidelijk te onderscheiden van de
begrippenkader worden diverse vormen van arbeid of
veeleer klassieke en strakker georganiseerde vormen
inzet als volgt tegenover elkaar geplaatst:
(verenigingen en instellingen). Toch is het opvallend dat er in Vlaanderen steeds meer
Tabel 1 Situering & definitie vrijwilligerswerk - Koning Boudewijnstichting 2001
Vrijwilligerswerk
Vrijwillige inzet
Vergoede vrijwillige inzet Beroepsarbeid
• een activiteit
• een activiteit
• een activiteit
• een activiteit
• met onverplicht
• met onverplicht
• met onverplicht
• verricht op de
karakter • ten behoeve van anderen of de samenleving • in min of meer georganiseerd verband
karakter • ten behoeve van familie, anderen of de samenleving • evt. lichte vergoeding • ongeorganiseerd
• door een natuurlijk persoon
karakter • niet noodzakelijk beroepsmatig • ten behoeve van anderen of de samenleving • een vergoeding meer
arbeidsmarkt • met als doel een inkomen te verwerven • door een natuurlijk persoon • als werknemer of zelfstandige
dan de kosten
Bij deze definities zijn de verschillen soms erg basaal,
vrijwilligers hun activiteiten ontplooien binnen over-
bijvoorbeeld het feit dat er voor zowel het vrijwilligers-
heden (public profit). Dit laatste fenomeen ontwikkelde
werk als de vrijwillige inzet geen ‘loon’ wordt uitge-
zich eerder schoorvoetend in de jaren tachtig, maar
keerd. Loon betekent hier altijd een vergoeding die ho-
mag momenteel als een sterke en dynamische realiteit
ger ligt dan de kosten die de inzet/de arbeid met zich
worden beschouwd. Uiteraard veroorzaakt(e) deze
meebrengt.
evolutie erg kritische vragen, meestal te herleiden tot
Het verschil tussen ‘vrijwilligerswerk’ en ‘vrijwillige
discussies over de kernfuncties van overheden. Maar
inzet’ klinkt subtieler. Hier speelt als criterium van
desondanks is de verspreiding van vrijwilligers binnen
verschil de steeds ‘georganiseerde’ context voor het
(vooral de lokale) overheden onstuitbaar en wellicht
vrijwilligerswerk. Dit betekent dat spontane buren-
nog uitdijend. Vrijwilligers in de public profitsector
hulp, bijstand aan familie enzovoort weliswaar een on-
treft men vooral aan ofwel in de advies- en beheers-
verplicht karakter dragen, maar omwille van hun ‘on-
structuren, ofwel in de uitvoering van overheidspro-
georganiseerde’ context niet als vrijwilligerwerk wor-
gramma’s. Hierbij dient vermeld dat overheden in
den beschouwd. Uiteraard zijn er ook vormen van
Vlaanderen ook actief en wijdverspreid aanwezig zijn
1 ‘Profit’ staat hier voor winst, zowel in materiële als immateriële zin. Deze invulling leidt naar een opdeling in drie sectoren: de private profit (de materiële winst gaat naar de eigenaars), social profit (evt. materiële winst vloeit terug naar de werking en de immateriële winst is voor - een deel van - de samenleving: een particulier initiatief) en public profit, zijnde de overheden (immateriële winst is voor het algemene belang).
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 19
in het uitvoerende werk. Dit betekent dat ambtenaren
Het volgende schema plaatst enerzijds de social profit-
zelf direct en concreet ageren op een erg gevarieerd
sectoren (particulier niet commercieel initiatief) en pu-
veld (jeugd, milieu, zorg en welzijn, sport). Met hun
blic profitsectoren (overheden) tegenover drie grote
duidelijke ‘uitvoerende’ opdrachten sluiten Vlaamse
sectoren waarin de aard van de bezigheden centraal
overheden sterk aan bij wat een ‘zuiders’ overheids-
staat. Voor dit laatste maakt dit artikel een onderscheid
model wordt genoemd (Redig, 2000). Nederlandse
tussen drie sectoren. Er is verschil tussen de zorg en
overheden zitten overduidelijk in een ‘noords’ model.
hulp en de sociaal-culturele sectoren:
In een zuiders model is onder andere de verwevenheid
• in de zorg- en hulpsector(en) is de subsidiëring bijna
van lokale en centrale politiek erg sterk en wederzijds
steeds veel groter. Het gaat hier om instellingen die
bepalend.
werken als uitvoerder van de welvaartsstaat. Vrij-
Ten slotte kan men heel soms vrijwilligerswerk aan-
willigers zijn marginaal in vergelijking tot het aan-
treffen in de private profitsector, hoewel - zeker in het
deel van de beroepskrachten;
licht van de definitie - deze vorm van vrijwilligerswerk
• in de sociaal-culturele sector(en) is de ondersteu-
met de nodige scepsis en wantrouwen moet worden
ning door de overheid beperkter en vormen de vrij-
beschouwd. Aarzelende praktijken als employé envolve-
willigers (zeker op het plaatselijke niveau) een over-
ment illustreren dit (onder andere in onderzoek door
grote meerderheid. Beroepskrachten zijn er margi-
de Koning Boudewijnstichting, 2002).
naal aanwezig.
Figuur 1 Taxonomie van vrijwilligers en vrijwilligerswerk
Diverse sectoren
Social profit
Strak & sterk gestructureerd
Zorg & hulp Gezondheid sociaal doelgroepen …
Vrijwilligerswerk in ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen, thuishulp, crisisopvang enz.
Weinig gestructureerd
Politiek
Verenigingen, instellingen
Politieke partijen
Advies -beheer structuren
Raden voor welzijn enz. Solidariteitsacties allerlei
Sociaal cultureel Jeugd sport erfgoed n-zuid vorming amat.kunst buurt school
Public profit
Buurt-, wijk- en straat- en feestcomités, actiegroepen, enz.
Actie- en belangengroepen
Bestuur van voorzieningen in co-management
Raden voor cultuur, jeugd, sport, noord-zuid, erfgoed, buurt enz.
Overheids programma’s
Dienstencentra, hulp in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen enz.
Speelpleinwerk, museum- en natuurgidsen, enz.
Bestuur van voorzieningen in co-management
Mandataris
Commissaris
20 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
Het opnemen van politiek in deze inventaris is misschien
leid te genereren. Toch past het om bij voorbaat - zelfs
wat verrassend, maar politiek duidt hier op het besturen
ietwat moraliserend - deze nuttigheid in vraag te stel-
van een formele gemeenschap. Dit vindt vertaling in poli-
len. Een louter marktgestuurde logica staat immers
tieke partijen, maar ook in het engagement erbuiten.
haaks op vrijwilligerswerk, dat zich inherent wars van
Naast deze wat omvattende plaatsing blijft het belang-
materieel gewin ontwikkelt. In deze context mag en
rijk om ook in België en Vlaanderen het vrijwilligers-
moet vrijwilligerswerk als een anachronistisch, tegen-
werk te plaatsen in een wijds panorama van sectoren
draads en bijna anarchistisch fenomeen beschouwd
en maatschappelijke geledingen.
worden. Daarom is het alleen maar definiëren van vrijwilligerswerk vanuit een juridische of overheidslogica
Waarom een overheidsbeleid voor
te arm en veel te beperkt. Zulke analyse ontwaardt en
vrijwilligers(werk)?
ontaardt de wezenlijke kenmerken van het voluntari-
Maatschappelijke waarde en nuttigheid
aat en instrumentaliseert dit fenomeen onheus.
De dialectiek van de maatschappelijke relevantie van
Toch kan en mag het nuttigheidsaspect niet ontkend
fenomenen en een daaraan gekoppeld overheidsbeleid
worden. Integendeel, het kan bijzonder interessant zijn
is bekend. Ze spelen een spel van alternerende oorzaak
om te analyseren hoe en waar de samenleving waar-
en gevolg, ook in het geval van het vrijwilligerswerk.
den, nuttigheid en belangen plaatst. De introductie van
In de jaren negentig herleefde de aandacht voor dit fe-
het begrip ‘kapitaal’ levert daarbij een interessant gege-
nomeen dat eerder vooral werd geassocieerd met ver-
ven. Het betekent in elk geval een vermogen en een
zuiling, gescleroseerde vrijetijdsbesteding en amechti-
waardevol begrip. Kapitaal is geen statisch gegeven: het
ge medemenselijkheid. Maar de bekende analyse van
kan toenemen, groeien of afnemen, krimpen. Kapitaal
de risicosamenleving (Beck & Giddens) en de zoektocht
behoort iemand toe. In dit verband kunnen er drie soor-
naar een revitalisering van onder andere de welvaarts-
ten eigenaars van kapitaal beschreven worden:
staat leverden plots aandacht voor vrijwilligerswerk en
• een individu, een persoon;
verenigingsleven. Beide fenomenen werden sleutelbe-
• een particulier project, bijvoorbeeld een bedrijf
grippen voor en in een actieve, solidaire en levende gemeenschap. In Vlaanderen waren het de wetenschappers L. Huyse, M. Elchardus en later M. Hooghe die
maar ook een vereniging of instelling; • de formele gemeenschap, verpersoonlijkt door de overheden.
hieromtrent onderzoek verrichtten en belangrijke werken publiceerden. De internationale literatuur leverde
Daarbij kan men verschillende vormen van kapitaal
het begrip sociaal kapitaal, waarmee het belang en
onderscheiden, hoewel de grenzen onderling niet altijd
vooral het nut van beide werd beklemtoond.
zo scherp te maken zijn. De verschillende vormen van
Het is vooral deze nuttigheid die blijkbaar van door-
kapitaal illustreren de multidimensionaliteit van het
slaggevend belang is om meer genereus overheidsbe-
begrip kapitaal:
Figuur 2 Opbouw van maatschappelijk kapitaal en verschillende eigenaars
Psychologisch kapitaal
Maatschappelijk kapitaal
Sociaal kapitaal
Individuele projecten
Cultureel kapitaal
Particuliere projecten verenigingen
Economisch kapitaal
Gemeenschapsprojecten (overheid)
Politiek kapitaal
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 21
Figuur 3 Soorten maatschappelijk kapitaal gekoppeld aan diverse eigenaars (Redig, 2002)
Behorend aan Soorten maatschappelijk kapitaal
Individueel project
Groepsproject particulier
Gemeenschapsproject
Psychologisch kapitaal Sociaal kapitaal Cultureel kapitaal Economisch kapitaal Politiek kapitaal • psychologisch kapitaal: het vermogen tot (of bezit
ker en gelukkiger deze samenleving”.
van) stabiliteit, zelfsturing, autonomie, identiteits-
Het is deze hypothese die een specifiek en expliciet
vorming, aanpassing enzovoort;
overheidsbeleid met betrekking tot vrijwilligers(werk)
• sociaal kapitaal: het vermogen tot (of bezit van) het
legitimeert. De logica is dan ook eenvoudig: hoe meer
ageren in netwerken van relaties, deze te sturen, ze
het geluk en de tevredenheid van en in een samenle-
aan te wenden enzovoort;
ving betwijfeld worden, hoe groter de aandacht wordt
• cultureel kapitaal: het vermogen tot (of het bezit
voor deze vormen van maatschappelijk kapitaal. Vrij-
van) eigen symbolen, communicatiesystemen, re-
willigerswerk is dus een van de meest belangrijke re-
productie enzovoort;
medies tegen het dreigend failliet van het West-Euro-
• economisch kapitaal: de ruilwaarde die men heeft of verwerft op de (een) markt;
pees maatschappelijk model (ongelukkig leven in een risicosamenleving).
• politiek kapitaal: het vermogen tot (of bezit van) be-
Natuurlijk ontstaat er zo een kringloop, want een wel-
trokkenheid met en het aansturen van gemeen-
varende en gelukkige samenleving zal op haar beurt
schappelijke zaken in formele gemeenschappen;
sterk investeren in het maatschappelijk kapitaal van
• ...
individuen en particuliere projecten.
Deze veelheid wordt samengevat in één noemer, na-
Figuur 4 Relatie tussen activering en vrijwilligerswerk
melijk maatschappelijk kapitaal. Indien men de verschillende soorten maatschappelijk kapitaal koppelt aan de diverse mogelijke eigenaars, dan ontstaat de bovenstaande matrix. Het belang van vrijwilligerswerk voor de actieve welvaartsstaat In elk van de cellen van bovenstaande matrix kunnen specifieke elementen van nut en belang ingevuld worden. Daarbij kan zonder veel twijfel de volgende hypothese geformuleerd worden: “Hoe omvangrijker het maatschappelijk kapitaal van individuen en van hun particuliere groepsprojecten, hoe omvangrijker ook het maatschappelijk kapitaal van de gemeenschap van deze mensen en groepen... dus hoe welvarender, ster-
22 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Het overheidsbeleid en het vrijwilligerswerk
Vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
met 308 gemeenten in het Vlaamse Gewest. Brussel als geheel van 19 gemeenten is een apart gewest met spe-
Welke overheden?
cifieke structuren voor bijvoorbeeld het vrijwilligers-
Het mag geen verbazing wekken dat deze vraag moei-
werk, namelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
lijk eenvoudig kan beantwoord worden. De voorspelbare meest relevante niveaus zijn de internationale, de
Het overheidsbeleid voor vrijwilligers(werk) toetsen via
centrale en de lokale overheden. Het internationale ni-
het beleidsinstrumentarium
veau is uiteraard de Europese Unie. Dit niveau speelt
Om het beleid op en van deze beleidsniveaus te toet-
momenteel nog geen expliciet regelende rol voor het
sen, kan een systematische evaluatie van het beleidsin-
vrijwilligerswerk, maar is bijzonder actief met betrek-
strumentarium gemaakt worden. Deze benadering
king tot alles wat met arbeid heeft te maken. De be-
vertrekt van de hypothese dat de kracht van het vrij-
trokkenheid van Europa wordt verder niet behandeld.
willigersbeleid gemeten kan worden door een analyse
Het centrale niveau is in een Belgische context nogal
en interpretatie van het beleidsinstrumentarium. Hoe
ingewikkeld, want er zijn zeker voor het vrijwilligers-
slagkrachtiger en effectiever dit instrumentarium
werk twee centrale niveaus:
werkt, hoe beter de beleidsdoelen die op dit specifieke
• België of het federale niveau. Dit niveau is uiterst
beleidsterrein werden gesteld, bereikt zullen worden.
belangrijk voor het regelen van de wettelijke ruimte
Tegelijkertijd is de kracht van een beleidsinstrumenta-
voor de vrijwilliger als persoon. Hier liggen de be-
rium een betrouwbare barometer voor de maatschap-
voegdheden voor de regeling van fiscale, parafiscale
pelijke aandacht. De relatie is duidelijk: hoe sterker de
en de sociale zekerheid. De kernaspecten voor een
maatschappelijke bekommernis voor een fenomeen
statuut van de vrijwilliger liggen op dit niveau;
(met onder andere de belangrijke rol van middenveld en
• het Vlaamse niveau of gemeenschapsniveau. In het
media), hoe meer overheden zullen investeren. En deze
Belgische systeem zijn de gemeenschappen be-
vaststelling geldt ook andersom: sterk overheidsbeleid
voegd voor onder andere de sectoren waarin vooral
genereert maatschappelijke aandacht.
het vrijwilligerswerk zich bevindt: gezondheid, wel-
Voor het begrip beleidsinstrumentarium hanteert deze
zijn, cultuur enzovoort. Hier ligt dan ook vooral het
bijdrage de volgende definitie (Redig & Dierckx, 2003):
beleid met betrekking tot de erkenning en onder-
“Een samenhangend geheel van beleidsmiddelen (zo-
steuning van de verenigingen, instellingen, waar
als actoren, maatregelen, voorzieningen, communica-
vrijwilligers actief zijn.
tiesystemen), bedoeld voor de uitvoering van een geëxpliciteerde beleidsvisie en -strategie (een beleidsplan)”.
Er zijn ook vijf provincies als intermediaire overheden in het Vlaamse Gewest2, met weinig uitgesproken be-
Dit beleidsinstrumentarium kan als volgt samenge-
voegdheden en vooral gericht op bovenlokale dienst-
steld worden:
verlening. Daarnaast is er het gemeentelijke niveau Figuur 5 Elementen van een beleidsinstrumentarium - Redig & Dierckx 2003/2 - aanpassing 2004
Een slagkrachtig & effectief beleidsinstrumentarium
1. Aansprakelijke politici uitvoerende macht 2. Aansprakelijke units wetgevende macht 3. Aansprakelijke administratieve units 4. Expliciete begrotingen 5. Expliciet & samenhangende regelende kaders 6. Formele & performante netwerken intern de overheid 7. Formele & performante netwerken extern de overheid 8. Wetenschappelijk onderzoek
2 In België zijn er drie gemeenschappen, bevoegd voor de ‘persoonsgebonden’ zaken (bijv. cultuur, onderwijs, welzijn). Dit zijn de Vlaamse, de Franstalige en de Duitstalige gemeenschappen. Daarnaast zijn er ook drie gewesten, bevoegd voor ‘grondgebonden’ zaken (bijv. ruimtelijke ordening, huisvesting). Deze gewesten zijn Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De bevolkingsverdeling is ongeveer als volgt: België: 10 miljoen inwoners, Vlaams Gewest 6 miljoen, Waals Gewest 3 miljoen, Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1 miljoen. Duitstalige Gemeenschap: 70.000 inwoners.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 23
Voor een evaluatie van het beleidsveld vrijwilligers
behandeld door de minister en de parlementscommis-
(werk) zou men de volgende oefening kunnen maken.
sie voor de sociale zaken.
Men verzamelt en interpreteert in een eerste fase de
Onder impuls van onder andere publicaties van de Ko-
appreciaties en eventueel de scores per overheidsni-
ning Boudewijnstichting, lobbywerk vanuit het Vlaams
veau en per onderdeel van het instrumentarium. Hier-
Steunpunt Vrijwilligerswerk en anderen, kwam er wet-
voor kan men allerlei methodes van het sociaal-weten-
gevend werk vanuit de commissie voor de sociale za-
schappelijk onderzoek gebruiken. Daaropvolgend kan
ken van het federale parlement (kamer). Er groeide een
men per overheidsniveau een totaalscore maken. Ui-
consensus bij de grote Vlaamse politieke families om
teraard is deze oefening altijd ingebed in een normatief
een sluitende wettelijke regeling te maken voor onder
kader. De hypothese achter het instrumentarium is
andere kostenvergoeding, de toegang tot vrijwilligers-
echter duidelijk: hoe hoger de appreciatie per cel en als
werk voor mensen met een uitkering (werkloosheid,
totaal, hoe sterker dit beleidsterrein door de overheden
invaliditeit, ziekte) en een verzekering4. Toch vond
‘bediend’ wordt en hoe slagkrachtiger het beleid (wel-
deze consensus (nog) geen vertaling in wetten. Er blijft
licht) zal zijn.
een tegenstelling tussen de taalgemeenschappen. In afwachting van een wettelijk kader is er een administra-
Het beleid gewikt en gewogen
tieve regeling met de fiscus en de sociale zekerheid
Dit onderdeel wil in korte bewoordingen een status
voor een gelimiteerde betaling van een forfaitaire5 kos-
questionis van het beleid inzake het vrijwilligerswerk
tenvergoeding aan vrijwilligers.
schetsen, om later ook uitdagingen te formuleren.
Als nawee van het Internationaal Jaar van Vrijwilligers
Van het beleid op het Europese niveau is op het terrein
(2001) werd een Belgische Hoge Raad voor het vrijwil-
weinig merkbaar. Uiteraard is er ook hier sprake van
ligerswerk opgericht. Deze bestaat uit enkele tiental-
overleg, netwerkvorming en de voorzichtige uitbouw
len vertegenwoordigers en experts uit de verschillende
van een kenniscentrum. Hierbij hoort het werk dat
gemeenschappen. De Raad vergadert regelmatig, maar
CEV verricht. Tijdens de Eurofestatie in Maastricht
slaagt er niet in om het beleid in beweging te houden.
(2004) werd een Roadmap 2010 opgesteld, met een
Het is opvallend dat er bij de Vlaamse actoren op het
aantal krijtlijnen en pijnpunten met betrekking tot het
vrijwilligersveld weinig enthousiasme voor de wer-
vrijwilligerswerk op Europees niveau.
king van deze raad te bespeuren valt. Toch mag het belang van het federale niveau niet onderschat worden:
Het beleid van de federale overheid (België)
het draagt nog steeds de kerncompetenties om van een
Het Belgische beleid voor het vrijwilligerswerk wordt
echt vrijwilligersbeleid te spreken.
quasi volledig geïnspireerd door bekommernissen van fiscale en sociaal-juridische aard. Hierbij speelt vooral
Het beleid van de Vlaamse Gemeenschap
de soms mistige grens tussen loonarbeid en vrijwilli-
De Vlaamse overheid6 draagt uiteraard sterke bevoegd-
gerswerk. Aanvankelijk werd de aandacht voor het
heden voor het vrijwilligerswerk, vooral omdat zij ex-
vrijwilligerswerk gesmoord door de vakbonden, die
pliciet beleid voert naar sectoren waarin vrijwilligers
als belangrijke sociale partner (onder andere in de
overvloedig voorkomen: welzijn, cultuur, sport, jeugd
Hoge Raad voor de Arbeid) het vrijwilligerswerk be-
enzovoort.
dreigend voor meer tewerkstelling interpreteerden.
Toch is er geen sprake van een Vlaams vrijwilligersbe-
vrijwilligersbeleid3
leid: er is geen coördinerende minister, geen aparte
Het weinige aan
dat bestaat wordt
3 In de Belgische regering, periode 1999-2003, werkte een regeringscommissaris voor het vrijwilligersbeleid. Deze titel verdween (na het Internationaal Jaar), en daarmee ook een belangrijke stimulus. 4 Het betreft hier het voorstel voor een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid verplicht af te sluiten door de organisatie waar de vrijwilliger werkzaam is. 5 Deze forfaitaire kostenvergoeding betekent dat een vrijwilliger per dag en zonder voorlegging van bewijslast, de maximumsom van 30 euro mag ontvangen, met een absoluut maximum van 1000 euro per jaar/per persoon. Daarnaast blijft (maar niet combineerbaar) de regeling van een gewone kostenvergoeding op basis van bewijsstukken. Kostenvergoedingen vallen buiten de toepassing van de fiscus en de sociale zekerheid: ze worden dus niet als loon beschouwd. 6 In Vlaanderen zijn gewest en gemeenschap herleid tot één overheid, dit betekent één parlement, één regering en één administratief apparaat (het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). Deze overheid regelt zowel de gemeenschaps- als de gewestbevoegdheden. Aan Franstalige kant werden gewest en gemeenschap gesplitst (Waalse Gewest, Franstalige Gemeenschap). Brussel is een eigen gewest en er is ook nog de Duitstalige Gemeenschap.
24 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
wetgevende, noch administratieve cel. Het Vlaamse
tief, bijvoorbeeld in milieu, noord-zuid, onderwijs. In
beleid vertrekt quasi nooit vanuit het vrijwilligersper-
geen van deze vindt men sporen van vrijwilligersbe-
spectief. De sectorale ordening is veel sterker. Dit bete-
leid.
kent dat vrijwilligersaspecten ondergeschikt zijn aan
In de marge, maar toch nabij het vrijwilligerswerk,
sectorale belangen. Eerst komt bijvoorbeeld welzijns-
groeit wel de aandacht voor enerzijds het levenslang en
of cultuurbeleid en daaronder wordt eventueel aan-
levensbreed leren (LLL) en anderzijds voor de erkenning
dacht besteed aan vrijwilligers(werk). Deze volgorde is
van verworven competenties (EVC). Zowel in de sector
bepalend en wijkt af van de praxis in voornamelijk pro-
onderwijs, als bij welzijn en cultuur krijgen deze be-
testants georiënteerde landen (Nederland, Groot-Brit-
grippen steeds meer aandacht.
tannië, Scandinavië). Deze laatste landen gebruiken de vrijwilliger als belangrijke inrijpoort voor de organisa-
Het beleid van de 308 Vlaamse lokale besturen
tie van hun beleid, terwijl België en zeker ook Vlaande-
De 308 Vlaamse gemeentebesturen zijn uiteraard erg
ren duidelijk voor de sectorale poort kiezen. Daardoor
uiteenlopend qua grootte en bestuurskracht. Het is be-
verdwijnt vrijwilligersbeleid naar de coulissen van de
langrijk om hierbij ook het OCMW te duiden: het
beleidsaandacht.
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Dit
Er zijn twee sectoren, namelijk welzijn en gezondheid
OCMW is te beschouwen als een sterk verzelfstandig-
(gezamenlijk de zorgensector) die wel expliciet vrijwil-
de gemeentelijk dienst, uitdrukkelijk belast met de
ligersbeleid ontwikkelen. Er bestaat een decreet op het
voorbereiding, bepaling en uitvoering van het gemeen-
vrijwilligerswerk in deze sectoren. Dit decreet ver-
telijke welzijnsbeleid (vooral toegespitst op ‘zorg’). Het
strekt financiële steun aan instellingen die - binnen be-
OCMW is dus gemeentelijk, maar wordt geleid door
paalde criteria - op systematische wijze vrijwilligers in
een OCMW-raad. De raadsleden worden verkozen
hun werking betrekken. Vanuit de administratie
door de gemeenteraad: het zijn dus onrechtstreeks ver-
welzijn7
wordt ook het Vlaams Steunpunt Vrijwilligers-
kozen politici. Hun mandaat start enkele maanden na
werk gesubsidieerd. In het verleden werden ook de
de samenstelling van de gemeenteraad8 en eindigt ook
provinciale Steunpunten Vrijwilligerswerk door de ad-
enkele maanden na de start van de nieuwe gemeente-
ministratie Welzijn ondersteund. Aanvullend werden
raden. Het gemeentebestuur is eigenlijk de eerste
enkele (eerder bedenkelijke tot potsierlijke) promotie-
‘voogd’ van het OCMW, maar er zijn ook directe lijnen
acties ondernomen, gelinkt aan het Internationaal Jaar.
tussen het OCMW en de centrale bestuursniveaus.
Deze zijn gestopt.
De analyse voor de Vlaamse overheid geldt ook en on-
Binnen de administratie Cultuur is er geen uitgespro-
verkort voor quasi alle gemeentebesturen: er bestaat
ken aandacht voor het vrijwilligersbeleid: geen speci-
geen gemeentelijk vrijwilligersbeleid. Ook hier zijn de
fieke wetgeving, geen geoormerkte subsidies, geen
sectoren de bepalende ordening. Het voorbije decenni-
specifieke netwerken. Kortom, niets. Het is echter op-
um heeft de Vlaamse overheid sterk de gemeentebe-
vallend dat in de regeerverklaring van de huidige
sturen geresponsabiliseerd op het vlak van jeugdwerk,
Vlaamse regering (legislatuur 2004-2009) het beperkte
sport, cultuur en welzijn. Via geoormerkte subsidies
tekstblok ‘Vrijwilligerswerk’ bij cultuur werd opgeno-
werden de lokale besturen verleid tot het voeren van
men (en niet bij welzijn). Heel recent (maart 2005) en-
een planmatig, interactief maar sectoraal strak be-
gageerden de ministers voor Welzijn en Cultuur zich
grensd beleid. Het plaatselijke verenigingsleven9 heeft
gezamenlijk tot een verkennend en actieonderzoek
zich deze aandacht laten welgevallen: het werd uitge-
met betrekking tot verzekeringsaspecten in en van vrij-
nodigd om mee het beleid te maken en kon rekenen op
willigers en vrijwilligerswerk.
een meer genereus en systematisch ondersteunings-
Ook in andere beleidssectoren zijn er vrijwilligers ac-
systeem. Dit heeft ongetwijfeld een secundair effect
7 Het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is voorlopig nog georganiseerd in departementen (bijv. WVC), daaronder het niveau ‘administratie’ (bijv. Welzijn of Gezondheid of Cultuur), en daaronder het niveau ‘afdeling’. Wellicht zal deze structuur in de loop van 2005 veranderen: er zullen dertien departementen werken met meer homogene bevoegdheidspakketten (bijv. Welzijn en Gezondheid of Cultuur, Jeugd, Sport en Media). 8 Er zijn gemeenteraadsverkiezingen, elke zes jaar. Uit de verkozen gemeenteraadsleden wordt een College van Burgemeester en Schepenen samengesteld. De burgemeester is een zuivere politicus. De Colleges werken met een meerderheid in de gemeenteraad (dus geen afspiegelingscolleges). De gemeentesecretaris is de hoogste ambtenaar. Recent werd de bevoegdheid voor de gemeenten overgedragen naar de gewesten. In Vlaanderen werkt men momenteel aan een nieuw gemeentedecreet. 9 Er zijn geen accurate cijfers beschikbaar over het aantal plaatselijke verenigingen. Er wordt - over de sectoren heen - geschat dat dit aantal tussen de 40 en 50.000 ligt. Deze schatting is o.a gebaseerd op een onderzoek in 1996.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 25
op het vrijwilligerswerk, want dit verenigingsleven is
sterke signalen verwachten, niet zozeer in de vormen
meer dan overvloedig bevolkt met vrijwilligers.
van wetten maar wel als handige en vooral uitwisselbare referentiekaders: visie, definities en begrippen?
Het beleid van de vijf Vlaamse provinciebesturen
Een stevig kenniscentrum als emanatie van een krach-
De provincies spelen af en toe een belangrijke, meestal
tig internationaal netwerk is daarvoor noodzakelijk.
aanvullende en faciliterende rol. Dit gebeurt expliciet
Hierbij staan de belangen van de vrijwilliger en het
voor het vrijwilligerswerk. De provinciale steunpun-
vrijwilligerswerk centraal. Verdediging - beter nog as-
ten vrijwilligerswerk bieden zich aan als knooppunt in
sertieve agendasetting - wordt steeds belangrijker, ze-
een netwerk dat zich van lokaal tot centraal uitstrekt.
ker in het licht van EVC en LLL.
Ze profileren zich met een databank voor vraag en aanbod, ze leveren vorming en informatie. Ze ontvangen
Voor het federale niveau
hiervoor een beperkte Vlaamse subsidie. Toch lijkt ook
Het blijft moeilijk te begrijpen (zelfs voor ingezetenen
deze aandacht niet echt structureel. In sommige pro-
van het koninkrijk België) waarom het federale parle-
vincies is het overduidelijk dat de beleidsaandacht
ment er niet in slaagt een heldere wetgeving inzake het
maar blijft zolang er ook middelen ter beschikking ko-
vrijwilligerswerk te stemmen. Maar in het verlengde
men en ook in verhouding tot deze middelen wordt
zijn er nog specifieke items die klaar liggen voor wette-
ontwikkeld. Het provinciebestuur van West-Vlaande-
lijke behandeling.
ren startte begin 2005 met een aanvullend verzeke-
Een aantal opgesomd:
ringssysteem voor vrijwilligersorganisaties.
• de uiteindelijke wettelijke regeling van de forfaitaire kostenvergoeding voor vrijwilligers;
Niet niks, maar heel weinig
• de regeling van de zogenaamde semi-agorale arbeid,
Een snelle en wellicht oppervlakkige toets van het vrij-
zijnde de grijze zone tussen vrijwilligerswerk en
willigersbeleid in België en Vlaanderen kan moeilijk
loonarbeid. Hoe sterk is de nood (en de haalbaar-
een mooi rapport voorleggen. Er is eigenlijk geen be-
heid) om tussen de loonarbeid en het vrijwilligers-
leid in de eigenlijke betekenis van het woord: samenhangend nadenken over een gewenste toekomst en
werk nog een apart statuut te creëren? • de relatie van de arbeidswetgeving en het vrijwilli-
deze visie koppelen aan systematisch handelen.
gerswerk. Beide systemen staan vaak haaks op el-
De federale aandacht blijft overduidelijk geïnspireerd
kaar. In welke mate belaagt de arbeidswetgeving de
vanuit het perspectief ‘loonarbeid’. De Vlaamse en lo-
praxis van het vrijwilligerswerk? Waar liggen de ge-
kale beleidsvoerders kiezen niet of nauwelijks voor
wenste en ongewenste intimiteiten?
een echt vrijwilligersbeleid. De prioriteit ligt op een
• er bestaan in België nogal wat systemen voor tijds-
sterke sectorale invulling. Hierin vindt men eilandjes
krediet10, zonder expliciete plaats voor tijdskrediet
van aandacht voor de vrijwilligers. Een vrijwilligersbe-
omwille van vrijwilligerswerk. Dit kan een belang-
leid als belangrijke dwarsdoorsnede door vele sectoren
rijke aanvulling zijn;
heen wordt niet ontwikkeld.
• de Hoge Raad is - ondanks zijn recente geboorte niet meteen een krachtige actor. De vraag dringt
Uitdagingen en perspectieven
zich op of dit orgaan wel relevant en performant is.
De voorgaande en eerder depressieve analyse van het
Zeker een werkzame relatie met de gemeenschap-
vrijwilligersbeleid in België en Vlaanderen nodigt uit
pen dringt zich op.
om torenhoge verwachtingen te formuleren. Dit artikel hoedt zich om op deze carrousel te stappen en zal
Voor de Vlaamse Gemeenschap
zich beperken tot enerzijds erg principiële vragen en
Voorafgaand stelt zich hier een fundamentele vraag: is
anderzijds een aantal concrete agendapunten te scher-
er behoefte aan een meer expliciet Vlaams vrijwilli-
pen. De Europese Unie blijft hier sterk op de achter-
gersbeleid? Deze twijfel speelt in op de spanning tus-
grond. Toch wel verwonderlijk, gezien de opdringerige
sen de actuele keuze om het beleid prioritair per sector
en gevaarlijke demarches op het economische terrein
te ordenen en niet via de dwarsdoorsnede ‘vrijwilli-
(dienstenrichtlijn Bolkenstein). Mag men van Europa
gerswerk’. Welke meerwaarde zou een meer uitgespro-
10 Systemen voor loopbaanonderbreking: zwangerschap, verzorging van gezinsgenoten, opvang van jonge kinderen, educatief verlof enz.
26 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in België en Vlaanderen
ken vrijwilligersbeleid bieden? Moet dit ten koste van
de bedoeling zijn om het huidige sectorale beleid te
de sectorale aandacht?
vervangen door een overkoepelende vrijwilligersbena-
Een antwoord klinkt genuanceerd. Het staat buiten
dering. Maar toch lijkt meer beleidsaandacht aangewe-
kijf dat de Vlaamse aandacht voor vrijwilligers en het
zen, misschien met dezelfde concrete maatregelen, on-
vrijwilligerswerk schromelijk onderschat en onderbe-
der andere het meer vrijwilligersvriendelijk maken
licht blijft. Het vrijwilligerswerk geniet momenteel de
van ondersteuningsreglementen. Het is ook belangrijk
dubieuze reputatie om ieders vriend maar niemands
dat de gemeentebesturen meer nadrukkelijk het be-
kind te zijn. Een omvattende kijk ontbreekt.
staande vrijwilligerswerk in kaart brengen. Heel wat
De Vlaamse overheid heeft hier zeker een inhaalopera-
ontsnapt momenteel aan de aandacht en vooral een
tie te vervullen, maar zonder de sectorale ordening te
omvattend beeld ontbreekt.
verlaten; dit zou wenselijk noch haalbaar zijn. Maar
Toch kan hier een heel duidelijke en dringende priori-
door een ruimere ondersteuning van het Vlaams
teit geduid worden. Het is vooral lokaal dat zich steeds
Steunpunt Vrijwilligerswerk zou deze actor meer mili-
meer vluchtige vormen van vrijwilligerswerk en -enga-
tant, onderbouwd en representatief de belangen van
gement manifesteren. Deze lichte of amper gestructu-
vrijwilligers en vrijwilligerswerk kunnen verdedigen
reerde groepen vinden nauwelijks aansluiting op het
en articuleren. Daarvoor moet dit Steunpunt zich ze-
toch omvangrijke erkennings- en ondersteuningsbe-
ker en overduidelijk als sectoroverschrijdend profile-
leid van gemeentebesturen. Toch hebben juist zij deze
ren en ook door de veelheid aan sectoren bestuurd en
overheidsaandacht nodig. Gemeentebesturen moeten
gestuurd worden.
hiervoor een speciale alertheid ontwikkelen, door on-
Daarnaast kunnen er ook meer concreet stappen gezet
der andere een cultuur van openheid en nabijheid, zo-
worden, onder andere via:
dat beginnende structuren gemakkelijk en laagdrem-
• het screenen op vrijwilligersvriendelijkheid van de
pelig de weg naar steun en appreciatie vinden. Dit
bestaande regelgeving. Hierbij kan de Vlaamse
vraagt ook een meer dynamisch, soepel en wellicht
overheid meer gericht aandacht vragen (eisen) voor
projectmatig georiënteerd subsidiëringsstelsel. Soms
een faire behandeling van de vrijwilligers door de
- maar niet noodzakelijk - is zo’n eerste opstap voor een
gesubsidieerde instellingen en verenigingen. Men
vrijwilligersproject de entree voor verdere rijping en
kan zich hierbij afvragen of het bestaande decreet
meer duurzaamheid. Een investering van het gemeen-
(geldend voor de gezondheids- en welzijnssectoren)
tebestuur speelt sterk in op meer en krachtiger maat-
niet zou kunnen uitgebreid worden naar bijvoor-
schappelijk kapitaal.
beeld de culturele sectoren; • het is dringend noodzakelijk dat de Vlaamse over-
Als dessert
heid meer duidelijkheid creëert met betrekking tot
Vrijwilligerswerk blijkt ook in België en Vlaanderen
het LLL- en EVC-beleid. Deze concepten zijn verre
een bijzonder levendig, krachtig en succesvol feno-
van geoperationaliseerd en zijn van groot belang
meen. Het is, dobberend op de maatschappelijke stro-
voor onder andere het vrijwilligerswerk. Ook het
mingen, een interessante exponent van culturele en so-
opvallende memorandum van de Staten-generaal
ciale evoluties. Het toont zich als een koppige en dwar-
van het
Middenveld11
benadrukt dit;
se relikwie van vaak vergeten en onderschatte vrij
• misschien moet er meer systematisch een campag-
gekozen inzet van menselijke energie. In deze kan vrij-
ne voor de erkenning en appreciatie van het vrijwil-
willigerswerk vergeleken worden met filantropie. Dit
ligerswerk worden uitgewerkt.
laatste duidt op vrijwillig schenken van geld, vrijwilligers zijn gul met hun energie en betrokkenheid. Stu-
Voor de gemeentebesturen
dies in Vlaanderen en Nederland wijzen hierbij op ver-
Ook hier stelt zich de principiële vraag of meer expli-
anderingen, maar niet op vermindering of crises.
ciet vrijwilligersbeleid echt noodzakelijk is, naast of
Vrijwilligerswerk is geëvolueerd van een oubollig en
aanvullend op het sectorale beleid. Het kan zeker niet
bestoft naar een begeerd goed, zelfs een vermogen.
11 Sinds 2002 werkt er in Vlaanderen de Staten-generaal van het Middenveld. De belangrijkste middenveldorganisaties (o.a vakbonden, ziekenfondsen maar ook milieu, noord/zuid, sociaal-cultureel werk, sportclubs en jeugdwerk) hebben zich verenigd en verdedigen de belangen van de middenveldorganisaties als belangrijke, verantwoordelijke en sturende actor in een interactief overheidsbeleid. Voor de verkiezingen van 2003 (federaal) en 2004 (gemeenschappen) werd een scherp memorandum opgesteld.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 27
Het werd een opvallende vorm van maatschappelijk
schap is een meer gestructureerde en zwaarder onder-
kapitaal. Via particuliere projecten (vooral verenigin-
bouwde aandacht voor het vrijwilligerwerk dringend
gen) vindt de vrijwilliger aansluiting bij een breder ge-
noodzakelijk. Vrijwilligerswerk, als gemeengoed voor
meenschapsproject. De stap van vrijwilliger naar geën-
en van vele uiteenlopende sectoren, heeft echt behoefte
gageerd burger blijkt klein. In het kader van een actie-
aan een sectoroverschrijdende ondersteuning. Het be-
ve welvaartsstaat heeft deze potentie bij de overheden
staande Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk beschikt
belangstelling gewekt: het vrijwilligersbeleid was ge-
over potentie, maar deze is nog te weinig ontwikkeld.
boren. Alhoewel, in België en Vlaanderen kan men
Deze steunfunctie moet zeker vertrekken vanaf een
amper van zo’n beleid gewagen. De aandacht voor vrij-
kruispunt van sectoren, met een breed perspectief op
willigerswerk is ondergesneeuwd in sectorale beleids-
de uiteenlopende praxis van vrijwilligers en vrijwilli-
projecten. Er is nauwelijks een beleidsinstrumentari-
gerswerk. Daarbij moet dit steunpunt zich niet in de
um. Daarbij stelde deze bijdrage de fundamentele
plaats stellen van bestaande sectorale steunpunten, fe-
vraag naar de noodzaak aan zo’n beleid. Het antwoord
deraties of landelijke secretariaten. Het moet zich hier-
klinkt in 2005 genuanceerd. Er stellen zich voor het
door wel laten aansturen, inspireren en in ruil dien-
vrijwilligerswerk in België en Vlaanderen nog belang-
sten leveren en belangen verdedigen. Dit vraagt om
rijke uitdagingen, onder andere een omvangrijk pakket
een erkenning van en door verschillende ministers. Dit
sociaal-juridische opdrachten.
mag als een uitdaging voor de medio 2004 aangetreden
Maar vooral op het niveau van de Vlaamse Gemeen-
Vlaamse beleidsploeg gesteld worden.
Referenties Bauwens, A., Redig, G. (1999), Tandem : samenwerking van vereniging en gemeente. Brussel, Koning Boudewijnstichting. Billaud, F., Piveteau, A. (2001), Pour un volontariat d’avenir. Regards croisés sur le volontariat de solidarité internationale. Paris, Ministère des affaires étrangères. Burger, A., Dekker, P. (red) (2001), Noch markt, noch staat. De Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Decoster, K. (2001), Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen. Antwerpen, Universiteit Antwerpen PSW-Papers. Dekker, P. (1999), Vrijwilligerswerk vergeleken. Civil Society en vrijwilligerswerk III. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Glasius, M., Kaldor, M., Anheier, H. (2002), Global Civil Society 2002. Oxford, University Press. Hooghe, M. (2000), Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en politieke cultuur. Leuven/Leusden, ACCO. Komter, A.E., Burgers, J., Engebersen, G. (2000), Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie. Amsterdam, Amsterdam University Press. Molemans, K. (2001), Wat kan, mag en moet. Vrijwilligerswerk: een concrete stand van zaken. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2de editie. Putnam, R. (2000), Bowling Alone. The collapse and revival of American community. New York, Simon & Schuster. Redig, G. (2003/1), Verenigingen, poging tot begripsverenging in Niet Zomaar. Over vrijwilligerswerk in Vlaanderen anno 2003, Brussel, Koning Boudewijnstichting. Redig, G., Dierckx, D. (2003/2), Armoedebeleid van overheden: over het aanleggen van kruispunten en rotondes. In Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2003, Leuven, Acco. Redig, G. (2000), De jeugdconsulent als kernactor in een interactief beleid. Mogelijkheden en begrenzingen van ambtelijke ondersteuning van beleidsnetwerken en sociale leerprocessen, Wilrijk, V.V.J., 2000. Redig, G., Dierckx, D. (2004), Cooperation Flanders - South-Africa. Proposal for a survey Niet gepubliceerde nota van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. Sociaal en Cultureel Planbureau (2002), Sociaal en Cultureel Rapport 2002. De kwaliteit van de quartaire sector. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau.
28 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
3
Towards Understanding Episodic Volunteering
plaatsbepaling Lucas Meijs, bijzonder hoogleraar ‘Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen’ bij de In dit artikel verdiepen Ram Cnaan en Femida Handy zich in het verschijnsel
Rotterdam School of Management,
‘Episodisch vrijwilligerswerk’. Zoals zij aangeven is de term ‘episodisch vrij-
Erasmus Universiteit Rotterdam
willigerswerk’ rondom 1990 bedacht door Nancy Mcduff. Zij beschreef dit type vrijwilliger als iemand die zijn of haar eenmalige verplichting deed en vervolgens verdwijnt. In Nederland is voor dit verschijnsel de term projectvrijwilliger of ‘de nieuwe vrijwilliger’ geïntroduceerd, waarop onder andere het idee van FreeFlex is gebaseerd. Het mag duidelijk zijn, ondertussen is dit verschijnsel in zowel de Verenigde Staten als in ons land een wezenlijk onderdeel van de werkelijkheid van vrijwilligersmanagers geworden. Cnaan en Handy stellen dat er meer inzicht moet komen in episodisch vrijwilligerswerk. Hoewel het allemaal eenmalig is vanuit de organisatie, zijn er waarschijnlijk verschillen tussen vrijwilligers die een grote klus klaren via bijvoorbeeld FreeFlex en mensen die eenmalig meedoen met een fondsenwervende activiteit of een verwendag voor ouderen. Gebaseerd op onderzoek van Cnaan en Amrofell uit 1995 schetsen zij het continuüm tussen strikt eenmalig en min of meer traditioneel continu. Zij constateren vervolgens dat ook eenmalige activiteiten tot vrijwilligerswerk kunnen worden gerekend, en dat er inderdaad een toename is in deze kortere vormen van vrijwilligerswerk. Als laatste gaan zij in op de reacties op dit verschijnsel vanuit organisaties die werken met vrijwilligers. Het artikel van Cnaan en Handy is een eerste poging om verschillende (Amerikaanse) auteurs rondom episodisch vrijwilligerswerk met elkaar te combineren. Dit artikel illustreert heel duidelijk de noodzaak tot goed descriptief onderzoek. In Nederland kan bijvoorbeeld de door CIVIQ gehanteerde indeling van haasthebbers en tijdhebbers hiertoe worden gerekend. Ook het project van De Zonnebloem over het vrijwilligerswerk van taakcombineerders staat in deze traditie. Of het ooit zal leiden tot de allesomvattende taxonomie van vrijwilligerswerk, waar Nancy Mcduff volgens haar inleiding bij het panel over ARNOVA 2004 naar op zoek is, valt volgens mij te betwijfelen. Daarvoor is vrijwilligerswerk te veel in beweging. Desalniettemin zijn al deze indelingen nuttig voor mensen die met vrijwilligers werken, om betekenis te geven aan de complexe en diverse werkelijkheid van het vrijwilligerswerk.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 29
Towards Understanding Episodic Volunteering One of the fastest growing trends in the field of volunteerism is episodic volunteering. A wide consensus exists as to its increasing existence and impact on the filed. However little is known about it and much is speculated. In this article we review the available literature on episodic volunteering as well as using our own research to highlight this phenomenon and advance the discussion about episodic
3
volunteering. We discuss its origin, definition, relation to volunteerism, prevalence, characteristics, and managerial challenges. We clearly cannot answer all the questions raised but rather offer directions for future research. Ram A. Cnaan and Femida Handy School of Social Policy and Practice University of Pennsylvania
Introduction
crease supply of episodic volunteers. We conclude
The phenomenon of episodic volunteering is growing
with a set of research questions and some practice sug-
in popularity and taking the field of volunteer research
gestions. We believe that episodic volunteering is an
and management by storm (Macduff, 1990; 2004). Peo-
emerging and growing reality that is here to stay and
ple are frequently committing their services for an af-
needs a serious and on-going discourse.
ternoon, a day, a weekend, a few weeks or even a month at a time and when they complete this one-time
Introducing episodic volunteering
commitment they disappear. While this is a worldwide
If the theory of rational choice best describes the
reality that volunteer coordinators have to deal with,
world, then we would expect equally altruistic individ-
little is known or discussed about this phenomenon.
uals who are relatively poor to volunteer and people
This lack of knowledge poses major challenges to all
who are rich to donate money. Desiring to have maxi-
those involved.
mum output individuals would donate time or money
In this article we offer a preliminary discussion about
according to their endowments. Consider a lawyer that
this topic and try to assess the origins, magnitude, im-
earns $500 an hour and a supermarket cashier earning
portance, and managerial challenges related to episod-
minimum wage ($6.00) both of whom are passionate
ic volunteering. Our aim is to offer a somewhat com-
about public gardening. To maximize the public gar-
prehensive review of episodic volunteerism that will
dening, the lawyer is better off working an extra hour
serve as a springboard for future refinements and elab-
and donating the money which could hire 50 hours of
orations. In the next section we discuss the origin and
gardening (at $10/hour) in lieu of volunteering an hour
conceptual complexities of the term “episodic volun-
of time to work in the garden. The cashier, on the other
teering.” While not an entirely new phenomenon, few
hand maximizes his impact by giving time and labor as
predicted the popularity of episodic volunteering. This
a volunteer. But the world is not wholly rational and
section is followed by a discussion of definitional is-
people find the very act of volunteering satisfying
sues related to episodic volunteering. Next, we discuss
above and beyond the contribution to the production
the prevalence of episodic volunteering especially in
of public goods. In fact what we know from various re-
comparison to on-going volunteering. This is followed
views of the literature on volunteering is that people of
by a discussion and findings regarding characteristics
higher socio-economic status (income and education)
of episodic volunteers. Finally, we discuss the manage-
tend to volunteer more than those of lower socio-eco-
rial challenges and opportunities offered by the in-
nomic status (Smith, 1994; Wilson, & Musick, 1997).
30 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Towards Understanding Episodic Volunteering
In most Western democracies people are witnessing
community party and did not put them together under
greater demands over their time by longer work week
the term episodic volunteers. But, the social construct
and fewer vacations. On the home front we witness
of separating the one time volunteering from the on-
many more dual-earner households each of which
going regular volunteers prevails. Interestingly two
works long hours and arduously. As women, especially
earlier works had already viewed the distinction be-
mothers, move into the workforce at a tremendous
tween one time and on-going volunteer as an impor-
pace, their available time for volunteering becomes
tant emerging trend. Fischer, Mueller, and Cooper
limited. The normative expectation of productivity per
(1991) used a less sensitive two-item measure of ‘occa-
worker has increased and fierce competition in the
sional’ versus ‘regular’ volunteers in their classifica-
workplace has implied that people cannot afford to be
tion. Macduff (1990) was the first to officially use the
out of the office for long periods of time. Furthermore
term “episodic volunteers.”
there are increasing appeals for assistance by numer-
However, rather than two discrete categories the con-
ous causes and organizations. And these pressures are
tinuum approach has merit. An example will clarify: If
typically greater for that segment of the population
one gives two hours to help organize a fundraising par-
that is known to be engaged in volunteering (Hustinx &
ty this person is clearly an episodic volunteer. If one
Lammertyn, 2003). Furthermore, at least in the U.S.A.
gives two hours every week to assist in a nursing home
volunteer experience looks good on one’s resume and
this person is clearly an ‘on-going’ or ‘consistent’ vol-
is often undertaken to enhance future earnings. As
unteer. However, if one gives two hours to organize a
such, making a commitment to a project that has a def-
fundraising party and five months later also returns to
inite start and completion date gives busy individuals a
do the same then the individual is in-between. While
better opportunity to arrange their schedules so they
there are “true” episodic volunteers, in many cases the
can and volunteer.
distinction is quite arbitrary and difficult to apply. If an
Many people with fewer free hours who are still inter-
individual helps cleaning the church after major holi-
ested in providing services to worthy causes and or-
days s/he may be volunteering episodically two or
ganizations are doing it more and more on an episodic
three times a year but is relied on by his church: Is he
basis. The term “episodic volunteer” is often defined as
an episodic or consistent volunteer? As such, while the
individuals who engage in one-time or short-term vol-
focus on frequency of episodic volunteering is growing
unteer opportunities. In other words agencies using
its definition is not that unambiguous and the continu-
episodic volunteers use many volunteers each for
um approach is of merit.
short periods as compared with traditional agencies
In a continuum, the most basic category in measuring
that use fewer volunteers each over a longer period.
frequency of volunteering is a one-time impulse of vol-
Episodic volunteering is one way by which the many
unteerism, i.e., ad-hoc volunteers. Those who help a
volunteers can be distinguished. This is one facet that
frail elder when they see one in need, provide a one-
can help understand the diversity imbedded in the
time free consultation, or assist in organizing a Hal-
complex world of volunteering. Cnaan and Amrofell
loween party for hospitalized children may fit the cate-
(1995) identified the frequency of volunteering as one
gory of ad-hoc volunteers. Even at this end one can im-
of eight key dimensions in understanding volunteer-
pulsively volunteer or plan ahead of time to give a
ing. These authors did not see episodic volunteering as
weekend for a worthy cause. The second category is
a dichotomous variable rather they suggested a contin-
volunteerism provided a few times a year. This catego-
uum approach which at the low end of the spectrum
ry would consist of people who assist on a more rou-
are those who performed one-time, sudden acts of vol-
tine basis; for example, helping to clean the church af-
unteerism; at the high end are those who give all their
ter major holidays but not always. Other categories
time to helping others. The distinction between
are: once monthly, bi-weekly, weekly, and a few times
episodic and long-term volunteering was seen as artifi-
a week. The final category is every day akin to a com-
cial and a continuum approach was more appropriate.
mitment of a paid worker. Those who fit into the last
They defined the extreme low end of this continuum,
few categories would include people who care for frail
as ad-hoc volunteers. As such, they distinguished be-
relatives (informal volunteering), fill a regular shift in
tween someone who gives a month to build houses in
an ambulance service, daily staff information booth in
Africa and the one who give one evening to assist in a
a hospital, shelve books in libraries, or work daily in
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 31
soup kitchens. Many activities can be done episodical-
comes only when and if convenient will clearly incur
ly to daily and the distinction is based on the volunteer
less costs than one who does regularly. Yet, it is an at-
skills, commitment, and interest in assuming a leader-
tribute of social care and willingness to assist the col-
ship role (Ellis, 1996; Stoots, 2001; Vineyard & McCur-
lective as the expense of one’s time and labor. In 2004,
ley, 1995).
over three million people volunteered on the “Make a
Furthermore, the label of ‘episodic’ does not in any
Difference Day”, accomplishing thousands of projects
way qualify the nature of the work. It gives no indica-
in hundreds of towns across the USA (Salvoza, 2004).
tions as to how many hours were volunteered, what
The individuals who participate only in such one day
kind of task was accomplished, to what extent the vol-
events are episodic volunteers.
unteer is interested and invested in the cause/organiza-
Thus, although we may conclude that episodic volun-
tion, whether the volunteer effort supervised, or
teering can be legitimately defined as a volunteering, it
whether it done under the auspices of a formal agency,
generally represents a low level of volunteering on the
and who benefited. In other words, the distinction be-
spectrum. Once it is agreed that episodic volunteering
tween episodic volunteers and other volunteers is fo-
is indeed a volunteer effort it should be asked how
cused on a single dimension of volunteering and cate-
prevalent it is.
gorizes volunteering as a dichotomous rather than continuous variable. Put differently, while specifity in
The prevalence of episodic volunteering
typology of volunteers is sorely needed identifying
Statistics on volunteering is collected in the U.S.A. by
episodic volunteers only goes a small way.
the Independent Sector (IS) who conducts bi-annual surveys of giving and volunteering in the past 15 years.
Is episodic volunteering a volunteer activity?
A comparison of the survey results over the first 11-
While the definitions of ‘who is a volunteer’ are quite
year period shows that while the total number of
fuzzy and ambiguous a legitimate question is the ex-
adults volunteering increased, the average number of
tent to which episodic volunteering is at all a volunteer
hours per week decreased, as did the total number of
activity. On the face of it, episodic volunteering meets
hours given to volunteering. This trend may seem to
all of the criteria set out by Cnaan, Handy, and
support the claim that there is a rise in episodic volun-
Wadsworth (1996) based on their review of over 200
teer opportunities rather than commitment to ongoing
volunteer definitions. Episodic volunteering produces
or long term volunteer assignments.
a public good, it is performed out of free will, the actor
The 1998 IS survey reported that 41.9 percent of re-
is not remunerated, the activity can be done under the
spondents indicated they had volunteered sporadically
auspices of a formal agency, and the beneficiaries are
and considered it a one-time activity whereas 39 per-
not necessarily related to the actor.
cent volunteered at a regularly scheduled time, week-
However, when Handy and colleagues (2000) and Meijs
ly, bi-weekly or monthly. The rest reported they only
and colleagues (2003) asked a sample of several thou-
volunteer at a specific time of year, such as during a re-
sands in many countries what volunteering activities
ligious holiday or on summer vacation.
made an individual more or less of a volunteer, those
Most recently a survey done by U.S. Department of La-
activities with higher regularity and greater invest-
bor in 2004 found that 28.8 percent of the civilian non-
ment were rated higher. The underlying theory posited
institutional population aged 16 and over volunteered
that for an individual to be perceived as a volunteer the
through or for organizations at least once from Septem-
perceived costs of an activity should clearly outweigh
ber 2003 to September 2004. These 64.5 million indi-
the benefits and the benefits should not be explicit.
viduals spent a median of 52 hours on volunteer activi-
While we cannot presume to know the differences of
ties during the period from September 2003 to Septem-
such net-costs when comparing episodic and on-going
ber 2004, unchanged from the previous two survey
volunteering in general, clearly the costs (hours and in-
periods. Furthermore, this study found that only 21.3
vestment) of an on-going volunteer may be significant-
percent of the volunteers reported to provide between
ly greater than those incurred by an individual who
one and 14 hours of volunteering annually a decline
does the same activity only once. An episodic volun-
when compared with the year 2000. While they did
teer who does not form a close attachment to the or-
not discuss episodic volunteering in particular, it may
ganization, is not concerned about scheduling, and
be assumed that those giving between one and 14
32 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Towards Understanding Episodic Volunteering
hours are the episodic volunteers. As such, the growth
and may be the on their way to on-going volunteering.
in episodic volunteering may have reached a peak in
Also because the questions (in most surveys) ask indi-
2000 or that the data collection method used by the De-
viduals on their volunteering experiences in the previ-
partment of Labor focuses on hours of volunteering
ous 12 month period, we cannot know whether indi-
and as such is not sensitive to episodic volunteering.
viduals float in and out of volunteering (both kinds)
The AARP state volunteer surveys (2000) in a study of
and what factors influence their choices We sorely
older people found that that nearly half of volunteers
need more knowledge on the progression of volunteer
aged 50-59, volunteered mostly for episodic special
careers and the role of the episodic volunteering in
projects (47%). Only about a fourth (23%) are steady
making the on-going volunteer.
volunteers who donate about the same amount of time
In our sample, over two-thirds (67.9%) of the individu-
each month, with about another fifth (22%) volunteer-
als were involved in episodic volunteering. We asked
ing in both contexts.
them how many times they had volunteered in such
Cnaan and Handy (2004) in a study of 1,320 adults (18
events in the past twelve months and used a six catego-
years of age and older) in North America asked their
ry scale ranging from one activity to 11+ activities. We
interviewees if in the last year (past 12 months) they
find that about sixty percent of those who volunteer
volunteered on a regular basis, episodically, both, or
episodically do so six or less times a year and forty per-
none at all. Almost half the sample (47.9%) reported
cent do so seven or more times. While we did not ask if
performing both types of volunteering and a little over
these episodic volunteering are with the same
a quarter (27.2%) reported not to volunteer at all. A
agency/cause or not it is clear that the episodic volun-
very small percentage (4.8%) reported to volunteer
teers are not a unified group of people who get out of
only on an on-going basis while exactly one fifth of the
their routine once a year and ignore the rest of society
sample, reported to be involved only in episodic volun-
thereafter. Less than a fifth (18.3%) volunteered once a
teering. While Cnaan and Handy is the only empirical
year, and about an equal percentage (19.3%) volun-
study that intentionally focused on episodic volunteer-
teered 11 times or more. In general we found that most
ing it was not a random sample and as such it is un-
individuals who volunteer episodically do so repeated-
clear how much can be generalized from it.
ly. We know very little about the nature of their volun-
Their findings suggest that while most on-going volun-
teering and where they volunteer, topics in need of fur-
teers are also performing episodic volunteering the re-
ther research.
verse is not the case. The association between volunteering episodically and on-going is very strong and
Who are the episodic volunteers?
significant (X2 = 19.5, d.f. = 1, p < .0001). Although
Are those involved in episodic volunteering different
the direction of this association is not certain, it is pos-
from the rest of the sample? Comparing episodic vol-
sible that the greater the investment of on-going volun-
unteers to all others shows that there are no significant
teering, the more likely the individual is to also take on
differences in gender, age or education. However,
episodic activities. The old adage, if you want some-
when we compared the four groups, that is: non-volun-
thing done, “ask busy people to do it,” may be at play.
teers, volunteers to episodic activities only, volunteers
Further research is necessary to uncover the direction-
to on-going activities only, and volunteers to both types
al association.
of activities we found that age was significantly associ-
Another way of looking at these findings is that about
ated (F = 12.6, d.f. = 3, p. < 0001) with type of volun-
half the sample is composed of traditional volunteers
teering. Through a Scheffe post-hoc test it became
but an additional 20 percent of the population is inter-
clear that those who reported to both volunteer episod-
ested in volunteering but due to time or other con-
ically and on-going are on average older than all other
straints can only do so sporadically and may be in-
groups. However, gender and years of education are
clined if asked to do more. This one fifth of our sample
not significantly associated with type of volunteering.
is pro-social but only partially actualizes their values.
Further and random-based research which includes
Certain individuals may prefer this type of episodic
additional attributes and personality variables is need-
commitment because they feel they can see the job
ed before we know conclusively if episodic volunteers
through to the end and have a sense of accomplish-
are significantly different from the population.
ment. They may be experimenting with volunteering
Only one study examined the personality and motiva-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 33
tion of episodic volunteers. Allison, Okun, and Dutridge,
unteers who volunteer at the races on a more regular
(2002), in a study of 129 episodic volunteers found that
basis.
they were motivated by the value of the activity en-
While the above projects are of a one-time nature
gaged in and social aspects of volunteering. They also
episodic volunteers are also used to work on continu-
found that enjoyment, religiosity, and team building
ous projects. Efforts that require labor on an on-going
were especially important for episodic volunteers. The
basis but do not require specialized skills can engage
lack of a comparison group, however, makes general-
episodic volunteers on a flexible basis. For example, a
ization of these findings quite difficult.
soup kitchen that runs every Wednesday can attract volunteers who might be able to drop in on those
The use of episodic volunteer
Wednesdays when their schedule permits. To ensure
Many volunteer coordinators on the ground have grad-
that the critical slots are covered, a volunteer coordina-
ually learned to adapt to the increasing supply of
tor, however, would like to make sure that some regu-
episodic volunteering. What was perceived some
lar volunteers who can be counted on will be there in
twenty years ago as a disruption to the service program
case no episodic volunteers arrive.
is now treated as an asset. Along with incorporating
Smith (2002) reported that in MANNA, a large non-
and utilizing virtual volunteering and corporate volun-
profit organization that provides prepare meals to peo-
teering, episodic volunteering is universally viewed as
ple with AIDS, there are thousands of people who
the wave of the future (Culp & Nolan, 2000). Using
come episodically to either help peel carrots or drive
episodic volunteers is a paradigm shift for many who
meals to people’s homes. These volunteers are an addi-
manage volunteer programs (Safrit & Merrill, 2002).
tion to the regular volunteers and staff. For the
Taking an organizational perspective, “episodic volun-
Thanksgiving holiday many episodic volunteers help
teering” can be reframed to focus on the work that
to cook and deliver meals and are not seen thereafter.
needs to be accomplished, as well as how the organiza-
On one occasion, when the Philadelphia was snowed
tion can accommodate the volunteer’s flexible sched-
in and food delivery was impossible, MANNA put a
ule through episodic volunteer opportunities. The shift
call for people with heavy duty vehicles to deliver
has to do with discarding the notion of the ideal volun-
food. Numerous new volunteers arrived for that day
teer placement as an individual committed to ten
alone to help with the delivery. Where this was not
hours a week, rather welcoming ten different people
possible, neighbors of people with AIDS were ‘cold’
none of whom may return to do the same volunteer
called and asked to make and deliver food to their
placement. From nurturing relationships and working
neighbors All but one acquiesced. Such a constant flow
with a relatively small cadre of loyal volunteers the
of many episodic volunteers allows MANNA to func-
volunteer coordinator has to motivate a larger group of
tion smoothly on major holidays and in times of crisis
individuals who will not return for recognition or feed-
or when the demand for service is high.
back. But, as in many cases the harsh reality of the
From administrative point of view, Hager and Brudney
changing nature of the supply of volunteer labor is also
(2004) studied the differences between agencies rely-
an opportunity.
ing more on episodic volunteers as compared to on-go-
Volunteer coordinators know that there are often many
ing volunteers. They found that agencies that use
tasks that require a large number of volunteers who
episodic volunteers “tend to apply more recognition
can start and finish the required work in a short period.
activities, collection of information on volunteer num-
For example many one-day special events such as na-
bers and hours, and measuring the impacts of volun-
tional days of service, park cleanups, fundraising
teer activities.” On the other hand, agencies with more
events, and running races require many volunteers to
on-going volunteers “are more likely to have liability
do specific tasks that can be completed within a given
coverage or insurance protection, training and profes-
period of time in one day. For example, in running races
sional development for volunteers, screening and
episodic volunteers can help with registration, hand
matching procedures, and regular supervision and
out water to runners, direct them when they need to
communication” (p. 8). These latter practices indicate
turn, and post signs. These tasks require a few hours
a greater investment in volunteers.
with a little training and no major expertise. Often
Macduff (2004) who was one of the first to identify the
these episodic volunteers are trained by on-going vol-
rise of episodic volunteering suggested that when
34 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Towards Understanding Episodic Volunteering
working with such volunteers one needs a short orien-
paradigm shift in volunteer coordination that will
tation of less than 15 minutes with an explanation of
slowly be more dominant in the volunteer practice and
the tasks to be accomplished and a simple written
research.
handout. She also suggested giving episodic volunteers
While episodic volunteering is on the rise we also real-
the “grunt” work and saving the more appealing work
ize that its definition is difficult to conceptualize.
for the long term volunteers. In addition, it is advisable
While we know to distinguish between a “one-time”
to provide a work “partner” to episodic volunteers
and a “long-term” volunteer many variations exist that
such as a long term volunteer or staff person. Further-
evades clear categorization. Yet, “episodic volunteer-
more, she recommends building a team spirit among
ing” as a social construct is well and alive and as such it
episodic volunteers.
requires special attention from academicians and practitioners alike.
Conclusions
Given that episodic volunteering is on the rise we need
There is certainly a growing worldwide trend as an in-
more studies on the relationship between on-going and
creasing number of people feel pressures of time with
episodic volunteers, who does both and who does only
work and other obligations. (Ellis, 1996; MacDuff,
one type? We also need to know if there is a progres-
1991; McCurley & Lynch, 1994). Ellis (1999) claimed
sion from episodic to on-going volunteering or that
that episodic volunteering “is no longer a ‘trend,’ but a
some prefer to stay only loosely connected for long pe-
fixed reality! Most new volunteers seek assignments
riods of time. We need to identify lifecycle issues, as
with a clear beginning, middle and end. One-time-only
the reality may well be that individuals shift in and out
volunteering opportunities ...continue to expand.” El-
of episodic volunteering to long term volunteering and
lis looks at it optimistically and based on practice expe-
our national surveys do not catch this trend as they are
rience noted that “after people have gotten their feet
limited to asking respondents on their volunteering in
wet in a successful volunteer effort, they often turn
the last 12 months.
around and say: ‘What can I do next?’” Indeed a posi-
We also need to know more on the phenomenon of re-
tive volunteer experience is a good entry for a volun-
peat episodic volunteering and better understand its
teer career.
role in modern volunteering. Personality traits, moti-
Following Ellis’ logic, agencies that employ volunteers
vations, previous volunteering experiences, and satis-
can shift or mix orientation from seeing the long-term
faction with these experiences are required to see how
volunteer as the center focus to view the task as the
individuals who are involved with episodic volunteer-
center point. If a public fair is to take place the focus
ing compare with the other groups of volunteers and
can shift from the core volunteers to the tasks and
non-volunteers. Some of these questions can be done
these tasks can be delegated to episodic volunteers
through careful random and longitudinal surveys
who come for the day and leave thereafter. This is a
while other call for in-depth ethnographic studies.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 35
References AARP (2000). AARP survey on lifelong learning. Washington, DC: Author. Retrieved February 20, 2005 from: http://www.research.aarp.org/general/lifelong.html Allison, L. D., Okun, M., A., & Dutridge, K. S, (2002). Assessing volunteer motives: A comparison of an open-ended probe and Likert rating scales. Journal of Community & Applied Social Psychology, 12, 243-255. Cnaan, R. A., & Amrofell, L. M. (1995). Mapping volunteer activity. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 23, 335-351. Cnaan, R. A., & Handy, F. (November, 2004). Episodic volunteering: The move from long term volunteer service to short term involvements—Why it happens and what the future holds. The 33rd Annual Conference of ARNOVA. Los Angeles. Cnaan, R. A., Handy, F., & Wadsworth, M. (1996). Defining who is a volunteer: Conceptual and empirical considerations, Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 25 (3), 364-383. Culp. III K., & Nolan, M. (2000). Trends impacting volunteer administrators in the next ten years. Journal of Volunteer Administration, 19 (1), 10-19. Ellis, S. J. (1996). The volunteer recruitment (and membership development) book (2nd Ed.). Philadelphia: Energize. Ellis, S. J. (1999). Trend watch: Are you ready? Philadelphia, PA: Energize. Retrieved on February 15, 2005 from: http://www.energizeinc.com/hot/sep99.html Ellis, S .J. (1996). The volunteer recruitment and membership development book. (2nd edition). Philadelphia: Energize Fischer, L. R., Mueller, D. P., & Cooper, P. W. (1991). Older volunteers: A discussion of the Minnesota senior study. The Gerontologist, 31, 183-194. Hager, M. A., & Brudney, J. L. (2004). Volunteer management practices and retention of volunteers. Washington, DC: The Urban Institute. Handy, F., Cnaan, R. A., L. Brudney, J. L., Ascoli, U., Meijs, L. C. M. P., & Ranade. S. (2000). Public perception of (Who is a Volunteer: An examination of the net-cost approach from a cross-cultural perspective, Voluntas, 11 (1), 45-65. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2003). Collective and reflexive styles of volunteering: A sociological modernization perspective. Voluntas, 14, 167-187. Macduff, N. (Spring, 1990). Episodic volunteers: Reality for the future. Voluntary Action leadership, 15-17. Macduff, N. (2004). Episodic volunteering: Organizing and managing the short-term volunteer program. Walla Walla, WA: MBA Publishing. McCurley, S. & Lynch, R. (1994). Essential Volunteer Management. London: The Directory of Social Change. Meijs, L. C. P. M., Handy, F., Cnaan, R. A., Brudney, J. L., Ascoli, U., Ranade, S., Hustinx, L., Weber, S., Weiss, I. (2003). All in the eyes of the beholder? Perceptions of volunteering across eight countries. In P. Dekker and L. Halman (Eds.). The values of volunteering: Cross cultural perspectives (19-34). New York: Kluwer Academic/Plenum Books. Safrit, R. D., & Merrill, M. V. (2002). Management implications of contemporary trends in volunteerism in the United States and Canada. Journal of Volunteer Administration, 20 (2), 12-23. Salvoza, M. F. (October 23, 2004). On Make A Difference Day, 3 million help hurricane victims, troops abroad. USA WEEKEND. Retreived February 22, 2005 from: http://www.usaweekend.com/diffday/2004_articles/04dayof.html Smith, D. H. (1994). Determinants of voluntary association participation and volunteering: A literature review. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 23, 243-263. Smith, K. K. (2002). MANNA in the wilderness of AIDS: Ten Lessons in abundance. Cleveland, OH: Pilgrim Press. Stoots, J. M. (2001). Determination of demographic and motivational characteristics of Red Cross volunteers and the development of suggested strategies for volunteer recruitment and retention for the Johnson City /Washington County, Tennessee chapter of the American Red Cross. Unpublished dissertation, University of Tennessee. U.S. Department of Labor (2004). Volunteering in the United States, 2004. Washington, DC: Author. Retrieved February 10, 2005 from: http://www.bls.gov/news.release/volun.t02.htm Vineyard, S., & McCurley, S. (1995). 101 more ideas for volunteer programs. Downers Grove, IL: Heritage Arts. Wilson, J., & Musick, M. A. (1997). Work and volunteering: The long arm of the job. Social Forces, 76, 251-272.
36 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
4
De moskee als vrijwilligersorganisatie
plaatsbepaling Ton Bernts, directeur KASKI Kerken gelden als de grootste vrijwilligersorganisaties. Alleen al in de RoomsKatholieke Kerk zijn naar schatting 250.000 vrijwilligers actief. Ondanks deze grote omvang is het vrijwilligerswerk in de kerken vrij geïsoleerd van landelijk vrijwilligersbeleid en het daarbij behorende beleidsinstrumentarium. Dat heeft met verschillende zaken te maken, zoals de scheiding tussen kerk en staat, waardoor gesubsidieerde ondersteuning van het vrijwilligerswerk in kerken moeilijk is, en tevens door de typische verhouding van de vrijwilligers tot hun kerken: zij zijn zelf praktiserende gelovigen en voeren voor een deel de kerntaken van de organisatie, al dan niet gezamenlijk met de professionele voorgangers uit. Aldus vormen kerken relatief gesloten gemeenschappen met zeer particuliere taken waarin van een flexibele in- en uitstroom van vrijwilligers die zich wel eens verdienstelijk willen maken, nauwelijks sprake is. Het hier gepresenteerde onderzoek naar de positie van vrijwilligers in moskeeën is dan ook erg interessant. In de eerste plaats omdat we er eigenlijk tot nog toe niets van wisten, in de tweede plaats omdat moskeeën een combinatie vormen van gebedshuis en ‘buurthuis’, en aldus een interessante variëteit van de gangbare kerkelijke organisaties vormen, ten derde omdat we weten dat maatschappelijke participatie bij moslims veelal laag is, bijvoorbeeld met betrekking tot ouderparticipatie op scholen, en, last but not least, omdat, zoals de auteurs ook aangeven, moskeeën en überhaupt de islam momenteel voorwerp zijn van felle discussies. Aldus raakt het hier gepresenteerde onderzoek aan breed scala van actuele vraagstukken. Het vrijwilligerswerk in moskeeën kent overeenkomsten én verschillen met dat in kerken. Identiek is het gesloten karakter en daardoor de moeilijke bereikbaarheid voor vrijwilligersbeleid en -ondersteuning. Ook de sterk inhoudelijke en ideële motivatie van de vrijwilligers kennen we vanuit de kerken. Aldus maken vrijwilligers het mogelijk dat moskeeën hun emanciperende taak vervullen, zoals het takenpakket laat zien: ontwikkeling van de eigen identiteit en, evenzo belangrijk, de participatiebevorderende activiteiten. Het onderzoek roept ook nieuwe vragen op die we kennen vanuit de kerken: wat zijn de precieze taken en verantwoordelijkheden van de vrijwilligers ten opzichte van de betaalde krachten, en welke verschuivingen vinden hierin plaats? Hoe ligt dit bij de religieuze taken? Hopelijk zal vervolgonderzoek ondermeer deze vragen kunnen beantwoorden.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 37
De moskee als vrijwilligersorganisatie
Een nieuwe speler op het maatschappelijk middenveld Moskeeën staan de afgelopen jaren in het centrum van de maatschappelijke belangstelling. Als geloofsgemeenschap en ontmoetingsplaats, als centrum van activiteiten, maar ook als mogelijk struikelblok op de weg naar integratie of zelfs als bolwerk van fundamentalisme. De invalshoek van de moskee als vrijwilligersorganisatie blijft daarbij doorgaans buiten beschouwing. Ten onrechte, zo blijkt
4
uit het onderzoek ‘Maatschappelijk actief in moskeeverband’. Naast het houden van religieuze bijeenkomsten houdt driekwart van de moskeeën zich bezig met het organiseren van sociaal-culturele en maatschappelijke activiteiten. Bij al deze activiteiten steunen moskeeën in belangrijke mate op de vrijwillige inzet van hun leden.
Dit artikel gaat in op de achtergrond en opzet van het onderzoek en geeft vervolgens een beeld van de maatschappelijke activiteiten en van het vrijwilligersbeleid van de onderzochte moskeeën. Tot slot wordt ingegaan op het beleid van gemeenten en lokale steunpunten vrijwilligerswerk ten opzichte van moskeeën. René Edinga Ina Wilbrink Lily Sparnaay
Achtergrond
- wat gebeurt er eigenlijk in die moskeeën, waar men
Recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbu-
‘de islam’ predikt?
reau (Phalet, 2004) laat zien dat ons land ruim 400
Onderzoek naar de maatschappelijke functie van mos-
moskeen telt, min of meer regelmatig bezocht door
keeën geeft niet alleen inzicht, het brengt ook nuance-
ruim eenderde van degenen die zich ‘islamiet’ noe-
ring. Bovendien is daar het perspectief van emancipatie
men. Gemiddeld bestaat een moskeegemeenschap uit
van de moskee. In maart 2002 bracht het blad Binnen-
personen1.
Onderzoek naar wat zich binnen die
lands Bestuur een themanummer uit onder de titel ‘Pol-
moskeeën afspeelt, vindt plaats tegen een achtergrond
dermoskee’. De centrale vraag daarin was: ‘Hoe om te
van grote maatschappelijke belangstelling voor de is-
gaan met deze nieuwe speler op het maatschappelijk
lam en moslims enerzijds en een interessante ontwik-
middenveld?’ De opgenomen artikelen schetsen een
keling binnen moskeeën anderzijds. We kennen de fel-
beeld van het emancipatieproces dat moskeeën hebben
le discussies rond bijzonder onderwijs op islamitische
doorgemaakt en de activiteiten op sociaal-cultureel en
grondslag, hoofddoekjes wel of niet, controversiële uit-
maatschappelijk vlak die zij zijn gaan ontplooien. In een
spraken van imams, inburgering en integratie. De pu-
stad als Rotterdam heeft dit er bijvoorbeeld toe geleid
bliciteit rond islamitisch fundamentalisme, mogelijk
dat het moskeeënbeleid is verhuisd van de dienst Stede-
terrorisme, of zelfs een jihad, leidt er toe dat onbekend
bouw en Volkshuisvesting naar de dienst Sociale Zaken
niet slechts onbemind maakt, maar soms ook gevreesd
en Werkgelegenheid (Binnenlands Bestuur, 2002).
416
1 Leden van een moskee zijn regelmatige bezoekers; de gemeenschap wordt gevormd door allen die zich betrokken voelen bij de moskee.
38 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
De moskee als vrijwilligersorganisatie
Onderzoek
religieuze instituut, soms zijn ze ondergebracht in
Het nieuwe perspectief op de Poldermoskee als speler op
aparte, vaak doelgroep-gerelateerde organisaties, de
het maatschappelijk middenveld vormde voor CIVIQ
zogenaamde moskeegelieerde organisatie. Met moskeeor-
(instituut vrijwillige inzet) de aanleiding om samen-
ganisatie worden beide organisatietypen bedoeld: de
werking te zoeken met IHSAN (instituut voor islami-
moskee als religieus instituut/gebedsruimte en de mos-
tisch maatschappelijke activering), resulterend in een
keegelieerde organisatie als doelgroepenorganisatie.
gezamenlijk onderzoeksproject met als doel: zicht te
Representativiteit vormt, zoals bekend, een belangrijk
krijgen op de maatschappelijke functie van moskeeën
vraagstuk bij het minderhedenonderzoek (Houtkoop,
en de rol van vrijwilligerswerk daarin. Vooropgesteld
2002). Moeilijk te achterhalen adresgegevens, langdu-
dat er van een zekere maatschappelijke functie sprake
rige afwezigheid van respondenten als gevolg van ver-
is, alsmede van enig vrijwilligerswerk, wilde men bo-
blijf in het herkomstland, taalbarrières, communicatie-
vendien nagaan wat knelpunten en vraagstukken zijn.
problemen en recentelijk zeker ook terughoudendheid
Tot de doelstelling van het onderzoek hoorde daarmee
en achterdocht ten aanzien van de bedoelingen van de
ook: aanknopingspunten te bieden aan relevante orga-
onderzoeker, spelen daarbij een rol. In de onderzoeks-
nisaties (gemeentelijke overheden, steunpunten voor
aanpak is geprobeerd deze problemen op verschillen-
vrijwilligerswerk, de moskeeën zelf) om belemmerin-
de manieren te ondervangen. In de eerste plaats door
gen weg te nemen voor vrijwilligerswerk binnen mos-
vooraf te investeren in contactlegging met stedelijke,
keeën.
regionale en landelijke koepelorganisaties waaronder
Dit onderzoek, neergelegd in het rapport ‘Maatschap-
de moskeeën resulteerden. Daarnaast door rekening te
pelijk actief in moskeeverband’ (Canatan, Popovic,
houden met voorafgaande ervaringen met het Rotter-
Edinga, 2004), is in feite een vervolgonderzoek op een
damse onderzoek, hetgeen leidde tot een verschillende
eerder Rotterdams onderzoek (COS, 2002) naar de
benadering van de Turkse en de Marokkaanse doel-
maatschappelijke rol van moskeeën. Data op landelijk
groep. Voor de eerste groep volstond toezending van
niveau, waarmee de Rotterdamse resultaten vergele-
een schriftelijke enquête - weliswaar vaak gevolgd
ken zouden kunnen worden, waren niet voorhanden.
door intensieve telefonische nazorg - om de enquêtes
Bovengenoemd rapport voorziet hierin op grond van
ingevuld terug te ontvangen. De Marokkaanse doel-
kwantitatief onderzoek onder 120 moskeeën, aange-
groep werd persoonlijk benaderd door allochtone en-
vuld met kwalitatief onderzoek onder vijf moskeeën,
quêteurs, voor een deel gerekruteerd uit studenten van
zes gemeenten en tien lokale steunpunten voor vrijwil-
de Islamitische Universiteit van Europa.
ligerswerk. De resultaten waren dermate interessant
Het resultaat van deze inspanningen is een respons van
dat er inmiddels een nieuw project op stapel staat. Bo-
120 moskeeën, waaronder de 30 uit het Rotterdamse
vendien heeft CIVIQ begin 2005 de brochure ‘Een
onderzoek. Aan het onderzoek hebben 71 Turkse, 37
klop op de deur. Moskeeën en vrijwillige inzet’ het
Marokkaanse en een categorie ‘overig’ van 12 (Soma-
licht doen zien, die handvatten wil bieden aan mos-
lisch, Bosnisch, Indonesisch en Moluks) moskeeën
keeën, lokale overheden en steunpunten voor vrijwilli-
meegedaan. Er hebben geen Surinaamse moskeeën aan
gerswerk om toenadering tot elkaar te vergemakkelij-
het onderzoek meegewerkt; hun twee koepelorganisa-
ken2.
ties zijn wel benaderd, maar hebben om hen moverende redenen - die niet helemaal duidelijk zijn geworden -
Begripsomschrijving en onderzoeksaanpak
de stap naar deelname niet gezet. De vooraf vastgestel-
Met de term moskee wordt in algemene zin een religi-
de ambitie om minimaal eenderde van de respectieve-
eus instituut bedoeld waarbinnen de dagelijkse gebe-
lijk de Turkse, Marokkaanse en ‘overige’ moskeen te
den gemeenschappelijk en onder leiding van een imam
bereiken, is hiermee ruim gehaald voor de Turkse
kunnen worden verricht. Maatschappelijke activiteiten
groep en bijna voor het Marokkaanse aandeel; de cate-
zijn sociaal-culturele en andersoortige activiteiten, die
gorie ‘overig’ is door het uitvallen van de Surinaamse
niet direct uit de religieuze voorschriften voortvloeien
groep verder te diffuus om een afspiegeling van de wer-
of - ook als dat wel zo is - een breder maatschappelijk
kelijkheid te zijn. Wat betreft de spreiding over stede-
belang dienen. Soms vinden ze plaats vanuit hetzelfde
lijk versus ruraal gebied vormen de onderzochte mos-
2 Brochure is verkrijgbaar bij CIVIQ.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 39
Figuur 1: Totaaloverzicht maatschappelijke activiteiten
keeën een redelijke afspiegeling van het totaal: 56 procent ligt in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, 44 procent ligt in kleinere gemeenten.
feest- en herdenkingsdagen; • educatieve activiteiten: voorlichting over opvoeding, politiek, huiswerkbegeleiding Nederlandse taal;
Maatschappelijke activiteiten vanuit moskeeën Een moskee is meer dan louter een centrum van spiri-
• sportieve en recreatieve activiteiten: diverse activiteiten met name voor de doelgroep jeugd en jongeren;
tualiteit en religie, dat men bezoekt voor gebed en om
• interculturele en interreligieuze activiteiten: vooral
naar de imam te luisteren. Dat mag zij geweest zijn tot
open dagen voor buurtbewoners en dialoogbijeen-
in de jaren tachtig, vooral voor de eerste generatie al-
komsten van allochtone en autochtone organisaties;
lochtone mannen. In de jaren tachtig echter won de
• individuele hulpverlening: bijvoorbeeld hulp bij be-
positie van jongeren en vrouwen aan importantie in
lastingaangifte, bemiddeling, verwijzing;
het kader van gezinshereniging en de opkomst van de
• charitatieve en humanitaire activiteiten: ondersteu-
tweede generatie. Er kwamen organisaties voor aparte
ning van kwetsbaren, hier en in het land van her-
groepen: voor vrouwen, voor ouderen, voor studenten. Er kwamen internaten, en al deze organisaties waren gelieerd aan de moskee, soms als afdeling, soms als
komst; • computer- en internetcursussen: cursussen computergebruik en internet.
zelfstandige organisatie met eigen rechtspersoon. Religieuze en maatschappelijke functies van moskeeën zijn
Bij al deze activiteiten steunen moskeeën in belangrij-
dikwijls nauw verweven.
ke mate op de vrijwillige inzet van hun leden. Vanuit
De meeste moskeeën, 94 van de 120, organiseren di-
het oogpunt van deelname aan de Nederlandse samen-
verse activiteiten en programma’s naast de puur religi-
leving zijn vooral de activiteiten rond educatie, inter-
euze: van sociaal-culturele activiteiten tot educatieve
cultureel en ICT interessant. In figuur 1 wordt het aan-
activiteiten, van sportieve en recreatieve activiteiten in
deel van elke categorie in het geheel van het activitei-
eigen kring, tot interculturele en interreligieuze activi-
tenpakket van de moskeeorganisaties weergegeven.
teiten voor een brede doelgroep. Het is soms echter lastig een scheidslijn te trekken tussen wat nu echt reli-
De mate van maatschappelijke activiteit: een
gieus is en wat niet.
driedeling
In het onderzoek zijn deze activiteiten ondergebracht
Wat zeggen deze uitkomsten nu over de mate waarin
in de volgende categorieën. Per categorie een korte om-
moskeeorganisaties maatschappelijk georiënteerd
schrijving van de activiteiten:
zijn? Een simpele optelling van activiteiten is daarvoor
• sociaal-culturele activiteiten: beleving van eigen
onvoldoende. In dat geval zou een eenmalige, overwe-
cultuur, kinderfeesten, lezingen, taalcursussen,
gend religieus getinte bijeenkomst immers even hoog
40 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
De moskee als vrijwilligersorganisatie
scoren als een dagelijkse huiswerkklas, een wekelijkse
en negentiger jaren. Hoe nieuwer de moskee, hoe be-
bijeenkomst van een vrouwengroep of een computer-
perkter de maatschappelijke oriëntatie (meer bmm en
cursus. Door aan de meer structurele activiteiten een
rm). Een verklaring zou kunnen zijn dat oudere mos-
zwaardere weging toe te kennen dan aan incidentele
keeën een ontwikkelingsvoorsprong hebben; ze ken-
activiteiten, is de totale onderzoeksgroep van 120 te
nen de weg in de Nederlandse samenleving beter.
verdelen in:
De twee oudste moskeeën in Nederland, in Den Haag
• een groep van 53 zeer actieve ‘maatschappelijke
en het Friese Balk, dateren overigens beide al van
moskeeën’ (mm); • een tussengroep van 41 ‘beperkt maatschappelijke moskeeën’ (bmm) • een groep van 26 ‘religieuze moskeeën’ (rm) die zich
1955. De moslimgemeenschap in Nederland maakte echter pas vanaf 1970 een serieuze groei door, want in dat jaar gaf de Nederlandse overheid toestemming voor gezinshereniging.
beperkt tot de functie van gebedshuis. De verdeling over de drie categorieën is weergegeven
• Sociaal-politieke stroming
in figuur 2.
De sociaal-politieke stroming waarmee men zich binnen de diverse moskeeën verwant voelt, is medebepalend voor de maatschappelijke oriëntatie van een moskee. De sociaal-politieke stroming valt samen met etnische afkomst. We onderscheiden vier richtingen die in Turkije hun oorsprong vinden: • Diyanet • Milli Görüs • de Suleymanli’s (oftewel de SICN-groep)3 • de Nurcu’s. Van deze vier kenmerken de eerste twee zich door een duidelijke maatschappelijke positie in te nemen. Diyanet is nauw verbonden met de Turkse regering en heeft 140 moskeeën in Nederland. Godsdienst behoort, in de opvatting van Diyanet, tot de persoonlijke levenssfeer,
Figuur 2: Type moskeeorganisatie naar maatschappelijke oriëntatie
contact met enige politieke beweging is er niet en van de medewerkers wordt een politiek neutrale opstelling
Waarom is de ene moskee maatschappelijk actief en een
verwacht. Van de Diyanet-moskeeën hebben 43 mos-
andere nauwelijks?
keeën hun medewerking verleend aan het onderzoek.
Op zoek naar een verklaring voor de gevonden ver-
Milli Görüs maakt zich sterk voor ‘vertaling’ van de is-
schillen in maatschappelijke oriëntatie tussen de mos-
lam naar de huidige tijd en richt zich, vanuit islamiti-
keeorganisaties is gekeken naar de rol van de volgende
sche inspiratie, op integratie van Turkse moslims in de
factoren:
Nederlandse samenleving. Milli-Görüs moskeeën zijn
• de ouderdom van een moskee
dan ook vaak sociaal-culturele centra. Er is wel een ge-
• de sociaal-politieke stroming
bedsruimte, maar ze zijn ook een plaats waar diverse
• leeftijd van bestuurders
groepen eigen activiteiten organiseren. Het imago van
• de imam
Milli Görüs heeft te lijden van radicale splintergroepe-
• achterban
ringen binnen haar gelederen (medewerking aan het
• organisatietype (zijn er gelieerde organisaties?)
onderzoek door 11 moskeeën). De Suleymanli’s (SICN3)
• contacten met buurtorganisaties en gemeenten.
richten zich vooral op de organisatie van korancursussen voor kinderen en jongeren. Van hun moskeeën zijn
• Ouderdom moskeeën
15 in het onderzoek vertegenwoordigd. De Nurcu’s be-
Moskeeën, opgericht in de zeventiger jaren, zijn maat-
studeren vooral het werk van hun inspirator Said Nur-
schappelijk actiever (meer mm) dan die uit de tachtiger
si. Deze beweging komt niet bijeen in moskeeën.
3 SICN = Stichting Islamitisch Centrum Nederland.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 41
Figuur 3: Maatschappelijke oriëntatie en etniciteit
Binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland is
• Moskeeën en aan hen gelieerde organisaties
een ‘politieke islam’ in opkomst, die vooral jongeren
Voor de mate van maatschappelijke oriëntatie maakt
van de tweede en derde generatie aanspreekt en die
de aanwezigheid van andere organisaties kennelijk
streeft naar herstel van de normen uit de tijd van Mo-
verschil: moskeeën die maatschappelijk georiënteerd
hammed en zijn eerste aanhangers. Deze ‘moslimbroe-
zijn, hebben veel vaker aan hen gelieerde organisaties,
ders’ zijn vooral actief op cultureel en sociaal gebied.
zoals organisaties speciaal voor vrouwen, of voor jon-
De traditionele betekenis van de islam is ook aan-
geren. Religieuze moskeeën opereren echter vaker al-
dachtspunt voor de Tabligh-organisatie. Zij bestuderen
leen en de beperkt maatschappelijke moskeeën nemen
echter de grondslagen van de islam en dat doen zij bin-
hier een tussenpositie in.
nen de moskeeën. Politiek actief zijn ze niet. Hun aan-
Besturen van religieuze moskeeën hebben, blijkens ge-
hang vinden we vooral onder de eerste generatie Ma-
sprekken, wel de wens om maatschappelijk actiever te
rokkanen. Van alle Marokkaanse moskeeën in Neder-
zijn, maar het ontbreekt hen vaak aan de kennis en
land hebben 37 aan dit onderzoek meegewerkt.
vaardigheden, die daartoe noodzakelijk zijn. Ze weten bijvoorbeeld de weg niet. Moskeeën met dochter- (of
De oudste islamitische gemeenschap in Nederland
gelieerde) organisaties hebben kennelijk de eerste hob-
wordt weliswaar gevormd door Molukkers, getalsma-
bel genomen; de tweede wordt al makkelijker.
tig zijn zij verwaarloosbaar (één Molukse moskee heeft medewerking verleend, alsmede twee Indonesische).
• Contacten met andere organisaties
Dat geldt in iets mindere mate voor Surinaams-Hin-
Een soortgelijke beweging zien we als moskeeën con-
doestaanse moslims (via het Rotterdamse onderzoek
tact leggen met andere, ‘vreemde’, organisaties zoals
vertegenwoordigd met vier moskeeën) en de Pakista-
lokale overheden en (andere) maatschappelijke organi-
nen (drie moskeeën werkten mee). Aan het onderzoek
saties. Maatschappelijk actieve moskeeën hebben ook
hebben tevens een Bosnische en een Somalische mos-
vaker meerdere contacten met andere organisaties.
kee medewerking verleend. Vrijwilligerswerk in moskeeverband • Bestuurders, imams en achterban
Per moskee zijn gemiddeld 41 vrijwilligers actief, dat
We zien dat de generatiewisseling een grote rol speelt;
wil zeggen 5 procent van de achterban en 10 procent
moskeeën - vaak Turkse - met een jong bestuur, een
van het contributiebetalende ledenbestand. Zouden
jonge imam en een relatief jonge achterban zijn in het
we dit cijfer extrapoleren naar de ruim 400 moskeeën
algemeen op maatschappelijk gebied het actiefst.
die Nederland rijk is, dan komen we tot een omvang
Imams die werken in maatschappelijk actieve mos-
van ruim 16.000 mensen die vrijwilligerswerk doen in
keeën (mm), blijken iets vaker wel dan niet een acade-
en om moskeeën. Ze werken als bestuurder (800 van
mische achtergrond te hebben.
de 5000), hebben een uitvoerende taak (bijna 3000) of ze zijn actief in een aan de moskee gelieerde organisa-
42 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
De moskee als vrijwilligersorganisatie
Figuur 4: Beleidsinstrumenten vrijwilligerswerk
tie (1200). Zijn dit stabiele getallen? Daarvan heeft niet
de moskeeën aan dat zij vooral een ‘prettige werksfeer’
ieder moskeebestuur een helder beeld en aan de hand
bieden, bijna een kwart noemt ‘begeleiding’ en ‘waar-
van een respons van 80 stellen we vast, dat ruim de
dering’ in de vorm van persoonlijke attenties en geza-
helft van hen (56 procent) meent de laatste drie jaar
menlijke feesten. De andere gangbare instrumenten
een toename te kunnen constateren, terwijl 14 pro-
van het vrijwilligersbeleid (het bieden van een werker-
cent, voornamelijk van Turkse moskeeën, een afname
varingsplek, scholing, onkostenvergoeding, verzeke-
signaleert. De overige 30 procent heeft cijfers zien stij-
ringen enzovoort) worden minder vaak genoemd (zie
gen noch dalen.
figuur 4).
Het grootste deel van de in moskeeën werkzame vrij-
Het beperkte gebruik van het instrumentarium voor
willigers is vrij jong: de helft tot driekwart is jonger
vrijwilligersbeleid kan te maken hebben met de be-
dan 45 (daarvan is 16 procent onder de 25 jaar oud).
perkte financiële mogelijkheden van moskeeorganisa-
Hun opleidingen zijn divers. Ruim de helft heeft mini-
ties. Ook de motivatie van de vrijwilligers zou een rol
maal een voortgezette opleiding gevolgd; 17 procent
kunnen spelen: zij kiezen er mogelijk niet voor vrijwil-
daarvan is universitair geschoold of heeft hoger be-
ligerswerk te doen om werkervaring op te doen. Hun
roepsonderwijs genoten. De overigen, behoudens 7
hoofdredenen voor het doen van vrijwilligerswerk lig-
procent analfabeten, hebben allemaal de basisschool
gen vooral op het vlak van idealisme, loyaliteit en ver-
afgerond.
antwoordelijkheid ten opzichte van de gemeenschap,
De vrijwilligers zijn bijna allemaal mannen (bijna drie-
wat wordt aangeduid in termen van ‘fi sebillillah’.
kwart). Van slechts 12 procent van de vrijwilligers
Deze religieuze component van vrijwilligerswerk is
heeft de wieg in Nederland gestaan. Het overgrote deel
door de respondenten vaak vermeld onder de noemer
is hier dus niet geboren; dat betreft mensen van de eer-
‘andere motieven’. De bestuurders geven hiermee aan
ste generatie en van de ‘anderhalve’ generatie (men-
dat de vrijwilligers in belangrijke mate actief zijn van-
sen, naar Nederland gekomen in het kader van gezins-
uit religieuze en morele motieven. Overigens lijkt uit
hereniging of -vorming).
de diepte-interviews die in vijf moskeeën zijn gehou-
Degenen die vrijwilligerswerk doen in een moskee
den met moskeebestuurders en enkele uitvoerende
hebben veelal ideële motieven. Ze handelen uit loyali-
vrijwilligers, dat dit beeld nuancering behoeft: de jon-
teit en verantwoordelijkheidsgevoel jegens de gemeen-
gere vrijwilligers geven ook ´egoïstische´ motieven
schap. Motieven als werkervaring opdoen spelen in
aan, zoals stage lopen en werkervaring opdoen.
veel mindere mate een rol.
Het kost moskeeën, althans: 63 procent, niet veel
Vrijwilligersbeleid in een moskee
moeite vrijwilligers te vinden. Eenderde van alle vrij-
Gevraagd naar wat de moskeeorganisaties hun vrijwil-
willigers heeft zich zelfs uit eigen beweging aange-
ligers te bieden hebben, geeft meer dan eenderde van
meld. Mond-tot-mondreclame speelt daarnaast een rol
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 43
van enige betekenis (20 procent), via advertenties
houden met de wensen en verwachtingen van mos-
komt bijna niemand. Nader bekeken zijn het vooral
keeën, betreffende:
Marokkanen die zich op eigen initiatief melden, terwijl
• subsidiebeleid
Turken veelal actief werven binnen hun eigen gemeen-
• inspraakmogelijkheden
schap. Toch is werving een punt van aandacht voor de
• stimulansen voor samenwerking met andere maat-
toekomst. De helft van de moskeebesturen verwacht
schappelijke organisaties
een groter verloop van vrijwilligers en ziet werving als
• praktische faciliteiten, zoals huisvesting
toekomstig knelpunt. Als reden geven ze aan dat de
• deskundigheidsbevordering
tweede generatie minder idealistisch lijkt te zijn, als-
• problemen rond vergunningen
mede een lossere band lijkt te hebben met de moskee.
• waardering en promotie van vrijwilligerswerk.
Andere verwachte knelpunten zijn begeleiding en scholing van vrijwilligers en in iets mindere mate belo-
De gemeentelijke visie
ning voor vrijwilligerswerk. De kwestie rond public
Welk beleid stelt de gemeente hiertegenover? Het be-
relations en imago is een heet hangijzer. Enerzijds tre-
leid ten aanzien van moskeeën van de gemeenten
den moskeeën niet erg op de voorgrond met hun vrij-
Utrecht, Amsterdam (tevens het beleid van het Am-
willigerswerk en anderzijds is het imago van de islam
sterdamse stadsdeel Slotervaart-Overtoomse veld),
in zijn maatschappelijke context niet onverdeeld gun-
Den Haag (de grotere gemeenten), Nijmegen, Dor-
stig.
drecht, (middelgrote gemeenten) en Alphen aan den
Ondanks hun vragen en de op termijn verwachte knel-
Rijn (kleine gemeente) is in dit onderzoek betrokken 4.
punten, ontvangen moskeebesturen weinig professio-
Alle gemeenten werken aan de uitbouw van hun con-
nele ondersteuning vanuit algemene organisaties.
tacten met moskeeën, ze verzamelen informatie en ge-
Slechts bij 15 moskeeën was dit het geval. Het betreft
ven vorm aan beleid dat betrekking heeft op moskeeën
vooral organisaties, aangesloten bij de SICN, die on-
en moskeegelieerde organisaties. De achterliggende vi-
dersteund worden door een VTA-instituut en enkele
sie van de onderzochte gemeenten op moskeeën kent
moskeeën in Gouda en Tilburg die ondersteuning van
twee uitersten: de moskee als religieus instituut en de
provinciale steuninstellingen krijgen. Een even groot
moskee als een maatschappelijke organisatie. In het
aantal (15) gaf aan behoefte aan ondersteuning te heb-
eerste geval vallen moskeeën voor de gemeente onder
ben, maar deze nog niet te ontvangen.
hetzelfde regime als kerken, synagogen en andere religieuze genootschappen. In het tweede geval is de mos-
Gemeentelijk beleid en lokale steunpunten
kee een zelforganisatie met een grote achterban, die in
vrijwilligerswerk
een goede afstemming met professionele welzijnsorga-
Moskeebesturen zien het belang van samenwerking
nisaties kan bijdragen aan een dekkend voorziening-
met gemeenten en andere externe partners. Zij ver-
aanbod. De gemeente zal de moskee dan bovendien
wachten van samenwerking een gezamenlijke aanpak
zien als partner in integratieprocessen.
van hun organisatievraagstukken. Daarbij gaat het niet alleen om het eerder genoemde punt rond pr en imago,
Scheiding van kerk en staat
maar ook om vragen rond huisvesting, geld, facilitei-
Moskeebesturen zelf maken duidelijk onderscheid tus-
ten, sponsoring en administratie. Twee potentiële part-
sen de religieuze activiteiten in hun moskee en andere.
ners zijn de lokale overheid en het lokale steunpunt
Men is goed op de hoogte dat Nederland een systeem
voor vrijwilligerswerk. Als gemeentelijke overheden
kent waar kerk (godsdienst) en staat gescheiden zijn.
waarde hechten aan een maatschappelijke oriëntatie
De gemeenten voeren dit uitgangspunt aan voor het al
van moskeeën en de maatschappelijke rol van die mos-
dan niet hebben van een subsidierelatie met mos-
keeën willen vergroten, zo stellen moskeebesturen in
keeën; religieuze activiteiten vallen buiten subsididie-
de interviews in het rapport, dan zouden ze daar iets
mogelijkheden, de maatschappelijke niet. Verschillen-
tegenover kunnen zetten. Zij moeten meer rekening
de bestuursleden met wie in het kader van dit onder-
4 Criteria voor de keuze: grootte van de gemeente, het aandeel allochtone inwoners binnen de gemeente en de respons van moskeeën op de landelijke enquête. Het Amsterdams stadsdeel Slotervaart-Overtoomse veld is in het onderzoek betrokken, omdat het overheidsbeleid vooral op stadsdeelniveau concreet vorm krijgt.
44 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
De moskee als vrijwilligersorganisatie
zoek is gesproken, meldden echter dat zij de indruk
vormen de voornaamste motieven om zich in te zetten.
hadden dat gemeenten jegens hen het principe van
Op middellange termijn krijgen moskeeën echter, net
scheiding tussen kerk (moskee) en staat zeer strikt han-
als andere vrijwilligersorganisaties, te maken met ver-
teerden. Strikter dan de manier waarop het wordt toe-
anderingen in de vraag- en aanbodzijde van het vrijwil-
gepast, als het om organisaties gaat met een christelij-
ligerswerk. Enerzijds zijn jongeren minder idealistisch
ke signatuur.
ingesteld. Anderzijds is er bij een vergroting van de maatschappelijke functie van de moskeeorganisatie
Contact met de lokale steunpunten voor vrijwilligerswerk
behoefte aan meer en beter gekwalificeerde vrijwilli-
De ervaringen van lokale steunpunten vrijwilligers-
gers. Ook zouden veel besturen meer aan public relati-
werk met moskeeën en moskeegelieerde organisaties
ons en imagoverbetering willen doen.
zijn beperkt. Van de tien steunpunten die in het kader
Bij gemeenten en lokale steunpunten vrijwilligerswerk
van dit onderzoek zijn benaderd, hebben er acht gerea-
zijn deze problemen van de moskee als vrijwilligersor-
geerd. De steunpunten zien moskeeën als vrijwilligers-
ganisatie nog onvolledig in beeld, zo komt naar voren
organisatie zoals andere vrijwilligersorganisaties. Het
uit het kwalitatieve deel van het onderzoek. Moskeeën
staat hen uiteraard vrij gebruik te maken van het aan-
lopen daardoor mogelijk ondersteuning mis die andere
bod aan diensten en producten (advies, bemiddeling,
vrijwilligersorganisaties wel krijgen.
promotie, belangenbehartiging en deskundigheidsbevordering), dat zij voor elke geïnteresseerde vrijwilli-
Vervolg
gersorganisatie ter beschikking hebben. Toch zijn con-
Het perspectief van de moskee als vrijwilligersorgani-
tacten meestal incidenteel van karakter en hebben tot
satie biedt vele aanknopingspunten voor vervolgactivi-
nu toe niet tot duurzame relaties geleid. Het leggen van
teiten. In het vervolgproject ´De drempel over: Maat-
contacten gaat moeizaam en kost veel tijd, maar als ze
schappelijk actief in sterk moskeeverband’ (CIVIQ,
iets gezamenlijk ondernemen, zijn de ervaringen tame-
2005) zijn ze inmiddels al voor een deel geconcreti-
lijk positief. Er is weliswaar animo om deze doelgroep
seerd. Dit project bestaat uit twee deelprojecten: in het
als klant te hebben, maar de houding van de meeste
ene ligt de focus op moskeeorganisaties als vrijwilli-
respondenten is passief.
gersorganisatie. Centrale vraag is: hoe kan een moskeeorganisatie een sterke vrijwilligersorganisatie zijn,
Conclusie
zodat zij haar maatschappelijke rol daadwerkelijk kan
Het onderzoek ‘Maatschappelijk actief in moskeever-
(blijven) vervullen? In het andere deelproject ligt de fo-
band’ bevestigt het eerder geschetste beeld van de pol-
cus op gemeenten en hun beleid ten aanzien van mos-
dermoskee als nieuwe speler op het maatschappelijke
keeën. Centrale vraag is hier: hoe ga je als gemeente
middenveld. Immers, naast de primaire, op de eigen
om met een moskeeorganisatie in de rol van vrijwilli-
achterban gerichte religieuze activiteiten, houdt drie-
gersorganisatie? Voor beide projecten worden pilots
kwart van de onderzochte moskeeën zich bezig met
opgezet in samenwerking met relevante partijen.
meer op de maatschappij gerichte activiteiten. Educa-
Een ander aanknopingspunt bieden de activiteiten
tieve en op interreligieuze en interculturele ontmoe-
rond Stap Twee, gericht op interculturalisatie van de
ting gerichte activiteiten nemen daarbij een belangrij-
vrijwilligerssector. Interculturalisatie van de steun-
ke plaats in; in het geval van de ‘maatschappelijke
punten vrijwilligerswerk krijgt in dit kader op ver-
moskeeën’ zelfs een zeer grote, een iets kleinere bij de
schillende manieren vorm. Een voorbeeld is het opzet-
‘beperkt maatschappelijke’.
ten van een apart ‘loket’ dat het ondersteuningsaanbod
Voor het realiseren van deze activiteiten steunen mos-
toegankelijker maakt voor migrantenorganisaties. Spe-
keeën in belangrijke mate op vrijwilligers. Idealisme
ciale aandacht voor de doelgroep moskeeorganisaties
en loyaliteit ten opzichte van de eigen gemeenschap
kan hierin worden opgenomen.
46 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
5
Experimenteren met service learning
plaatsbepaling Marijke Steenbergen, Raad van Bestuur CIVIQ Nieuwe vormen van vrijwilligerswerk zijn nodig. Deze komen tegemoet aan een diverse en veelvormige samenleving. Het artikel van Meijs en Van der Voort gaat over zo’n nieuwe vorm van vrijwillige inzet, namelijk service lear-
ning, waarbij het realiseren van concrete leerdoelen van studenten gekoppeld is aan de maatschappelijke betrokkenheid van de universiteit en de studenten. Belangrijke aanleiding voor de introductie van service learning in Nederland is de opkomst van maatschappelijk betrokken universiteiten en hogescholen. Deze zijn actief op het terrein van sponsoring en/of werknemersvrijwilligerswerk, stimuleren studentenorganisaties om maatschappelijke activiteiten te ontplooien en/of laten studenten maatschappelijk actief zijn binnen hun studietijd via stages en service learning. Behalve dat via de maatschappelijke stages en service learning concrete klussen worden opgepakt voor maatschappelijke organisaties, is hier ook de verwachting gekoppeld van ‘jong geleerd is oud gedaan’. Het brengt jonge mensen in contact met de voordelen van vrijwillige inzet: zinvol bezig zijn, nieuwe mensen ontmoeten, van de activiteiten iets leren, enzovoort. De auteurs gaan ook in op de vraag of de maatschappelijke stage en het fenomeen service learning nu wel of niet tot het ‘echte’ vrijwilligerswerk gerekend mag worden. De studenten krijgen er immers studiepunten voor, dus een soort beloning. Terecht maken zij duidelijk dat indien de smalle interpretatie van vrijwilligerswerk de enige juiste is, dan niet alleen de maatschappelijke stage of service learning afvalt als een vorm van vrijwillige inzet, maar bijvoorbeeld ook vormen van werknemersvrijwilligerswerk en de sociale-activeringvrijwilligers. Interessant in het artikel zijn de vier concrete vormen van service learning waarmee geexperimenteerd is aan de Rotterdam School of Management. Deze zijn niet allemaal zuiver, maar prikkelen de ideevorming. Er is immers ontzettend veel mogelijk op dit terrein. De auteurs pleiten voor een verdere verkenning van de mogelijkheden van service learning in Nederland. Zij sluiten het artikel af met een positieve boodschap. De tijd zou rijp zijn voor een beleidsmatige verankering van service learning op universiteiten en hogescholen. Ook ik ben deze mening toegedaan. Wel moet daarbij - wil het ‘jong geleerd is oud gedaan’ voor onze sector echt werken - het element van vrijwilligheid gerespecteerd worden. Het moet een keuze blijven van studenten om hieraan deel te nemen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 47
Experimenteren met service learning
Werken in de samenleving als onderwijsmethode “The thing that separates service-learning from other field-based and experiential forms of learning is the service, the giving to others, and students seem aware of this particular value” (Eyler & Giles, 1999, p. 37).
5
Lucas Meijs Judith van der Voort Rotterdam School of Management/ Erasmus Universiteit Rotterdam
Inleiding
gebruikt om concrete leerdoelen (inhoud en/of vaar-
Zoals veelvuldig beschreven, is de context van het (Ne-
digheden) te bereiken.
derlandse) vrijwilligerswerk aan het veranderen. Zo zijn er verschuivingen in de aantallen en de tijdbeste-
Dit artikel beschrijft een viertal service learning-initia-
ding (Dekker en De Hart, 2002), is maatschappelijk be-
tieven en -experimenten, die overigens door het expe-
trokken ondernemen in opkomst (Meijs en Van der
rimentele karakter niet allemaal binnen de formele,
Voort, 2003, 2004) en zoeken potentiële vrijwilligers en
meest zuivere definitie van service learning passen.
organisaties naar mogelijkheden om het vrijwilligers-
Het artikel geeft inzicht in de verschillende vormen
werk korter te maken (zie bijvoorbeeld in dit nummer
van service learning die mogelijk zijn in een Neder-
van ‘Vrijwillige Inzet Onderzocht’ het artikel van
landse business school-context, en waarschijnlijk ook
Cnaan en Handy) of te combineren met andere bezig-
binnen andere faculteiten, universiteiten en hogescho-
heden. Het gaat dus om veranderingen bij vrijwilligers
len. In een ander artikel van onze hand wordt expliciet
zelf, bij de organisaties waarin vrijwilligers werken
gekeken naar de reacties van de deelnemende studen-
maar ook in organisaties die tot voor kort relatief wei-
ten. Een reactie die veel minder negatief blijkt te zijn
nig met vrijwilligerswerk te maken hadden, zoals be-
dan van tevoren werd verwacht en waarbij de studen-
drijven en scholen.
ten vooral tevreden zijn over de mogelijkheid om te le-
In dit artikel wordt ingegaan op een mogelijkheid om
ren door te doen (Van der Voort et al., in print). De eer-
een combinatie te maken tussen het maatschappelijk
ste reacties van de ontvangende organisaties zijn posi-
betrokken ondernemen van een universiteit, de ver-
tief, echter, specifiek onderzoek naar deze effecten is
schillende flexibele vormen van vrijwillige inzet/vrij-
nog niet gedaan.
willigerswerk en de mogelijkheid om vrijwilligerswerk op te nemen in het normale werkschema, c.q. de
De structuur van dit artikel is als volgt. In de tweede
werkzaamheden te combineren op een dubbele titel.
paragraaf wordt dieper ingegaan op de achterliggende
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van service learning,
trends en aanleidingen om met service learning te gaan
waarbij het realiseren van concrete leerdoelen gekop-
experimenteren. In de derde paragraaf wordt nader in-
peld wordt aan maatschappelijke betrokkenheid van
gegaan op het concept service learning. De vierde pa-
de universiteit en de studenten, waar mogelijk binnen
ragraaf beschrijft de verschillende initiatieven die de
het onderwijsprogramma. Het artikel gaat specifiek
afgelopen tijd zijn ontplooid aan de Rotterdam School
over het experimenteren met service learning aan een
of Management en de Erasmus Universteit. In de vijf-
Nederlandse Business School. Service learning is een
de paragraaf wordt een aantal lessen getrokken uit
onderwijsmethode, waarbij vrijwilligerswerk wordt
deze ervaringen met service learning,
48 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Service learning: aanleiding en achtergrond
Experimenteren met service learning
• door activiteiten van studenten in het kader van on-
Het verschijnsel dat studenten maatschappelijk actief
derwijs, bijvoorbeeld door het geven van vrijstellin-
zijn om daarvan zelf te leren, omdat ze dat leuk vinden
gen gebaseerd op of voor vrijwilligerswerk door stu-
of omdat ze een bijdrage aan de samenleving willen le-
denten in hun eigen tijd of door studenten maat-
veren, is natuurlijk niet nieuw. Meijs en Van der Lin-
schappelijk actief te laten zijn binnen hun studietijd
den (1999) geven een beschrijving van verschillende
middels maatschappelijke stages en service lear-
studentenorganisaties in Rotterdam. Ook werkten stu-
ning. Een grensgebied vormt, wat dat betreft, de
denten bijvoorbeeld jarenlang mee aan onderzoeken
discussie rondom EVC zoals beschreven door onder
van de wetenschapswinkels. Dat er studenten zijn die
anderen Van Dam, Klaeijsen en Frietman (2004).
maatschappelijk betrokken zijn en deze maatschappelijke betrokkenheid willen tonen, wordt hier verder als
In dit derde punt wordt dus gekeken naar mogelijkhe-
een gegeven aangenomen. Net zo goed als er studenten
den om vrijwilligerswerk te integreren in het werk-
zullen zijn die niets hebben met maatschappelijke be-
schema van de studenten. Door het geven van studie-
trokkenheid, vrijwilligerswerk en vrijwillige inzet.
punten voor vrijwilligerswerk krijgen studenten de
Daarmee is een vermeende vermindering van die be-
kans om een uur studietijd en vrijwilligerstijd met el-
trokkenheid niet de aanleiding voor service learning;
kaar te combineren, wat ruimte maakt in het strakke
wél van invloed is ten eerste: de opkomst van maat-
schema, terwijl de punten zelf als een vorm van belo-
schappelijk betrokken universiteiten, ten tweede: de
ning kunnen worden gezien. Service learning en maat-
opkomst van manieren om vrijwilligerswerk op te ne-
schappelijke stages staan daarmee in hetzelfde per-
men in het werk- of leefschema en via andere wegen te
spectief als andere mogelijkheden om vrijwilligers-
belonen of te erkennen en ten derde: de verdergaande
werk en andere dingen te vermengen, of langs de band
flexibilisering van het vrijwilligerswerk. De term ser-
te belonen zoals bijvoorbeeld werknemersvrijwilli-
vice learning is wel relatief nieuw voor Nederland.
gerswerk, alternatief gestraften, vrijgezellenvrijwilligers, LETS of sociale-airmilesvrijwilligers en sociale-
In service learning wordt maatschappelijke betrokken-
activeringvrijwilligers. Daarmee wordt wel de bele-
heid van studenten gekoppeld aan de maatschappelijke
ving van vrijwilligerswerk opgerekt. Cnaan, Handy en
betrokkenheid van de universiteit. Dat kan vrijwillig als
Wadsworth (1996) geven aan dat iedere definitie van
keuzevak of als onderdeel van een (meer) verplicht vak.
vrijwilligerswerk vier componenten heeft (mate van
Overigens, ook de maatschappelijke betrokkenheid van
beloning, mate van verplichting, mate van organisatie
universiteiten is op zich een nieuw of hergeïntroduceerd
en voor wie), waarop strenge en soepele interpretaties
begrip, analoog aan wat er met maatschappelijk betrok-
mogelijk zijn. De hiervoor beschreven vormen van het
ken ondernemen is gebeurd. Maatschappelijke betrok-
uitlokken of verplichten van vrijwilligerswerk en vrij-
kenheid voor universiteiten kan langs drie lijnen wor-
willige inzet worden als vrijwilligerswerk gezien bij
den vormgegeven (Van der Voort en Meijs, 2004):
soepele interpretaties. Bij een strenge interpretatie valt
• via de universiteit, als organisatie met een eigen
service learning, maar ook maatschappelijke stage en
maatschappelijk betrokken ondernemen-beleid
allerlei andere nieuwe vormen, niet onder vrijwilli-
voor bijvoorbeeld sponsoring en werknemersvrij-
gerswerk.
willigerswerk; • door de studentenorganisaties, die naast hun eigen
Service learning en maatschappelijke stages vormen
activiteiten maatschappelijk actief zijn zoals bij-
beide mogelijkheden om het vrijwilligerswerk verder
voorbeeld RSG, een van de studentengezelligheids-
te flexibiliseren. Zeker de kleine, beperkte vormen
verenigingen, die in december 2003 van de gemeen-
waarin weinig uren worden geïnvesteerd of die in een
te Rotterdam de aanmoedigingsprijs voor vrijwilli-
korte periode afgerond moeten worden, sluiten goed
gerswerk kreeg (zie voor andere voorbeelden:
aan bij de vragen van nieuwe vrijwilligers, zoals onder
‘Supporters van Rotterdam, Studentenorganisaties
andere uitvoerig beschreven door Hustinx in dit num-
actief in de stad’ (Njiokiktjien et al., 2004). Brudney
mer van Vrijwillige Inzet Onderzocht
en Meijs (1999) laten zien hoe een vrijwilligerscentrale op een universiteit (communiversity) een rol
Service learning
speelt in het activeren van studenten;
Service learning houdt in dat studenten als onderdeel
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 49
van hun lesprogramma ‘relevant’ vrijwilligerswerk doen
stemming dat in het ontwerpen en ontwikkelen van
voor een non-profitorganisatie. Startpunt is het lespro-
service learning keuzes gemaakt moeten worden ten
gramma. Relevant betekent dat de studenten de moge-
aanzien van de volgende dimensies:
lijkheid krijgen om datgene wat ze binnen de vier muren
• niveau van studenten (bachelor versus masterstu-
van de onderwijsinstelling zouden moeten leren, nu le-
denten);
ren door het in de praktijk te ontwikkelen. Een voor-
• status curriculum (curriculair of extracurriculair);
beeld is de marketingstudent, die als onderdeel van een
• status vak (verplicht vak of keuzevak);
vierdejaars keuzevak een marketingplan schrijft voor
• leerdoelen (vaardigheden versus maatschappelijke
een non-profitorganisatie. Of de financieel manage-
betrokkenheid);
mentstudent, die als alternatieve opdracht een fondsen-
• aard van de ‘service’ (helpende handen of kennis);
wervingsplan opstelt en uitvoert. Een ander voorbeeld is
• aard van de ervaring (individueel of teamervaring);
het studententeam, dat in het kader van het vak ‘team-
• tijdsinvestering betrokkenheid (eenmalig, korte ter-
building en leiderschap’ een ‘maatschappelijke uitda-
mijn of lange termijn).
ging’ aan moet gaan, of als consultants voor een vak ‘consultancy’ een bepaald probleem of uitdaging binnen een
Service learning is niet hetzelfde als maatschappelijke
non-profit van een beleidsadvies moeten voorzien. Bij
stages. In maatschappelijke stages staat de ervaring
een studierichting, zoals medicijnen, kan gedacht wor-
centraal. Bij service learning staat het leren centraal.
den aan het uitvoeren van enkele ‘vriendelijke bezoeken’
In principe is een stage een oefening voor een reële
samen met vrijwilligers van De Zonnebloem en daarover
toekomstige praktijk. Eigenlijk moet een stage bepalen
een reflectieverslag schrijven. Kortom, bij service lear-
of de student op niveau kan functioneren en ‘overle-
ning wordt een (deel van een) vak gegeven via activitei-
ven’. Een werkstage is daarbij dus gericht op toekom-
ten voor de samenleving. Vaak worden ‘dode’ opdrach-
stig werk. Een maatschappelijke stage zou dan moeten
ten vervangen door levende cases. Dat kan bijvoorbeeld
laten zien en voelen wat de toekomstige bijdrage aan
hetzelfde zijn als probleemgestuurd onderwijs, wanneer
de samenleving als burger kan zijn. Snuffelstages zijn
deze problemen worden aangeleverd door de samenle-
een (extreem) korte kennismaking met een bepaald in-
ving, non-profitorganisaties die vervolgens ook de oplos-
houdelijk veld.
singen aangeboden krijgen.
De scheidslijn tussen maatschappelijke stages en service learing is dun. Dat heeft te maken met de koppe-
Eén van de populairste definities van service learning
ling aan het curriculum, dat wil zeggen de doelstelling
is van Bringle en Hatcher (1996). Volgens hen kan ser-
van het vak en de mate van inspanning. In de praktijk
vice learning als volgt gedefinieerd worden: ‘Service
van service learning lijkt zich dat te vertalen naar de
learning is a credit-bearing, educational experience in
dimensie ‘status van het vak’: verplicht of een keuze-
which students participate in an organized service activity
vak. In de Amerikaanse literatuur zijn er duidelijke
that meets identified community needs and (students) re-
voorstanders (bijvoorbeeld Markus et al., 1993; Eyler
flect on the service activity in such a way as to gain further
and Giles, 1999) van het verplicht maken van kleine,
understanding of course content, a broader appreciation of
beperkte opdrachten om alle studenten kennis te laten
the discipline, and an enhanced sense of civic responsibili-
maken met ‘community needs’ en ‘community ser-
ty’. In andere woorden, met service learning wordt de
vice’. Kolenko et al (1996) noemen dit ‘exposure expe-
lesstof verduidelijkt, het begrip van de eigen discipline
riences’. Deze ‘exposure experiences’ komen dus heel
vergroot en tegelijkertijd de essentie van maatschappe-
dicht bij maatschappelijke stages.
lijke betrokkenheid benadrukt. De leerervaring staat
Na deze ‘exposure experiences’ kunnen er dan meer
centraal, waarbij individuele en groepsreflecties die-
uitgebreide, meer intensieve service learning-moge-
nen als koppeling tussen theorie en praktijk (zie Van
lijkheden zijn als keuzevak. Deze zouden zich dan
der Voort, 2003). Petkus (2000) stelt dat service lear-
meer kunnen richten op het ontwikkelen van specifie-
ning onderdeel van het curriculum moet zijn, met een
ke vaardigheden en daarmee dus dichter bij de inhou-
belangrijke functie voor reflectie op de praktijkerva-
delijke leerdoelen komen.
ring door de deelnemers en de docent. En hoewel er veel alternatieve definities en benaderingen zijn (zie
Service learning past binnen de ‘experiential learning’-
Eyler and Giles, 1999), is er wel min of meer overeen-
stroming binnen het onderwijs (Kolb, 1984). Binnen
50 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Experimenteren met service learning
deze stroming wordt gesteld dat concrete ervaringen de
brief te schrijven over CEO-topsalarissen of over de
basis voor leerervaringen zijn. Sommige scholieren/stu-
grote boekhoudschandalen van de laatste tijd. Het doel
denten leren beter en sneller als zij de kans krijgen om
van dit eerste initiatief was om onder studenten een
de stof direct toe te passen in de praktijk. Service lear-
gevoel van maatschappelijk bewustzijn te creëren, hun
ning is dan een vorm van experiential learning, waarbij
het idee te geven dat het blikveld van managers verder
het leren gepaard gaat met de ontwikkeling van een
gaat dan alleen het maken van winst, en dat betrokken-
maatschappelijk betrokken visie op de samenleving.
heid bij non-profitorganisaties en maatschappelijke is-
Volgens Dumas (2002) is service learning juist voor ma-
sues onderdeel is van het takenpakket van iedere ma-
nagementopleidingen een mogelijkheid om de kloof te
nager. De studenten hebben deze opdracht gewoon ge-
dichten tussen managementopleidingen met hun rigi-
kregen zoals andere opdrachten binnen dit vak, zonder
de focus op functionele gebieden, en de management-
een specifieke introductie als service learning. De brie-
praktijk.
ven zijn beoordeeld en tijdens het afsluitende eerstejaarsdebat, waarbij de onderwerpen ook ter sprake
Vier service learning-experimenten
kwamen, is een prijs uitgereikt voor de beste brief.
Gezien de ervaringen aan Amerikaanse business schools, een literatuurstudie naar service learning (Van
Een tweede experiment, ‘Managementadvies voor
der Voort, 2003), de drie andere, algemene aanleidin-
een non-profit’, is onderdeel van het keuzevak non-
gen voor service learning en de mogelijkheid om deel
profitmanagement dat derdejaars masterfase-studen-
te nemen aan een internationale publicatie over Educa-
ten kunnen kiezen. Omdat dit een keuzevak is, gericht
ting Managers through Real World Projects, hebben de
op non-profitmanagement, mag verwacht worden dat
auteurs het initiatief genomen om op kleine schaal met
studenten positief staan tegenover service learning als
service learning te experimenteren aan de Rotterdam
concept. In dit vak leren bedrijfskundestudenten het
School of Management. Gezien de vele vooroordelen
verschil in management tussen profit- en non-profitor-
over service learning, die overeenkomst vertonen met
ganisaties te herkennen. Een andere doelstelling is om
het negatieve imago van vrijwilligerswerk, is besloten
studenten met veel verschillende typen organisaties in
om deze experimenten te houden binnen de mogelijk-
contact te brengen. Service learning betekent hier dat
heden van het eigen onderwijs (experiment 2 en 4), het
37 studenten in groepjes van zes of zeven, in een perio-
onderwijs van een collega van de vakgroep (experi-
de van zeven weken, een advies uitbrengen aan een
ment 1) en het benoemen van reeds afgeronde stages
specifieke non-profit over een issue of uitdaging waar-
tot experiment 3. De vier experimenten verschillen
mee deze organisatie zich geconfronteerd ziet. Deelne-
daarmee van elkaar op meerdere relevante criteria en
mende organisaties waren in 2003-2004 Humanitas,
geven goed inzicht in (on)mogelijkheden. Wel moet de
NCSU, Amnesty International, Scouting, XS-2 en
kanttekening gemaakt worden dat door dit experimen-
KVV. Van de deelnemende organisaties werd verwacht
tele karakter zowel experiment 1 als 3 niet ‘puur’ ser-
dat zij volop de studenten zouden faciliteren in hun op-
vice learning is. Bij experiment 1 is de gestructureerde
dracht door het beschikbaar stellen van informatie, in-
feedback op de service onvoldoende en kan ook de
terviewtijd en dergelijke. Tevens was de service lear-
vraag gesteld worden of dit ‘voldoende’ service is. Dit
ning gericht op het ontwikkelen van specifieke vaar-
experiment kan beter gezien worden als een ‘pre-cur-
digheden en betrof het een langer durende opdracht.
sor’ voor service learing binnen de onderwijsorganisa-
Doordat het onderdeel was van een specifiek vak, ge-
tie, als het ware als een ‘exposure experience’. Experi-
richt op non-profitmanagement, was reflectie op de
ment 4 is inhoudelijk duidelijk service learning, maar
service volop ingebouwd. Mede hiervoor is in de op-
was het onmogelijk om studiepunten te geven. Wel
drachten en de verdere inrichting van het vak bewust
krijgen studenten een extra certificaat dat ze dit vak ge-
gestreefd naar een diversiteit aan organisaties en erva-
volgd hebben.
ringen.
Een eerste initiatief is de zogenoemde ‘Ingezonden
Het derde experiment, ‘Stages bij non-profit organi-
brief’-opdracht voor eerstejaars studenten ‘Bedrijfs-
saties’, is niet speciaal ontwikkeld voor dit onderzoek
kundige Vaardigheden’. Aan deze, pakweg, 500 studen-
en betreft eigenlijk het als service learning labellen
ten is in 2003-2004 gevraagd een (fake) ingezonden
van een reeds bestaande activiteit. Hoewel veel be-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 51
drijfskundestudenten stages lopen, is dat bijna altijd
behoefte aan reflectie, waarvoor in de tweewekelijkse
voor een bedrijf. Vanzelfsprekend worden er ook rede-
colleges veel ruimte in ingebouwd. Doordat de organi-
lijk wat stages gelopen bij overheidsdiensten en grote
saties met acht studenten moeten zien samen te wer-
non-profitorganisaties, zoals ziekenhuizen. Echter, om
ken, is dit voor hen ook een oefening in omgaan met di-
een stage als service learning te kunnen beschouwen,
versiteit (en nieuwe vrijwilligers die korter blijven...).
moest de ontvangende organisatie en de opdracht een duidelijke non-profitcomponent hebben. In vergelij-
De vier initiatieven verschillen van elkaar op de di-
king tot de vorige initiatieven is dit natuurlijk echt een
mensies zoals die door onder anderen Eyler en Giles
opdracht met een hoge mate van commitment, met
(1999) benoemd zijn (zie figuur 1).
een intensieve ervaring en met een hoge dosis (zelf)reflectie. Deze groep is duidelijk tevreden over de ser-
Bij elkaar geven de vier experimenten, waarvan er drie
vice learning (zie Van der Voort et al., in print).
specifiek voor dit onderzoek zijn ontwikkeld en er één (experiment 3) in retrospectief tot service learning is
Het vierde initiatief, ‘Leren door service, service
benoemd, een goed verkennend inzicht in de mogelijk-
door leren’, is een collegecyclus met tweewekelijkse
heden voor service learning.
bijeenkomsten van vier uur die specifiek als service learning is opgezet. In opdracht van en gefinancierd
Geleerde lessen over de mogelijkheden van
door ECHO, Expertisecentrum Diversiteitsbeleid, is
service learning als onderwijsmethode
een speciaal vak (extracurriculair) ontwikkeld waarbij
Service learning maakt het voor universiteiten moge-
acht studenten vier Rotterdamse non-profitorganisa-
lijk om de eigen maatschappelijke betrokkenheid vorm
ties helpen bij het opstellen van een beleids- of actie-
te geven met inzet van eigen staf en studenten binnen
plan voor diversiteitmanagement. Het project ken-
het primaire proces. Gezien de resultaten van de hier
merkt zich met name door de multiculturele samen-
beschreven vier experimenten, en de verhalen over de
stelling van de studentengroep en het feit dat
successen met maatschappelijke stages aan andere in-
studenten samenwerken in groepen van twee, die iede-
stituten, mag verwacht worden dat er de komende ja-
re maand doorschuiven naar een volgende organisatie.
ren meer met service learning en maatschappelijke sta-
Deze teams moeten dan dus steeds voortbouwen op
ges gewerkt zal worden. De in dit artikel gepresenteer-
het werk van een ander team. Door de noodzaak om de
de dimensies waarop dergelijke trajecten kunnen
volgende groep in te praten is er bijna automatisch veel
variëren, zijn daarbij een handige richtsnoer. Vanuit
Ingezonden brief
Managementadvies voor een non-profit
Stages non-profit
Service door leren, leren door service
Niveau studenten
Bachelor jaar 1
Master studenten
Master studenten
Master studenten
Status in curriculum
Curriculair
Curriculair
Extra-curriculair
Extra-curriculair
Status van het vak
Verplicht
Keuzevak
Keuzevak
Keuzevak
Leerdoelen student
Argumentatie en Diverse vaardigheden schrijfvaardigheden, en ‘non-profitmaatschappelijk gevoel management’
Diverse vaardigheden en ‘non-profit’management
Diverse vaardigheden en ‘diversiteit’management/ intercultureel werken
Aard van de service*
Indirect
Indirect
Indirect/direct
Indirect
Aard van de ervaring
Individueel
Team
Individueel
Team
Tijdsinvestering/ betrokkenheid
Laag
Middel
Hoog
Hoog
Figuur 1: Het ontwerp van de service learning-initiatieven * Direct: directe dienstverlening aan de klanten/leden van de organisatie. Indirect: ondersteuning voor management of bestuur zonder direct contact met klanten/leden van de organisatie.
52 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Experimenteren met service learning
het perspectief van onderwijs kan service learning van
aanwezigheid bij de voorlichting en andere activiteiten
toegevoegde waarde zijn voor die studenten die aange-
bij experiment 4 lijken studenten, ook in andere facul-
ven liever te leren via ‘experiential learning’. Er is op
teiten, geïnteresseerd in service learning en maat-
basis van deze vier experimenten geen uitspraak te
schappelijke betrokkenheid. Dit blijkt ook uit andere
doen over de effecten voor de tijdsinvestering van de
initiatieven, zoals de brainstorm over maatschappelij-
betrokken docent of de effecten voor organisaties.
ke betrokkenheid van de SVIIB (faculteitsvereniging
Deelname van zowel docenten als organisaties in deze
bedrijfskunde) met ongeveer 15 alumni op 29 novem-
experimenten was grotendeels gebaseerd op de indivi-
ber 2004 en de initiatieven voor een ragweek in Rotter-
duele bereidheid om hieraan mee te doen.
dam (www.students4society.org).
In het algemeen kan gesteld worden dat een onder-
Op basis van deze vier ervaringen kan worden gesteld
wijsmethode zoals service learning ook in Nederland
dat de vermeende weerstand bij studenten en de sa-
gebruikt kan worden. De vier hier beschreven experi-
menleving tegen service learning niet echt een rol
menten verschillen behoorlijk van elkaar. Het ‘inge-
speelt. Dat heeft overigens waarschijnlijk vooral te ma-
zonden brief’-initiatief is heel duidelijk gericht op een
ken met de koppeling tussen keuzevrijheid van de stu-
eigen onderwijsdoelstelling, namelijk het aanleren van
denten en de omvang van de opdrachten. Van der
argumentatievaardigheden. De inzet in tijd en de ser-
Voort et al. (in print) geven aan dat experiment 1 voor
vicecomponent is beperkt. Voor het tweede initiatief
de meeste studenten gewoon een opdracht in het kader
gaan onderwijsdoelstelling en maatschappelijke doel-
van het vak bedrijfskundige vaardigheden was. In de
stelling vrij eenvoudig hand in hand, omdat het betref-
andere experimenten was de tijdbelasting veel groter,
fende vak als expliciete doelstelling het verkennen van
maar gingen studenten vrijwillig dit commitment aan.
het ‘non-profitmanagement’ heeft. In het derde initia-
De vier experimenten geven aan dat, als studenten zelf
tief hangt het vooral af van de eigen overwegingen en
kiezen voor service learning, de effecten door henzelf
mogelijkheden van de student welke specifieke leer-
vaak hoog worden ingeschat. In situaties waarin er
doelen worden gehaald. Bij het vierde initiatief staat
geen keuzevrijheid is, is er waarschijnlijk een groep
zowel de ontwikkeling van multiculturele vaardighe-
waarbij effecten ten aanzien van ontwikkeling van ge-
den bij de deelnemende studenten als het invullen van
voel voor ‘non-profit’ gering zijn. Daarnaast geldt ver-
de nieuwe relatie tussen Erasmus Universiteit en Rot-
moedelijk dat voor sommige studenten leren door
terdam centraal. In alle vier experimenten blijkt het
praktijkervaring goed werkt, en voor anderen minder.
mogelijk om naar voldoening onderwijsdoelen te ha-
Gebaseerd op deze vier experimenten kan geadviseerd
len (in ieder geval volgens de docenten niet minder
worden om op het niveau van individuele docenten te
goed dan met ‘traditionele’ methoden) en tegelijkertijd
beginnen die, bij wijze van experiment, een marginaal
een (beperkte) bijdrage te leveren aan maatschappelij-
deel van hun vak omzetten naar service learning. Op
ke organisaties. De op zich beperkte ervaring lijkt aan
basis van de positieve ervaring hiermee kan dan de vol-
te geven dat er veel meer mogelijkheden zijn. Service
gende, meer zichtbare en institutionele, stap worden
learning biedt een extra en andere leerroute voor stu-
gezet.
denten aan de Rotterdam School of Management, waarbij aandacht is voor praktijkervaring. De gedachte
Naar aanleiding van de reacties van studenten en deel-
dat in vakken ‘papieren’ opdrachten veranderd kun-
nemende organisaties zijn er verschillende veranderin-
nen worden in praktijkopdrachten met service lear-
gen aangebracht in de opdrachten. Zo is de ‘ingezon-
ning, wordt door deze ervaringen ondersteund.
den brief’-opdracht verder ontwikkeld en vervangen door het in groepen van vier studenten advies geven
De introductie van service learning bleek aan de Eras-
aan een lokale gemeenschap in een ontwikkelingsland
mus Universiteit aan te sluiten bij de wil van de uni-
via www.nabuur.com. In samenwerking met nabuur.
versiteit om invulling te geven aan maatschappelijke
com zijn er voldoende opdrachten opgesteld en is een
betrokkenheid en de wil van (enkele) studenten om
format voor het beantwoorden gegeven. De opdracht
een bijdrage te kunnen leveren. De snelheid waarmee
is in een gastcollege geïntroduceerd door de voorzitter
de verschillende initiatieven elkaar opvolgen en de
van nabuur.com, die ook zal deelnemen aan de beoor-
aandacht hiervoor lijkt te suggereren dat de tijd rijp is
deling. De verwachting is dat een redelijk percentage
voor een meer beleidsmatige verankering. Gezien de
van de antwoorden daadwerkelijk bruikbaar zal zijn,
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 53
waarschijnlijk niet eens zoveel minder dan bij de ‘nor-
effecten voor studenten. Onder welke voorwaarden le-
male’ nabuur.com-systematiek. Door de combinatie
ren studenten van service learning? Zowel als het gaat
van deze twee veranderingen is zowel de reflectie als
om de inhoudelijke aspecten van het betreffende vak,
de daadwerkelijke service beter verankerd. De ‘ma-
het verder ontwikkelen van vaardigheden als het ont-
nagement advies’-opdracht zal worden aangepast door
wikkelen van maatschappelijke betrokkenheid. In dit
daadwerkelijk een onderdeel directe service binnen te
kader biedt experimenteren met service learning een
brengen.
min of meer gecontroleerde setting om te kijken naar het leren van vrijwilligerswerk. Aan een bedrijfskun-
Verder onderzoek
deopleiding kan dergelijk onderzoek worden gekoppeld
Zoals aangegeven kan worden verwacht dat er de ko-
aan onderzoek naar de effecten en mogelijkheden van
mende tijd meer initiatieven voor service learning en
werknemersvrijwilligerswerk. Immers, service learning
maatschappelijke stages zullen worden genomen. Dit
op een business school en op (persoonlijke) ontwikke-
biedt handvatten voor vervolgonderzoek in meerdere
ling gericht werknemersvrijwilligerswerk bij een on-
richtingen.
derneming zijn met elkaar vergelijkbaar. Een andere onderzoekslijn moet zich richten op de ef-
Allereerst kan natuurlijk de vraagstelling van dit onder-
fecten voor deelnemende/ontvangende organisaties,
zoek (Welke vormen zijn er mogelijk?), worden voortge-
hun cliënten en de samenleving in het algemeen. On-
zet. Gebaseerd op veel meer experimenten en ervarin-
der welke voorwaarden leidt deelnemen aan maat-
gen moet het mogelijk zijn om een aantal ‘archetypen’
schappelijke stages en service learning op de korte ter-
van service learning-opdrachten te ontwikkelen. Ook
mijn tot zinnige maatschappelijke toegevoegde waar-
kan meer inzicht worden gegeven in de randvoorwaar-
de, en tot het aanleren van het leveren van een bijdrage
den voor succesvolle service leraningopdrachten. In
in het latere leven? Specifieke aandacht moet gegeven
het kader van dit onderzoek moet ook worden gekeken
worden aan deze effecten op de lange termijn, omdat
naar de (tijds)investering van de docenten en institu-
misschien door service learning en maatschappelijke
ten. Verwacht mag worden dat vooral service learning-
stages een wederom eenzijdig beeld van vrijwilligers-
opdrachten die kosten besparen (bijvoorbeeld minder
werk wordt gegeven aan de deelnemers dat haaks staat
uren contacttijd) of heel goed scoren bij studenten en
op een groot deel van de huidige en waarschijnlijk ook
de samenleving succesvol zullen zijn vanuit het per-
toekomstige praktijk (Brudney en Meijs, 2004).
spectief van de universiteiten en hogescholen.
In andere woorden, wat is de consequentie voor de be-
Een tweede lijn van onderzoek moet zich richten op de
leving van het verschijnsel vrijwilligerswerk?
54 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Experimenteren met service learning
Referenties Bringle, R.G. en Hatcher, J.A. (1996), ‘Implementing service learning in higher education’, In: Journal of higher education, vol. 67, nr. 2, p. 221-239. Brudney, Jeff en Lucas Meijs (1999), ‘Communiversity: studenten en vrijwilligerswerk’. In: Vakwerk, tijdschrift voor vrijwilligerswerk. Jrg. 9, Nr. 5, p. 8-9. Brudney, Jeffrey L. en Lucas C.P.M. Meijs (2004), ‘Creating community pay offs with winning volunteer scenarios’. Paper presented at the 2004 Eurofestation, Maastricht, The Netherlands, November 9-11, 2004. Cnaan, Ram A., Femida Handy en Margaret Wadsworth (1996), ‘Defining who is a volunteer: Conceptual and Empirical Considerations’. In: Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly. Vol. 25 nr. 3, page 364-383. Dekker, P. en Hart, J.J.M. de (2002), ‘Ontwikkelingen in de deelname aan vrijwilligerswerk in Nederland [Developments in volunteering in the Netherlands]’. In: L.C.P.M. Meijs, and Voort, J.M. van der (2002), Vrijwilligerswerk in Nederland en Vlaanderen 2002. Proceedings research meeting 2002, p.11-27. Rotterdam: Erasmus University. Dumas, C. (2002), Community-Based Service-Learning: Does it Have a Role in Management Education? In: International Journal of Value-Based Management, 15(3), 294-264. Dam, E. van, Klaeijsen, A. en Frietman, J. (2004), ‘EVC in de rondte’. In: Vrijwillige Inzet Onderzocht, jaargang 1, nr. 2, p. 36-47. Eyler, J., Giles, D. (1999), Where is the learning in service learning? San Francisco, CA: Jossey-Bass. Kolb, D.A. (1984), Experiental learning: experience as the source of learning and development, Prentice Hall, Englewood Cliffs, NJ. Kolenko, T. A., Porter, G., Wheatley, W. en Colby, M. (1996), A critique of service learning projects in management education: Pedagogical foundations, barriers, and guidelines. In: Journal of Business Ethics, 15(1), 133-142. Markus, G. B., Howard, J.P.F. en King, D.C. (1993), Integrating Community service and Classroom Instruction Enhances Learning: Results from an Experiment. In: Educational Evaluation and Policy Analysis, 15(4), 410-419. Meijs, L.C.P.M en Linden, J.C. van der (1999), Studenten en vrijwilligerswerk: Een studie naar RVS Sanctus Laurentius. Erasmus Universiteit Rotterdam, Faculteit Bedrijfskunde, Management report No. 46-1999, Rotterdam. Meijs, L.C.P.M. en Voort, J.M. van der (2003), ‘Van inspiratie naar transpiratie; het bevorderen van partnerschappen tussen bedrijfsleven en vrijwilligersorganisaties’, Paper ter ondersteuning van de workshop ‘Structurele partnerships’ CIVIQ- congres ‘Vrijwilligerswerk in de nieuwe politieke arena’, 29 september 2003. Rotterdam: Business Society Management/ Erasmus Universiteit Rotterdam. Meijs, L.C.P.M., Voort, J.M. van der (2004), ‘Partnerships in perspective: corporate volunteering’. In: Australian Journal on Volunteering, in print. Njiokiktjien, M., Talavera, C.D., Lugtenberg, G. (ed.) (2004), Supporters van Rotterdam; Studentenorganisaties actief in de stad (Supporters of Rotterdam: student associations active in the city). Rotterdam: Erasmus University Rotterdam. Petkus Jr, E. (2000), ‘A theoretical and practical framework for service-learning in marketing: Kolb’s experiential learning cycle’. In: Journal of Marketing Education, 15(1), 21-32. Voort, J.M. van der (2003), Integrating service learning into the business curriculum, Rotterdam: Rotterdam School of Management/Erasmus Universiteit Rotterdam. Voort, Judith M. van der en Lucas C.P.M. Meijs (2004), ‘Linking community responsibility of business schools and the social responsibility of businesses’. Paper presented at the symposium ‘Community responsibility: how can universities be more succesful? Introducing the concepts of ‘service learning and a transfer going culture’ at the Erasmus University Rotterdam’, may 17-18. Erasmus University Rotterdam, The Netherlands. Voort, J.M. van der, Meijs, L.C.P.M. en Whiteman, G. (in print), ‘Creating Actionable Knowledge: Experimenting with Service Learning in a Corporate Regime’. In: Wankel, C., DeFillipi, R. (ed.) Educating Managers through Real World Projects. Vol. 4 in ‘Research in Management Education and Development’. Greenwich, CT: Information Age Publishing.
www.students4society.org, 21 maart 2005. www.nabuur.com, 21 maart 2005
56 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
6
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
plaatsbepaling Lucas Meijs, bijzonder hoogleraar ‘Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen’ bij de In dit artikel geeft Lesley Hustinx de lezer een snelle doorkijk in haar disser-
Rotterdam School of Management,
tatie uit 2003. Hustinx heeft diverse artikelen, al dan niet samen met Lam-
Erasmus Universiteit Rotterdam
mertyn, geschreven, waarbij zij zoekt naar de opkomst van de vrijwilliger die los staat van organisaties en die vrijwilligerswerk doet vanuit persoonlijke interesses en behoeften, in plaats van traditionele waarden zoals ‘dienstbaarheid, plichtsbesef of gemeenschapszin’. Dit artikel van Hustinx sluit goed aan bij het artikel van Cnaan en Handy, elders in dit tijdschrift. Waar Cnaan en Handy kijken naar het verschijnsel episodisch vrijwilligerswerk, een mogelijke uiting van die fundamenteel andere vrijwilliger, stelt Hustinx de vraag hoe deze andere vrijwilliger eruit ziet. Hustinx heeft uitgebreid onderzoek gedaan bij het Rode Kruis in Vlaanderen. Zij kiest voor een zeer fundamentele benadering die uitgaat van vrijwilligerswerk als een meergelaagd, meerdimensionaal en meervormig verschijnsel. Zij radicaliseert de mogelijke verschijningsvormen van vrijwilligerswerk en, terecht, stelt ze dan ook dat elke organisatie afzonderlijk de daar geldende verschijningsvormen moet onderzoeken. Hustinx vindt voor het Rode Kruis Vlaanderen vier culturen van vrijwilligers, gebaseerd op de dimensies ‘identificatie met de organisatie’ en ‘ondergeschiktheid aan de organisatie’. In combinatie met gedragsvariabelen ontstaan er vijf verschillende stijlen van vrijwilligerswerk: ‘gelegenheidsbijdragers’, ‘gevestigde bestuurders’, ‘betrouwbare medewerkers’, ‘dienstgerichte kernvrijwilligers’ en ‘kritische sleutelfiguren’. De variëteit in stijl van vrijwilligers blijkt samen te hangen met objectieve beschikbaarheid, beroepsgebonden kennis en vaardigheden, leeftijdsgebonden ervaring en smaken voor vrijwilligerswerk. Daarmee worden wel kanttekeningen geplaatst bij de dominantie van de fundamentele verschuivingen. Het artikel van Hustinx is, zeker vergeleken met andere artikelen, niet eenvoudig om te lezen. Echter, juist door deze aanpak levert Hustinx een fundamentele bijdrage aan het onderkennen van de veelvuldigheid van vrijwilligerswerk. Wanneer meer organisaties zichzelf met de methodologie van Hustinx (laten) onderzoeken, zal daarmee veel dieper naar vrijwilligerswerk gekeken kunnen worden en kan vervolgens ook een koppeling naar adviezen voor beleid van organisaties die met vrijwilligers werken of die vrijwilligerswerk willen bevorderen, kunnen worden gemaakt. Het artikel van Hustinx is daarmee een oproep tot zelfreflectie!
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 57
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
Empirische verkenning van een nieuw conceptueel kader
6
Lesley Hustinx
Inleiding
gesproken van een overgang van traditionele, klassieke
In vergelijking met het traditionele vrijwilligerswerk
of oude naar moderne of nieuwe (Olk, 1989; Jakob,
als een levenslang en veeleisend engagement, zou het
1993; Rommel et al., 1997; Hustinx, 2001), van collec-
vrijwilligerswerk vandaag de dag steeds meer de ge-
tivistische naar individualistische (Eckstein, 2001),
daante aannemen van een kortlopende, sporadische,
van lidmaatschapsgebaseerde naar programmatische
en vrijblijvende inzet. Tegenwoordig, zo wordt gesteld,
(Meijs and Hoogstad, 2001), van kerkgerelateerde naar
is de bereidheid om vrijwilligerswerk te doen afhanke-
werkgerelateerde (Dekker, 2002), of van geïnstitutio-
lijk van persoonlijke interesses en behoeften, veeleer
naliseerde naar zelfgeorganiseerde (Beck, 1997; Bröm-
dan van traditionele waarden als dienstbaarheid,
me and Strasser, 2001) vormen van participatie.
plichtsbesef of gemeenschapszin. In hun streven naar zelfontplooiing eisen vrijwilligers een grotere keuze-
De vrijwilligers van tegenwoordig: tussen
vrijheid en duidelijk afgebakende taken met tastbare
beeld en werkelijkheid
resultaten. Vrijwilligersactiviteiten moeten aanlokke-
Hoewel het hier om wezenlijke veranderingen gaat,
lijk en gevarieerd zijn. In plaats van de klassieke inzet
valt het op dat het wetenschappelijk onderzoek over
voor zieken of bejaarden, kiezen vrijwilligers voor
deze vermoedelijke modernisering van het vrijwilli-
‘trendy’ thema’s als HIV/AIDS, vluchtelingen, dieren-
gerswerk nog op kruissnelheid moet komen. De empi-
rechten en andere ‘hot issues’ (zie, inter alia, Bennett,
rische kennis over hedendaagse vormen van vrijwilli-
1998; van Daal, 1994; Voyé, 1995; Gaskin, 1998; Kla-
gersengagement blijft voorlopig erg ‘anekdotisch’ van
ges, 1998; Safrit and Merrill, 2000; Wuthnow, 1998).
aard bij gebrek aan systematisch (survey-)onderzoek
Deze verschuiving van ‘traditionele’ naar ‘nieuwe’
(Stolle & Hooghe, 2005: 159). De enkele kwalitatieve
vormen van vrijwilligerswerk loopt parallel met de
studies die voorhanden zijn (o.a. Eckstein, 2001; Gas-
bredere maatschappelijke transities van de laatste de-
kin, 1998; Hustinx, 2001; Jakob, 1993; Wuthnow, 1998)
cennia, door prominente sociologen geduid als een
laten geen algemene uitspraken of historische vergelij-
evolutie van een eerste, eenvoudige, georganiseerde of
kingen toe. Door deze gebrekkige empirische onder-
industriële moderniteit naar een tweede, reflexieve,
bouw valt het debat over ‘het vrijwilligerswerk nieuwe
laat- of hoog-moderniteit (Beck, 1986/1992; Beck et al.,
stijl’ dan ook ten prooi aan (minstens) twee belangrijke
1994, Beck et al., 2003; Beck & Lau, 2004; Castells,
misverstanden. Vooreerst, en parallel met de meer alge-
2004; Crouch, 1999; Giddens, 1990, 1991; Held et al.,
mene theoretische beschouwingen over de huidige fase
1999; Wagner, 1994). Meer concreet zijn het vooral de
van maatschappelijke verandering, blinkt de discussie
moderniseringsgestuurde processen van de-traditiona-
uit in “radical before-and-after theorizing” (Heelas, 1996:
lisering, individualisering en secularisering die voor
3), als zou een (ver)oude(rde) praktijk worden vervan-
deze kentering in het vrijwilligerswerk zorgen (Anheier
gen door een compleet nieuwe realiteit. Hieruit volgt
and Salamon, 1999: 46; Hacket and Mutz, 2002: 39).
dat de discrepantie tussen beeldvorming over vrijwilli-
Om de veelvoudige verschuivingen te typeren, wordt
gerswerk en de vrijwilligersrealiteit steeds sterker toe-
58 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
neemt. De discussie zit gekneld tussen twee ‘vrijwilli-
zich voordoen in de individuele leefsituatie van de vrijwil-
gersgedrochten’ die als het ware een eigen leven zijn
ligers enerzijds en de wijze waarop het vrijwilligerswerk
gaan leiden, los van wat zich in werkelijkheid voordoet.
wordt georganiseerd anderzijds.
Enerzijds beoordelen we de (veranderende) realiteit op basis van een geromantiseerd beeld van ‘de vrijwilli-
Naar een nieuwe onderzoeksagenda
gers van vroeger’: de onbaatzuchtigheid zelve, erg ge-
Op basis van deze korte probleemschets kan dus wor-
dienstig, vol overgave, en voor het leven aan een be-
den gesteld dat de nood aan een meer verfijnd vocabula-
paalde organisatie gekluisterd. In vergelijking met dit
rium enerzijds, en aan een bredere vrijwilliger- én orga-
ideaalbeeld kan het alleen maar slecht gesteld zijn met
nisatiegewijze contextualisering anderzijds de twee
‘de vrijwilligers van tegenwoordig’. Anderzijds gaan we
grootste pijnpunten zijn waaraan elk onderzoek naar
gebukt onder de tirannie van de nieuwe vrijwilliger: het
hedendaagse verschijningsvormen van vrijwilligers-
moet allemaal korter, projectmatiger, flexibeler, leuker,
werk het hoofd moet bieden. Een eerste aanzet tot het
voordeliger, en gemakkelijker (en in extremis volgens
in praktijk brengen van deze nieuwe onderzoeksagen-
de Amerikaanse formule get-in, get-a-T-shirt, get-out - cf.
da werd gegeven in het kader van een doctoraatsstudie
Meijs, 2003). Het eigenlijke organisatorische werk
over stijlen van vrijwilligheid bij de vrijwilligers van
wordt hoe langer hoe meer ondergeschikt aan de wen-
Rode Kruis - Vlaanderen (Hustinx, 2003), uitgevoerd
sen en grillen van deze nieuwe ‘klantkoning’. Vinding-
aan het Departement Sociologie van de K.U. Leuven
rijke omschrijvingen als de ‘zappende, shoppende of
met steun van het Fonds voor Wetenschappelijk On-
virtuele vrijwilliger’, de ‘draaideur’- of ‘afvinkvrijwilli-
derzoek - Vlaanderen. Meer concreet werd in het voor-
ger’ blazen het debat ontegensprekelijk een nieuwe
jaar van 2000 een uitgebreide mondelinge enquête af-
adem in, maar maken het normaal functioneren van de
genomen bij een representatief staal van 652 vrijwilli-
vrijwilligersorganisatie tezelfdertijd onmogelijk. Het
gers van Rode Kruis - Vlaanderen. Hieronder volgt een
populaire onderscheid tussen traditionele en nieuwe
beknopt overzicht van de belangrijkste onderzoeks-
vrijwilligers lijkt dus wel een patstelling. Om eraan te
stappen en resultaten.
ontsnappen, volstaat het echter te erkennen dat vrijwilligerswerk een relatief en rekbaar begrip is. Het is “a matter of degree” (Smith,
1981)1.
In plaats van vast te
Een typering van stijlen van vrijwilligheid bij de vrijwilligers van Rode Kruis - Vlaanderen
houden aan de tegenstelling tussen een traditioneel en
Om ‘stijlen van vrijwilligheid’ empirisch in kaart te
nieuw containerbegrip, biedt de veronderstelling van
kunnen brengen, worden vier sleutelcriteria geformu-
een groeiende diversiteit aan stijlen van vrijwilligheid
leerd met betrekking tot de inhoud en vorm van de he-
(Rommel et al., 1997) een veel vruchtbaarder uitgangs-
dendaagse vrijwillige inzet (voor een uitgebreide dis-
punt. Ten tweede valt het op dat de veranderende aard
cussie, zie: Hustinx, 2003; Hustinx & Lammertyn,
van het vrijwilligerswerk hoofdzakelijk wordt herleid
2003).
tot een mentaliteitswijziging bij de vrijwilligers zelf: ze
Inhoudelijk worden stijlen van vrijwilligheid begrepen
zijn zich ‘anders’, of zelfs ‘afwijkend’ gaan opstellen.
als een biografisch ingebedde realiteit. Deze ‘biografi-
Gevoed door een eenzijdig-pessimistische interpretatie
sche match’ verwijst naar de dubbele veronderstelling
van het individualiseringsproces worden de vrijwilli-
dat (1) er een wisselwerking bestaat tussen enerzijds
gers van vandaag nogal gemakkelijk afgeschilderd als
de objectieve leefomstandigheden van de vrijwilligers
individualistisch, zelfingenomen, berekend maar onbe-
(bijvoorbeeld familie- en tewerkstellingssituatie, invul-
rekenbaar, consumentistisch, sensatiebelust, enzo-
ling van de vrije tijd) en anderzijds hun subjectieve inge-
voort. De wijzigende context waarin het vrijwilligers-
steldheid (bijvoorbeeld persoonlijke interesses of ambi-
werk zich situeert, blijft in de hele discussie echter op-
ties, waarden of geloofsovertuigingen, subjectieve
vallend uit het vizier. Het lijkt nochtans erg logisch om
tijdsdruk), en (2) deze als een filter functioneert tussen
recente ontwikkelingen in het vrijwilligerswerk ook te
vrijwilliger, organisatie, en een bepaalde vrijwilligers-
begrijpen in relatie tot de bredere veranderingen die
stijl. Het is, met andere woorden, de gemene deler tus-
1 Cnaan, Handy & Wadsworth (1996) situeren vrijwilligerswerk op een continuüm van een ‘strenge’ naar een ‘soepele’ definitie, en dit op basis van vier verschillende categorieën: (1) de mate van keuzevrijheid (geen verplichting - mag afgedwongen worden); (2) de mate van beloning (geen beloning - geldelijke beloning mag); (3) de mate van structuur (in georganiseerd verband - individuele initiatieven); (4) de mate van externe gerichtheid (gericht op anderen of de bredere samenleving - mag gericht zijn op eigenbelang).
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 59
Stijlen van vrijwilligheid Objectief: de vorm van het vrijwilligerswerk
Subjectief: de cultuur van de vrijwilliger
• • • • • •
Vier groepen van houdingen & opvattingen • Mate van betrokkenheid Loyaliteit, toewijding, kieskeurigheid, vrijblijvendheid • Motieven Erkenning, voldoening, zelfontplooiing • Visie op organisatie Missie RKV, mate van bureaucratie RKV • Tolerantie t.o.v. eisen die RKV kan stellen Eisen m.b.t. deskundigheid vrijwilliger, eisen m.b.t. intensiteit van inzet
Anciënniteit Frequentie inzet Aantal uren inzet (per maand) Bestuursfuncties Aantal hoofdactiviteiten Soort vrijwilligersactiviteiten
Tabel 1. Stijlen van vrijwilligheid bij de vrijwilligers van Rode Kruis - Vlaanderen: Een typering op basis van objectieve en subjectieve vrijwilligerskenmerken.
sen de objectieve beschikbaarheid en de subjectieve be-
sis van gedeelde probleemsituaties en leefstijlen);
reidheid van de vrijwilligers.
(6) de verhouding tot betaalde arbeid en beroeps-
De vormelijke criteria hebben betrekking op het meer-
krachten (van amateurisme naar professionalisme).
gelaagde (multilevel), meerdimensionale (multidimensi-
(Voor een uitgebreide discussie: zie Hustinx en
onal), en meervoudige (multiform) karakter van het vrijwilligerswerk.
Lammertyn, 2003.) • Meervorming: in plaats van de gebruikelijke polarise-
• Meergelaagd: om variaties in stijlen van vrijwillig-
ring tussen ‘oud/traditioneel’ en ‘nieuw/modern’
heid in kaart te kunnen brengen, moet vooreerst
vrijwilligerswerk, wordt er beter uitgegaan van een
een onderscheid worden gemaakt tussen een objec-
radicale pluralisering van hedendaagse vrijwilligers-
tief-structureel (de organisatie van het vrijwilligers-
stijlen. Welke vormen het vrijwilligerswerk in wer-
werk, het gedrag van de vrijwilliger) en een subjec-
kelijkheid precies aanneemt, blijft echter een empi-
tief-motivationeel niveau (de cultuur of ingesteldheid
risch vraagstuk dat voor elke organisatie afzonder-
van de vrijwilliger).
lijk moet worden onderzocht.
• Meerdimensionaal: verder moeten verschillende subdimensies of deelaspecten van het vrijwilligers-
Deze criteria vormen meteen ook de leidraad voor een
werk in acht worden genomen. De zes belangrijkste
typering van het vrijwilligerswerk bij Rode Kruis -
dimensies die in de internationale literatuur aan
Vlaanderen, onze case-studie. Er wordt vertrokken van
bod komen zijn: (1) het biografisch referentiekader
het ‘meergelaagde’ karakter van het vrijwilligerswerk,
van de vrijwilliger (cf. de biografische match - van
oftewel van het formele onderscheid tussen objectieve
een gestandaardiseerde naar een geïndividualiseer-
(de vorm van het vrijwilligerswerk) en subjectieve vrij-
de levensloop); (2) de motivationele basis van het
willigerskenmerken (de cultuur van de vrijwilliger).
vrijwilligerswerk (van gemeenschappelijk naar
Binnen deze twee hoofdcategorieën worden dan ver-
meer zelf-georiënteerd); (3) de duur en intensiteit
volgens verschillende dimensies in kaart gebracht. Ta-
van het engagement (van langdurig, frequent en sta-
bel 1 toont een overzicht van de verschillende variabe-
biel naar kortlopend, onregelmatig, en flexibel); (4)
len. De cultuur van de vrijwilliger bestaat uit 11 ge-
de organisatorische context (van een sterke leden-
sommeerde Likertschalen2, die gegroepeerd kunnen
binding naar een bemiddelingsstructuur tussen vrij-
worden in vier centrale dimensies: de mate van be-
williger en project of activiteit); (5) de keuze van ac-
trokkenheid van de vrijwilligers, de motieven voor
tiviteit en actieterrein (van traditionele, ideologisch-
vrijwilligerswerk, de visie op de organisatie en de tole-
religieuze vormen van groepssolidariteit naar
rantie ten opzichte van bepaalde eisen die de organisa-
nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid op ba-
tie kan stellen.
2 Deze werden geconstrueerd op basis van een exploratieve factoranalyse met promax rotatie. De weerhouden items hebben een factorlading groter dan .35 en de finale factoroplossing vertoont een eenvoudige structuur (zie Hustinx, 2003: 194-206).
60 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
In een eerste analysestap worden de 11 verschillende
ficatie en ondergeschiktheid. Betrouwbare vrijwilligers
houdingen en opvattingen van de vrijwilligers gegroe-
worden dan weer gekenmerkt door hun matige identi-
peerd door middel van een exploratieve clusteranalyse
ficatie met, en ondergeschiktheid aan de organisatie.
(Ward’s minimum variance method). Hieruit resulteren
Een afstandelijke ingesteldheid, ten slotte, getuigt van
vier verschillende attitudeclusters. Om de vrijwilligers-
een erg zwakke identificatie en dienstbaarheid.
culturen die hiermee overeenstemmen te identificeren, vergelijken we de gemiddelde scores op de afzonderlijke
In een tweede analysestap worden deze vier vrijwilli-
attitudeschalen in bijlage 1. Hierbij moet worden opge-
gersculturen gecombineerd met een reeks gedragsvari-
merkt dat deze verschillen in gemiddelden een louter
abelen om tot een empirische classificatie van vijf ver-
descriptieve rol spelen, zonder iets over de kwaliteit van
schillende stijlen van vrijwilligerswerk bij de vrijwilli-
de clusteroplossing te zeggen (Aldenderfer & Blashfield,
gers van Rode Kruis - Vlaanderen te komen. In bijlage
1984; Milligan, 1996). Hoewel de paarsgewijze vergelij-
2 wordt een overzicht gegeven van de frequentieverde-
kingen doorgaans significant zijn, vertegenwoordigen ze
lingen van deze vijf vrijwilligersstijlen voor de ver-
geen uitgesproken contrasten. De vier clusters verschil-
schillende subdimensies. Hieruit blijkt dat het populai-
len het sterkst wat betreft de beoordeling van de mate
re onderscheid tussen traditioneel en nieuwvrijwilli-
van bureaucratie in Rode Kruis - Vlaanderen, alsook de
gerswerk op zijn minst genuanceerd moet worden.
mate van toewijding die de vrijwilligers aan de dag leg-
Achter beide stereotiepen gaat een veel ruimere diver-
gen. Met betrekking tot de overige schalen is het onder-
siteit aan vrijwilligersprofielen schuil. Uit de analyses
scheid tussen de clusters veel kleiner.
komen maar liefst vijf verschillende types van RodeKruisvrijwilligers tevoorschijn, die duidelijk onder-
Ruwweg meten de gegroepeerde variabelen de mate
scheiden posities innemen van de rand naar de kern
van identificatie met de organisatie en het vrijwilligers-
van de organisatie, welke te zien zijn in tabel 3.
gebeuren enerzijds, en de mate van ondergeschiktheid aan de noden van de organisatie anderzijds (voor een
Aan de rand van de organisatie situeren zich ten eerste
uitgebreide discussie: zie Hustinx & Lammertyn, 2004)
de gelegenheidsbijdragers (21,3 procent). Deze groep
zoals te zien in tabel 2. Op basis van de meest uitge-
van vrijwilligers neemt deel op een onregelmatige en
sproken kenmerken per cluster kunnen we van een on-
eerder beperkte basis, en voelt zich maar weinig ver-
voorwaardelijke (26,2 procent), kritische (21,3 pro-
bonden met de organisatie of het vrijwilligerswerk.
cent), betrouwbare (33,9 procent) en afstandelijke
Deze eerder losse vorm van engagement is echter niet
(18,6 procent) cultuur van de vrijwilliger spreken. Een
noodzakelijk van korte duur: iets meer dan eenderde
onvoorwaardelijke ingesteldheid stemt overeen met een
van de vrijwilligers in deze groep is al minstens vijf
sterke mate van identificatie en ondergeschiktheid.
jaar bij het Rode Kruis. De term ‘bijdrager’ beklem-
Een kritische opstelling verwijst naar een kritische eva-
toont dat dit vrijwilligerstype wel af en toe een (in tijd
luatie van het organisatorische reilen en zeilen, doch
en omvang beperkte) bijdrage levert, maar voorts niet
gaat evenzeer gepaard met een sterke mate van identi-
echt bij het vrijwilligersgebeuren betrokken is.
Onvoorwaardelijk
Sterke mate van identificatie en ondergeschiktheid.
26,2%
Kritische evaluatie gepaard met Kritisch
sterke identificatie en
21,3%
ondergeschiktheid Betrouwbaar
Afstandelijk
Matige identificatie en ondergeschiktheid Erg zwakke identificatie en dienstbaarheid
Tabel 2. Identificatie en ondergeschiktheid bij Rode Kruis - Vlaanderen.
33,9%
18,6%
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 61
Vervolgens nemen twee types van vrijwilligers een tus-
zeer sterk bij de organisatie en het vrijwilligerswerk
senpositie in. Vooreerst is er de groep van gevestigde be-
betrokken. Een opvallende vaststelling is dat, hoewel
stuurders (8,9 procent). Zoals de term al duidelijk
deze vrijwilligerscategorie het grootste aandeel nieuwe
maakt, blijft hun engagement doorgaans beperkt tot
vrijwilligers telt (een vierde is hoogstens twee jaar bij
bestuursfuncties. Ze zijn vooral betrokken in vergade-
het Rode Kruis, slechts een derde is meer dan vijf jaar
ren en besluitvorming, en zijn over het algemeen niet
actief), dit niet wegneemt dat ze een zeer prominente
overdreven intensief met hun vrijwilligerswerk bezig.
plaats in het vrijwilligersgebeuren inneemt. Aan de an-
Voorts zijn deze vrijwilligers een vaste waarde in de or-
dere kant wordt de kern bevolkt door kritische sleutelfi-
ganisatie. Bijna de helft is al meer dan tien jaar bij het
guren (15,0 procent). Hoewel deze vrijwilligers uitblin-
Rode Kruis. Desalniettemin geeft deze groep blijk van
ken in een quasi-permanente en all-round inzet, staan
een eerder afstandelijke ingesteldheid. De midden-
ze het meest kritisch ten opzichte van het functioneren
groep bestaat ten tweede uit betrouwbare medewerkers
van de organisatie. Maar het woordje kritisch verwijst
(19,4 procent). Deze vrijwilligers blinken vooral uit in
tezelfdertijd naar het feit dat ze een kritische rol spelen
de gematigdheid van hun engagement. Ze zijn geen su-
voor het voortbestaan van Rode Kruis - Vlaanderen. Ze
pervrijwilligers, maar ze zijn een betrouwbare bron
zijn als het ware de sleutelfiguren die zich op een bijna
van inzet. Ze zijn geëngageerd op een redelijk stabiele
dagelijkse basis met de kernactiviteiten van de organi-
basis, en ze identificeren zich matig tot sterk met het
satie bezighouden - met name het leidinggevende, or-
vrijwilligerswerk. De term ‘medewerker’ benadrukt
ganisatorische en administratieve werk. Zoals de ge-
de eerder ondergeschikte rol die ze in het Rode Kruis
vestigde bestuurders zijn ook deze manusjes-van-alles
vervullen - ze blijven namelijk opvallend afwezig in
overwegend op zeer lange termijn geëngageerd.
het organisatorische en leidinggevende werk. Deze korte typering maakt bovenal duidelijk dat het Schuiven we op naar het centrum van het vrijwilligers-
gebruikelijke onderscheid tussen traditionele en nieu-
gebeuren, dan vallen er nog twee andere stijlen van
we vrijwilliger een veel te zwart/witte vereenvoudi-
vrijwilligheid te onderkennen. Aan de ene kant kan
ging van de vrijwilligersrealiteit is, en dat we dus moe-
Rode Kruis - Vlaanderen rekenen op een grote groep
ten denken in termen van een veel grotere verschei-
van dienstgerichte kernvrijwilligers (35,4 procent). Zij
denheid. Een beperkt engagement is niet noodzakelijk
vormen de frontlinie als het op de werkelijke hulpver-
synoniem met een kortstondige, kieskeurige, vrijblij-
lening aankomt. Het zijn kernvrijwilligers omdat ze
vende, afstandelijke, wispelturige, eigengereide, zelf-
erg vaak en erg veel tijd in het vrijwilligerswerk ste-
georiënteerde... vorm van inzet. Omgekeerd vallen
ken. Ze zetten zich bovendien vol overgave in en zijn
klassieke vrijwilligersdeugden als langlopend, vol
Gelegenheidsbijdragers
Gevestigde bestuurders
Betrouwbare medewerkers
Dienstgerichte kernvrijwilligers
Onregelmatige en beperkte deelname en weinig verbondenheid Engagement beperkt tot bestuursfuncties Gematigd engagement doch betrouwbare inzet Geven veel tijd aan vrijwilligerswerk en vol overgave
21,3%
8,9%
19,4%
35,4%
Hebben een kritische blik, maar Kritische sleutelfiguren
spelen een kritische rol in het voortbestaan
Tabel 3. Vrijwilligersstijlen bij Rode Kruis - Vlaanderen.
15,0%
62 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
overgave, intensief, loyaal, betrokken, standvastig, op-
dictoren in hun geheel op de vrijwilligerstypologie. De
offeringsgezind ook niet noodzakelijk samen.
sterkte van de kenmerken in hun geheel kan afgelezen worden uit de verhouding L2/df. Hoe groter dit getal,
Een verklaring van variaties in stijlen van
des te sterker het globale effect. Als we puur naar de
vrijwilligheid bij de vrijwilligers van Rode
sterkte van deze globale effecten gaan kijken, moeten
Kruis - Vlaanderen
we besluiten dat de organisatie het grootste gewicht
Rest nog de vraag hoe je kunt voorspellen tot welke
uitoefent op de verschillen in stijlen van vrijwilligheid,
vrijwilligersstijl een lukrake Rode-Kruisvrijwilliger be-
máár dat die invloed gestuurd wordt door een aantal
hoort. Ligt dit louter aan de verschillende mentaliteit
voorwaarden en omstandigheden aan de kant van de
van de vrijwilligers, zoals in de gangbare discussie over
vrijwilliger. In deze zin fungeert de (objectieve én sub-
de nieuwe vrijwilliger graag wordt beweerd? En/of zijn
jectieve) biografische inbedding van de vrijwilligers in-
het de mogelijkheden en beperkingen die hun leefsitu-
derdaad als een soort filter tussen vrijwilliger, organi-
atie biedt? En/of stuurt de organisatie de vrijwilligers
satie, en vrijwilligersstijl, zoals theoretisch vooropge-
in een bepaalde richting? Om deze vraag te beantwoor-
steld.
den, hebben we een verklaringsmodel opgesteld op basis van enerzijds een aantal kenmerken met betrekking
Als we vervolgens in bijlage 4 ook naar de richting van
tot de objectieve beschikbaarheid en de subjectieve be-
de effecten kijken, kunnen een vijftal mechanismen
reidheid van de vrijwilliger (cf. de centrale veronder-
worden onderscheiden4.
stelling van een ‘biografische match’), en anderzijds
Vooreerst zijn stijlen van vrijwilligheid een kwestie
een aantal organisatiekenmerken (voor een gedetail-
van de objectieve beschikbaarheid van de vrijwilligers.
leerd overzicht van alle variabelen: zie Hustinx, 2003:
Ze moeten, met andere woorden, over voldoende én
251-259). Om het effect van beide reeksen predictoren
voldoende voorspelbare tijdsreserves beschikken. In
op de variatie in stijlen van vrijwilligerswerk te schat-
dit opzicht kan een betaalde job de goede intenties van
ten, wordt gebruik gemaakt van een logistische regres-
de vrijwilligers duidelijk dwarsbomen. Flexibele werk-
sie via de CATMOD-procedure van het statistische
omstandigheden, zeker in combinatie met een voltijd-
programma SAS (een logit analyse). De parameters zijn
se job, vormen een serieuze rem op meer intensieve
echter nogal moeilijk te interpreteren omdat de te ver-
engagementen.
klaren variabele niet de kans op het behoren tot een
Ten tweede hangt het type van engagement samen met
bepaald type vrijwilliger is, maar wel de kansverhou-
de beroepsgebonden kennis en vaardigheden van de vrij-
ding tussen het behoren tot een bepaalde categorie ver-
willigers. Het valt sterk op dat Rode Kruis - Vlaanderen
sus het behoren tot een andere categorie. Daarom wer-
vijfmaal meer semi- en ongeschoolde arbeiders aan-
den de effectparameters via een door het ISPO3 uitge-
trekt, dan hun deelname in het vrijwilligerswerk in het
werkte procedure (Swyngedouw, 1989; op basis van
algemeen zou doen vermoeden. De analyses wijzen uit
Kaufmann & Schervisch, 1986, 1987) omgezet in afwij-
dat arbeiders de grootste kans hebben om tot de groep
kingen van het gemiddelde percentage (verschillen in
van dienstverlenende kernvrijwilligers te behoren, ter-
percentage punten). De effecten van het behoren tot
wijl professionelen het vaakst gelegenheidsmedewer-
een bepaalde categorie van een predictor op het beho-
kers zijn. Verder wordt het onderscheid tussen hoofd-
ren tot een bepaalde stijl van vrijwilligerswerk worden
arbeid en handenarbeid weerspiegeld in administratie-
weergegeven in bijlagen 3 en 4.
ve versus uitvoerende taken. Deze samenhangen doen vermoeden dat, zeker in een sterk geprofessionaliseer-
Vooreerst wordt in bijlage 3 een algemeen overzicht ge-
de organisatie als Rode Kruis - Vlaanderen, de drempel
geven van de sterkte van het effect van elk van de pre-
tot deelname veel lager is voor de hogere beroepsklas-
3 Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek, Centrum voor Survey Methodologie, Departement Sociolgie, K.U. Leuven, België. Met dank aan Prof. Dr. Jaak Billiet voor de statistische ondersteuning. 4 Deze zijn uitgedrukt als een verschil in percentage voor een bepaalde categorie van de onafhankelijke variabele ten aanzien van het gemiddelde percentage voor de respectievelijke stijlen van vrijwilligerswerk. Hierbij moet worden opgemerkt dat de grootte van het verschil geïnterpreteerd dient te worden in functie van het gemiddelde resultaat van de verschillende vrijwilligersstijlen. Zo is een verschil van bijvoorbeeld 5 procent ten opzichte van een gemiddelde van 20 procent slechts half zo belangrijk als een even groot verschil voor eenzelfde afwijking van een gemiddelde van 10 procent. In het eerste geval betekent dit immers in die bepaalde categorie van de onafhankelijke variabele een verschil van ongeveer 25 procent ten opzichte van het gemiddeld resultaat, terwijl dit in het tweede geval een verschil van ongeveer 50 procent betekent in vergelijking met het gemiddeld resultaat.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 63
sen. Aangezien professionelen reeds over de vereiste
gers participeren. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de vrijwil-
kennis en vaardigheden beschikken, kunnen ze vlot op
ligers uit de Hulpdienst de grootste kans hebben om
en af de vrijwilligerskar springen, terwijl andere be-
een ‘dienstgerichte kernvrijwilliger’ te zijn. Gezien in-
roepscategorieën door een aanzienlijke opleidingspro-
terventies in rampomstandigheden één van de kernac-
cedure moeten gaan vooraleer ze toegang tot het vrij-
tiviteiten van deze dienst uitmaken, is de onvoorwaar-
willigerswerk krijgen.
delijke paraatheid van de hulpdienstvrijwilligers ech-
Ten derde variëren stijlen van vrijwilligerswerk ook in
ter geen overbodige luxe. Of nog: de intuïtieve
functie van de leeftijdsgebonden ervaring die de vrijwilli-
veronderstelling dat in kleine afdelingen meer werk op
ger opbouwt. Jonge vrijwilligers zijn vooral terug te vin-
de schouder van elke vrijwilliger rust, wordt niet be-
den in het ondersteunende werk. Hoewel eenderde van
vestigd. Terwijl grote afdelingen (meer dan 50 vrijwilli-
de bevraagde Rode-Kruisvrijwilligers tussen 15 en 26
gers) de grootste kans hebben op ondersteunende kern-
jaar oud is - ongeveer het dubbele van hun deelname in
engagementen, en de kleinste kans op randvrijwilli-
de gemiddelde Vlaamse vrijwilligersorganisatie -, wor-
gers, moeten kleine afdelingen (minder dan 25
den bestuurlijke en leidinggevende functies doorgaans
vrijwilligers) hun basisactiviteiten het vaakst ‘uitbeste-
vervuld door oudere en meer ervaren vrijwilligers met
den’ door middel van tijdelijke bijdragen van gelegen-
een langere staat van dienst. Doorgroeimogelijkheden
heidmedewerkers. De kans op kernengagementen is
binnen de organisatie zijn gebonden aan opleidingsver-
hier het kleinst. De bevindingen tonen meer algemeen
eisten, professionele vaardigheden en persoonlijk-
aan dat de vrijwilligersorganisatie tot op zekere hoogte
heidskenmerken waarover jonge vrijwilligers nog on-
oogst wat ze zelf zaait, op voorwaarde dat ze eerst
voldoende beschikken.
vruchtbare grond vindt, uiteraard.
Tot slot blijkt er ook sprake te zijn van verschillende smaken voor vrijwilligerswerk. Hier vinden we wel trek-
Vrijwilligerswerk vandaag: geen ‘of/of’-kwestie
jes van het nieuwe vrijwilligersprofiel. Randvrijwilli-
We mogen dus besluiten dat het vrijwilligerswerk geen
gers uiten hun solidariteit vaker door geld te storten
‘of/of’-kwestie is. De werkelijkheid is veel complexer
voor een goed doel, en ze zijn doorgaans iets minder
dan een rechtlijnig onderscheid tussen traditioneel en
sterk op anderen gericht; terwijl kernvrijwilligers zich
nieuw, of tussen vrijwilliger en organisatie doet ver-
uitermate solidair opstellen en een grote kans hebben
moeden. De wijze waarop mensen aan vrijwilligers-
om op klassieke terreinen actief te zijn - denk aan de
werk doen, moet worden begrepen als een ingewik-
zorg voor zieken, bejaarden of personen met een han-
keld en dynamisch samenspel van enerzijds de klassie-
dicap, het vrijwilligerswerk binnen een kerkgemeen-
ke groepsgebonden kenmerken, maar anderzijds
schap.
evengoed de individuele mogelijkheden en beperkin-
Dit samenspel tussen de achtergrondkenmerken van
gen die voortvloeien uit de leef- en werkomstandighe-
de vrijwilligers en hun stijl van vrijwilligheid in acht
den van mensen, de verschillende voorkeuren en prio-
genomen, wijzen de analyses verder uit dat naarmate
riteiten van de vrijwilligers, en eerder situatiegebon-
vrijwilligers meer naar de kern opschuiven, de greep
den invloeden in termen van doorgroeimogelijkheden
van de organisatie op het type van engagement ver-
binnen de organisatie en ervaringen in een specifieke
sterkt: er is een effect van de verschillende Rode-
vrijwilligerssetting en groep. En hiermee eindigen we
Kruisdiensten die we in het onderzoek hebben betrok-
ver weg van eenduidige verhalen in termen van de op-
ken, van het aantal vrijwilligers dat de lokale afdeling
mars van een nieuw, eigenzinnig en losbandig type
telt, en van het organisatieniveau waarop de vrijwilli-
vrijwilliger.
64 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
Referenties Aldenderfer, M. S., & Blashfield, R. K. (1984), Cluster analysis. London: SAGE Publications Ltd. Beck, U. (1986), Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne. Franfurt am Main: Suhrkamp Verlag. Beck, U. (1992), Risk society. Towards a new modernity. London: Sage. Beck, U. (1997), Kinder der Freiheit: Wider das Lamento über den Werteverfall. pp. 9-33 in U. Beck (Ed.), Kinder Der Freiheit. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag. Beck, U., Bonß, W. & Lau, C. (2003). The theory of reflexive modernization: Problematic, hypotheses and research programme. Theory, Culture and Society, 20(2): 1-33. Beck, U., Giddens, A. and Lash, S. (1994), Reflexive Modernization. Politics, Tradition and Aesthetics in the Modern Social Order. Cambridge: Polity Press. Beck, U. & Lau, C. (2004, Eds.), Entgrenzung und Entscheidung: Was ist neu an der Theorie reflexiver Modernisierung? Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag. Bennett, W. L. (1998), The uncivic culture: Communication, identity, and the rise of lifestyle politics. Political Science and Politics, 31(4): 741-761. Brömme, N. & Strasser, H. (2001), Gespaltene Bürgergesellschaft? Die Ungleichen Folgen des Strukturwandels von Engagement und Participation. Aus Politik Und Zeitgeschichte, B 25-26, 6-14. Castells, M. (2004), The information age: economy, society and culture. (2nd ed.) Oxford: Blackwell. Cnaan, R., Handy, F. & Wadsworth, M. (1996), Defining who is a volunteer: Conceptual and empirical considerations. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 25(3): 364-383. Crouch, C. (1999), Social Change in Western Europe. Oxford: Oxford University Press. Dekker, P. (2002), On the prospects of volunteering in civil society. Voluntary Action, 4(3): 31-48. Daal, H. J. van (1994), Hedendaags vrijwilligerswerk: Gedaanten, identiteit en aantrekkingskracht. pp. 201-220 in P. Dekker (ed.) Civil society: Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Eckstein, S. (2001), Community as gift-giving: Collectivistic roots of volunteerism. American Sociological Review, 66(6), 829-851. Gaskin, K. (1998), Vanishing volunteers: Are young people losing interest in volunteering? Voluntary Action, 1(1), 33-43. Giddens, A. (1990), The Consequences of Modernity. Stanford California: Stanford. Giddens, A. (1991), Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity Press. Hacket, A. & Mutz, G. (2002), Empirische Befunde zum bürgerschaftlichen Engagement. Aus Politik Und Zeitgeschichte, B9: 3946. Heelas, P. (1996), Introduction. pp. 1-20 in: Heelas, P., Lash, S., & Morris, P. (Eds). Detraditionalization. Oxford: Blackwell. Held, D., McGrew, A., Goldblatt, D., Perraton, J. (1999), Global transformations. Politics, economics and culture. Cambridge: Polity press. Hustinx, L. (2001), Individualisation and new styles of youth volunteering: An empirical exploration. Voluntary Action, 3(2), 5776. Hustinx, L. (2003), Reflexive modernity and styles of volunteering: The case of the Flemish Red Cross volunteers, Leuven: Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Sociologie (Diss. Doc.). Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2003), Collective and reflexive styles of volunteering: A sociological modernization perspective. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 14(2):167-187. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2004), The cultural bases of volunteering: Understanding and predicting attitudinal differences between Flemish Red Cross volunteers. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 33(4): 548-584. Jakob, G. (1993), Zwischen Dienst und Zelbstbezug. Opladen: Leske + Budrich. Kaufmann, L.R. & Schervisch, P.G. (1986). Using adjusted crosstabulations to interpret loglinear relationships. American Sociological Review, 51: 717-733. Kauffmann, L.R. & Schervisch, P.G. (1986), Variations on a theme. More uses of odds ratios to interpret log-linear parameters. Sociological Methods and Research, 16(2): 218-255. Klages, H. (1998), Engagement und Engagementpotential in Deutschland. Aus Politik Und Zeitgeschichte, B38, 29-38. Meijs, L.C.P.M. (2003), Vrijwilligersland in 2015. Gastcollege aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, K.U. Leuven, 3 april 2003.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 65
Meijs, L.C.P.M. & Hoogstad, E. (2001), New ways of managing volunteers: Combining membership management and programme management. Voluntary Action, 3(3), 41-61. Milligan, G.W. (1996), Clustering validation: results and implications for applied analyses. pp. 341-375 in P. Arabie, L.J. Hubert & G. De Soete (Eds.), Clustering and classification. River Edge (NJ): World Scientific. Olk, T. (1989), Vom ‘alten’ zum ‘neuen’ Ehrenamt. Ehrenamtliches soziales Engagement ausserhalb etablierter Träger. Blätter Der Wohlfahrtspflege, 136, 7-10. Rommel, W., Opdebeeck S., Lammertyn, F. and Bouverne-De Bie, M. (1997), Vrijwillige Inzet in Vlaanderen. Een Exploratie. Leuven: LUCAS. Safrit, R. D. & Merrill, M. (2000), Management implications of contemporary trends in voluntarism in the United States and Canada. Voluntary Action, 3(1), 73-88. Smith, D.H. (1981), Altruism, volunteers and volunteerism. Journal of Voluntary Action Research, 10(1): 21-36. Stolle, D. & Hooghe, M. (2005), Inaccurate, exceptional, one-sided or irrelevant? The debate about the alleged decline of social capital and civic engagement in Western societies. British Journal of Political Science, 35(1): 149-167. Voyé, L. (1995), Pour revisiter le bénévolat. Propos hétérodoxes. Swiss Sociological Review, 21(2): 317-340. Wagner, P. (1994), A Sociology of Modernity: Liberty and Discipline. London: Routledge. Wuthnow, R. (1998), Loose connections. Joining together in America’s fragmented communities. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.
Bijlage 1. Vier vrijwilligersculturen volgens hun gemiddelde scores op 11 gesommeerde Likert-schalen (een hoge score stemt overeen met een sterke positieve houding). Aantal Cronitems bach’s α
Minmax range
AlgeSD meen gemiddelde
CL1
CL2
CL3
CL4
RÇ (*)
Missie RKV
4
.70
1-5
3.2
.96
3.7 ++
3.5 ++
3.0 --
2.9 --
.11
Mate van bureaucratie RKV
7
.80
1-7
3.2
1.1
2.4 --
4.1 ++
2.9 +-
3.8 +
.41
Erkenning
6
.78
1-5
2.8
.86
3.5 ++
2.9 +-
2.5 --
2.5 --
.26
Voldoening
6
.78
1-5
4.0
.69
4.5 ++
4.1 +
3.8 +-
3.6 --
.25
Zelfontplooiing
5
.72
1-5
3.7
.77
4.1 ++
3.9 ++
3.5 --
3.3 --
.14
Loyaliteit
6
.77
1-5
3.7
.77
4.2 ++
3.8 +
3.4 --
3.2 --
.26
Toewijding
3
.67
1-7
5.8
1.1
6.5 ++
5.9 +-
5.8 +-
4.2 --
.52
Kieskeurigheid
5
.62
1-5
3.2
.79
2.7 --
3.1 +-
3.3 +-
3.5 ++
.13
Vrijblijvendheid
6
.62
1-7
3.7
.91
3.3 --
3.5 --
4.0 ++
3.9 ++
.10
Eisen m.b.t. deskundigheid
5
.71
1-5
4.4
.68
4.6 ++
4.4 --
4.4 --
4.2 --
.03
Eisen m.b.t. intensiteit van inzet
4
.69
1-5
2.1
.87
2.3 ++
2.1 --
2.0 --
2.3 ++
.03
26.2
21.3
33.9
18.6
Visie op organisatie
Motieven
Mate van betrokkenheid
Tolerantie t.o.v. eisen die RKV kan stellen
% van totaal (N = 652)
(++/+/+ -/-/--) Tukey’s Studentized Range (HDS) test voor paarsgewijze verschillen in gemiddelde scores: verschillende tekens wijzen op significante verschillen tussen de clusters op een 0.5 significantieniveau. De rankings zijn gebaseerd op relatieve vergelijkingen tussen de clusters, en niet op hun afzonderlijke positie op de schalen. (*) Algemene R2 = .23; alle ANOVA-testen zijn significant op .001-niveau.
66 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
Bijlage 2. Stijlen van vrijwilligheid bij de vrijwilligers van Rode Kruis Vlaanderen naar de belangrijkste subdimensies Stijlen van vrijwilligheid bij RKV*
Totaal
I
II
III
IV
V
100%
21.3%
8.9%
19.4%
35.4%
15.0%
N=652
0-2 jaar
18.0
4.7
18.8
25.5
2.9
17.3
3-5 jaar
45.1
28.2
45.3
39.9
14.9
37.3
6-10 jaar
13.7
19.9
21.2
15.9
28.0
18.7
> 10 jaar
23.2
47.2
14.7
18.7
54.2
26.7
Eens of meerdere keren per jaar
94.3
46.9
38.5
9.6
0.0
24.5
Eens of meerdere keren per maand
0.0
25.8
61.5
45.6
2.0
41.3
Wekelijks of meer
5.7
27.3
0.0
44.8
98.00
34.2
≤ 4 uur per maand
78.9
30.6
26.4
0.0
0.0
24.7
5-12 uur per maand
21.1
69.4
73.6
0.0
0.0
24.9
13-24 uur per maand
0.0
0.0
0.0
53.8
38.3
24.8
> 24 uur per maand
0.0
0.0
0.0
46.2
61.7
25.6
0.0
96.6
0.0
17.4
96.3
29.2
% Vergaderen en besluitvorming***
22.3
75.8
48.2
49.5
88.2
50.94
% Organisatie van activiteiten***
9.0
37.9
22.6
25.9
72.4
29.4
% Hulpverlenging,verzorging, ondersteuning***
79.5
64.5
83.1
93.7
84.3
82.3
% Administratief werk***
6.8
40.9
8.3
18.9
76.2
24.6
% Opleiding, bijscholing of voordrachten geven*
17.6
30.8
16.6
24.0
34.4
22.9
% Fondsenwerving***
31.7
47.7
46.6
54.9
79.8
50.5
% Klusjes opknappen***
8.7
28.9
21.7
36.3
60.8
30.3
Geen
46.4
46.2
26.7
11.0
13.6
25.1
Eén
45.5
37.4
55.2
64.3
44.1
53.1
Meer dan één
8.2
16.5
18.1
24.7
42.2
21.8
Onvoorwaardelijk
8.5
16.2
27.5
35.9
32.7
26.2
Kritisch
9.5
28.5
17.1
17.9
47.5
21.3
Betrouwbaar
54.1
24.6
42.2
28.9
11.7
33.8
Afstandelijk
27.8
30.8
13.2
17.3
8.1
18.6
Anciënniteit***
Frequentie***
Uren vrijwilligerswerk per maand***
Bestuursfunctie*** % bestuursfunctie Types vrijwilligersactiviteiten
Aantal hoofdactiviteiten***
Cultuur van de vrijwilliger***
χ2-statistiek:
* p < .01 ** p < .001 *** < .0001 * I = gelegenheidsbijdragers, II = Gevestigde bestuurders, III = Betrouwbare medewerkers, IV = Dienstgerichte kernvrijwilligers, V = Kritische sleutelfiguren
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bijlage 3. Maximum likelihood variantieanalyse van het passend logistisch regressiemodel voor stijlen van vrijwilligheid bij de vrijwilligers van Rode Kruis - Vlaanderen (N=652). Stijlen van vrijwilligheid L2
df
p
L2/df
15.90
4
0.0032
-
Geslacht
-
-
ns
-
Leeftijd
30.01
8
0.0002
3.75
Opleiding
-
-
ns
-
Leefsituatie
-
-
ns
-
Gezinsfase
-
-
ns
-
Verdienertype
-
-
ns
-
Socio-economische positie
14.65
4
0.0055
3.66
Socio-economische klasse
43.75
16
0.0002
2.73
Aantal wekelijkse werkuren
-
-
ns
-
Flexibiliteit in werkomstandigheden
27.13
12
0.0074
2.26
Kerkpraktijk
-
-
ns
-
Sociale participatie
-
-
ns
-
Frequentie van participatie
-
-
ns
-
Inzet voor ‘klassieke’ thema’s en doelgroepen
9.50
4
0.0497
2.37
Inzet voor ‘nieuwe’ thema’s en doelgroepen
-
-
ns
-
Protestactie
-
-
ns
-
‘Chequebook activism’
11.52
4
0.0213
2.88
Solidarisme
10.51
4
0.0327
2.63
Gerichtheid op lokale gemeenschap
-
-
ns
-
Gerichtheid op het helpen van anderen
Intercept
BIOGRAFISCHE INBEDDING
Affectieve bindingen
Economische bindingen
Sociale bindingen
Culturele bindingen
-
-
ns
-
Gerichtheid op religieuze / morele waarden -
-
ns
-
Religieuze overtuiging
-
-
ns
-
Hulpdienst
53.35
4
<.0001
13.34
Jeugd Rode Kruis
14.99
4
0.0047
3.75
Sociale Hulpverlening
-
-
ns
-
Leergangen
18.26
4
0.0011
4.56
Dringende Sociale Interventie
11.60
4
0.0206
2.90
Organisatorisch niveau van participatie
13.55
4
0.0089
3.39
Grootte van de lokale afdeling
33.28
8
<.0001
4.16
ORGANISATORISCHE KENMERKEN Rodekruisdienst waarin hoofdactiviteit
Aantal populatieprofielen=544, L2=1438.64, df=1E3, p=1.0000
| 67
68 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Stijlen van vrijwilligerswerk in Rode Kruis - Vlaanderen
Bijlage 4. Netto-effect van vrijwilligers- en organisatiegerelateerde variabelen op het behoren tot een bepaalde stijl van vrijwilligheid voor de vrijwilligers van Rode Kruis - Vlaanderen. (Passend logit model: de odds ratio’s zijn uitgedrukt als afwijkingen van het algemeen gemiddelde – N=652). Stijlen van vrijwilligheid * I
II
III
IV
V
21.32
8.91
19.39
35.37
15.01
16-30
2.69
-4.95
1.63
8.88
-8.24
31-50
2.02
4.43
-1.66
-6.53
1.73
50+
-10.07
1.40
-0.05
-5.50
14.22
Voltijds werkend
1.88
2.14
-6.73
-4.51
7.21
Andere
-1.75
-2.00
6.28
4.20
-6.74
Professional
7.84
2.90
-3.81
-5.95
-0.98
Routine hoofdarbeid
0.98
5.61
0.17
-6.95
0.18
Zelfstandige
-2.27
0.28
-0.48
14.26
-11.78
Arbeider
-12.19
-4.26
-4.48
21.57
-0.65
Nooit gewerkt
6.74
-3.83
9.47
-16.40
4.03
Flexibel
3.56
6.25
-2.60
-1.94
-5.26
Semi-flexibel
8.94
-0.80
10.93
-22.06
2.99
Regulier
-3.10
0.17
10.63
-5.92
-1.78
Niet werkend
-2.49
-2.57
-9.73
12.29
2.50
Neen
5.89
3.79
1.68
-10.20
-1.16
Ja
-2.34
-1.50
-0.67
4.05
0.47
Neen
-1.96
-1.74
-2.26
6.54
-0.58
Ja
2.94
2.61
3.39
-9.82
0.88
Matig tot zwak
4.89
-0.69
0.16
-2.25
-2.11
Sterk
-6.58
0.93
-0.22
3.02
2.85
< 25 vrijwilligers
7.59
4.10
9.81
-22.07
0.57
25-50 vrijwilligers
-0.88
6.04
-5.93
-1.74
2.52
Meer dan 50 vrijwilligers
-0.76
-4.88
2.31
5.15
-1.83
Enkel op lokaal vlak
-0.11
2.23
2.56
-1.88
-2.80
Ook op intermediaire / centrale niveaus
0.20
-3.87
-4.47
3.26
4.88
Geen hoofdactiviteit
10.06
5.03
1.24
-11.34
-4.99
Hoofdactiviteit
-10.57
-5.28
-1.30
11.91
5.25
Geen hoofdactiviteit
1.44
0.10
0.84
-0.26
-2.12
Hoofdactiviteit
-9.65
-0.68
-5.64
1.72
14.24
Geen hoofdactiviteit
0.28
0.10
-0.94
0.44
0.12
Hoofdactiviteit
-8.27
-3.00
28.13
-13.40
-3.47
Geen hoofdactiviteit
1.20
-0.23
-0.36
0.29
-0.90
Hoofdactiviteit
-14.66
2.85
4.37
-3.62
11.06
ALGEMEEN GEMIDDELDE Leeftijd
Socio-economische positie
Socio-economische klasse
Flexibiliteit in werkomstandigheden
Inzet voor ‘klassieke’ thema’s en doelgroepen
Inzet voor ‘nieuwe’ thema’s en doelgroepen
Solidarisme
Grootte lokale afdeling
Organisatorisch niveau van participatie
Rodekruisdienst waarin hoofdactiviteit Hulpdienst
Leergangen
Dringende Sociale Interventie
Jeugd Rode Kruis
* I = gelegenheidsbijdragers, II = Gevestigde bestuurders, III = Betrouwbare medewerkers, IV = Dienstgerichte kernvrijwilligers, V = Kritische sleutelfiguren
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 69
‘Assertiviteit maakt zichtbaar’ Kopstukken
Het vrijwilligerswerk en de politiek hebben een haat-liefde verhouding waarbij de politiek voornamelijk wordt gezien als financier. En geld is zelden de basis voor een warme verhouding. De verhoudingen zouden de komende jaren flink kunnen veranderen. Marry Visser-van Doorn vertelt over mogelijkheden en kansen voor vrijwilligerswerk en politiek. Assertiviteit en professionaliteit zijn daarbij de kernwoorden. Onderzoek kan de politiek overtuigen van het belang van vrijwilligerswerk. Interview door Wendy Stubbe
Wie vrijwilligerswerk zegt, zegt Marry Visser-van
missie Vrijwilligersbeleid daadwerkelijk sterk ge-
Doorn. Van jongs af aan is zij actief op zowel lokaal,
maakt. Haar mening: “Vrijwilligerswerk is een middel
provinciaal als landelijk niveau. Als voorzitter van de
om de samenhang in de samenleving en tussen ver-
Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen richtte zij
schillende groepen te versterken. Op lokaal niveau
zich vooral op emancipatie, mantelzorg en de positie
moeten gemeenten goede voorwaarden scheppen voor
van 50+-vrouwen. Visser: “De thema’s emancipatie
het vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld door het terugdrin-
en ontwikkelingssamenwerking hebben mij altijd
gen van wet- en regelgeving. Gemeenten zouden de re-
geïnteresseerd en hiervoor probeer ik me sterk te ma-
gisseur moeten zijn in het vormgeven en stimuleren
ken. De bond - ruim 78.000 leden in die tijd! - was een
van het vrijwilligerswerkbeleid en ook andere partijen
trendsetter op dit gebied.”
sturen in het leveren van ondersteuning van vrijwilli-
Als lid van de Tweede Kamer voor het CDA schreef
gerswerk.”
Marry Visser een notitie over vrijwilligersbeleid. Hierin pleitte zij voor een actievere rol van de overheid in
Kansen te over?
het ondersteunen van vrijwilligerswerk en vanaf 2004
Veel organisaties zien de huidige ontwikkelingen, zoals
heeft Visser zich hiervoor als voorzitter van de Com-
de komende Wet Maatschappelijke Ondersteuning, als
70 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kopstukken: Mary Visser-van Doorn
een bedreiging voor het vrijwilligerswerk. De angst
fessionaliteit nodig om met nieuwe allianties met poli-
voor teruglopende financiering is het meest te beluiste-
tiek, bedrijfsleven of onderwijs aan de slag te gaan.”
ren. Visser kan zich niet vinden in deze zogenaamde ‘bedreigingen’. “Het feit dat de overheid nu zo’n groot
Informatiestromen
beroep doet op vrijwilligers maakt dat vrijwilligers-
Binnen de Commissie Vrijwilligersbeleid is veel aan-
werk erkend wordt als een belangrijke actor. Dat is
dacht besteed aan de lokale verhoudingen tussen poli-
geen bedreiging, maar een kans. Organisaties zijn nu
tiek en vrijwilligerswerk. En hoewel Marry Visser
aan zet om tegenover de overheid hun voorwaarden
slechts voor een beperkte periode als voorzitter van de
aan te geven en richting te geven aan het vrijwilligers-
Commissie actief is geweest, heeft zij wel een aantal
werk. Het is goed om te zien dat er nieuwe initiatieven
nieuwe accenten kunnen leggen. Meer aandacht voor
ontstaan. Kijk eens naar al die goede en leuke (burger)
maatschappelijke stages, burgerinitiatieven, het be-
initiatieven die kansen zien en zich ergens sterk voor
drijfsleven en de maatschappelijke discussie over vrij-
maken.” Visser ziet ook de schaduwzijde: “Probleem is
willigerswerk. Vrijwilligerswerk is in haar ogen duide-
dat nieuwe (burger)initiatieven niet altijd op waarde
lijk een zaak voor alle maatschappelijke participanten:
worden geschat, onder andere door de overheid. Daar
“Mede door impulsen vanuit de Tijdelijke Stimule-
kunnen we iets aan doen door de goede voorbeelden te
ringsregeling Vrijwilligerswerk en de Commissie Vrij-
laten zien.” Een ander aandachtspunt is dat veel vrij-
willigersbeleid zie je dat er op brede schaal aandacht is
willigersorganisaties het liefst hun eigen boontjes dop-
voor vrijwilligerswerk. De informatiestroom binnen
pen. “Zij vragen niet snel om advies voor het ontplooi-
het veld en naar derden toe is heel breed geworden
en van nieuwe initiatieven binnen de nieuwe verhou-
door deze aandacht. Dat is niet zonder gevaar. Als we
dingen.”
deze informatiestromen niet bundelen, kanaliseren en toegankelijk maken, verliezen we deze kennis zodra de
Volgens Visser spelen de belangrijkste zaken voor het
aandacht voor het vrijwilligerswerk verdampt. Ik kies
vrijwilligerswerk zich vooral af op lokaal niveau. “Lo-
voor het bundelen van informatiestromen achter een
kale overheden en lokale organisaties moeten samen
loket en website waar verschillende actieve partijen in
wennen aan een nieuwe situatie. Hierin is het voor
het vrijwilligersveld zijn te bereiken.”
vrijwilligersorganisaties zaak assertiever te worden en op te komen voor hun eigen belangen, en moeten over-
Volgens Marry Visser is één van de waardevolle elemen-
heden een duidelijke regie voeren. Vrijwilligerswerk
ten van de Commissie Vrijwilligersbeleid het contact
moet bij de lokale overheid niet alleen in de sector wel-
met de wetenschap. “In deze denktank zijn bijzondere
zijn blijven hangen, maar integraal een plaats krijgen
contacten ontstaan tussen bijvoorbeeld IPO, Samenle-
binnen alle sectoren van de lokale overheid. Vrijwilli-
ving en Bedrijf, VNG en de Erasmus Universiteit. Dat
gerswerk heeft overal een rol.”
moet in ieder geval voor de komende vier jaar behouden worden om te kunnen werken aan verankering en ont-
Visser: “Gemeenten hebben oog en waardering voor
wikkeling van het vrijwilligerswerkbeleid. Maar niet al-
vrijwilligerswerk, maar verankering van beleid is wen-
leen op landelijk niveau is het van belang om ‘boven de
selijk. Het kan anno 2006 niet zo meer zijn dat een en
sectoren’ uit te stijgen, ook op lokaal niveau kunnen dit
ander afhankelijk is van een bevlogen wethouder,
soort innovatieallianties worden gesmeed.”
ambtenaar of coördinator van een steunpunt vrijwilligerswerk.” Naast de gemeente als regisseur is het aan
Blijvend overtuigen
de lokale steunpunten voor het vrijwilligerswerk om
Informatie, onderzoek en uitwisseling is dus belang-
de samenhang op lokaal niveau te versterken. Zij moe-
rijk voor het veld. Visser weet hoe politici ergens van
ten de makelaarsfunctie oppakken om overheid, be-
te overtuigen zijn. “Onderzoek kan een belangrijke rol
drijven, onderwijs en vrijwilligerswerk samen te bren-
spelen in het overtuigen van de politiek. De noodzaak
gen. Zij kunnen ook samen met gemeenten het vrijwil-
van aandacht voor vrijwilligerswerk, hoe logisch het
ligerswerkbeleid vorm te geven. Visser: “Om deze
ook lijkt, toon je alleen aan met harde feiten, empi-
rollen goed te kunnen vervullen zijn er echter wel
risch onderzoek. Praktisch onderzoek. Neem bijvoor-
meer kwaliteiten bij deze lokale steunpunten nodig.
beeld de projecten rondom maatschappelijke stage,
Coördinatoren van steunpunten hebben de juiste pro-
deze krijgen de komende jaren vorm in veertig pilot-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 71
projecten. Onderzoek en evaluatie in deze proeftuin
Marry Visser blijft hameren op duurzaamheid. “Blij-
kan het succes bepalen van maatschappelijke stage in
vende aandacht voor vrijwilligerswerk en de onder-
de rest van Nederland. Wat spreekt jongeren aan en
steuning daarvan is noodzakelijk om te zorgen dat het
wat is de rol van vrijwilligerswerk voor deze jongeren.
niet naar de achtergrond verdwijnt. Voortdurende pu-
Dergelijke (praktische) weergaven spreken politici
bliciteit over vrijwilligerswerk is nodig om de aan-
aan, die willen resultaten die hun inzicht geven in de
dacht van de afgelopen jaren vast te houden. Experi-
slagingskans, die hun aangeven hoe iets in zijn werk
menten en praktisch onderzoek vormen hiervoor een
gaat.”
prima handvat.” Verbeter het imago van vrijwilligerswerk. Met concrete cijfers, heldere initiatieven en bijna commerciële aandacht en lobby, dat lijkt Vissers motto.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 73
Wenken om te overleven In de hoogtijdagen van de verzuiling vormde het aangesloten zijn bij een organisatie bij grote delen van de Nederlandse bevolking een vanzelfsprekende uitbreiding van de kerkgemeenschap waartoe men behoorde, een soort voortzetting van de theologie met andere middelen. Via groepsintegratie conformeerde men zich aan de strevingen van zijn organisaties. Met het geboren worden binnen een levensbeschouwelijke zuil was tevens het lidmaatschap gegeven van een heel scala aan verenigingen en organisaties die met de betreffende zuil verbonden waren: de krant die men las, de vakbond en omroep waarbij men was aangesloten, de school waar men zijn kinderen heen stuurde, de club waar men op zaterdag een balletje trapte, de vrouwenvereniging waar moeder op sommige avonden naartoe ging. Die tijd is voorbij en ervan uitgaan dat een dergelijke levenslange trouw ooit
Boekbespreking
weer vat zal krijgen op nieuwe generaties, is wachten op Godot.
Joep de Hart
De meeste van de huidige maatschappelijke organisa-
(het rapport Landelijk verenigd: grote ledenorganisaties
ties hebben niet langer een godsdienstige, laat staan
over ontwikkelingen op het maatschappelijk middenveld,
kerkelijke achtergrond. Zij kunnen niet rekenen op de
Den Haag: SCP, 2005, ISBN 90-377-0126-4). De concur-
onvoorwaardelijke loyaliteit van traditionele groepen
rentie tussen clubs, verenigingen en organisaties om
of subculturen en missen de vanzelfsprekende aanslui-
de aandacht van potentiële leden en donateurs is de af-
ting bij de leefwereld en sociale netwerken van die
gelopen decennia verscherpt. Periodiek moeten ze het
groepen, die zo lang typerend is geweest voor het oude
kistje op om de aandacht van een kritisch en veelei-
verenigingsleven.
send publiek te trekken. Gelukkig is er nu een boek
Een vakkenvuller bij Albert Heijn leert al op zijn eerste
verschenen dat daarbij van veel nut kan zijn: De vereni-
werkdag het belang van een aantrekkelijke uitstalling
ging op survival. Overlevingsstrategieën voor hedendaagse
van de koopwaar. Zo leert hij de meest verse producten
verenigingen, van Marike Kuperus.
achteraan te zetten (het zogenaamde ‘fifo-en’), zodat zijn baas niet met bedorven etenswaren blijft zitten.
Midas Dekker heb ik ooit het verhaal horen vertellen
Verder wordt hij bijvoorbeeld gevraagd te ‘spiegelen’,
over iemand die er met zijn vriend, een echte vogelaar,
dat wil zeggen aantrekkelijke dingen naar voren te ha-
op uit trok om de beestjes in het wild te observeren.
len. De spullen stelt hij diagonaal in de vakken op, zo-
Plotsklaps raken zij ergens op een dijk omringd door
dat de voorraad kleiner lijkt voor de klant en zijn bege-
een enorme zwerm roodzwarte vogels. “Wat zijn dat
righeid wordt gewekt. Het zijn voorbeelden van een
nou!?”, roept de zondagsobservator naar zijn vriend.
aanpak waarvoor ook verenigingen de afgelopen de-
Waarop deze terugschreeuwt: “Dat kan ik niet zien! Ze
cennia, veelal door schade en schande wijs geworden,
zijn te dicht bij!” Dat is de positie waarin de onderzoe-
meer oog hebben gekregen. Dat blijkt uit onlangs ver-
ker nogal eens dreigt te vervallen. Zolang hij de zaken
scheen studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau
vanaf een afstandje kan observeren, weet hij typerin-
74 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Boekbespreking
gen te geven, lijnen te trekken, verschillen te identifi-
Vroeger sloot het lidmaatschap van een vereniging
ceren, verklaringen aan te dragen. Maar hij is minder
naadloos aan bij het levensbeschouwelijke milieu of de
geschoold in het redeneren vanuit alledaagse prakti-
maatschappelijke positie van mensen (zie boven). Dat
sche beslommeringen en concrete problemen die zich
is niet langer het geval. Het lidmaatschap van een ver-
daar aandienen.
eniging heeft tegenwoordig het karakter van een ruil-
Marike Kuperus heeft daarvoor wel de juiste achter-
overeenkomst: men sluit zich aan omdat de vereniging
grond. Zij is verbonden aan CIVIQ, het kennis- en ad-
iets aantrekkelijks heeft te bieden en is bereid daar iets
viesbureau voor vrijwilligerswerk, en put voor haar
(contributie, vrijwilligerswerk) tegenover te stellen.
boek uit een brede ervaring als senioradviseur bij dit
Maar vanzelfsprekend is de relatie niet, en zij wordt
bureau. Haar doelstelling en aanpak zijn complemen-
periodiek opnieuw gewogen. Hoofdstuk 3 gaat in op de
tair aan die van de genoemde SCP-studie. Daarin gaat
beperkingen en mogelijkheden die de nieuwe situatie
het om theoretische invalshoeken, grootschalige socia-
met zich meebrengt en doet dit - zoals steeds - weer
le ontwikkelingen en algemene verschuivingen bij
voor uiteenlopende soorten verenigingen. In de litera-
(grote) maatschappelijke organisaties. Die passeren
tuur wordt steeds weer getamboerd op twee functies
ook in het boek van Kuperus de revue, maar daarnaast
van het verenigingsleven. De eerste is de vorming van
besteedt zij veel aandacht aan de dagelijkse praktijk en
sociaal kapitaal ofwel gemeenschapszin: mensen ko-
worden inzichten en begrippen uit de relevante organi-
men via het verenigingsleven tot onderling vertrou-
satiesociologische literatuur bondig en helder uitge-
wen en samenwerking, wat het zoeken naar oplossin-
legd.
gen voor collectief ervaren problemen vergemakkelijkt. De tweede functie heeft betrekking op het
De Nederlandse civil society (hier te lande wel aange-
democratisch potentieel dat verenigingen vertegen-
duid als ‘het maatschappelijk middenveld’) is het do-
woordigen via, onder andere, het leren van politieke
mein van de zogenaamde vrijwillige associaties: ver-
basisvaardigheden. In hoofdstuk 4 worden de interne
enigingen en organisaties waartoe mensen zijn aange-
democratische processen binnen verenigingen geana-
sloten vanuit hun eigen, vrije keuze. Over die
lyseerd.
organisatievormen heeft Marike Kuperus een informa-
De groei van een vereniging gaat ook gepaard met een
tief boek geschreven. De overlevingsstrategieën die zij
toenemende differentiatie tussen besluitvormende, be-
verenigingen aanreikt zijn gebaseerd op de drie ‘o’s’
stuurlijke en uitvoerende verantwoordelijkheden.
van Onderscheiden, Onderkennen en Ontvlechten.
Daarover gaat hoofdstuk 5, waarin speciaal aandacht
Feitelijk voegt het boek er daar voortdurend op over-
wordt besteed aan het uitbesteden van werkzaamhe-
tuigende wijze nog één aan toe. Die staat voor ‘ogen en
den aan professionals. In navolging van de bekende
oren open houden’ voor de bredere maatschappelijke
Britse managementgoeroe Charles Handy onderscheidt
ontwikkelingen. Zij vormen het krachtenveld waarbin-
Kuperus drie kernprocessen in vrijwilligersorganisa-
nen de verenigingen zullen moeten functioneren.
ties: ‘voor-ons-door-ons’, dienstverlenen en campagne
Het boek start dan ook met een soort fylogenese en or-
voeren. Hoofdstuk 6 gaat uitgebreid in op de wijzen
thogenese van het verenigingswezen. In hoofdstuk 1
waarop deze kernprocessen georganiseerd kunnen
wordt de ontwikkeling van de vereniging van haar ge-
worden door verenigingen. De gevaren van ‘verste-
boorte tot en met haar verstening op latere leeftijd ge-
ning’ en de onvermijdelijkheid van veranderen lopen
schetst; in hoofdstuk 2 gaat het om historische maat-
als een rode draad door het boek. In hoofdstuk 7 pas-
schappelijke processen als achtergrond voor de opkomst
seert een aantal aspecten en voorwaarden van veran-
en verbreiding van het verenigingswezen. Kenmerken,
deringsprocessen in verenigingen de revue; voor elk
processen en problemen die verbonden zijn met de ach-
van de betrokkenen worden de implicaties nagegaan.
tereenvolgende fasen die een vereniging doormaakt en
De meeste verenigingen zijn niet alleen ledenorganisa-
die spelen bij uiteenlopende typen verenigingen komen
ties, maar ook vrijwilligersorganisaties. Op de positie
ter sprake, evenals de verschillen tussen ledenmanage-
van vrijwilligers, de verschillende typen vrijwilligers
ment en programmamanagement. Een aantal trends
en stijlen van vrijwilligersmanagement wordt uitge-
(gesignaleerd en geanalyseerd door het Sociaal en Cultu-
breid ingegaan in hoofdstuk 8. Het boek sluit af met
reel Planbureau) die ook repercussies hebben voor het
een hoofdstuk met nuttige juridische tips.
verenigingsleven, wordt samengevat.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 75
De vereniging op survival lijkt toch vooral bruikbaar
signalering van een beperking. Wie deze in het achter-
voor bestuurders bij kwesties die in grotere organisa-
hoofd houdt, heeft nu de beschikking over een rijk
ties spelen. Kuperus ontleent daaraan ook haar voor-
boek, dat helder is geschreven en fraai vormgegeven,
beelden, onder andere in de vorm van de (instructieve)
en dat interessante informatie biedt voor uiteenlopen-
verhalen die vertegenwoordigers van zes organisaties
de betrokkenen bij het verenigingsleven.
vertellen: het CNV, 3VO, NBvP, de PvdA, HCC en NebasNsg. De hier gepresenteerde adviezen en modellen
Marike Kuperus (m.m.v. K. van der Pijl, B. Wams, I.
lijken slechts beperkt toepasbaar voor de wijkvereni-
Wilbrink en H. van Zenderen); De vereniging op survi-
ging of de plaatselijke volleybalclub en oranjevereni-
val. Overlevingsstrategieën voor hedendaagse verenigin-
ging. Dat is niet als kritiek bedoeld, maar slechts als de
gen. Utrecht: CIVIQ, 2005 (ISBN 90-72934-35-0).
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Summaries Dimensions of participation: ethnic minorities and volunteering Jeanine Klaver Based on a large scale survey in four cities in the Netherlands, this article shows that participation in formal voluntary work by members of ethnic minority groups is significantly lower than participation rates of the native population. This is especially true for immigrants of Turkish and Moroccan origin, for poorly skilled minorities and for younger generations. Low participation rates in formal voluntary work is however compensated by high levels of informal volunteer aid among ethnic minority groups. Various explanations are offered to account for the low levels of participation in formal voluntary work. Unfamiliarity with formal voluntary work, an insecure socio-economic position of minority groups and a lack of access to relevant networks affect participation rates. Voluntary organizations on the other hand are not always welcoming volunteers with a different cultural background. Even those organizations who are willing to recruit minority volunteers often lack effective methods to do so.
Across the border: volunteering policy in Flanders, Belgium Guy Redig This article creates a comprehensive frame of references on voluntary work in Belgium and Flanders. After defining it as a multidimensional form of societal capital, it explores, measures and evaluates the efforts of the governments involved: the country, the Flemish community and the local authorities. It rises the challenge to combine a voluntary-driven policy with a more common sector-driven (youth, sports, welfare, health, culture) approach.
Towards Understanding Episodic Volunteering Ram A. Cnaan / Femida Handy Episodisch vrijwilligerswerk is de term, geïntroduceerd door McDuff in 1990, waarmee allerlei vormen van eenmalig of korter durend vrijwilligerswerk worden geduid. De verschillende vormen van episodisch vrijwilligerswerk worden geplaatst op een frequentie continuüm. Tevens worden verschillende kenmerken van episodische vrijwilligers besproken en consequenties voor vrijwilligersmanagement gepresenteerd. Opgeroepen wordt tot meer onderzoek naar dit uiterst relevante fenomeen.
| 77
78 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
The mosque as a volunteer organisation. A nex player in civil society René Edinga, Lily Sparnaay, Ina Wilbrink Activities of Dutch mosques are at the centre of public debate, however seldom from the perspective of the mosque as a volunteer organisation. This article summarizes the results of a study by CIVIQ and IHSAN of the ‘social activities’ - as opposed religious activities - performed by 120 mosques and their affiliated organizations. In the realisation of these activities most mosques rely heavily on volunteer effort. In recruiting and managing their volunteers mosques face problems partly similar to other volunteer organizations.
Experimenting with service learning: community service as teaching tool Lucas Meijs / Judith van der Voort Service learning is an example of the methods to connect universities, learning and voluntary effort. In contrast to ‘just’ community service, service learning starts mostly with the learning objective of a regular course. This course or a part of it is/was translated into relevant voluntary effort. The article presents four experiments at the RSM Erasmus University. An analysis of is given of the place and development of service learning within the curriculum. Ideas for further developing service learning are presented.
Styles of volunteering with the Flemish Red Cross. Empirical probing of a new conceptual model Lesley Hustinx Volunteers at the Flemish Red Cross are not a homogeneous group. Based upon a general question regarding different styles of volunteering, an existing group of volunteers is clustered into types. Volunteering is presented as a multilevel, multidimensional’ and multiform phenomenon. Volunteers in the Flemish Red Cross e.g. differ in their identification with the organization, their acceptance of organizational practices and the amount of time they give. Organizations need to understand that there is not one dominant style of volunteering.
Summaries
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 79
Over de auteurs Dr. Jeanine Klaver Jeanine Klaver studeerde sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1997 promoveerde zij aan diezelfde universiteit op een proefschrift naar internationale arbeidsmigratie naar de Verenigde Staten. Sinds 1998 is zij als senioronderzoeker/onderzoeksmanager werkzaam bij Regioplan beleidsonderzoek BV, binnen het cluster bevolking en integratie. Binnen Regioplan verricht zij met name onderzoek naar de arbeidsmarktintegratie van allochtonen, inburgering en andere aspecten met betrekking tot de integratie (onderwijs, maatschappelijke participatie) van leden van minderheidsgroepen.
Guy Redig Guy Redig (Antwerpen, 1953) is adjunct-kabinetschef van Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd en Sport. Daarvoor werkte hij in de bijzondere jeugdzorg (1976-1980), als jeugdconsulent van de stad Mechelen (1980-1990), afgevaardigde beheerder van de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (1990-2000) en projectverantwoordelijke bij de Koning Boudewijnstichting (2000-2004). Studeerde orthopedagogiek, agogiek en is doctor in de sociale wetenschappen (KU Nijmegen). Doceert (Karel de Grote-Hogeschool en Erasmushogeschool) en publiceert over jeugd-, cultuur- en overheidsbeleid.
Dr. Ram A. Cnaan Ram Cnaan is a professor, associate dean for research, and chair of the Doctoral Program in Social Welfare and director of the Program for Religion and Social Policy Research (PRSPR) at the University of Pennsylvania, School of Social Policy and Practice. Dr. Cnaan has published numerous articles in scientific journals on a variety of social issues and volunteering. He is the author of The Newer Deal: Social Work and Religion in Partnership (Columbia University Press, 1999) and The Invisible Caring Hand: American Congregations and the Provision of Welfare (New York University Press, 2002).
Dr. Femida Handy Femida Handy is a professor at the University of Pennsylvania, School of Social Policy and Practice. She received her doctorate from York University Toronto, Canada. Her doctorate won the prestigious ARNOVA reward and was written in the economics of the nonprofit sector. She has published widely in this filed, including an award winning article in the Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly. She publishes in many nonprofit journals on volunteering and others aspects of the nonprofit sector. Her forthcoming book is based on a study of women’s NGO’s in India.
René Edinga René Edinga werkt als adviseur/projectleider bij CIVIQ. Hij studeerde aan de Akademie Mens-Arbeid in Tilburg, richting Arbeidsvoorziening en aan de Hogeschool West-Brabant in Breda, richting Cultureel Werk. Voorheen was hij werkzaam in de zorg en arbeidsbemiddeling, en bij het Nederlands Astma Fonds. Binnen CIVIQ houdt hij zich hoofdzakelijk bezig met lokaal beleid, lokale steunpunten vrijwilligerswerk, wet- en regelgeving, kwaliteit, vrijwilligersbeleid en FreeFlex.
80 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Over de auteurs
Drs. Ina Wilbrink Ina Wilbrink is als tekstschrijver/redacteur werkzaam bij CIVIQ. Ze studeerde andragologie aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam in de zorgsector, onder meer als beleidsmedewerker bij een landelijke vrijwilligersorganisatie. Recente CIVIQ-publicaties waaraan zij meewerkte zijn onder meer het Trendrapport Vrijwilligerswerk 2004-2005 en De vereniging op survival, Overlevingsstrategieën voor de hedendaagse vereniging.
Drs. Lily Sparnaay Lily Sparnaay studeerde filosofie, was werkzaam als consulent bij de landelijke UVV en als documentalist en redacteur bij NOV. Werkt nu zelfstandig als schrijver/redacteur, trainer (o.a. morele oordeelsvorming voor Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam) en als leider van Socratische gesprekken.
Prof. dr. Lucas C.P.M. Meijs Lucas Meijs is bijzonder hoogleraar ‘Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen’ aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hij doceert een master elective non-profitmanagement en geeft verschillende colleges over relaties tussen het bedrijfsleven en non-profitorganisaties. Zijn onderzoek concentreert zich op vrijwilligersmanagement, maatschappelijk betrokken ondernemen en de veranderingen in de non-profitsector. Lucas Meijs is voorzitter van het wijk-overleg-platform ‘s Graveland in Capelle a/d IJssel en van de adviesraad van het Steenkamp Instituut. Verder is hij lid van de raden van advies van onder andere Scouting Nederland, Stichting Goed Bestuur en X-zorg. Hij is lid geweest van de landelijke Commissie Vrijwilligersbeleid.
Drs. Judith M. van der Voort Judith van der Voort is werkzaam als onderzoeker binnen de vakgroep Business-Society Management aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Zij wil gaan promoveren op het onderwerp ‘Maatschappelijk betrokken ondernemen van multinationals’. Zij is afgestudeerd in de Bedrijfskunde en schreef haar scriptie over partnerschappen tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties. Haar onderzoeksinteresses liggen onder meer bij werknemersvrijwilligerswerk, het strategisch inzetten van maatschappelijk betrokken ondernemen, en de maatschappelijke betrokkenheid van universiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van service learning.
Dr. Lesley Hustinx Lesley Hustinx (1975) is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan het departement sociologie van de Katholieke Universiteit Leuven, België. In december 2003 promoveerde ze op basis van haar onderzoek naar stijlen van vrijwilligerswerk bij het Vlaamse Rode Kruis. Daarnaast verrichtte ze ook onderzoek naar jongeren en vrijwilligerswerk, en werkte ze mee aan een internationaal vergelijkende studie naar de publieke perceptie van vrijwilligerswerk. In april 2005 bekroonde het European Consortium for Political Research (ECPR) haar onderzoekswerk over het Rode Kruis met de jaarlijkse Rudolf Wildenmannprijs. Deze prijs wordt toegekend aan een jonge onderzoeker die de beste paper presenteert tijdens de jaarlijkse ECPR Joint Sessions of Workshops.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 81
Aanbevolen literatuur De vereniging op survival Overlevingsstrategieën voor hedendaagse verenigingen Kuperus, M. Uitgave: CIVIQ; Utrecht 2005 ISBN: 9072934350 Samenvatting: De binding van burgers aan verenigingen verandert. De moderne vereniging is veelal een achterbanorganisatie, waarbij het grootste deel van de leden niet actief is. Klantenbinding wordt dan belangrijker dan de ledenband. Analyse en overlevingsstrategieën voor de brandende kwesties in de moderne vereniging: vergrijzend kader, stroef functionerende verenigingsdemocratie, veranderende verhouding tussen bestuur en professionele werkorganisatie.
A way of life Black and minority ethnic diverse communities as volunteers Reilly, C. Uitgave: Volunteer Development Scotland; Stirling 2004 ISBN: 1899301461 Samenvatting: Onderzoek naar de opvattingen over vrijwilligerswerk in de allochtone gemeenschappen van Schotland. Het vrijwilligerswerk blijkt in deze gemeenschappen informeel van karakter te zijn en met een sterk religieuze component.
Landelijk verenigd Grote ledenorganisaties over ontwikkelingen op het maatschappelijk middenveld Civil society en vrijwilligerswerk IV Hart, J. de Uitgave: Sociaal en Cultureel Planbureau; Den Haag 2005 ISBN: 9037701264 Samenvatting: Beschrijft de actuele veranderingen in het Nederlandse maatschappelijk middenveld. Bij meer dan honderd organisaties zijn de aantallen leden en/of donateurs vanaf 1980 in kaart gebracht. Met de uitkomsten van bevolkingsenquêtes en een apart onderzoek onder tientallen grote organisaties is onderzocht of verenigingen kampen met een dalend percentage actieve leden en vrijwilligers, en wat dit betekent voor het democratische en sociale gehalte van de samenleving.
A Sense of Belonging Cultural Values as Motivators for Volunteering Münz, A. Uitgave: Amsterdam 2004 Samenvatting: Deze scriptie beschrijft hoe de culturele waardenoriëntaties van individualisme en collectivisme invloed uitoefenen op verschillen in intrinsieke motivatie voor vrijwilligerswerk. Met name is uitgewerkt hoe meer aandacht voor relationele waarden de participatie van allochtone vrijwilligers in autochtone organisaties zou kunnen bevorderen.
82 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Aanbevolen literatuur
Sustained volunteerism Justification, motivation and management Renes, R.J. Uitgave: Kurt Lewin Instituut; Amsterdam 2005 Samenvatting: Proefschrift over de individuele drijfveren voor georganiseerd vrijwilligerswerk, de intrinsieke motivatie van vrijwilligers. Drie aspecten worden daarbij onderzocht: de verschillen in motieven en attitudes tussen vrijwilligers en beroepskrachten, de invloed van de intrinsieke behoeften van de vrijwilliger en de werkomgeving op zijn motivatie en de invloed van het management en het vrijwilligersbeleid hierop.
Lokaal ondersteuningsbeleid voor vrijwillig engagement in Vlaanderen en Brussel Plas, H. en Tijskens, E. Uitgave: Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten; Brussel 2004 Samenvatting: Inventarisatie van in hoeverre het vrijwilligerswerkbeleid lokaal aanwezig is en hoe er mee omgegaan wordt door Vlaamse en Brusselse lokale besturen. Een eerste verkennende stap in het antwoord op belangrijke vragen: Vinden lokale besturen het vrijwilligerswerk belangrijk? Hoe ondersteunen zij het en hoe wordt dit beleidsmatig vertaald? Welke knelpunten ervaren ze en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst?
The resilient society On volunteering, civil society and corporate community involvement in transition Meijs, L. Uitgave: ERIM; Rotterdam 2004 ISBN: 9058920003 Samenvatting: Tekst van de oratie van Lucas Meijs bij het aanvaarden van het ambt van bijzonder hoogleraar met als leeropdracht ‘Vrijwilligerswerk, Civil Society en ondernemingen’.
A Loss of Credibility: Patterns of Wrongdoing Among Nongovermental Organizations Gibelman, M. en Gelman, S.R. In: Voluntas 15(2004)5(p.355-377) Uitgave: Institute for Volunteering Research; London 2004 ISSN: 1465-4067 Samenvatting: Analyse vanuit een internationaal perspectief van een aantal incidenten en schandalen waarbij non-gouvernementele organisaties (ngo’s) betrokken zijn.
Partnerships in Perspective About sustainable relationships between companies and voluntary organisations Voort, J.M. van der en Meijs, C.P.M. In: The Nonprofit Review 4(2004)1(p.9-18) Uitgave: Japan NPO Research Association; Osaka 2004 ISSN: 1346-4116 Samenvatting: Er zijn tot op heden in Nederland nog weinig voorbeelden van duurzame samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en vrijwilligersorganisaties bekend. Een tweetal benaderingswijzen om tot dergelijke verbanden te komen worden vergeleken: de directe en de indirecte benaderingswijze, waarbij makelaars bemiddelen tussen bedrijven, organisaties en de lokale overheid.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kalender 24 mei 2005
Kapitaal voor sociaal Meervaart, Amsterdam. Georganiseerd door Zorg & Welzijn. Inlichtingen: Henny Mientjes-Rees, tel. (070) 441 51 88 14-16 juli 2005
The Communities We Serve: Building Capacity for Impact Chicago, USA. Georganiseerd door de National Council of Nonprofit Associations en de Alliance for Nonprofit Management. (www.ncna.org/2005conference) 26 september 2005
Een ander gezicht: vrijwillige inzet ingekleurd!? Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Georganiseerd door Vereniging NOV en Interculturaliseringsprogramma STAP TWEE van CIVIQ en FORUM. Inlichtingen: CIVIQ, Silvie Janssen, tel. (030) 750 90 46 29 september-2 oktober 2005
14th European Workshop on Volunteer Action, Active Citizenship in Europe (Volonteurope 2005) Berlijn, Duitsland. Georganiseerd door CSV Europa. (www.volonteurope.org.uk) 12-13 oktober 2005
European Volunteering Assembly Wolverhampton, Groot-Brittannië. Georganiseerd door Volunteering England. (http://www.volunteering.org.uk) 2-4 november 2005
IATUR 2005 Halifax, Canada. Georganiseerd door The International Association for Time Use Research. 2-5 november 2005
2005 International Conference on Volunteer Administration (ICVA) Jacksonville, Florida, USA. (http://www.avaintl.org/education/conference.html) 24 november 2005
Conferentie vrijwilligerscentrales Eenhoorn, Amersfoort. Georganiseerd door CIVIQ. Inlichtingen: Jolanda Elferink, tel. (030) 750 90 59
| 83
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Review proces 1 Indienen van een voorstel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie een voorstel voor een artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit voorstel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie. In onderling overleg wordt een tijdpad afgesproken om te komen tot een concept-artikel. 2 Indienen van een (concept-)artikel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie ook direct een (concept-)artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit (concept-)artikel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een beargumenteerde afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie, inclusief een tijdpad tot plaatsing. De redactie kan verzoeken om een grondige herziening van de tekst, waarbij de volgende versie weer als concept-artikel in behandeling zal worden genomen, of tot kleinere herzieningen. In het laatste geval zal daarna tot publicatie worden overgegaan. De redactie houdt zich het recht voor om extern advies te vragen over voorstellen en (concept-)artikelen. De redactie geeft geen garanties met betrekking tot plaatsing. De plaatsbepaling bij de artikelen is onder verantwoordelijkheid van de redactie en wordt niet eerst besproken met de betreffende auteurs van het artikel.
| 85
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 87
Richtlijnen voor auteurs Kopij voor ViO bestaat uit vijf onderdelen (per e-mail aanleveren, in Word; lettergrootte 12 punten, regelafstand 1,5) 1. De tekst van het artikel zelf. 2. Een Engelstalige titel en summary (d.w.z. een pakkende samenvatting van ca. 100 woorden). 3. Een alfabetisch gerangschikte lijst van publicaties waarnaar wordt verwezen. 4. Een relevante personalia. 5. Figuren met onderschriften. Geef in uw bijdragen aan waar de figuren moeten komen; verwerk de figuren niet in het artikel. N.B. Alleen ‘volledige’ kopij kan worden beoordeeld door de redactie. Eindversies van de artikelen die voor publicatie geaccepteerd zijn, dienen ook op diskette of per e-mail te worden aangeleverd. Aanwijzingen voor het artikel zelf • De maximale lengte van het artikel is tussen 3000 en 5000 woorden, excl. literatuurlijst. • De tekst links laten lijnen, dus niet uitvullen. • Gebruik de officiële spelling (Het Groene Woordenboek, 2002). • Gebruik geen voetnoten en zo weinig mogelijk eindnoten. Nootcijfers in de tekst tussen blokhaken zetten. Noottekst niet koppelen aan het nootcijfer, maar als ‘platte tekst’ na het artikel plaatsen. • Tabellen niet in de tekst plaatsen, maar apart aanleveren. In de tekst aangeven waar de tabellen moeten worden geplaatst. Tabellen niet opbouwen met kolommen, maar met tabs tussen de cijfers. • Gebruik geen afkortingen (dus geen ‘blz.’, maar ‘bladzijde’). • Schrijf in de tekst getallen t/m tien voluit. • Laat alinea’s inspringen. • Gebruik dubbele aanhalingstekens bij citaten en in andere gevallen enkele aanhalingstekens. • Voorzie de tekst van tussenkopjes en gebruik geen witregels zonder tussenkopjes. • Maak duidelijk onderscheid tussen de verschillende tussenkopjes: tussenkopjes van de eerste orde vet, die van de tweede orde cursief. • Verwijzing van literatuur in de tekst door middel van auteursnaam en jaartal. • Verwijzing van citaten: auteur, jaartal en paginanummer. Titelbeschrijving/literatuurlijst Gebruik de volgende wijze van titelbeschrijving (conform APA-richtlijnen): Hollander, S.J. van den (1985). Verzuiling in de twintigste eeuw. Utrecht: Uitgever. Toorts, A.B. (1994). ‘Top ten’ strategic goals: A new approch to the classification of female occupations. American Journal of Home Management, 30, 107-121.