ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk
Jaargang 5, nr. 1
Utrecht, augustus 2008
Vrijwillige Inzet Onderzocht (ViO) Wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk Vrijwillige Inzet Onderzocht is een gezamenlijk initiatief van Erasmus Universiteit Rotterdam en MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Redactie Linda Bridges Karr, Astrid Bruin, Bas Delleman, Silvie Janssen, Theo van Loon, Lucas Meijs en Marijke Steenbergen Redactiesecretariaat MOVISIE Postbus 19129 3501 DC Utrecht T 030 789 21 53 F 030 789 21 11 E
[email protected] Abonnementen Caravel Publishing Postbus 12435 1100 AK Amsterdam E
[email protected] Opzeggingen schriftelijk vóór 1 november van het lopende kalenderjaar Abonnementsprijs € 25,00 per jaar Vormgeving & productie Caravel Publishing, Amsterdam Drukwerk Alfabase, Alphen a/d Rijn ISSN 1573-3785 Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen uitsluitend na schriftelijke toestemming van de rechthebbende. ViO Vrijwillige Inzet Onderzocht Is een wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk. ViO zal openstaan voor bijdragen op wetenschappelijk niveau en publiceert uitsluitend oorspronkelijke bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen te weigeren die (ook) elders zijn of zullen worden gepubliceerd.
ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Inhoud
Redactioneel .................................................................................................................... 5 1. Is de vrijwilliger van de toekomst een professional? .................................................. 7 Jeroen Devilee
2. Zoektocht naar buurtzorg .......................................................................................... 17 Anita Peters en Ina Wilbrink
3. Vrijwilligers langs de meetlat? .................................................................................. 27 Helga Dekker en Jos Mevissen
4. A Cultural Anomaly .................................................................................................... 37 Nancy L. Macduff en F. Ellen Netting
5. De idealen spreken voor zich: maatschappelijke stage in Nederland geëvalueerd.. 47 Linda Bridges Karr en René Bekkers
Serie Kopstukken: Erica Terpstra .................................................................................. 59 Ronald Hetem
Boekbespreking.............................................................................................................. 63 Summaries .................................................................................................................... 65 Over de auteurs .............................................................................................................. 67 Aanbevolen literatuur .................................................................................................... 69 Kalender ........................................................................................................................ 71 Review process .............................................................................................................. 73 Richtlijnen voor auteurs ................................................................................................ 74
|3
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|5
Redactioneel Met dit nummer gaat ViO haar eerste lustrum in. Dat
Vooruitkijkend betekent dit dus dat de redactie zich dit
betekent een moment van achterom en vooruit kijken.
jaar gaat beraden op een betere disseminatie van de
Achterom kijkend zijn er acht reguliere nummers en
ViO-artikelen. Daarbij zal, dat kan bijna niet anders,
één special issue verschenen. In de presentatie over
een internetvorm van bijvoorbeeld oudere artikelen
vier jaar ViO tijdens de onderzoeksdag 'Vrijwilligers-
een belangrijke rol kunnen spelen. Vooruitkijkend valt
werk' van begin 2008, is de oogst van acht reguliere
ook op dat de Engelse equivalent van ViO, Voluntary
nummers van ViO duidelijk gemaakt. Een vlotte scan
Action, het volledig virtueel gaan niet heeft overleefd.
laat zien dat 10 artikelen zich vooral richten op het ver-
Het Amerikaanse International Journal on Volunteer
schijnsel individuele vrijwilligers, 16 artikelen als fo-
Administration daarentegen lijkt een goede vorm te
cus hebben de vrijwilligersorganisaties, terwijl 21 arti-
hebben gevonden (www.ijova.org) net zoals e-volun-
kelen gaan over trends, ontwikkelingen en dergelijke
teerism (www.e-volunteerism.com). Enfin, u hoort
in het vrijwilligerswerk. Auteurs komen uit allerlei
meer van ons...
verschillende instituties zoals universiteiten, onderzoeksbureaus, vrijwilligersorganisaties en ondersteu-
In deze ViO vindt u in ieder geval vier Nederlandse arti-
ningsorganisaties. De artikelen zijn duidelijk anders
kelen, waarvan er een langer is dan gebruikelijk en een
van vorm dan wat er verder over vrijwilligerswerk ver-
Engelstalig artikel. Dit nummer van ViO voegt weer
schijnt.
een aantal interessante en spannende artikelen toe.
Maar, het grote minpunt is toch dat de artikelen uit
Veel plezier bij het lezen (en gebruiken) van deze ViO.
ViO slechts weinig (b)lijken te worden gebruikt in het
Mocht u willen reageren of suggesties hebben:
Nederlandse vrijwilligerswerk. Er zijn weinig hits te
wij horen graag van u via Henriëtte Bakker
vinden via google of google scholar.
(
[email protected]).
6 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
1
Is de vrijwilliger van de toekomst een professional?
plaatsbepaling Silvie Janssen, manager MOVISIE Gaat de professionaliteit van vrijwilligers in de extramurale zorg in de toekomst veranderen als gevolg van een aantal ontwikkelingen? Op deze vraag probeert Devilee in zijn artikel ‘Is de vrijwilliger van de toekomst een professional?’ een antwoord te geven. We weten al jaren dat het aantal complexe zorgvragen toeneemt, dat het tekort aan vrijwilligers in de zorg groter wordt en dat de hulpverlening aan allochtone ouderen door hun kinderen in de toekomst op een breekpunt kan komen. Ook zien we dat vrijwilligers steeds meer een deel van de persoonlijke verzorging van beroepskrachten overnemen. Interessant om te lezen is dat Devilee vervolgens een vertaalslag maakt naar de vrijwilligers die met deze ontwikkelingen te maken krijgen vanuit de invalshoek ‘gevolgen voor de professionaliteit van de vrijwilliger in de extramurale zorg’. Hij geeft ons als het ware een kijkje in de glazen bol, en dat in een sector die toch vooral bezig is om de hulpverlening van alledag rond te krijgen. Devilee heeft gebruik gemaakt van een niet zo vaak toegepaste onderzoeksmethode, de sorteertechniek. Hij interviewde met behulp van deze techniek negentien experts. Opmerkelijk om te lezen is dat de experts weinig vertrouwen hebben in het zicht dat de gemeente heeft op het vrijwilligerswerk in de extramurale zorg. In het kader van de Wmo ligt hier nog een opgave voor zowel vrijwilligersorganisaties als beleidsambtenaren van de gemeente. In het artikel zitten ingrediënten die vrijwilligersorganisaties kunnen gebruiken om de discussie te voeren over beleid en strategieën voor de toekomst. Want hoe bereid je je voor op die toekomst als vrijwilligersorganisatie? Devilee sluit af met een drietal conclusies die de komende tijd erg belangrijk zullen zijn voor de extramurale vrijwilligerszorg. Een van zijn conclusies is dat zowel de professionaliteit van coördinatoren als vrijwilligers toeneemt. Met als gevolg dat de coördinatietaken zwaarder worden. Interessant om de discussie, die ook binnen de extramurale vrijwilligersorganisaties op dit moment plaatsvindt, hierover te volgen. Want betekent verzwaring van de coördinatiefunctie nu dat dit een betaalde functie moet worden? En hoe regel je dat praktisch, waar ligt de grens, en wie gaat dat betalen? En wat zijn de consequenties voor de sector vrijwilligerswerk als geheel. Ga je niet aan het fundament van het vrijwilligerswerk ‘om niet’ wrikken? Kortom, genoeg voer voor verder onderzoek.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|7
Toekomstverkenning van de professionaliteit in de zorg door vrijwilligers
Is de vrijwilliger van de toekomst een professional?
1 Dr. Jeroen Devilee
1. Inleiding
niet in op de discussie in de sector en in de wetenschap
Als een gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen
over de wenselijkheid van een toename van professio-
als vergrijzing, een toenemende arbeidsparticipatie
naliteit (zie eventueel Devilee (2008) voor de dilem-
van vrouwen en de individualisering van de samenle-
ma’s die hieraan gekoppeld zijn).
ving, klinkt steeds vaker de vraag wat de toekomst het
Zoals gezegd, richten we ons op professionaliteit bij
vrijwilligerswerk in de zorg zal brengen. Omdat het
vrijwilligers, (betaalde) coördinatoren en overheden
streven van de overheid is om de zorg zoveel mogelijk
bij de dienstverlening door vrijwilligers die niet aan
te geven buiten de instellingen, bij de mensen thuis,
een instelling voor verpleging en verzorging verbon-
staan de ontwikkelingen in de vrijwillige zorg buiten
den zijn. De diensten van deze vrijwilligers worden
de instellingen bijzonder in de belangstelling. Op dit
verleend op zeer verschillende locaties, bijvoorbeeld
moment is er nog een groot aantal onzekerheden over
thuis, in het buurthuis, in een zaaltje van de GGZ, op
de ontwikkelingsrichting. Vragen waarop het ant-
een vakantieschip, in de dierentuin of op de tandem in
woord nog niet duidelijk is, zijn bijvoorbeeld: Zal de
de publieke ruimte. Voorbeelden van aanbieders zijn
omvang van het aanbod nog wel gelijke pas houden
Mezzo, het Nederlandse Rode Kruis en de Zonne-
met de vraag? of: Zal het tekort in het aanbod van vrij-
bloem. Aangezien zowel de vrijwilligers als hun orga-
willigers alleen voelbaar zijn voor specifieke groepen?
nisaties bij dit onderwerp van belang zijn, zal ik voor
of: Zullen we erin slagen om in de komende jaren meer
een korte duiding van het geheel gebruikmaken van de
jongeren bij de vrijwillige zorg te betrekken? Het ant-
term ‘vrijwillige extramurale zorg’.1
woord op deze vragen zal voor een deel afhankelijk
Ook binnen de instellingen voor verzorging en verple-
zijn van de professionaliteit van zowel de vrijwilligers,
ging hebben vrijwilligers een ondersteunende rol. Zij
de coördinatoren en de overheden die bij deze sector
assisteren bijvoorbeeld de beroepskrachten, verzorgen
betrokken zijn. Met professionaliteit bedoelen we in
de bloemen en planten of hebben een rol als
dit artikel al het handelen dat de kwaliteit van de
gastheer/gastvrouw. De vrijwilligers hebben vaak een
dienstverlening ten goede komt.
directe verbintenis met de instelling, of zijn via een organisatie voor vrijwillige zorg, bijvoorbeeld de UVV
In dit artikel nemen we een voorschot op de toekomsti-
(Unie Van Vrijwilligers), aan de instelling verbonden.
ge ontwikkelingen en schetsen we wat zij betekenen
In dit artikel laten we de dienstverlening door deze ‘in-
voor de vraag naar professionaliteit in de vrijwillige
stellingsvrijwilligers’ buiten beschouwing.
zorg. Omdat de ruimte in dit artikel beperkt is, gaan we
Soms komt het voor dat vrijwilligers, die niet aan een
1 Het nadeel hiervan is dat dit verwarrend kan zijn voor de lezer die goed bekend is met de beroepsmatige zorg. In de zorg door betaalde krachten is het onderscheid tussen intramurale en extramurale zorg namelijk lang niet altijd meer te maken. Het komt bijvoorbeeld geregeld voor dat burgers een indicatie hebben voor verzorging en verblijf in een verpleeghuis, maar dat de zorg extramuraal, bij de zorgvrager thuis, gerealiseerd wordt. Het verschil tussen intra- en extramuraal betreft in de beroepsmatige zorg dus met name de wijze van financieren.
8 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilliger van de toekomst een professional? vrijwilliger van de toekomst een professional?
instelling verbonden zijn, wel diensten verlenen aan
lige extramurale zorg. Hoewel de set met uitspraken
de bewoners van instellingen voor verpleging en ver-
niet expliciet gericht was op professionaliteit in de vrij-
zorging. Een voorbeeld is stervensbegeleiding door de
willige extramurale zorg, bleken de uitkomsten zeer
Vrijwilligers Palliatieve en Terminale Zorg. Deze
geschikt om hier uitspraken over te doen. Aan de deel-
dienstverlening valt wel binnen het gestelde kader.
nemers werd gevraagd de kaartjes te sorteren volgens een geforceerde normale verdeling (zie figuur 1). In de
Methode
punten van de verdeling kwamen de uitspraken waar-
Voor de verwachtingen over de professionaliteit in de
in men zich het best of juist het slechtst kon vinden.
komende vijf à tien jaar baseren wij ons op experts op
Omdat er bijvoorbeeld maar één kaartje de score 10
het gebied van vrijwillige extramurale zorg. Met be-
(meest mee eens) kon krijgen, dwong het sorteervoor-
hulp van hun vaak jarenlange werkervaring in de vrij-
schrift de deelnemers tot het maken van keuzes en het
willige zorg proberen we een schets van de toekomst
stellen van prioriteiten. Na afloop van de sorteerproce-
van de professionaliteit in deze sector te geven. De on-
dure is aan de deelnemers gevraagd waarom zij de
derzoeksmethodiek die hierbij is gebruikt, is een sor-
kaartjes op de door hen verkozen wijze hadden ver-
teertechniek. De deskundigen kregen een stapeltje van
deeld, en of er onderwerpen in de set met stellingen
36 kaartjes met stellingen aangeboden. Deze set stel-
ontbraken.
lingen weerspiegelde de actuele discussie in de vrijwil-
Figuur 1. Sorteervoorschrift voor de deelnemers aan het onderzoek
Minst overeenkomstig met mijn mening 1
2
3
Meest overeenkomstig met mijn mening 4
5
6
7
8
9
(1)
10
(1) (2)
(2)
(4)
(4) (5)
(5) (6)
(6)
De deelnemers zijn gevraagd naar hun visie op de vrij-
De deskundigen die aan dit onderzoek deelnamen zijn
willige extramurale zorg voor de komende vijf à tien
ofwel werkzaam bij organisaties die op het landelijk ni-
jaar. Zij kregen hiertoe de set met 36 stellingen aange-
veau de ondersteuning van de vrijwillige extramurale
boden. Bij het formuleren van deze stellingen is er ge-
zorg verzorgen, of zij zijn op het lokale niveau bij het
bruik gemaakt van informatie uit verschillende (be-
aanbieden van vrijwillige extramurale zorg betrokken.
leids)documenten van de organisaties voor vrijwillige
Er is geprobeerd om voor de verschillende vormen van
extramurale zorg zoals het Rode Kruis, Mezzo, de Zon-
vrijwillige extramurale zorg zowel een vertegenwoor-
nebloem en de SSVH, artikelen over vrijwillige zorg en
diger van het landelijke als een representant van het lo-
een recente studie naar vrijwilligers in de zorg (Plem-
kale niveau bij het onderzoek te betrekken. De lokale
per et al., 2006).
experts komen uit verschillende delen van Nederland.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|9
De doelstelling was om twintig deskundigen te raad-
tal mensen met wie zij een sociale relatie onderhou-
plegen. Omdat één van de beoogde deskundigen in de
den, afneemt (Brouse van Groenou en Deeg, 2006).
periode waarin het veldwerk plaatsvond ziek was en
Omdat ouderen graag zolang mogelijk thuis willen wo-
vervanging niet mogelijk bleek, is het aantal deskundi-
nen (Verzijden en Fransen, 2004) en dit ook het uit-
gen tot negentien beperkt gebleven.
gangspunt is van de overheid, verwachten de experts
Bij de analyse van de sorteringen is er nagegaan in wel-
dat het volume van de complexe extramurale zorg-
ke mate de verschillende deskundigen hun visie op de
vraag zal toenemen.2 Dit geldt ook voor de zorgvragen
vrijwillige extramurale zorg met elkaar delen. Hierbij
waarin de vrijwillige extramurale zorg voorziet. Om-
is gebruik gemaakt van eenvoudige statistische tech-
dat er een groter beroep op deskundigheid van de vrij-
nieken. Geïnteresseerden in de precieze werkwijze en
willigers zal worden gedaan, impliceert dit dat het be-
een uitgebreide beschrijving van de methodiek wordt
lang van het scholen van vrijwilligers toeneemt.
aangeraden om Brown (1980) of eventueel Devilee (2002) te raadplegen.
Overnemen van de persoonlijke verzorging neemt toe
Het artikel gaat nu verder met het beschrijven van de
Een andere ontwikkeling die eisen zou kunnen stellen
bevindingen. Bij de beschrijving zijn de verschillende
aan de professionaliteit van zowel vrijwilligers als
perspectieven bijeengenomen tot één visie op professi-
coördinatoren, is het overnemen van een deel van de
onaliteit in de vrijwillige extramurale zorg in de ko-
persoonlijke verzorging van beroepskrachten. Over
mende vijf à tien jaar. Omdat er aanzienlijke verschil-
het antwoord op de vraag of de komende jaren vrijwil-
len tussen groepen deskundigen zijn, is het niet moge-
ligers vaker een deel van de persoonlijke verzorging
lijk om één enkele hiërarchie van verwachtingen weer
zullen overnemen, bestaat discussie. Een deel van de
te geven. De belangrijkste ontwikkelingen worden
deskundigen denkt dat persoonlijke verzorging een
daarom min of meer gelijkwaardig besproken. De ver-
taak is van beroepskrachten en vindt dat besturen van
wachtingen worden in context gezet met behulp van
maatschappelijke organisaties moeten voorkomen dat
wat er uit onderzoek en de literatuur over een onder-
hun vrijwilligers deze taken uitvoeren. Het grootste
werp bekend is.
deel van de experts stelt zich op dit punt minder stellig op. De reden voor deze minder expliciete stellingname
2. De belangrijkste bevindingen
door de grootste groep experts is, dat het wel degelijk voorkomt dat vrijwilligers een deel van de persoonlijke
2.1 Veranderingen in het vrijwilligerswerk als
verzorging overnemen. Het is in de praktijk namelijk
stuwende factor
niet altijd even handig/realistisch dat een beroeps-
Toenemend aantal complexe zorgvragen
kracht een handeling komt verrichten. De vraag is
De belangrijkste stuwende kracht achter professionali-
wanneer er iets op tegen is dat een vrijwilliger in-
sering is waarschijnlijk het gegeven dat het karakter
springt. Wat het antwoord op deze vraag moet zijn, is
van de vrijwillige extramurale zorg verandert. In de
binnen de sector niet duidelijk. Men denkt dat, als een
verwachting voor de toekomst van de vrijwillige extra-
gevolg van de extramuralisering en de stijgende zorg-
murale zorg staat de stijging van de zorgvraag door de
vraag van ouderen, het overnemen van persoonlijke
vergrijzing centraal. Onderzoek naar de leefsituatie
verzorging in de toekomst vaker zal gaan voorkomen.
van ouderen laat zien dat met het vorderen van de leef-
Het is daarom wenselijk dat er binnen de sector een
tijd een geleidelijke toename van chronische gezond-
discussie gevoerd zal worden over de vraag wanneer er
heidsklachten optreedt en dat deze vaak beperkingen
iets op tegen is dat een vrijwilliger inspringt.
in het dagelijks functioneren tot gevolg hebben (De Klerk en Timmermans, 1999; De Klerk, 2001). Het
Het tekort aan vrijwilligers wordt groter
komt steeds vaker voor dat ouderen twee of meer chro-
Een ontwikkeling die mogelijk extra druk zal zetten op
nische aandoeningen hebben. Daarnaast kampen veel
vrijwilligers en coördinatoren is dat de afstemming
ouderen met psychische stoornissen (Den Draak,
tussen de vraag naar en het aanbod van vrijwilligers
2006). Verder geldt dat met name de oudste ouderen
waarschijnlijk zal verslechteren. De deskundigen den-
een risico lopen op sociaal isolement doordat het aan-
ken dat de vraag naar vrijwillige extramurale zorg
2 Van de 100.000 bestaande verzorgingshuisplaatsen worden er tot 2015 nog eens 40.000 omgezet in zelfstandige woonvormen (TK 2003/2004b: 23).
10 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilliger van de toekomst een professional?
sterk zal stijgen, maar men verwacht niet dat het aan-
Tot slot zal het meespelen dat het vrijwilligerswerk in
bod hiermee gelijke tred zal houden. Recent onderzoek
de zorg naar verhouding weinig populair is. Voor bij-
naar de afstemming tussen vraag en aanbod laat zien
voorbeeld vrijwilligerswerk in de sector kunst en cul-
dat er nu al een tekort aan vrijwilligers is (Devilee
tuur en voor vrijwilligerswerk ten behoeve van kinde-
,2005), of dat organisaties vraag en aanbod nog net op
ren die het zwaar hebben (Cliniclowns, Warchild) is
elkaar afgestemd krijgen (Plemper et al., 2006). De ver-
het veel makkelijker om vrijwilligers te vinden (Devi-
schillen tussen de onderzoeksbevindingen zijn waar-
lee, 2005).
schijnlijk het gevolg van de manier van vragen. Duidelijk is echter dat er in de vrijwillige extramurale zorg
Toenemende mondigheid en individualisme
de komende vijf à tien jaar waarschijnlijk een tekort
Een andere verwachting is dat de eisen toenemen die
aan vrijwilligers zal zijn.
door vrijwilligers aan het vrijwilligerswerk worden ge-
Een aanzienlijk deel van de deskundigen denkt dat met
steld. Voor een deel wijzen de deskundigen dit toe aan
name de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen
de toenemende mondigheid van vrijwilligers die ge-
zal leiden tot een daling van het aanbod in de vrijwilli-
paard gaat met het stijgende opleidingsniveau van de
ge zorg. Veel van de zorg in de sector wordt geleverd
bevolking.
door vrouwen, zo blijkt bijvoorbeeld uit de gegevens
De belangrijkste factor bij het stellen van eisen door
die het CBS verzamelt in het Permanent Onderzoek
vrijwilligers is echter de toename van de individualise-
LeefSituatie (POLS). Als vrouwen in toenemende mate
ring. Individualisering is één van de meest invloedrijke
gaan werken, dan zou dit invloed kunnen hebben op
ontwikkelingen van deze tijd. Eén van de belangrijkste
het potentieel aan vrijwilligers. Uit de meest recente
karakteristieken van individualisering is dat mensen
CBS-gegevens blijkt echter dat in de periode 2000-2006
zich zien als de ontwerpers en uitvoerders van hun ei-
de nettoarbeidsparticipatie van vrouwen slechts een
gen leven op basis van de keuzen die zij zelf hebben ge-
krappe vier procentpunten gestegen is. Verder werken
maakt (Schnabel, 2006). De geraadpleegde experts zijn
twee op de drie vrouwen in deeltijd. Het is dus nog
van mening dat individualisering niet als een pro-
maar de vraag of de arbeidsparticipatie van vrouwen
bleem maar als een kans moet worden gezien. Men
inderdaad sterk zal toenemen.
denkt niet dat mensen tegenwoordig egoïstischer zijn
Áls de komende jaren de arbeidsparticipatie door
en minder bereid tot vrijwilligerswerk. Wel is men van
vrouwen groeit, zal de tijd die zij besteden aan ver-
mening dat mensen vaker iets zoeken dat echt bij hen
plichtingen voor werk en opleidingen toenemen. Het
past. Dit vergt maatwerk en zorgt ervoor dat er hogere
vrijwilligerswerk in de zorg moet dan samen met ande-
eisen aan de coördinatie van vrijwilligers zullen wor-
re taken binnen een kleiner tijdsbudget worden uitge-
den gesteld.
voerd. Er is dan een toenemende kans dat vrouwen er
De voorgaande twee ontwikkelingen maken dat de
de voorkeur aan zullen geven om geen vrijwilligers-
moderne vrijwilliger een stuk weerbaarder is dan zijn
werk in de vrijwillige extramurale zorg (meer) te doen.
‘collega’s’ uit vroeger tijden. Dat is maar goed ook,
Een andere ontwikkeling is dat ouderen gestimuleerd
want de experts verwachten dat de huidige vrijwilli-
worden om langer door te werken. Een studie van
gers een grotere kans lopen om overbelast te raken.
Breedveld et al. (2004) laat zien dat er een verband be-
Voor vrijwilligers wordt het daarom belangrijk dat zij
staat tussen de toename van de arbeidstijd en de afna-
leren om hun eigen grenzen te bewaken. Dit is nu al
me van de tijd, besteed aan vrijwilligerswerk. Een
een belangrijk onderdeel van het ondersteuningsaan-
lichtpuntje is dat de onderzoekers vaststelden dat de
bod van organisaties. Het is met name voor de wat ou-
relatie tussen arbeidstijd en vrijwillige inzet niet één
dere groep vrijwilligers lastig om ‘nee’ te zeggen. Het
op één is. Eén uur meer arbeidstijd leidt niet tot één
geven van zorg zit bij wijze van spreken ‘in hun genen’
uur minder vrijwillige inzet. Dit neemt niet weg dat
en de claim van zorgvragers is vaak indirect. Soms
langer werken een negatieve invloed zal hebben op het
wordt bijvoorbeeld de door de zorgvrager verstrekte
aanbod van vrijwilligers. De geraadpleegde deskundi-
informatie over de beperkingen van de betaalde zorg
gen denken dan ook dat als ouderen langer zullen
als een ‘claim’ ervaren.
doorwerken het tekort aan vrijwilligers in de vrijwillige extramurale zorg zal toenemen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 11
2.2 De doelgroepen van de vrijwillige extramurale
derzoek naar de gezondheid en het welzijn van alloch-
zorg
tone ouderen (Schellingerhout et al., 2004) blijkt dat de
Ook het feit dat de doelgroep van de zorgverlening bre-
kinderen van allochtonen veel steun bieden. Een groot
der wordt, is een ontwikkeling die gevolgen zal hebben
deel van de allochtone ouderen maakt zelfs geen ge-
voor de gewenste professionaliteit van vrijwilligers en
bruik van de thuiszorg. Op basis van de bevindingen in
coördinatoren in de vrijwillige extramurale zorg.
het onderzoek spreken de onderzoekers de voorzichtige verwachting uit dat de kinderen ook in de toekomst
Ouderen met weinig mantelzorg
zullen blijven zorgen. Men vraagt zich wel af of er een
Een doelgroep die traditioneel veel aandacht krijgt,
breekpunt zal ontstaan op het moment dat de allochto-
zijn de ouderen met weinig mantelzorg. Volgens Go-
ne populatie hoogbejaard wordt en de kinderen het
vaart en Van der Veen (1998) is de zorg voor zorgbehoe-
niet meer alleen af kunnen. In de komende jaren zul-
venden met weinig mantelzorg bijna niet mogelijk zon-
len de aantallen allochtone ouderen sterk stijgen. Net
der de inzet van vrijwilligers. De door ons geraadpleeg-
als bij autochtone mantelzorgers zal men proberen de
de deskundigen verwachten dat met name de groep
zorg zo lang mogelijk vol te houden. Toch is het te ver-
hulpbehoevende ouderen die niet kunnen aankloppen
wachten dat er gezocht zal worden naar aanvullingen
bij familie, vrienden en kennissen, extra aandacht
op de zorg door kinderen. De vrijwillige extramurale
gaan vragen. Dit is nu al een belangrijke doelgroep,
zorg kan dan een rol spelen. Het is de vraag wat voor
maar ze zal in de toekomst in omvang winnen. Een-
een vorm deze vrijwillige initiatieven zullen hebben.
zaamheid is een belangrijk probleem onder deze oude-
Het is voorstelbaar dat het vrijwilligerswerk vanuit de
ren. Het komt vaak voor dat mensen de sociale contac-
moskee wordt georganiseerd. Anderzijds bestaat er op
ten zelf niet kunnen regelen of dat men niet in staat is
dit moment al vrijwillige extramurale zorg die zich richt
om hulp te vragen. Bij dit laatste speelt dat het vragen
op allochtone ouderen. Een voorbeeld hiervan zijn de
naar sociaal-emotionele steun nog steeds enigszins ta-
dagopvangprojecten voor oudere Molukkers, Surinamers
boe is.
en ouderen uit Indonesië. Deze vormen zullen in de komende vijf à tien jaar waarschijnlijk vaker voorkomen.
Mantelzorgers Naast de genoemde groep zal er volgens de meeste des-
2.3 Vrijwilligers in de vrijwillige extramurale zorg
kundigen in de komende vijf à tien jaar in toenemende
Naast de ontwikkelingen onder de zorgvragers zal het
mate aandacht zijn voor de sociale omgeving (de man-
aanbod van vrijwilligers een beroep doen op de vaar-
telzorgers) van de zorgvragers. De verwachting is dat
digheden van de coördinatoren in de vrijwillige zorg.
zij als een gevolg van de extramuralisering van de zorg
Eerder kwam aan de orde dat het tekort aan vrijwilli-
en het nieuwe wettelijke kader sterker zullen worden
gers waarschijnlijk toeneemt. In deze paragraaf be-
belast. Uit het SCP-rapport ‘Kijk op informele zorg’
spreken we de gevolgen van de samenstelling van het
(De Boer, 2005) blijkt dat één op de vier mantelzorgers
aanbod.
tamelijk zwaar tot overbelast is en dat het gebruik van advies en oppas geleidelijk toeneemt met de belasting.
Ouderen
Omdat de professionele zorg waarschijnlijk steeds
De groep vrijwilligers waarvan de geraadpleegde des-
minder in staat zal zijn om op alle vragen en behoeften
kundigen het meest verwachten, is de groeiende groep
van zorgvragers in te gaan (Van der Brink ,1999), zal er
ouderen. Dit is volgens de betrokkenen de doelgroep
een afgeleide vraag naar vrijwillige extramurale zorg
waar deze sector het de komende jaren van moet heb-
ontstaan. In feite is er een vraag naar zorg, maar omdat
ben. Uit POLS-gegevens blijkt dat vrijwilligerswerk in
beroepskrachten deze niet kunnen leveren, wordt er
de sector verzorging en verpleging met name wordt
teruggevallen op zorg door vrijwilligers. De verwach-
verricht door vrouwen tussen de 45 en 75 jaar. Verder
ting is dan ook dat de vraag naar vrijwillige
geldt dat de grootste groep vrijwilligers 5 tot 10 jaar
(respijt)zorg door mantelzorgers zal toenemen.
aan een organisatie voor vrijwillige zorg verbonden
Allochtone ouderen
Eijck (2002: 79-80) laat zien dat ouderen vanaf 75 jaar
Een derde groep die extra in de belangstelling zal ko-
lang voor vrijwilligersorganisaties beschikbaar blijven.
men te staan, zijn de allochtone ouderen. Uit SCP-on-
Ze blijven vrijwilligerswerk doen of gaan zelfs meer
blijft (Devilee, 2005). Onderzoek door Knulst en Van
12 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilliger van de toekomst een professional?
doen. De combinatie van de leeftijdsopbouw en de
van het imago en goodwill bij de overheid en fondsen,
verblijfsduur bij organisaties geeft aan dat het inder-
gelooft men niet, zoals al eerder aangegeven, dat de
daad hoogstwaarschijnlijk is dat ouderen voorlopig de
maatschappelijke stage de vrijwillige extramurale zorg
belangrijkste groep vrijwilligers in de vrijwillige extra-
veel praktische hulp en verlichting zal brengen. Van-
murale zorg zullen zijn. Vanwege de identiteit van de
wege de andere opbrengsten en het gegeven dat de
meeste organisaties voor vrijwillige zorg en het soort
maatschappelijke stage in het regeerakkoord staat op-
werkzaamheden dat er verricht wordt, is het niet te
genomen, is men wel op zoek naar wijzen waarop de
verwachten dat grote groepen andere vrijwilligers zich
maatschappelijke stage iets voor de organisaties, die zij
zullen melden. Ouderen zoeken vrijwilligerswerk voor
vertegenwoordigen, kan betekenen. Bij de buddyzorg
en door ouderen en onder andere doelgroepen is de
denkt men na of de maatschappelijke stage een bijdra-
vrijwillige extramurale zorg een stuk minder populair.3
ge kan leveren in de vorm van respijtzorg voor bud-
Een aanzienlijk deel van de deskundigen vindt het gege-
dy’s. Een andere mogelijkheid is het smeden van een
ven dat de vrijwillige extramurale zorg met name oude-
tijdelijke tandem tussen een vrijwilliger en een scho-
ren trekt, geen probleem. Voor een deel van het vrijwilli-
lier, waarbij de scholier iets aan de relatie toevoegt.
gerswerk, zoals bijvoorbeeld bij de Vrijwilligers Palliatie-
Ook bij de Zonnebloem experimenteert men met deze
ve en Terminale Zorg of bij de Buddyzorg, heeft het juist
tandemvorm. Bij deze organisatie blijkt deze vorm van
voordelige kanten wanneer vrijwilligers wat ouder zijn.
vrijwillige zorg onverwacht succesvol. Dit komt enerzijds
Oudere vrijwilligers hebben meer levenservaring en dat is
doordat ouderen in contact gebracht worden met jonge-
voor de dienstverlening door deze organisaties van belang.
ren, wat enthousiasmerend werkt. Anderzijds staan oudere cliënten open voor een tandem tussen een vrijwilli-
Betrokkenheid van jongeren als een gevolg van de maat-
ger en een scholier omdat zij (de oudere cliënten) op deze
schappelijke stage
manier een bijdrage aan de maatschappij leveren.
Hiernaast verwachten de deskundigen dat er meer jongeren bij de vrijwillige extramurale zorg worden be-
2.4 Professionaliteit in het gemeentelijke
trokken. De aandacht voor de maatschappelijke stage
beleidsproces
in het huidige regeerakkoord speelt hierbij een belang-
Als gevolg van de Wmo (Wet maatschappelijke onder-
rijke rol. De verwachtingen gelden dus voor de huidige
steuning) moeten coördinatoren van organisaties voor
kabinetsperiode. Of de maatschappelijke stage ook na
vrijwillige extramurale zorg input leveren aan het be-
afloop hiervan zal worden voortgezet, is nu nog niet
leidsproces van gemeenten. Dit zal de nodige eisen aan
duidelijk. De experts verwachten dat, als een gevolg
de professionaliteit van coördinatoren, maar ook aan
van de maatschappelijke stage, het aandeel van de vrij-
de professionaliteit van lokale ambtenaren (gemeen-
willige extramurale zorg dat verleend wordt door scho-
ten) stellen. Met betrekking tot de rol van gemeenten is
lieren zal stijgen. Toch verwacht men niet dat de maat-
de verwachting ambivalent. De geraadpleegde experts
schappelijke stage een sterke impact zal hebben op de
verwachten dat gemeenten geen moeite zullen hebben
vrijwillige extramurale zorg. Scholieren hebben vol-
met het ontwikkelen van mantelzorgbeleid. Hier is
gens de deskundigen vaak niet de kwalificaties die
duidelijk sprake van vertrouwen. Dit komt wellicht
voor vrijwilligers in deze sector benodigd zijn, de om-
doordat gemeenten op dit punt concrete handreikin-
vang van de inzet is erg beperkt en het is moeilijk om
gen worden gedaan, bijvoorbeeld met behulp van de
scholieren in deze sector voldoende begeleiding te bie-
‘gereedschapkist’ die de invoering van de Wmo verge-
den. Organisaties hebben volgens de deskundigen een
zelt.
dubbel gevoel bij de maatschappelijke stage. Enerzijds
Als het gaat om het begrip van de vrijwillige extramu-
wil men meewerken, het is ook sociaal wenselijk om
rale zorg, is dit veel minder eenvoudig en ligt het ver-
dit te doen. Anderzijds vraagt men zich af of de inves-
trouwen op een opmerkelijk laag niveau. Men denkt
tering wel voldoende oplevert. Hoewel de deskundi-
dat het nog een hele tijd gaat duren voordat gemeenten
gen erkennen dat maatschappelijke stages opbreng-
een goed begrip van de vrijwillige extramurale zorg
sten hebben in de vorm van bijvoorbeeld ‘nieuwe
hebben ontwikkeld. Aangezien de grote diversiteit van
ideeën en vaardigheden door jongeren’, het verbeteren
de initiatieven het verkrijgen van een goed overzicht
3 Voor het vrijwilligerswerk bij de Stichtingen Welzijn Ouderen stelt men vaak als eis dat de vrijwilligers 55+ zijn.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 13
tot een lastige opgave maakt, is dit geen vreemde ge-
king verbetert tussen organisaties voor en vrijwillige
dachte. Een deel van de deskundigen heeft het angst-
zorg, en organisaties die beroepsmatige zorg leveren.
beeld dat het onbegrip van gemeenten en de eisen die
Dit samenwerken gebeurt nu in het geheel niet en ze-
zij in het kader van de Wmo aan organisaties zullen
ker niet op een gelijkwaardig niveau. Een goed samen-
stellen, zullen leiden tot een afname van de diversiteit
werkingsverband zou voor de dienstverlening aan de
van het vrijwilligerswerk omdat niet alle organisaties
cliënt veel beter zijn. Een punt hierbij is de verdeling
aan deze eisen kunnen of willen voldoen. Dit is geen
van financiële middelen. De ervaring leert dat organi-
goede ontwikkeling, omdat bij een kleinere diversiteit
saties met beroepskrachten veel sneller reageren en er
minder zorgvragers en vrijwilligers aangesproken wor-
‘met het geld vandoor gaan’. Dit is bijvoorbeeld ge-
den. Per saldo kunnen er dan minder zorgvragers wor-
beurd met de CVTM-gelden die door (thuiszorg)orga-
den geholpen. Andere deskundigen geloven in de veer-
nisaties zijn gebruikt om zelf een vrijwilligerspool op
kracht van maatschappelijke organisaties. Zij denken
te richten. Men denkt dat het probleem van een gebrek
dat zich, alle eisen en regelgeving ten spijt, iedere keer
aan samenwerking tussen vrijwillige en beroepsmatige
weer nieuwe initiatieven voor vrijwillige zorg zullen
zorg helemaal pregnant wordt als grote zorginstellin-
aandienen. Maar ook deze deskundigen zijn ervan
gen in toenemende mate gaan extramuraliseren.
overtuigd dat het onbegrip van gemeenten hen de eer-
De geraadpleegde deskundigen vinden ook dat de sa-
ste paar jaar behoorlijk in de weg zal staan. Ook den-
menwerking tussen gemeenten en organisaties voor
ken zij dat organisaties in de komende jaren veel ener-
vrijwillige extramurale zorg moet verbeteren, en dat
gie zullen moeten steken in het leveren van input aan
gemeenten het samenwerken tussen organisaties voor
gemeenten.
vrijwillige zorg moeten faciliteren. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat gemeenten hun kennis van
2.5 Het organiseren van samenhang
de vrijwillige extramurale zorg vergroten. Aanvullend
Ook de afstemming tussen de zorg die in een lokaal
hierop vindt men dat gemeenten organisaties die wer-
zorgnetwerk geboden kan worden, zal de nodige aan-
ken met speciale doelgroepen zoals jongeren, allochto-
dacht van de lokale coördinatoren vragen. Aan de sa-
nen en uitkeringsgerechtigden, sterker moeten onder-
menwerking tussen de organisaties voor vrijwillige ex-
steunen. Volgens Oudenampsen en Van Vliet (2007) is
tramurale zorg kan het een en ander worden verbe-
een en ander nog niet zo eenvoudig uitvoerbaar. In de
terd. Op het lokale niveau bestaat soms een overleg
Wmo is de wettelijke verplichting om vrijwilligers te
tussen de bij Mezzo aangesloten organisaties en de
ondersteunen voor het eerst vastgelegd. Naast het ge-
VPTZ, maar organisaties als de Zonnebloem, het Rode
brek aan kennis van de vrijwillige extramurale zorg
Kruis en de SSVH doen hier meestal niet aan mee. De
geldt dat het vrijwilligerswerkbeleid bij gemeenten
geraadpleegde deskundigen zijn dan ook van mening
nog maar enkele jaren terug van de grond is gekomen
dat, om te beginnen, organisaties voor vrijwillige zorg
en dat vrijwilligersorganisaties soms niet of slechts ten
onderling op het lokale niveau beter met elkaar moe-
dele financieel afhankelijk van de gemeente zijn.
ten gaan samenwerken. Men is van mening dat er in de huidige werkwijze veel energie wordt verspild. Voor-
3. Tot slot
beelden van efficiënter werken die genoemd werden, zijn: samenwerken bij het opleiden van vrijwilligers,
3.1 Conclusie
het verdelen van taken en een onderlinge specialisatie
Uit de bevindingen blijkt dat de geraadpleegde des-
van vrijwilligersorganisaties. De deskundigen zijn van
kundigen verwachten dat de professionaliteit van zo-
mening dat een efficiëntere werkwijze alleen bereikt
wel de vrijwilligers als de coördinatoren in de vrijwilli-
kan worden door de cliënt en de mantelzorger (en niet
ge extramurale zorg de komende vijf à tien jaar zal toe-
de eigen organisatie) in de dienstverlening centraal te
nemen. De belangrijkste drijfveren hiervan zijn de
zetten.
toenemende eisen van cliënten, vrijwilligers en overheden. Besproken werden de effecten van de verwach-
Behalve dat er een toename van de onderlinge samen-
te toename van het aantal cliënten met een complexe
werking gewenst is, denken de meeste deelnemers aan
zorgvraag, de verwachte toename van het overnemen
het onderzoek dat het wenselijk is dat de samenwer-
van persoonlijke verzorging, de toename van het tekort
14 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilliger van de toekomst een professional?
aan vrijwilligers, de toenemende mondigheid, de stij-
optie blijft, omdat veel van de vrijwillige extramurale
ging van het individualisme en de toename van de di-
zorg niet ingewikkeld of complex is. De verwachtingen
versiteit van zowel het vrijwilligers- als het klantenbe-
van de tweede groep worden gesteund door het gege-
stand. Volgens de geraadpleegde deskundigen wil de
ven dat er op dit moment geen aanleiding is om te ver-
sector inspelen op deze ontwikkelingen door beter te
onderstellen dat de financiële mogelijkheden van orga-
scholen en in sterkere mate vraaggericht te werken. De
nisaties voor vrijwillige extramurale zorg zullen verbe-
professionaliteit van zowel de coördinatoren als de
teren.
vrijwilligers neemt hierdoor toe. Het gevolg is ook dat
Een ander vraagstuk is of de zorgvragen die in toene-
de coördinatietaken zwaarder worden.
mende mate complex zullen zijn nog wel met een min
Een andere oorzaak voor de verzwaring van de coördi-
of meer uniforme pool van vrijwilligers moet worden
natietaken is dat organisaties voor vrijwillige extramura-
beantwoord. Er zou een explicieter onderscheid ge-
le zorg op het bestuurlijke niveau beter onderling en
maakt kunnen worden tussen extensieve (lage contact-
met organisaties voor beroepsmatige zorg willen samen-
frequentie en eenvoudige zorg) en intensieve vormen
werken. De wens om de samenwerking te verbeteren
van vrijwillige extramurale zorg. Er is een aantal voor-
wordt ingegeven door het idee van een zo goed mogelij-
delen aan een eventuele tweedeling te onderscheiden.
ke, onderling afgestemde dienstverlening aan cliënten.
Als er een duidelijk onderscheid gemaakt zou worden,
Ook vormt de te leveren input aan het gemeentelijke
dan kunnen er verschillende criteria opgesteld worden
beleidsproces een extra belasting. Volgens de deskun-
voor de twee typen vrijwilligerszorg.4 Tussen de twee
digen is er een reële dreiging dat gemeenten gaan
groepen kunnen er dan bijvoorbeeld vastgelegde ver-
snoeien in de diversiteit van het vrijwilligerswerk in
schillen zijn in de wijze van coördinatie, de mate waar-
deze sector. Dit pakt mogelijk nadelig uit voor het aan-
in de vrijwilligers geschoold zijn en de wet- en regelge-
tal zorgvragers dat kan worden geholpen. Het is van
ving die van toepassing is. Dit komt het functioneren
belang dat organisaties aan gemeenten duidelijk kun-
van de organisaties en dus ook hun dienstverlening ten
nen maken dat zij zich slechts in de marge met het zor-
goede. Verder draagt het onderscheid bij aan de over-
gaanbod moeten bemoeien.
zichtelijkheid van de sector. De tweedeling zou ook bevorderlijk kunnen zijn voor de onderlinge samenwer-
3.2 Een vooruitblik op knelpunten en oplossingen
king. In de huidige situatie doen met name de organi-
Het raadplegen van verschillende deskundigen over de
saties voor extensieve vrijwilligerszorg niet mee aan
toekomst van de vrijwillige extramurale zorg bracht
samenwerkingsverbanden Het is voorstelbaar dat zij
ook een aantal knelpunten en oplossingen aan de op-
wel deelnemen aan een samenwerkingsverband als de
pervlakte. Zij kwamen in het voorafgaande slechts ten
frequentie van het overleg hierover lager is, het overleg
dele naar voren, maar we willen ze u niet onthouden.
niet tijdens kantooruren plaatsvindt, de groep homoge-
Het zijn tevens onderwerpen die zich goed lenen voor
ner is en niet wordt gedomineerd door beroepskrach-
verder onderzoek.
ten die in de intensieve vrijwilligerszorg werkzaam
Een aanzienlijk deel van de deskundigen denkt, om te
zijn.
beginnen, dat de coördinatie in de komende vijf à tien
Tot slot zagen we dat de deskundigen vinden dat orga-
jaar vaker door betaalde krachten zal gaan worden ver-
nisaties voor vrijwillige extramurale zorg beter zouden
richt, maar of dit daadwerkelijk zal gebeuren is nog
moeten samenwerken met andere organisaties voor
maar de vraag. Een ander deel van de experts denkt
vrijwillige zorg, organisaties voor beroepsmatige zorg
namelijk dat het veel te kostbaar zal zijn om alle coör-
en gemeenten. Zij zijn hier een voorstander van, omdat
dinatie door betaalde krachten te laten uitvoeren. Bo-
hierdoor de dienstverlening aan zorgvragers beter op
vendien denkt dit deel van de deskundigen dat vrijwil-
elkaar wordt afgestemd. Hoewel dit voor de zorgvra-
lige coördinatie de komende vijf à tien jaar een goede
gers een verbetering is van de huidige situatie, staat
4 Dit idee voor criteria voor de vrijwilligerszorg komt uit de beroepsmatige zorg. De discussie over effectiviteit en kwaliteit leidde in de zorginstellingen tot het ontwikkelen van normen voor verantwoorde zorg. Deze normen voor verantwoorde zorg zijn opgesteld door organisaties van cliënten, aanbieders en beroepsgroepen (Arcares, AVVV, LOC, NVVA en Sting). Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland waren hierbij betrokken. Hoe een dergelijk stelsel van normen er voor de vrijwillige zorg uit zou moeten zien, is nog niet duidelijk. Vilans start binnenkort samen met het Verwey-Jonker Instituut een onderzoek naar het opzetten van normen voor verantwoorde vrijwilligerszorg, in opdracht van het ministerie van VWS.
een intensievere lokale samenwerking in contrast met
voorgenomen bezuinigingen in de AWBZ zal dit dilem-
de wens van organisaties voor vrijwillige zorg om auto-
ma door bestuurders en coördinatoren de komende ja-
noom te blijven en geen deel uit te maken van het na-
ren sterker worden gevoeld.
tionale zorgsysteem. Door op bestuurlijk niveau samen te werken, raken ze toch enigszins met dit sys-
Referenties
teem vervlochten. Met de komst van de Wmo en de
Alblas, M. (2006). Maatschappelijke stage; een MaSterlijke actie. Utrecht: CIVIQ. Breedveld, K., M. de Klerk en J. de Hart (2004). Ouderen en maatschappelijke inzet. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (Werkdocument 4). De Boer, A. (2005) (red.). Kijk op informele hulp. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2005/15). Van der Brink (1999). Een schaars goed. De betekenis van zorg in de hedendaagse levensloop. NIZW: Utrecht. Broese van Groenou, M. en M. Deeg (2006). ‘Veranderingen in sociale participatie’. In: De Boer, A. (red.) Rapportage Ouderen 2006 (p. 215-238). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2006/12). Brown, S.R. (1980). Political subjectivity: Applications of Q-methodology in political science. New Haven: Yale University Press. Devilee, J. (2002). Decision making about waste facilities (proefschrift). Amsterdam: UvA. Devilee, J. (2005). Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-werkdocument 2005/116). Den Draak (2006). ‘Gezondheid’. In: De Boer, A. (red.) Rapportage Ouderen 2006 (p. 109-139). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2006/12). Govaart, M. en E. Van der Veen (1998). Toch thuis blijven. Utrecht: NIZW. De Klerk, M.Y.Y. (red.) (2001). Rapportage Ouderen 2001: veranderingen in de leefsituatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2001/11). De Klerk, M.M.Y. en J.M. Timmermans (red.) (1999). Rapportage Ouderen 1998. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Elsevier Bedrijfsinformatie (Cahier 155). Knulst, W. en K. van Eijck (2002). Vrijwilligers in soorten en maten II. Tilburg: Universiteit Tilburg. Oudenampsen, D. en K. van Vliet (2007). Vrijwillige inzet in de zorg en maatschappelijke ondersteuning. Bijdrage aan de Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Plemper, E. et al. (2006). Hoe stevig is het cement? Positie van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de zorg. Utrecht: VerweijJonker Instituut/NIZW. Schellingerhout, R. (red.) (2006). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCPpublicatie 2004/16). Schnabel, P. (2006). ‘Het zestiende Sociaal en Cultureel Rapport kijkt zestien jaar vooruit’. In: Schnabel (red.) In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (p. 47-90). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2004/13). TK (2003/2004b). Zorg en maatschappelijke ondersteuning. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003/2004, 29538, nr. 1. Verzijden, D. en J. Fransen (2004). Vergrijzing in Nederland. Amsterdam: Veldkamp (projectnummer 3384).
16 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
2
Zoektocht naar buurtzorg
Buurtzorg is een multidisciplinair werkconcept waarbij door actief burger-
plaatsbepaling
schap wordt bijgedragen aan de sociale cohesie in de buurt, het uitvoeren van informele zorg en vooral ook de insluiting van kwetsbare groepen. Voor de ondersteuning van buurtzorg zijn vaardigheden nodig van flexibel sociaal
Wiebe Blauw,
ondernemerschap. Op het ene moment ligt de nadruk op opbouwwerk door
senior adviseur Versterking Vrijwillige
groepen uit de buurt met elkaar in verbinding te brengen of door kwetsbare
Inzet bij MOVISIE
groepen meer onder de aandacht te brengen van bestaande voorzieningen. Op een volgend moment is het juist zaak ondersteuning te geven aan sociale en/of culturele activiteiten voor en door buurtbewoners. En tot slot worden buurtbewoners gestimuleerd elkaar maatschappelijke ondersteuning te bieden. Zorg slaat hier dus niet zo zeer op hulpverlening, maar meer op de oorspronkelijke betekenis van zorg, namelijk: je bekommeren om. Het buurtzorgconcept is de afgelopen drie jaar in zes gemeenten uitgeprobeerd en ontwikkeld. Het gaat uit van systematisch werken: van inventariserend onderzoek naar wensen en mogelijkheden van buurtbewoners, via een netwerk van interventies en acties voor en door buurtbewoners naar de borging van een organisatie met draagvlak. Buurtzorg is vooral interessant voor professionals die op zoek zijn naar strategieën om kwetsbare burgers op volwaardige wijze aan het buurtleven deel te laten nemen. Daarnaast houdt buurtzorg er rekening mee dat de identiteit van de buurt door buurtbewoners heel verschillend kan worden beleefd. Buurtzorg probeert de bewoners met elkaar te verbinden op gemeenschappelijke interesses en belangen. Dit vereist vaak meer improvisatie, kortere en meer wisselende allianties tussen buurtbewoners en tussen buurbewoners en professionals op het gebied van wonen, zorg, vrije tijd, arbeid et cetera. Daarmee geeft buurtzorg nieuwe inhoud aan klassieke begrippen als buurtleven en burenhulp door bewoners zelf. Het biedt tegelijkertijd instrumenten aan professionals die staan voor de opdracht om de extramuralisering van mensen met beperkingen, die vroeger in geïsoleerde zorginstellingen verbleven, in het buurtleven op te nemen. Als zodanig past buurtzorg als werkmethode goed binnen het uitgangspunt van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dat het primaat legt bij de participatie en de onderlinge ondersteuning van burgers in de eigen omgeving. Een belangrijke conclusie van de zes pilotprojecten is dat buurtzorg een doorgaand proces is dat voortdurend (professioneel) ondersteund moet worden, bij voorkeur door een professional die in staat is verschillende werkdisciplines met elkaar te verbinden. Binnen buurtzorg staan hem of haar verschillende instrumenten en werkmethodieken ter beschikking, waardoor systematisch en controleerbaar kan worden gewerkt.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 17
Een onderzoek naar wederzijdse dienstverlening en leefbaarheidsbevordering met speciale aandacht voor de kwetsbare buurtbewoners
Zoektocht naar buurtzorg
2 Anita Peters Ina Wilbrink
Sinds de eerste ideeën over de Wmo als participatiewet
woorden te vinden op deze vragen. Tegelijkertijd wor-
gehoord werden, stellen gemeenten en organisaties
stelen juist vrijwilligersorganisaties in de zorgsector
zich de vraag hoe zij vorm kunnen geven aan participa-
met dreigende vrijwilligerstekorten en de vraag hoe
tie van kwetsbare groepen. Hoe zij de zelfredzaamheid
aan te sluiten op de vraag naar flexibeler vormen van
van burgers kunnen bevorderen en hen uitdagen om
vrijwillige inzet. ‘Buurtzorg’ probeert deze ontwikke-
hun steentje bij te dragen aan de zorg voor anderen en
lingen met elkaar te verbinden in een nieuw concept
de zorg voor hun buurt. Al voor de komst van de Wmo
voor vrijwillige inzet op buurtniveau, met speciale
werd in verband met de vermaatschappelijking van de
aandacht voor deelname van meer kwetsbare mede-
zorg en het streven naar community care getracht ant-
burgers.
Begripsomschrijving Een buurt definiëren we vanuit een sociaal-cultureel perspectief als een bepaalde eenheid die zich onderscheidt door factoren als de geografische ligging, de bevolkingssamenstelling en historisch ontstaan. Onder kwetsbare buurtbewoners verstaan we bewoners die vanwege lichamelijke, zintuiglijke, geestelijke en/of verstandelijke beperkingen kwetsbaar zijn voor sociaal isolement. Onder buurtzorg verstaan we lichte vormen van vrijwillige inzet voor en door buurtbewoners, met extra aandacht voor de participatie van kwetsbare buurtbewoners. Buurtzorg is gericht op het versterken van het zelforganiserend vermogen van buurtbewoners op basis van hun gedeelde belang bij een leefbare woonomgeving.
Buurtzorg concreet - Een alleenstaande moeder met een drukke baan heeft elke dag veel stress om op tijd thuis te zijn voor haar kinderen. Wat ze niet wist is dat drie huizen verderop een vrouw in een rolstoel zit, die deze taak met plezier op zich zou nemen. Op een buurtbarbecue komen ze met elkaar in contact. Voortaan gaan de kinderen na school direct naar de buurvrouw toe, die ze opvangt totdat hun moeder thuis is. - Rondzwervend vuil rond overvolle afvalcontainers komt op een welkomstavond voor nieuwe bewoners op IJburg naar voren als ergernis nummer één. Enkele jongeren met een lichte verstandelijke beperking hebben er vanuit hun appartement goed zicht op en bieden zich aan als vast ‘meldpunt’ voor de reinigingsdienst. Een telefoontje volstaat om de volle container te laten vervangen door een lege. De buurt is verlost van een grote ergernis en de jongeren vervullen er een belangrijke taak in. - Elkaar groeten is in het Amersfoortse Soesterkwartier vanzelfsprekend onderdeel van de nieuwe ‘buurtetiquette’. Het klimaat in de buurt is er naar de beleving van de buurtbewoners een stuk plezierig door geworden.
18 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zoektocht naar buurtzorg
1. Doelgroep en doelstellingen
boodschappen doen, bezoek krijgen en ontvangen of
In ons land hebben naar schatting ongeveer een mil-
tv-kijken. Van der Meer onderzocht de werking van dit
joen mensen te maken met een ernstige lichamelijke of
model voor ouderen en vond als opmerkelijke uitzon-
geestelijke beperking (RMO, 2003). Veel vaker dan
dering de deelname aan vrijwilligers- en gemeen-
voorheen wonen ze niet in grootschalige zorginstellin-
schapsorganisaties; ouderen blijven hierin participe-
gen, maar in gewone buurten, zelfstandig of geclusterd
ren, ook wanneer ze fysiek kwetsbaar worden. De in-
in kleinschalige woonvormen. Met het voortgaan van
bedding in deze verbanden voorkomt kennelijk dat
de demografische vergrijzing zal de groep van buurtbe-
fysieke kwetsbaarheid automatisch leidt tot sociale
woners met beperkingen in veel buurten in de komen-
vereenzaming.
de decennia aanzienlijk in omvang toenemen. Het beleid is erop gericht hun zorg op maat en aan huis te ge-
Het perspectief van de buurtgenoten wordt enerzijds
ven, maar hun kwaliteit van leven is daarmee nog niet
bepaald door de veelheid van netwerken die de moder-
gewaarborgd. Mensen met psychische, sociale of licha-
ne burger onderhoudt (Lupi, 2006). Vooral jongeren en
melijke beperkingen zijn immers niet altijd in staat
hoger opgeleiden hebben netwerken ver buiten de ei-
zich als ‘autonoom burger’ te bewegen in de samenle-
gen buurt, waardoor ze selectiever zijn in het onder-
ving. Doordat sociale contacten minder vanzelfspre-
houden ervan. Bij hun directe woonomgeving voelen
kend tot stand komen, kunnen zij sneller in een isole-
ze zich in principe wel betrokken, maar ze zetten deze
ment terecht komen dan anderen (Hortulanus e.a.,
betrokkenheid pas om in daden als er een direct belang
2003). Uit een eerdere terreinverkenning bleek dat
is. Op dat buurtniveau zijn anderzijds de plekken afge-
cliënten uit de zorgsector die in woonwijken gaan wo-
nomen waar bewoners elkaar kortstondig kunnen ont-
nen, vooral behoefte hebben aan laagdrempelig con-
moeten en zo ‘publieke familiariteit’ opbouwen, bij-
tact met andere buurtbewoners. Hieronder wordt ver-
voorbeeld bij het wachten in een ouderwetse ‘toon-
staan herkenning op straat door ‘hallo’ te zeggen, een
bankwinkel’ (Blokland, 2005). Buurtgenoten weten
praatje te maken of betrokken worden bij de organisa-
daardoor minder goed wat ze aan elkaar hebben, het-
tie van een buurtfeest (Peters en Verdonschot, 2003).
geen bij veel mensen leidt tot een gevoel van ‘handelingsverlegenheid’; ze weten niet goed hoe ze contact
In een geïndividualiseerde samenleving is het echter
kunnen leggen met medebewoners en missen de vaar-
niet altijd eenvoudig om zulke contacten aan te gaan
digheden samen een initiatief van de grond te tillen.
(RMO, 2003). Dit geldt zowel voor de met isolement bedreigde kwetsbare buurtbewoners, als voor de
Waar de spontane ontmoetingsmogelijkheden en vaar-
buurtgenoten waarmee ze in aanraking komen. Het
digheden van burgers in veel buurten tekortschieten,
perspectief van de kwetsbare bewoner wordt inzichte-
ontstaat steeds meer belangstelling voor meer ‘geregis-
lijk aan de hand van het driedimensionale model van
seerde’ buurtcontacten en de mogelijkheid daarbij ook
kwetsbaarheid van Van der Meer (2006). Kwetsbaar-
meer kwetsbare buurtgenoten te betrekken. Vrijwilli-
heid voor sociaal isolement ontstaat volgens dit model
ge onderlinge inzet op buurtniveau kan hierbij moge-
door een samenspel van factoren op het niveau van het
lijk een rol spelen en daarmee tegelijkertijd een ver-
individu, de leefeenheid en de woonomgeving. Func-
sterking betekenen voor het vrijwilligerswerk in de
tiebeperkingen ontstaan op individueel niveau, maar
zorg. Veel organisaties in de zorgsector kampen met ac-
de gevolgen blijven beperkt als die binnen de eigen
tuele, dan wel dreigende vrijwilligerstekorten en vin-
leefeenheid zijn op te vangen door huisgenoten en/of
den moeilijk aansluiting bij de ‘nieuwe vrijwilligers’
voldoende financiële armslag om zelf maatregelen te
(Van Overbeeke, 2007). Lichtere vormen van vrijwilli-
treffen. De kwetsbaarheid wordt groter naarmate de
ge inzet op buurtniveau kunnen tegemoet komen aan
mogelijkheden van de eigen leefeenheid tekortschie-
hun vraag naar flexibeler activiteiten, dicht bij huis en
ten en afhankelijkheid ontstaat van hulp van buitenaf.
goed te combineren met werk- en zorgtaken.
Factoren in de woonomgeving (vandalisme, kleine criminaliteit) kunnen vervolgens extra ‘omgevingsstress’
Doelstellingen
veroorzaken; mensen zijn dan eerder geneigd om zich
Met het project Buurtzorg wilden MOVISIE (voorheen
terug te trekken op hun kernactiviteiten: huishouden,
CIVIQ) en het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 19
Hogeschool Utrecht een bijdrage leveren aan het be-
hiermee een beperkte invulling: de doelgroep doet
vorderen van de kennis over de mogelijkheden van de
vooral mee aan wat anderen vóór hen organiseren.
‘vrijwillige inzet in de buurt’, ten behoeve van de inte-
Daarnaast is er in de afgelopen jaren geïnvesteerd in
gratie van bewoners die - mede ten gevolge van een be-
het toegankelijk maken van vrijwilligerswerk voor
perking - kwetsbaar zijn voor sociaal isolement.
mensen met een fysieke of geestelijke beperking (zie
Hierbij zijn drie subdoelen geformuleerd:
onder anderen Van der Meulen, 2003 en Peters en Wil-
1. Het in kaart brengen van bestaande en/of nieuwe
brink, 2006). Ook hier gaat het echter om individuele
initiatieven op het terrein van buurtparticipatie ten
begeleiding vanuit een zorginstelling of vrijwilligers-
behoeve van de integratie van buurtbewoners in
centrale naar meer of minder aangepaste vormen van
een sociaal geïsoleerde positie.
regulier vrijwilligerswerk, zonder speciale gerichtheid
2. Het vergroten van de kennis betreffende faciliteren-
op de buurt.
de factoren, zoals buurtkarakteristieken, organisatorische en professionele ondersteuning voor het
Een enkele uitzondering daargelaten, bewegen de be-
ontwikkelen van buurtparticipatie.
staande participatieprojecten zich daarmee in twee ge-
3. Het formuleren van de benodigde competenties van
scheiden werelden. Om tussen die werelden een brug
vrijwilligers en professionals, in termen van kennis
te slaan, moest een nieuwe aanpak worden ontwikkeld
en vaardigheden.
die de naam Buurtzorg kreeg. Bij de uitwerking van het buurtzorgconcept zijn de volgende uitgangspunten
2. Voorstudie, concept-ontwikkeling en
geformuleerd:
onderzoeksopzet
• Iedereen die woont in een buurt of wijk moet zich
De eerste onderzoeksvraag werd beantwoord in een voorstudie (Dankers e.a., 2005) naar ervaringen uit be-
daar thuis kunnen voelen, ook mensen met een lichamelijke, psychische of sociale beperking.
staande buurtparticipatieprojecten die bruikbaar wa-
• Buurtzorg gaat om het stimuleren van laagdrempeli-
ren bij het ontwikkelen van een aanpak voor buurt-
ge contacten in de wijk om bewoners met beperkin-
zorg. Uit deze inventarisatie komen twee typen projec-
gen te ondersteunen.
ten naar voren. Enerzijds zijn er de projecten gericht
• Ontmoeting staat centraal door activiteiten die op
op buurtparticipatie, het gaat hier om initiatieven die
een eenvoudige manier worden georganiseerd.
gericht zijn op het vergroten van de leefbaarheid en de
Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van
sociale cohesie tussen buurtbewoners in het algemeen.
bestaande contactmogelijkheden. Buurtbewoners
Deze projecten doen een beroep op alle actieve burgers
met en zonder beperking organiseren zoveel moge-
om het heft in eigen hand te nemen en samen te wer-
lijk zelf.
ken aan een leefbaarder en veiliger buurt. Het initiatief
• Buurtbewoners met en zonder beperking zijn bij het
gaat uit van bewoners zelf of van instellingen die werk-
initiatief betrokken op basis van wederzijds respect
zaam zijn in de buurt. Van specifieke aandacht voor
voor elkaars mogelijkheden.
kwetsbare buurtbewoners is slechts in enkele projecten sprake. Anderzijds zijn er projecten die specifiek
In samenwerking met lokale partners is het buurtzorg-
gericht zijn op maatschappelijke participatie van
concept tussen 2005 en 2007 getoetst aan de praktijk
kwetsbaren, vaak ontstaan in het kader van de ver-
van zes pilotlocaties: Almelo, Amersfoort, Amsterdam-
maatschappelijking van de zorg. De meeste van deze
IJburg, Nijmegen, Utrecht-Leidsche Rijn en Woerden.
projecten zijn sterk individueel gericht en vaak opge-
Voor de pilots is geput uit lokale instellingen die zich
zet door zorginstellingen die voor de eigen doelgroep
op verschillende manieren geïnteresseerd hadden ge-
actief zijn. Wanneer er vrijwilligers meedoen aan het
toond in het thema, en daarbij doorgaans zelf al een be-
project, zijn ze veelal verbonden aan een zorg- of
paalde wijk op het oog hadden. Het betrof wijken waar
dienstverlenende instelling. Slechts in enkele projec-
geen grote problemen speelden, maar waar de sociale
ten worden buurtgenoten hier systematisch bij betrok-
infrastructuur wel een extra impuls kon gebruiken, bij-
ken. Ook worden de kwetsbare buurtbewoners door-
voorbeeld met het oog op renovatie of de komst van
gaans niet aangesproken op hun medeverantwoorde-
een woon-zorgzone. Bij de selectie is gelet op spreiding
lijkheid voor de buurt. Het begrip participatie krijgt
over ‘oude’ en ‘nieuwe’ wijken, vertegenwoordiging
20 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zoektocht naar buurtzorg
van diverse doelgroepen en spreiding over verschillen-
nomen in tabel 1. MOVISIE zorgde voor begeleiding
de typen initiatiefnemers en partnerorganisaties (wel-
van de pilots, projectcoördinatie en methodiekbe-
zijns-, opbouw- en sociaal-cultureel werk, SWO’s, vrij-
schrijving (Peters e.a., 2007); het Kenniscentrum Socia-
willigerssteunpunten en zorginstellingen). Ook is voor-
le Innovatie van de Hogeschool Utrecht (HU) tekende
af besproken of er gedurende de tweejarige pilot-
voor instrumentontwikkeling, uitvoering van de nul-
periode voldoende begeleidingscapaciteit beschikbaar
meting, procesbeschrijving en eindrapportage (Brett-
was. Enkele kenmerken van de pilotlocaties zijn opge-
schneider e.a., 2007).
Tabel 1. Enkele kenmerken van de pilotlocaties
Plaats
Almelo Sluitersveld
Amersfoort Amsterdam Soesterkwartier IJburg
Nijmegen Hunnerberg
Utrecht Leidsche Rijn Parkwijk
Woerden Schilderswijk
Type wijk
Oudere wijk
Oudere wijk
Nieuwe wijk in aanbouw
Oudere wijk
Nieuwe wijk in aanbouw
Oudere wijk
Schaalgrootte
Straatniveau
Vier straten
Een huizenblok rond zorgvoorziening
Buurtniveau rond verpleeghuis
Wijkniveau
Wijkniveau
Samenstelling bevolking
Gemengd oud/jong
Oud met jonge instroom
Overwegend rijkere, jongere bevolking
Gemengd
Gemengd
Overwegend ouderen
Status
Renovatie: afbraak en nieuwbouw
Herstructurering renovatie/ nieuwbouw
Nieuwbouw, wijk in opbouw
Renovatie/ nieuwbouw
Nieuwbouw, wijk in opbouw
Herstructurering
Doelgroep
Ouderen
Bewoners die in/bij de buurt ‘niet in beeld zijn’
Hele buurt met focus op bewoners woonzorgcomplex
Hele buurt met focus op ouderen
Mensen met niet-aangeboren hersenletsel
Ouderen
3. Buurtzorg in de praktijk
loop en de belangrijkste valkuilen die zich daarbij
Het voor Buurtzorg ontwikkelde plan van aanpak
voordeden.
voorzag in drie fases: voorbereiding, interventie en borging, maar bood daarbinnen een maximale vrijheid
Voorbereidingsfase: beeldvorming, draagvlak en projector-
voor eigen lokale invulling. Participerende observatie
ganisatie
door de studenten van de HU, per pilot verwerkt tot
Een goede beeldvorming van de kenmerken van de
een procesbeschrijving, levert een gedetailleerd beeld
buurt en de behoeftes en capaciteiten van de bewoners
van de wijze waarop die invulling tot stand kwam en
is het belangrijkste thema in de voorbereidingsfase. De
de interventies die daarbij zijn ingezet. Doordat de
uitkomsten vormden de basis voor de definitieve afba-
voorbereidingsfase in de praktijk langer duurde dan
kening van de buurt waar Buurtzorg van start ging. In
voorzien, kon binnen de onderzoeksperiode niet het
enkele pilots leidde dit tot een nadere gebiedsafbake-
volledige proces worden beschreven. Ook de geplande
ning.
‘eindmeting’ bleef daardoor achterwege. Hieronder
Naast interviews met sleutelfiguren werden hiervoor
volgt per fase een beknopte omschrijving van het ver-
de volgende instrumenten1 ingezet:
1 Alle instrumenten zijn opgenomen in de methodiekbeschrijving Bouwen aan buurtzorg
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 21
- Buurtscan, met als onderdelen: geschiedenis en toe-
was aandacht nodig voor verschillen in commitment
komst van de wijk, sociaal-demografische en fysie-
en werden concrete afspraken gemaakt over randvoor-
ke kenmerken, sociale infrastructuur en vormen
waarden, urenbesteding, rolverdeling en faciliteiten.
van georganiseerde vrijwillige inzet. - Vragenlijst Buurtbewoners in beeld, met als onderde-
Enkele valkuilen
len: achtergrondgegevens, bekendheid met de doel-
• Een te globale gebiedsafbakening, waardoor ‘een
groep, contacten en participatie in de buurt (versies
buurt zonder smoel’ ontstaat die voor de bewoners
voor bewoners met en zonder functiebeperking).
niet echt tot leven komt.
- Vragenlijst Behoefteverkenning door buurtbewoners:
• Vertekening in de beeldvorming over de behoeften
eenvoudiger vragenlijst voor peer to peer benade-
van de bewoners door eenzijdige samenstelling van
ring.
de groep die betrokken was bij de behoeftepeiling en/of door te nadrukkelijke eigen beelden en ambi-
Parallel aan de beeldvorming verliep het proces van
ties bij de betrokken professionals.
draagvlakverbreding, zowel onder de organisaties als
• In de ijver om met een aansprekend activiteitenaan-
onder de bewoners. In eerste instantie gaat het initia-
bod te komen juist te lang wachten met het inscha-
tief voor buurtzorg meestal uit van een of enkele mede-
kelen van de buurt; de projectgroep kan daarmee
werkers van een instelling in de buurt. Om een breed
ongewild in concurrentie komen met bestaande be-
draagvlak te creëren voor het initiatief bleek het be-
wonerscomités.
langrijk om contact te leggen met andere professionele
• Het wekken van verkeerde verwachtingen bij de
instellingen, vrijwilligersorganisaties en sleutelfiguren
buurtbewoners, hetzij door wensen en behoeften
onder de buurtbewoners. Het doel was om te komen
niet te honoreren, hetzij door geen gebruik te ma-
tot een netwerk van betrokkenen bij Buurtzorg. Motie-
ken van getoonde bereidheid om zich in te zetten.
ven en belangen van organisaties om wel of niet mee te
• Een projectorganisatie met vele ‘lagen’ (bijvoor-
doen moesten hierbij duidelijk op tafel komen. Pas dan
beeld stuurgroep - projectgroep - projectleider - uit-
is het goed mogelijk om af te wegen welke organisatie
voerenden) werkt vertragend en belemmert de sa-
de centrale rol op zich neemt, wie als samenwerkings-
menwerking.
partners optreden en wie incidenteel meewerken. Wat het draagvlak betreft onder de bewoners, gold:
Interventiefase: aansluiten bij kwaliteiten buurtbewoners
hoe eerder zij actief bij het project betrokken raakten,
Na afronding van de onderzoeksfase werden de plan-
hoe groter de kans dat buurtzorg echt ‘een zorg van de
nen van aanpak uitgewerkt. Deze bestonden onder
buurtbewoners’ werd, in plaats van opnieuw een zorg
meer uit een activiteitenplan voor een startactiviteit,
van professionele instanties. Een goede manier hier-
één voor vervolgactiviteiten en een plan voor commu-
voor was bijvoorbeeld het samenstellen van een kern-
nicatie rond het project. Waar nodig werd geprobeerd
groep van actieve bewoners die bereid is om mee te
het buurtnetwerk te verstevigen. Eerder onderzoek
denken en taken op zich te nemen.
heeft al aangetoond dat betrokkenheid bij de wijk niet vanzelf ontstaat (Lupi, 2005). Vanuit ontmoetingen die
De derde opgave tijdens de voorbereiding was het in-
in eerste instantie door het project worden georgani-
richten van de projectorganisatie. Dit hield in: samen-
seerd, kunnen nieuwe initiatieven ontstaan voor geza-
stelling van een projectteam, benoeming van een pro-
menlijke activiteiten. Hierdoor wordt de sociale cohe-
jectcoördinator en het opstellen van een plan van aan-
sie van de buurt versterkt, wat vooral belangrijk is
pak. Buurtzorg speelt zich af op het snijvlak van
voor kwetsbare bewoners. Vanzelfsprekend is het no-
wonen, zorg en welzijn; het bij elkaar brengen van die
dig om de startactiviteit zorgvuldig te laten aansluiten
verschillende perspectieven in een gemeenschappelij-
bij de behoeften uit de buurt. Deze moet aantrekkelijk
ke visie vraagt dan ook een stevige inzet van de part-
zijn voor mensen met verschillende leeftijden en leef-
nerorganisaties. Het was daarom zaak om verschillen
stijlen, en mensen met psychische, verstandelijke of
in benadering en verwachtingen zo vroeg mogelijk bo-
fysieke beperkingen. Een mogelijke ingang voor de or-
ven tafel te krijgen en van daaruit te zoeken naar een
ganisatie is het zoeken van aansluiting bij een bestaand
invulling die voor alle partijen gunstig was. Daarnaast
buurtcomité of een kerngroep van bewoners die in de
22 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
beginfase al is opgezet. Uit een geslaagde startactiviteit vloeien vaak automatisch vervolgactiviteiten voort, zo-
Zoektocht naar buurtzorg
ook de wijze waarop die georganiseerd wordt (tijdstip, locatie, aankondiging, uitstraling).
als een maandelijkse koffieochtend of een buurtcafé.
• Activiteiten worden een doel op zich in plaats van
Aandacht voor de eigen bijdrage van de bewoners aan
een middel om aan te sluiten bij de kwaliteiten van
de organisatie van deze activiteiten blijft daarbij be-
de buurtbewoners en hun rijke verzameling aan ta-
langrijk.
lenten en hulpbronnen te identificeren en te mobiliseren.
Enkele valkuilen
• De projectcoördinator houdt te lang vast aan de ei-
• Activiteiten zijn niet voldoende aansprekend voor
gen regierol, waardoor het zelforganiserend vermo-
de verscheidenheid aan doelgroepen in de buurt.
gen van de buurt onvoldoende wordt gestimuleerd.
Hierbij kan het gaan om het type activiteit, maar
Voorbeelden van buurtzorgactiviteiten - Voorlichtings- en communicatieactiviteiten: huis-aan-huisenquête, verspreiding bewonersbrieven, brochures, posters, website, informatieavond over Niet Aangeboren Hersenletsel (i.v.m. beschermde woonvorm voor deze doelgroep in de buurt). - Activiteiten gericht op kennismaking: ‘zwaaiactie’, elkaar opzoeken onder het motto ‘Leer je buur kennen’, welkomstbijeenkomsten voor nieuwe bewoners, een roulerend schrift waarin bewoners met ‘hart voor de buurt’ iets over zichzelf vertellen. - Eenmalige activiteiten: buurtmanifestaties, excursies in de buurt, straatfeest, staatspeeldag, buurtbarbecue, buurtmanifestatie. - Regelmatig weerkerende activiteiten op een centraal ontmoetingspunt in de buurt: buurtborrel, buurtcafé. - Activiteiten voor een vaste deelnemersgroep: wandelgroep, kookclub, koersbal. - Preventie en onderlinge hulpverlening: een databank voor vraag en aanbod van klussen, hand- en spandiensten, organiseren van buurtpreventie, een netwerk van contactpersonen. - Creatieve activiteiten: een ‘mobiel buurtatelier’ waar verschillende bewonersgroepen elkaar ontmoeten via creatieve activiteiten.
Borgingsfase: verstevigen van netwerk rond buurtzorg
contactpersonen, een buurtorganisatie, een digitaal be-
Daar waar buurtzorg succesvol en zorgvuldig was op-
middelingssysteem en een vrijwilligersvacaturekrant.
gebouwd, is het nodig om de continuïteit te waarbor-
In alle pilots zijn afspraken gemaakt over de beschik-
gen. Niet alles blijft vanzelf goed lopen, dus is het no-
baarheid ‘op afstand’ van professionele ondersteuning
dig om na te gaan of buurtbewoners het verder onder-
als een vorm van achterwacht.
ling kunnen regelen of dat het mogelijk is om aan te haken bij een bestaande vereniging of instelling in de
Enkele valkuilen
wijk. De bevinding sluit aan bij eerder onderzoek naar
• Als binnen de projectplanning onvoldoende reke-
burgerinitiatieven (vergelijk Hurenkamp e.a., 2006).
ning is gehouden met de borgingsfase, resteert te
Vaak is er een kerngroep van actieve buurtbewoners, al
weinig tijd voor zorgvuldige overdracht aan de
langer bestaand of vanuit Buurtzorg ontstaan, of een
buurt; buurtbewoners voelen zich dan aan hun lot
overleg van organisaties in de buurt. Inzet van de bor-
overgelaten.
gingsfase is om dit netwerk rond buurtzorg zoveel mo-
• Partnerorganisaties kunnen hun toezeggingen niet
gelijk te verstevigen en te linken met andere netwer-
nakomen door reorganisaties, bezuinigingen of wij-
ken op buurt- en wijkniveau. In de pilots is dit onder
ziging in de prioriteitsstelling.
meer gebeurd in de vorm van een netwerk van buurt-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 23
4. Conclusies en nabeschouwing
Competenties van de buurtzorgprofessional en de vrijwilli-
Ook al kon de geplande onderzoeksopzet niet volledig
ger
worden uitgevoerd, toch hebben de buurtzorgpilots
De coördinerende buurtzorgprofessional vervult een
zicht gegeven op de werking van het concept en de
sleutelrol in het proces, maar maakt zichzelf in de loop
voorwaarden die daarvoor nodig zijn. Bouwen aan
van het proces ook systematisch overbodig. Een van de
buurtzorg is het in gang zetten van een sociaal-cultu-
coördinatoren formuleerde het als volgt: ‘Het is de
reel ontwikkelingsproces, dat gefaseerd verloopt. De
kunst om mensen van meet af aan zover te krijgen dat
basis is met elkaar in contact komen, dan ontstaat ge-
ze zelf elkaar opzoeken en met elkaar werken aan een
meenschappelijk buurtgevoel en soms daadwerkelijke
sterke buurt. Zorg voor duidelijkheid over de manier
buurtinzet; dan pas is er sprake van buurtzorg. Het
van ondersteunen, de grenzen hiervan en wat je van de
concept blijkt enthousiasme op te roepen, niet alleen
buurtbewoners zelf verwacht. Maak buurtzorg tot een
bij professionals, maar ook bij de bewoners zelf. Met
opdracht aan alle mensen die in de wijk komen wonen
uitzondering van één pilot die afhaakte vanwege ge-
en geef aan hoe leuk het is om op die manier mee te
brek aan gemeenschappelijke visie, is buurtzorg in alle
bouwen aan een nieuwe buurt.’ Welzijnsorganisaties
buurten in allerlei vormen van de grond gekomen.
en vrijwilligerssteunpunten lijken hiervoor een betere
Rond de organisatie van de activiteiten zijn nieuwe
uitvalsbasis te bieden dan zorginstellingen, die van na-
netwerken van betrokken buurtbewoners ontstaan. De
ture toch meer op individuele ondersteuning en ‘be-
ervaringen in de pilots hebben zicht gegeven op de be-
scherming’ zijn gericht. De buurtprofessional moet
langrijkste, in de onderzoeksdoelstellingen genoemde,
hart voor de buurt hebben, zo mogelijk er zelf woon-
voorwaarden: de buurtkarakteristieken, de benodigde
achtig zijn, en over veelzijdige competenties beschik-
organisatorische en professionele ondersteuning en de
ken. Enkele sleutelwoorden zijn: praktisch, organisato-
competenties van de ‘buurtprofessional’. Ze passeren
risch talent, communicatief en innovatief, in staat tot
hieronder resumerend nog eens de revue.
improviseren en benutten van kansen maar ook sterk in beleids- en planmatig denken en procesmatig wer-
Buurtkarakteristieken
ken.
Buurtzorg gedijt het best in een buurt met een zekere mate van samenhang (‘buurtidentiteit’); klein genoeg
De Wmo vraagt om buurtzorg
om elkaar persoonlijk te (leren) kennen, maar groot ge-
Buurtzorg kan met deze projectresultaten worden ge-
noeg om voldoende zelforganiserend vermogen te ge-
zien als een instrument dat kan bijdragen aan het reali-
nereren. Nieuwe wijken bieden een goede voedingsbo-
seren van de participatiedoelstelling van de Wmo. De
dem, iedereen is er in zekere zin kwetsbaar en allen
formule draagt bij aan een leefomgeving die ‘gastvri-
hebben belang bij het opbouwen van de sociale infra-
jer’ is, handelingsverlegenheid tegenover kwetsbare
structuur. In een oudere wijk bieden bestaande buurt-
groepen reduceert en hen meer uitnodigt tot deelname
organisaties goede aanknopingspunten, mits ze open-
aan sociale processen. Het eigenaarschap van het pro-
staan voor perspectieven van nieuwe buurtbewoners.
ject ligt niet bij een welzijnsorganisatie, maar heel na-
Een al te grote dichtheid van organisaties in de buurt
drukkelijk bij de buurtbewoners, de buurtorganisatie
maakt afstemming omslachtig en tijdrovend.
(waarin óók kwetsbare bewoners zijn vertegenwoordigd). De netwerken die in de pilots rond buurtzorg
Organisatorische en professionele ondersteuning
zijn ontstaan, zijn sindsdien ‘op eigen benen’ blijven
Het stimuleren van het ontwikkelingsproces dat nodig
functioneren. Soms zelfs intensiever dan tijdens de pe-
is voor buurtzorg vraagt een investering op lange ter-
riode waarin ze werden begeleid. Sindsdien is het con-
mijn. Het in kaart brengen van formele en informele
cept ook op nieuwe locaties ingezet. Zowel door oor-
spelers op het gebied van wonen, zorg en welzijn en
spronkelijke projectpartners als door organisaties die
ontwikkelen van een gezamenlijke visie is tijdrovend,
via publicaties met buurtzorg kennis maakten.
maar verdient zich ruimschoots terug. Om deze impul-
Om het instrument trefzeker in te zetten is echter nog
sen te kunnen geven, moet binnen de organisatie die
meer inzicht nodig in de werking ervan. Dit betreft in
als ‘trekker’ fungeert voldoende continuïteit en vol-
de eerste plaats zicht op de mogelijke beperkingen.
doende capaciteit beschikbaar zijn.
Hoe zit het bijvoorbeeld met de toepasbaarheid in
24 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Zoektocht naar buurtzorg
buurten waar zwaardere problemen spelen? Mogelijk
vooral meer kennis nodig over de vrijwillige inzet die
schiet in dat geval het zelforganiserend vermogen te-
rond buurtzorg op gang komt. Meer inzicht in de net-
kort, of is er in elk geval eerst een vóórfase nodig waar-
werken die ontstaan en de relatie tussen het deelne-
in met de ABCD-methode of een andere, meer indivi-
men aan activiteiten, het incidenteel daadwerkelijk
dugerichte, aanpak wordt gewerkt. Datzelfde geldt
meedoen - bijvoorbeeld aan een bewonersenquête - en
mogelijk voor het bereiken van de allerkwetsbaarsten,
het gaan behoren tot een vaste ‘kerngroep’ van actieve
die ondanks gepleegde inzet in de pilots grotendeels
buurtbewoners. Zijn de mensen die actief worden
buiten beeld bleven. In eerste instantie is waarschijn-
nieuwkomers op het gebied van vrijwillige inzet, of
lijk een meer outreachende werkwijze nodig, bijvoor-
zijn het de vaste ‘helperstypes’ die ook in ander ver-
beeld via vertrouwenspersonen. Een andere kwestie
band al in actie te komen? Leidt buurtzorg werkelijk
die aandacht verdient is het op gang brengen van on-
tot mede-eigenaarschap van de kwetsbare buurtgeno-
derlinge informele hulp. Waar binnen buurtzorg klus-
ten, of blijft hun deelname beperkt tot het meedoen
sendiensten en andere vormen van informele hulp ont-
aan activiteiten?
staan, blijft het daadwerkelijke beroep erop vaak ach-
Buurtzorg is een concept dat enthousiasme wekt bij
ter bij de verwachting. ‘Vraagverlegenheid’ lijkt in het
buurtbewoners en professionals, het verdient ook de
verkeer tussen buurtgenoten onderling een minstens
aandacht van de vormgevers van lokaal Wmo-beleid
even groot probleem als de ‘handelingsverlegenheid’.
en zeker nog veel meer belangstelling van onderzoe-
Voor een trefzekere inzet van het concept is daarnaast
kers!
Referententies Blokland, T.V. (2005). Goeie buren houden zich op d’r eigen. Sociale relaties in de stad. Den Haag: Gradus Hendriks Stichting/LCO. Brettschneider, E., T. Dankers, S. Karbouniaris en J.P. Wilken (2006). Buurtzorg, vrijwillige inzet op het snijvlak van zorg en welzijn. Eindrapportage evaluatieonderzoek. Utrecht: Hogeschool Utrecht/MOVISIE. Dankers, T., P. Wijntuin en J.P. Wilken (2005). Op weg naar Buurtzorg, een overzicht van inspirerende initiatieven. Utrecht: CIVIQ/HvU. Hortulanus R., A. Machielse en L. Meeuwesen (2003). Sociaal isolement. Den Haag: Elsevier Overheid. Hurenkamp, M., E.H. Tonkens en W.G.J. Duyvendak (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam/Den Haag, UvA/NICIS. Lupi, T. (2005). Buurtbinding. Van Veenkolonie tot Vinex-wijk. Amsterdam: Aksant. Meer, van der, M.J. (2006). Older adults and their sociospatial integration in The Netherlands. Utrecht/Amsterdam: KNAG/UvA. Van der Meulen, M. (2003). Maak jij het verschil? Vrijwilligers met een handicap en hun organisaties aan het woord. Utrecht: CIVIQ. Overbeek, R. van (2007). Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld. In: Vrijwillige Inzet Onderzocht. Jrg. 4, nr. 1, p. 19-31. Peters A. en N. Verdonschot (2003). Buurtzorg. Vrijwillige zorg in de wijk door buurtparticipatie. Vooronderzoek naar vrijwillige inzet voor patiënten en cliënten uit de zorgsector die in woonwijken (gaan) wonen. Utrecht: CIVIQ. Peters, A. en I. Wilbrink (2006). Onbeperkt aan het werk. Vrijwilligers met een psychische functiebeperking. Utrecht: CIVIQ. Peters, A., I. Wilbrink en W. Blauw (2007). Bouwen aan buurtzorg. Handboek voor het versterken van vrijwillige inzet door en voor buurtbewoners. Utrecht: MOVISIE/Hogeschool Utrecht. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2003). De handicap van de samenleving: Over mogelijkheden en beperkingen van Community Care, RMO, Den Haag.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 25
26 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
3
Vrijwilligers langs de meetlat?
plaatsbepaling Else Boss, projectmedewerker MOVISIE De inzet van vrijwilligers is goud waard. Make A Difference Day, Helden om de Hoek, Vrijwilligersprijzen bij gemeente. Al deze initiatieven willen de vrijwilliger in het zonnetje zetten. Dat de inzet van vrijwilligers van grote waarde is voor onze samenleving, daar hoeft kennelijk niemand meer van te worden overtuigd. Alleen, is dit ook in harde cijfers uit te drukken? Dit is de centrale vraag van het artikel ‘Vrijwilligers langs de meetlat?’ Hoe meet je de waarde van dit vrijwilligerswerk? Dekker en Mevissen laten in dit artikel zien dat het ‘meten’ van vrijwilligerswerk vooral veel vragen oproept. Want welke waarde meet je? Maar vooral ook: wat meet je daardoor niet? Met welk instrument ga je meten? Voor welke partij zijn de resultaten interessant? Voor de vrijwilliger zelf, voor de vrijwilligersorganisatie, of voor de gemeente of de financier? Verschillende actoren waaronder vrijwilligersorganisaties, steunorganisaties, gemeenten en financiers zijn ondervraagd over hun behoefte aan waardemeting van het vrijwilligerswerk. Het artikel geeft vooral inzicht in de voor- en nadelen die verbonden zijn aan het meetbaar maken van vrijwilligerswerk. Vrijwilligersorganisaties vrezen voor bureaucratisering en extra kosten. Meten met een instrument roept ook veel vragen op, want wat ga je meten? Hoe meet je het effect of de waarde van het kopje koffie? De spelmiddag, of een avond achter de bar? Bovendien, de waarde van vrijwilligerswerk is toch algemeen bekend? Er lijkt bij alle betrokkenen weinig animo te zijn om vrijwilligers of het vrijwilligerswerk langs een meetlat te leggen. In het artikel wordt kort verwezen naar een externe factor die wel eens voor verandering kan gaan zorgen: de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze vraagt vrijwilligersorganisaties om hun ‘waarde’ en bijdrage aan de samenleving voor gemeenten zichtbaar te maken. Niet alleen hun economische waarde, maar vooral hun sociaal-maatschappelijke waarde. Laat zien wat je doet, is ook de oproep van vrijwilligersorganisaties als Scouting, NUSO en YMCA aan hun achterban. Zij hebben hiervoor methodieken ontwikkeld. Geen meetinstrumenten weliswaar, maar trainingen en materialen om duidelijk aan externe partijen te laten zien wat de organisatie doet. Deze vrijwilligersorganisaties concluderen dat de Wmo van lokale partijen vraagt om zich duidelijker te positioneren, te laten zien wat hun bijdrage is aan de lokale samenleving. Wellicht zorgt dit ook voor een duidelijkere behoefte aan meetinstrumenten die dat in kaart brengen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 27
Vrijwilligers langs de meetlat?
3 Drs. H. Dekker Dr. J. Mevissen
1. Inleiding
waarde? En is dat wel de waarde die men wil meten?
Wat is de waarde van een bestuur van een sportclub?
In dit artikel staan wij stil bij het meten van de waarde
Wat is de waarde van de activiteiten van een vrijwilli-
van vrijwilligers en proberen wij tot antwoorden te ko-
ger die zich inzet voor ouderen? Het moge duidelijk
men bij de vragen die dit oproept.
zijn dat deze waarden niet gemakkelijk zijn te duiden, laat staan in geld uit te drukken. Toch kan het in som-
We zullen eerst kort een overzicht geven van de manie-
mige gevallen nuttig zijn om de waarde van vrijwillige
ren waarop op dit moment de waarde van vrijwillige
inzet in kaart te brengen.
inzet gemeten wordt. Daarna zullen we op basis van
Inmiddels worden her en der diverse instrumenten
ons onderzoek bezien welk type waarden te onder-
toegepast waarmee de betekenis van vrijwilligerswerk
scheiden zijn, welke behoefte er in het veld bestaat aan
gemeten kan worden. Maar dat meten roept vragen op.
meetinstrumenten en in hoeverre de bestaande instru-
Welke instrumenten meten nu eigenlijk welk soort
menten uiteindelijk voldoen aan deze behoefte.1
Onderzoek naar de Waarde van Vrijwillige inzet Het ministerie van VWS had Regioplan uitgenodigd om te inventariseren wat er in het veld al bekend is over (het meten van) de waarde van vrijwillige inzet, wat er in praktijk wordt gebracht en/of wat het veld op dit thema graag zou willen. Dit naar aanleiding van signalen uit het veld (van onder meer overheden, fondsen en bedrijven) waaruit bleek dat er een behoefte bestaat aan meer zicht op de waarde van het (georganiseerde) vrijwilligerswerk. Het onderzoek betrof daarom met name het raadplegen van het veld, en niet (zeker in eerste instantie) een literatuurstudie of theorievorming. Hiervoor hebben wij eerst de actoren in kaart gebracht, de diverse partijen die de waarde van vrijwillige inzet zouden kunnen (willen) meten. Dit zijn de vrijwilligers zelf, organisaties die vrijwilligers inzetten, intermediairs, financiers en de overheid. Daarnaast zijn de diverse definities van ‘waarde’ geïnventariseerd en een (gros)lijst opgesteld van de bestaande methoden en instrumenten om de waarde van vrijwillige inzet te meten. In de volgende fase zijn meer dan 50 telefonische gesprekken gevoerd in vier sectoren. Het onderzoek is in november 2007 afgerond en heeft geresulteerd in een eindverslag van de inventarisatie. De resultaten zullen ook beschikbaar worden gemaakt via het internet.
1 Het artikel is gebaseerd op een onderzoek dat in 2007 is uitgevoerd voor de directie Maatschappelijke Ondersteuning van het ministerie van VWS. Het onderzoek had een looptijd van oktober 2006 tot november 2007. Er zijn in die periode meer dan vijftig telefonische gesprekken gevoerd met diverse partijen (gemeenten, financiers, intermediairs en vrijwilligersorganisaties).
28 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers langs de meetlat
2. De eerste aanzetten tot meting van waarde
des zijn zeer divers en verschillen bijvoorbeeld in
Voor zover wij hebben kunnen nagaan is er pas sinds
waardedefinitie, doelstelling en gebruikers. Een groot
de jaren tachtig in Nederland een groeiende belang-
deel van deze instrumenten en toepassingen komt ove-
stelling voor het meten van de waarde van activiteiten
rigens uit het (angelsaksische) buitenland. In de bijlage
die buiten het reguliere economische verkeer vallen.
geven wij een overzicht van de instrumenten die wij in
Aanvankelijk had dit alleen betrekking op de informele
onze zoektocht zoal zijn tegengekomen.
economie.2 In haar proefschrift ‘The economics of unpaid work’ (1996) gaat Bruyn-Hundt meer theoretisch
3. Wie wil wat waarom weten?
in op meetmethoden voor het ‘niet-economische’ do-
Wat is nu eigenlijk de waarde van vrijwilligerswerk? Is
mein. De beste manier om de waarde van onbetaalde
dat de economische betekenis die het werk heeft in het
arbeid (wat wij hier verengen tot vrijwilligerswerk)
algemeen of is het de opbrengst ervan, in welke vorm
vast te stellen, is volgens Bruyn-Hundt de zogenaamde
dan ook? En opbrengst voor wie: voor de vrijwilliger of
inputmethode.
voor degene die profiteert van de inzet van vrijwilli-
De inputmethode komt in grote lijnen neer op het me-
gers? Gaat het daarbij dan om de diensten die iemand
ten van de hoeveelheid arbeid die in vrijwilligerswerk
krijgt, bijvoorbeeld het aan huis bezorgen van maaltij-
geïnvesteerd wordt. Door die hoeveelheid, al dan niet
den of het verzorgen van het wedstrijdsecretariaat van
gecorrigeerd voor typen werk, functies of loonniveaus
de sportclub, of gaat het om de daarmee gepaard gaan-
et cetera, te vermenigvuldigen met inkomens wordt
de besparingen op gemeenschapsgelden of om de loon-
een indicator voor de economische betekenis verkre-
kosten die bespaard worden?
gen. Dit levert dan schattingen voor de monetaire of
Kortom, voordat waarde gemeten kan worden moet
economische waarde van het vrijwilligerswerk op. In
eerst vastgesteld wie waarom wat wil meten.
Nederland is de waarde van vrijwilligerswerk voor de economie geschat tussen de 5,- en 15 miljard.3
De partijen die baat zouden kunnen hebben bij het me-
Ondanks de vele problemen die aan deze methode ver-
ten van de waarde van vrijwillige inzet zijn:
bonden zijn, is het aantrekkelijke ervan dat data uit
Vrijwilligers: zij verrichten vrijwilligerswerk, individu-
tijdbestedingonderzoeken gebruikt kunnen worden en
eel of in een organisatie, en willen misschien wel een
dat gemakkelijk onderverdelingen naar bijvoorbeeld
keer aangetoond zien dat hetgeen ze doen ook wat be-
sector gemaakt kunnen worden.
tekent. Dat kan op individueel niveau, op het niveau
In de Verenigde Staten was al sinds de jaren zestig nog
van een organisatie of een type vrijwilliger of op het ni-
een andere methode in gebruik: de zogenaamde kos-
veau van alle vrijwilligers. Het initiatief ‘Make A Diffe-
ten-batenanalyse. Wanneer het lukt om kosten en ba-
rence Day’ (MADD) probeert op haar manier de maat-
ten van een activiteit in geld uit te drukken, kan deze
schappelijke waarde van vrijwillige inzet in het alge-
activiteit vergeleken worden met een ander project of
meen te laten zien.
ten opzichte van het niet ondernemen van welk project
Vrijwilligersorganisaties produceren diensten en goede-
dan ook. Door middel van deze vergelijking kan wor-
ren, onder andere met behulp van de inzet van vrijwil-
den beoordeeld welke bijdrage een project of een acti-
ligers. Zij willen misschien aan subsidiegevers laten
viteit aan de welvaart levert, maar ook of investerin-
zien wat er met hun geld gebeurt. Dat is bijvoorbeeld
gen maatschappelijk rendement opleveren. Stonden er
denkbaar als de relatie tussen vrijwilligersorganisatie
tegenover de kosten voldoende opbrengsten, voor de
en de gemeente in het kader van de Wmo verandert.
deelnemers en voor de maatschappij?
Steunorganisaties bemiddelen tussen vraag en aanbod, eventueel met een (digitale) vacaturebank; geven advies
Aan deze meer (macro-)economische benadering, zijn
en informatie; verzorgen deskundigheidsbevordering
in de loop van de tijd steeds meer verschillende meet-
en promotie van vrijwilligerswerk; bevorderen samen-
methodes en de toepassingen toegevoegd. Deze metho-
werkingsverbanden tussen vrijwilligersorganisaties. Zij
2 Zie onder anderen: R. van Geuns e.a. (1983) en J. Mevissen, P. Renooy (1986). 3 Specifiek voor het vrijwilligerswerk hebben Renooy en Kloosterman (1987) voor het eerst een waardeberekening uitgevoerd. Zij hebben via een globale inputmethode een jaaromzet uitgerekend van bijna 32 miljard gulden (ruim 14,5 miljard), tussen de 4,6 en 8,4 procent van het toenmalige bruto nationale product. In een artikel in NRC Handelsblad (18-1-2001) wordt gerept over 11 tot 22 miljard gulden (tussen de 4,9 en 10 miljard euro).
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 29
kunnen er belang bij hebben om aan hun ‘afnemers’ de
staand instrumentarium kunnen we kort zijn: die is
meerwaarde van hun activiteiten aan te tonen.
zeer beperkt en spitst zich toe op Nederlandse meet-
Financiers ondersteunen vrijwilligersorganisaties door
methoden. Slechts enkele actoren zijn bekend met spe-
middel van donaties, sponsoring en subsidies. Daar-
cifieke instrumenten of methoden om de waarde te
voor eist men regelmatig enige vorm van verantwoor-
meten. ‘Social Return On Investment’ (SROI) lijkt op
ding. Die kan een boekhoudkundige vorm aannemen,
dit moment de bekendste methode, maar dit is vooral
maar er kan ook een oordeel over de resultaten of de
te danken aan een recente actieve promotie ervan. Een
toegevoegde waarde gevraagd worden.
enkeling kent de VIVA-1 methode.
De overheid kan als vijfde actor worden gezien, die
Om er zeker van te zijn dat de onbekendheid met meet-
door beleid, wet- en regelgeving het kader schept
methoden geworteld is in de afwezigheid van een
waarbinnen de andere actoren functioneren. Zij wil
meetbehoefte, hebben we de partijen in het veld be-
via evaluatie een beeld krijgen van de effecten en effi-
vraagd over hun wensen, behoeften en opvattingen ten
ciëntie van haar beleidsinzet.
aanzien van het meten van de waarde van vrijwilligerswerk.
Er zijn dus verschillende partijen die verschillende be-
Onderwerpen van de gesprekken waren:
hoeftes hebben en het begrip ‘waarde’ daarom ver-
• Wordt er wel eens gevraagd om de waarde van vrij-
schillend benaderen. Op basis van interviews en litera-
willige inzet zichtbaar te maken? Is hier een behoef-
tuuronderzoek hebben wij drie hoofdtypen ‘waarden’
te aan?
onderscheiden:
• Welke meetbehoefte zien actoren voor zichzelf?
• Financieel-economische waarde. Deze waarde wordt
• Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen van het me-
gecreëerd als er een financiële opbrengst is, die in
ten van vrijwilligerswerk?
geld is uit te drukken. Deze waarde kan worden af-
• Aan welke eisen moet een methode of instrument
gezet tegen alternatieven, zoals de inzet van profes-
voldoen om gebruikt te worden en bruikbaar te
sionele krachten.
zijn?
• Sociaal-economische waarde. Deze waarde komt tot stand wanneer men bepaalde elementen van de so-
Voordelen van meten
ciale waarde kwantificeert en er een financiële
Verschillende partijen geven aan dat kennis van de
waarde aan toekent. Wat zijn de kosten en baten van
waarde van vrijwillige inzet zeker voordelen met zich
vrijwilligerswerk in specifieke sectoren en in de
meebrengt. Deze mogelijke voordelen zijn, kort sa-
maatschappij in het algemeen? Wat is de waarde
mengevat:
van de vrijwillige en onbetaalde arbeid?
• Het bevordert de motivatie van vrijwilligers of helpt
• Sociaal-maatschappelijke waarde. Deze waarde komt tot stand als investeringen of inzet leiden tot maatschappelijk welzijn. Hoe draagt vrijwilligerswerk
bij de werving van nieuwe vrijwilligers. • Het bevordert een betere zelfevaluatie en maakt kwaliteitswinst mogelijk.
bij aan het bevorderen van burgerschap en sociale
• Het bevordert de professionalisering van het vrij-
cohesie, aan de verbetering van de sociale infra-
willigersbeleid, een betere basis voor subsidieaan-
structuur en aan de vorming van sociaal kapitaal,
vragen en daarmee eventueel een betere financiële
maar ook aan het gevoel van eigenwaarde van de vrijwilliger? Deze waarde is (vaak) niet in geld uit te drukken.
basis. • Het brengt verzakelijking: sociale investering wordt uit de geitenwollensokkensfeer gehaald.
De noodzaak of de behoefte om waarde te meten, be-
Het zien van voordelen en het hebben van een daad-
paalt of de partijen in het veld de instrumenten kennen
werkelijke behoefte om te meten zijn niet hetzelfde,
en of in de praktijk toepassen. Dit is het onderwerp
getuige het feit dat er op dit moment weinig gemeten
van de volgende paragraaf.
wordt.
4. De feitelijke behoefte aan waardemeting
Is er een behoefte om de waarde van vrijwillige inzet zicht-
Kent men het beschikbare instrumentarium?
baar te maken?
Over de kennis die de partijen hebben over het be-
Verschillende actoren blijken een latente behoefte te
30 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers langs de meetlat
hebben aan het in kaart brengen van de waarde van
waarmee een vrijwilligersorganisatie kan laten zien
vrijwillige inzet. Er is wel een idee dat het nuttig zou
wat de waarde van haar werk is ten opzichte van de be-
zijn, maar de directe noodzaak ontbreekt of de investe-
leidsdoelstellingen van de financiers (bijvoorbeeld de
ringen zijn te groot om het uiteindelijk uit te voeren.
gemeente).
Diverse actoren geven aan met de vraag bezig te zijn in het kader van de professionalisering van hun vrijwilli-
Een aantal actoren had in het geheel geen behoefte
gersbeleid.
om de waarde van vrijwillige inzet in kaart te brengen.
Er zou een behoefte kunnen zijn om de waarde te me-
Hiervoor geven ze ook duidelijke redenen aan:
ten bij vrijwilligersorganisaties, wanneer een externe
De eerste is dat waarde van de inzet van vrijwilligers
partij (een financier) daarom vraagt. Geen van de vrij-
volgens hen niet is te meten. Hun waarde is groter dan
willigersorganisaties geeft echter aan direct door een
uit zo’n berekening zou blijken. Kwalitatieve aspecten
externe partij gevraagd te zijn om de waarde van vrij-
van waarde zijn volgens deze respondenten namelijk
willige inzet gestructureerd in kaart te brengen of zelfs
bijzonder belangrijk, maar niet te meten. Ook de waar-
te meten.
de van de afgeleide effecten (zoals de bijdrage aan sociale cohesie en integratie) van vrijwillige inzet is vaak
Steunorganisaties en fondsenwervende organisaties
moeilijk te bepalen.
zien wel de mogelijkheden om de waarde van vrijwilli-
De tweede reden is dat de waarde van vrijwilligers be-
ge inzet te gebruiken voor externe doeleinden. Daarbij
kend is. De maatschappelijke inzet en de betrokken-
gaat het om het overtuigen van overheden of fondsen-
heid van vrijwilligers in projecten heeft een algemene
verstrekkers bij subsidieaanvragen. Financiers hebben
positieve waarde, die niet uitgelegd of verantwoord
steeds meer behoefte om inzicht te krijgen in de pro-
hoeft te worden. Grote vrijwilligersorganisaties en
fessionaliteit van het vrijwilligersbeleid en de levens-
fondsenwervers hebben al jarenlang dezelfde contac-
vatbaarheid van de organisatie waaraan gedoneerd
ten en hebben geen behoefte (meer) om de waarde van
wordt.
de inzet van vrijwilligers expliciet te maken. Waarom
Toch vragen financiers niet aan vrijwilligersorganisa-
zou je iets door meten bevestigen wat je eigenlijk al
ties om aan te geven wat de (meer)waarde is van de
weet?
vrijwillige inzet. Eerder zoeken zij naar manieren
Verschil tussen sectoren Er lijkt een verschil te bestaan tussen de sectoren zorg/welzijn en sport/cultuur met betrekking tot de redenen om al dan niet behoefte te hebben aan een meetinstrument. Dit heeft te maken met de status en motivatie van vrijwilligers in die sectoren en met de oriëntatie van de sectoren. In de sectoren zorg en welzijn is volgens betrokkenen de meerwaarde van vrijwilligers bekend en inherent aan diens activiteiten. Soms wordt een vrijwilliger zelfs verkozen boven een professional, omdat deze meer betrokken zou zijn, meer rust en meer tijd heeft voor het werk. De motivatie van vrijwilligers is van nut te zijn voor een ander of voor de maatschappij (naar buiten gericht). De behoefte om de waarde te meten is klein, omdat de waarde als gegeven wordt beschouwd en moeilijk meetbaar. In de sectoren sport en cultuur zijn vrijwilligers zeer waardevol, omdat zonder hen de clubs en verenigingen niet zouden kunnen bestaan. De motivatie van vrijwilligers is om de club of vereniging van dienst te zijn. Daarbij is het ook vaak zo dat alle leden geacht worden vrijwillig extra taken te vervullen. In sport en cultuur werken vrijwilligers voor de eigen organisatie (naar binnen gericht). De behoefte om te meten heeft betrekking op het overtuigen van financiers door de waarde van vrijwillige inzet in geld uit te drukken en zo te zorgen voor het voortbestaan van de eigen organisatie.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 31
Er lijkt op zijn best een latente behoefte aan het meten
5. Tot slot
van waarde van vrijwillige inzet te bestaan. Maar dat
Het zijn in omvang beperkte groepen actoren die direct
leidt niet zonder meer tot het daadwerkelijk overgaan
het nut van het meten van de waarde van vrijwillige in-
op waardemeting. Dit hangt samen met de nadelen die
zet zien, die het meten zouden willen proberen, maar
men daaraan ziet kleven. Als nadelen worden ge-
ook die al een meetinstrument hebben toegepast. Er
noemd:
zijn in de loop der jaren desondanks verschillende po-
• Een meetinstrument zou veel rompslomp, bureaucra-
gingen ondernomen om meetinstrumenten te ontwik-
tie en kosten met zich mee (kunnen) brengen. Vooral
kelen waarmee men specifieke aspecten van waarde
de kleinere organisaties missen de middelen, de ex-
van vrijwillige inzet kan meten.
pertise, de kennis en het personeel om zich met me-
Wanneer we de eerder genoemde diffuse behoefte aan
ten bezig te houden.
meten combineren met de geopperde voor- en nadelen
• Meten verandert de relatie tussen de vrijwilliger en
van meten en de eisen die gesteld worden aan meetin-
de ontvanger van de dienst, met name in de sectoren
strumenten, dan is het niet verwonderlijk dat uit ons
zorg en welzijn. Er treedt een vorm van verzakelij-
onderzoek in het veld blijkt dat de meeste instrumen-
king op en van afrekenen op resultaat. Zoals één
ten niet voldoen aan de eisen die worden gesteld.
respondent zei: “De lol van vrijwilligerswerk is dat
Dat ligt echter niet altijd (alleen) aan het instrument,
je het om niet doet en als je het gaat kapitaliseren
maar ook aan de soms ambivalente houding ten aan-
valt dat wellicht weg.”
zien van meten en aan conflicterende wensen van het
• Het instrument is vaak beperkt. Bovendien wordt de
veld.
gemeten waarde al snel in geld uitgedrukt en dit
Ten eerste is het voor veel mensen nog steeds niet rele-
dekt niet alle aspecten. Zoals eerder genoemd, zijn
vant of zelfs niet gewenst om de waarde van vrijwilli-
er aspecten van de inzet van vrijwilligers die niet in
gers te meten of in geld uit te drukken:
geld zijn uit te drukken. Elke poging om waarde in
“Omdat wij vrijwilligers zo waardevol vinden en erken-
geld uit te drukken, kan daarom worden opgevat als
nen, is het niet nodig om de waarde in geld uit te druk-
het niet erkennen van deze unieke aspecten. Ook
ken.” Juist de grote intrinsieke waarde van vrijwillige
moet voor een dergelijke waardemeting de tijdbe-
inzet maakt dat het niet in geld is uit te drukken.
steding van vrijwilligers in kaart worden gebracht,
Tegelijk bestaat er behoefte om die intrinsieke waarde
terwijl tijd voor hen een andere lading heeft dan
ook voor anderen inzichtelijk te maken, dus te meten.
voor betaalde werknemers.
Als men daarbij meer dan alleen kwalitatieve uitspra-
• Meten kan een ongewenst resultaat opleveren. Organisaties kunnen op de uitkomsten worden afgere-
ken wil doen, ontkomt men er niet aan te proberen de waarde in geld uit te drukken.
kend door geldschieters, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat een organisatie het met veel minder geld
Wanneer dan besloten wordt om de waarde in geld uit
of menskracht toe zou kunnen.
te drukken, dan blijken daar soms onoverkomelijke nadelen aan te kleven. Organisaties willen graag de waar-
Sommige actoren kunnen zich wel voorstellen dat ze in
de zo correct mogelijk in geld uitdrukken, specifiek op
de toekomst de vraag van derden zullen krijgen om de
hun organisatie geënt, maar zonder dat dit veel tijd en
waarde van vrijwilligers in kaart te brengen. Een be-
administratie vereist.
langrijk argument hiervoor schuilt in de ontwikkelin-
Omdat vrijwilligersorganisaties vaak geen mogelijkhe-
gen in het kader van de Wmo, waarin het gebruik van
den hebben om een goede (personeels)administratie
vrijwilligers een belangrijke rol speelt. Daarnaast wor-
bij te houden, is het niet mogelijk bepaalde uitvoerige
den steeds hogere eisen gesteld aan vrijwilligersorga-
instrumenten toe te passen. Zonder een administratie
nisaties (bijvoorbeeld ten aanzien van arbeidsomstan-
van aantallen uren inzet en aantallen vrijwilligers bij-
digheden en verzekeringen) en wordt het steeds moei-
voorbeeld, is slechts een algemene indicatie te geven
lijker om vrijwilligers te vinden en te binden. Dit kan
op basis van de algemene waarde voor elke vrijwilli-
volgens steunorganisaties en vrijwilligersorganisaties
ger. Maar een algemene indicatie is niet wat de organi-
de vraag naar het meten van waarde bij financiers
saties willen, omdat ze zich niet kunnen herkennen in
doen toenemen.
algemene bedragen en vinden dat daarmee geen recht wordt gedaan aan de vrijwilligers.
32 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers langs de meetlat
Kortom, het meten van de waarde van vrijwillige inzet
Uiteindelijk wil het veld een praktische en eenvoudige
roept ambivalente gevoelens, eisen en wensen op in
methode, maar ook een die mogelijkheid biedt tot
het veld en het huidige instrumentarium lijkt niet te
maatwerk en recht doet aan de unieke waarde van vrij-
voldoen. Wellicht dat in de loop der tijd, eventueel
willige inzet. Regioplan is op dit moment bezig om een
door (maatschappelijke) ontwikkelingen als de invoe-
methode te ontwikkelen die hieraan tegemoet komt.
ring van de Wmo, de noodzaak tot meten groter wordt
Daarnaast zullen de uitkomsten van het onderzoek
en de wensen uit het veld en het aanbod van instru-
binnenkort beschikbaar komen via het internet.
menten beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Referenties Dekker, H.S. en J. Mevissen (2008). De waarde van vrijwillige inzet; van waarde naar waardering. Amsterdam: Regioplan. Geuns, R. van e.a. (1983). De Zwarte Markt Beverwijk; een onderzoek naar de betekenis van informele arbeid. EGI-paper no.26, Universiteit van Amsterdam. Goulbourne, M. en D. Embuldeniya (2002). Assigning Economic Value to Volunteer Activity: Eight Tools for Efficient Program Management. Toronto: Canadian Centre for Philanthropy. Kloosterman R. en P. Renooy (1987). De economische betekenis van het vrijwilligerswerk in Nederland. In: R.C. Kwant (red.) Dat doe je gewoon? De Balie., pag. 77-93. Koninklijke Nederlandse Reddings Maatschappij (2007) Jaarverslag 2006. Meer, Liesbeth van der (2006). Assigning Economic value to volunteer contribution in the annual reports of volunteer organisations in the Netherlands. Utrecht: Universiteit Nimbas. Mevissen, J. en P. Renooy (1986). De Informele economie gelokaliseerd. Den Haag: ministerie van SZW. Mook, Laurie et al. (2007). What Counts; social accounting for nonprofits and cooperatives. London: Siegel press. NOV (2002). Keurmerk Steunpunt Vrijwilligerswerk; Keurmerk voor kwaliteit. Utrecht: NOV. NOV (2001). VIVA-1 formulier en toelichting. Utrecht: NOV. NRC (22 januari 2005). Sociaal investeren met winst; ‘social return on investment’ in opkomst. Quarter, J.L., Mook, L. en B.J. Richmond (2002). What Volunteers Contribute; Calculating and Communicating Value Added. Toronto: Canadian Centre for Philanthropy. Sar, Jaap van der, Roos Visser (2006). Gratis en waardevol; Rol, positie en maatschappelijk rendement van migrantenkerken in Den Haag. Utrecht: Stichting Oikos. Scholten, Peter (2003). Maatschappelijk rendement gemeten: social return on investment. Amsterdam: SWP. The Grantmaker Forum on community & national service (2003). The cost of a volunteer; what it takes to provide a quality volunteer experience. Berkeley: GFCNS.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 33
Bijlage Zoals eerder genoemd, zijn er enkele methoden die hun nut in de praktijk hebben bewezen en meer of minder toepasbaar zijn voor diverse actoren.4
Financieel-economische waarde Inputmethode
Aantal uren inzet x gemiddeld vergelijkbaar salaris.
Sociaal-economische waarde Social Return On Investment (SROI)
SROI is een methode die het rendement van maatschappelijke investeringen meet. Met deze methode kunnen organisaties het rendement van hun sociale initiatieven kwantificeren, onder meer door de impact van hun maatschappelijke werk in geld uit te drukken. Ook wordt bijvoorbeeld gemeten hoeveel extra investering is aangetrokken door de investering waarvan de SROI wordt gemeten, en wordt onderzocht of mensen zich anders zijn gaan gedragen door de gedane investering. Zowel organisaties (resultaten zichtbaar maken) als financiers (organisaties en projecten beoordelen) kunnen de SROImethode gebruiken.
VIVA-1
VIVA-1 is een methode om de kosten voor en opbrengsten van vrijwilligers in kaart te brengen. De methode produceert financiële gegevens die subsidiegevers en anderen kunnen informeren over de waarde van vrijwilligerswerk in de organisatie. De kosten zijn de werkelijk gemaakte of de begrote kosten. De opbrengsten betreffen de vervangingswaarde van het werk van vrijwilligers, die wordt berekend op basis van het bedrag dat betaald zou moeten worden als een beroepskracht dat werk doet. De uitkomst is een ratio (de VIVA-1-ratio) die gelijk is aan de totale opbrengst van vrijwilligers gedeeld door de totale kosten voor vrijwilligers.
Volunteer Value Calculator (Knowledge Development Center; Canada)
De Volunteer Value Calculator is bedoeld om de economische waarde van het werk van vrijwilligers in een organisatie te kunnen schatten. Het meet niet alle waarde van het werk, maar alleen de economische waarde. De VVC bestaat uit drie meetgebieden, namelijk: • Human resource productivity measures: Hoe groot is de arbeidsinput van vrijwilligers en wat is de geldwaarde (of virtuele loonsom) en toegevoegde waarde van hun inzet? • Volunteer program efficiency measures: Wat is het rendement per gespendeerde euro en hoe efficiënt is het management van vrijwilligers in de organisatie? Wat is de verhouding tussen het aantal vrijwilligers en betaalde professionals? • Community support measures: Hoeveel geld dragen vrijwilligers zelf bij aan de organisatie (bijvoorbeeld, als ze zelf betalen voor onkosten) en hoe verhoudt zich dat tot andere bijdragen uit de gemeenschap?
4 De instrumenten zijn met name bruikbaar voor organisaties van een bepaalde omvang, die een goede administratie van de vrijwillige inzet en daarbij gemaakte kosten bijhouden.
34 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers langs de meetlat
Expanded Value Added Statement (Laurie Mook; Canada)
De Expanded Value Added Statement (EVAS) geeft de economisch, sociaal en ecologisch toegevoegde waarde van een organisatie in een geïntegreerde verklaring weer. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van financiële verslagen en van niet in geld uitgedrukte sociale bijdragen waarvoor een vergelijkbare marktwaarde wordt berekend. Zo wordt ook rekening gehouden met de waarde van gratis producten en diensten en met onbetaalde arbeid en het werk van vrijwilligers, om niet aangeboden diensten en de ontwikkeling van de vaardigheden van vrijwilligers. EVAS maakt zichtbaar hoeveel een organisatie bijdraagt, hoeveel inzet met het werk van een organisatie gemoeid is, welke vaardigheden nodig zijn, et cetera. De uitkomsten zijn te gebruiken in jaarverslagen, in uitingen van waardering aan de vrijwilligers en naar beleidsmakers om de toegevoegde waarde van de organisatie duidelijk te maken.
Wellventure MonitorTM (Fortis Foundation)
Instrument om effecten inzichtelijk te maken van maatschappelijk ondernemen (zoals medewerkersvrijwilligerswerk) van ondernemingen op de eigen organisatie en op de doelgroep.
Sociaal-maatschappelijke waarde Vrijwillige inzet goed geregeld (Vereniging NOV/CIVIQ)
Kwaliteitsonderscheiding waarmee een organisatie op een objectieve manier kan laten zien dat zij het vrijwilligerswerk succesvol en aantrekkelijk heeft georganiseerd. De bedoeling is dat vrijwilligersorganisaties worden gestimuleerd om te streven naar een bepaald kwaliteitsniveau en daarvoor publieke erkenning krijgen. Vrijwilligers weten dat ze binnen die organisaties kunnen rekenen op voldoende mogelijkheden om zich met succes in te zetten. Voor financiers, samenwerkingspartners en klanten is het zinvol te weten dat de organisatie haar vrijwillige inzet goed heeft geregeld. Onafhankelijke adviseurs van NOV voeren de beoordeling uit op basis van een zelfevaluatie.
Erkenning Verworven Competenties
De EVC-procedure is een instrument om de competenties van vrijwilligers, opgedaan in het vrijwilligerswerk, in beeld te brengen en te erkennen. De vrijwilliger ontvangt een certificaat waarin de verworven competenties staan vermeld. Op het certificaat worden maximaal twaalf algemene competenties benoemd. Deze competenties komen voor in alle soorten vrijwilligerswerk en -functies en de procedure is geschikt voor alle vrijwilligers en organisaties.
Investing in volunteers (Verenigd Koninkrijk)
Investing in volunteers is een Brits kwaliteitskeurmerk voor organisaties die vrijwilligers inzetten. Organisaties kunnen zelf hun management van vrijwilligers doorlichten en met het keurmerk hun betrokkenheid bij vrijwilligerswerk zichtbaar maken. De beoordeling betreft vier gebieden, namelijk planning van de inzet van vrijwilligers, recruitering, selecteren en matchen van vrijwilligers en het ondersteunen en vasthouden van vrijwiligers.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 35
36 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
4
A Cultural Anomaly
plaatsbepaling Het veld van vrijwilligerswerk geeft een uitstekend voorbeeld van de kloof tussen de academie en de praktijk. Zoals de literatuur vaak laat zien, hebben definities die ontwikkeld worden bij de verzameling van empirische gege-
Linda Bridges Karr,
vens over vrijwilligerswerk een grote invloed op de bevindingen. Bovendien
Bridges-Karr Consultancy, Beilen
dekken zij niet altijd de volledige realiteit van het veld. Zeker in verband met de invoering van de Wmo in januari 2007 wordt het voor degenen, die betrokken zijn bij het ontwikkelen van kennis over vrijwilligerswerk, in toenemende mate belangrijk om te communiceren en samen te werken met degenen die betrokken zijn bij het vormgeven van de praktijk. Alleen op deze manier is het zeker dat relevante kennis in ontwikkeling blijft en dat het veld zich naar bredere inzichten ontwikkelt. Het artikel van Nancy Macduff en Ellen Netting is één van de eerste systematische pogingen om het concept van ‘pracademisch’ onderzoek binnen de context van non-profitorganisaties en vrijwillige inzet te concretiseren. Bijzonder interessant voor de lezers van ViO is de bespreking van de drie varianten: de betrokkene wetenschapper, de reflectieve praktijkmens en het samenwerkende team. In het veld van vrijwillige inzet in Nederland en Vlaanderen zijn direct herkenbare voorbeelden van ieder van deze varianten. Het opstellen van speciale leerstoelen in Vrijwilligerswerk, Civil Society en Maatschappelijk Betrokken Ondernemen (Erasmus Universiteit Rotterdam), Actief Burgerschap (Universiteit van Amsterdam) en vergelijkbare thema’s is kenmerkend voor de betrokken wetenschappelijke benadering. In het tijdschrift ViO verschijnen regelmatig talrijke artikelen die geschreven zijn door reflecterende praktijkmensen van MOVISIE (voorheen CIVIQ), Volunteering England en andere organisaties die werken vanuit de praktijk. Er blijft nog ruimte voor de ontwikkeling van de idee van samenwerkende teams in dit opzicht. Om dit te realiseren moet er aandacht zijn voor de valkuilen aan beide kanten van de kloof, zoals beschreven in de paragraaf Challenges faced by pracademics. Deze discipline- en contextoverschrijdende dialoog maakt deel uit van de missie van ViO en bevat de kern van de moeilijkheden waar het tijdschrift in zijn eerste vijf jaar tegenaan is gelopen. Naast een aantal logistieke zaken, heeft het tijdschrift klaarblijkelijk met een relevantiecrisis te maken, waarbij de academische aspecten van de publicatie haar belang voor de praktijk grotendeels maskeren, terwijl de nadruk op toepassing het tijdschrift van het academische radarscherm weerhoudt. De concepten die in dit artikel zijn opgesteld kunnen als een springplank dienen voor het ontwikkelen van pracademische samenwerking op het terrein van vrijwilligerswerk in Nederland en Vlaanderen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 37
Pracademic: A Cultural Anomaly
4 Nancy L. Macduff, Macduff/Bunt Associates 925 “E” Street, Walla Walla, Washington 99362-3235 509-529-0244 (work), 509-529-8865 (fax)
[email protected] F. Ellen Netting, Ph.D., Professor & Samuel S. Wurtzel Endowed Chair School of Social Work,Virginia Commonwealth University 1001 W. Franklin St., Richmond, VA 23284-2027 800-828-0404, 804-747-5477
[email protected]
a·nom·a·ly n 1. something that deviates from the norm or from expectations 2. something strange and difficult to identify or classify
Introduction
ve silos, professional schools, disciplinary depart-
The term practitioner is currently in vogue in nonpro-
ments, and other units. Thus if practitioners are meta-
fit, professional and volunteerism circles. Essentially, a
phorical jacks-in-the-box springing into an incredible
practitioner is one who “practices” but beyond that
array of actions, the wheels of academe move more
here is no one norm or set of expectations for what
like the speed of chess, in a thoughtful but often pon-
exactly a practitioner is or what they do, and the poten-
derous manner. Carrying the metaphor a bit farther,
tial variation among practitioners makes it difficult to
the academic may be more inclined to study how the
superimpose any such classification scheme. So diver-
jack-in-the-box works than to actually turn the handle.
se is this nebulous term that any attempt to classify
We smiled as we read the distinction between the two
such persons would be like trying to keep the lid on a
terms in the Riverside Webster’s II Dictionary for a prac-
jack-in-box. Practitioners literally pop up everywhere!
titioner is “a professional or practical worker,” while an
The term academician, on the other hand, is a more fo-
academic is “scholarly as opposed to technical or prac-
cused concept because it implies that a person has cast
tical, with theoretical interest only, having no practical
their lot with the academy, usually found in the form
application” (1996, p. 4). We noticed that in later versi-
of a college or university. These settings are a little
ons of various dictionaries that the terms were more
more prescribed and more easily categorized than
politically correct, no longer referring to the work of
practice arenas in that they are subject to various
the academic as having no practical application, but
forms of credentialing by authoritative bodies that
we are also aware that the term pracademian appeared
comprise the academic enterprise called “higher edu-
in the 1980s when these definitions were representati-
cation.” Thus, academics are tethered to their respecti-
ve of the prevailing perceptions of practitioners and
38 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
A Cultural Anomaly
academicians. Perhaps the term implied an attempt on
writing as ‘pracademic’ because the activist seeks
the part of pracademics to demonstrate their relevance
change and takes action first then reflects on the pro-
in contributing to practical application!
cess, as compared to the academic who reflects and
It should come as little surprise then that the blending
ponders first in the world of ideas. Activists disclose
of the word “practitioner” with the word “academic” is
their positions in the actions they pursue, whereas the
even more a deviation from already muddy expectati-
academician “tends to valorize the objective impartial
ons. And this presents an anomaly. For if the term
option of various scenarios,” not having to take a stand
practitioner is incredibly broad, encompassing a wide
(p. 224). The cultures in which activists and academics
assortment of fields of practice, and being an academi-
perform lead one to be on stage and the other behind
cian indicates that a broad range of professional and
the scenes. Wildman points out that theoretical deba-
disciplinary persons are tethered to the higher educati-
tes and philosophical discourse have less permanence,
on enterprise, categorizing this strange and unusual
than actions which are more concrete.
hybrid of the two is quite a challenge.
Wildman’s comparison is relevant in discussing the
Thus, the term pracademic requires a deeper under-
term pracademic, for the distinction between the cul-
standing of assumptions and beliefs around a term that
tural communities in which practitioners and acade-
is being used in the nonprofit and volunteerism arena.
mics often find themselves. Along with Wenger (1998)
In this paper, we explore the genesis, use and assump-
he saw a distinction in the concept of “communities of
tions of the term and describe three approaches used
practice”
by pracademics to study nonprofits and volunteerism.
In our work together, we have found our respective
We are biased in that we believe the environment of
worlds have revealed differences that define practitio-
nonprofits and voluntary action is richer through the
ner and academic communities and cultures. Howe-
work of those who deviate from their personal norm as
ver, coming from different professional cultures was
an academic or practitioner. In this bridging process,
not as difficult as coming from different organizational
the practitioner works more efficiently and effectively
cultures. Our fields of adult education and social work
through the review of the research and theories of the
are highly compatible in their professional norms. We
academy, while, the academician constructs theory
both move in and out of education and human service
and empirically tests premises in order to provide the
organizations as we do our work. The applied nature of
evidence for what practitioners do (Franklin & Hopson, 2007). The impetus for this paper is several years old. The authors, one a practitioner and the other an academic, began writing about the relationship between the two sides of the pracademic equation in the 1990s (Macduff & Netting, 2000). The Association for Research on Nonprofits and Voluntary Action (ARNOVA) for the past few years has had a small collection of individuals who referred to themselves as pracademics, informally purporting to span the chasm between the world of practice and that of theory. In 2005, a dozen or more members of ARNOVA began the process of creating a Section called Pracademics. But, the dilemma remained, what exactly is the definition of this term and what makes a pracademic a pracademic in the context
Role Reversal In most projects Ellen brings her breadth of knowledge of theory to the project and Nancy scouts out the practical real world situations that illustrate the theory. In an early project the roles reversed. Nancy stumbled on a wide array of information in the adult education literature on the influence of culture on collaboration, most specifically that between all women collaborators , and those that include men and women. Ellen highlighted this research and thinking with some illustrations from the land of the university. We early on learned that moving easily between the world of the academy and the world of practice is a characteristic of the person comfortable defining themselves as a pracademic.
of nonprofits and volunteerism, work or study? professional social work and adult education are highBackground
ly compatible, thus contributing to our joint socializati-
Cultural Differences
on for collaboration.
In a provocative article Wildman (2002) labels activist
However, organizationally, the norms of our respective
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 39
cultures are highly different. Nancy is grounded in the
ter quests for thinking (knowing). “Community-wise,”
daily practice of volunteer managers who must have
the cultures have different artifacts that form their fa-
excellent technical and interpersonal skills. Her world
bric in which practitioners come together in diverse
is one of responding to the requests of various indivi-
settings and academics encounter one another in the
duals, groups, and organizations who are often strug-
hallways of learning. And the “practice” of the two cul-
gling with how to deal with competing forces in a time
tures reveals different emphases and artifacts in which
of limited resources. She runs her own consulting firm
actions and outcomes are the currency, whereas the
and literally has to be responsive to the “real world” of
building of knowledge and new ideas comprise the cul-
practice or cease to exist economically.
ture of the academy.
Ellen, on the other hand, is a tenured full professor in a
Given these different cultures, there has been a ten-
large urban university. She is rewarded for thinking,
dency to dichotomize their inhabitants, as if practitio-
conducting research, and publishing. Whereas Nancy
ners and academics were separate entities. But it has
publishes, her work is highly practical, targeted to per-
long been realized that this simplistic dichotomy does
sons who work at the grass-roots level. In the academic
not tell the full story. Thus, we now turn to the origins
environment, although lip service in professional
of that elusive anomaly – the pracademic.
schools is given to the importance of applied research and practical implications, the larger university cherishes the pursuit of highly intellectual approaches to
The Origins of Pracademic and
knowledge building. The reward systems in these two
Interdisciplinary/Interprofessional Use of the
cultures are very different – the more practical publi-
Term
cations the practitioner can sell will make a difference
The term “pracademic” does not appear to be owned
in her ability to maintain a consultancy role and in
by any one profession or discipline, so we searched for
what readers will use; whereas the more scholarly a
its origins across fields. Volpe and Chandler (2001) pla-
publication is within academe, the more it will be valu-
ced the origins of pracademicians within the academy
ed in the academy.
from which they ventured out into the real world of
Fortunately, for this collaboration we are seasoned pro-
practice to play a role in resolving conflicts.
fessionals who are respected in our different arenas.
In the late 1980s a group of academics interested in de-
Therefore we can afford to collaborate since we have
veloping nonprofit management as a discipline, gathe-
established individual credibility long ago. This aspect
red at what became known as The Clarion Conference
of freedom to collaborate cannot be underestimated in
to develop potential curriculum. A parenthetical re-
understanding what drives collaboration.
mark in the published paper that emerged from that
Walker, Golde, Jones, Bueschel and Hutchings (2007)
experience indicated that a substantial number of at-
write about the development of an intellectual com-
tendees “adopted the moniker pracademician to reflect
munity in a recent article in the Chronicle of Higher
their hybrid status as academicians with significant ex-
Education. Beginning with a story of how new docto-
perience as nonprofit practitioners” (Rubin, Adamski,
ral students negotiate the waters of academe, seeking a
& Block, 1989, p. 280).
group of peers who will share their passion, they re-
Today the terms pracademician or pracademic (we are
port on a five year study by The Carnegie Foundation
using them interchangeably in this article) have rea-
for the Advancement of Teaching. At the doctoral le-
ched maturity, having appeared in the literature for al-
vel, the foundation involved 84 departments in six
most 30 years. It is a term that seems to transcend pro-
fields. “Larger than the sum of its activities and struc-
fession or discipline, likely to appear in a variety of pla-
tures, intellectual community is both a reflection and a
ces.
product of the rich exchange of ideas and perspectives
For example, The Division of Public Administration at
that characterize scholarly life at its best. It is know-
Northern Illinois University has a newsletter titled
ledge centered but also relationship based” (p. B8).
Pracademics having been online since 2001. Public ad-
In terms of the cultures of our diverse settings (practi-
ministration journals seem particularly likely to use
ce settings and academic arenas), it appears that the
the term pracademic in describing the role of a transla-
“domain” is somewhat different in that the former
tor between various groups (see for example, Hanbury,
seeks an action-oriented (a doing) purpose and the lat-
2004; Nalbandian, 1994, Ospina & Dodge, 2005; Price,
40 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
A Cultural Anomaly
2001). Dr. Greg Walker, a professor of Forestry, at Ore-
paring the next generation of practitioners. In schools
gon State University, did a presentation in June 2007
of social work, for example, faculty are not allowed to
titled “Connecting Research and Practice: A “Pracade-
teach practice courses unless they have at least two ye-
mic’s Perspective.” (Walker, 2007) The American Law
ars (sometimes more) of post MSW practice experien-
Library Association publication, Spectrum, ran an arti-
ce. Direct practice or “clinical” social work faculty are
cle in late December 2007 titled “It’s Pracademic.” Its
often allowed to maintain a limited private practice in
emphasis is on “maximizing efficiencies in the law li-
order to maintain their practice skills.
brary school curriculum with real world projects”
We are calling this type of pracademian the engaged
(Shea, 2007). Crossing the Atlantic finds an essay by
scholar because the assumption is that the academici-
Vicky Reynolds (MSc/Diploma Voluntary Sector Ma-
an will continue their development as a professional so
nagement) on the pracademic character of her acade-
that their teaching and research are informed by their
mic program in England. Even the American Bar Asso-
field of practice. The term “engaged” is highly intentio-
ciation has resources for pracademics. It publishes
nal because it comes from the current push in universi-
“Creative problem solver's handbook for negotiators
ty settings to “engage” the community (Hardy & Phil-
and mediators : a pracademic approach” by John W
lips, 1998). Recently the University with which Ellen is
Cooley; (American Bar Association. Section of Dispute
affiliated appointed a Vice President of Community
Resolution.; Association for Conflict Resolution.)
Engagement and the School of Social Work created a
The term pracademic, where theory and practice colli-
new position, Associate Dean of Community Engage-
de, is alive and well in fields well beyond that of non-
ment. A university level community engagement ini-
profits and volunteerism. However, a search for ap-
tiative is now funding research projects in which more
proaches to being a pracademic are not as obvious in
than one unit (discipline, profession) within the uni-
the literature. The assumption in most of the above
versity partners with community-based organizations.
examples was that a pracademic was an academic,
This is happening in universities across the country. So
with an interest in practice or who brought practice ex-
the “engaged” scholar has one foot in the academy but
perience to the academy. But, the article to alter libra-
another foot in the community.
ry curriculum is aimed at arming librarians with both
Momentum is mounting for universities to engage in
sound theory and practice in equal parts. This is so
community partnerships, often a result of outside fun-
that they can be more effective in the world of practice.
ding pressures to leverage relationships between prac-
Dictionaries and Wikipedia had no definition for this
titioners and researchers. Heyl (1997) says the value of
term. While commonly used, across disciplines, it
academic and practitioner research is that it increases
would seem that there are no commonly held pracade-
the relevancy of the findings for those involved. These
mic definitions, models or approaches. We think it is
include but are not limited to enhancement of mutual
important to consider how the pracademic actually
interest and respect, offering the opportunity to enrich
works within and across practitioner and academic
the discipline and the lives of people practicing in vari-
cultures.
ous arenas. True collaborations between academics and practitioners are qualitatively different from
Three Approaches
anything done by the parties working alone (Jarvis,
In our experience, it appears that in the field of non-
1999). Gaps previously identified between persons in
profit and voluntary action there are three approaches
academe and in practice appear to be narrowing as va-
to pracademic work: 1) the engaged scholar, 2), the re-
rious forces push toward collaboration. There is a gro-
flective practitioner, and 3) the collaborative team. We
wing recognition that social science researchers must
will briefly examine each of these three.
be open to hearing the voices of persons in the field of practice and must engage in dialogue that connects re-
The Engaged Scholar
searchers and practitioners (Huber, Borders, Netting,
First, practitioners often move to academic arenas.
& Kautz, 1997). The growing area of action research is
This is often what occurs in many professional schools.
focused on the connections between persons in local
Professional schools may actually require that faculty
communities or organizations that have identified pro-
hires have practice experience since they will be pre-
blems collaborating with researchers as co-learners in
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 41
a highly interactive approach to research. In this
sful, the collaborative team must be built on mutual
movement by universities to engage the community,
trust and respect. Both may see themselves as pracade-
there appear to be more and more academicians refer-
mics, but each defers to the expertise and wisdom of
ring to themselves as pracademics.
the other in truly understanding the different settings/cultures in which they work.
The Reflective Practitioner
Collaboration has been seen as the highest, and most
The second approach to becoming a pracademic is
difficult, level of working with others. Organizational
exemplified by the practitioner with academic procli-
relationships are formalized, and involve a long-term
vities. Unlike the engaged scholar who wants to re-
commitment to working together in order to accom-
main or become connected to the practice community,
plish a common mission.
the reflective practitioner (Schon, 1983) is an inhabi-
commitment to shared decision-making; allocation of
tant of the practice community who continues to live
resources, and responding to mutually identified
the experience. However, reflective practitioners res-
needs. In collaborative relationships, academics can
pect the scholarly community and may actually enga-
serve as catalysts to allow for change that would not
ge in scholarship as value added to what they normally
happen without a neutral outside presence. The facul-
do in their daily work.
ty member, students, and resources of the institution
This type of pracademic is the ideal person with whom
are often needed when there are limited resources.
the engaged scholar wants to partner. Not only are
The catalyst model does not mean the faculty member
they interested in community-based research but they
is a consultant or expert. Rather, the catalyst is a peer
will assist faculty in interpreting and translating fin-
with practitioners, who are themselves “fully develo-
dings to audiences that may not identify as pracade-
ped professionals.” (Milofsky 2006)
mics but who have invaluable inside information on
Commenting on collaboration between disciplines in
the communities being studied. Reflective practitio-
the academy, Coffin (2005) says “. . .collaboration is in
ners work in the world of practice but have inclinati-
vogue. But it is easier said than done.” He says that
ons to combine research theory with practical applica-
normative frameworks can produce barriers to the ef-
tion of solutions.
fort of working together. If those within the academy
The move toward reflective practice is exemplified in
are hard pressed to work collaboratively, then how
the evidence-based practice movement that began in
much more difficult is it for the practitioner, whose
medicine and has permeated every other profession in
normative framework is solidly cemented in reality of
the country (Shlonsky & Stern, 2007). Competing defi-
delivering service. The practitioner is interested in
nitions and misconceptions of what evidence-based
things that lead to improved practice. “. . .academics
means have been discussed elsewhere (Netting &
often are seeking new and innovative ideas to promote,
O’Connor, forthcoming). But for our purposes, the evi-
but what I do on a day to day basis is simple.” (Robin-
Collaboration requires a
dence-based practice movement assumes that practiti-
son 2007) It would seem that clarity of purpose is one
oners want to learn from what is known in order to in-
essential part of any a collaborative team approach.
form what they do in practice. It also requires that research be relevant, asking the appropriate questions
Challenges Faced by Pracademics
that will lead to appropriate interventions or ways of
Fisher, Fabricant, & Simmons (2005) provide an excel-
doing that are based on knowledge rather than simply
lent contextual piece for why this march to overcome
intuition. The reflective practitioner is likely the per-
this split between the academy and the world of practi-
son who can bridge that gap.
ce is happening and they reinforce the importance of Ernest Boyer’s (1996) work as President of the Carne-
The Collaborative Team
gie Foundation for the Advancement of Teaching, as
The collaborative team is an approach that involves
well as the work of Derek Bok (1982), former President
more than one pracademic, having both an engaged
of Harvard. Both argue for a more engaged university
scholar and a reflective practitioner. This is a “both-
that works with the community to build a more just so-
and” approach, bringing the partners into a collaborati-
ciety. And, of course, one can’t ignore the fact that eco-
on that draws on the strengths of both. To be succes-
nomic incentives from both private and public funding
42 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
A Cultural Anomaly
sources have been used to leverage partnering be-
be called upon to sit on various committees and engage
tween universities and communities, further expan-
in various problem solving endeavors because they
ding the move toward more collaborations. Service le-
have the skills to do so. This may contribute to their
arning, field internships, service projects, community-
playing multiple roles in a system that does not always
based research, and a host of other foci are standard
reward practice activities. “Depending on the pracade-
fare (Fisher, Fabricant & Simmons, 2005).
mics’ academic history, experience or ‘baggage’, their
We are reminded of a quote in an article in the Journal
background may work for or against them as succes-
of Community Practice. “Community members often
sful interveners.” (p. 8). Volpe and Chandler provide
cite examples of when university faculty parachuted
examples of how conforming to the norms of interven-
into the community to ‘study it’ through needs assess-
tion may actually work against one conforming to the
ments and various research projects – only to abandon
expected norm of the scholar who does not take a posi-
them when studies were completed, research reports
tion. “A pracademic who uses valuable time to do in-
written and not shared with the community, and the
tervention work may be seen as only doing ‘busy-
university’s funding lapsed. Many local communities
work’ by colleagues” (p. 9). Viewed as contributing to
haven’t forgotten their ‘ivory tower’ encounters” (But-
community service may be seen as a detriment to get-
terfield & Soska, 2004, p. 8).
ting one’s scholarship done.
We recognize that these individual expectations are
We also think it may be important to consider the diffe-
nested within a context that has been described as a
rence between a discipline and a professional school as
“power imbalance” between Institutions of Higher
to “fit” for the pracademian. A discipline by definition
Education (IHEs) and communities. Three writers ex-
is intended to dig for deep understandings of their topi-
plain it this way “The kinds of distrust that exist be-
cal area. For example, a political scientist wants to un-
tween IHEs and many surrounding communities are
derstand why people vote or what factors lead to politi-
daunting. Some part of that distrust can be traced to
cal engagement. The gerontologist wants to under-
the university historically asserting prerogative on
stand the aging process. The sociologist wants to
matters such as land use or service need on the basis of
understand why large systems function as they do and
superior expertise. However, too often that expertise
why systems fail to function. These are all disciplines.
was perceived by community residents as weapons of
Their research may have implications for practitioners
language and ideas advancing self interest” (Fisher, Fa-
in that they may provide deeper understandings of
bricant, & Simmons, 2005, p. 30).
what they see happening in their work. But it is the
Obstacles often faced by the reflective practitioner are
professions that were designed from the beginning to
present in academic systems that can run rough shod
be applied and that draw from a multitude of discipli-
over the very communities with which they are trying
nes for their knowledge base. Nonprofit management
to engage. Depending on the person, their expectations
programs are typically housed in schools of public ad-
will be different. Each person has been socialized dif-
ministration, business, or social work. Their academic
ferently. And we have both experienced instances in
homes are in professional schools and that means they
which translational research has gone only one way –
are by definition interdisciplinary and that they engage
academics telling practitioners what needs to be stu-
in practice-based (applied) research. It is no wonder
died. Yet, if academics design the project and superim-
that these scholars want to be known as pracademics.
pose it on the community, then essentially we have made assumptions about who the experts really are,
Conclusion: A Cultural Anomaly
and it’s not the practitioners (even though they live the
Recently a group of faculty members were listening to
experience). The reflective practitioner is constantly in
a very polished power point presentation on a new cli-
danger of being overwhelmed by the enthusiasm of en-
nical translational research center located in the Colle-
gaged scholars.
ge of Medicine in a large university. The examples pro-
Volpe and Chandler (2001) contend that pracademics
vided were situations in which clinical researchers
face a number of challenges in the dispute resolution,
needed to locate subjects and thus would need to ap-
mediation or conflict field. In universities where there
proach community practitioners in local provider
are always conflicts to resolve, the prademician may
agencies to gain access. At the end of the presentation,
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 43
the question was asked, “Have you been approached
complex academic and community cultures and the
by anyone in the community who comes to you with a
practical environment of leading a board, managing
problem that needs to be studied? In other words, is
the operation of a committee, or organizing volunteers.
any of the research initiated by practitioners in the
Their challenge is in being so close to the data that it
community?” The presenter paused and mulled this
may be hard to frame the questions to ask.
over as a unique idea to explore.
Our research and experience suggests that practitio-
This story reveals the inherent challenges faced by aca-
ners and academics benefit the most in collaborations.
demics who are attempting to become engaged scho-
In these instances the bridge between practitioner
lars. There are many sets of expectations that acade-
communities and academic understandings can result
mics bring with them (some known and others so
in the whole being much greater than the sum of its
much a part of their culture that they aren’t even con-
parts.
sciously in touch with what they are) when they part-
However, it appears that for the foreseeable future the
ner with practitioners. There can be an inherent arro-
pracademic will continue to be somewhat of a cultural
gance in thinking they know where to start.
anomaly because being a pracademic will require bi-
Similarly, practitioners face their own set of obstacles.
or perhaps multi-cultural skills, an ability to move in
There is precious little time to reflect on actions in the
and out of cultural norms that are not always compati-
pressured environment of the day-to-day operation of
ble. In the context of the volunteer sector, it will be im-
an NGO or the management of volunteers. It might be
portant to enhance communication between academic
access to the literature on managing, leading, or orga-
and practice communities in which the language,
nizing in a voluntary environment the challenge of
norms, and artifacts may require persons who can in-
being bi-cultural, able to interpret/translate between
terpret and translate for one another.
References Bok, D. (1982). Beyond the ivory tower: Social responsibilities of the modern university. Cambridge, MA: Harvard University Press. Boyer, E. (1996). The scholarship of engagement. Journal of Public Service and Outreach, 1(2), 11-20. Butterfield, A. K., & Soska, T. M. (2004). University-community partnerships: An introduction. Journal of Community Practice, 13(2), 1-11. Coffin, Brent. (2005). Building Ethical Capacity for Collaborative Research. Nonprofit and Volunteer Sector Quarterly. Volume 34, No. 4, December. Cooley, J. W. (2005) A creative problem solvers handbook for Negotiators and mediators: A pracademic approach. American Bar Association. Section of Dispute Resolution Fisher, R., Fabricant, M., & Simmons, L. (2004). Understanding contemporary university-community connections: Context, practice, and challenges. Journal of Community Practice, 12(3/4), 13-34. Franklin, C. & Hopson, L. M. (2007). Facilitating the use of evidence-based practice in community organizations. Journal of Social Work Education, 43(3), 377-404. Hanbury, G. L. (2004). A “Pracademic’s” Perspective of ethics and honor: Imperatives for public service n the 21st century! Public Organization Review: A Global Journal, 4, 187-204. Hardy, C., & Phillips, N. (1998). Strategies of engagement: Lessons from the critical examination of collaboration and conflict in an interorganizational domain. Organization Science, 9(2), 217-230. Heyl, B. S. (1997). Talking across the differences in collaborative fieldwork: unanticipated consequences (presidential address). Sociological Quarterly, 38(1), 1-18. Huber, R., Borders, K., Netting, F. E., & Kautz, J. R. (1997). To empower with meaningful data: lessons learned in building alliances between researchers and long term care ombudsmen. Journal of Community Practice, 4(4) 81-101. Jarvis, P. (1999). The Practitioner-Researcher. San Francisco, Jossey-Bass.
44 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
A Cultural Anomaly
Macduff, N., & Netting, F. E. (2000). Lessons learned from a practitioner-academician collaboration. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 29(1), 46-60. Milofsky, Carl, (2006) The Catalyst Process: What Academics Provide to Practitioners. Nonprofit Management and Leadership, 14, No. 4, 467-480 Nalbandian, J. (1994). Reflections of a ‘Pracademic’ on the logic of politics and administration. Public Administration Review, 54(6), 531-536. Netting, F. E., & O’Connor, M. K. (forthcoming). Recognizing the need for evidence-based practices in organizational and community settings. Journal of Evidence-based Social Work. Ospina, S. M., & Dodge, J. (2005). Narrative inquiry and the search for connectedness: Practitioners and academics developing public administration scholarship. Public Administration Review, 64(4), 409-423. Oxford American Dictionary 1980 New York Oxford University Press. Price, W. T. (2001). A pracademic research agenda for public infrastructure: models/results public works practitioners need to know. Public Works Management Policy, 4, 287-296. Reynolds, Vicky (2006). “Pracademia Rules OK! A year in the life of an MSc Voluntary Sector Management student,” Centre for Charity Effectiveness Newsletter, Cass Business School, City of London, UK, February 2006. Downloaded on March 21, 2008; http://www.cass.city.ac.uk/cce/Newsletter_Feb06/FebReynolds.htm Robinson, Pam, email on collaborations between academics and practitioners, Sept. 11, 2007. Rubin, H., Adamski, L., & Block, S. R. (1989). Toward a discipline of nonprofit administration: Report from the Clarion Conference. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 18(3), 279-286. Schon, D. (1983). The reflective practitioner. New York: Basic Books. Schlonsky, A., & Stern, S. B. (2007). Reflections on the teaching of evidence-based practice. Research on Social Work Practice, 17(5), 603-611. Shea, Alison (2007) It’s a Pracademic. AALL Spectrum. December 2007 pp 20-23. Volpe, M. R., & Chandler, D. (2001). Resolving and managing conflicts in academic communities: The emerging role of the ‘Pracademic.’ Negotiation Journal. Retrieved electronically: http://www.springerlink.com/inex/LK416L2QNMP210pdf Walker, G. E., Golde, C. M., Jones, L., Bueschel, A. C., & Hutchings, P. (2007). The importance of intellectual community. The Chronicle of Higher Education (December 14), B6-B8. Walker, Gregg. (2007). Connecting Research and Practice: A “Pracademic’s” Perspective. Workshop on the role of the University Centers in Collaboration Governance. Florida Atlantic University. Jupiter, FL June 2007 Wenger, E. (1998). Communities of practice: Learning, meaning, and identity. New York: Cambridge University Press. Wenger, E., McDermott, R., & Snyder, W. M. (2002). Cultivating communities of practice. Boston, MA: Harvard University Press. Wildman, P. (2002). Activist versus academic writing: Towards a richer conversation. Futures, 34, 219-227.
46 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
5
De idealen spreken voor zich: maatschappelijke stage in Nederland geëvalueerd
plaatsbepaling Wendy Stubbe, consultant CSR Academy De ontwikkelingen rond de maatschappelijke stage gaan razendsnel. Steeds meer middelbare scholieren volgen een maatschappelijke stage en steeds meer partijen worden betrokken bij de uitvoering. Ook in de politiek en de media is de maatschappelijke stage onderwerp van gesprek. De commissie-Dijsselbloem gaat in haar rapport in op de maatschappelijke stage, het SER Jongerenpanel heeft een advies geschreven en het LAKS heeft een onderzoek uitgevoerd. Het belang van wetenschappelijk onderzoek naar de invoering van de maatschappelijke stage is groot, we staan immers nog aan het begin. Vanaf schooljaar 2011/12 wordt een maatschappelijke stage van 72 uur verplicht voor alle instromende leerlingen. In dit onderzoek kijken Karr en Bekkers naar de invloed van stage-ervaringen op de burgerschapswaarden, competenties en het gedrag van leerlingen. Hoewel volgens de auteurs de gewenste effecten van stages op de lange en middellange termijn liggen, biedt het onderzoek interessante aanknopingspunten voor de invoering van de maatschappelijke stage. Het onderzoek laat zien dat maatschappelijke stage positieve effecten heeft op burgerschap en respect. Leerlingen die een stage hebben gevolgd scoren hoger op veel burgerschapsaspecten, zoals het belang om anderen te helpen en de emotionele betrokkenheid bij anderen. Volgens de auteurs is reflectie een belangrijke factor voor het succes van de maatschappelijke stage. Uitwisseling en reflectie van stage-ervaringen in de klas heeft effect op de emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen en de tevredenheid met de stage. Voor veel scholen en leerlingen blijft reflectie echter moeilijk, omdat het niet optimaal is vorm te geven in lesprogramma’s rond de maatschappelijke stage. Samenwerkingsverbanden van scholen, vrijwilligersorganisaties, stagemakelaars en gemeenten worden extra ondersteund bij de invoering van de maatschappelijke stage en nauwkeurig gemonitord zodat duidelijk wordt wat werkt en wat mis kan gaan. De uitdaging voor de komende jaren is het toetsen van de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van de maatschappelijke stage. Onderzoek als dat van Karr en Bekkers is dus belangrijk. De auteurs zeggen het zelf: “De samenleving is weinig geholpen met alleen goede voornemens of een kortdurende opleving van burgerschap tijdens de stage, als deze na afloop van de stage gevolgd wordt door een terugkeer naar het oude niveau.”
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 47
De idealen spreken voor zich: maatschappelijke stage in Nederland geëvalueerd
5 Linda Bridges Karr René Bekkers
Inleiding
crete activiteiten van de maatschappelijke stage ten
In 2011 moeten alle middelbare scholen in Nederland
bate van de samenleving kunnen worden verzilverd,
een plan hebben voor het invoeren van een maat-
zijn dus zeer relevant voor de implementatie van dit
schappelijke stage van minimaal 72 uur, die een ver-
beleid.
plicht onderdeel wordt van het voortgezet onderwijs.
De toenmalige minister van VWS (2005) beschreef de
De hoofdreden achter dit beleid is om door het onder-
mogelijke effecten van maatschappelijke stages als
wijssysteem ervoor te zorgen dat komende generaties
volgt: “Door het doen van vrijwilligersactiviteiten ma-
bereid en in staat zijn om een actieve bijdrage aan de
ken de leerlingen actief kennis met allerlei aspecten
samenleving te leveren. Volgens het Plan van Aanpak
van de samenleving. Hierdoor wordt positief bijgedra-
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Weten-
gen aan het vergroten van hun maatschappelijke be-
schap (www.minocw.nl/actueel/nieuws/35463/Maat-
trokkenheid, van hun besef voor waarden en normen
schappelijke-Stage-Samen-leven-kun-jeleren.html; ge-
en wordt actief burgerschap gestimuleerd” (in een
raadpleegd 27-12-2007) moet de maatschappelijke sta-
brief aan de Tweede Kamer [VO/S&O/2005/15559]).
ge leerlingen de kans geven om te ‘oefenen in
Het is de vraag in hoeverre de maatschappelijke stage
samenleven’, zodat ze verantwoordelijkheid voor an-
deze effecten inderdaad heeft. Deze vraag staat cen-
deren en wederzijds respect kunnen leren. Formeel is
traal in dit artikel.
het doel van de maatschappelijke stage “dat alle jongeren tijdens hun schooltijd kennis maken met én een
Dit artikel is gebaseerd op een multimethode-onder-
onbetaalde bijdrage leveren aan de samenleving”.
zoek dat in de periode juni-november 2007 in opdracht
Volgens een voorlichtingssite, die werd ontwikkeld door
Sport (VWS) werd uitgevoerd. Dit gebeurde op basis
CPS en MOVISIE (www.samenlevenkunjeleren.nl),
van een vragenlijst over stage-ervaringen, burger-
sluit de maatschappelijke stage aan bij het regeerak-
schapswaarden, -competenties en -gedrag (n = 2491
koord doordat zij niet alleen de sociale samenhang zou
scholieren op 34 scholen), en groepsinterviews en fo-
versterken, maar ook de veiligheid, stabiliteit en het
cusgroepen (n = 88 scholieren op drie scholen). De re-
van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
respect binnen de samenleving. De maatschappelijke
sultaten van het onderzoek laten zien, dat een positie-
stage moet dus op een tastbare manier waarden aan
ve maatschappelijke stage ervaring verbonden lijkt te
leerlingen overdragen. De processen waardoor de con-
zijn met positieve effecten op de maatschappelijke
48 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
waarden, attitudes en gedrag van scholieren. Ook
den bespreken. Tevredenheid met de stage hangt sa-
komt uit het onderzoek naar voren dat reflectie een be-
men met positieve uitkomsten op verschillende bur-
langrijke factor lijkt te zijn voor het succes van een
gerschapsdoelstellingen.
maatschappelijke stage-programma. Reflectie op basis van de doelen - in alle programmafases - lijkt ervoor te
Verwarring met betrekking tot het verschil tussen de
zorgen dat leerlingen de stages als positiever en meer
maatschappelijke stage en andere beroepsgerichte sta-
nuttig ervaren. Voor vele scholen en leerlingen blijft
getypes geeft mogelijk een verklaring waarom slechts
reflectie moeilijk.
een minderheid van de leerlingen het gevoel had dat hun inspanningen een waardevolle bijdrage hadden
Dit artikel begint met een kort overzicht van de resulta-
geleverd. Dit gold in het bijzonder voor VMBO-leerlin-
ten uit het onderzoek, op basis van een viertal onder-
gen. Verder impliceren de resultaten dat er meer aan-
zoeksvragen (voor uitgebreide informatie over de re-
dacht nodig is voor het formuleren van doelstellingen
sultaten zie Bekkers en Karr, 2008 en Karr, 2008). De
en het integreren van reflectieactiviteiten in maat-
rest van het artikel bestaat uit een discussie over het
schappelijke stage-programma’s.
belang van reflectie binnen de maatschappelijke stage
De vragen die ten grondslag liggen aan dit onderzoek
en verschillende factoren die de nodige reflectie kun-
zijn als volgt:
nen belemmeren. Het artikel sluit af met aanbevelingen voor nader onderzoek naar de effecten van de maatschappelijke stage en voor de praktische implementatie van dergelijke leerervaringen.
1. In welke mate bevorderen maatschappelijke stages burgerschap? 2. Welke kenmerken van maatschappelijke stages sorteren het meeste effect?
Overzicht uitkomsten Het onderzoek waar dit artikel op is gebaseerd, had als hoofddoel om een begin te maken met het verkennen van de effecten van de maatschappelijke stage op de burgerschapsoriëntatie, vaardigheden en het engage-
3. Hoe reflecteren leerlingen over hun maatschappelijke stage, en wat is de betekenis van deze reflectie voor leerlingen? 4. Voor welke groepen leerlingen sorteren maatschappelijke stages het meeste effect?
ment van middelbare scholieren in Nederland. Uit de resultaten blijkt dat maatschappelijke stages positieve
In deze paragraaf lichten wij deze vragen toe en geven
effecten kunnen hebben. Leerlingen die een maat-
wij een kort antwoord op basis van de uitkomsten van
schappelijke stage hadden gedaan scoorden hoger op
ons onderzoek.
vele aspecten van burgerschap dan leerlingen van dezelfde school die niet op stage zijn geweest. De grootste
In welke mate bevorderen maatschappelijke stages burger-
verschillen liggen op het terrein van vrijwilligerswerk
schap?
(buiten de maatschappelijke stage), het belang van het
In het onderzoek werd het begrip burgerschap in drie
helpen van anderen, de emotionele betrokkenheid bij
deelaspecten verdeeld: burgerschapswaarden, burger-
anderen, normen over geven en vrijwilligerswerk
schapsvaardigheden en burgerschapsgedrag. Voor de
doen, vaker praten met andere leerlingen over per-
duidelijkheid: het gaat hierbij niet om de juridische be-
soonlijke problemen en vaker helpen met huiswerk
tekenis van burgerschap (‘een Nederlands staatsbur-
dan leerlingen die niet op stage zijn geweest. Deze ver-
ger’). Het gaat om de maatschappelijke betekenis, om
schillen blijven significant als rekening wordt gehou-
wat het inhoudt een ‘goed’ burger te zijn. We zijn uitge-
den met een reeks achtergrondkenmerken (waaronder
gaan van inzichten uit wetenschappelijk onderzoek
kerkelijkheid, etniciteit, persoonlijkheid, verbale intel-
over de bronnen van vrijwilligerswerk en giften aan
ligentie en de vrijwillige inzet van de ouders).
goede doelen (Bekkers & Wiepking, 2007; Verba et al.,
De meeste leerlingen gaven aan tevreden te zijn met
1995). Vrijwilligerswerk en giften aan goede doelen
hun maatschappelijke stage. Deze tevredenheid werd
gaan vaak samen: het zijn verschillende uitingsvormen
echter beïnvloed door de mate van keuzevrijheid van
van betrokkenheid bij maatschappelijke organisaties.
leerlingen bij het bepalen van de stageactiviteiten en
We noemen deze twee verschillende vormen in dit rap-
de mate waarin ze hun ervaringen tijdens de les kon-
port vrijwillige inzet. We onderscheiden twee typen
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 49
bronnen van vrijwillige inzet: burgerschapswaarden
dan een quasi-experiment met alleen een nameting, of
en burgerschapsvaardigheden. Burgerschapswaarden
een zogenaamd static-group comparison design (Judd
zijn maatschappelijke waarden zoals altruïsme, sociaal
e.a., 1991; p. 105-107). Verder is ons onderzoek is geen
vertrouwen en empathie. Burgerschapsvaardigheden
zuiver experiment, maar een quasi-experiment omdat
zijn sociale vaardigheden zoals contacten leggen, sa-
wij geen controle hadden over de toewijzing van leer-
menwerken en kritiek geven. Burgerschapswaarden
lingen aan de verschillende typen stages. Scholen be-
en vaardigheden dragen bij aan burgerschapsgedrag.
palen immers zelf of ze een stage invoeren en hoe ze dat doen. Het ligt voor de hand dat scholen systema-
De gewenste effecten van stages liggen op de lange en
tisch verschillen in de kans dat zij de maatschappelijke
middellange termijn: het gaat om de ontwikkeling van
stage hebben ingevoerd, en de manier waarop de sta-
waarden, competenties en gedrag in de toekomst. Vele
ges worden vormgegeven. Daarom vergelijken wij
studies hebben zich gericht op de intenties van scholie-
groepen leerlingen die op dezelfde school zitten die
ren om vrijwilligerswerk te doen in de toekomst, en
wel of geen maatschappelijke stage hebben gedaan.
hebben niet vastgesteld of de scholieren ook inderdaad
Een dergelijke vergelijking werd ook in de kwalitatieve
vaker actief waren in vrijwilligerswerk na afloop van
deelstudie gehanteerd.
de stage. De samenleving is weinig geholpen met alleen goede voornemens of een kortdurende opleving
Deelname aan de maatschappelijke stage lijkt een be-
van burgerschap tijdens de stage, als deze na afloop
perkt positief effect te hebben op deelname aan vrij-
van de stage wordt gevolgd door een terugkeer naar
willigerswerk, burgerschapswaarden (met name em-
het oude niveau.
pathie en altruïsme), de betrokkenheid bij goede doelen
en
het
verlenen
van
sociale
steun
aan
Een dergelijk patroon is geen onwaarschijnlijke uit-
medeleerlingen.
komst van het onderzoek, als het de effecten van vrij-
Er lijkt geen effect te zijn op burgerschapsvaardighe-
willige stages betreft. In het onderzoek naar effecten
den en politieke betrokkenheid. Wij stellen met na-
van het vak CKV op de cultuurdeelname van jongeren
druk dat de stages een positief effect lijken te hebben,
(Ganzeboom et al., 2004) bleek namelijk wel een effect
omdat wij geen experimenteel onderzoek hebben ge-
op korte termijn, maar niet op de middellange termijn
daan waarin leerlingen bij toeval waren toegewezen
(twee tot vier jaar na afsluiting van het vak). Het vak
aan maatschappelijke stages (of juist niet). Hoewel de
CKV bleek alleen de cultuurdeelname te bevorderen
maatschappelijke stage voor nagenoeg alle leerlingen
zolang de leerlingen CKV-bonnen kregen waarmee ze
in ons onderzoek verplicht was, kunnen scholen zelf
gratis aan cultuur konden deelnemen. Op de middel-
bepalen wanneer ze welke leerlingen een maatschap-
lange termijn bleken er geen effecten te zijn van het
pelijke stage laten doen. Scholen zullen die beslissin-
vak CKV. Het risico bestaat dat maatschappelijke sta-
gen mede af laten hangen van hun leerlingenpopulatie.
ges slechts een kortdurende opleving van burgerschap
Uit ons onderzoek blijkt dat een deel van de verschil-
oplevert, die op de lange duur niet beklijft. Wellicht
len tussen leerlingen in ons onderzoek die wel een
creëren de stages bij sommige leerlingen zelfs een
maatschappelijke stage hebben gedaan en leerlingen
aversie tegen vrijwilligerswerk. Om de effecten van
die geen maatschappelijke stage hebben gedaan, ver-
stages zuiver vast te stellen is het nodig om leerlingen
dwijnt als er rekening wordt gehouden met kenmerken
gedurende tenminste twee schooljaren te volgen, en
van leerlingen.
steeds aan het begin en het eind van het schooljaar te
Wij noemen het effect beperkt, omdat persoonsken-
ondervragen. Een dergelijke opzet was niet mogelijk in
merken van leerlingen meestal een groter effect heb-
dit onderzoek, dat de periode februari-november 2007
ben op aspecten van burgerschap dan het wel of niet
beslaat.
volgen van een maatschappelijke stage. Maar de effec-
Wel kunnen wij uitspraken doen over verschillen tus-
ten zijn niet verwaarloosbaar. Bovendien hebben wij
sen leerlingen die in het verleden diverse typen stages
een groot aantal factoren gecontroleerd en daardoor
hebben doorlopen. Deze uitspraken zijn gebaseerd op
een redelijk strenge toetsing uitgevoerd. De vraag is nu
een methodologisch minder zuiver design. De opzet is
of de effecten ook op langere termijn standhouden.
50 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
Welke kenmerken van maatschappelijke stages sorteren
bleek een belangrijke factor voor het succes van ser-
het meeste effect?
vice learning in de VS (Metz & Youniss, 2005).
In de literatuur over service learning en community
Het belangrijkste aspect van de maatschappelijke stage
service bestaat er geen consensus over de effecten van
is de hoeveelheid positieve ervaringen die leerlingen
kenmerken van programma’s (Meinhard & Brown,
tijdens de stage opdoen. De leerlingen die onze vragen-
2007). Dit komt onder andere doordat in verschillende
lijsten hebben ingevuld, waren in acht van de tien ge-
studies verschillende uitkomsten zijn onderzocht en de
vallen positief of zeer positief over de stage die ze heb-
onderzochte service learning-programma’s sterk ver-
ben gedaan. Ook op verschillende deelaspecten was de
schillen. Daarnaast verschillen de gebruikte meetin-
meerderheid van de leerlingen positief. Hoe meer po-
strumenten ook per studie. Omdat er geen consensus
sitieve ervaringen, hoe meer tevreden de leerlingen
bestaat over de effecten van stagekenmerken hebben
zijn over hun maatschappelijke stage. Uit het onder-
wij veel kenmerken, die mogelijk van invloed zijn op
zoek blijkt dat leerlingen die de stage leuker, leerza-
de mate waarin burgerschap gevormd wordt, onder-
mer, gezelliger, nuttiger en uitdagender vonden, ster-
zocht. Dit zijn: het terrein waarop de stage is gevolgd
kere burgerschapswaarden en meer burgerschapsvaar-
(veel voorkomende terreinen zijn: zorg, sport, welzijn),
digheden hebben, vaker vrijwilligerswerk doen buiten
de doelgroep (bijvoorbeeld ouderen, kinderen, dieren),
de maatschappelijke stage om en vaker andere leerlin-
de mate van contact met de doelgroep, de mate van
gen helpen.
zelfstandigheid bij het bepalen en uitvoeren van taken, en de kwaliteit van reflectie op de stageactiviteiten.
De mate van keuzevrijheid voor leerlingen heeft geen eenduidig positief effect. Leerlingen die beperkte keu-
Eerder onderzoek naar vrijwillige jeugdparticipatie
zevrijheid kregen, scoren op sommige aspecten van
suggereert dat de effecten van deelname aan maat-
burgerschap juist hoger dan leerlingen die volledige
schappelijke organisaties in de jeugd groter zijn naar-
vrijheid kregen. Wel blijkt dat leerlingen die meer keu-
mate er meer zelfstandigheid is (Bekkers, 2005a). On-
zevrijheid kregen achteraf meer tevreden zijn over hun
derzoek naar service learning laat zien dat jongeren,
stage, en meer tevreden leerlingen scoren hoger op
die tijdens hun stage in contact komen met gemargina-
burgerschap.
liseerde groepen, de grootste verandering ondergaan in hun denkbeelden over maatschappelijke rechtvaardigheid (Metz et al., 2003; Reinders & Youniss, 2006). De maatschappelijke stage heeft als doel leerlingen kennis te laten maken met allerlei aspecten van de samenleving. Het is echter de vraag in hoeverre leerlingen, die in Nederland een maatschappelijke stage doen, via hun stage in contact komen met groepen die aan de rand van de samenleving verkeren.
…”de idealen spreken voor zich natuurlijk. Het kan alleen maar positief zijn sowieso, en… het is wel belangrijk dat je een soort van motivatie hebt om zoiets te doen… ik denk dat niemand op deze school zoiets heeft van ‘laat ik bejaarden gaan entertainen’ of zo uit zichzelf. Dus… het is wel belangrijk dat de school het doet. Maar wat ik minder goed vind van school is dat het je een opdracht gaf van ‘zoek het maar uit’. Ze hebben op zich wel vrijheid gegeven, maar ze gaven je heel weinig richtlijnen… Ik denk dat de school minder vaag moet zijn, want het vraagt ook wel veel verantwoordelijkheid in één keer en dat maakt ook weer dat mensen er met de pet naar gooien en iets makkelijks gaan doen.” (5VWO-leerling; Karr, 2008, p. 32)
In het Amerikaanse onderzoek is de manier waarop
Er zijn aanwijzingen dat beoordeling van de stage met
community service-programma’s op scholen zijn geor-
een cijfer de intrinsieke motivatie van leerlingen on-
ganiseerd de belangrijkste factor die het effect van die
dermijnt. Leerlingen die een cijfer of een ander soort
programma’s bepaalt. Wanneer leerlingen in de les
beoordeling (bijvoorbeeld ‘voldoende’ of ‘goed’) kre-
met docenten en andere leerlingen over hun stage-er-
gen, hebben gemiddeld minder sterke burgerschaps-
varingen reflecteren, ontstaat de mogelijkheid om die
waarden en zijn minder vaak actief dan vrijwilligers
ervaringen een plaats te geven in de emotionele en mo-
buiten de stage om.
rele ontwikkeling, en te relateren aan waarden en nor-
Maatschappelijke stages lijken minder goed te werken
men uit verschillende culturele tradities (McLellan &
als leerlingen geen keuze hadden en in de sector sport
Youniss, 2003). Leerlingen die begeleid worden door
actief zijn geweest: als ze alleen op stage gingen en als
een docent die enthousiaster en sterker betrokken is,
ze een certificaat ontvingen van de stageorganisatie. Of
zullen sterker worden beïnvloed door de stage. Dit
leerlingen vrij krijgen van school of niet, lijkt niets uit
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 51
te maken voor de vorming van burgerschap. Aandacht
ker als het niet duidelijk is wat de school met de ‘pro-
voor de stage in lessen op school lijkt vooralsnog geen
ducten’ van deze reflectieactiviteiten kan doen.
meerwaarde te hebben. Stages lijken beter te werken als ze meerdere jaren achtereen worden gevolgd.
Voor welke groepen leerlingen sorteren maatschappelijke stages het meeste effect?
Hoe reflecteren leerlingen op hun maatschappelijke stage
Metz & Youniss (2005) hebben laten zien dat in de VS
en wat is de betekenis van deze reflectie voor die leerlin-
het effect van community service afhankelijk is van de
gen?
uitgangssituatie: leerlingen die door hun afkomst de
Later in dit artikel besteden wij uitgebreid aandacht
minste kans maken vanzelf in contact te komen met
aan de rol van reflectie. In deze paragraaf wordt een
vrijwilligerswerk boeken de meeste vooruitgang in
overzicht gegeven van de belangrijkste onderzoeksuit-
burgerschap. Dit is waarschijnlijk een ‘vloer-effect’: de
komsten op het gebied van reflectie. Het is belangrijk
mate van burgerschap was in deze groep betrekkelijk
onderscheid te maken tussen ‘reflectie’ zoals we dat
laag, en de ruimte voor stijging het grootst. Onder leer-
bedoelen in het kwalitatieve onderzoek, en de variabe-
lingen die al vertrouwd waren met maatschappelijke
le ‘aandacht voor stage in de les’ uit het kwantitatieve
organisaties was het effect beperkter door een ‘pla-
onderzoek. De mate waarin er in de les aan reflectie is
fond-effect’: zij hadden al een relatief sterke mate van
gedaan, hebben we in het kwantitatieve onderzoek
burgerschap, waar de ervaringen tijdens de stage wei-
niet gemeten. ‘Aandacht in de les’ kan betekenen dat
nig meer aan kunnen bijdragen.
de leerlingen het alleen over organisatiekwesties heb-
Het is een open vraag of in Nederland ook plafond- en
ben gehad zoals hoeveel uur, hoeveel dagen, wat voor
vloer-effecten optreden. In de VS is vrijwilligerswerk
organisaties, taken et cetera. Reflectie is een specifieke
nog veel wijder verspreid in de samenleving dan in Ne-
manier waarop er in de les aandacht wordt besteed aan
derland. Kinderen maken in het basisonderwijs vaak al
de stage. Reflectie betekent nadenken over de doelen,
in een soort maatschappelijke stage kennis met vrijwil-
de voortgang, resultaten; vertrouwd raken met een
ligerswerk. Zowel in Nederland als in de VS komen
(moreel) vocabulaire om deze activiteiten te onderne-
mensen via kerkelijke netwerken vaak in het vrijwilli-
men.
gerswerk terecht (Bekkers, 2000; Bekkers & Schuyt, 2005; Jackson et al., 1995). In de VS is de kerkelijke
Leerlingen bespreken vaak de stage in lessen op
participatie hoger dan in Nederland, zeker onder jon-
school. Deze leerlingen zijn achteraf positiever over
geren.
hun stage dan leerlingen bij wie op school geen aandacht werd besteed aan de stage-ervaringen. Toch
Wij onderzochten of maatschappelijke stages grotere
blijkt de meerwaarde van de lessen beperkt te zijn.
effecten hebben onder groepen jongeren die door hun
Leerlingen die les kregen over de maatschappelijke
sociale herkomst een kleinere kans maken om met vrij-
stage, scoren op geen enkel aspect van burgerschap ho-
willige inzet te beginnen. Dit zijn leerlingen die niet
ger dan leerlingen bij wie in de les geen aandacht werd
kerkelijk zijn, leerlingen op een lager schooltype, leer-
besteed aan de stage. Dit betekent dat reflectie en eva-
lingen die in het buitenland zijn geboren of minstens
luatie niet optimaal vorm krijgen in de lesprogramma’s
één ouder hebben die in het buitenland geboren is, en
rond de maatschappelijke stage. Reflectie blijkt lastig
leerlingen met een lagere verbale intelligentie. Daar-
te zijn, zowel voor docenten als voor leerlingen.
naast bekeken wij of de effecten van stages verschil-
De personeelsleden die de maatschappelijke stages
lend zijn onder jongens en meisjes, en onder leerlingen
coördineren hebben met veel ingewikkelde taken te
van verschillende leeftijden. Er zou ook een optimale
maken, die met alle andere verplichtingen gebalan-
leeftijd kunnen zijn voor de maatschappelijke stage:
ceerd moeten worden. Omdat reflectie één van de
meteen in de brugklas, juist iets later, of helemaal aan
minst tastbare aspecten is van een dergelijk program-
het eind.
ma, is de kans groot dat het minder aandacht zal krij-
De effecten van maatschappelijke stages verschillen
gen, zeker als docenten verwachten dat het veel tijd zal
niet systematisch in dezelfde richting met betrekking
kosten. Voor de leerlingen is er een risico dat reflectie
tot verschillende aspecten van burgerschap tussen
wordt gezien als overbodig werk en tijdverspilling, ze-
leerlingen met verschillende sociale achtergronden.
52 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
VMBO-leerlingen die een stage hebben gedaan, scoren
Omdat stages een alom bekend begrip in het onder-
lager op burgerschapsvaardigheden en deelname aan
wijssysteem zijn, is reflectie nodig om de leerdoelen
vrijwilligerswerk dan leerlingen op hogere niveaus;
van de maatschappelijke stage te onderscheiden van
maar op andere aspecten van burgerschap bestaat dit
de leerdoelen van een beroepsstage. Leerlingen zijn ge-
verschil niet. Op sommige aspecten scoren leerlingen
wend om stages door een ‘beroepsbril’ te zien. Zo ont-
die een stage hebben gedaan en zelf een kerkelijke ach-
staat het gevaar dat de maatschappelijke elementen
tergrond hebben hoger, op andere weer lager; 15-16
verloren gaan zonder voldoende terugkoppeling. Hier-
jaar lijkt een minder geschikte leeftijd te zijn dan 14.
door kunnen misverstanden al in een vroege fase ontstaan, vooral in opleidingen die sterk gericht zijn op de
Reflectie in de maatschappelijke stage
toekomstige arbeidsparticipatie (VMBO).
Uit een overzicht van de literatuur over community
Leerlingen trekken snel verbanden tussen de ene con-
service (Meinhard & Brown, 2007) blijkt dat de moge-
text en de andere. Als leerlingen gewend zijn om op
lijkheid tot reflectie het vaakst genoemd als succesfac-
school gevraagd te zijn over hun interesses in verband
tor. Ook in de Nederlandse praktijk (Bruning & Van
met een toekomstig beroep, is de kans groot dat ze de-
Oort, 2006) wordt reflectie – “terugkoppeling van de
zelfde context gaan gebruiken bij het aangeven van in-
leermomenten” – genoemd als belangrijk voor het suc-
teresses in verband met een maatschappelijke stage-
ces van maatschappelijke stages. Reflectie wordt gede-
plek. Hetzelfde geldt als ze gevraagd worden over wat
finieerd als “het opzettelijke overwegen van een erva-
ze tijdens een maatschappelijke stage hebben geleerd.
ring ten opzichte van een bepaald leerdoel” (Hatcher &
Zonder terugkoppeling naar de maatschappelijke as-
Bringle, 1997). Deze auteurs zien reflectie als een brug
pecten van de activiteiten, kan de neiging ontstaan om
tussen service en learning. Volgens Eyler (2002) is re-
alles uit een beroepsperspectief te bekijken. Deze nei-
flectie zelfs “het mechanisme waardoor de cognitieve
ging vernamen wij in het kwalitatieve deel van het on-
ontwikkeling gestimuleerd wordt”. Verschillende au-
derzoek, en het blijkt ook uit verschillende bronnen als
teurs concluderen dat het invoeren van experiential le-
leerlingen over de maatschappelijke stage worden ge-
arning-elementen binnen het onderwijs vraagt dat in-
vraagd worden (zie voorbeelden in kader 1).
stellingen ervoor zorgen dat leerlingen voldoende kansen hebben om over hun ervaringen te reflecteren
Reflectie in alle fases en de betrokkenheid van alle partijen
(Bridges Karr & Van Loenen, 2006; CPS, 2005; Eyler,
In de loop van een maatschappelijke stage zijn drie gro-
2002; Hatcher & Bringle, 1997).
te reflectiemomenten te onderscheiden: voorbereiding, uitvoering en evaluatie (zie ook CPS, 2005; Eyler,
Reflectie gaat echter niet vanzelf. Eyler (2002)
2002).
schrijft:”‘Hoewel het intuïtief lijkt dat het verbinden
In de voorbereidingsfase wordt de context, waarin de
van academisch leren en maatschappelijke dienstver-
leerlingen de maatschappelijke stage zien, voor een
lening enthousiasme zou wekken voor maatschappelij-
groot deel tijdens de voorlichting bepaald en ook de
ke participatie, samen met de vaardigheden en de ken-
manier waarop de leerlingen daar tegen aan kijken. Als
nis die noodzakelijk zijn voor effectief burgerschap,
het goed is, komen de leerprocessen van de maatschap-
blijft bewijs van deze effecten nog steeds achter op de
pelijke stage tijdens de werkelijke verrichting van de
praktijk”. Het reflecteren over ervaringen om daaruit
activiteiten het sterkste op gang. Omdat evaluatie per
kennis te distilleren die vervolgens toegepast kan wor-
definitie om reflectie vraagt, heeft de school in de eva-
den in andere contexten, vraagt een behoorlijk hoog
luatiefase nog een kans om leerlingen te begeleiden in
cognitief niveau (Eyler, 2002). Mensen die een derge-
het nadenken over de maatschappelijke stage. In welke
lijk niveau (nog) niet hebben bereikt, hebben structuur
fase dan ook, er blijft één voorwaarde voor effectieve
en ondersteuning nodig om in effectieve reflectie te
reflectie: de doelen van de maatschappelijke stage zijn
kunnen engageren. Resultaten uit het onderzoek geven
helder voor alle partijen. Uit ervaring lijkt het echter
aanwijzingen dat reflectie en evaluatie op dit moment
dat de doelen zelfs voor het schoolpersoneel niet altijd
niet optimaal vorm krijgen in de lesprogramma’s rond
helder zijn, laat staan voor de leerlingen en de organi-
de maatschappelijke stage.
saties waarin ze de maatschappelijke stage lopen. Uit het kwalitatieve onderzoek blijkt dat de doelstellingen,
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 53
Kader 1. Verwarring tussen de maatschappelijke stage en beroepsstages • Uit het stageboek van een leerling (3VMBO) die zijn maatschappelijke stage in een tussentijdse-opvang deed (Karr, 2008, p. 16): Mijn conclusie van deze stage is dat ik niet anders tegen mijn toekomstbeeld ben gaan kijken. Ik wil later nog steeds automonteur worden. Dus deze stage heeft niks voor mij opgeleverd. • Uit een groepsinterview met leerlingen (1VMBO) over de maatschappelijke stage (Karr, 2008, p. 33): Interviewer: “Waarom denk je dat de school een maatschappelijke stage wil aanbieden?” Leerling (m, 13; 1VMBO): “Nou als je later … in de 3e … volgens mij krijg je ook een stage hoe het dan is als je in het echte werk hebt en wat het is om zeg maar mensen te helpen voor een goed doel.” Leerling (v, 14; 1VMBO): “Dan kan je zien hoe een stage gaat … hoe dat moet.” • Leerling (3VMBO) die geïnterviewd werd tijdens een voorlichtingsdag voor de maatschappelijke stage (de Stentor, Regio Kampen, 12-02-2008): Je doet ervaring op. Als de plek je niet bevalt weet je dat je op zoek moet naar een ander beroep.
die sleutelfiguren in de scholen zien voor de maat-
derzoek laten zien, dat er gemakkelijk verwarring ont-
schappelijke stage, niet altijd overeenkomen met de
staat over het verschil tussen een beroepsgerichte sta-
doelstellingen zoals ze door de leerlingen worden be-
ge en de maatschappelijke stage. Sterker nog, als de
grepen. Deze verschillen geven een beeld van de ver-
‘maatschappelijke elementen’ niet sterk genoeg naar
schillende niveaus van helderheid waarmee de doelen
voren komen, ontwikkelen de leerlingen een neiging
worden geformuleerd en gecommuniceerd. Als de
om de stage vooral door een ‘beroepsbril’ te kijken.
doelen niet helder zijn, kan verwarring ontstaan waar-
Hoewel het wel mogelijk is om op deze manier leer-
door het succes van de maatschappelijke stage kan
doelen te bereiken, zijn de kansen klein dat de leerlin-
worden verminderd.
gen op deze manier de gewenste maatschappelijke leerdoelen, die op termijn de sociale cohesie zouden
Voorbereidingsfase
moeten bevorderen, kunnen bereiken.
Al vóórdat leerlingen aan een maatschappelijke stage beginnen, worden hun percepties gevormd en beïnvloed door een groot aantal factoren (onder andere individuele, demografische en socio-economische verschillen, schooltype, opleidingsniveau). Daardoor is een zekere inspanning nodig om de maatschappelijke stage buiten hun bestaande kaders te laten bekijken.
“Ik vond het [een voorlichtingspresentatie, red.] wel saai. Het was een mening van een paar mensen – niet algemeen maar een paar mensen. Het ging alleen over bejaardentehuizen… bejaarden helpen, schoonmaken en bingo en… Weet je wat niet leuk was? Mensen die kozen kregen juist niet wat ze gekozen hadden, en andersom. Ik vulde in dat ik bij een kantoor of rechtbank stage wou lopen… er stond niets over kinderen. Toch moest ik bij een basisschool stage lopen.” (3VMBO-leerling; Karr, 2008, p. 32)
Dit geldt in het bijzonder voor beroepsgerichte opleidingen, waarin beroepsstages een belangrijk onder-
Ook voor leerlingen in hogere opleidingsvormen
deel zijn. Hoewel het opdoen van enthousiasme voor
(HAVO/VWO) moeten de gewenste leereffecten van de
een bepaald beroep een bijkomend resultaat kan zijn,
maatschappelijke stage duidelijk zijn. Het zou kunnen
staat in het plan van aanpak voor de maatschappelijke
dat deze leerlingen, als gevolg van veel achtergrond en
stage (OCW, 2007b): “Het is nadrukkelijk niet de be-
schoolfactoren, een grotere kans hebben dan andere
doeling dat het een soort beroepsgerichte stage wordt,
leerlingen om zelf al actief te zijn met vrijwilligers-
om vaardigheden en competenties op te doen voor een
werk of andere vormen van maatschappelijke partici-
later beroep” (p. 27). Resultaten van het evaluatieon-
patie. Als de maatschappelijke stage dan wordt gepre-
54 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
senteerd als een verplichting voor wat ze al uit zichzelf
de activiteiten is echter niet altijd duidelijk. Bijvoor-
doen, is er een groot risico dat de stage geen (ofwel ave-
beeld, vrijwilligerscentrales en netwerken worden
rechts) effect zou hebben.
vaak ingeschakeld om tussen de behoefte van de school (stageplekken) en de behoefte van de organisa-
“Ik vind het raar, verplicht vrijwilligerswerk doen. Hoe kan de school dat verplichten?... Mensen die al vrijwilligerswerk deden, hebben geen motivatie nodig. Anderen die zulk werk niet leuk vonden, stopten meteen weer. Veel kwamen er negatief in en gingen er ook negatief uit. Ze zagen het nut niet. Het was gewoon een verplichte schoolopdracht… Het is een slechte manier… Je moet 40 uur iets doen en een werkstuk schrijven. Dat werkt niet motiverend.” (5VWO-leerling; Karr, 2008, p. 32)
ties (vrijwilligers) te bemiddelen. Ook in dit deel van
Reflectie en terugkoppeling naar (brede) maatschappe-
“… ik zat gewoon stage te lopen bij een zorgcentrum, maar ik deed echt niets. Ik kon kiezen tussen schoonmaken en afwassen maar ze hebben al genoeg mensen… Ik werd gewoon gebruikt… Ik werkte daar met al die mensen – er zijn ook mensen daar die een taakstraf hebben… dan voel ik me ook crimineel.” (5VWO-leerling; Karr, 2008, p. 34)
lijke doelstellingen in de voorbereidingsfase hoeven niet altijd ingewikkeld te zijn. Zo zagen wij in een VMBO-school hoe het herhaalde gebruik van het zins-
het proces kan de focus sterker liggen op het doen van een klus dan op kwaliteit en leermogelijkheden. In deze situatie ontstaat het risico dat de leerling terecht komt in een stageplek waar het nut of de betekenis van hun inzet niet duidelijk is.
deel ‘iets doen zonder er geld voor terug te krijgen’ tijdens de voorbereidingen voor de maatschappelijke stage leek te beklijven; in ieder geval toen de leerlingen
Als de doelen en verwachtingen van de verschillende
later over hun ervaringen vertelden. Hoewel het goed
actoren niet helder zijn en onvoldoend worden afge-
mogelijk is dat het gebruik van de leerlingen van het-
stemd, dan is er zonder interventie (reflectie) een grote
zelfde zinsdeel in hun beschrijvingen voor een groot
kans dat leerlingen een slechte ervaring zullen hebben.
deel uit sociale wenselijkheid gedreven werd, geeft het
In het beste geval zal de leerling alleen maar leren dat
ook bewijs dat de leerlingen de koppeling tussen de ac-
het werk in die sector niets voor hem of haar is. Een
tiviteiten en het maatschappelijke doel wisten te ma-
negatiever uitkomst zou zijn als de leerling een slechte
ken.
smaak krijgt van vrijwilligerswerk en daardoor minder neiging voelt zich in de toekomst zelfstandig in te zet-
Uitvoeringsfase
ten. Het is daarom belangrijk dat alle organisaties, die
Als het goed is, komen de leerprocessen van de maat-
betrokken zijn bij de maatschappelijke stage, op de
schappelijke stage het sterkste op gang tijdens de wer-
hoogte zijn van de wederzijdse behoeftes en doelen.
kelijke verrichting van de activiteiten. In deze fase
Eén van de doelen van de maatschappelijke stage is om
komt de leerling echter vaak in contact met instanties
leerlingen buiten hun eigen kaders en omgevingen te
die op een grote afstand kunnen staan van het onder-
laten kijken en van die ervaring iets over de maat-
wijs. Dit kan problemen opleveren in organisaties die
schappij en burgerschap te leren. Deze doelstelling
gewend zijn om vrijwilligers te ontvangen en in te zet-
vraagt om het vinden van een balans tussen de leefwe-
ten op verschillende taken. Het zou kunnen zijn dat
reld van de leerling (onder andere interesses, activitei-
deze organisaties de maatschappelijke stagiairs als nor-
ten, ervaringen) en de doelen van de maatschappelijke
male vrijwilligers zien. De kans is dan groot dat de fo-
stage om ‘op een andere manier te kijken’. Bij de keuze
cus van deze organisaties vooral op de taken ligt en dus
van een stageplek en activiteiten denken leerlingen na
niet op de kwaliteit van de leerervaringen die de maat-
over hun interesses en voorkeuren. Ook hier is er een
schappelijke stagiairs daar opdoen, zeker als ze ineens
kans om deze interesses in een bepaalde maatschappe-
te maken krijgen met grote aantallen leerlingen die bij
lijke context te plaatsen.
hen stage willen lopen. Resultaten uit zowel ons onderzoek als uit de internationale literatuur tonen aan dat het nut van de activiteiten en de mogelijkheid om in een duidelijke behoef-
“Eerst dacht ik dat ze [bewoners van een verzorgingstehuis, red.) heel raar waren… dat ze wel een beetje, ja, gek waren, dat ze heel gek dingen doen, en dat was niet zo. Ze waren gewoon heel normaal en aardig.”(1VMBO-leerling; Karr, 2008, p. 37)
te te helpen, bijdragen aan het succes van wat sociale leerervaringen worden genoemd (zie onder anderen
Ook in de uitvoering moet er een balans worden ge-
Meinhard e.a., 2007; Bruning e.a., 2004). Het nut van
vonden tussen keuzevrijheid voor de leerling en diens
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 55
behoefte aan ondersteuning en begeleiding in die keu-
ject. In andere scholen bestaat evaluatie enkel uit sum-
zes. Juist deze ondersteuning en de begeleiding geven
miere discussies over het verloop van het project. On-
een uitgelezen kans voor reflectie. Uit het kwantitatie-
danks de vorm van de evaluatie, geldt dat de aspecten
ve onderzoek blijkt dat de mate van keuzevrijheid voor
waar de leerlingen gevraagd worden over na te denken
leerlingen geen eenduidig positief effect heeft. Leerlin-
goed aansluiten bij de doelen van de maatschappelijke
gen die beperkte keuzevrijheid kregen, scoren op som-
stage.
mige aspecten van burgerschap juist hoger dan leerlingen die volledige vrijheid kregen. Wel blijkt dat leerlin-
Conclusies en aanbevelingen
gen die meer keuzevrijheid kregen, achteraf meer
In dit artikel hebben wij resultaten gepresenteerd uit
tevreden zijn over hun stage; en meer tevreden leerlin-
een multimethode-onderzoek naar de effecten van
gen scoren hoger op burgerschap.
maatschappelijke stages op het burgerschap van middelbare scholieren. Deze resultaten laten onder andere
“Het is leuker geweest als de school contact heeft met het bedrijf en dan je daar naartoe stuurt. Er werd niet gecontroleerd wat we deden. Als de school contact heeft en langs komt, zou het leuker zijn. De leiding wist niets van wat we deden en ze kwamen nooit kijken. Dat heb ik voor mezelf gedaan, maar de opdracht kwam vanuit de school, dus er hoort controle te zijn.” (5VWO-leerling; Karr, 2008, p. 44)
zien dat een maatschappelijke stage – mits deze op een positieve manier wordt ervaren – positieve effecten kan hebben op de maatschappelijke waarden, attitudes en het gedrag van scholieren. Daarnaast laten de resultaten zien dat reflectie belangrijk is voor het succes van een maatschappelijke stage-programma, maar
In sommige gevallen voldoen leerlingen aan de maat-
dat reflectie moeilijk blijft voor veel scholen en leerlin-
schappelijke stage-verplichting door activiteiten te ver-
gen.
richten die ze al doen bij de verenigingen of clubs waar
Ook hebben wij het belang van reflectie binnen de
ze lid van zijn. Hoewel deze leerlingen wellicht met
maatschappelijke stage uitgebreid besproken, met aan-
een positieve blik op de maatschappelijke stage kun-
dacht voor factoren die het waarmaken van deze re-
nen terugkijken, blijft de vraag of de gewenste doelen
flectie in de weg kunnen staan. In deze paragraaf ge-
waren bereikt.
ven wij aanbevelingen voor zowel nader onderzoek als voor de praktische implementatie van de maatschap-
Evaluatiefase
pelijke stage.
Per definitie vraagt evaluatie om reflectie. In deze fase heeft de school nog een kans om leerlingen te begelei-
Voor nader onderzoek
den in het nadenken over de maatschappelijke stage.
In ons onderzoek konden wij geen aandacht besteden
De onderzoeksresultaten laten zien dat de verbanden
aan de verschillen tussen regio’s, scholen en docenten.
tussen MaS-activiteiten en de maatschappelijke leer-
Hierdoor is niet duidelijk in welke regio’s stages goed
doelen daarvan worden versterkt als de leerlingen
en minder goed werken, of stages op sommige scholen
feedback over hun inzet van anderen (begeleiders op
sterkere effecten hebben dan op andere, en welke ken-
de stageplek, werknemers van de stageorganisaties,
merken van docenten van belang zijn voor een optima-
cliënten en ook docenten of coördinatoren van de
le stage-ervaring onder leerlingen. Met het oog op de
school) krijgen. Dit draagt bij aan het gevoel dat de
praktijk is het wenselijk dat kennis hierover wordt ver-
werkzaamheden nuttig zijn.
kregen. Het is dus niet duidelijk in hoeverre de ouders invloed hebben op de effecten van de maatschappelij-
“… je ziet dat je niet alles voor geld moet doen, dat je ook kan zien dat je iets vrijwillig doet, dat je niet zegt bijvoorbeeld ‘Nou, voor de auto wassen wil ik gelijk geld’, en dat je ziet hoe andere mensen zijn, wat ze hebben, wat ze kunnen hebben…” (1VMBO-leerling; Karr, 2008, p. 33)
ke stage. Voorbereidingen zijn al begonnen voor een vervolgstudie die ook met deze aspecten rekening houdt. Uit Canadees onderzoek blijkt, dat leerlingen die met hun ouders over hun stage-ervaringen praten, meer
Scholen bouwen vaak een of andere vorm van evalua-
vooruitgang boeken op allerlei aspecten van burger-
tie in als onderdeel van de maatschappelijke stage.
schap dan leerlingen die niet met hun ouders over de
Soms heeft het de vorm van het schrijven van een ver-
stage praten (Meinhard & Foster, 2000). In de VS is
slag of het invullen van een werkboek tijdens het pro-
juist gevonden dat leerlingen, die van huis uit minder
56 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
vertrouwd zijn met vrijwillige inzet, meer vooruitgang
1. Zorg dat de leerlingen tijdens hun stage positieve er-
boeken (Metz & Youniss, 2005). Het is onduidelijk hoe
varingen opdoen. Laat leerlingen taken doen die
de situatie in Nederland is. Omdat reflectie en terug-
een concreet resultaat opleveren. Dat kan een tast-
koppeling van de ervaringen van leerlingen aan de
baar product zijn, maar ook een leerervaring. Daar-
doelen van de maatschappelijke stage een belangrijke
door zullen leerlingen de stage eerder als nuttig er-
succesfactor blijken, is het ook zinvol om nader inzicht
varen.
te krijgen in de ontwikkeling van reflectie-elementen
2. Zorg dat de doelen van de stage voor de leerlingen
binnen bestaande maatschappelijke stage-program-
vooraf duidelijk zijn. Als de doelen onduidelijk zijn,
ma’s. In vervolgonderzoek moet hier nader aandacht
is er een kans dat de leerlingen de stage als minder
aan worden besteed.
zinvol zullen ervaren. Leerlingen kunnen gedeeltelijk deze doelen zelf vaststellen in een stagewerk-
Wij benadrukken nogmaals dat de vergelijkingen die
plan.
zijn gemaakt tussen leerlingen die wel en geen maat-
3. Laat leerlingen hun ervaringen zelf evalueren in het
schappelijke stage hebben gedaan, strikt genomen
licht van de gestelde doelen. Laat leerlingen op hun
geen bewijs vormen voor het causale effect van de
ervaringen reflecteren, bijvoorbeeld in een dag-
maatschappelijke stages; het gaat immers om verschil-
boek. Hierdoor kan het effect van de maatschappe-
lende leerlingen. Op een groot aantal scholen hebben
lijke stage op burgerschap vergroot worden, zeker
wij leerlingen ondervraagd die dit schooljaar de maat-
als het vergezeld gaat met feedback over de reflec-
schappelijke stage zullen doen. Het is de vraag of daar
tie.
ook enkele scholen bij zijn waar een stage 72 uur duurt. Nametingen onder deze leerlingen kunnen la-
4. Beoordeel de stage niet met een cijfer. Dit kan de intrinsieke motivatie ondermijnen.
ten zien of de maatschappelijke stage inderdaad bij-
5. Geef leerlingen beperkte vrijheid: laat ze kiezen uit
draagt aan de vorming van burgerschap. Deze name-
een lijst met organisaties en taken. Vrijheid geven
tingen zouden in de toekomst idealiter jaarlijks moeten
betekent echter niet dat leerlingen geen ondersteu-
worden herhaald. Daardoor wordt duidelijk wat de ef-
ning nodig hebben bij het maken van keuzes. Volle-
fecten zijn van de maatschappelijke stage op de
dige vrijheid lijkt een kleiner leereffect te hebben
lange(re) termijn.
dan beperkte vrijheid. 6. Laat leerlingen in meerdere jaren ervaring opdoen
Voor de praktijk
met de maatschappelijke stage. Leerlingen die voor
Als de stage wordt ingevoerd, dan kunnen wij uit het
de tweede keer een maatschappelijke stage doen,
onderzoek enkele werkzame ingrediënten distilleren
zijn er positiever over.
die stages meer effectief maken. Wij bevelen scholen
7. Laat leerlingen liever in een groepje stage lopen dan
aan bij de vormgeving van de maatschappelijke stage
alleen; dit bevordert waarschijnlijk hun betrokken-
op de volgende punten te letten:
heid.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 57
Referenties Alblas M. (2006). Maatschappelijke Stage - een MaSterlijke actie! Onderzoek naar de activiteiten van maatschappelijke stage in het Nederlands voortgezet onderwijs in het schooljaar 2005–2006 [Research on civic-internship activities in secondary education in the Netherlands, 2005-2006]. Utrecht: Civiq. Bekkers, R., & Karr, L.B. (2008). Evaluatieonderzoek maatschappelijke stage. Utrecht: Faculty of Social Sciences. Bekkers, R. (2005b). Participation in Voluntary Associations: Relations with Resources, Personality, and Political Values. Political Psychology 26:439-54. Bekkers, R. (2006). Traditional and Health Related Philanthropy: The Role of Resources and Personality. Social Psychology Quarterly 68:349-66. Bekkers, R. (2007). Values and Volunteering: A Longitudinal Study of Reciprocal Influences in the Giving in the Netherlands Panel Study’. Paper presented at the 36th ARNOVA Conference, Atlanta, GA. Billig, S. (2000). Research on K-12 School-Based Service-Learning: The Evidence Builds. Phi Delta Kappan 81:658-64. Breeze, B., Thornton, A. (2006). Raising a Giving Nation: A report on 3 years of research and activity with young people and schools by the Giving Nation programme. London: Citizenship Foundation. Deci, E.L., Koestner, R., Ryan, R.M. (1999). A Meta-Analytic Review of Experiments Examining the Effects of Extrinsic Rewards on Intrinsic Motivation. Psychological Bulletin 125:627–68. Eyler, J. (2002). Reflection: Linking Service and Learning - Linking Students and Communities. Journal of Social Issues. 58:517-34. Giles, D., Eyler, J. (1994). The theoretical roots of service learning in John Dewey: Toward a theory of service-learning. Michigan Journal of Community Service Learning 1:77-85. Hatcher, J.A., Bringle, R.G. (1997). Reflections: Bridging the Gap between Service and Learning. Journal of College Teaching 45:153-8. Jackson, E.F., Bachmeier, M.D., Wood, J.R., Craft, E.A. (1995). Volunteering and charitable giving: Do religious and associational ties promote helping behavior? Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly 24:59-78. Karr, L.B. (2008). Reflectie; een brug tussen de stage en de maatschappij. Beilen: Bridges-Karr Consultancy. Karr, L.B. & M. van Loenen (2006). Een school voor betrokkenheid; reflectieve en maatschappelijke betekenis van een experimentele sociale leerervaring. [A school for commitment: Reflective and social meaning in an experimental social learning experience.] Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO), 3(1). 63-71. Karr, L.B. (2007). I’ll do it because I want to, not because I have to. An exploration of the implications of obligation for volunteerability. Vrijwillige Inzet Onderzocht 4S:131-8. McLellan, J.A., Youniss, J. (2003). Two Systems of Youth Service: Determinants of Voluntary and Required Youth Community Service. Journal of Youth Adolescence 32:47-58. Meinhard, A., Brown, S. (2007). School Community Service Programs: Essential Features for Success. Paper presented at the 36th annual ARNOVA Conference, Atlanta,GA, November 2007. Meinhard, A., Foster, M. (1999). The Impact of Volunteer Community Service Programs on Students in Toronto’s Secondary Schools. Center for Voluntary Sector Studies, Ryerson University, Working Paper Number 12, November 1999. Meinhard, A., Foster, M. (2000). Structuring Student Volunteering Programs to the Benefit of Students and the Community: The Ontario Experience. Center for Voluntary Sector Studies, Ryerson University, Working Paper Number 14, July 2000. Metz, E.C., McLellan, J.A., Youniss, J. (2003). Types of Voluntary Service and Adolescents’ Civic Development. Journal of Adolescent Research 18:188-203. Metz, E.C., Youniss, J. (2005). Longitudinal Gains in Civic Development through School-Based Required Service. Political Psychology 26:413-37. Planty, M., Bozick, R., Regnier, M. (2006). Helping Because You Have To or Helping Because You Want To? Sustaining Participation in Service Work From Adolescence Through Young Adulthood. Youth and Society 38:177-202.
58 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Maatschappelijke stage geëvalueerd
Schmidt, J.A., Shumow, L., Kackar, H. (2007). Adolescents’ Participation in Service Activities and Its Impact on Academic, Behavioral, and Civic Outcomes. Journal of Youth and Adolescence 36:127-40. Stukas, A.A., Snyder, M., Clary, E.G. (1999). The Effects of "Mandatory Volunteerism" on Intentions to Volunteer. Psychological Science 10:59-64. Warburton, J., Smith, J. (2003). Out of the Generosity of Your Heart: Are We Creating Active Citizens through Compulsory Volunteer Programmes for Young People in Australia? Social Policy & Administration 37:772-86.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 59
'Het wonder dat er zoveel stille helden zijn' Kopstukken "Ik ben gevormd door vrijwilligers", antwoordt Erica Terpstra op de vraag hoe belangrijk vrijwilligers voor haar zijn. Al op 11-12 jarige leeftijd kwam ze in aanraking met vrijwilligers bij de Haagse zwem- en poloclub. Daar is ze gevormd door vrijwilligers tot de zwemkampioene die ze later is geworden. Belangrijk waren de trainers en coaches en andere © R. Plaschek
vrijwilligers die zich belangeloos inzetten voor de sportvereniging. Nu is ze zelf een supervrijwilliger. Het voorzitterschap van NOC*NSF is een onbetaalde bestuursfunctie. Interview door Ronald Hetem
"In de georganiseerde sport zijn bijna 5 miljoen men-
Tijdens haar Staatssecretarisschap was ze doordrongen
sen in Nederland actief. Daarvan doen 1,2 miljoen
van het belang van de vrijwillige inzet in de samenle-
mensen vrijwilligerswerk bij de eigen vereniging.
ving. In alle lagen van de bevolking vindt vrijwilligers-
Daarmee is de sport de grootste vrijwilligerssector in
werk plaats. Ze benoemde in die tijd het vrijwilligers-
Nederland. Zonder vrijwilligers geen sport. In geen en-
werk als het cement in de samenleving.
kele andere sector wordt zoveel vrijwilligerswerk gedaan." Voor Erica Terpstra is het een eer van deze grote
Wat houdt haar bezig?
beweging voorzitter te mogen zijn. Zelf heeft ze een
"Wetten en regels zijn heel belemmerend voor het vrij-
hele carrière in het vrijwilligerswerk achter de rug. Al
willigerswerk. Daar moet wat aan worden gedaan.
op jonge leeftijd bracht ze de buurtkrant rond en deed
Alle verenigingen hebben met de regelgeving te maken
ze vrijwilligerwerk bij de zwemclub. Ook tijdens haar
en dat kost zoveel tijd. Tijd die niet besteed kan wor-
Kamerlidmaatschap zette ze zich in als vrijwilliger ge-
den aan het eigenlijke vrijwilligerswerk voor de sport.
durende de periode van reces. Ze koos dan bewust
Aan de regeldruk moet wat worden gedaan."
voor sectoren waar ze ook dossierhoudster van was. Dit waren onder andere verpleeg- en verzorgingshui-
Zinvolle vrijetijdsbesteding
zen en instellingen voor gehandicapten. Bewoners wa-
Sport is van groeiend maatschappelijk belang. "Voor-
ren dan altijd wel erg verbaasd een bekende politica in
heen waren grote groepen mensen nog verbonden aan
hun eigen huis te zien die vrijwilligerswerk deed. En
kerk of club- en buurthuis, maar tegenwoordig is dat
nu is ze voorzitter van NOC*NSF. Een onbetaalde be-
veel minder. Hierdoor zijn veel mensen op zoek naar
stuursfunctie die ze met veel plezier vervult.
een andere zinvolle vrijetijdsbesteding, en sport voor-
60 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kopstukken: Erica Terpstra
ziet daar deels in." Daarnaast is het volgens Terpstra
respect voor autoriteit in de sport leidt ook tot meer
voor mensen belangrijk zich fit te voelen en sport helpt
respect in de samenleving."
daarbij. Door de toenemende belangstelling voor de sport zijn er ook meer vrijwilligers nodig.
Belangrijke ontwikkelingen in de komende
"Vroeger was het vanzelfsprekend dat iemand vrijwil-
jaren
ligerswerk deed. Tegenwoordig is niets meer vanzelf-
Als belangrijke ontwikkelingen voor het vrijwilligers-
sprekend. Daarom is het belangrijk dat vrijwilligers
werk noemt Terpstra de maatschappelijke stage en
die erkenning krijgen die ze verdienen. In Nederland is
werknemersvrijwilligerswerk. Binnen de sport kun-
het aantal vrijwilligers traditioneel groot. Dat er na 25
nen zeker 10.000 leerlingen maatschappelijke stage lo-
jaar nog steeds zoveel vrijwilligers zijn tegen de stro-
pen. Dit levert de sport ook weer nieuwe vrijwilligers
ming in van materialisme en individualistich gedrag,
op. Hetzelfde geldt voor werknemersvrijwilligers-
mag een wonder heten. Het wonder dat er zoveel stille
werk, waar bedrijven werknemers in staat stellen om
helden zijn."
vrijwilligerswerk te doen en zo hun c.v. ontwikkelen. "Binnen de sport zijn er veel mogelijkheden om erva-
Trends in de sport
ringen op te doen die elders gebruikt kunnen worden."
Als noodzakelijke ontwikkeling ziet Terpstra het aan-
Als laatste belangrijke ontwikkeling noemt ze de groei-
stellen van meer betaalde krachten voor professionele
ende aandacht van gemeenten voor de waardering van
ondersteuning van de sportvereniging. "De professio-
het vrijwilligerswerk. "Het is een goede ontwikkeling
nal is ook een factor voor continuïteit binnen de ver-
en erg belangrijk dat in iedere gemeente jaarlijks min-
eniging." Het aanstellen van de professionele kracht is
stens één avond wordt georganiseerd voor de waarde-
volgens haar een antwoord op het zapp-gedrag van een
ring van vrijwilligers. Vrijwilligers voelen zich dan er-
groeiend aantal vrijwilligers. Voorheen verbonden
kend."
mensen zich aan één functie binnen hun club voor langere tijd. Tegenwoordig zijn er meer mensen die een
Hoe ziet het vrijwilligerswerk er volgens Erica
korte klus doen bij een vereniging. En dan bijvoor-
Terpstra er over 15 jaar uit?
beeld iets anders belangrijks doen.
"In de toekomst zullen vrijwilligers nog meer zapp-ge-
Als tweede belangrijke trend signaleert ze dat sportver-
drag gaan vertonen, verwacht ik. Vrijwilligers binden
enigingen meer en meer maatschappelijke onderne-
zich niet meer voor langere tijd voor één functie aan
mingen worden die zich inzetten op probleemgebieden
een club. Ze doen korte klussen. Door meer samenwer-
en knelpunten in de maatschappij. "Sport is geen pana-
king met ondernemers is er een groeiende interesse
cee. Maar sport kan wel helpen. Verenigingen zullen
voor het werknemersvrijwilligerswerk. Werknemers
dan ook de tools en het geld moeten krijgen om de
kunnen hun c.v. oppimpen en het vrijwilligerswerk
maatschappelijke functie te kunnen waa maken." Als
speelt ook een rol bij de sollicitatie. Vrijwilligersorgani-
voorbeeld noemt ze de rol van sportverenigingen bij de
saties zullen daarom in de toekomst meer begelei-
ontwikkeling van moeilijk opvoedbare kinderen.
dingsfuncties aanbieden, waardoor vrijwilligers ande-
"Daar heb je wel deskundigheid voor nodig."
re talenten kunnen ontwikkelen en ontplooien. De
Een derde trend die ze noemt is de rol van de sport te-
sportverenigingen hebben betaalde professionele on-
gen de verruwing in de maatschappij. "NOC*NSF zit
dersteuning, ook voor ondersteuning van vrijwilligers
volop in de Sire-campagne met de spotjes waarin ou-
in besturen en beleidsfuncties. Er komen ook meer be-
ders worden aangesproken op hun gedrag langs de zij-
taalde coaches door combinatiebanen van leerkrach-
lijn. Ook is NOC*NSF gestart met een masterplan arbi-
ten in het sportonderwijs op basisscholen enerzijds, en
trage na recentelijk aandacht in de media voor het te-
coach zijn op één of meerdere sportclubs anderzijds.
kort aan scheidsrechters. Met dit masterplan wordt
"Er komt ook meer aandacht voor misbruik van
beoogd het imago van de scheidsrechters te verbeteren
machtsposities, waaronder seksuele intimidatie of
en opnieuw respect voor autoriteit in de sport vorm te
zelfs misbruik. De VOG (Verklaring Omtrent het Ge-
geven. Het effect van deze campagnes zal ook merk-
drag - red.) wordt algemeen ingevoerd, niet alleen bin-
baar zijn in de samenleving omdat sprake is van twee-
nen de sport maar in al het vrijwilligerswerk met jon-
richtingverkeer tussen sport en samenleving. Meer
geren. Door de toenemende claimcultuur zullen meer
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 61
en meer besturen een bestuurdersaansprakelijkheids-
Het zou goed zijn om meer onderzoek te doen voor en
verzekering afsluiten.
door vrijwilligers. Onderzoek van onder af, bottom up.
"De organisatie van de Olympische Spelen in 2028 zou
Wat zijn de wensen en de dromen van vrijwilligers?
een geweldige inspiratiebron zijn voor het vrijwilli-
Welke competentie willen vrijwilligers leren? Wat is
gerswerk. Tijdens de Olympische Spelen in Sydney
nodig om meer vrijwilligers te werven? Wat zijn de val-
waren er 40.000 vrijwilligers actief. In China zullen er
kuilen om vrijwilligers te verliezen?
tussen de 70.000 en 100.00 vrijwilligers zijn. Wanneer
Als Terpstra drie miljoen euro zou krijgen om te beste-
de Olympische spelen in 2028 in Nederland worden
den aan het vrijwilligerswerk, zou ze naast onderzoek
georganiseerd, zal dat hier ook een grote vrijwillige in-
naar de dromen en wensen van de vrijwilligers het
zet vragen."
geld besteden aan een jaarlijks verwendag voor vrijwilligers. Daarvoor is het bedrag van 3 miljoen te wei-
Onderzoek en vrijwilligerswerk
nig, het moet daarom verhoogd worden. Belangenor-
Er wordt al veel onderzoek gedaan over vrijwilligers.
ganisaties moeten zich daarvoor inzetten.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 63
Avonturen in het buitenland1 De omvang en differentiatie van vrijwilligerswerk in het buitenland is enorm. Als je al denkt dat je er iets van weet, dan blijf je je toch nog verbazen bij het lezen van
Boekbespreking
de nieuw uitgave van Lonely Planet: VOLUNTEER. Deze Henny C. Kromhout
uitgave is voor velen de juiste gids om zich voor te bereiden op de buitenlandse reis. Er is een schat aan gegevens beschikbaar en alle onderwerpen worden geïllustreerd met verhalen van ervaren reizigers. Het geeft veel inspiratie om zelf op pad te gaan als je daar de goede motivatie voor hebt.
Het eerste hoofdstuk heet niet voor niets: International
placement. In additions, it is one of the reasons why
Volunteering: an overview. Het centrale thema voor
patience, flexibility and adaptability are all key skills to
vrijwilligerswerk in het buitenland is: ‘Giving up your
have as an international volunteer’. Ik voelde de nood-
time and going to a poorer part of the world to contri-
zaak van deze sleutelvaardigheden aan den lijve toen
bute your knowledge, skills or labour’. Daar gaat de
ik de gids las tijdens een 5 uur durende onaangekon-
hele gids over: wat kun je doen, hoe moet je de voorbe-
digde vertraging op mijn verbinding van St. Maarten
reiding ter hand nemen, waar moet je rekening mee
naar Aruba, waardoor er een extra overnachting in Cu-
houden, wat moet je regelen, wat kost het en hoe kun
raçao nodig was waar wij ’s nachts om 03.00 uur aan-
je dit financieren. Er is bijna geen onderwerp denk-
kwamen om de volgende ochtend om 9.00 uur weer
baar of het komt in deze gids aan de orde. De hoofd-
door te vliegen naar Aruba.
stukken leiden je door de vele mogelijke keuzen en de
Verwachtingenmanagement komt op vele manieren
noodzakelijke voorbereidingen: Choossing your volun-
aan de orde waarbij je met beide voeten op de aarde te-
teer experience; The practicalities; Tying up loose
rug komt als je met louter ideële beelden vrijwilligers-
ends; Organised volunteer programmes; Structured &
werk in het buitenland wilt gaan doen. Het is geen toe-
self-funding volunteer programmes; Religious organi-
ristisch reisje waar alles voor je geregeld is, er zijn ver-
sations; Do-it-yourself volunteer placements; Coming
wachtingen van beide zijden: de ontvangende partij
Home and Start your own charitable project.
wil dat er werk verricht wordt en het is de vraag of dit overeenkomt met de verwachtingen van degene die de
Van het begin tot het einde van je vrijwilligersproject
reis aan het voorbereiden is. Er moeten in veel geval-
wordt je door deze gids begeleid. Het lijkt haast een mi-
len stevige inspanningen worden geleverd.
litaire operatie, waarin de debriefing niet ontbreekt. Is er dan nog wel avontuur te verwachten? Ja, en heel
Op veel plaatsen in de gids wordt ingegaan op de moti-
veel. Alle mensen die aan het woord komen getuigen
vatie waarmee de reis wordt ondernomen. Het is voor
van rijke ervaringen. Maar zij vertellen ook over de
jezelf én voor de ander, er wordt resultaat verwacht
slechte ervaringen en de verwachtingen die niet uitko-
van je inbreng, er zijn onzekerheden die niet door een
men: ‘Nine times of 10, the reason why an internatio-
goede planning zijn op te vangen, het werk stelt eisen
nal volunteer placement goes wrong is because the ex-
aan je lichamelijke en mentale conditie, het gaat ergens
perience of a volunteer do not match the reality of the
over en dat moet je je zeer bewust zijn. Het is geen lou-
1 In ViO, jaargang 4 (2007), nr. 2 is een artikel opgenomen over vrijwilligerswerk in het buitenland: 'Op vrijwilligerswerk gaan: ervaringen in het buitenland'; drs. Esther M. Ten Hoorn en Kimberley M. Keulers, RSM Erasmus University.
64 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Boekbespreking
tere ontspanning, veeleer een inspanning die met de
Bij het vrijwilligerswerk staat de wederkerigheid cen-
nodige onzekerheden omringd blijft, hoe je de reis ook
traal: je stelt jezelf beschikbaar voor anderen én om er
voorbereidt. Het is en blijft mensenwerk waar je zelf
zelf van te genieten. De ondertitel van het boek is er
een onderdeel van bent.
duidelijk over: ‘A Traveller’s Guide to Making a Difference Around the World’. Je maakt het verschil door je
De individuele reiziger weet zich gesteund door de
eigen inbreng.
goede indeling van de gids en de vele aanwijzingen voor de keuzen die moeten worden gemaakt en voor de
Als er al een eenvoudige karakterisering mogelijk is,
praktische zaken die je moet regelen. Er wordt geen
dan gaat het bij vrijwilligerswerk in het buitenland
onderwerp overgeslagen en er komt meer aan de orde
om: motivatie, bestemming en resultaat. Daar is de
dan je op voorhand zou verzinnen. Wat dat betreft is
nieuwe gids van Lonely Planet helder over. Je motiva-
het een fantastisch naslagwerk voor vrijwilligers die
tie moet goed zijn om het avontuur tot een goed einde
voor het eerst op reis gaan.
te brengen. De bestemmingsmogelijkheden zijn legio,
Meer ervaren vrijwilligers zullen echter uit eigen erva-
zowel wat de spreiding over de wereld betreft als de
ring putten en minder nieuws aantreffen omdat ‘ge-
onderwerpen waarin je wilt deelnemen en de tijds-
zond verstand’ de leidraad is die het meeste oplevert,
duur die je er aan wilt besteden. Het lijkt ‘voor elk wat
zeker als je al de nodige ervaringen achter de rug hebt.
wils’, afhankelijk van de tijd en het geld dat je beschik-
Voor diegenen wordt de Lonely Planet een beetje bet-
baar hebt. En het resultaat dat je behaalt is tweezijdig:
weterig en valt de schrijver ook in herhalingen.
het project waaraan je deelneemt komt weer een stapje
De gids geeft zo’n grondige onderbouwing van het on-
verder en zelf doe je onvergetelijke ervaringen op. Ook
derwerp, dat het ook als studiemateriaal voor opleidin-
al kunnen die sterk afwijken van de verwachtingen die
gen voor vrijwilligerswerk en toerisme zou kunnen
je vooraf had. Daarom is het goed om de ‘VOLUN-
dienen.
TEER’ van Lonely Planet te raadplegen als je voor het eerst vrijwilligerswerk gaat doen in het buitenland.
De gids maakt overigens ook duidelijk dat vrijwilli-
Dat kan het verschil maken tussen teleurstelling en te-
gerswerk in het buitenland anders is dan het onderne-
vredenheid voor, tijdens en na de reis.
men van een toeristische reis. In het toerisme gaat het vooral om ‘Vervoer, Verblijf en Vermaak’. Genieten van de diensten die jou ter beschikking staan. Je zou de kern van het toerisme kunnen duiden met de zelfgerichtheid die daarin centraal staat.
Volunteer; A Traveller’s Guide to Making a Difference Around the World; Lonely Planet, 2007; ISBN 978-1-74179-020-7.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Summaries Volunteer or professional? Dr. Jeroen Devilee This paper focuses on the consequencies of demografic and social developments on the professionality of volunteers, volunteermanagers and local policymakers who work in the extramural care. The autor shows that there is to be expected a need of increasing professionality among volunteers, volunteermanagers and local policymakers. Also caused by the need for more cooperation between volunteerorganisations, local community’s and careorganisations. He pones the question wether it is possible and ethical wanted fot unpaid staff to react to this increased need for professionality.
Small scale community care Anita Peters and Ina Wilbrink ‘Buurtzorg’ is a new concept of community care. Getting local residents involved in social activities and more ‘episodic’ forms of volunteering on neighbourhood level reinforces the social infrastructure of the neighbourhood. The concept combines several aspects of the Social Support Act: stimulating social cohesion, supporting informal care and activating civil society. ‘Buurtzorg’ could also contribute to the innovation of volunteering in the care sector, a sector that has difficulties in meeting the demands of ‘the new volunteer’. This article reports on a pilot study in six local communities in the Netherlands.
Measuring value of volunteer effort? Drs. H. Dekker and Dr. J. Mevissen Why value volunteer effort in money or hard figures? The need for measuring value of volunteer effort in local practice seems diffuse and current instruments do not seem satisfying. Developing effective and practical methods therefore has no priority. Introduction of the Social Support Act (Wmo) will probably change this situation because local partners are asked to position more clearly and show the impact of their efforts on society.
Pracademic: A Cultural Anomaly Nancy L. Macduff and F. Ellen Netting, Ph.D. The practitioner increasingly wants to have an academic approach to know for sure of what he or she has been doing over the past decades is indeed good practice. The academic is more and more aware that the theories he or she develops, actually work in practice. At this point practitioners and academics meet and could become pracademics. But what is a pracademic? Do theory and practice collide or fuse within the pracademic world? In the field of voluntary action there are three approaches to pracademic work: 1) the engaged scholar, 2) the reflective practitioner, and 3) the collaborative team. All three have their own merits. The work of pracademics is of incredible value, but faces a lot of challenges
| 65
66 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
as it has no world of its own. The work of a practitioner and the work of an academic have their standards amongst their own peers. The pracademic has no peers as the fusion of worlds is so recent. So, can we speak of an anomaly while speaking about pracademics?
Evalution of civic internships in the Netherlands Dr. Linda Bridges Karr and René Bekkers This paper reports on results from a multi-method evaluation of civic internships in the Netherlands. Using data from a questionnaire survey (N=2196 students in 34 high schools) and from open interviews and focus groups (N=88 students in three high schools), we discuss the impact of civic internships on students’ civic orientation, skills and engagement. The results suggest that such programs can have positive effects, but that their success is heavily influenced by the ways in which they are implemented. The age at which the internships are offered, degree of choice, and reflection appear to be of particular influence.
Summaries
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 67
Over de auteurs Dr. R. Bekkers (Ph.D.) René Bekkers (1974) is universitair docent aan de Universiteit van Utrecht en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn onderzoek gaat onder meer over de ontwikkeling van prosociaal gedrag en de invloed van onderwijs hierop.
Dr. Linda Bridges Karr Linda Bridges Karr is in 2001 op de University of South Carolina (VS) gepromoveerd met haar proefschrift ‘Association and Organization: An Examination of Issues Relating to Cooperation in the context of a National Volunteer-Run Membership Organization’. Daarna kwam ze naar Nederland toe in verband met een onderzoeksproject over motivaties en solidariteit op de Rijksuniversiteit Groningen. Zij is directeur van Bridges-Karr Consultancy en voert allerlei projecten op het gebied van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties uit. Onder andere met MOVISIE en de Rotterdam School of Management.
Drs. Helga Dekker Helga Dekker is senior onderzoeker bij Regioplan Beleidsonderzoek, op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt. Recent deed ze onderzoek naar de waarde van vrijwilligers en naar de vraag naar vrijwilligers in Nederland. Zij studeerde organisatie-antropologie en onderwijskunde. Na haar studie was zij onderzoeker en projectmanager aan de Universiteit van Amsterdam, onder andere bij een grootschalig Europees scenariostudie naar de toekomst van het beroepsonderwijs.
Dr. Jeroen Devilee Jeroen Devilee promoveerde in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek naar besluitvormingsprocessen in de ruimtelijke ordening. Met name de reacties van lokale omwonenden hadden hierbij zijn aandacht. Tot begin 2008 was hij werkzaam bij het Sociaal en Cultueel Planbureau in de onderzoeksgroep Participatie en Bestuur. Zijn onderzoek bij het SCP richt zich op lokaal beleid, maatschappelijke participatie en vrijwilligersorganisaties. Van zijn hand verscheen in 2005 het werkdocument ‘Vrijwilligersorganisaties onderzocht’. Hij werkt momenteel bij het RIVM.
Nancy L. Macduff Nancy Macduff is a respected specialist, trainer and consultant in the field of volunteer management. Her varied and extensive background includes fifteen years as Executive Director of a nonprofit organization and six years managing community outreach and volunteers in a government agency. She has taught college and university classes on the management of volunteer programs for Washington State University, the University of Washington, Concordia College, Lewis and Clark College, and Portland State University.
Dr. Jos Mevissen Jos Mevissen is mede-oprichter en directielid van Regioplan Beleidsonderzoek. Daarnaast is hij werkzaam geweest bij SISWO/Instituut voor Maatschappijwetenschappen en de Universiteit van Amsterdam. In 1992 promoveerde hij aan deze universiteit op een arbeidsmarktstudie. Binnen Regioplan is hij verantwoordelijk voor het brede terrein van arbeids(markt)vraagstukken. De afgelopen jaren was hij als projectleider betrokken bij diverse projecten rond het thema Vrijwillige inzet.
68 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Over de auteurs
F. Ellen Netting (Ph.D.) Scholarship areas of Ellen Netting are case management and primary care with frail elderly, long-term care ombudsman program, continuing care retirement communities and nonprofit voluntary agencies.
Anita Peters Anita Peters is senior projectleider en onderzoeker bij MOVISIE. Zij studeerde zorginnovatie aan de Hogeschool Utrecht en was als zodanig werkzaam in de gezondheidszorg. Bij MOVISIE is zij gespecialiseerd in vraagstukken op het snijvlak van informele zorg en buurtparticipatie.
Ina Wilbrink Ina Wilbrink is als tekstschrijver/redacteur werkzaam bij MOVISIE. Zij studeerde andragologie en was werkzaam in de vrijwillige zorgsector. Bij MOVISIE houdt zij zich bezig met het toegankelijk maken van kennis voor verschillende doelgroepen en werkte in dat kader mee aan de methodiekbeschrijving en andere publicaties over buurtzorg.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 69
Aanbevolen literatuur Toekomstverkenning informele zorg Auteur: Boer, A. de Uitgave: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007 ISBN: 978 90 377 0319 1 Samenvatting: Bundeling van een aantal achtergrondstudies over de toekomst van de informele zorg. Hoe zal de informele zorg er in 2020 eruit zien? Wat kan de overheid doen aan eventuele knelpunten in de informele zorg? Er zijn belangrijke sociale en culturele trends die de informele zorgverlening onder druk zetten. De stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen, de toenemende geografische afstand tussen verwanten en een hoger opleidingsniveau hebben een negatieve invloed op het zorgaanbod. Daarnaast is het zo dat veel hulpbehoevenden juist professionele zorg prefereren omdat zij zich bezwaard voelen om hulp van hun naasten te ontvangen. Er zijn ook positieve ontwikkelingen, zoals de stijging van het aantal potentiële hulpverleners bij ouderen. URL: http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9789037703191.shtml
Volunteering works: Volunteering and social policy Auteurs: Paine, A.E., Howlett, S. en Machin, J. Uitgave: Institute for Volunteering Research, 2007 ISBN: 978-1-906111-01-4 Samenvatting: Onderzoek naar in hoeverre vrijwillige inzet op de agenda van lokale, regionale en nationale overheden in Engeland staat en welke bijdrage vrijwillige inzet kan leveren aan de realisering van beleidsdoeleinden. De conclusie luidt dat vrijwilligerswerk op een vijftal beleidsterreinen een positieve bijdrage levert. URL: http://www.volunteering.org.uk/NR/rdonlyres/4D138A1D-022E-4570-9866-B8E3A4F86C20/0/Final_Volunteering_Works.pdf
Lokaal onder de loep. Trendrapport vrijwillige inzet 2008 Auteurs: Kuperus, M., Rat, K. en Wilbrink, I. Uitgave: MOVISIE, 2007 ISBN: 9789088690167 Samenvatting: Informatisering, humanisering, regionalisering, vergrijzing, risicobeheersing en polarisering zijn de zes trends die de komende jaren van invloed zullen zijn op de vrijwillige inzet van burgers. Aan de hand van deze trends wordt betoogd dat de kracht van vrijwillige inzet op lokaal niveau ligt. Een beschrijving van de uitvoering van iedere trend in een modeldorp of -stad. De effecten van de trends worden vervolgens belicht aan de hand van praktijkvoorbeelden uit bestaande vrijwilligersorganisaties en overheden.
Evaluatieonderzoek Maatschappelijke Stage Auteurs: Bekkers, R. en Bridges Karr, L. Uitgave: Rijksuniversiteit Utrecht, 2008 In opdracht van het ministerie van VWS zijn de eerste ervaringen van scholen en leerlingen met de maatschappelijke stage onderzocht. De meeste leerlingen bleken de stages te waarderen. Volgens de onderzoekers zijn de effecten onder de vijftien jaar het grootst. Oudere leerlingen raken minder snel onder de indruk van de klusjes die ze uitvoeren tijdens de stage. URL: http://www.fss.uu.nl/soc/homes/bekkers/ems3.pdf
70 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Aanbevolen literatuur
Exemplary Volunteers: What Is the Role of Faith? Auteurs: Littlepage, L., Perry, J.L. en Brudney, J.L. Tijdschrift: International journal of volunteer administration, 2007; nummer 5, p. 13-25 Samenvatting: Verslag van een onderzoek naar de motivatie en activiteiten van zogenaamde 'voorbeeld' vrijwilligers. Deze vrijwilligers die een prijs of andere vorm van erkenning hebben gekregen, blijken in vergelijking met andere vrijwilligers religieuzer te zijn of spiritueel gemotiveerd. URL: http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO5/IJOVA_VOL24_NO5_Littlepage.pdf
Functional Approach to Senior Volunteer and Non-volunteer Motivations Auteur: Yoshioka, C.F. Tijdschrift: International journal of volunteer administration, 2007; nummer 5, p. 31-45 Samenvatting: Onderzoek naar de motieven van oudere vrijwilligers en die van ouderen die niet als vrijwilliger actief zijn. Op basis van de resultaten worden verschillende suggesties gedaan om vrijwilligerswerk te promoten. URL: http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO5/IJOVA_VOL24_NO5_Yoskioka.pdf
Winning Volunteer Scenarios: The Soul of a New Machine Auteurs: Meijs, L.C.P.M. en Brudney, J.L. Tijdschrift: International journal of volunteer administration, 2007; nummer 6, p. 68-79 Samenvatting: Om vrijwilligerswerk te flexibiliseren, moeten mensen op allerlei manieren hun betrokkenheid bij een organisatie kunnen uiten. Met dit als uitgangspunt is het idee van de fruitautomaat met de drie A’s ontwikkeld: availabilities, assets en assignments. Availabilities staan voor de beschikbaarheid van potentiële vrijwilligers in tijd en plaats. Assets zijn de vaardigheden en competenties die de vrijwilliger wil geven of verder wil ontwikkelen. Assignments zijn de taken en opdrachten die de vrijwilliger wil en kan doen. URL: http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO6/IJOVA_VOL24_NO6_Meijs.pdf
Placing Volunteers at the Center of Community Development Auteur: Brennan, M.A. Tijdschrift: International journal of volunteer administration, 2007; nummer 4, p. 5-113 Samenvatting: Beleidsmakers beseffen nog onvoldoende welke centrale rol vrijwilligers spelen bij de ontwikkeling van hun gemeenschap. Vrijwilligers zullen beter moeten worden getraind, beloond en betrokken bij allerlei buurten wijkverbeteringsprojecten. URL: http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO4/IJOVA_VOL24_NO4_Brennan_1.pdf
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kalender 19-22 september 2008
The Social Capital Foundation International Conference St. Paul’s Bay, Malta. Georganiseerd door The Social Capital Foundation (TSCF) E-mail:
[email protected] 27-29 oktober 2008
Advanced Volunteer Management Conference ‘Diving Deeper, Reaching Higher’ Portland, Oregon http://avrm.org/ 20-22 november 2008
Arnova Conference Philadelphia, USA. Georganiseerd door Arnova http://www.arnova.org/?section=conference&subsection=dates
| 71
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Review proces 1 Indienen van een voorstel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie een voorstel voor een artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit voorstel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie. In onderling overleg wordt een tijdpad afgesproken om te komen tot een concept-artikel. 2 Indienen van een (concept-)artikel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie ook direct een (concept-)artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit (concept-)artikel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een beargumenteerde afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie, inclusief een tijdpad tot plaatsing. De redactie kan verzoeken om een grondige herziening van de tekst, waarbij de volgende versie weer als concept-artikel in behandeling zal worden genomen, of tot kleinere herzieningen. In het laatste geval zal daarna tot publicatie worden overgegaan. De redactie houdt zich het recht voor om extern advies te vragen over voorstellen en (concept-)artikelen. De redactie geeft geen garanties met betrekking tot plaatsing. De plaatsbepaling bij de artikelen is onder verantwoordelijkheid van de redactie en wordt niet eerst besproken met de betreffende auteurs van het artikel.
| 73
74 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Richtlijnen voor auteurs
Richtlijnen voor auteurs Kopij voor ViO bestaat uit vijf onderdelen (per e-mail aanleveren, in Word; lettergrootte 12 punten, regelafstand 1,5) 1. De tekst van het artikel zelf. 2. Een Engelstalige titel en summary (d.w.z. een pakkende samenvatting van ca. 100 woorden). 3. Een alfabetisch gerangschikte lijst van publicaties waarnaar wordt verwezen. 4. Een relevante personalia. 5. Figuren met onderschriften. Geef in uw bijdragen aan waar de figuren moeten komen; verwerk de figuren niet in het artikel. N.B. Alleen ‘volledige’ kopij kan worden beoordeeld door de redactie. Eindversies van de artikelen die voor publicatie geaccepteerd zijn, dienen ook op diskette of per e-mail te worden aangeleverd. Aanwijzingen voor het artikel zelf • De maximale lengte van het artikel is tussen 3000 en 5000 woorden, excl. literatuurlijst. • De tekst links laten lijnen, dus niet uitvullen. • Gebruik de officiële spelling (Het Groene Woordenboek, 2002). • Gebruik geen voetnoten en zo weinig mogelijk eindnoten. Nootcijfers in de tekst tussen blokhaken zetten. Noottekst niet koppelen aan het nootcijfer, maar als ‘platte tekst’ na het artikel plaatsen. • Tabellen niet in de tekst plaatsen, maar apart aanleveren. In de tekst aangeven waar de tabellen moeten worden geplaatst. Tabellen niet opbouwen met kolommen, maar met tabs tussen de cijfers. • Gebruik geen afkortingen (dus geen ‘blz.’, maar ‘bladzijde’). • Schrijf in de tekst getallen t/m tien voluit. • Laat alinea’s inspringen. • Gebruik dubbele aanhalingstekens bij citaten en in andere gevallen enkele aanhalingstekens. • Voorzie de tekst van tussenkopjes en gebruik geen witregels zonder tussenkopjes. • Maak duidelijk onderscheid tussen de verschillende tussenkopjes: tussenkopjes van de eerste orde vet, die van de tweede orde cursief. • Verwijzing van literatuur in de tekst door middel van auteursnaam en jaartal. • Verwijzing van citaten: auteur, jaartal en paginanummer. Titelbeschrijving/literatuurlijst Gebruik de volgende wijze van titelbeschrijving (conform APA-richtlijnen): Hollander, S.J. van den (1985). Verzuiling in de twintigste eeuw. Utrecht: Uitgever. Toorts, A.B. (1994). ‘Top ten’ strategic goals: A new approch to the classification of female occupations. American Journal of Home Management, 30, 107-121.