ViO
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk
Jaargang 4, nr. 1
Utrecht, augustus 2007
Vrijwillige Inzet Onderzocht (ViO) Wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk Vrijwillige Inzet Onderzocht is een gezamenlijk initiatief van Erasmus Universiteit Rotterdam en MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Redactie Lucas Meijs, Aletta Winsemius, Silvie Janssen, Marijke Steenbergen, Bas Delleman Redactiesecretariaat MOVISIE Postbus 19129 3501 DC Utrecht T 030 789 21 53 F 030 789 21 11 E
[email protected] Abonnementen Caravel Publishing Postbus 12435 1100 AK Amsterdam E
[email protected] Opzegging schriftelijk vóór 1 november van het lopende kalenderjaar Abonnementsprijs: € 25,00 per jaar Vormgeving & productie Caravel Publishing, Amsterdam Drukwerk Alfabase, Alphen a/d Rijn ISSN 1573-3785 Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen uitsluitend na schriftelijke toestemming van de rechthebbende.
ViO Vrijwillige Inzet Onderzocht Is een wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk. ViO zal openstaan voor bijdragen op wetenschappelijk niveau en publiceert uitsluitend oorspronkelijke bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen te weigeren die (ook) elders zijn of zullen worden gepubliceerd.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
ViO Inhoud
Redactioneel 1. Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren ........................................................ 7 Bas Delleman en Lucas Meijs
2. Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld...................................................................... 19 Riki van Overbeek
3. Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties: Leren van elkaar door leren met elkaar ................................................................ 31 Angelika Münz
4. Episodic Volunteering and Teens: What Message Are We Sending ..................... 43 Harriett C. Edwards
5. Bekende Nederlanders als ambassadeur: image boost of nobel vrijwilligerswerk? ................................................................ 53 Lucas Meijs en Joost Braun
6. Het vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer ...................................... 65 Willemijn Roorda en Wiebe Blauw
Serie Kopstukken: Eduard Nazarski ............................................................................ 77 Esther Ten Hoorn
Boekbespreking............................................................................................................ 81 Summaries .................................................................................................................... 83 Over de auteurs ............................................................................................................ 85 Aanbevolen literatuur.................................................................................................... 87 Kalender ........................................................................................................................ 92 Review proces ................................................................................................................ 93 Richtlijnen voor auteurs ................................................................................................ 94
|3
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|5
Redactioneel Kabinet Balkenende IV heeft zijn eerste honderd dagen
vooral geïnteresseerd zijn in kortdurend vrijwilligers-
er op zitten en zijn beleidsprogramma gepresenteerd
werk. Maar is dat eigenlijk wel zo? En als dat zo is, hoe
onder de titel 'Samen werken, samen leven'. Zoals te
kan de vrijwillige sector er voor zorgen dat het niet bij
verwachten, moeten we van onze nieuwe regering veel
die ene keer blijft? Edwards artikel stemt tot nadenken,
meer gaan 'meedoen' aan de samenleving, bijvoor-
schetst kansen en valkuilen.
beeld door deelname aan vrijwilligerswerk. De ideolo-
Ook Bekende Nederlanders doen tegenwoordig vriji-
gische argumenten van het kabinet voor meedoen zijn
willigerswerk. Althans, ze zetten zich in voor goede
het voorkomen van sociale uitsluiting en het vergroten
doelen. Kunnen we dat eigenlijk wel vrijwilligerswerk
van onderlinge betrokkenheid. Maar toename van het
noemen? Is het niet gewoon PR? Joost Braun probeerde
aantal vrijwilligers moet ook leiden tot een verlichting
door te dringen in de wereld van Marco Borsato en zijn
van bijvoorbeeld de formele zorg. Dat deze instrumen-
collega-BN'ers. Dat viel niet mee. Toch is het hem
tele benadering van vrijwilligerswerk zich niet altijd
gelukt de discussie over het vrijwillige karakter van de
even goed verhoudt tot de motieven om vrijwilligers-
inzet van BN'ers een stapje verder te krijgen. Meer
werk te gaan doen, is een detail waar het kabinet zich
onderzoek is gewenst, maar dan moeten BN'ers en hun
niet mee bezig houdt. Lucas Meijs en Bas Delleman
goede doelen wel opening van zaken gaan geven.
doen dat wel in deze tweede ViO van 2007. In hun arti-
Tot slot een artikel over de vrijwillige brandweer van
kel gebruiken ze buurtbemiddeling als casus om duide-
Willemijn Roorda en Wiebe Blauw. Van alle
lijk te maken hoe vrijwilligersorganisaties kunnen
Nederlandse brandweerlieden is 82% vrijwilliger.
reageren op de eisen die hun voortdurend veranderen-
Zouden deze vrijwilligers er niet meer zijn, dan zouden
de omgeving aan hen stelt.
nog maar weinig branden worden geblust. Het valt ech-
Ook het artikel van Riki van Overbeek heeft een direc-
ter niet mee om vrijwilligers te vinden en vooral om ze
te relatie met het regeringsbeleid. Met de beginnende
te binden. De auteurs zetten de knelpunten op een rij.
vergrijzing is de verwachting dat het beroep op de for-
Natuurlijk vind u in deze ViO ook weer een interview
mele zorg zo groot wordt, dat vrijwilligers onmisbaar
met een kopstuk en een boekbespreking. Het kopstuk
worden. Maar hoe is het eigenlijk gesteld met die vrij-
is Eduard Nazarski, sinds een jaar directeur Amnesty
willigers in de zorg? Hoeveel vrijwilligers zijn er? Wat
International Nederland en daarvoor directeur van
doen ze precies? En welke vraagstukken dienen zich de
VluchtelingenWerk Nederland. Zelf deed hij al vrijwil-
komende jaren aan? Het artikel geeft antwoord op deze
ligerswerk op zijn 15de. Een man met een brede blik.
vragen en doet aanbevelingen, ook voor verder onder-
De boekbespreking van de hand van Menno Huren-
zoek.
kamp gaat over het boek 'Solidarity and prosocial beha-
Angelika Münz bespreekt in haar artikel hoe autochto-
viour', van Fetchenhauer, Flache, Buunk en Linden-
ne vrijwilligersorganisaties en migrantenorganisaties
berg. Dit boek geeft vanuit verschillende wetenschap-
elkaar dichter kunnen naderen. Al jaar en dag worden
pelijke disciplines een antwoord op de vraag wat men-
projecten uitgevoerd en onderzoeken gedaan naar de
sen ertoe brengt zich altruïstisch te gedragen.
interculturalisatie van het Nederlandse vrijwilligerswerk, zonder overdonderend succes. 'Witte' vrijwilli-
De zomer is op zijn hoogtepunt. De vakantie is waar-
gersorganisaties verkleuren maar heel langzaam en het
schijnlijk net achter de rug. U bent weer helemaal fris
werk van migrantenorganisaties wordt nog nauwelijks
en staat weer open voor nieuwe indrukken en impul-
als vrijwilligerswerk aangemerkt. Münz bespreekt een
sen. Tijd dus voor deze nieuwe ViO.
methode om een brug te slaan tussen twee werelden.
Mocht u willen reageren of suggesties hebben:
Ook het Engelstalige artikel van Harriet Edwards levert
wij horen graag van u via Henriëtte Bakker
een bijdrage aan het bouwen van bruggen, in dit geval
(
[email protected]).
tussen jongeren en vrijwilligerswerk. Jongeren zouden
6 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
1
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
'Rode vlaggen' zijn de fraaie metafoor die Meijs en Delleman geven aan
plaatsbepaling
bedreigingen die op de loer liggen voor vrijwilligerswerk met de Wmo als mogelijke katalysator daarin. Bij een rode vlag mag je niet zwemmen in zee. Veilig zwemwater (groene vlag) voor vrijwilligers biedt ruimte voor flexibili-
Arthur van Thiel,
teit, ontwikkeling, eigen voorkeuren en eigen mogelijkheden. Welke facto-
stedelijk projectleider
ren kunnen de kleur doen omslaan? Wanneer komen de belangen van vrij-
Buurtbemiddeling Rotterdam
willigers in het gedrang en verdampen voor hen langzaam maar zeker de wervingskracht en aantrekkelijkheid? Rotterdam stelde die vragen aan de schrijvers bij het tienjarige bestaan van buurtbemiddeling in 2006, op een punt van doorontwikkeling en stadsbrede dekking van deze 'nieuwe' - en ook unieke - vorm van vrijwilligerswerk. In het kort: buurtbemiddelaars bemiddelen bij conflicten tussen buren, zonder daarin zelf standpunten in te nemen of oplossingen aan te dragen. Zij faciliteren en inspireren beide partijen om te communiceren en zelf oplossingen te vinden. De vrijwilligers krijgen een basistraining van zes dagdelen in mediationvaardigheden en bemiddelen altijd met zijn tweeën. Zij delen ervaringen in een team, gekoppeld aan de wijk waarin zij wonen en bemiddelen. Dat geeft een extra dimensie, want uit de praktijk blijkt dat zij hun vaardigheden ook inzetten in de eigen leefomgeving. "Nu durf ik de man aan te spreken die zijn vuilniszak naast de container kiepert", vertelde een bewoonster van Spangen aan premier Balkenende. In Rotterdam moeten de teams een afspiegeling vormen van de bevolkingssamenstelling en dat lukt. 'Van en met elkaar leren' staat hierbij voorop, onder meer over andere gewoonten en gebruiken, een belangrijke bron om tijdens de bemiddeling goede vragen te kunnen stellen. In Rotterdam zijn ruim tweehonderd inwoners actief als bemiddelaar. De drie rode vlaggen die de schrijvers benoemen, wapperen (nog) niet in Rotterdam, maar de gele kleur hangt er wel. Na tien jaar duiken vragen op over kosten, doelmatigheid, efficiency, protocolleren en standaardiseren bij vertegenwoordigers van financiers & casusleveranciers van woningcorporaties, deelgemeenten en politie. Voordat je het weet zet je daarin een stap te ver, ten koste van buurtbemiddeling als instrument dat bijdraagt aan ontplooiing van mensen in wijken. In dat laatste zit de kern en tevens het effect dat het meeste enthousiasme oproept: buurtbemiddeling als instrument voor de ontwikkeling van sociaal leren. Alle betrokkenen zijn zonder uitzondering positief over de resultaten en mogelijkheden daarvan. 'Het goud' van deze aanpak, heet het wel. De drie vlaggen fungeren daaromheen als waakhonden, als zeer nuttige toetsstenen, niet alleen bruikbaar in Rotterdam.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|7
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
1 Prof. Dr. Lucas C.P.M. Meijs Drs. Bas W. Delleman
Inleiding
derstellen een dilemma. De verdergaande professio-
De huidige samenleving kenmerkt zich door grote
nalisering en verzakelijking die antwoorden vormen
dynamiek en complexiteit die in de sociaal agogische
op de risicomaatschappij (vrijwilligers controleerbaar
wetenschap wordt aangeduid met de term ‘risicomaat-
maken), vragen om vormen van vrijwilligerswerk en
schappij’. Dit betekent niet dat er eerder geen risico’s
vrijwillige inzet die hoog gestructureerd zijn in hun
waren, maar dat de ervaring van risico, onzekerheid,
uitvoering. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen die
onvoorspelbaarheid, mede door het reflexief karakter
juist naar minder gestructureerde vormen van vrijwil-
van de samenleving, een overheersend kenmerk van
lige inzet gaan, zoals bijvoorbeeld de hernieuwde aan-
onze samenleving is geworden (Wildemeersch, 1995).
dacht voor burgerinitiatieven (Hurenkamp et al.,
Wildemeersch geeft drie domeinen waarop dit zicht-
2006). Ook in andere sectoren speelt dit spannings-
baar is: 1) de ecologie die door de gesofisticeerde
veld. Voor sportverenigingen vrezen Boessenkool en
ingrepen van de mens steeds problematischer lijkt te
Verweel (2004: 30) dat de groter wordende invloed
worden, 2) een erosie van klassieke samenlevingspa-
van vrijwilligersmanagers en andere professionals in
tronen in bijvoorbeeld arbeid en beroep, van gezin en
de Nederlandse sport gaat leiden tot “afkalving van het
opvoeding en van sociaal-culturele organisatie, 3) de
vrijwilligerswerk, toenemende gedwongen afhanke-
structurele onbeheersbaarheid van maatschappelijke
lijkheid van beroepskrachten en voor steeds meer
processen. Op deze drie domeinen ontstaat een para-
mensen onbetaalbare lidmaatschapskosten”. Meijs en
doxale situatie: hoe meer we weten, hoe moeilijker het
Ten Hoorn (in print) stellen dat de emotie van vrijwil-
lijkt te worden om duurzame oplossingen te creëren.
ligerswerk in een dienstverlenende sportvereniging
Bij het vinden van duurzame oplossingen is het
vooral onbetaalde arbeid is, terwijl in een gemeen-
belangrijk dat individu en gemeenschap zelf en samen
schapgerichte sportvereniging dit actief lidmaatschap
verantwoordelijkheid nemen, manieren ontwikkelen
is. Dekker (2002) stelt dat deze verschuiving in emotie
om grip te krijgen op hun (levens)situatie en op de ver-
rondom vrijwilligerswerk nadelig kan zijn voor de toe-
scheidenheid aan vormen van sociale interventie
komst van het vrijwilligerswerk.
(Wildemeersch et al., 1997). In dit artikel wordt de vraag beantwoord hoe vrijwilWij stellen dat dat voor een dergelijke duurzame ver-
ligersorganisaties sociaal leren kunnen inzetten
andering, zoals bepleit door Wildermeersch et al., de
om de context te maken / krijgen waarin ze zich
inzet van burgers als vrijwilligers en de organisatie
verder kunnen ontwikkelen.
van vrijwilligerswerk een belangrijke rol spelen. Echter, het perspectief van de risicomaatschappij lijkt
Deze vraag is een vervolgvraag van het onderzoek
er toe te leiden dat vrijwilligers worden ingezet als een
‘Investeren in betrokkenheid van burgers’ (Meijs en
volledig gecontroleerd productiemiddel. Wij veron-
Delleman, 2006). Wij hebben in dat onderzoek op
8 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
basis van literatuuronderzoek, tien interviews met
bemiddeling, vastgestelde belangrijke ‘rode vlaggen’.
stakeholders van de Rotterdamse buurtbemiddeling
Deze rode vlaggen zijn met elkaar verweven (theoreti-
en deelname aan drie bijeenkomsten over buurtbe-
sche) potentiële bedreigingen (ketenvorming, ‘busi-
middeling een beeld geschetst van het spanningsveld
ness-like behaviour’ en zakelijk vrijwilligersmanage-
tussen veranderingen in de institutionele context, de
ment) voor de verdere ontwikkeling van buurtbemid-
continuïteit van buurtbemiddeling en het resultaat
deling. Deze drie ‘vlaggen’ worden verderop nader
van buurtbemiddeling als voorbeeld van de mogelijk-
uitgewerkt. De oplossing voor het spanningsveld
heden van sociaal leren. Dit spanningsveld ontstaat
wordt door de auteurs gezocht in buurtbemiddeling
wanneer een vrijwilligersorganisatie, zoals Buurt-
als sociaal leren. Hierbij staat de interactie centraal
bemiddeling in Rotterdam, echt serieuze activiteiten
tussen betrokkenen bij buurtbemiddeling in de
ontplooit en resultaten boekt; dan wordt deze organi-
(door)ontwikkeling van buurtbemiddeling als organi-
satie relevant voor derden zoals bijvoorbeeld woning-
satie en beleidsinstrument. Voor dit artikel is aanvul-
corporaties. Daarmee hebben echter veranderingen,
lend literatuuronderzoek verricht zodat de vraagstel-
waarmee deze ‘derden’ te maken hebben, ook effec-
ling van het artikel specifiek naar vrijwilligersorgani-
ten op buurtbemiddeling. Eenzijdig aanpassen vanuit
saties vertaald kon worden.
buurtbemiddeling aan de nieuwe eisen van de woningcorporaties en anderen lijkt daarbij de organi-
In de eerste paragraaf wordt een schets gegeven van
satie van buurtbemiddeling fundamenteel te verande-
drie rode vlaggen. In de tweede paragraaf wordt geke-
ren.
ken naar de reacties van stakeholders op de ontwikkelingen, behorende bij elke van de rode vlaggen. In de
De veranderingen in de institutionele context1 worden
derde paragraaf wordt ingegaan op sociaal leren als
in dat onderzoek beschreven aan de hand van drie,
methode om als gezamenlijke stakeholders nadelige
vooraf in overleg met de stedelijke projectleider buurt-
effecten van de drie rode vlaggen te voorkomen.
Box 1. Buurtbemiddeling Buurtbemiddelaars bemiddelen bij conflicten in onder andere Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Deventer, Eindhoven, Leeuwarden, Capelle aan de IJssel, Utrecht en Oosterhout. Voornamelijk via verwijzing door politie of woningcorporatie. Er wordt gewerkt op basis van verschillende modellen. De bemiddelaars worden geworven in de buurt waarin zij wonen en doen ook alleen daar hun bemiddelingen (buurtbewoners helpen buurtbewoners), zoals in Rotterdam en Amsterdam. In bepaalde plaatsen wordt echter ook gewerkt met bemiddelaars die elders in de stad wonen (burgers helpen burgers), bijvoorbeeld Leeuwarden. Een derde mogelijkheid is dat professionele mediators worden ingezet voor de bemiddeling (mediators helpen), bijvoorbeeld in Den Haag. Buurtbemiddeling gaat vaak om het oplossen van kleine conflicten, die kunnen uitmonden in een fikse ruzie. In principe kan buurtbemiddeling in drie fases worden opgedeeld: intake, een gesprek tussen beide partijen en/of afzonderlijke gesprekken met beide partijen, en nazorg waarbij partijen worden nagebeld. De belangrijke opbrengsten van buurtbemiddeling zijn: • Bemiddelingen • Preventief, waardoor het geldbesparend is • Stevige buurtbewoners / vrijwilligers • Toegang tot ‘moeilijke’ wijken • Contact tussen wijken • Vermindering van de werklast van vooral politie en woningcorporaties
1 Institutionele context verwijst niet naar organisaties, maar naar de set van ‘spelregels’ die het gedrag van betrokkenen reguleren. Vaak is dit een proces waarin organisaties zich aanpassen aan de omgeving en daarmee op elkaar gaan lijken (institutioneel isomorfisme). DiMaggio en Powell (1987) onderscheiden drie verschillende achterliggende krachten: • ‘coercive isomorphism’ waarbij organisaties gedwongen worden om op elkaar te gaan lijken door bijvoorbeeld politieke invloed; • ‘mimetic isomorphism’ waarbij organisaties op elkaar gaan lijken omdat ze het gedrag van bijvoorbeeld de grootste organisaties imiteren in tijden van onzekerheid; • ‘normative isomorphism’ wat wordt geassocieerd met professionalisering waardoor er bepaalde algemeen geldende gedragsnormen komen, zoals dienstverlening volgens het ‘boekje’.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
|9
Drie rode vlaggen op de weg naar de toekomst
De hier aangehaalde literatuur is weinig empirisch
In het onderzoek naar buurtbemiddeling is gekeken
van aard en overwegend positief. Wij stellen echter,
wat min of meer autonome algemene ontwikkelingen
net zo weinig empirisch onderbouwd overigens, dat er
in de institutionele context van buurtbemiddeling
ook negatieve perspectieven zijn te geven op ketenvor-
voor consequenties kunnen hebben voor buurtbemid-
ming. Allereerst is het fundamentele nadeel van
deling. In deze paragraaf worden deze ontwikkelingen
ketens dat deze worden gevormd door te onderschei-
kort beschreven.
den, beschreven en gedefinieerde schakels. Ketenvorming is daarmee (potentieel) nadelig voor het zelfstu-
De eerste algemene ontwikkeling is het denken in ter-
rend vermogen van de schakels omdat dan afgeweken
men van ketens in welzijn, zorg, veiligheid en andere
wordt van de eerdere afspraken. Deelname aan een
beleidsomgevingen. In het algemeen valt op dat er
keten beperkt de vrijheid van handelen naar vorm en
relatief veel over ketens gesproken wordt, maar dat de
inhoud, omdat de andere schakels redelijk precies wil-
literatuur nog erg normatief en positief van aard is.
len weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Zo
Van der Aa en Konijn (2001; p. 14) stellen dat de
vinden stedelijke organisaties het lastig dat in iedere
samenwerking tussen organisaties die bij hetzelfde
wijk de (buurtbemiddeling-) organisaties van elkaar
probleem betrokken zijn, wordt aangeduid met
verschillen. Een ander issue is dat deelname aan een
ketens. De schakels in de keten zijn de verschillende
keten meer garantie geeft voor verwijzingen van cliën-
professionele organisaties. Preciezer geformuleerd
ten en daarmee financiering. Niet deelnemen aan de
zijn ketens:
keten kan marginalisering betekenen en financiering
• een instrument om overzicht en ordening te creëren
bemoeilijken. Ketens kunnen ook het gevolg hebben
in de complexiteit en turbulentie van de netwerksa-
van buitensluiten van concurrerende professionele
menleving;
instellingen, nieuwe initiatieven van burgers of inno-
• een manier om met menselijke diversiteit en dynamiek om te gaan;
vatie in het algemeen. Per ongeluk (of expres) kunnen ketens een dam opwerpen voor de deelname van bur-
• een hulpmiddel voor het realiseren van maatschap-
gers, bijvoorbeeld omdat er overdag wordt vergaderd
pelijke opgaven in relatie tot vraagsturing en maat-
of omdat het voor de ketenregisseur onoverzichtelijk
werk;
wordt met al die betrokken burgers. Als laatste, kan
• een instrument om publieke verantwoordelijkheden
het meedoen aan een keten een grote aanslag beteke-
en private aansprakelijkheden te onderscheiden en
nen op de tijd van de coördinator of projectleider door
te verbinden (Van der Aa en Konijn, 2001; p. 16).
het behartigen van de belangen van de werksoort in
Als voordeel van ketens wordt vaak de mogelijkheid
de keten. Het project ‘Ondersteunen in het land’ van
van integrale aanpak en ketenbeheer genoemd.
MOVISIE (voorheen CIVIQ) heeft laten laat zien dat
“Ketens verbinden de handelingen van organisaties
een aanzienlijk deel van de tijd van ondersteuners van
die samen iets kunnen betekenen voor een cliënt.
vrijwilligers opgaat aan andere werkzaamheden dan
Doel daarbij is een sluitende aanpak van handelingen
het ondersteunen van vrijwilligers.
die de cliënt nodig heeft of wenst. Cliënten hebben vaak te maken met meerdere instanties of professio-
De tweede algemene ontwikkeling is de opkomst in de
nals die hun activiteiten en werkprocessen niet op
non-profitsector van het denken in ‘rendement’, ‘kost-
elkaar hebben afgestemd” (Van der Aa en Konijn,
prijs’, ‘targets’,’productboeken’ et cetera. Deze ont-
2001; p. 17). Ketens functioneren optimaal als “een
wikkeling kan geplaatst worden onder de term ‘busi-
zelfsturend en zelflerend systeem waarbij partners
ness like behaviour’. Dart (2004) geeft verschillende
weten wat ze aan elkaar hebben en er afspraken zijn
benaderingen van business-like voor non-profitorga-
voor wie wat doet op welk moment” (Van der Aa en
nisaties. De eerste verschijningsvorm van ‘business-
Konijn, 2001; p. 92). Een belangrijk onderdeel van de
like’ verwijst naar activiteiten die wel gerelateerd zijn
keten is de ketenregisseur. Deze ketenregisseur moet
aan, maar niet direct behoren tot de kern van de non-
de verschillende schakels bij elkaar brengen en rich-
profitorganisatie en die louter worden uitgevoerd
ting geven.
omdat ze winst opleveren (Skloot, 1987). De tweede vorm van business-like richt zich op het functioneren
10 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
van de organisatie, bijvoorbeeld door bedrijfsmatig
aan activiteiten van andere (non-profit) aanbieders.
denken of bedrijfsmatige instrumenten voor te schrij-
De derde algemene ontwikkeling is de tendens om
ven of te introduceren, zoals maand- of kwartaalma-
vrijwilligerswerk en vrijwillige inzet vooral functio-
nagementsrapportages. Veel non-profitorganisaties
neel in te zetten. Hieronder verstaan wij het gebrui-
zijn vooral actief in markten waar de cliënten zelf niet
ken van vrijwilligers als uitwisselbare, onbetaalde
voldoende kunnen betalen voor het geleverde product
medewerkers die worden behandeld als ‘perifere uit-
of de dienst, ook niet via verzekeringen. Vaak is er een
zendkrachten’. Daarbij sluiten we aan bij een eerder
derde partij die een deel van de kosten op zich neemt.
gemaakt onderscheid in vrijwilligersmanagement tus-
Echter, er is inmiddels een grote druk op non-profitor-
sen ledenmanagement en programmamanagement
ganisaties ontstaan om efficiënt en effectief te werken.
(Meijs en Hoogstad, 2001). Ledenmanagement is geënt
Hiermee wordt dan bijvoorbeeld bedoeld zoveel
op een archetypische (Nederlandse) vrijwilligersorga-
mogelijk klanten helpen tegen zo min mogelijk kosten.
nisatie waarbij vanuit bestaande vrijwilligers gewerkt
Als gevolg van deze tendens richten veel gesubsidieer-
wordt om nieuwe uitdagingen aan te pakken.
de dienstverlenende non-profitorganisaties zich vooral
Programmamanagement is gebaseerd op een zelfde
op cliënten wiens kosten gedekt worden uit de vastge-
versimpelde beeld van een (Amerikaanse) organisatie
stelde vergoedingen voor dienstverlening. Keurig bin-
waarbij, geredeneerd vanuit doelen en taken (het pro-
nen het budget blijven wordt gedefinieerd als goed
gramma), vrijwilligers worden geworven en ingezet.
management. De consequentie is dat de moeilijke
Voordeel is dat er veel kleine, flexibele en onafhanke-
klanten, die dus niet efficiënt zijn af te handelen, wor-
lijke vrijwilligerstaken kunnen worden onderschei-
den doorgestuurd. Light (2001) pleit daarom voor het
den. Programmamanagement loopt echter het risico te
definiëren van ‘nonprofit-like’ gedrag om daarmee
functioneel te worden wanneer het vrijwilligerswerk
een dam op te werpen tegen de druk om ‘business-
gaat lijken op lopende-band-werk in de stijl van
like’ te zijn. Echt ‘nonprofit-like’ betekent volgens
Chaplin’s ‘Modern Times’. Het contact tussen de vrij-
hem: 1) extreem goed diensten verlenen en 2) publieke
willigers verdwijnt. Vervreemding van het werk ligt
toegankelijkheid in plaats van private exclusieve dien-
op de loer. De eerder genoemde protocollering, waar-
sten verlenen. In andere woorden, non-profitorganisa-
bij de (vrijwillige en beroepsmatige) werker een nau-
ties hebben dus een portfolio waarin die activiteiten
welijks zelfstandig denkende uitvoerder wordt, wijst
overheersen die 1) hoge relevantie hebben voor de
op een ontwikkeling in deze richting.
moeilijke doelgroep en die 2) hoog onderscheidend zijn
Drie rode vlaggen en Rotterdamse buurtbemiddeling Ketenvorming, business-like behaviour en functioneel vrijwilligersmanagement hebben potentieel nadelige effecten op de ontwikkeling van buurtbemiddeling in Rotterdam. Voor het opzetten van ketens wordt aan de Rotterdamse buurtbemiddeling de eis gesteld van professionalisering, omschreven als ‘betere coördinatie en afstemming tussen alle betrokkenen bij buurtbemiddeling’. Belangrijke instrumenten daarbij zijn 1) protocollering (het gelijk trekken van de verschillende praktijken), en 2) verbreding naar andere doelgroepen (overnemen van succesvolle initiatieven van elkaar). Dit sluit niet goed aan bij de Rotterdamse praktijk met wijkspecifieke buurtbemiddeling. In combinatie met protocollering heeft ‘business-like’ behaviour verschillende potentiële nadelen voor buurtbemiddeling. Het belangrijkste nadeel vertaalt zich in het selecteren van ‘winstgevende’ klanten door de verwijzers. Een ‘winstgevende’ klant is een klant die 1) een grotere kans heeft op een succesvolle interventie en 2) waarschijnlijk minder zal kosten dan dat er budgettair bij de verwijzer voor beschikbaar is. Dit leidt tot twee opties. Buurtbemiddeling wordt ofwel veroordeeld tot een protocolaanpak met eenduidige diensten en dus heldere kostprijs, of buurtbemiddeling wordt gebruikt als ‘afvoerputje’ voor alles wat ingewikkeld is, waar anderen ‘geen zin in hebben’ of niet meer uit kunnen komen. Hiermee wordt over het hoofd gezien dat buurtbemiddeling in het Rotterdamse model ook een instrument blijkt te zijn dat bijdraagt aan de ontwikkeling van mensen in wijken (de vrijwillige buurtbemiddelaars zelf). De ontwikkeling van deze mensen en hun eigen voorkeuren zijn daarbij tegelijkertijd de sterkte en de beperking van buurtbemiddeling als schakel in de keten.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 11
Dat sluit aan bij een tweede nadeel van ‘business-like’ behaviour, namelijk dat het ‘bedrijfs’-taalgebruik en de organisatiecultuur de vrijwilligers kunnen vervreemden. Verwacht mag worden dat een deel van de vrijwilligers juist deze activiteiten doet ter compensatie van wat ze in het betaald werk gewend zijn.
De stakeholders van Rotterdamse buurtbemiddeling in beeld Uit de interviews blijkt een algemeen beeld van drie stakeholders, namelijk uitvoering (vrijwilligers), projectleiders en context (met name woningcorporaties), die direct en indirect met elkaar verbonden zijn. Alle stakeholders delen unaniem het enthousiasme ten aanzien van buurtbemiddeling en delen een visie op veiligheid en leefbaarheid. Ze verschillen vooral in hun visie over de belangrijke vervolgstappen. Voor de context staat de vraag over kosten en baten centraal. De projectleiders beleven vooral vraagstukken ten aanzien van de continuïteit, terwijl de bemiddelaars in het ‘hier en nu’ blijven en vooral aan de slag willen, maar wel goed ondersteund. Tegelijkertijd zijn de drie stakeholder-groepen zich onvoldoende bewust van de kansen die de wederzijdse verschillen en beïnvloeding bieden. De verschillen worden vaak geformuleerd in termen van ‘onbegrip’ over het anders functioneren van de andere partij. De financiers vragen vooral om bedrijfsmatig opereren, dat wil zeggen efficiënter worden en de effectiviteit aantonen. Er komen vragen over de kosten, er wordt gezocht naar verlaging van de kostprijs en als gevolg moet het aantal bemiddelingen omhoog. Tijdens de interviews geven zowel de bemiddelaars als de projectleiders aan dat zij de toekomst vooral zoeken in verhoging van kwantiteit en enigszins in kwaliteit. Het wordt beter als er meer bemiddeld wordt; daarvoor zijn meer vrijwilligers nodig, moet er voldoende training worden aangeboden en moet (op sommige plaatsen) voor betere accommodatie worden gezorgd. Projectleiders formuleren de toekomst veelal in de autonomie (zowel ten aanzien van de werkwijze als de organisatie) van het eigen gebied. Daarmee bedoelen zij voldoende vrijheid van handelen ten opzichte van de gemeentelijke projectorganisatie en andere stakeholders voor een eigen wijze van werken en organiseren. De belangrijkste oorzaken voor het niet uit de startblokken komen van een project of de teloorgang daarvan wordt door alle actoren in het bijzonder toegeschreven aan het (dis)functioneren van de projectleider of coördinator daarvan. Tegelijkertijd blijkt dat er geen eenduidige visie is op de organisatie van de buurtbemiddeling en daarmee ontbreekt het de projectleiders aan een eenduidig kader. Voor de opdrachtgevende organisaties, de context, staat de toekomst toch voor een groot deel in het teken van veranderen. Regelmatig geven de vertegenwoordigers van de context aan dat zij buurtbemiddeling duur vinden zonder dat er duidelijke criteria voor kosten en baten worden gebruikt. Deze groep verwacht dat een verdere standaardisering van het bestaande kwaliteitsprotocol de kostprijs en kostenstructuur inzichtelijk zal maken. Standaardisatie vanuit kostenperspectief vormt een duidelijke bedreigende vlag voor buurtbemiddeling in Rotterdam. De eerste effecten van de potentiële nadelen zijn zichtbaar aan het worden. Een aantal projectleiders (b)lijkt klem te zitten tussen hun rol als deelnemer aan professionele circuits om aan bemiddelingen te komen en hun rol als ondersteuner van de bemiddelaars. Zij lijken (te) veel tijd kwijt te zijn aan het onderhouden van de randvoorwaarden.
Sociaal leren als oplossing; buurtbemiddeling
nieuwe, onverwachte, onzekere en moeilijk te voor-
als voorbeeld
spellen omstandigheden. Het is gericht op het oplos-
In de vorige paragraaf zijn drie bedreigingen of rode
sen van onvoorziene (context)problemen en wordt
vlaggen beschreven, die aangeven welke ontwikkelin-
gekenmerkt door een optimaal gebruik van het poten-
gen vanuit de context slecht kunnen zijn voor de toe-
tieel dat in de groep of het sociale verband aanwezig
komst van buurtbemiddeling, en wellicht ook voor
is. Buurtbemiddeling is een goed voorbeeld van soci-
andere (kleine) vrijwilligersinitiatieven. Sociaal leren
aal leren in een micro context. Bij buurtbemiddeling
kan een oplossing bieden.
wordt partijen geleerd zich anders te gedragen met als perspectief een duurzame gedragsverandering bij de
Sociaal leren is volgens Wildemeersch (1995) het leren
betrokken partijen. Het is te beschouwen als een (soci-
functioneren van groepen of sociale verbanden in
aal) leerproces waarin partijen en bemiddelaar inten-
12 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
sief samenwerken. Er wordt aanspraak gedaan op
len, met behulp van communicatie.’ (Cornelis, 1999, p.
(communicatie)vaardigheden en er wordt actief infor-
14.)
matie en kennis uitgewisseld tussen alle betrokkenen op basis van reflectie op gedrag tijdens de bemidde-
Zelfsturing is het lerend ontwikkelen (zelfstandig en in
ling en het geschil dat daartoe aanleiding was. De
relatie tot en met de omgeving) van een gewenste toe-
buurtbemiddelaars die deelnamen aan het onderzoek
komst waarin mensen niet meer het eindpunt, maar
geven zonder uitzondering aan dat zij en de deelne-
juist het beginpunt zijn van beslissingsprocessen. In
mers aan bemiddelingen van de bemiddeling leren.
het natuurlijk systeem is sprake van centralisatie, ego-
De oplossingen die in de bemiddeling worden gevon-
en identiteitgericht. Bij communicatieve zelfsturing is
den, blijken meestal duurzaam voor buurtbewoners.
sprake van decentralisatie. Die verandering komt niet tot stand door een wijziging van de structuur, maar
Deze vorm van sociaal leren is te beschouwen als een
door communicatie. Door zelfsturing en communica-
uiting van communicatieve zelfsturing (Cornelis,
tie door en tussen mensen neemt het aantal beslispun-
1998). Cornelis onderscheidt drie niveaus of denkka-
ten toe. Niet snelheid en tijd, maar betrokkenheid en
ders (door hem stabilteitslagen genoemd) in de ont-
mogelijkheden komen centraal te staan. Commu-
wikkeling van mens en maatschappij: het natuurlijk
nicatie is dan het respect voor de zelfsturing van de
systeem, het sociaal regelsysteem en communicatieve
ander en van jezelf. Communicatie als uiting van zelf-
zelfsturing. Het natuurlijk leerproces van de eigen
sturing is dan tevens de feedback op basis waarvan
identiteit en het inzicht om onszelf te sturen wordt
zelfcorrigerend een beeld van onszelf in de wereld
onderdeel van zowel het sturen van het eigen bestaan,
wordt gevormd. Dat verschaft de mogelijkheid het
als dat van bedrijven, instellingen en landen. Gevoel,
bestaande beeld aan te passen of bij te stellen. Bij
een onbewuste mentale kaart van mens zijn in de
communicatie gaat het om het verschaffen van helder-
wereld, is daarin het belangrijkste sturingsinstrument.
heid, door het stellen van vragen en overleggen met
Het sociale regelsysteem is het gevolg van het door-
betrekking tot informatie. Daarmee komt de wederke-
breken van het natuurlijk systeem door rationaliteit.
righeid tot zijn recht in duidelijkheid voor betrokken
Rationaliteit wordt gekenmerkt door het wetenschap-
partijen.
pelijk denken, de techniek en de sociale organisatie. Deze rationalisering legde ook de basis voor de auto-
Huidige problemen in de samenleving zijn te beschou-
matisering, gebaseerd op regels. Bij het sociaal regel-
wen als stabiliteitsproblemen en stuurproblemen.
systeem hoort het gevoel van erkenning, echter het
Deze kunnen echter vanuit het perspectief van de
ontbreken daarvan leidt tot boosheid. Cornelis spreekt
maatschappij ook als leerproces, als kennisproblemen
in dat verband van een catastrofaal leerproces, het
worden beschouwd en zijn dan dus oplosbaar.
zoeken naar oplossingen voor problemen in een denk-
Communicatie neemt de plaats in van externe contro-
systeem dat die oplossing niet bevat.
le, die de gewoonte had om te straffen. In de plaats daarvan komt interne controle, die zich uit als com-
De huidige complexiteit en dynamiek van de samenle-
municatieve zelfsturing van eigen leren en van het
ving, de ‘risicomaatschappij’ (Wildemeersch, 2001)
leren van de omgeving. Daarin dienen mensen en
vraagt om een ander denkkader om tot verandering te
organisaties, bewust van de onderlinge afhankelijk-
komen die duurzame oplossing biedt voor de huidige
heid, verantwoordelijkheid te nemen en samen te
problemen. Cornelis noemt het de stabiliteitslaag in
werken. Gehoorzaamheid maakt plaats voor inzicht.
de cultuur van communicatieve zelfsturing. Centrale
Dat betekent dat de geldigheid van kennis afhankelijk
thema’s vormen de begrippen zelfsturing en commu-
wordt gemaakt van de vraag of problemen worden
nicatie. Het gaat dan niet zozeer om wie er stuurt,
opgelost, waarden worden gerespecteerd en kwaliteit
maar vooral om wat er stuurt, namelijk waarden en
wordt bevorderd (Cornelis, 1999).
zingevingvragen. Zelfsturing geldt hier niet als een
Communicatieve zelfsturing biedt een denkkader voor
bedrijfskundig, maar als een filosofisch begrip: ‘Hoe
mens- en wereldbeeld en heeft zodoende een kompas-
de menselijke geest als zelfsturend vermogen het (ver-
functie. Communicatieve zelfsturing is een eigentijds
borgen) menselijk programma verder kan ontwikke-
antwoord op de turbulentie en complexiteit in de
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 13
samenleving. Het gaat om zelfsturing met respect voor
resultaat te komen en de vertaling daarvan in een
de zelfsturing van de ander, dat wil zeggen leren van
organisatieontwerp met een uitgekiende balans tussen
en met elkaar. Communicatieve zelfsturing heeft als
sturing en zelforganisatie (Mastenbroek, 1996)
zodanig een handhavingsfunctie. Het geeft tevens
Het sociaal leren in de micro context van buurtbemid-
inhoud en vorm aan het handelen in relatie tot de
deling biedt mogelijkheden om de macro context van
ander. Gehoorzaamheid wordt inzicht als basis voor
projectleiders, (deel)gemeenten, politie en woningcor-
sturing, waarin waardesturing, zingeving en pro-
poraties te laten leren en daarmee de negatieve gevol-
bleemoplossing centraal staan. Het heeft derhalve ook
gen van de ‘rode vlaggen’ te voorkomen. Sociaal leren
een interactiefunctie (Delleman, 2002). Vanuit indivi-
biedt daarmee een procesmatige invulling voor de
dueel leren wordt een overgang gemaakt naar collec-
structuuroplossing van onder andere platforms zoals
tief leren, of sociaal leren.
voorgesteld door Van der Loo en Dajani (2007), voor het stakeholderoverleg in de vrijwilligerssector.
Nu terug naar buurtbemiddeling. Potentiële risico’s voor verdere ontwikkeling van buurtbemiddeling
Op basis van de overleggen en interviews stellen wij
worden gevormd door de eerder beschreven rode
dat in de macro context buurtbemiddeling in
vlaggen. Deze zijn te beschouwen als uitingsvormen
Rotterdam niet gewoon een methode is om conflicten
van het sociale regelsysteem. Het vasthouden aan
op te lossen. Veeleer is het één van de methoden voor
eigen procedures en methoden door de verschillende
overheid en andere stakeholders om in de ‘moeilijke’
participanten creëert een ‘schijnveiligheid’ voor de
wijken te komen. Het sociaal leren op het macro
afzonderlijke deelnemers. Dat staat constructieve
niveau moet volgens ons dan ook in het perspectief
samenwerking en ontwikkeling daarvan in de weg.
staan van ‘de betrokkenheid van burgers bij de wijk’
Het leidt tot een gevoel van ontkenning van de waarde
en ‘de revitalisering van de wijk’. Om buurtbemidde-
van de ander met boosheid als gevolg. Deze boosheid
ling te laten functioneren als instrument om wijken te
wordt zichtbaar in het (vaak verscholen) defensief
revitaliseren, dient de samenwerking tussen de
handelen van de participanten. De gezamenlijke doel-
betrokken actoren, zoals opdrachtgevers, opdrachtne-
stelling is het verder ontwikkelen van buurtbemidde-
mers en hun achterban, eveneens te worden ingericht
ling als instrument voor maatschappelijke ontwikke-
als een sociaal leerproces. Naast resultaatsdoelen die
ling. De realisatie van deze doelstelling leidt als van-
als normaal beschouwd worden dienen procesdoelen
zelfsprekend tot conflicten tussen de systemen en
aangescherpt en te worden verduidelijkt. Het is nood-
methoden van de verschillende deelnemende organi-
zakelijk om explicieter te zijn om verschillen zichtbaar
saties en mensen. Vasthouden aan eigen werkwijze
en functioneel te maken. Het creëren en bewaken van
leidt tot destructieve of ongezonde conflicten en tot
balans tussen resultaat en proces biedt de mogelijk-
onproductieve samenwerking. Als er niet op een con-
heid voor continuïteit met kwaliteit.
structieve manier met die conflicten wordt omgegaan,
Daarvoor is het nodig dat er een samenwerkingscul-
leidt dat tot suboptimalisatie van de samenwerking en
tuur wordt ontwikkeld die wordt gekenmerkt door
is de kans op verdere ontwikkeling van buurtbemid-
communicatieve zelfsturing. In de samenwerking is
deling erg klein. De uitdaging is om de conflicten tot
ruimte voor reflectie en goede communicatie.
gezonde conflicten te maken, die constructief bijdra-
Informatie- en kennisuitwisseling staat centraal.
gen aan de samenwerking en doelstelling daarvan
Deelnemers richten zich op gemeenschappelijke en
(Delleman, 2006). Daarin dienen alle betrokkenen ver-
gedragen verbeterpunten.
antwoordelijkheid te nemen voor hun eigen belangen en ruimte te scheppen voor de belangen van de ander.
Het gaat om de uitvoering van de buurtbemiddelings-
Daartoe is het belangrijk dat een samenwerking ont-
projecten en de facilitering daarvan. Leidend zijn de
staat waarin zingeving en creativiteit tot stand komen
(on)mogelijkheden van de buurtbemiddelaars. Uniek
en mensen en organisatie tot hun recht (kunnen)
voor de Rotterdamse situatie is de inzet van buurtbe-
komen (Bekman, 2001).
woners, waardoor niet in iedere buurt en wijk dezelf-
Het vraagt van alle betrokkenen de erkenning van de
de diensten geleverd worden. Om buurtbemiddeling
wederzijdse afhankelijkheid om tot een optimaal
verder te ontwikkelen is maatwerk noodzakelijk. De
14 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
betrokken partijen moeten per buurtbemiddelingorga-
gen vanuit hun maatschappelijke context. Tegelij-
nisatie om de tafel om inzicht te krijgen in en elkaar
kertijd zijn ze eigenlijk te klein en functioneren ze te
aan te spreken op de (on)mogelijkheden van betrok-
anders om daarin volwaardig mee te kunnen draaien.
ken actoren om daarin een bijdrage te leveren. Zo
Het is net alsof die grotere context werkt volgens
redenerend dient er een onderscheid te worden
regels die niet gezond zijn voor deze organisaties.
gemaakt tussen de ontwikkeling van betrokken mensen, de ontwikkeling van de afzonderlijke organisaties
In dit artikel schetsen wij drie bedreigingen of rode
en de ontwikkeling van de samenwerking ten behoeve
vlaggen die de ‘gezondheid’ van buurtbemiddeling
van de doelstelling van buurtbemiddeling.
kunnen bedreigen. De tweede conclusie is dat deze
De redenering daarbij is: naar de mate dat mensen
ontwikkelingen niet op zich zelf staan. Onder anderen
zich ontwikkelen, kan de organisatie zich ontwikke-
Wildemeersch (2001) en Cornelis (1999) schetsen een
len. Dat is de basis voor de ontwikkeling van de
beeld van een samenleving die behoefte heeft aan
samenwerking.
nieuwe systemen om verder te komen. De drie rode vlaggen zijn voorbeelden waar de sociale regelsyste-
De belangrijkste aangrijpingspunten voor deze ont-
men kunnen doorschieten. De aanbeveling is niet om
wikkeling zijn de beïnvloeding van besluitvorming en
terug te gaan naar de natuurlijke systemen waar
werkprocessen. Om daarin tot verandering, tot (soci-
buurtbemiddeling uit voortkomt. Samen met de
aal) leren, te komen vraagt een infrastructuur die
betrokkenen uit de grotere context moeten de kleine
beïnvloeding van mentale modellen en gezamenlijke
vrijwilligersorganisaties met hun context een nieuw
betekenisgeving mogelijk maakt. Het vraagt van de
systeem van communicatieve zelfsturing ontwikkelen.
betrokkenen de bijbehorende (sociale) vaardigheden.
Als antwoord op de drie rode vlaggen moeten kleine
De kennis en ervaringen die worden opgedaan in (de
vrijwilligersorganisaties zich niet eenzijdig aanpassen.
organisatie van) buurtbemiddelingen dienen structu-
Ze moeten zich interactief aanpassen, in dialoog met
reel en voortdurend, op een hier beschreven lerende
hun context. Wij denken dat de filosofie, methoden en
manier, terug te worden gekoppeld naar de besluit- en
technieken van buurtbemiddeling daarbij een rol kun-
beleidsvorming van de opdrachtgevers. Daarmee
nen spelen. Belangrijke facetten daarin zijn ruimte
wordt het mogelijk, naast resultaten en andere
voor (reflectie op) afzonderlijke en gezamenlijke
bedrijfseconomische parameters, ook de kennis en
belangen. Zichtbaar en bespreekbaar maken van con-
ervaring te vertalen in faciliterend en flankerend
flicten in de samenwerking, in het bijzonder waar
beleid. Zo ontstaat de mogelijkheid buurtbemiddeling
deze constructief of destructief zijn. Het inzetten van
uit te breiden, het effect ervan te verbreden en te ver-
(bedrijfsmatige) instrumenten die geen doel op zich
diepen en zodoende de bijdrage van buurtbemiddeling
zijn, maar kennisuitwisseling, creativiteit en zingeving
aan de leefbaarheid en veiligheid te optimaliseren.
stimuleren en faciliteren. Elkaar op een positief kritische manier aanspreken op verantwoordelijkheid
Ten slotte biedt de methode van buurtbemiddeling
daarin, biedt de mogelijkheid constructief conflicten
een krachtig instrument voor de doorontwikkeling als
in te zetten.
die als uitgangspunt wordt genomen voor de organisatie ervan: actoren helpen actoren om hun bijdrage
Het mag duidelijk zijn dat actieonderzoek naar de
inhoud, vorm, en vooral continuïteit te geven.
betekenis van communicatieve zelfsturing voor de ontwikkeling van (kleine) vrijwilligersorganisaties
Conclusie
noodzakelijk is. Wat is er nodig en mogelijk om op een
Voor (kleine) organisaties zoals buurtbemiddeling valt
wederkerige en gelijkwaardige manier tot gewenste
het niet mee om te overleven in een veranderende en
veranderingen te komen? Welke mogelijkheden biedt
steeds veeleisender omgeving. Paradoxaal genoeg
communicatieve zelfsturing om de verworvenheden
komt dit niet zozeer omdat ze niet succesvol zouden
van het sociale regelsysteem te benutten voor een
zijn of zich bezig zouden houden met minder gewens-
waardevolle, zingevende en creatieve vrijwillige inzet?
te en noodzakelijke diensten. Integendeel, ze zijn zo
Wat hebben stakeholders en vrijwilligersorganisaties
succesvol genoeg dat ze de aandacht verdienen en krij-
van elkaar nodig en elkaar te bieden om communica-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 15
tieve zelfsturing te ontwikkelen? Verder stellen wij dat nader onderzoek naar de potentiële botsing tussen de micro en macro context van vrijwilligerswerk en maatschappelijke betrokkenheid gewenst is. Welke conflicten spelen er, hoe wordt er constructief of destructief mee omgegaan?
Referenties Aa, A. van der en Konijn, Th. (2001). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Het ontwikkelen van transparante en flexibele samenwerkingsverbanden in netwerken. Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV, 135 p. Bekman, A. (2001). De organisatie als gemeenschap. Principes van organiseren. Assen: Koninklijke van Gorcum BV. Boessenkool, J. en Verweel, P. (2004). Stop professionaliseren, red de sportvereniging. Vrijwillige Inzet Onderzocht. Jaargang 1, nr 2 pp. 28-35. Cornelis, A., 8e vermeerderde druk (1998). Logica van het Gevoel, Filosofie van de stabiliteitslagen in de cultuur als nesteling der emoties. Middelburg: Essence. Cornelis, A., 1e druk (1999). De vertraagde tijd, Revanche van de geest als filosofie van de toekomst. Middelburg: Essence. Dart, R. (2004). ‘Being “business-like” in a nonprofit organization: a grounded and inductive typology’. In: Nonprofit and voluntary sector quarterly, vol. 33, nr. 2, p. 290-310. Delleman, B.W. (2002). Mediation als meerwaarde voor vraaggedreven werken, onderzoek naar mediation als organisatieontwikkelingsinstrument. Amsterdam: HvA/ University of Hartfordshire. Delleman, B.W. (2006). Conflictmanagement, een (nieuwe) mogelijkheid voor vrijwilligerswerk. Vrijwillige Inzet Onderzocht Jaargang 3, nr 1 pp. 19-30. Dekker, P. (2002). ‘On the prospects of volunteering in civil society’. In: Voluntary Action, 2(1), p. 31-48. DiMaggio, P. en Powell, W.W. (1987). ‘The iron cage revisited: Institutional isomorphism and collective rationality in organisational fields’. In: Milofsky, C. (ed.). Community organizations: Studies in resource mobilization and exchange. New York: Oxford University Press, p. 77-100. Hurenkamp, M., Tonkers, E. en Duyvendak, J.W. (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Universiteit van Amsterdam/NICIS Kenniscentrum Grote Steden. Light, P. (2001). “Nonprofit-like” tongue twister or aspiration”. In: Nonprofit Quarterly, july 2001, via http://www.brookings.edu/views/articles/light/20010700nq.htm op 10/02/06. Mastenbroek, W.F.G., 4e herziene editie (1996). Conflicthantering en organisatieontwikkeling. Alphen aan de Rijn: Samsom. Landeghem, C. van (2006). ‘De organisatie op maat van de vrijwilliger of de vrijwilliger op maat van de organisatie’. Presentatie tijdens de onderzoeksdag vrijwilligerswerk onderzocht, 2006. Erasmus Universiteit. Loo, Van der P., Dajani, N. (2007). Communicatie tussen de stakeholders van vrijwillige inzet: bittere noodzaak. Vrijwillige Inzet Onderzocht. Jaargang 4, supplement pp. 47-59. Meijs, L.C.P.M. en Ten Hoorn, E.M. In print. ‘No One best Volunteer Administrator’. In: Liao-Troth, M. (edit). In print. Challenges in Volunteer Management. A Volume in Research in Public Management. Information Age Publishing Inc. Meijs, L.C.P.M. en Delleman, B.W. 2006. Buurtbemiddeling in Rotterdam. Het investeren in betrokkenheid van burgers. Gemeente Rotterdam, Rotterdam. Meijs, L.C.P.M. Meijs en Hoogstad, E.D. (2001). ‘New ways of managing volunteers: combining membership management and program management’. In: Voluntary action. Vol 3, Nr. 3, p. 41-61. Skloot, E. (1987). Enterprise and Commerce in Nonprofit Organizations. The Nonprofit Sector. A research Handbook, W.W. Powell (ed.) Yale university Press, New Haven, Conn. Wildemeersch, D. (1995). Een verantwoorde uitweg leren. Over sociaal-agogisch handelen in de risicomaatschappij. Oratie. Nijmegen: Katholieke Universiteit/ISPA. Wildemeersch, D. (2001). Sociaal leren voor duurzaamheid in de risicomaatschappij, 4e Stoutenburg lezing. http://www.stoutenburg.nl/Publikaties/Wildemeersch.htm.
16 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Buurtbemiddeling: investeren in sociaal leren
Wildemeersch, D., Jansen, Th., Vandenbeeke, J. en Jans, M. (1994). Paradoxen van sociaal leren. Een bijdrage tot een sociaal agogische theorievorming. In: Sociale Interventie 1997/4, p. 198-208. Websites: http://www.buurtbemiddeling-leiden.nl/ http://www.buurtbemiddeling.org/ http://www.nederlandveilig.nl/nl/Watkuntudoen/Buurtbemiddeling/ http:/www.bemiddelingamsterdam.nl/ http:/www.buurtbemiddelingalmere.nl/
18 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
2
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
plaatsbepaling Michael Kerkhof, De komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning veroorzaakte al ruim
manager Organisatie en Ontwikkeling
voor de wet er was de nodige onrust in vrijwilligersland. Het spook van de
bij Humanitas Landelijk Bureau
marktwerking in de zorg creëerde het schrikbeeld van gedwongen concurrentie bij het verwerven van de doorgaans bescheiden middelen om vrijwilligerswerk in zorg- en dienstverlening te organiseren. Daarnaast ontstond ook onmiddellijk onrust over vereisten waaraan vrijwilligerswerk zou moeten gaan voldoen. Een derde belangrijke bron voor onrust raakt aan het gevoel dat er door lokale overheden willens en wetens zal gaan worden gezocht naar de goedkoopste vormen van zorg en dienstverlening. Kortom, de beleidsgestuurde verandering die beoogt de inrichting van de zorg op een ander spoor te brengen veroorzaakte, en veroorzaakt nog steeds, commotie. Juist dan is het van belang scherp in beeld te krijgen wat er in de praktijk van het vrijwilligerswerk leeft en aan de hand is. In die context is het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut en het NIZW (sinds 1 januari 2007 MOVISIE) van betekenis. Dit onderzoek kijkt naar de plaats en de positie van vrijwilligersorganisaties die actief zijn in de zorg, naar wat er binnen het vrijwilligerswerk als zodanig verandert en naar wat van betekenis is voor de toekomst van vrijwilligers in de zorg. Naar de toekomst gezien is er vooral onrust over het ‘vergrijzen’ van het vrijwilligersbestand, over het dreigende tekort aan (jonge) vrijwilligers en over de toenemende zorgvraag vanwege de vergrijzende bevolking en over de te voorspellen overbelasting van de vrijwilligers, die wel actief zijn. Als het geschetste sombere perspectief klopt, dan is het alle hens aan dek en zullen er snel maatregelen moeten worden genomen om vrijwilligers in de zorg voldoende aanwezig en gemotiveerd te krijgen. Het onderzoeksrapport laat goed lezen hoe betrokkenen hier tegenaan kijken. In hun ogen moet vrijwilligerswerk meer worden gewaardeerd en moet er beter worden ingespeeld op ‘nieuwe vrijwilligers’ die als regel veel kortstondiger betrokken willen zijn. Verder moet er scherper worden gekozen voor wat wel en wat niet des vrijwilliger is. Nodig is ook dat er meer tijd, energie en geld gestoken wordt in het coördineren, begeleiden en scholen van vrijwilligers. Het zijn zaken die deels al in discussie zijn en zeker nog verder volop in discussie moeten komen. Zaken, waar zowel beroepsorganisaties als vrijwilligersorganisaties in de zorg direct mee te maken. Een belangrijke reden om kennis te nemen van het rapport over Vrijwilligers in de zorg.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 19
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
2 Drs. Riki van Overbeek
Inleiding
het Overleg Zorg meewerkten aan een onderzoek
De zorgsector is sterk in beweging. Vraaggericht wer-
(Plemper, 1999; Baarveld e.a., 2001; Luijkx en Van den
ken, vermaatschappelijking van de zorg, de vergrijzing
Akker, 2003). Vaak wordt bij landelijk onderzoek geen
en de invoering van de Wmo (Overleg Zorg NOV,
duidelijk onderscheid gemaakt tussen vrijwilligers-
2004) leiden tot een andere inrichting van de zorg en
werk en mantelzorg (De Boer, 2005; Struijs, 2006). In
tot andere manieren van werken. Dit heeft ook gevol-
dit onderzoek ligt de focus op de vrijwilligers en hun
gen voor het vrijwilligerswerk en de plaats van dit
organisaties en maken we duidelijk onderscheid tus-
werk in de zorg. Zo is er een steeds toenemend beroep
sen vrijwilligerswerk en mantelzorg.
op het vrijwilligerswerk van burgers en dreigen er
De organisaties die deelnemen aan het overleg en
tekorten (Devilee, 2005), maar ook een veranderende,
betrokken zijn bij het onderzoek zijn: De Zonnebloem,
meer pragmatische en flexibele opstelling van vrijwil-
Unie van Vrijwilligers (UVV), Humanitas, Johanniter
ligers zelf (Peters e.a., 2004).
Hulpverlening, Mezzo, de Nederlandse Patiënten
De vrijwilligersorganisaties in de zorg, die zich ver-
Vereniging (NPV), Dienstenorganisaties van de
enigd hebben in het Overleg Zorg van Vereniging NOV
Protestantse Kerk in Nederland (PKN), Nederlandse
(Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligers-
Rode Kruis, Stichting Samenwerkende Vrijwillige
werk), wilden meer inzicht krijgen in de positie van
Hulpdiensten (SSHV), Vrijwillige Palliatieve Terminale
vrijwilligersorganisaties ten opzichte van andere par-
Zorg (VPTZ), Leger des Heils en Agora (Landelijke
tijen in de zorg, zoals zorgorganisaties, overheden,
Beroepsvereniging Vrijwilligerswerk).
zorgverzekeraars, mantelzorgers en zorggebruikers. Het ontbreekt de vrijwilligersorganisaties in de zorg
Het onderzoek
aan voldoende kennis over hun eigen (potentiële) ach-
De belangrijkste vragen in het onderzoek waren:
terban om hun positie voor nu en in de nabije toe-
• Wat is de positie van vrijwilligers en hun organisa-
komst te bepalen. Het Verwey-Jonker Instituut en het NIZW Zorg (sinds
ties in de zorg? • Welke positie kunnen en willen vrijwilligersorgani-
1-1-2007 Vilans) hebben op verzoek van vrijwilligers-
saties in de zorg innemen ten opzichte van:
organisaties in de zorg, verenigd in het Overleg Zorg
- andere betrokkenen bij de zorg, zoals zorgvragers,
van NOV en in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onderzoek gedaan naar de positie van het vrijwilligerswerk in de
mantelzorgers, en zorgorganisaties; - het overheidsbeleid op landelijk, regionaal en gemeentelijk niveau;
zorg. In het verleden hebben sommige vrijwilligersor-
- relevante ontwikkelingen in de zorg, de samenle-
ganisaties onderzoek gedaan binnen hun eigen organi-
ving en het vrijwilligerswerk in het algemeen,
satie, maar het is voor het eerst dat alle organisaties in
zoals bijvoorbeeld de vergrijzing?
20 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
Om antwoord te krijgen op deze vragen hebben we
leverde een response op van 52 vragenlijsten. Tot slot
een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve
hebben tien gemeenteambtenaren een vragenlijst
onderzoeksmethoden gebruikt:
ingevuld over het beleid van de gemeente wat vrijwilligerswerk in de zorg betreft, mede in relatie tot de
• Een enquête onder vrijwilligersorganisaties in de zorg
Wmo.
Via de deelnemende vrijwilligersorganisaties van
• Focusgroepen van vrijwilligersorganisaties, mantelzor-
Vereniging NOV is een enquête verspreid onder hun
gers en vrijwilligerscoördinatoren
plaatselijke en regionale afdelingen. Hierin zijn onder
We hebben een aantal focusgroepen georganiseerd om
andere vragen gesteld naar de werkzaamheden van
het verhaal achter de cijfers uit te diepen, maar ook
vrijwilligersorganisaties in de zorg, de doelgroepen,
om de invloed te inventariseren van relevante ontwik-
locaties, aantallen vrijwilligers, tijdbesteding, achter-
kelingen in de zorg en het vrijwilligerswerk. Tijdens
grondkenmerken van vrijwilligers, beleid van organi-
de intensieve gesprekken kwamen zaken aan bod als
saties, werving en erkenning en waardering van vrij-
de invoering van de Wmo, de toenemende zorgvraag,
willigers. In totaal zijn 5.139 vragenlijsten verstuurd,
de vergrijzing, de inzet van vrijwilligers en andere
waarvan er 1.330 (26%) zijn geretourneerd. Hiervan
knelpunten en problemen waar deze groepen mee
waren 1.293 (22%) vragenlijsten geschikt voor analy-
worstelen. Eveneens kwamen de eventueel gevonden
se.
oplossingen of nieuwe wegen die men inslaat aan de
• Een enquête onder vrijwilligers
orde en de verwachtingen voor de toekomst.
Via de plaatselijke en regionale afdelingen van de
• Informatie van vrijwilligersorganisaties
deelnemende vrijwilligersorganisaties is een vragen-
De deelnemende vrijwilligersorganisaties hebben
lijst verspreid onder een aantal vrijwilligers. Hierin
informatie, zoals jaarverslagen en een aantal kernge-
zijn onder andere vragen gesteld naar de werkzaamhe-
gevens, beschikbaar gesteld.
den, tijdbesteding, achtergrondkenmerken van vrij-
• Secundaire analyses
willigers, motivatie, werving, erkenning en waarde-
Tot slot zijn secundaire analyses uitgevoerd op
ring, positieve en negatieve aspecten van het vrijwilli-
bestaande databanken van het onderzoek ´Geven in
gerswerk. Hiermee hebben we mede de sociale waar-
Nederland’ en een onderzoek van het Verwey-Jonker
dering van vrijwilligerswerk in de zorg bepaald. Van
Instituut onder vrijwilligers die een vorm van deskun-
de vierhonderd vragenlijsten die zijn verspreid via de
digheidsbevordering bij een VTA-instituut (Vorming,
coördinatoren kwamen 298 vragenlijsten (75%) terug.
Training en Advies) volgden.
Sommige vragenlijsten waren onvoldoende ingevuld.
De dataverzameling vond plaats in de periode oktober
Soms hadden coördinatoren meer dan één vragenlijst
2005 t/m april 2006.
ingevuld. Uiteindelijk zijn tweehonderd vragenlijsten bij de analyse betrokken (50%).
Het onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd.
• Een enquête onder zorggebruikers, mantelzorgers, zorg-
Daarbij moet worden opgemerkt dat de dataverzame-
organisaties en gemeenten
ling onder vrijwilligers, zorgvragers, mantelzorgers,
Per vrijwilligersorganisatie is een aantal zorggebrui-
directies en gemeenteambtenaren beperkt was. Er is
kers, mantelzorgers, zorgorganisaties en gemeenten
niet getracht een representatief beeld te krijgen van
via een vragenlijst bevraagd naar hun ervaringen met
deze groepen. Gezien de samenstelling en aantallen
vrijwilligers. Hierdoor kunnen we mede de sociale
van deze onderzoekspopulatie kunnen we alleen indi-
waardering van vrijwilligerswerk in de zorg bepalen
catieve uitspraken doen. De gegevens uit de enquête
en een beeld geven van de positie van het vrijwilli-
onder coördinatoren en bestuursleden van vrijwilli-
gerswerk, nu en in de toekomst. Er zijn tweehonderd
gersorganisaties hebben we zoveel mogelijk gecontro-
vragenlijsten uitgezet via de coördinatoren, hiervan
leerd bij de landelijke organisaties in het Overleg Zorg
zijn 51 vragenlijsten van zorgvragers en 52 vragenlijs-
van NOV. De respons per vrijwilligersorganisatie was
ten van mantelzorgers terug ontvangen (rond de 25%).
nogal verschillend. In tabel 1 geven we de respons per
Om een indicatie te krijgen van het vrijwilligersbeleid
organisatie.
van zorgorganisaties zijn directeuren van zorgorganisaties op naam aangeschreven om een vragenlijst in te vullen en is de vragenlijst verspreid binnen Agora. Dit
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 21
Tabel 1. Respons per organisatie van het Overleg Zorg naar afdeling Organisatie
Totaal aantal afdelingen
Aantal afdelingen in onderzoekspopulatie
Respons (%)
Agora Humanitas Johanniter Hulpverlening Leger des Heils Mezzo Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) Protestantse Kerk in Nederland (PKN) Het Nederlandse Rode Kruis Stichting Samenwerkende Vrijwillige Hulpdiensten (SSVH) Unie van Vrijwilligers (UVV) Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) De Zonnebloem
400 380 40 75 160 73 2.300 355 350 104 197 1.474
44 100 12 23 64 70 121 131 116 72 103 437
11 26 30 31 26 96 5 37 33 69 52 30
Totaal
5.908
1293
22
Positie van vrijwilligersorganisaties in de zorg
onderscheiden (Van Daal et al., 2005). Er zijn organisa-
Hoewel alle organisaties in het onderzoek zich bezig-
ties waar de vrijwilligers zowel op landelijk niveau als
houden met vrijwilligerswerk in de zorg, heeft iedere
binnen de plaatselijke afdelingen primair verantwoor-
organisatie zijn eigen identiteit, invalshoek, werkwijze
delijk zijn voor het beleid en de uitvoering van het
en organisatievorm. Een aantal organisaties werkt
werk en waar geen beroepskrachten aanwezig zijn
vooral vanuit hun levensbeschouwelijke achtergrond,
(type A). Daarnaast zijn er organisaties waar de vrij-
zoals Johanniter Hulpverlening, Humanitas, de
willigers primair verantwoordelijk zijn voor het beleid
Nederlandse Patiëntenvereniging, het Leger des Heils
en de uitvoering van het werk, maar waar landelijk of
en de PKN. De meeste vrijwilligersorganisaties rich-
regionaal beroepskrachten ondersteuning bieden bij
ten zich op ouderen, gehandicapten en zieken. Mezzo
het vrijwilligerswerk (type B). En, tot slot, zijn er orga-
richt zich echter specifiek op ondersteuning van man-
nisaties waar beroepskrachten verantwoordelijk zijn
telzorg en intensieve vrijwillige zorg thuis en onder-
voor het beleid en voor de uitvoering van het primaire
steunt vriendendiensten ten behoeve van mensen met
proces in de zorg, maar waar vrijwilligers het werk
een psychiatrische stoornis. VPTZ biedt vrijwilligers-
uitvoeren (type C). Onder dit type organisaties vallen
werk in de terminale palliatieve zorg. Agora is geen
de zorginstellingen die werken met eigen vrijwilligers
vrijwilligersorganisatie, maar behartigt de belangen
en waar meestal een beroepskracht het werk coördi-
van de coördinatoren van vrijwilligerwerk, waaronder
neert. Het komt ook wel voor dat vrijwilligersorgani-
in verzorgings- en verpleeghuizen. Per organisatie ver-
saties van het type A en B actief zijn in een zorginstel-
schilt ook de financiering van het vrijwilligerswerk.
ling, maar dan zijn de vrijwilligersorganisaties verant-
Sommige organisaties krijgen subsidie van de over-
woordelijk voor het beleid en de uitvoering van hun
heid (landelijk of lokaal). Een aantal organisaties heeft
eigen activiteiten.
donateurs of leden en/of financieren hun activiteiten door middel van fondswerving. Voor de financiering
Aantal vrijwilligers en omvang van het vrij-
van de ondersteuning van mantelzorgers is een wette-
willigerswerk
lijke regeling. Zorgorganisaties waar vrijwilligers actief
Aan de bijna 1300 afdelingen en coördinatoren op
zijn financieren het werk uit hun reguliere budget.
lokaal niveau die betrokken zijn bij het onderzoek is
Binnen de organisaties zijn drie organisatietypen te
gevraagd hoeveel vrijwilligers actief zijn in hun orga-
22 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
nisatie. Op grond van deze gegevens en de gegevens
Nederlandse Rode Kruis de meeste vrijwilligers.
van de landelijke organisaties over aantallen vrijwilli-
Gemiddeld besteden zij 11 tot 17 uur per maand aan
gers is een schatting gemaakt van het aantal vrijwilli-
het vrijwilligerswerk. Samen bieden deze vrijwilligers
gers dat actief is: ongeveer 321.000 vrijwilligers. De
rond de 4,5 miljoen uren hulp en zorg per maand.
vrijwilligers van Agora zijn actief in zorginstellingen
Coördinatoren geven aan gemiddeld 23 uur per
en werkzaam onder hoede van een coördinator van de
maand aan de coördinatie te besteden en nog eens
zorginstelling. Naast Agora hebben de Protestantse
gemiddeld 11 uur aan vrijwilligerswerk buiten de
Kerk in Nederland (PKN), De Zonnebloem en Het
coördinatie.
Tabel 2. Aantal vrijwilligers van de organisaties van het Overleg Zorg Organisatie
Aantal afdelingen in onderzoekspopulatie
Agora Humanitas Johanniter Hulpverlening Leger des Heils Mezzo Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) Protestantse Kerk in Nederland (PKN) Het Nederlandse Rode Kruis Stichting Samenwerkende Vrijwillige Hulpdiensten (SSVH) Unie van Vrijwilligers (UVV) Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) De Zonnebloem
107.217 * 7.600 3.000 2.300 18.000 * 2.458 81.986 * 20.114 18.000 15.574 6.232 38.500
Totaal
320.981
* Schatting op basis van extrapolatie onderzoeksgegevens
Het onderzoek bevestigt het beeld dat het vrijwilli-
satie is bij uitstek het werk van vrijwilligers van de
gersbestand in de zorg nog steeds grotendeels bestaat
UVV, de Johanniter Hulpverlening en Agora. Ook in
uit vrouwen van middelbare leeftijd en ouder.
het begeleiden bij activiteiten zijn vooral vrijwilligers van de UVV en Agora actief. Boodschappen doen en
Welke activiteiten verrichten vrijwilligersorga-
klusjes verrichten in en om het huis en in de tuin,
nisaties en hun vrijwilligers en aan wie?
worden het meest door de hulpdiensten van de SSVH
De werkzaamheden van vrijwilligers en vrijwilligers-
gedaan.
organisaties zijn zeer divers, maar de kern bestaat uit
Ouderen vormen de belangrijkste doelgroep in het
bezoeken brengen, gezelschap houden, vervoer en
vrijwilligerswerk in de zorg, gevolgd door eenzamen
begeleiding bij activiteiten buitenshuis en bestuurlijke
en zieken. De hulp aan mensen met een psychiatri-
taken. Er zijn wel verschillen tussen de organisaties.
sche stoornis is de specialiteit van Mezzo, en voorheen
Bezoeken afleggen en gezelschap houden is vanzelf-
van de Vriendendiensten. De hulp aan nabestaanden
sprekend het werk van Mezzo en voorheen de
of rouwenden is vooral het terrein van vrijwilligers
Vriendendiensten. Meegaan en begeleiden bij evene-
van Humanitas. Mezzo en Zonnebloem verlenen rela-
menten, excursies, dagtochten en vakanties is van
tief de meeste hulp aan jongeren met een handicap.
oudsher het terrein van De Zonnebloem (literatuur
Voor mantelzorgers zijn de NPV en Mezzo het meest
Zonnebloem). Het gastvrouwschap in een zorgorgani-
actief.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 23
Tabel 3. Werkzaamheden van de vrijwilligersorganisaties in Overleg Zorg (in procenten) (meerdere antwoorden mogelijk) Werkzaamheid
Vrijwilligersorganisaties (N=1.184)
Bezoeken afleggen/gezelschap houden
87
Vervoer bieden en begeleiden
64
Bestuurlijke taken
61
Meegaan en begeleiden bij evenementen, excursies, dagtochten, vakanties
59
Telefonisch contact
39
Activiteiten en soos begeleiden
38
Kantoorwerk/administratie
35
Fondsen werven/collecteren
35
Informatie en advies geven
34
Boodschappen doen
28
Groepen begeleiden
24
Persoonlijke raadgeving
23
Gastvrouw/gastheer in zorgorganisatie
20
Belangen behartigen/campagne voeren
17
Oppassen
17
Klussen in en om het huis/tuinonderhoud
13
Maaltijdvoorziening
13
Training en scholing bieden
12
Huishoudelijke ondersteuning
9
Persoonlijke/lichamelijke verzorging
4
(Rolstoel-)wandelen/(tandem-)fietsen/zwemmen
3
Bibliotheek/voorlezen/internet- en computerbegeleiding
3
Overige werkzaamheden
2
Positie van vrijwilliger(swerk) door de ogen
Kijk van zorgvragers en mantelzorgers op vrijwilligers-
van betrokkenen
werk
Kijk van vrijwilligers
De vijftig zorgvragers en mantelzorgers in het onder-
Waarom doet men vrijwilligerswerk? Bijna alle vrij-
zoek hebben veel waardering voor het werk van de
willigers en coördinatoren in het onderzoek doen vrij-
vrijwilligers. Op de schaal van 1 (klein) tot 10 (groot) is
willigerswerk omdat ze het leuk vinden en omdat hun
het gemiddelde onder de zorgvragers 8,5 en bij de
werk gewaardeerd wordt in hun omgeving. Andere
mantelzorgers 8,3. De mantelzorgers vinden het
veel genoemde motieven zijn: verbreden van de
belangrijk dat zij kunnen vertrouwen op de vrijwilli-
levenservaring, resultaten zien van het werk, mensen
ger, de zorgvrager vindt het leuk als de vrijwilliger er
ontmoeten en vrienden maken, dingen doen waar je
is. Vertrouwen hebben en vertrouwdheid bieden zijn
goed in bent, nieuwe vaardigheden leren, gezond en
belangrijke aspecten van de hulp en steun. De waar-
actief blijven, een uitdaging hebben, een morele, reli-
dering voor de inzet van de vrijwilliger(s) komt ook tot
gieuze of politieke overtuiging hebben.
uitdrukking in de opvattingen van de zorgvragers en mantelzorgers. De zorgvragers en mantelzorgers vin-
24 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
den dat vrijwilligers hun emotioneel een steuntje in de
Ontwikkelingen in het vrijwilligerswerk: kan-
rug geven. Zij bieden een luisterend oor, geven het
sen en bedreigingen
gevoel er niet alleen voor te staan en zijn meelevend.
In het onderzoek is nagegaan bij de vrijwilligersorga-
Het moet wel klikken tussen zorgvrager en vrijwilli-
nisaties, zorgorganisaties en gemeenten welke veran-
ger. Mantelzorgers geven aan dat zij zich minder
deringen zijn opgetreden in het kader van het vrijwilli-
zwaar belast voelen door de aanwezigheid van de vrij-
gerswerk. Meer dan de helft van de vrijwilligersorga-
williger.
nisaties op lokaal niveau geeft aan dat de afgelopen twee jaar weinig veranderingen zijn opgetreden in de
Kijk van zorgorganisaties op vrijwilligerswerk in de instel-
werkzaamheden. De zorgorganisaties noemen als
ling
belangrijke verandering dat de zorg meer vraagge-
De ondervraagde directeuren van zorgorganisaties
stuurd is gaan werken. De vrijwilligersorganisaties en
hechten veel waarde aan de inzet van vrijwilligers. De
zorgorganisaties constateren wel veranderingen in het
belangrijkste argumenten die zorgorganisaties noe-
vrijwilligersbestand en in het aanbod van vrijwilli-
men om vrijwilligers in te schakelen, zijn:
gers. De meeste organisaties signaleren dat hun vrij-
- het werk van vrijwilligers is aanvullend op het werk
willigersbestand vergrijst. Daarnaast constateren zij
van beroepskrachten;
ook dat (al dan niet door actief beleid) er nieuwe groe-
- vrijwilligers brengen de ‘buitenwereld’ naar binnen;
pen vrijwilligers instromen: jongeren, mannen en in
- vrijwilligers zijn onontbeerlijk voor de zorg;
een enkel geval allochtonen. Tevens is er meer
- vrijwilligers hebben meer tijd en aandacht voor de
instroom van mensen met een uitkering die in het
cliënten;
kader van sociale activering vrijwilligerswerk verrich-
- het benutten van de kwaliteiten van vrijwilligers.
ten. Tot slot gaan meer scholieren vrijwilligerswerk
De meeste zorgorganisaties subsidiëren het vrijwilli-
doen als maatschappelijke stage. Vrijwilligersorga-
gerswerk vanuit hun eigen budget, soms uit het alge-
nisaties, zorgorganisaties en gemeenten hebben ook
mene budget, soms is er een specifiek budget voor het
aangegeven wat de belangrijkste kansen en bedreigin-
vrijwilligerswerk. In de betrokken zorgorganisaties
gen zijn in het vrijwilligerswerk in de zorg. Waar
zijn gemiddeld rond de 400 vrijwilligers actief. De
bedreigingen zijn, zijn kansen en uitdagingen. Veel
meeste vrijwilligers zijn verbonden aan de zorgorgani-
betrokkenen noemen dezelfde ontwikkelingen als
saties (en niet via een vrijwilligersorganisatie), maar
kans en als bedreiging.
er zijn ook organisaties die zowel eigen vrijwilligers
De belangrijkste bedreigingen/kansen die genoemd
als vrijwilligers van een vrijwilligersorganisatie heb-
worden zijn:
ben.
- het tekort aan vrijwilligers in de toekomst, waardoor het noodzakelijk wordt nieuwe groepen vrij-
Kijk van gemeenten op vrijwilligerswerk
willigers te activeren;
Er is een kleine groep gemeenteambtenaren bij het
- de vergrijzing van het vrijwilligersbestand, waar-
onderzoek betrokken. In deze gemeenten voeren de
door meer aandacht komt voor het aantrekken van
ambtenaren overleg met de vrijwilligers(organisaties)
jongeren;
die actief zijn in de gemeente. Meestal gebeurt dit
- de vergrijzing met als gevolg een toename van het
gezamenlijk met alle vrijwilligersorganisaties, dus ook
aantal zorgvragers en van zorgvraag, maar ook dat
vrijwilligersorganisaties in de zorg. Gevraagd naar de
meer ouderen actief (kunnen) zijn;
financiële ondersteuning door de gemeenten aan vrij-
- de Wmo kan een bedreiging zijn (overbevraging en -
willigerswerk, blijken gemeenten vooral ondersteu-
belasting van vrijwilligers), maar biedt ook nieuwe
ning te bieden op het terrein van scholing aan vrijwil-
kansen, want het vrijwilligerswerk wordt belangrij-
ligers, aan specifieke projecten of aan huisvesting of
ker en krijgt meer erkenning en men verwacht meer
coördinatie van het vrijwilligerswerk. Gemeente-
onderlinge samenwerking.
ambtenaren maken nauwelijks onderscheid tussen
Daarnaast wordt de ontkerkelijking, de toenemende
vrijwilligerswerk in de zorg en welzijnswerk. Alleen
individualisering en het belang dat wordt gehecht aan
het ´s nachts waken door vrijwilligers zien zij typisch
betaald werk als bedreigingen genoemd. Coördinato-
als vrijwilligerswerk in de zorg.
ren van vrijwilligerswerk noemen aanvullend de wet-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 25
en regelgeving, bijvoorbeeld in het kader van sociale
mensen met dementie. De verwachting is dat als
activering. Zij constateren ook veranderingen in de
gevolg van de invoering van de Wmo en het gebrek
coördinatie van het werk: het activeren van nieuwe
aan personeel in de zorg de vraag naar vrijwilligers die
groepen vrijwilligers zoals mensen met een uitkering,
zich willen inzetten voor deze groepen en deze vorm
scholieren en allochtonen vraagt om meer én andere
van ondersteuning zal toenemen. Vanuit een meer
vormen van begeleiding dan de traditionele vrijwilli-
vraaggerichte benadering is het reëel te verwachten
gers.
dat het tekort aan vrijwilligers de komende jaren snel zal toenemen. Het werven van nieuwe groepen vrij-
Discussie
willigers, ook onder groepen burgers die niet gewend
Het onderzoek ging over de positie van vrijwilligers en
zijn vrijwilligerswerk te doen, wordt daardoor noodza-
hun organisaties in de zorg. Belangrijk voor de positie
kelijker (Peters, e.a., 2004).
in de toekomst is:
Ook de veranderingen in motivatie en de mogelijkhe-
- het (toekomstig) tekort aan vrijwilligers in de zorg;
den en bereidheid tot tijdsinvestering in het vrijwilli-
- daarmee samenhangend de waardering van het
gerswerk bij nieuwe groepen vrijwilligers zijn oorza-
werk van vrijwilligers en hun organisaties; - het behoud en vergroten van de kwaliteit van het vrijwilligerswerk; - het bevorderen van de samenwerking
ken van een (dreigend) tekort aan vrijwilligers. Nieuwe vrijwilligers gaan duidelijker op zoek naar wat het werk voor henzelf oplevert en kijken naar goede randvoorwaarden. Hun mogelijkheden en bereidheid tijd te besteden aan vrijwilligerswerk is
Het (toekomstige) tekort aan vrijwilligers in de zorg
anders dan van de huidige groep oudere vrijwilligers.
Het tekort aan vrijwilligers en de eenzijdige samen-
Daarnaast zijn er groepen die door de lokale overheid
stelling van het vrijwilligersbestand vormen een grote
gestimuleerd of zelfs min of meer gedwongen worden
bedreiging voor het vrijwilligerswerk in de zorg
om zich vrijwillig verdienstelijk te maken. Organi-
(Devilee, 2005). Ook dit onderzoek laat zien dat het
saties krijgen dus te maken met een grote diversiteit
vrijwilligersbestand eenzijdig is samengesteld en voor-
binnen hun vrijwilligersbestand.
al bestaat uit vrouwen van middelbare leeftijd en ouder. Veel lokale organisaties zien het vrijwilligerste-
Lokale overheden proberen ook burgers aan te sporen
kort als een bedreiging maar constateren tegelijk op
zich (meer) in te zetten voor hun naaste. Maar omdat
dit moment nog geen tekort. Bij veel organisaties is
het stimuleren van vrijwilligerswerk en vrijwillige
nog steeds sprake van een (kleine) toename van vrij-
inzet in de zorg vaak samen gaat met pleidooien voor
willigers. Er is echter ook een groeiende vraag naar
kostenbeheersing in de gezondheidszorg, roept de
vrijwilligers. De meeste organisaties kunnen het werk
‘herwaardering’ van vrijwilligerswerk in de zorg bij
nog (net) aan. Een aantal zorgvragers en mantelzorgers
velen vragen op. Gaat het werkelijk om de waardering
geeft soms aan dat ze wel behoefte hebben aan meer
van de eigenwaarde van deze vorm van zorg, of staat
ondersteuning van vrijwilligers. De vrijwilligersorga-
uiteindelijk toch kostenbeheersing voorop? De intrin-
nisaties lijken vooral te redeneren vanuit het perspec-
sieke waarde van het vrijwilligerswerk moet meer
tief van het aanbod aan vrijwilligers: ze verrichten die
erkenning krijgen (Overleg Zorg NOV, 2004).
activiteiten waarvoor ze vrijwilligers kunnen vinden. Kijken we specifieker naar een mogelijk tekort aan
Waardering van het werk van vrijwilligers en hun organi-
vrijwilligers, dan zijn er in dit algemeen beeld wel
saties
nuances aan te brengen. Er is een duidelijk tekort aan
Voor vrijwilligers is waardering van groot belang om
vrijwilligers die intensievere vormen van hulp en
met plezier hun werk uit te (blijven) oefenen. De
ondersteuning kunnen bieden, zoals aan moeilijk toe-
waardering vanuit de zorgvragers en mantelzorgers is
gankelijke groepen cliënten als psychiatrische patiën-
groot. Zij uiten dat op verschillende manieren. De
ten en verstandelijk gehandicapten en bij de onder-
waardering vanuit de organisaties wisselt. Bij de vrij-
steuning van mantelzorgers (Van der Vlist, 2006), of
willigersorganisaties geven vrijwilligers aan dat ze
groepen die een intensieve vorm van hulp en onder-
vaak wel worden gewaardeerd. Maar vrijwilligers die
steuning nodig hebben, zoals terminale patiënten en
actief zijn in zorgorganisaties geven aan dat de waar-
26 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
dering te wensen overlaat. Hoewel zorgorganisaties
zorgvragers nodig hebben en krijgen, zwaarder zullen
zelf zeggen de inzet van vrijwilligers waardevol te vin-
worden. In het onderzoek is er algemene consensus
den, laten ze dat niet of onvoldoende blijken aan de
dat vrijwilligers geen medische of verpleegkundige
vrijwilligers zelf. Bij zorgorganisaties hebben vrijwilli-
handelingen mogen verrichten. De zorgorganisaties
gers vooral contact met de coördinator en beroeps-
kunnen deze grens wat gemakkelijker bewaken, maar
krachten. Maar ze willen ook gezien en gewaardeerd
in de thuissituatie is dit moeilijker. Wat te doen als een
worden door het management. Vrijwilligerswerk lijkt
vrijwilliger oppast op een verstandelijk gehandicapte,
voor veel zorgorganisaties een vanzelfsprekendheid.
zodat de mantelzorger een middag weg kan, en de
De relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten is
zorgvrager moet medicijnen hebben of naar het toilet?
niet altijd probleemloos (Van Daal e.a., 2005). Over
Coördinatoren pleiten in deze gevallen voor duidelijke
het contact en de samenwerking met beroepskrachten
protocollen en goede deskundigheidsbevordering.
is een deel van de vrijwilligers niet tevreden. Ze voe-
Maar mensen moeten zich ook als vrijwilliger kunnen
len zich te weinig gewaardeerd. De taakafbakening is
inzetten, zonder dat ze aan allerlei eisen moeten vol-
niet altijd het grootste probleem, als wel de communi-
doen. Er zal een goede tussenweg moeten worden
catie en uitwisseling van informatie. Deze laten zeer te
gevonden.
wensen over. Ook schort het nog aan wederzijdse herkenning, erkenning en waardering. Het vraagt om een
Coördinatie van vrijwilligerswerk is ook een vorm van
voortdurende alertheid bij vrijwilligerscoördinatoren,
ondersteuning van het vrijwilligerswerk. Uit het
het management en bestuur van de organisaties.
onderzoek blijkt dat veel coördinatoren van het vrijwilligerswerk dit werk onbetaald doen. Het onder-
Het behoud en vergroten van de kwaliteit van het vrijwilli-
zoek geeft geen uitsluitsel wanneer de coördinatie een
gerswerk: door deskundigheidsbevordering, ondersteuning
betaalde activiteit is en wanneer een vrijwilliger deze
en coördinatie
taak op zich neemt. Binnen zorgorganisaties zijn het
Deskundigheidsbevordering geeft mede uiting aan
meestal beroepskrachten die de coördinatie van het
erkenning en waardering van vrijwilligers: ze worden
werk verrichten. Ditzelfde geldt ook voor de intensie-
serieus genomen. Tegelijkertijd geeft het ook aan dat
ve vormen van vrijwilligerswerk. Dit zou te maken
er hogere eisen worden gesteld aan de inzet van vrij-
kunnen hebben met de wijze waarop het vrijwilligers-
willigers. Er zijn duidelijke verschillen tussen de vrij-
werk wordt gefinancierd, met de vraag of er een wet-
willigersorganisaties in opvattingen over deskundig-
telijke financieringsregeling is zoals de CVTM-rege-
heidsbevordering. Dit heeft deels te maken met de
ling, of dat het gaat om een project of iets soortgelijks.
hulp en ondersteuning die vrijwilligers bieden. Bij
We verwachten een toenemende vraag naar de inzet
intensieve vormen van vrijwilligerswerk krijgen alle
van vrijwilligers en een grotere behoefte aan meer
vrijwilligers een scholing aangeboden en soms is deze
intensieve vormen van hulp en ondersteuning. Op 27
scholing ook verplicht. Vrijwilligersorganisaties, waar
maart 2007 vond het landelijk congres ‘Bouwstenen
vriendschappelijke en ondersteunende huisbezoeken
voor vrijwilligerswerk in de zorg’ in Driebergen
belangrijke vormen van ondersteuning zijn, geven aan
plaats, waar de uitkomsten van dit onderzoek centraal
dat veel vrijwilligers geen behoefte hebben aan ‘vaste’
stonden. Tijdens dit congres konden coördinatoren
scholing. Deze vrijwilligers hebben meer behoefte aan
van vrijwilligerswerk in de zorg aangeven welke the-
lichtere vormen van deskundigheidsbevordering over
ma’s zij voor de toekomst belangrijk vinden. Op plaats
specifieke onderwerpen die direct aansluiten bij hun
1 tot en met 3 stonden: begeleiding van vrijwilligers,
werk, zoals ‘hoe om te gaan met eenzame zorgvra-
samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrach-
gers?’ of ‘hoe kun je zorgvragers met een vraag goed
ten en de coördinatie van het vrijwilligerswerk
doorverwijzen?’ Meer intensieve vormen van scholing
(www.vrijwilligerswerkindezorg.nl). De vraag is waar
of deskundigheidsbevordering kunnen deze vrijwilli-
de grens ligt tussen vrijwillige en beroepsmatige coör-
gers afschrikken.
dinatie. Dat geldt bijvoorbeeld ook als het gaat om
In de toekomst zullen zorgvragers als gevolg van de
begeleiding van specifieke groepen vrijwilligers die
vermaatschappelijking van de zorg langer thuis
meer begeleiding nodig hebben. Zeker nu onlangs
wonen. Dit betekent dat de hulp en ondersteuning die
besloten is in het regeerakkoord om maatschappelijke
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 27
stages in het onderwijs in te voeren (Coalitieakkoord,
De lokale en regionale afdelingen van de vrijwilligers-
17-2-2007). Zinvolle stages bij scholieren vraagt om
organisaties zijn meestal autonoom in hun werkzaam-
een goede (en andersoortige) begeleiding.
heden en zij bepalen zelf op welke vragen zij wel of niet in willen spelen. Veranderingen die men op lande-
Het bevorderen van samenwerking
lijk niveau noodzakelijk vindt komen op lokaal niveau
De positie van vrijwilligersorganisaties op lokaal
niet vanzelf tot stand. Er zal meer moeten gebeuren.
niveau is niet sterk:
Er blijkt dat er nog weinig samenwerking is op lokaal
• Slechts in een kwart van de gevallen zijn er samen-
niveau, zowel tussen vrijwilligersorganisaties onder-
werkingsafspraken tussen vrijwilligersorganisaties
ling als met zorginstellingen. De kleine groep gemeen-
op lokaal niveau.
ten die betrokken is geweest bij het onderzoek geeft
• Iets meer dan de helft van de vrijwilligersorganisa-
aan dat er wel overleg is met vrijwilligersorganisaties-
ties zegt (in 2005) niet betrokken te zijn bij de voor-
op op lokaal niveau. Er is angst in het veld dat de posi-
bereiding van de Wmo.
tie van vrijwilligersorganisaties in de toekomst als
Ook op het congres van 27 maart in De Wereld in
gevolg van de Wmo zal verzwakken. De gemeenten
Driebergen bleek dat het belang van samenwerking
moeten beleid ontwikkelen met betrekking tot de
tussen andere vrijwilligers- en zorgorganisaties bij de
Wmo en door middel van prestatievelden aangeven
aanwezige coördinatoren op een laag pitje staat
welke resultaten zij (denken te) bereiken. Zij zullen
(www.vrijwilligerwerkindezorg.nl). Op lokaal niveau
proberen de beschikbare financiën zo goed(koop)
verwacht men van vrijwilligersorganisaties een
mogelijk te besteden. Om geen speelbal van de
belangrijke inzet, maar zij leggen daar nog (te) weinig
gemeenten en andere lokale partijen te worden, is
gewicht in de schaal, ook omdat de onderlinge samen-
samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties van
werking nog niet van de grond komt. In het onderzoek
groot belang.
constateren we een tegenstrijdigheid bij vrijwilligers-
Behalve veranderingen als gevolg van de invoering
organisaties: enerzijds streeft men naar een betere
van de Wmo zullen er ook veranderingen optreden als
profilering van iedere vrijwilligersorganisatie afzon-
gevolg van de veranderingen in de AWBZ. Een aantal
derlijk, anderzijds ziet men op landelijk niveau de
organisaties zoals de UVV verricht nu de meeste acti-
noodzaak van meer samenwerking, vooral binnen de
viteiten binnen zorgorganisaties. Door de extramurali-
Wmo. Daar komt bij dat veel vrijwilligersorganisaties
sering en de te verwachten verschuivingen van onder-
tot nu toe weinig contacten onderhouden met
delen van de AWBZ naar de Wmo, zal ook hun positie
gemeenten en ook in financieel opzicht meestal niet
veranderen. Dit kan tot gevolg hebben dat zorg die tot
op hen zijn aangewezen.
nu toe uitgevoerd is door beroepskrachten, verschuift
De vrijwilligersorganisaties in het Overleg Zorg heb-
naar de vrijwillige zorg. Daarbij komt ook dat vrijwil-
ben ieder hun eigen achtergrond waarom ze het werk
ligerswerk in de zorg te maken krijgt met vraagge-
doen (bijvoorbeeld een levensbeschouwelijke achter-
stuurd werken, dat wil zeggen het inrichten van de
grond) en ieder hun eigen doelgroep (ouderen, eenza-
activiteiten (en organisatie) op basis van de wensen en
men, mantelzorgers). Dit willen de organisaties over-
behoeften van zorgvragers.
eind houden. Begrijpelijk, want het is hun bestaansgrond. De diversiteit van organisaties levert ook een
Taakafbakening, vraaggestuurd werken, afstemming
groot palet aan activiteiten en hulp en ondersteuning
en samenwerking zijn zaken die vragen om aandacht
op. Iedere organisatie profileert zich op eigen wijze
binnen het vrijwilligerswerk in de zorg (Barsten of
naar de buitenwereld. Tegelijk roept deze profilering
beleid, 2005). Analoog aan de normen voor verant-
ook een spanningsveld op: het lijkt de onderlinge
woorde zorg zouden voor het vrijwilligerwerk in de
afstemming en samenwerking in de weg te staan. Er
zorg daarom normen ontwikkeld kunnen worden die:
ook een spanningsveld (mogelijk) tussen de landelijke
- zorgen voor een duidelijke profilering van de sector
vrijwilligersorganisaties en hun lokale en regionale
als geheel en ruimte laten voor de organisaties
afdelingen. Vanuit de landelijke organisaties wordt ingespeeld op veranderingen in de samenleving, in de regelgeving, in de opvattingen over vrijwilligerswerk.
afzonderlijk; - de onderlinge afstemming en samenwerking bevorderen;
28 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vrijwilligers(werk) in de zorg in beeld
- de grenzen vaststellen (en het omgaan met die gren-
zodat hieruit niet de conclusie kan worden getrok-
zen) tussen vrijwilligerswerk en beroepsmatige
ken dat vrijwilligerswerk altijd leidt tot een ver-
ondersteuning in de zorg;
lichting van het werk van de mantelzorger. Ook
- behoeften aan en noodzaak tot ondersteuning
hebben we in het onderzoek niet gevraagd op welk
inzichtelijk maken;
vlak de belasting verminderd was. De ervaren
- potentiële vrijwilligers duidelijkheid verschaffen;
belasting kan psychisch van aard zijn, of financieel,
- de kwaliteit van de dienstverlening garanderen
of betrekking hebben op een gebrek aan (vrije) tijd. Meer onderzoek op dit terrein zou gewenst zijn.
(Verbeek, 2002).
2. Taakafbakening en samenwerking tussen vrijwilliDit zou een impuls kunnen geven om de sector (meer)
gers en beroepskrachten in de zorg, met name in
tot zijn recht te laten komen richting andere organisa-
het kader van de ondersteuning van mantelzorgers.
ties, (lokale en landelijke) overheden en niet in de laat-
3. Verschillen en overeenkomsten in kaart brengen
ste plaats richting zorgvragers (en mantelzorgers).
tussen activiteiten van vrijwilligersorganisaties en
Vilans en het Verwey-Jonker Instituut hebben in 2007
andere vrijwillige initiatieven in zorg en welzijn
van het ministerie van VWS opdracht gekregen de
(patiëntenorganisaties, burgerinitiatieven, welzijns-
mogelijkheden van het formuleren van normen van
organisaties). Dit met het oog op mogelijke afstem-
verantwoorde vrijwilligerszorg nader te onderzoeken.
ming en samenwerking. 4. Vrijwilligerswerk in de zorg en diversiteit. Het vrij-
Andere suggesties voor onderzoek naar aanleiding van
willigerswerk in de zorg steunt vrij zwaar op de
de bevindingen:
inzet van vrouwen van middelbare leeftijd en
1. Het meten van kwaliteit en effecten van vrijwilli-
ouder. Welke culturele factoren spelen een rol bij
gerszorg, zowel bij zorgvragers, mantelzorgers als
de werving van vrijwilligers en hoe kunnen die
bij vrijwilligers zelf. Zo blijkt uit het onderzoek dat
worden beïnvloed? Daarbij gaat het om werving
mantelzorgers na de komst van de vrijwilliger(s)
van vrijwilligers uit allochtone groeperingen, man-
zich minder belast voelen dan ervoor. Hierbij gaat
nen van middelbare leeftijd en jongeren.
het om een relatief kleine groep mantelzorgers,
Referenties Baarveld, F., V. Ramakers en C. Woldringh (2001). Wensen rond het aanbod en dienstverlening van de Zonnebloem. Nijmegen: ITS. Barsten of beleid... Pleitnota voor duidelijke kaders en voorwaarden voor een goede positie en ondersteuning van mantelzorgers en versterking van (intensieve) vrijwilligerszorg (2005). Bunnik: LOT en Xzorg. Boer, A. de (red) (2005). Kijk op informele zorg. Den Haag: SCP. Coalitieakkoord tussen de Tweede-Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie (2007). Den Haag, 7 februari 2007. Daal, H.J. van, A. Winsemius en E. Plemper (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten. Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Devilee, J. (2005). Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning. Den Haag: SCP. Luijkx, K.G. en P. van den Akker (2003). Een extra steun in de rug. Onderzoek naar de ervaringen van vrijwilligers terminale thuiszorg. Tilburg: IVA. Overleg Zorg NOV (2004). De kunst van het evenwicht. Op weg naar een heldere positionering van de vrijwillige inzet ten opzichte van de beroepsmatige zorg. Utrecht: Leden Overleg Zorg NOV. Peters, A., I. Wilbrink en H. Balsters (2004). Creëren, accepteren en organiseren van nieuwe combinaties. Utrecht: CIVIQ. Plemper, E. (1999). Vernieuwingen in de vrijwilligerszorg van de UVV. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 29
Plemper, E., C. Scholten, D. Oudenampsen, R. van Overbeek, F. Dekker en G. Visser (2006). Hoe stevig is het cement? Positie van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de zorg. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut en NIZW Zorg. Struijs, A.J. (2006). Informele zorg. Het aandeel van mantelzorgers en vrijwilligers in de langdurige zorg. Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid. Verbeek, G. (2002). Goed genoeg of kan het beter? Werken aan kwaliteit in vrijwilligersorganisaties. Utrecht: sVM. Vlist, A. van der (2006). Wachtlijsten vrijwilligerszorg: oplossingen met capaciteit, creativiteit en professionaliteit. Bunnik: Mezzo.
30 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
3
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties: leren van elkaar door leren met elkaar
plaatsbepaling Mr. S. Harchaoui, voorzitter Raad van Bestuur van FORUM, Instituut voor In het artikel staat het onderwerp van interculturalisatie van ‘autochtone’ en ‘allochtone’ vrijwilligersorganisaties centraal. Dat is een belangrijk onderwerp. Niet alleen omdat het klanten- en cliëntenbestand van organisaties in de civiele samenleving in steeds grotere aantallen uit migranten en hun nakomelingen bestaat. Onder civiele samenleving is te verstaan dat deel van de samenleving waar noch overheid, noch huishoudens de bepalende actoren zijn, maar burgers die in georganiseerd verband als vrijwilliger actief zijn voor andere burgers - zieken, ouderen, gehandicapten, eenzamen - of voor goede doelen: in sportclubs, buurtverenigingen, religieuze organisaties, derdewereld- of milieugroepen et cetera. Het belang van het onderwerp schuilt tevens daarin dat een levensvatbare samenleving alleen kan voortbestaan met burgers die elkaar vertrouwen en op elkaar willen rekenen. In een samenleving met toekomst kunnen burgers niet met de ruggen naar elkaar toe staan; zij moeten de gezichten naar elkaar gewend hebben. Wetenschappers typeren onze westerse samenlevingen dan ook als high trust societies. Aan de hand van een drietal praktijkvoorbeelden - in Groningen, Vlissingen en Deventer - waar steeds drie autochtone lokale vrijwilligersorganisaties aan drie plaatselijke migrantenorganisaties op basis van actieonderzoek werden gekoppeld, beschrijft Münz de fases en methoden die bij deze pogingen tot duurzame koppeling doorlopen, c.q. gehanteerd werden. De meest opvallende methodiek is die van de metafoor van de Landkaart of de Kaart van Diversiteit, waarbij de gekoppelde organisaties cartografisch moesten aangeven welk beeld zij van de ander hadden. Meestal bleek dat het beeld van het fort te zijn: de ander als een ontoegankelijke organisatie, achter hoge muren verschanst. Deze forten waren wederzijds niet bereikbaar dan na een ware uitputtingsslag over Bergen van Vooroordelen, door een Moeras van Onbekendheid, en aan de hand van een Woud van Regels varend over een Meer van Cultuurverschillen. Even snel een paar vrijwilligers bij de ander werven zat er dus voor deze vrijwilligersorganisaties niet in. Zij moesten eerst bewust, planmatig en zonder jachtig ongeduld een band van vertrouwen met elkaar smeden. Vrijwilligers en hun verbanden die over hun eigen schaduw heen willen springen om te kunnen blijven functioneren in een samenleving die in rap tempo een mozaïek van verschillen ontwikkelt - niet alleen tussen migranten en oud-Hollanders, maar ook tussen jongeren en ouderen, tussen levensstijlen en tussen culturele subgroepen - kunnen alleen maar baat hebben bij dit artikel.
Multiculturele Ontwikkeling
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 31
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties: leren van elkaar door leren met elkaar
3 Drs. Angelika Münz
Inleiding
zorg- en welzijnssector (25%), gevolgd door religieuze
Een aantal jaren al staat de interculturalisatie van het
instellingen (20%), scholen en jongerenorganisaties
vrijwilligerswerk op de agenda van vele reguliere vrij-
(17%), sportverenigingen en wijkcentra (13%). Slechts
willigersorganisaties. Zij beseffen dat diversiteit in
8% is actief in zelforganisaties en dan wel in de eigen
hun vrijwilligersbestand een noodzaak wordt als hun
etnische gemeenschap. Het onderzoek van Devilee
klantenbestand verder verkleurt en hun dienstverle-
(2005), gebaseerd op analyse van cijfers van de
ning daardoor om aanpassing vraagt. Het vinden en
Digitale Monitor Lokaal Vrijwilligerswerk, bevestigt
binden van migrantenvrijwilligers valt echter in de
de voorkeur voor vrijwillige inzet op het gebied van
dagelijkse praktijk niet mee.
sociaal-cultureel werk, zorg en welzijn. Volgens dit
In de laatste jaren heeft lokaal en bovenlokaal onder-
onderzoek zijn migrantenvrijwilligers daarna in volg-
zoek over allochtone deelname aan het reguliere vrij-
orde het meest actief in het onderwijs, belangenbehar-
willigerswerk aangetoond, dat er nog steeds sprake is
tiging, religie en levensbeschouwing, sport, recreatie
van achterblijvende participatie. Dit betreft alle vor-
en cultuur.
men van inzet in reguliere vrijwilligersorganisaties zoals onderscheidden volgens de typologie van Handy
Ook lijkt zorg en welzijn binnen het reguliere vrijwilli-
(1988; Meijs, 1997): organisaties voor wederzijdse
gerswerk nog het meest attractief te zijn voor allochto-
steun, dienstverlening en maatschappelijk engage-
ne vrijwilligers, zo blijft hun inzet binnen deze instel-
ment. Het onderzoek van Klaver (2005) geeft aan, dat
lingen echter gering. Het onderzoek van Winsemius et
vrijwillige inzet van migranten zich vooral kanaliseert
al (2002) toont aan, dat in 40% van de ondervraagde
in de vorm van informele hulp, gedefinieerd als man-
245 welzijnsinstellingen geen allochtone vrijwilligers
telzorg en dienstverlening buiten organisaties om.
actief waren. Het merendeel werkte met maximaal
76% Van de migranten in de steekproef was betrokken
negen allochtone vrijwilligers. Een groot gedeelte van
bij het verlenen van informele hulp. Deelname aan
de ondervraagde instellingen beschouwt dit geringe
het reguliere vrijwilligerswerk was bij allochtonen
aantal als probleem, gezien de groeiende culturele
echter significant minder (22%) dan bij autochtonen
diversiteit in buurten en wijken.
(43%). Migrantenvrijwilligers die wél actief zijn in reguliere vrijwilligersorganisaties participeren vol-
Er bestaan op vele niveaus nog steeds hoge drempels
gens het onderzoek het meest in organisaties in de
voor participatie van migrantenvrijwilligers in regulie-
32 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties
re organisaties. In het kader van het Europese INVOL-
als onderdeel van de procesbegeleiding op voor de
VE-onderzoek (Münz, 2006) zijn een aantal barrières
praktijkgerichte uitwisseling van sleutelfiguren uit
geïnventariseerd. Zo zijn er op organisatorisch niveau
migranten- en reguliere vrijwilligersorganisaties?
formele selectie- en wervingsprocedures, de bedrijfsmatige aanpak, gebrek aan interculturele vaardighe-
Het eerste deel van het artikel schetst in het kort de
den, gebrek aan aandacht voor het opbouwen van
opzet van het onderzoek. Vervolgens wordt ingegaan
relaties, vooroordelen over en angst voor verandering.
op de methode, en met name het doel van het werken
Op individueel niveau van de migranten zijn onder
met metaforen in het begeleidingsproces van de kop-
meer ontbrekende talenkennis, lage opleiding, armoe-
pels met een theoretische onderbouwing vanuit het
de, onbegrip voor het Nederlandse concept van vrij-
veld interculturele communicatie en het volwassenen-
willigerswerk en gebrek aan netwerken hindernissen.
onderwijs. De toepassing in werkbijeenkomsten
Er is, dankzij vele programma’s en initiatieven ter
wordt beschreven aan de hand van voorbeelden van
bevordering van interculturalisatie in de laatste jaren,
koppels. In de conclusie wordt gekeken naar de resul-
geen gebrek aan handleidingen en instrumenten over
taten die deze aanpak heeft opgeleverd.
hoe bestuurders en vrijwilligersmanagers diversiteit in hun organisaties kunnen stimuleren. Het ontbreekt
Het onderzoek
echter vaak aan basale contacten met migrantenorga-
Het onderzoek is in april 2006 opgestart met de vol-
nisaties, of men blijft steken in incidentele initiatieven
gende vragen:
van samenwerking en kortdurende projecten. Er is
• Wat kunnen reguliere vrijwilligersorganisaties leren
daardoor ook weinig inzicht in de werking van
van de manier waarop migrantenvrijwilligersorgani-
migranten- en vluchtelingenorganisaties, terwijl deze
saties hun vrijwilligers vinden en binden?
wél weten hoe men met succes leden kan activeren voor vrijwilligerswerk. Hun aanpak is van belang voor
• Kan een methode worden ontwikkeld, die het leren van migrantenorganisaties kan bevorderen?
diegenen die graag met migrantenvrijwilligers willen samenwerken.
Om een antwoord te vinden op deze vragen, is geko-
Tegen deze achtergrond hebben CIVIQ (inmiddels
zen voor kleinschalig actieonderzoek, uitgevoerd als
opgegaan in MOVISIE) en Community Partnership
pilot in Groningen, Vlissingen en Deventer. Actie-
Consultants in opdracht van het ministerie van VWS
onderzoek richt zich niet alleen op het ontdekken van
in 2006 het onderzoek ‘Leren van Migrantenorga-
feiten, maar is op zichzelf een mogelijk instrument
nisaties’ uitgevoerd, met de volgende doelen:
voor verandering, dat ervaringsdeskundigen, profes-
1. reguliere vrijwilligersorganisaties die willen inter-
sionals en organisaties kan helpen hun dagelijkse
culturaliseren inzicht te geven in het vinden en bin-
praktijk op grond van gerichte reflectie te veranderen
den van vrijwilligers in migrantenorganisaties;
(Reason & Bradbury, 2001). Het ‘activerende’ aspect
2. praktijkgerichte uitwisseling van ervaringen te
van het onderzoek hield in, het opstarten en facilite-
bevorderen tussen migranten- en reguliere vrijwil-
ren van een gezamenlijk leerproces van sleutelperso-
ligersorganisaties;
nen uit migranten- en reguliere vrijwilligersorganisa-
3. een methode te ontwikkelen die dit proces kan
ties, betreffende het vinden en binden van vrijwilli-
bevorderen en daarmee bijdragen aan intercultura-
gers. De kerncomponenten van dit proces waren ont-
lisatie van het vrijwilligerswerk.
moeting, wederzijds bezoek en participatie in activiteiten van vrijwilligers, begeleid door reflectie en uit-
Onderhavig artikel is gebaseerd op dit onderzoek, en
wisseling over deze ervaringen. Begeleiding werd als
richt zich op de volgende methodische kenmerken: de
belangrijk gezien, omdat interculturele ontmoeting en
procesbegeleiding van koppelingen van sleutelfiguren
uitwisseling op zichzelf nog niet rechtstreeks leiden
uit migranten- en reguliere vrijwilligersorganisaties en
tot wederzijds begrip en leren van elkaar (Bennett &
in het bijzonder het werken met metaforen in het
Bennett, 2001). Gestuurde reflectie van concrete geza-
kader van deze procesbegeleiding. De centrale vraag
menlijke ervaringen door interpretatie en evaluatie
is:
kan echter een gezamenlijk leerproces bevorderen. De
• Welke resultaten levert het werken met metaforen
concrete vertaalslag was als volgt:
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 33
Een-op-een koppeling van sleutelpersonen uit migranten-
Procesbegeleiding
en reguliere vrijwilligersorganisaties
Voor de nodige procesbegeleiding (Bennett & Bennett,
Per stad werden drie sleutelpersonen uit reguliere vrij-
2001) werd een lokale intermediair met ervaring op
willigersorganisaties, meestal vrijwilligersmanagers,
het gebied van interculturalisatie ingeschakeld. Als
gekoppeld aan drie sleutelfiguren uit migrantenorga-
lokale intermediairs traden op de Vrijwilligerscentrale
nisaties, meestal bestuursvoorzitters of andere kader-
Deventer, het Vrijwilligerssteunpunt Vlissingen en
leden voor een periode van drie maanden. Alle regu-
Humanitas Noord in Groningen, die tevens zorgden
liere organisaties hadden aangegeven, interculturalisa-
voor de taak van koppeling. De begeleiding van de
tie te willen bevorderen omdat zij tot nu toe geen of
koppels bestond uit een drietal elementen:
alleen maar enkele allochtone vrijwilligers in hun vrij-
a. Het volgen van de koppels (op afstand); de interme-
willigersbestand hadden. De sleutelpersonen uit regu-
diairs zorgden middels telefonisch contact voor het
liere organisaties werden geïntroduceerd in het vrij-
nakomen van afspraken en de voortgang van het
willigerswerk van de migrantenorganisatie middels
project.
bezoek en deelname aan gewone, wekelijkse en/of bij-
b. Het begeleiden van de koppels middels intervisiebij-
zondere vrijwilligersactiviteiten. De sleutelpersoon uit
eenkomsten. Deze hadden als doel op basis van een
de migrantenorganisatie ging op zijn of haar beurt ver-
door de onderzoeker opgestelde handreiking de
kennend op bezoek bij de reguliere vrijwilligersorga-
wederzijdse praktijkervaringen met elkaar te
nisatie. Hij of zij nam tijdens de koppeling de rol van
bespreken, te reflecteren en op deze manier het
coach op zich en leverde advies aan de reguliere orga-
leren van elkaar te faciliteren.
nisatie over belangrijke aspecten betreffende het vin-
c. Lokale werkbijeenkomsten voor alle koppels, met het
den en binden van allochtone vrijwilligers. De volgen-
doel het leerproces te verdiepen en als groep erva-
de koppels zijn gevormd:
ringen met elkaar uit te wisselen. Als reflectiemethode is hier gekozen voor het werken met metafo-
In Groningen:
ren, om onuitgesproken wederzijdse percepties en
St. NAJAH (Marokkaanse vrouwenvereniging) -
ervaringen, die barrières kunnen vormen, zicht-
Informatiecentrum Gynaecologie;
baar te maken, communicatie over deze percepties
Al Noer Vereniging (Irakese zelforganisatie) -
en ervaringen op gang te brengen en vervolgens te
Verpleeghuis Innersdijk;
gebruiken voor het al dan niet samenwerken met
St. Payam (Iraanse zelforganisatie) - Humanitas
elkaar. De leidende metafoor was een landkaart
Noord.
(hier ook atlas genoemd), getekend door ieder koppel, die hun wederzijdse verkenningstocht heeft
In Vlissingen:
verbeeld. Op de landkaart hebben de koppels mid-
Culturele Vereniging Mesopotamië - St. Vrijwillige
dels hun eigen metaforen hun individuele erva-
Thuishulp Walcheren St. Touba;
ringswereld van het op bezoek gaan bij de partner-
Moskee (Marokkaanse moskee) - St. Slachtofferhulp
organisatie getekend. Op basis van de landkaarten
Zeeland;
werden drempels geïdentificeerd en besproken. De
Afghaanse Culturele Vereniging - St. Werk voor
potentie voor samenwerking kon pas dan beter in
Ouderen.
zicht komen. Deze methode wordt in het onderstaande toegelicht.
In Deventer: Educatief Centrum de IJssel (Turkse zelforganisatie) -
Werken met metaforen als reflectiemethode
Etty Hillesum Centrum;
Theoretische onderbouwing
HBVKD (Turks-Alevitische Vereniging) - Cliënten-
Het werken met metaforen in het kader van de proces-
raad;
begeleiding van de koppelingen is gebaseerd op twee
Milli Görüs (Turkse moskeevereniging) - St. Ouderen-
elkaar aanvullende, theoretische concepten uit het
werk.
volwassenenonderwijs en het veld van interculturele relaties.
34 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties
De theorie van het ervaringsleren
kan door de concrete praktijkervaring in de andere
Van ervaringsleren is sprake als zorgvuldig gekozen
organisatie een sterker besef van culturele normen en
ervaringen (zoals in dit geval wederzijdse bezoeken en
waarden betreffende de eigen vrijwillige inzet in gang
deelname aan vrijwilligersactiviteiten) worden onder-
zetten. Dit gaat samen met een proces van vergelij-
steund door reflectie, analyse en erop voortbouwende,
king, beoordeling en onderhandeling van eraan gekop-
gestructureerde activiteiten. Het leren moet relevant
pelde verschillende culturele identiteiten.
zijn voor de lerenden en hun maatschappelijke omgeving. De belangrijkste functies van de begeleiders zijn
Een sociaal-constructivistische visie op cultuur en
het structureren van ervaringen, problemen aan de
interculturele communicatie legt de klemtoon op cul-
orde stellen, ondersteuning bieden en het proces faci-
tuur als een dynamisch proces van onderhandelen van
literen. Kolb (1984) ontwikkelde een leertheorie, geba-
betekenis vanuit verschillende perspectieven en iden-
seerd op het werk van John Dewey en Jean Piaget, die
titeiten, gebaseerd op de definities van cultuur van
vier specifieke basisvaardigheden als deel van een
Berger en Luckmann (1967). “According to Berger and
cyclisch leerproces benoemt: a) concrete ervaringen
Luckmann (1967), objective and subjective culture
opdoen; b) observeren en reflecteren; c) ervaringen
exist as a dialectic where objective culture is internali-
analyseren; d) op basis van de nieuwe inzichten expe-
zed through socialization and subjective culture is
rimenteren en de inzichten in de praktijk toepassen.
externalized through role behaviour. Thus, in a circu-
De koppelingen van sleutelpersonen uit vrijwilligers-
lar, self-referential process, the institutions of culture
organisaties bieden een kader voor een cyclisch leer-
are constantly re-created by people acting out their
proces middels wederzijdse bezoeken (a), intervisie-
experience of these institutions. Subjective culture
en werkbijeenkomsten (b en c) en het ontwikkelen
gives us direct insight into the wordview of different
van plannen en vervolgactiviteiten (d).
groups and it is this insight that translates into more
In de methodische begeleiding speelt reflectie in dit
effective interaction (Bennett en Bennett, 2001, p.
cyclisch proces een grote rol, omdat praktijkverande-
108).” Cultuur wordt hier gedefinieerd als een dyna-
ring pas kan beginnen als men nieuwe betekenis geeft
mische (re-)constructie via sociale interactie en niet
aan ervaringen die men heeft opgedaan. Dit vereist
als vastzittende mentale programmering, zoals
het veranderen van perspectief en het verlaten van
Hofstede (1991) beweert. Het is “geen bundel van
vertrouwde denkkaders (Mezirow, 1991), een taak die
vaste kenmerken van een groep, het is een proces van
meestal niet vanzelf op gang komt en dus begeleiding
creëren van betekenissen (Sierens, 2007).” Gebaseerd
vereist.
op deze sociaal-constructivistische visie definiëert Ting-Toomey
interculturele
communicatie
als:
Het concept van interculturele communicatie
“Symbolic exchange process whereby individuals
vanuit een sociaal-constructivistisch perspec-
from two or more different cultural communities
tief
negotiate shared meaning in an interactive situation
Van interculturele communicatie is sprake als commu-
(1999, p. 16).” Een benadering die hier als het meest
nicatiepartners in hun interactie normen, waarden en
geschikte referentiekader wordt gezien voor leren van
praktijken introduceren, die a) relevant zijn voor hun
elkaar in diversiteit.
interactie, b) specifiek zijn voor een sociale of culturele groep waartoe zij zich rekenen en c) wanneer zij
Methodisch vraagt deze benadering om werkvormen
veronderstellen dat kennis over deze normen en waar-
die de koppels in staat stellen wederzijdse expliciete
den bij de communicatiepartner als vanzelfsprekend
en impliciete percepties en opvattingen te verkennen
wordt geacht (Shadid, 1998). Collectieve normen en
en te communiceren. Zo kunnen zij zicht krijgen op de
waarden zijn mede bepalend voor de specifieke bete-
overeenkomsten en verschillen die tussen hen
kenis die mensen geven aan hun vrijwillige inzet en de
bestaan. De functie van procesbegeleider is een dia-
praktijken en organisaties die daaruit voortkomen
loog over de wederzijdse percepties en opvattingen op
(Dekker & Halman, 2003; Govaart & Van Daal, Münz
gang te brengen, verschillende perspectieven met
& Keesom, 2001). De koppeling van sleutelpersonen
elkaar te verbinden en zorg te dragen dat niet één visie
van reguliere en migrantenvrijwilligersorganisaties
als de meest dominante aan de andere wordt opge-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 35
drongen. Het betekent aandacht schenken aan de
De Atlas van Diversiteit
voorwaarden voor ‘mindful intercultural communica-
In de lokale werkbijeenkomsten is aan de koppels
tion’ (Ting-Toomey, 1999) als deel van het leerproces.
gevraagd een landkaart te tekenen van hun gezamenlijke verkenningstocht en uitwisseling. De land-
Methodische uitwerking
kaart/atlas is als metafoor gekozen, omdat kaarten in
Begeleiding van ervaringsleren kan op methodisch
het alledaagse gebruik als belangrijke gids dienen voor
verschillende manieren gebeuren. Reflectie als naden-
oriëntatie op onbekend terrein, en om doelen te vin-
ken over een ervaring, met het doel van de herinter-
den. Het onbekende terrein heeft hier betrekking op
pretatie van deze ervaring en het opbouwen van ken-
de verkenning van de partnerorganisatie, de migran-
nis (Bennammar, 2004), wordt bijvoorbeeld gestimu-
tenorganisatie c.q. de reguliere organisatie. Als inspi-
leerd door brainstorming, ‘frontloading’ (opdrachten
ratiebron diende de ‘Atlas van de Belevingswereld’
in voorbereiding van de ervaring), nabespreking en
(Swaaij & Klare, 2005), die onderwerpen en thema’s
het werken met metaforische kaders. In de begelei-
van het leven behandelt vanuit een cartografisch per-
ding van de koppels is gekozen voor nabespreking in
spectief. Dit perspectief biedt middels de legenda een
intervisiebijeenkomsten en het werken met een meta-
brede mogelijkheid voor verbeelding van de eigen
forisch kader in werkbijeenkomsten. Tijdens de inter-
beleving in een bepaald landschap, met de potentie
visiebijeenkomsten zijn op basis van een door de
van vele metaforen voor de verbeelding van het
onderzoeker opgestelde handreiking een aantal vra-
gebied. Een kaart is bovendien een dynamisch con-
gen met de koppels doorgenomen, die vooral gericht
struct. Hij geeft de stand van kennis van een terrein
waren op het cognitieve structureren van de ervarin-
van een bepaald moment in de geschiedenis weer en
gen.
is toe aan verandering zodra details van dit terrein beter bekend zijn. Dit besef kan ruimte scheppen voor
Het werken met metaforen als reflectiemethode had
de uitwisseling met betrekking tot de gezamenlijke
een andere invalshoek, namelijk het bevorderen van
verkenningstocht op zoek naar aanknopingspunten
de communicatie over eerder niet uitgesproken waar-
voor mogelijke samenwerking tussen personen en
nemingen en gevoelens. Metaforen zijn een krachtig
organisaties. Ook kan de kaart op elk moment in de
middel om een interculturele dialoog op gang te bren-
samenwerking opnieuw met elkaar worden getekend,
gen over wederzijdse percepties, ervaringen en gevoe-
om zicht te krijgen op hoe ver men met elkaar is geko-
lens in organisaties (Gibson & Zellmer-Bruhn, 2002).
men. Het aangaan van een gesprek over de beelden
Zij kunnen meerdere associaties en interpretaties
die men gezamenlijk heeft getekend, kan meer sensi-
oproepen, leidend tot een mozaïek van elkaar aanvul-
biliteit creëren voor de complexiteit van een situatie,
lende of juist elkaar bestrijdende beelden met het
empathie bevorderen voor de positie van de ander, en
gevolg een verandering van de eigen manier van zien.
helpen de eigen manier van interpreteren niet als van-
“The aim is... to create a sensitivity for the competing
zelfsprekend te zien. Middels de verbeelding kan dan
dimensions of a situation, so that we can proceed with
naar wegen worden gezocht, om met zichtbare drem-
our interpretations in a flexible manner (Morgan,
pels en kansen gezamenlijk constructief om te gaan,
1997, p. 428).” Het werken met metaforen als middel
elkaar te adviseren en plannen te ontwikkelen.
van reflectie is een goede methode om vaste denkpatronen te doorbreken en tot nieuwe interpretaties te
Voorbeelden van toepassingen in de
komen. “Our thinking pattern needs to be disturbed in
werkbijeenkomsten
order to think outside the box. One needs to be pus-
Tijdens de werkbijeenkomsten zijn kaarten getekend
hed outside the box... (Bennamar, 2004, p. 8).” Een
door de koppels, maar ook soms door één persoon in
krachtige metafoor die tal van beelden in zich draagt,
het geval van afwezigheid van de koppelpartner. Ook
en vele verschillende metaforen kan oproepen, is de
in dit geval kon een tekening krachtige informatie
landkaart. Het werken met deze metafoor zal in het
voor het koppel leveren. Als voorbeelden worden in
volgende stuk worden toegelicht.
het onderstaande het gezamenlijke proces en de tekeningen van drie koppels toegelicht.
36 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties
Koppel St. Vrijwillige Thuishulp Walcheren
Verbeelding van de gezamenlijke verkenningstocht: de
en Koerdische Vereniging
Atlas-methode
De organisaties
Inka en Newaf tekenen twee forten die tegenover
De Vrijwillige Thuiszorg Walcheren werkt met 220
elkaar liggen op de verste punten van een eiland. Aan
autochtone en twee allochtone vrijwilligers. De erva-
de noordelijke grens ligt het Fort Vrijwillige
ring is dat allochtone vrijwilligers steeds vertrekken,
Thuishulp, aan de zuidelijke grens het Fort Koerdische
terwijl men onder autochtone vrijwilligers over een
Vereniging. Om van het ene fort naar het andere te
trouwe kern van vrijwilligers beschikt. Intercultu-
komen, moet men over Bergen van Vooroordelen,
ralisatie leeft niet binnen de organisatie, omdat men
door het Moeras van Onbekendheid en een Woud van
tot nu toe alleen maar met een kleine groep allochtone
Regels, over het Meer van Cultuurverschillen en de
cliënten te maken heeft. De verwachting is echter dat
Zee van Taal. Naast de verbeelding van alle drempels
deze groep over een aantal jaren groeit en men dan
roept het beeld van twee forten dat opeens op de teke-
meer behoefte heeft aan allochtone vrijwilligers.
ning staat, een mengsel van verrassing en vragen op:
De Koerdische Vereniging (Culturele Vereniging
wie van de twee ziet zichzelf nu echt als een fort of is
Mesopotamië) met een lidmaatschap van 350 mensen,
het alleen de perceptie van de ander? Welke kenmer-
daarvan zeven actieve vrijwilligers, organiseert sinds
ken hebben de forten? Wat moet er gedaan worden
de jaren ‘90 sociaal-culturele activiteiten voor haar
om nader tot elkaar te komen, gezien de grote hinder-
gemeenschap in Walcheren. Beide organisaties had-
nissen op de weg naar elkaar toe? Newaf en Inka teke-
den voor het project geen contact met elkaar.
nen de volgende oplossingen op de kaart: de Zee van Taal kan worden gedempt (taalcursussen), over het
De koppeling
Meer van Cultuurverschillen kan misschien een ‘love
Naar aanleiding van wederzijdse bezoeken ontdekten
boat’ varen en over het Moeras van Onbekendheid
Inka van de Vrijwillige Thuishulp Walcheren en
kan een Brug van Toenadering worden gebouwd. De
Newaf van de Koerdische Vereniging in eerste instan-
koppeling is al een eerste aanzet. De Bergen van
tie meer verschillen dan overeenkomsten. Beide orga-
Vooroordelen lijken de meest massieve hindernis. Die
nisaties delen met elkaar de organisatie van hulp en
kan worden genomen middels geitenpaden (elkaar
ondersteuning voor hun doelgroep door onder meer
leren kennen). Belangrijk is de paden te blijven
bezoeken aan huis. Newaf en Inka hebben echter
bewandelen, om ze open te houden, anders groeit ook
moeite deze overeenkomsten in hun vrijwilligerswerk
deze weg dicht.
te zien, omdat de vorm van vrijwillige inzet grote verschillen toont: St. Vrijwillige Thuishulp Walcheren zet
Resultaten
een strak georganiseerde dienstverlening omtrent
De spontane verbeelding van de organisaties als forten
thuiszorg middels vrijwilligers neer, met vaste uren en
en de vele drempels op weg naar elkaar toe hielp het
bijeenkomsten voor de vrijwilligers. Newaf en mede-
koppel in het vervolg minder te insisteren op de ver-
vrijwilligers bezoeken hun leden thuis tussen de
schillen en meer te zoeken naar de mogelijkheden om
bedrijven door en helpen bij alle mogelijke vragen en
contacten met elkaar te verdiepen. Duidelijk wordt
noden zonder afspraak, dienstroosters en eerder vast-
dat de Koerdische vrouwengroep een insteek kan bie-
gestelde takenverdeling. Het vrijwilligerswerk is dus
den om aan een Brug van Toenadering tussen de
sterker een manier van leven die alle facetten raakt.
Vrijwillige Thuishulp en de Koerdische Vereniging te
Het meelopen met elkaar en de uitwisseling in het
bouwen. Vervolgens worden afspraken gemaakt voor
kader van de intervisiebijeenkomsten leverden van-
een voorlichting van Inka over de Vrijwillige
wege deze culturele contrasten geen rechtstreekse
Thuishulp op een avond bij de Koerdische gemeen-
vertaalslag naar goede adviezen voor de praktijk van
schap en het bijwonen van een activiteit van de vrou-
St. Vrijwillige Thuishulp op. Men beseft echter dat
wen bij de Koerdische vereniging. Op deze manier kan
men meer tijd in het gezamenlijke contact moet ste-
interesse worden gewekt voor vrijwilligerswerk bij de
ken.
Vrijwillige Thuishulp. Een andere bouwsteen in de Brug van Toenadering is de interesse van de Koerdische vereniging in Nederlandse vrijwilligers in
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 37
het bestuur. Hier moet nog samen naar het juiste ‘pad’
is de antenne gericht op Nederland met de wens meer
worden gezocht.
te begrijpen van de Nederlandse samenleving. Op het eiland Innersdijk is de antenne gericht op Al Noer en
Koppel Verpleeghuis Innersdijk en Al Noer Vereniging
Irak met de wens beter te begrijpen hoe de dagelijkse
Groningen
televisiebeelden van de oorlog in Irak in Nederland
De organisaties
levende Irakeze vluchtelingen dusdanig kunnen beïn-
Innersdijk is een verpleeghuis voor somatische en psy-
vloeden, dat er geen energie meer overblijft voor vrij-
cho-geriatrische cliënten met 350 beroepskrachten en
willige inzet in een andere dan de vertrouwde omge-
90 vrijwilligers. Het vrijwilligersbestand is behoorlijk
ving. Tussen beide eilanden verrijst een brug met pila-
divers in leeftijd, opleiding en geslacht. Er is echter
ren van mogelijke gezamenlijke activiteiten, zoals
behoefte aan meer migrantenvrijwilligers, omdat men
samen eten, feesten en verhalen vertellen.
in de toekomst meer cliënten van allochtone afkomst verwacht. De koppeling is de eerste poging tot samen-
Resultaten
werking met een migrantenorganisatie.
Het tekenen van de twee eilanden in de Zee der
De Irakese vereniging Al Noer heeft 180 leden en
Integratie leverde voor het koppel belangrijke inzich-
organiseert sinds1994 met een klein aantal vrijwilli-
ten op: voor Elisa werd duidelijk dat de koppeling niet
gers sociaal-culturele activiteiten voor de Irakese
zal resulteren in een lichting nieuwe allochtone vrij-
gemeenschap. De vereniging hoopt middels de koppe-
willigers uit de Al Noer Vereniging in Innersdijk. Zij
ling haar netwerk uit te breiden en tot een meer struc-
besefte dat eerst een tussenstap nodig was, namelijk
turele samenwerking met Nederlandse instellingen te
dat zij zelf de boot moest nemen om de Zee der
komen.
Integratie over te steken naar Al Noer toe, met alle risico’s van stroming en zijwind. Pas op grond van
De koppeling
gelijkwaardige inzet om in contact met elkaar te
De wederzijdse bezoeken werkten als ‘eyeopeners’.
komen, kon men erover nadenken op een makkelijke
Elisa van het Verpleeghuis Innersdijk besefte tijdens
manier de brug over te steken om tot gezamenlijke
haar eerste bezoek bij Bakir van Al Noer dat zij zich
activiteiten te komen. Dit betekende concreet voor
door de culturele verschillen in eerste instantie voelde
haar verder te investeren in contacten en relatieop-
zoals een vreemdeling in een ander land. Zonder de
bouw, om pas in de loop van de tijd gezamenlijke acti-
koppeling had zij nooit de drempel naar Al Noer dur-
viteiten te ontplooien. Bakir interpreteerde de land-
ven nemen. Het koppel constateerde dat in Innersdijk
kaart primair als routekaart voor de verdere gezamen-
al Irakese bewoners zijn en dat dit misschien een aan-
lijke weg, waardoor hij op een heldere manier bestuur
knopingspunt kan bieden voor gezamenlijke activitei-
en werkgroepen kon informeren en laten meedenken
ten. Elisa bleef in eerste instantie hopen middels de
over
koppeling ook gauw Irakese vrijwilligers te kunnen
Innersdijk.
de
meerwaarde
van
samenwerking
met
werven. Koppel St. Najah en Informatiecentrum Gynaecologie Verbeelding van de gezamenlijke verkenningstocht:
(ICG), Groningen
de Atlas-methode
De organisaties
Elisa en Bakir tekenen hun organisaties gesitueerd op
St. Najah is een jonge stichting van Marokkaanse
twee eilanden, recht tegenover elkaar in de Zee der
vrouwen met het doel hen te activeren en door con-
Integratie. Vanuit de Al Noer Vereniging vertrekt een
tact met andere vrouwen hen te helpen uit hun sociale
drietal schepen bemand door bestuur, werkgroepen
isolement. De belangrijkste activiteiten zijn taallessen,
en leden naar eiland Innersdijk. Tijdens hun overtocht
naailessen, bemiddeling naar het vrijwilligerswerk op
moet de bemanning vechten tegen sterke stroming en
scholen, buurthuizen en sportactiviteiten. De motiva-
‘zijwind van ontbrekende begrip en talenkennis’.
tie een koppeling aan te gaan, kwam voort uit de wens
Dankzij moed en de wil over te steken, houden de
het eigen netwerk te verbreden, contacten op te bou-
schepen van Al Noer de tocht vol. Op beide eilanden
wen met reguliere vrijwilligersorganisaties, om te
verrijzen satellietschotels. Op het eiland van Al Noer
leren hoe anderen het vrijwilligerswerk aanpakken.
38 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties
Het ICG biedt aanvullend op medische zorg informa-
gezellige bijeenkomsten zijn misschien ook hier moge-
tie en steun aan vrouwen met gynaecologische klach-
lijk. Het dorp Najah en de stad ICG liggen allebei in
ten. Het centrum komt voort uit een vrouwengroep,
Vrouwenland. Het dorp en de stad zijn verbonden
die voor een betere belangenbehartiging wilde zorgen
door een rivier, de Rivier van Handel, die misschien in
en elkaar als lotgenoten steun wilde bieden. Het ICG
de toekomst bevaarbaar is met schepen vol vracht
wilde graag meer allochtone vrouwen als klant berei-
vanuit beide richtingen.
ken en een goed informatieaanbod voor hen verzor-
De verbeelding van de barrières die Marokkaanse
gen. Ervaringen met allochtone vrijwilligers zijn ech-
vrouwen moeten overkomen om als vrijwilligers aan
ter tot nu toe beperkt en het besef groeit dat intercul-
de slag te gaan bij het ICG, wekten in eerste instantie
turele samenwerking niet vanzelf gaat.
schrik op. Schrik bij Bea over de hoogte van de drempels voor Marokkaanse vrouwen en de perceptie van
De koppeling
het ICG als moeilijk benaderbare, ongezellige stad,
Naar aanleiding van wederzijdse bezoeken ontdekten
wat niet overeenkwam met de zelfperceptie van het
Saïda van Najah en Bea van het ICG snel overeenkom-
ICG als laagdrempelige en ‘platte’ organisatie. Schrik
sten in hun organisaties. Beide organisaties zijn opge-
bij Saïda, omdat haar tekening opeens helder in beeld
start als vrouwengroepen met als doel ‘empowerment’
bracht wat zij eerder niet zo direct had kunnen of wil-
en belangenbehartiging. Beide organisaties zitten in
len verwoorden, namelijk de omvang van de barrières
een transformatieproces, zij het dat het ICG al in een
op weg naar het ICG en het ICG zelf als moeilijk te
ver gevorderd stadium van professionalisering zit, ter-
benaderen organisatie.
wijl St. Najah te maken heeft met een proces van opening naar de maatschappij toe, en meer samenwerking
Resultaten
zoekt met lokale organisaties om vrouwen beter te
Het zichtbaar worden van de barrières op de tekening
kunnen laten integreren. Beide organisaties hebben
leidt tijdens de volgende intervisiebijeenkomst tot de
een doorverwijsfunctie en helpen vrouwen betere
conclusie dat de gezamenlijke insteek nu moet zijn de
keuzes te maken. Het ICG werkt met name op
bergen voor de vrouwen van St. Najah kleiner te
afstand, schriftelijk, via het internet en het geven van
maken. Dit kan door het concentreren op overeen-
voorlichting, terwijl St. Najah vrouwen middels per-
komsten (men woont allebei in Vrouwenland) en het
soonlijke netwerken benadert. De uitwisseling van
gezamenlijk opzetten van heel laagdrempelige activi-
informatie tijdens de bezoeken en de nabespreking in
teiten, zoals een bezoek met een groep vrouwen aan
het kader van de intervisiebijeenkomsten, leverden
het ICG voor een voorlichting. Met name jongere
alvast een aantal concrete adviezen op voor de wer-
vrouwen zouden open kunnen staan voor bijkomende
ving van allochtone vrijwilligers voor het ICG.
positieve aspecten van het vrijwilligerswerk bij het ICG, zoals bijvoorbeeld scholing en uitbreiding van
Verbeelding van de gezamenlijke verkenningstocht:
hun netwerk. Naast de uitwerking van dit concrete
de Atlas-methode
idee leverde de tekening ook meer begrip op bij het
Saïda van St. Najah tekent (alleen, vanwege ziekte van
ICG voor het feit dat men niet in het kader van de kop-
Bea) drie hoge bergen in de ‘Woestijn van Isolement’.
peling rechtstreeks resultaten zal boeken met betrek-
Marokkaanse vrouwen moeten die beklimmen en
king tot het vinden van nieuwe allochtone vrijwilli-
oversteken om van het gezellige dorp Najah naar de
gers, maar eerst tijd moet investeren in duurzaam con-
stad ICG te komen. Pas als de Berg van het Onbe-
tact, kennisuitwisseling en leren van elkaar.
kende, de Berg van Taal en de Berg van de Taboes zijn bedwongen, arriveert men bij de poort van de stad
Meerwaarde van het werken met metaforen
ICG, gekenmerkt door een grote slagboom aan de
De voorbeelden laten zien dat de verbeelding van de
grens (de ontvangstbalie). Na het passeren van de slag-
gezamenlijke verkenningstocht met de metafoor van
boom loopt men langs de ‘Straat van Hindernissen’
een landkaart kan helpen wederzijdse percepties en
door de stad, die gekenmerkt is door een rechttoe
drempels zichtbaar en bespreekbaar te maken die
rechtaan ontwerp naar een marktplein aan het einde
anders niet direct aan bod zouden komen. De meer-
van de straat. Het marktplein lijkt op het dorp Najah,
waarde ligt met name in:
Vrijwillige Inzet Onderzocht
• De metafoor als middel voor onderhandelen
| 39
Noer, maar net als de vrijwilligers van Al Noer de
Dit gaat samen met het uiten van gevoelens en
tocht moest wagen in een klein bootje. Dit met alle
gedachtes, die anders niet makkelijk zouden wor-
risico’s en angst, die deze tocht met zich mee
den verwoord, omdat zij vaak te maken hebben met
brengt. Pas op basis van een gelijkwaardige inspan-
vooroordelen. Wederzijdse vooroordelen zijn een
ning kan zij tot een echt contact met de vrijwilligers
belangrijke barrière op weg naar samenwerken. De
van Al Noer komen, als voorwaarde voor samen-
in de landkaart schuilende metaforen van eilanden
werking.
en forten voor de vrijwilligersorganisaties (reguliere en migrantenorganisaties) brachten in beeld hoe ver
• De metafoor als indicator van verandering
organisaties feitelijk van elkaar af staan. En ze
Sommige koppels voelden ervoor na verloop van
waren een uitdaging voor het eigen zelfbeeld. De
tijd weer een gezamenlijke atlas te tekenen, omdat
stelling ‘wij staan open voor iedereen’, die in de
dit verhelderend zou kunnen werken voor de voort-
startbijeenkomsten het eigen profiel van vooral de
gang van het gezamenlijke proces. Een vergelijking
reguliere organisaties karakteriseerde, werd bijna
van de kaarten zou mogelijke veranderingen goed in
volledig tegengesproken door de tekeningen in de
beeld kunnen brengen. Ook wilden sommige kop-
werkbijeenkomsten. Het Fort Vrijwillige Thuishulp
pels hun landkaart als ‘plan van aanpak’ met hun
Walcheren bijvoorbeeld, getekend door Newaf,
achterban (leden, bestuur, directie) bespreken om
wekte bij Inka irritaties en verzet op. Reagerend op
het gezamenlijke proces toe te lichten en over moge-
Newaf tekende zij het Fort Koerdische Vereniging.
lijke vormen van samenwerking na te denken.
Tijdens het tekenen kwamen emotionele gesprekken op gang over de implicaties van deze wederzijd-
In de evaluatie van de landkaart als reflectietool op de
se beeldvorming. Met ondersteuning van de begelei-
afsluitende werkconferentie is om bovenstaande rede-
der raakte Inka in het gesprek meer bewust van het
nen door een aantal koppels benadrukt, dat deze
imago en de boodschap die het Fort Vrijwillige
methode goed kan worden overgedragen naar andere
Thuishulp communiceert: “Wij hebben jullie (de
vrijwilligersorganisaties, die interculturele samenwer-
Koerdische vrijwilligers) niet nodig.” Het gezamen-
king met elkaar willen aangaan.
lijke ontcijferen van deze boodschap heeft Inka geholpen helpen beter te begrijpen waarom het vin-
Conclusies
den en binden van allochtone vrijwilligers in de
Het zichtbaar maken van de onuitgesproken percep-
Vrijwillige Thuishulp niet echt wil lukken.
ties middels op de atlas verbeelde metaforen en het met elkaar onderhandelen van de betekenis en impact
• De metafoor als middel voor relatieopbouw
van deze metaforen, heeft in de meeste gevallen geleid
De sleutelpersonen uit de reguliere organisaties
tot een sterkere onderlinge betrokkenheid van de kop-
konden door het met elkaar ‘lezen’ van de metafo-
pels. Vervolgens zijn plannen met elkaar gemaakt voor
ren de betekenis van een procesmatige insteek
verdere uitwisseling, kennismaking en kleinschalige
beter begrijpen. Die door sommigen op de startbij-
gezamenlijke activiteiten.
eenkomst getoonde instrumentele benadering van
De methode van koppeling van migranten- en regulie-
migrantenorganisaties, samengevat in het doel, aan
re vrijwilligersorganisaties in projecten die intercultu-
het einde van het traject een groep nieuwe vrijwilli-
ralisatie willen bevorderen, is op zich niet nieuw. Het
gers in huis te hebben, is na het gezamenlijke teke-
vernieuwende aspect in het kader van dit actieonder-
nen losgelaten. De focus kwam nu te liggen op het
zoek was het faciliteren van het proces van ervarings-
gezamenlijke wegwerken van hindernissen en
leren tijdens de een-op-een koppeling van sleutelper-
drempels, en een duidelijk besef dat dit een lange
sonen, middels gerichte reflectie en in deze context
weg kan zijn, die echter wel de moeite waard is om
het werken met een metaforisch kader als reflectie-
te gaan. Elisa van het verpleeghuis Innersdijk is een
tool. Dit heeft als resultaat van het actieonderzoek
goed voorbeeld. Zij besefte middels de metafoor van
geleid tot de ontwikkeling van een methode van
de Zee van Integratie, dat zij niet gemakkelijk de
‘elkaar leren’ in diversiteit, die de koppeling van orga-
brug kon nemen over de zee voor een bezoek bij Al
nisaties als instrument voor interculturalisatie verder
40 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Interculturalisatie van vrijwilligersorganisaties
verfijnt: dit middels de persoonlijke een-op-een match
gelijkwaardige basis met het oog op relatieopbouw
van sleutelpersonen, de wederzijdse verkenning van
en niet instrumenteel, als kortdurend project.
ieders praktijk, de georganiseerde begeleiding en gidsende rol van een intermediair, het gebruik van de
De kracht van de methode geeft tevens haar beper-
atlasmethode en de bewust gekozen open en proces-
king aan. De Atlas-methode faciliteert processen, die
matige insteek met een focus op leren van elkaar (met
voorafgaan aan een nauwe samenwerking, van con-
een toespitsing op wat men van migrantenorganisaties
tact maken en in dialoog met elkaar gaan. Reguliere
kan leren).
vrijwilligersorganisaties hebben daarom in het kader van het onderzoek nog geen diepe inzichten verwor-
Doel van het onderzoeksproject was aan reguliere vrij-
ven in hoe zij nu beter allochtone vrijwilligers kunnen
willigersorganisaties die willen interculturaliseren
vinden en binden. Zij hebben wél inzicht verworven
inzicht te verschaffen in het vinden en binden van
in de noodzaak te investeren in relatieopbouw en
vrijwilligers in migrantenorganisaties, de uitwisseling
regelmatige uitwisseling als voorwaarde voor het vin-
van ervaringen te bevorderen en een methode te ont-
den en binden van allochtone vrijwilligers.
wikkelen die deze processen ondersteunt. Resultaat van het onderzoek is dat de methode, en met name het
Interculturele ontmoeting op zich is niet genoeg om
werken met de atlas, een bijdrage levert aan:
van elkaar te leren. Er moet een duurzame relatie en
- het bewustmaken van sleutelpersonen uit reguliere
contact met elkaar worden aangegaan om gezamenlij-
vrijwilligersorganisaties, dat men beter procesge-
ke vrijwilligersactiviteiten op te kunnen starten. Dit is
richt dan taakgericht het vraagstuk van vinden en
een kwetsbaar aspect van koppelingen, omdat er altijd
binden van allochtone vrijwilligers kan benaderen;
een klemtoon ligt op een projectmatige aanpak in
- een grotere motivatie bij reguliere en migrantenor-
interculturalisatietrajecten. Nauwe en duurzame
ganisaties voor verdere uitwisseling van ervaringen
samenwerkingsverbanden tussen reguliere en migran-
met een procesmatige insteek;
tenorganisaties zijn daarom tot nu toe nog uiterst
- empathie en begrip voor migrantenorganisaties en
beperkt. De begeleiding van opstartprocessen van
hun vrijwilligers en daarmee grotere herkenning.
samenwerking op de hiervoor beschreven manier kan
Migrantenorganisaties willen worden benaderd op
een stevige basis vormen voor de toekomst.
Referenties Bennamar, K. (2004). Conscious action through conscious thinking. Reflection tools in experiential learning. Public lecture, Hogeschool van Amsterdam, 17 september 2004. Bennett, J. M. & Bennett, M.J. (2001). Developing Intercultural Sensitivity: An integrative approach to global and domestic diversity. Paper presented at the Diversity Symposium, 28/29 juni 2001. Boston, MA. Berger, P. & Luckmann, T. (1967). The social construction of reality. Garden City NY, Doubleday. Dekker, P. & Keuzenkamp, S. (2006). Maatschappelijke participatie. In: Keuzenkamp S. & Merens A. (Ed.) (2006). Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P. & Halman, L. (Red.) (2003). The values of volunteering. Cross-cultural perspectives. New York: Kluwer Academic/Plenum Publishers. Devilee, J. (2005). Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Gibson, C.B. (2001). Metaphors and meaning: An intercultural analysis of the concept of teamwork. In: Administrative Quarterly Science 46, No. 2, pp. 274-306. Govaart, M. & Van Daal, H.J. & Münz, A. & Keesom, J. (Red.) (2001). Vrijwilligerswerk wereldwijd. Utrecht: NIWZ. Handy, C. (1988). Understanding voluntary organizations. London, Penguin Books. Hofstede, G. (1991). Cultures and Organizations. Software of the mind. Intercultural Cooperation and its importance for survival. London: HarperCollins.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 41
Klaver, J. & Tromp, E. & Oude Ophhuis (2005). Vrijwilligerswerk en allochtonen. Amsterdam: Regioplan. Kolb, D.A. 1984). Experiential learning: Experience as the source of learning and development. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. Meijs, L.C.P.M. (1997). Management van vrijwilligersorganisaties. Utrecht: NOV-publikaties. Morgan, G. (1997). Images of Organization. Thousand Oaks: Sage Publishers. Mezirow, J.D. (1991). Transformative Dimensions of Adult Learning. San Francisco: Jossey-Bass. Münz, A. (2006). INVOLVE - Vrijwilligerswerk door migranten als middel tot betere integratie. Rapport Nederland. Utrecht/Deventer: CIVIQ/CPC. Reason, P. & Bradbury, H. (2006). Handbook of action research. Participative inquiry and practice. London: Sage. Sierens, S. (2007). Leren voor diversiteit. Leren in diversiteit. Burgerschapsvorming en gelijke leerkansen in een pluriforme samenleving. Een referentiekader. Gent, Steunpunt Diversiteit & Leren, Universiteit van Gent. Shadid, W. A. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Swaaij, L. & Klare, J. (2005). Atlas van de Belevingswereld. Amsterdam: Meteor Press. Ting-Toomey, S. (1999). Communicating Across Cultures. New York: Guilford. Winsemius, A. & Dirksen, J. & Begemann, C. (2002). Vrijwilligerswerk in welzijn. Rapportage van een quick scan. Utrecht: NIZW.
42 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
4
Episodic Volunteering and Teens
plaatsbepaling Marijke Hodes, coördinator projecten bij Scouting Het onderzoek van Harriett Edwards gaat over de relatie tussen de ontwikkeling in het vrijwilligerswerk van een steeds groter aanbod aan tijdelijke of flexibele klussen, en de vraag hoe dit met name door jongere vrijwilligers wordt ontvangen. Welke factoren zijn hierop positief van invloed? Van groot belang voor iedere organisatie die betrokken is (of gaat) met maatschappelijke stages, of wanneer je als organisatie jongeren wilt werven of behouden als vrijwilliger. Nuttig is, lijkt mij, dat het artikel in vogelvlucht diverse onderzoeksuitkomsten verwerkt naar de actuele kenmerken van jongeren. De opeenvolgende generaties jongeren vanaf de Millennials (geboren tussen 1979-2000) komen langs. De huidige tieners, ook wel generatie Y of Generatie Einstein genoemd, zijn gemakkelijk enthousiast te krijgen voor vrijwilligerswerk waar ze snel mee kunnen beginnen en dat zinvol, uitdagend en leuk is. Het vraagt echter wel een specifieke aanpak deze groep jongeren te interesseren en te betrekken, maar ook hierover biedt het artikel handvatten. Wat ik zelf het meest relevant vind aan het artikel is de vraag naar de risico’s die de eenzijdige focus op het aanbieden van kortdurende vrijwilligersklussen aan jongeren op langere termijn met zich mee zou kunnen brengen. In een samenleving waarin de individuele belangen voorop lijken te staan, past het aanbieden van kortdurende vrijwilligersklussen bij de korte-termijnbehoeften. Het is onvoldoende duidelijk of, en zo ja, in welke mate dit bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling van sociale structuren en netwerken. De vooronderstelling is dat als je jongeren kennis laat maken met vrijwillige inzet, ze de weg verder weten te vinden en dit in hun verdere leven blijven doen. De vraag is of dit in alle gevallen aan de orde is. Zeker als ik naar het verplichte karakter kijk van bijvoorbeeld de maatschappelijke stage, dan is het nog maar de vraag of dit daadwerkelijk gaat bijdragen aan een vanzelfsprekende vrijwillige inzet van de huidige generatie jongeren in de toekomst. Meer aandacht voor succesfactoren lijkt mij hierin onmisbaar. Zeker als er al een aantal factoren bekend zijn, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van klussen waarin jongeren zelf beslissingen kunnen nemen, er een positieve relatie en betrokkenheid van volwassenen is, er gebruik wordt gemaakt van een voorbeeldfunctie door ouders (of leerkrachten!) en het ook helpt als jongeren dit kunnen ervaren bij een organisatie waar vrijwillige inzet een onderdeel is van de activiteiten met leeftijdgenoten bij een organisatie zoals Scouting. In die zin heeft Harriett Edwards niet alle antwoorden in huis, maar stelt ze, mijns inziens, belangrijke vragen en geeft ze een overzicht van uitkomsten van relevante onderzoeken naar de toenemende inzet van jongeren als vrijwilliger.
Nederland
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 43
Episodic Volunteering and Teens: What Message Are We Sending?
4 Harriett C. Edwards, Ed.D. North Carolina State University
For administrators of volunteer programs, the move-
balance family and work situations while still contri-
ment of episodic volunteering from “trend” in the
buting to their communities, volunteer administrators
1980’s to the reality of the new millennium (Safrit &
have worked hard to create these episodic, flexible
Merrill, 2000) has long been a topic of conversation
positions, to offer variety in placements, and to invol-
and an adjustment away from traditional processes.
ve individuals, while respecting personal preferences.
Episodic volunteering is defined as service for short, specified terms, or for single events or projects
This movement toward shorter lengths of service is
(Macduff, 1991). In further considering the concept of
not just an American phenomenon. Researchers in
episodic volunteering, Macduff (2005) categorized
UK report similar trends toward more individuals
volunteers into three types of episodic service. The
giving time, but giving time in shorter intervals than
first is temporary service, which is typically a few
in previous years (Kitchen, Michaelson & Wood,
hours or a day, but rarely more than that. These
2006). Graff & Reed (2007) indicate that in Canada,
volunteers are most likely not engaged with the orga-
volunteering rates have remained reasonably con-
nization in any other way. Second, episodic volun-
stant, while the number of hours given by each volun-
teers may be interim volunteers who participate regu-
teer is dropping.
larly for up to six months. This includes interns ser-
Paine, Malmersjo & Stubbe (2007) point out that while
ving for a semester or those working on special pro-
there has been an increase in episodic volunteer acti-
jects. Finally, the third type of episodic service is occa-
vity, this does not necessarily indicate a decline in
sional. This includes those volunteers who return
long-term commitments. Their assertion is that the
each year to help with a specific event with short
new, episodic volunteers are a different audience of
terms of service each time.
volunteers that are becoming involved in ways more appropriate for their lifestyles and interests. Hustinx
Developing opportunities for episodic volunteer invol-
and Lammertyn (2003) suggest that the shift toward
vement allows those individuals who might otherwise
episodic volunteerism is a reflection of societal shifts
not participate in service activities to become involved
in which individuals are more focused on personal
for service projects or very specific timeframes (Safrit
interests rather than the larger community or a sense
& Merrill, 2002). According to Edwards (2003), organi-
of obligation to the common good. Thus, as an indivi-
zations must become adept at involving episodic
dualized approach to volunteering, such as episodic
volunteers if their programs are to succeed into the
volunteering, is an attractive option.
future. Volunteers are looking for volunteer opportu-
Merrill (2005), however, argues that in a time of decli-
nities with a definite beginning and a definite end rat-
ning civic engagement and loss of social networks,
her than the continuous, ongoing volunteer commit-
volunteering is one of the strongest mechanisms for
ment that has been more traditional in voluntary orga-
building communities and strengthening social capi-
nizations. Recognizing the need of adults to better
tal. Thinking about volunteer activities that are built
44 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Episodic Volunteering and Teens
around teams of workers, connecting the community
of security and offer resources that youth will have
to the classroom through service learning opportuni-
available to continue building upon over time. Simply
ties, offering activities that can engage entire families,
put, these assets make youth better people who are
and allowing cross-generation team designs all contri-
more prepared for life, and volunteer work contribu-
bute to building connections and engaging individuals
tes to the development and enhancement of these
in working together for the good of the community.
assets.
This community, she states, is the ultimate benefit
Young people today are interested in global issues and
rather than an initial requirement of volunteerism.
have been exposed to information much more broadly
The implication, then, is that while episodic voluntee-
than previous generations (Merrill, 2006). They are
ring is now relatively commonplace in the volunteer
interested in understanding the “big picture” and how
community, there are considerations as to just how
single activities contribute to the larger whole. Their
positive the shift toward short term service is over the
interest is in collective action and working collaborati-
long-run. Providing these individualized volunteer
vely to achieve common goals. Any organization inte-
opportunities may be a short term solution to helping
rested in engaging contemporary youth must have a
people manage their options better and remain invol-
web presence. Young people are comfortable with and
ved at some level, yet allowing individuals to rotate in
excited by technology.
and out without connecting with the “community”
Millennials is the reference name given to those born
may become a larger issue in the future when isola-
between 1979 and 2000 by those studying characteris-
tion and loss of social capital have become even more
tics of the various time periods, and those who are
real.
currently in their teen years are included in this era. This generation is characterized by widespread use of
Understanding Adolescents
technology and these teens are most comfortable
Working with adolescents can bring unique challenges
when multitasking (United Way of America, 2007).
for those managing volunteer organizations or pro-
They have been involved with structured play groups
grams. The teen years are marked by dramatic
and day care settings from early childhood, but unlike
growth, physical maturity, and an increasing interest
Generation X, these children are accustomed to
in friends and long-term relationships (Safrit, Scheer &
having their parents very involved in their lives. This
King, 2001). Emotionally, teens are developing a sense
generation is seen as similar to their World War II
of moral reasoning and are able to think both abstract-
aged grandparents of the Traditional Generation in
ly and concretely. In fact, teens are developing three
terms of holding conservative values and being social-
unique types of autonomy during the adolescent years
ly engaged. This generation, sometimes referred to as
(Zeldin, McDaniel, Topitzes, & Calvert, 2000). The
Generation Y, is characterized by being individualis-
first type of autonomy is emotional autonomy (chan-
tic, though group-oriented and by being ambitious,
ges in personal relationships), second is behavioral
while not entirely focused (Stefaniak & Vetter, 2007).
autonomy (making and following through on individu-
They expect a great deal in the way of assistance and
al decisions) and third is moral autonomy (struggling
mentoring from their bosses and managers as they
with a personal set of principles about right and
work toward established professional and personal
wrong). These components of development are
goals.
strengthened through positive youth development
Generation Y is further characterized by an optimistic
activities and through building social networks to sup-
outlook on the future and a realistic approach to the
port individual growth.
present (Jopling, 2004). They exhibit a strong work ethic, but it is important for these young people to
Developing internal and external assets during this
understand the reasons for the work; they do not like
phase of the life cycle can be a key to success in later
taking blind orders. This group enjoys seeing how
life (Benson, Galbraith & Espeland, 1998). These 40
they make a difference with their work. They are inte-
assets, identified by the Search Institute, provide a
rested in quick responses, having grown up with
strong foundation and can create positive influences
instant messaging and e-mail, so concise messages fil-
on the decisions made by youth. They provide a sense
led with action words will garner better responses.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 45
These teens are more tolerant of differences than any
belonging and self-esteem, better academic perfor-
before them, respecting each person’s individuality
mance, and a reduced rate of participation in harmful
(Merrill, 2005). They are looking for active work that
activities (Scales & Roehlkepartain, 2004). To be consi-
begins instantly and is meaningful, fun and exciting.
dered a quality service learning experience, Toppe (2005) discusses the concept as service that lasts for a
American teens report spending an average of more
minimum of one semester and involves the student in
than three waking hours per day “alone,” which is
all aspects, from planning to evaluating the experien-
more time than they report spending with their fami-
ce. This, according to Handy and Brudney (2007),
lies and friends. Schneider and Stevenson (1999) attri-
creates a situation in which the cost for service lear-
bute much of this to smaller family sizes, dual-income
ning is high, with inexperienced students requiring
families, and increased divorce rates. Putnam (2000)
closer supervision as they build skills through this
suggests that this trend toward spending so much time
learning opportunity. With this reality, many volun-
in social isolation is contributing to increasing suicide
teer organizations focus on the episodic support provi-
and depression among young people.
ded through days of service and shorter term commit-
The challenges of engaging teens in service through
ments rather than invest the resources required to
voluntary organizations are related to the factors gene-
build strong, quality service learning programs.
rally inherent in managing volunteer administration tasks, with the added complication of adolescence.
Youth who are engaged in service gain experience in
Designing age-appropriate, skill-building, and appe-
communicating with others, develop social networks,
aling tasks for teens can be more than some volunteer-
and begin to see themselves as contributing members
driven organizations are equipped to manage. Yet,
of society (Kenny & Gallagher, 2003). Volunteer activi-
many are successfully reaching youth through volun-
ties allow youth to explore career paths, to observe
teer service opportunities.
behaviors of key leaders and to learn from adults in the community. Participating in service also provides
Youth Engaged in Service
an opportunity for youth to build relationships with
More than 55% of America’s population between the
caring adults outside their families.
ages of 12 and 18 reported participating in volunteer
Teens are more interested in volunteer activities in
activities, according to 2005 survey data (Corporation
which they have some decision-making authority
for National and Community Service, 2005). This is
(Safrit, Scheer & King, 2001). Such activities as canned
twice the rate of volunteer activity reported by the
food drives, delivering meals or groceries to families
adult population (29%). It is noteworthy that while
in need, or tutoring children in after-school programs
adults reported volunteering an average of 52 hours
are all age-appropriate examples of service projects for
per year, teens reported an average of 29 hours of vol-
teens. According to Junck (2004), successful service
unteer activity per year.
learning programs that connect youth to volunteer
Involving teens in service is sometimes intimidating
opportunities and then to the larger community inclu-
for administrators of volunteer programs (Safrit,
de a focus on an identified community need rather
2002). The social stereotype of teens as rebellious and
than service for the sake of service. Other factors for
nonconforming, and a subconscious expectation that
success included being student-driven, utilizing
teens lack the needed knowledge and skills to suc-
teamwork for accomplishing the task, and involving
ceed, both contribute to a hesitation to engaging youth
adults as mentors and advisors available to assist the
in meaningful roles in voluntary organizations.
students with their work.
Evidence indicates that youth participation in service projects and service-learning activities fosters an ethic
Research indicates a strong correlation between youth
of service that contributes to participation in volun-
engagement in service and parents who volunteer.
teer activities throughout the lifespan (Golombek,
Johnson-Coffey (1997) states that creating opportuni-
2006). Engaging teens in meaningful service also
ties for family volunteering leads to children who
results in positive behavior outcomes, connecting
grow into adult volunteers. Her conclusion is that it
their contribution of skills to an increased sense of
becomes a cycle of involvement and interest that con-
46 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Episodic Volunteering and Teens
tinues and is passed from one generation to the next.
others. They also indicated gaining satisfaction from
In fact, a 2002 Independent Sector study (Toppe &
helping others and said that they developed leadership
Michel) reveals that, “Americans who began giving
skills through participating in service activities.
and volunteering as youth are more giving of their
Involvement of youth in service contributes to at least
time and money as adults. This pattern holds regard-
three developmental areas for youth (Sherman, 2002).
less of income or age group” (p.7). Young people typi-
First, the individual young person grows, develops
cally are involved in partnership with adults as advis-
and changes by learning new skills, meeting new
ors, supervisors, and in other support roles as they
people to create new social networks, and by addres-
engage in community service activities. The research
sing issues of concern to create change. Next, organi-
supports that this adult involvement, whether a
zations change as young people become involved in
parent or other adult role model, plays a crucial role in
governance structures and take on leadership roles in
building a lifelong commitment to volunteerism for
partnership with adults involved in the activities of
teens.
the organization. Finally the community can be dra-
Scannell and Roberts (1994) report that effective teen-
matically changed as new policies are created, new
adult partnerships in community service programs are
projects are accomplished, and new leaders step into
characterized by: 1) reciprocity (balanced relations-
key roles to impact the larger community.
hips between young and old); 2) common, valued contributions (working together on something of value in
Millennials are volunteering at astonishing rates in
their community); 3) reflection (time to examine the
America. Howe & Strauss (2005) report that 30 per-
service and the relationships); 4) partnerships (shared
cent of students in Grades 6-12 (ages 12-18) indicate
vision and collaboration); and 5) preparation and sup-
that they volunteer more than 80 hours per year, with
port (value of involving young and old from design,
93 percent indicating that they anticipate being volun-
implementation all the way through to evaluation).
teers as adults. Additionally, 76 percent indicate that
Data reported from a three-year study by Christensen,
their parents volunteer. The authors indicated that
Perry and Littlepage (2005), confirm that when teens
these ‘junior citizens’ would be a very strong political
are involved in single days of service, the most
force in the very near future.
successful projects and experiences were those in
Teen motivations to serve are as varied as adult moti-
which the teens were involved throughout the process
vations. They are seeking opportunities to apply
and where true partnerships between youth and
newly learned skills to help in building a resume for
adults were developed.
future employment (Morgan, 2001). Youth are looking
Pancer, Rose-Krasnor & Loiselle (2002) state that youth
for social opportunities with community groups, and
engagement relates to the young person’s connection
they are looking for challenging activities to help alle-
to the larger community through “enjoyed absorption”
viate boredom (Digeronimo, 1995). Teens are excited
(p.48) in activities that are sustained over time. This
about sharing personal interests with others and want
engagement results in youth who develop healthy con-
to meet people with similar interests, in addition to
nections or relationships to others, who show a reduc-
fulfilling school requirements for service.
tion in risk behaviors and who show an increase in
Helping teens to become involved as volunteers may
positive activity. At the same time, the authors report,
contribute to a more involved citizenry of adults as
the community benefits from the energy, creativity
these youth mature into adults who are more actively
and values that teens infuse into their activities.
engaged in their communities through voluntary efforts. Meijs, Ten Hoorn and Brudney (2006) argue
Independent Sector (1996) indicates that youth self-
that exposing youth to volunteer service, regardless of
reported the following benefits about what teens gain
the motivation, can contribute positively to building a
from participating in volunteer service. Teens indica-
cadre of skilled, interested, passionate volunteers for
ted that they learned to respect others, to be respectful
the future. Their suggestion is to create a variety of
and kind, to get along with others, to understand
service opportunities and some flexibility into volun-
people who are different, how to relate to younger
teer program designs to help entice individuals to
children, new skills and to be more patient with
become involved. They indicate that creating these
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 47
episodic service opportunities will have a long term
luate the days of service may contribute to a renewal
impact of increasing the supply of volunteers to fill
of interest in the organization. Further longitudinal
service needs, both now and in the future.
research to ascertain whether the partnership with fraternal service or civic organizations in these youth
Conclusions, Recommendations &
days of service events actually results in increased
Implications for Research
participation would provide some support for contin-
Understanding that teens need meaningful engage-
uing this approach to youth engagement. At a time
ment in voluntary activities to develop both internal
when “joining” is considered something that the elder-
and external assets, and looking at the existing
ly and the retired do in their leisure, if indeed foste-
research about volunteer engagement in community
ring the ethic of service and helping young people be
organizations, there are some obvious dichotomies to
more aware of the benefits to belonging to the social
consider. Research on adolescents reveals that youth
network created by these organizations, then there
need sustained involvement and strong relationships
would be proven value in making this approach a
with adults outside their families to develop some of
“best practice” for voluntary agencies.
these assets, yet in working to design episodic volunteer opportunities, volunteer administrators are limi-
Helping administrators of volunteer programs work
ting the teens’ opportunities to develop these rela-
through the stereotypes about teens serving as volun-
tionships and not connecting the young people to the
teers continues to be a challenge (Safrit, Edwards &
organization through these experiences. In situations
Flood, 2005). Recognizing the energy and creativity of
where youth are participating in service activities
teens, and creating a balance with their needs for
through other formalized organizations, like 4-H
social interaction and skill-building opportunities can
clubs, scouts, or faith-based groups, these relations-
be overwhelming when added to the other demands
hips exist prior to the service activity and will conti-
of the administrative job of managing volunteers.
nue long after the “day of service” is completed.
Teens remain largely untapped as a source for volun-
Otherwise, the youth are not involved through these
teer involvement. Research indicates that only five
singularly focused volunteer activities to build the
percent of youth volunteer because of school require-
kinds of relationships that contribute to connected-
ments, thus indicating that many more are involved
ness.
because they desire the opportunity (Corporation for National and Community Service, 2005). Better
Involving youth in the planning phase of the service
understanding the real motives that drive teens to
design can be one solution to helping foster the rela-
serve their communities can only enhance their enga-
tionship building and the leadership focus that could
gement in voluntary organizations.
contribute to a more meaningful volunteer experience in these settings. Incorporating a process for youth to
With research supporting the concept of youth enga-
serve on an advisory or planning committee to deve-
gement leading to an ethic of service, particularly
lop multiple “days of service” so that it becomes a
when supported by adults with whom the youth have
more continuous opportunity may also help to strengt-
close relationships (Independent Sector, 2002), there
hen the experience.
are additional research questions about the degree to which the types of service in which they are engaged
Christensen, Perry and Littlepage (2005) conclude
is relevant. While the research reveals that involving
from their research concerning single days of service
youth in service translates into adults who are enga-
and increased participation in fraternal service organi-
ged in service, there were no specifics to help answer
zations, that such days of service contribute to the
the question of how many “single day of service” acti-
youth ethic of service and also raise the visibility and
vities needed to be connected to create positive outco-
positive attitudes toward the service organizations.
mes. Is it reasonable to think that involving youth in
Logically, then, it seems that in order to insure conti-
just one or two such experiences will equate to adults
nued participation in service organizations, partnering
who have a lifelong ethic of service? Does it take five
with these organizations to plan, implement and eva-
such experiences to create results, or will two expe-
48 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Episodic Volunteering and Teens
riences be enough to create a habit of volunteering?
me adults who are not engaged in the larger communi-
Does this service ideally occur with a fixed group of
ty because we have not helped them realize the criti-
peers or does it affect the outcome if the group chan-
cality of personal involvement in social networks?
ges from one activity to the next? Answers to these
Will exposure to days of service and episodic volun-
and other similar questions could help volunteer
teer activity be enough to foster an ethic of service for
administrators create service opportunities that are
teens as they grow into adulthood and make decisions
more meaningful to the participants, and that create
about engaging (or not engaging) in communities
greater impact for the long-run.
through service? What specific types of service,
In Bowling Alone, Putnam (2000) points to a decline in
during the teen years, most contributes to active enga-
civic engagement and volunteerism as a consequence
gement in voluntary work as an adult? What adjust-
of moving away from community, and research shows
ments must voluntary organizations make to create
that a young person with at least one parent who
longer-term, ongoing volunteer opportunities more
volunteers is nearly three times more likely to engage
attractive to teens and young adults?
in volunteer activity regularly (Corporation for National and Community Service, 2005). Recognizing
What it comes to in the final analysis is whether we
this conundrum, are young people seeing their role
are doing our teens a disservice by making episodic
models volunteer so that they learn about the value, or
volunteering too attractive. Weber (2005) challenges
some might say the responsibility, of voluntary servi-
voluntary organizations to pay attention to trends and
ce? Or are volunteer administrators creating “easier”
changes in society. These changes, he argues, will
options so that citizens can continue to find even more
affect the community’s expectations, will alter the
time to be alone and isolated from their communities?
way in which individuals serve, and may ultimately impact the goals of the organization. Are we too quick-
As administrators of volunteer programs, are we con-
ly accepting episodic volunteering as the best way to
tributing to the erosion of community by completely
involve youth volunteers and setting an example of
redesigning volunteer opportunities so that individu-
instant gratification that may prevent their participa-
als can move into and out of our organizations without
tion in long-term assignments in the future?
ever connecting to others or to our causes? In provi-
The implications for creating the ideal mix of tradi-
ding meaningful, short-term engagement as the prima-
tional, ongoing volunteer opportunities with the avai-
ry opportunity for volunteer engagement for teens,
lability of episodic volunteer activities will be critical
are we unintentionally sending a message that long-
for the continued success of volunteer programs
term commitment is not important? Will teens beco-
around the world.
References Benson, P.L., Galbraith, J. & Espeland, P. (1998). What teens need to succeed: Proven, practical ways to shape your own future. Minneapolis, MN: Free Spirit Publishing. Christensen, R.D., Perry, J.L. & Littlepage, L. (2005). Making a difference in a day: An assessment of “Join Hands Day.” The Journal of Volunteer Administration, 23(4), 23-30. Corporation for National Service (2005). Building active citizens: The role of social institutions in teen volunteering. Brief 1 in the Youth Helping America Series, Washington, DC. Retrieved June 10, 2007 from http://www.nationalservice.gov/pdf/05_1130_YHA_study.pdf Digeronimo, T. (1995). A student’s guide to volunteering. Franklin Lakes, NJ: Career Press, Inc. Edwards, H.C. (2003). North Carolina 4-H youth development agents’ perceptions of organizational effectiveness in the utilization of volunteers, particularly episodic volunteers. Raleigh, NC: NC State University. Graff, L.L. & Reed, P.B. (2007). Canada who cares? The Graff-Reed conversations. Retrieved June 1, 2007 from http://www.canadawhocares.ca/index.html Golombek, S.B. (2006). National youth service day: A youth development strategy. Journal of Youth Development,
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 49
1(1). Retrieved June 8, 2006, from http://www.nae4ha/org/directory/jyd/jyd_article.aspx?id=de3fl73b-f7 Handy, F. & Brudney, J.L. (2007). When to use volunteer labor resources? An organizational analysis for nonprofit management. Vrijwillige Inzet Onderzocht [Voluntary Effort Studied], vol. 4, supplement, pp. 91-100. Howe, N. & Strauss, W. (2005). Generation Give and give and give. USA WEEKEND Magazine. Retrieved April 27, 2005 from http://www.usaweekend.com/05_issues/050424/050424teen_survey.html Hustinx, L. & Lammertyn, R. (2003). Collective and reflexive styles of volunteering: A sociological modernization perspective. Voluntas: International Journal of voluntary and nonprofit Organizations 14(2). Independent Sector (1996). Volunteering and giving among American teenagers 12 to 17 years of age. Washington, DC: author. Johnson-Coffcy, G.C. (1997). Trends in volunteerism. The Bottom Line: Managing Library Finances 10(2), pp 60-64. Jopling, J. (2004). Understanding generations. Charleston, WV:West Virginia University Cooperative Extension. Junck, L. (2004). Gifted students serving their communities. The Journal of Volunteer Administration, 22(2), 43-48. Kenny, M.E. & Gallagher, L.A. (2003). Teenagers and community service: A guide to the issues. Westport, CT: Praeger Publishers. Kitchen, S., Michaelson, J., Wood, N. and John, P. (2006). 2005 Citizenship survey: Active communities topic report. London: Department for Communities and Local Government. Macduff, N. (1991). Episodic volunteering. Walla Walla, WA: MBA Publishing. Macduff, N. (2005). Societal changes and the rise of the episodic volunteer. Brudney, J. (ed) Emerging areas of volunteering. ARNOVA Occasional Paper Series 1(2), p 49-61. Indianapolis, IN: ARNOVA. Meijs, L.C.P.M., Ten Hoorn, E.M., & Brudney, J.L. (2006). Improving societal use of human resources: From employability to volunteerability. Voluntary Action: The Journal of the Institute for Volunteeriing Research, 8(2), pp. 36-54. Merrill, M. (2006). Engaging youth volunteers. Retrieved June 10, 2007 from http://www.merrillassociates.com/topic/2006/02/engaging-youth-volunteers/ Merrill, M. (2005). The community building potential of volunteerism. Retrieved June 10, 2007 from http://www.merrillassociates.com/topic/2005/02/the-community-building-potential-of-volunteerism/ Merrill, M. (2005). Call them Gen Y or Millennials: They deserve our attention. Retrieved May 14, 2007 from http://www.merrillassociates.com/topic/2005/05/call-them-gen-y-or-millennials/ Morgan, D. (2001). Volunteering - its place in community capacity building. Paper delivered at Museums Australia Queensland State Conference, September 15-16, 2001. Retrieved June 10, 2007 from http://www.map.org.au/programs/conf01/proceedings/dimorgan_print.html Paine, A.E, Malmersjo, G., & Stubbe, W. (2007). Short term volunteering: A blessing or a curse? Vrijwillige Inzet Onderzocht [Voluntary Effort Studied], vol. 4, supplement, pp. 101-110. Pancer, S.M., Rose-Krasnor, L., & Loiselle, L.D. (2002). Youth conferences as a context for engagement. New Directions for Youth Development, No. 96, Winter 2002. Putnam, R.D. (2000). Bowling alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Safrit, R.D., Edwards, H.C., Flood, R.W. (2005). Using the web to train and support teen volunteers: An initial assessment of the North Carolina TRY-IT! (Teens Reaching Youth through Innovative Teams) program. The Journal of Volunteer Administration, 23(4), 41-47. Safrit, R.D. (2002). Developing effective teen-adult partnerships through volunteerism: Strengthening empathy, engagement, empowerment, and enrichment. The Journal of Volunteer Administration, 20(4), 21-26. Safrit, R.D., Scheer, S.D., and King, J.E. (2001). Understanding “Seasons of service”: Promoting volunteerism across the life span. The Journal of Volunteer Administration, 19(3), 15-21. Safrit, R.D. & Merrill, M. (2000). Management implications of contemporary trends in voluntarism in the United States and Canada. Voluntary Action: The Journal of the Institute for Volunteering Research, 3(1), 73-88. Scales, P. & Roehlkepartain, E. (2004). Community service and service learning in US public schools; Findings from a national survey, MN: NYLC. Scannell, T., & Roberts, A. (1994). Young and old serving together: Meeting community needs through intergenerational partnerships. Washington, DC: Generations United, Corporation for National and Community Service.
50 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Episodic Volunteering and Teens
Schneider, B., & Stevenson, D. (1999). The ambitious generation: America’s teenagers, motivated but directionless. New Haven, CT: Yale University Press. Sherman, R.F. (2002). Building young people’s public lives: One foundation’s strategy. New Directions for Youth Development, No. 96, Winter 2002. Stefaniak, A. & Vetter, C. (2007). Black hole or window of opportunity? Understanding the generation gap in today’s workplace. Salt Lake City, UT: Center for Public Policy & Administration, University of Utah. Retrieved May 14, 2007 from http://www.cppa.utah.edu Toppe, C. & Michel, J. (2002). Engaging youth in lifelong service: Findings and recommendations for encouraging a tradition of voluntary effort among America’s youth. Washington, DC: Independent Sector. Toppe, C.M, Kirsch, A.D. & Michel, J. (2002). Giving and volunteering in the United States 2001: Findings from a national survey. Washington, DC: Independent Sector. United Way of America (2007). Building relationships with generations X & Y. Retrieved May 14, 2007 from http://national.unitedway.org/research/generationsXY.cfm Volunteering and Giving Among American Teenagers 12 to 17 Years of Age (1996). Washington, DC: Independent Sector. Weber, G. (2006). Volunteerism: the unfinished miracle. Keynote address to the 10th IAVE Asia-Pacific regional volunteer conference, 2005. The International Journal of Volunteer Administration, XXIV(1). Retrieved June 10, 2007 from http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO1/IJOVA_VOL24_NO1_Unfinished_Miracle_George_Weber.pdf Zeldin, S., McDaniel, A.K., Topitzes, D., & Calvert, M. (2000). Youth in decision-making: A study on the impacts of youth on adults and organizations. Madison, WI: University of Wisconsin and National 4-H Council.Kopstukken en maatschappelijk betrokken ondernemen.
52 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
5
Bekende Nederlanders als ambassadeur: image boost of nobel vrijwilligerswerk?
plaatsbepaling De laatste jaren groeit het aantal Bekende Nederlanders dat zich voor goede
Marius Ernsting,
doelen wil inzetten. De auteurs van dit artikel stellen zelfs dat we van een
voorzitter van Vereniging NOV
booming business kunnen spreken. Ze vragen zich af of een ambassadeurschap van een Bekende Nederlander als een vorm van maatschappelijk betrokken ondernemen kan worden gezien, of zelfs als vrijwilligerswerk. Om een antwoord op deze vragen te vinden zou ik zeggen ‘lees het artikel’ en bezie of u het met de conclusies van de schrijvers eens bent. Ze lichten in een prettige schrijfstijl een tipje van de sluier. Sinds een aantal jaren heeft Vereniging NOV, waar ik voorzitter van ben, ook het concept ‘BN-ambassadeurschap’ ontdekt. Redenen om met een ambassadeurschap te gaan werken zijn ten eerste, het sinds jaar en dag gedegen, goede imago van vrijwillige inzet. Iedereen is vóór vrijwilligerswerk, maar investeren in vrijwillige inzet is daarmee nog geen feit. Uit het onderzoek van Braun en Meijs blijkt dat vooral de communicatiewaarde die een BN’er met zich meebrengt als een groot voordeel wordt gezien. Dat geldt dus zeker ook voor Vereniging NOV. Ten tweede zie ik het BN-ambassadeurschap als een vehikel om goede doelen te koppelen aan gewone mensen. Doordat de BN’er mensen aanspreekt die normaal gesproken moeilijk zijn te bereiken voor goede doelen, werken we ook weer aan een beter imago van vrijwilligerswerk. Dit constateren de onderzoekers ook in hun artikel. Maar hoe lukte het ons nu om deze ambassadeurs te strikken? Wij liepen aan tegen het feit dat vrijwillige inzet lastig communiceert. BN’ers willen graag dat hun naam aan goede doelen verbonden wordt, maar vrijwillige inzet is erg breed en algemeen. Daarom hebben we besloten om ambassadeurs aan te trekken die zelf uit verschillende sectoren komen. We hebben zeven ambassadeurs aan ons weten te binden: Alexander Rinnooy Kan, Jacques van der Tak, Sjaak Bral, Mohamed Sini, Lucille Werner, Bram Troost en Willem Lageweg. Het geeft ons toegang tot netwerken waar we anders moeilijk in waren gekomen. Het geeft inspiratie en energie, omdat onze ambassadeurs leuke en vernieuwende ideeën hebben hoe vrijwillige inzet bijvoorbeeld ook voor jongeren aantrekkelijk kan worden, of hoe vrijwillige inzet op het netvlies van burgemeesters komt te staan. Het is goed om eens een artikel te lezen dat vanuit een wetenschappelijke invalshoek het fenomeen BN-ambassadeurschap belicht. Heel herkenbaar voor ons, maar het dwingt je als organisatie ook om eens kritisch te kijken naar je activiteiten in het kader van de ambassadeurs. Bovendien geeft het ook nieuwe mogelijkheden weer hoe wij met het fenomeen BN-ambassaseurs om kunnen gaan.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 53
Bekende Nederlanders als ambassadeur: image boost of nobel vrijwilligerswerk?
5 Prof. dr. Lucas C.P.M. Meijs Drs. Joost Braun
De charitatieve sector in Nederland is de laatste jaren
het goede doel? Zouden wij het in Nederland accepte-
hard gegroeid. Individuele lokale initiatieven, maar
ren wanneer een bekende Nederlander (soms zeer
ook landelijke inzamelacties van bestaande of nieuwe
grote bedragen) betaald krijgt voor zijn charitatieve
goede doelen organisaties ontvangen veel aandacht.
inspanningen? Moeten we de Bekende Nederlander
Een relatief nieuw wapen in de strijd om de aandacht
beschouwen als een merk, aangezien de commerciële
van de consument is de Bekende Nederlander. Sinds
belangen ruimschoots aanwezig zijn, of gaat het hier
Paul van Vliet in 1992 officieel ambassadeur is gewor-
om een betrokken burger die ‘toevallig’ in staat is
den van Unicef heeft dit voorbeeld veel navolging
zijn/haar bekendheid te gebruiken voor het goede
opgeleverd. Marco Borsato & War Child, Inge de
doel? Als Marco Borsato geen Bekende Nederlander
Bruijn & KiKa en Isa Hoes & Kinderstem: het zijn
was geweest, had hij zich dan ook zo ingespannen
slechts enkele voorbeelden van de lange lijst bekende
voor War Child? Zijn er verschillen tussen ‘beginnen-
Nederlanders die zich de laatste jaren hebben gestort
de’ en ‘gearriveerde’ sterren? Kortom, genoeg intuïtie-
op het in dienst stellen van hun bekendheid voor het
ve vragen om een onderzoek te beginnen.
goede doel, en deze lijst groeit nog steeds (zie bijlage 1, lijst van eind 2006). Er mag daarom gerust worden
In dit artikel analyseren wij dit fenomeen vanuit het
gesteld dat het hier booming business betreft.
perspectief van maatschappelijk betrokken ondernemen. In dit perspectief beschouwen wij BN’ers als een
Een niet eenduidige booming business, overigens.
bedrijf. De ambassadeursfunctie is dan een invulling
Onderzoek van Scompany laat zien dat 90% van de
van maatschappelijk betrokken ondernemen (Meijs en
consument bekend is met het fenomeen van de
Van der Voort, 2004). Deze invulling is bijna per
Bekende Nederlander als ambassadeur van het goede
definitie gebaseerd op in ieder geval een gift in tijd,
doel, maar dat tegelijkertijd meer dan 40% geen idee
dus indien onbetaald, een vorm van vrijwillige inzet.
heeft wat die taken nu eigenlijk inhouden. 60% Geeft
Echter, het betreft wel een vorm van vrijwillige inzet
aan de Bekende Nederlander in zijn of haar werk-
waarbij de opbrengst voor de vrijwilliger (de BN’er)
zaamheden oprecht te vinden, 40% is het dus hier niet
duidelijk is (bijvoorbeeld laden van eigen naamsbe-
mee eens of weet het niet (Knols, 2006). Zo kan de
kendheid en imago, persoonlijke ontwikkeling of
vraag worden gesteld of een bekende Nederlander zijn
‘license to operate’-motieven om erbij te horen), ter-
commerciële belang en license to operate legitimeert
wijl de investering vanuit de BN’er onduidelijk is. De
door tegelijkertijd zijn bekendheid in te zetten voor
netto-kostenbenadering (kosten minus baten) van de
54 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bekende Nederlanders als ambassadeur
beleving van vrijwilligerswerk (de publieke perceptie
Maatschappelijk betrokken ondernemen:
vindt een situatie met hogere netto-kosten meer vrij-
de relatie tussen de Bekende Nederlander en
willigerwerk) geeft dan aan dat niet iedereen dit als
het goede doel
vrijwilligerswerk zal zien (Handy et al., 2000; Meijs et
De relatie tussen een bekende Nederlander en een
al., 2003). De vraagstelling van dit artikel is daarmee:
maatschappelijke organisatie lijkt veel op het maat-
Kan een BN’er ambassadeurschap worden gezien
schappelijk betrokken ondernemen (MBO) van bedrij-
als een uiting van maatschappelijk betrokken
ven (Meijs en Van der Voort, 2004). Onze aanname is
ondernemen en daarmee dus als (werknemers)-
dat BN’ers niet zozeer meer individuen zijn, maar
vrijwilligerswerk?
vooral een merk dat bedrijfsmatig wordt ingezet. Maatschappelijk betrokken ondernemen is de concre-
Hoewel er meer dan genoeg ambassadeurschappen
te invulling van maatschappelijk verantwoord onder-
zijn, blijkt het erg ingewikkeld te zijn om hiernaar
nemen, waarbij een bedrijf (organisaties in) de lokale
empirisch onderzoek te doen bij de BN’ers en de orga-
samenleving ondersteunt. De inspanningen van de
nisaties. Er wordt een moeilijk te slechten muur van
Bekende Nederlanders binnen een ambassadeurschap
zwijgzaamheid, ‘geen tijd’ en ‘geen interesse’ opge-
kan geanalyseerd worden aan de hand van het 5M-
trokken. De oorspronkelijke opzet om te kijken naar
model (Meijs en Van der Voort, 2005): maatschappelijk
motieven van BN’ers om ambassadeur te worden en
betrokken bedrijven investeren een combinatie van 5
het verloop van hun ambassadeurcarrières, is daarom
M’s: Munten, Mensen, Middelen, Media en Massa.
snel verlaten. Uiteindelijk is bij het onderzoek gebruik gemaakt van meerdere onderzoeksmethoden. Met veel moeite zijn uiteindelijk 12 maatschappelijke organisaties en één BN’er bereid gevonden aan het onderzoek mee te werken. Om deze beperkte deelname te compenseren, is gekozen voor een benadering vanuit verschillende invalshoeken en met verschillende ins-
1. Munten: het geven van geld als donatie of als sponsoring. 2. Mensen: het geven van tijd en kennis van medewerkers. 3. Middelen: gaat om het geven van bijvoorbeeld computers, meubilair, kopieën of accommodatie.
trumenten om de wederkerige relatie te kunnen ana-
4. Media: verwijst naar de mogelijkheid om, ‘meelif-
lyseren. Het onderzoek is gebaseerd op de 13 inter-
tend’ op de communicatie van het bedrijf, te com-
views (verschillend in omvang als gevolg van de ‘wei-
municeren over de maatschappelijke organisatie.
gerachtigheid’ van de respondenten), een intensieve
5. Massa: verwijst naar de mogelijkheden die ontstaan
internetanalyse van websites en een focusgroep met
als een bedrijf meewerkt om bijvoorbeeld de aan-
‘consumenten’. Het betreft dus duidelijk een explora-
dacht te trekken van landelijke media, het lokale
tief onderzoek dat vraagt om nadere empirische uit-
overheidsbestuur of grote fondsen.
werking, waarschijnlijk pas als het veld meer open is. De ambassadeursfunctie bestaat uit een investering De opbouw van het artikel is als volgt.
vanuit de BN’er van mensen, media en massa die zich
Allereerst wordt ingegaan op de relatie tussen de
bijvoorbeeld via extra fondsenwerving aan het goede
Bekende Nederlander en de maatschappelijke organi-
doel laat uitbetalen in munten1. Mensen bestaat uit de
satie vanuit het perspectief van maatschappelijk
concrete tijdinvestering van de BN’er. In de meeste
betrokken ondernemen, waarbij tevens wordt geke-
gevallen is deze niet heel erg omvangrijk en wordt het
ken naar de voordelen en risico’s voor beide partijen.
ingevuld met het geven van enkele interviews en het
In het tweede gedeelte van dit artikel wordt gekeken
aanwezig zijn op belangrijke momenten. Goede doe-
naar de beleving van vrijwilligerswerk in relatie tot dit
len maken hierover afspraken met de Bekende Neder-
fenomeen. Kunnen we de inspanningen van de
lander zodat voor beide partijen duidelijk is, hoe vaak,
Bekende Nederlander hierin typeren als vrijwilligers-
wanneer en met welk doel hun inzet kan worden
werk? Afsluitend wordt naast conclusies een aantal
gevraagd2.
onderzoekslijnen voor de toekomst gepresenteerd.
1 Wij hebben niet gekeken naar het openbaar geven van geld door BN’ers. 2 Volgens veel non-profitorganisaties paste een interview in het kader van dit onderzoek niet in de gemaakte (tijd)afspraken.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 55
Media en massa vormen echter het belangrijkste
deurschap is, dat voor het goede doel door middel van
bestanddeel van de ambassadeursfunctie. Media is de
de ambassadeur deuren sneller open gaan. Het goede
aandacht voor het goede doel zodra de BN’er daarnaar
doel profiteert van het netwerk van de ambassadeur.
verwijst in bijvoorbeeld interviews, tijdens optredens
Dit werkt natuurlijk ook andersom wanneer ter ere
of op websites. De unieke positie van de BN’er maakt
van Angelina Jolie, wanneer zij zich aanbiedt als
het mogelijk om met een beperkte investering van
(potentieel) ambassadeur voor de UNHCR, een diner
mensen (en munten) een grote opbrengst in media te
wordt georganiseerd door de Hoge Commissaris (Van
krijgen. Massa ontstaat wanneer er met het inzetten
der Wal, 2007).
van de reputatie en de beroemdheid van de BN’er
Bij de inzet van media is de kans op het optreden van
nieuwe mogelijkheden ontstaan. Massa heeft verschil-
wederzijds voordeel het grootst. Bekende Nederlan-
lende componenten. Ten eerste de reputatie van de
ders zijn afhankelijk van media-aandacht en moeten
BN’er die afstraalt op de organisatie (en natuurlijk
dus regelmatig wat te melden hebben waarvoor het
andersom). De tweede component is dat door de com-
goede doel op een natuurlijke manier kan zorgen.
binatie met de Bekende Nederlander er deuren
Duidelijk voorbeeld hiervan zijn de reizen die goede
opgaan die anders gesloten blijven. Dat is bijvoorbeeld
doelen organiseren om de (potentiële) donateurs te
duidelijk bij een programma zoals de Uitdaging of
laten zien waar de geworven gelden aan worden
Hart in Actie. Maar er zijn ook grote sponsoracties
besteed. Bekende Nederlanders gaan zo vanuit hun
voor War Child gehouden op basisscholen, met als
ambassadeursfunctie naar afgelegen gebieden waar
potentiële beloning een bezoek van Marco Borsato aan
het goede doel hulp verricht. Tegelijkertijd worden
de school die het meeste zou ophalen.
journalisten door het goede doel uitgenodigd om mee
Voor de uitvoering blijkt het belangrijk te zijn om de
te reizen en ter plaatse verslag te doen.
3
media en massaopbrengst los te koppelen van de tijdinvestering van de BN’er. BN’ers hebben, net zoals
Naast het communicatieaspect heeft de inzet van
eigenlijk iedereen, niet veel tijd. Dus het maken van
BN’ers binnen de marketingfunctie van het goede doel
een statement op de website of een leuk filmpje vergt
tevens als voordeel dat geloofwaardigheid wordt
slechts eenmalig weinig tijd van de BN’er, maar levert
gedeeld, het goede doel profiteert van de BN’er en
wel een continue stroom van media en massa. Al met
vice versa. Maathuis e.a. (2004) geven aan dat binnen
al een complexe relatie met wederzijdse belangen,
‘Brand Management’ geloofwaardigheid of credibility
voordelen en risico’s.
een zeer belangrijke karakteristiek van het merk is. De reputatie van de BN’er heeft daarbij (zeker als
De voor- en nadelen van een ambassadeurschap voor het
bestuurslid) potentieel waarde als waarborg (Handy,
goede doel en de BN’er
1995). Goede doelen organisaties zullen dus streven
Uit ons onderzoek lijkt vooral de communicatiewaar-
naar een samenwerking met een ‘A-merk BN’er’, aan-
de die een bekende Nederlander met zich meebrengt,
gezien dit hun eigen positionering ten opzichte van de
als een groot voordeel te worden gezien. Een celebrity
consument positief beïnvloedt. Het moet duidelijk
is meer dan andere mensen in staat om de aandacht
zijn dat beide partijen hier risico lopen. Het goede
van de consument vast te houden en de reclamebood-
doel wil niet als schaamlap dienen voor de Bekende
schap te onderscheiden (Miciak en Shanklin, 1994).
Nederlander die verkeerd in het nieuws komt, of is
De populariteit van de BN’er biedt het goede doel
geweest. De Bekende Nederlander wil geen lastige
tevens een extra medium richting de consument en
vragen krijgen over schandalen bij het goede doel.
biedt ook de mogelijkheid groepen aan te spreken die ‘normaal’ gesproken voor goede doelen moeilijk zijn
Daarnaast speelt de BN’er een grote rol in ‘Brand
te bereiken, bijvoorbeeld jongeren. Daarnaast is de
Recall’ of merkherkenning. Rossiter & Bellman (2005)
schaalgrootte die de Bekende Nederlander wat betreft
geven aan dat wanneer de behoefte ontstaat bij de
de aandacht en communicatie met zich meebrengt een
consument om op welke wijze dan ook bij te dragen
belangrijk voordeel voor het goede doel (de massa
aan een goede doelen organisatie, mensen zich gaan
dus). Een ander belangrijk voordeel van het ambassa-
afvragen welke organisaties bij hen bekend zijn. Een
3 Anekdotisch bewijs suggereert dat Het imiteren van het TV-programma De Uitdaging met Angela Groothuizen (1990) een duidelijke stimulerende rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van sociale teambuilding voor bedrijven.
56 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bekende Nederlanders als ambassadeur
‘stevige’ BN’er als ambassadeur kan er aan bijdragen
behulp waarvan de geschiktheid van een BN’er kan
dat organisaties eerder worden herkend. Rossiter &
worden bepaald als ambassadeur: het CESLIP presen-
Bellman (2005) hebben een model ontwikkeld met
ter model.
Figuur 1. The CESLIP presenter model (Rossiter & Bellman, 2005) PRESENTER CHARACTERISTIC
CONDITION
Celebrity?
Use a known-to-target celebrity when a large increase in brand recall is the objective (if it’s not, a celebrity will not hurt when used for other reasons below)
Expert
(Unconditional) Whether or not the presenter is a celebrity, the presenter must have an immediately evident “expertise” hook to the product or service, either as a technical expert or an expert user
Sincere?
A so-called real people presenter, who is not a celebrity, has to look Honest and make a sincere delivery of the message
Likeable?
The expert presenter should also be quite likable or, in the condition below ideal-similar
Ideal-similar?
The expert presenter should be similar to an ideal user if the product or service is socially conspicuous
Powerful?
The presenter should be powerful (authoritative-looking if a visual ad and an authoritative voice if an audio ad) if the message is a fear appeal
De expertfunctie is de meest belangrijke karakteris-
license to operate. Net zoals veel bedrijven worden
tiek in het model. BN’ers worden dan ook vaak als
BN’ers overspoeld door aanvragen van goede en maat-
expert ingezet en reizen mee naar verschillende loca-
schappelijke doelen. Net zoals veel bedrijven worden
ties waar de organisatie aan het werk is. Overigens,
ze daarbij vaak aangesproken op de opdracht om iets
zoals Rossiter en Bellman aangeven, expert kan ook
terug te geven aan de samenleving die het voor hen
redelijk ‘informeel’ zijn zoals met ‘ervaringsdeskun-
mogelijk maakt zoveel te verdienen en succesvol te
digheid’ of (authentieke) eigen betrokkenheid. Van
zijn. Door middel van hun inzet voor het goede doel
daaruit worden documentaires en reclamespots opge-
kunnen claims die bedreigend zijn voor hun commer-
nomen. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de
ciële inspanningen, worden voorkomen. Ze doen
BN’er als marketinginstrument voor het goede doel.
immers iets terug voor de maatschappij. Ten derde, de Human resource voordelen. Bij bedrijven gaat het
Wanneer we kijken naar de voordelen die een ambas-
daarbij om zowel het verhogen van de motivatie als de
sadeurschap met zich meebrengt voor de Bekende
verdere ontwikkeling van de medewerkers. Beide
Nederlander, kunnen we stellen dat deze, theoretisch
aspecten kunnen ook spelen bij BN’ers. Bij de ontwik-
gezien, in dezelfde drie clusters van voordelen zijn in
keling wordt een onderscheid gemaakt tussen persoon-
te delen als voor bedrijven bij MBO. Allereerst, en
lijke en professionele ontwikkeling. Persoonlijke ont-
waarschijnlijk heel belangrijk, reputatiewinst en
wikkeling is het zinvolle contact met een doelgroep4.
media-aandacht. De positieve mogelijkheden hiervan
Professionele ontwikkeling is bijvoorbeeld het kunnen
zijn duidelijk. Ten tweede, het veilig stellen van de
oefenen van noodzakelijke vaardigheden (competen-
4 Dit zou zoals bij werknemersvrijwilligerswerk kunnen leiden tot bijvoorbeeld een veranderende beeldvorming, horizonverbreding en zingeving.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 57
tieontwikkeling). Vooral dit laatste kan erg interessant
prima passen in de strategie van de Bekende
zijn voor (beginnende) BN’ers die bijvoorbeeld willen
Nederlander als maatschappelijk betrokken onderne-
leren presenteren en daarom een paar ‘gratis’ optre-
men (MBO). Daarmee kan dus, analoog aan de vraag die
dens doen, analoog aan de inzet van werknemersvrij-
in de praktijk regelmatig gesteld wordt aan bedrijven,
willigerswerk als competentieontwikkeling. Zoals
gevraagd worden of het oprecht vrijwilligerswerk is
aangegeven zijn deze voordelen momenteel nog ‘theo-
voor de goede zaak of dat de Bekende Nederlander zich
retisch’ omdat de BN’ers eigenlijk heel andere woor-
vanuit vooral bedrijfsbelang inzet voor een goed doel?
den gebruiken. Een analyse van websites van BN’ers en goede doelen laat zien dat ze bijna allemaal verwij-
Zoals aangegeven is het ons niet gelukt om BN’ers te
zen naar een morele verplichting om dergelijke dingen
interviewen over hun motivatie om ambassadeur te
te doen. Sommige BN’ers hebben een persoonlijke
zijn. De analyse of een ambassadeurschap vrijwilli-
band, bijvoorbeeld Nigel de Jong op de website van de
gerswerk kan en mag worden genoemd, is dan ook
Nierstichting: “Mijn moeder is vanaf haar veertiende
niet gebaseerd op de motivatie van de BN’er, maar op
nierpatiënt. Ik maak dus van heel dichtbij mee wat
de vier componenten van vrijwilligerswerk (Cnaan
voor ellende kan komen van een nierziekte. Ik sta
e.a., 1996).
daarom ook vierkant achter het supergoede werk van de Nierstichting (http://www.nierstichting.nl/actu-
De algemeen gangbare definitie van vrijwilligerswerk
eel/ambassadeurs/nigel/index_html).” Of Paula Udon-
in Nederland, opgesteld in de jaren ‘80 van de vorige
dek op de website van de Hersenstichting: “Mijn moe-
eeuw is nog steeds: ‘Werk dat onbetaald en onver-
der heeft enkele jaren geleden een tumor in haar
plicht wordt ten behoeve van anderen of van (de kwa-
hoofd gehad. Al pratende met de doktoren realiseer je
liteit van) de samenleving in het algemeen, in enig
je dan hoe weinig er eigenlijk bekend is over de herse-
georganiseerd verband’ (RMO, 1997, 46). Deze defini-
nen. En zelf kamp ik nog met de naweeën van een
tie bestaat uit interpretaties van de vier componenten
whiplash, nadat ik van de fiets ben gereden. Dan vind
uit het continuüm van Cnaan, Handy & Wadsworth
ik het noodzakelijk om de aandacht te vestigen op het
(1996), (1) de mate van keuzevrijheid (geen verplich-
werk van de Hersenstichting (http://www.hersenstich-
ting - mag afgedwongen worden); (2) de mate van
ting.nl/).” Andere BN’ers hebben een meer algemene
beloning (geen beloning - geldelijke beloning mag); (3)
relatie, zoals bijvoorbeeld Jamai Loman op de website
de mate van structuur (in georganiseerd verband -
van Doe Een Wens: “Ik vind het geweldig om me voor
individuele initiatieven); (4) de mate van externe
zo’n goed doel als Doe Een Wens in te mogen zetten en
gerichtheid (gericht op anderen of de bredere samen-
ben erg blij dat ze mij gevraagd hebben als ambassa-
leving - mag gericht zijn op eigenbelang). Dit betekent
deur. Ik hoop dat ik met mijn inzet ervoor kan zorgen
dus dat vrijwilligerswerk gaat van een ‘strenge’ naar
dat de Stichting nog meer wensen van zieke kinderen
een ‘soepele’ definitie, oftewel het is ‘a matter of deg-
laten vervullen (http://www.doeeenwens.nl/ambassa-
ree’ (Smith, 1981). Ook in Nederland speelt dit duide-
deur_jamai.html, 2 juli 2007).” Of Christijan Albers
lijk (zie Klein Hegeman en Kuperus, 2004). Bij het
voor Intermobiel: “Ik herken het belang van de sociale
ambassadeurschap van BN-ers moeten waarschijnlijk
contacten in het dagelijkse leven. Zonder sociale con-
alle vier componenten redelijk soepel geïnterpreteerd
tacten zou ik mijn beroep niet kunnen uitoefenen,
worden, al is het alleen maar dat de toegevoegde
want in de autosport zijn deze van groot belang
waarde van het ambassadeurschap ontstaat doordat
(http://www.intermobiel.com/viewpage.asp?pag_id=2
het allemaal openbaar is en bekend gemaakt wordt.
50, 2 juli 2007).”
Waar bedrijven nog kunnen besluiten dat ze ‘goed willen doen in stilte’ is dit, per definitie, onmogelijk voor
De Bekende Nederlander als
de ambassadeur.
(werknemer)vrijwilliger De inzet van een bekende Nederlander voor het goede
Allereerst de component ‘mate van keuzevrijheid’. Wij
doel is natuurlijk een goede zaak. Maar is er nu sprake
stellen dat de keuze van een BN’er minder vrij is dan
van vrijwilligerswerk? Uit bedrijfsmatig oogpunt beke-
die van de gemiddelde Nederlander. Allereerst leidt de
ken zou de inzet voor een goede doelen organisatie
waarschijnlijk opkomende ‘peer pressure’ tussen
58 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bekende Nederlanders als ambassadeur
BN’ers onderling en de verwachtingen van de maat-
gesteld en hun carrière is in heel Nederland erkend.
schappij/consumenten/fans tot de noodzaak om in
Wanneer het echter beginnende BN’ers betreft, kun-
ieder geval zich als ambassadeur aan een goed doel te
nen we stellen dat het genereren van media-aandacht
verbinden. Dat is vergelijkbaar aan de sociale druk
middels een ambassadeurschap voor het goede doel
van collega’s in het werknemersvrijwilligerswerk
ook zou kunnen bijdragen aan hun commerciële suc-
(Meijs et al., 2007). Een andere vorm van verplichting
ces als artiest. Een goed doel biedt natuurlijk een plat-
is de strategische en tactische keuze waarbij BN’er en
form om extra op te vallen. Een goed doel kan een
manager uit ‘license to operate’ of positionering voor
positieve bijdrage leveren aan de gewenste herpositio-
een ambassadeurschap kiest. Of zoeken we nu
nering en kan, mits goed ingezet, gebruikt worden om
omstandigheden en motieven die er niet zijn en is de
reputatieschade te herstellen. Ook kunnen specifieke
inzet louter gebaseerd op altruïstische motieven waar-
activiteiten gezocht worden waarmee de BN’er nieu-
bij het beschikken over grote bekendheid juist een
we vaardigheden kan oefenen. Een belangrijk aspect
extra of goed communicatiemiddel is om extra aan-
zou hierbij kunnen zijn wie nu eigenlijk wie benadert
dacht en effect te bereiken voor het goede doel?
in de samenwerking tussen de beginnende BN’er en het goede doel.
Bij beloning is de discussie volgens ons spannender. Hoewel we dit niet specifiek onderzocht hebben gaan
De derde dimensie is de mate van structuur. Hierbij
we er vanuit dat in Nederland de meerderheid van de
gaat het om issues als ingebed zijn in een organisatie
mensen waarschijnlijk aanneemt dat de Bekende
en de investering in die organisatie. Een ambassadeur
Nederlander niet betaald krijgt voor zijn of haar
is per definitie duidelijk gekoppeld aan een organisatie
inspanningen. In de focusgroep werd aangegeven dat
of bepaald doel, maar de tijdsinvestering is vaak mini-
“men niet zou moeten betalen voor idealen”.
maal. Opvallend is verder dat we, net zoals bij de
Daar waar het vooral in Amerika redelijk gangbaar is
maatschappelijk betrokken bedrijven, bij de BN’ers de
een bekend persoon te betalen voor een speech of aan-
trend zien om het zelf te gaan doen, om een eigen
wezigheid bij een ‘charity diner’, lijkt het er op dat
stichting op te richten. Voor bedrijven geeft dit vaak
men dit in Nederland (nog) niet accepteert. Het gevaar
meer controle. Voor BN’ers lijkt dit toch veel meer de
dat achter het meer dan alleen onkosten betalen van
verwezenlijking van een eigen ideaal. BN’ers hebben
de ambassadeur schuilt is de ‘credibility’ of geloof-
wat dat betreft de mogelijkheid om hun eigen pet-pro-
waardigheid van zowel de Bekende Nederlander als
jects te kiezen, iets waar maatschappelijk betrokken
de goede doelen organisatie zelf. In Nederland doen
bedrijven juist bang voor zijn. Voorbeelden hiervan
inmiddels roddels de ronde over BN’ers die zich als
zijn de Johan Cruijff Foundation, de Richard Krajicek
ambassadeur (willen) laten betalen. Dit is gezien de
Foundation en de Dirk Kuyt Foundation. Net zoals
potentiële opbrengsten misschien rationeel, maar
bedrijven gaan BN’ers er waarschijnlijk steeds meer
brengt grote risico’s met zich mee voor imagoschade
toe over om enkele grote duidelijke statements te
voor beide partijen. Het zou in ieder geval betekenen
maken. Een bijkomend aspect is dat met behulp hier-
dat er een zeer soepele interpretatie noodzakelijk is:
van, onder verwijzing naar de bijdrage aan een
een
bekend goed doel of de eigen stichting, de anderen
geldelijke
beloning
onder
de
marktprijs.
Relevanter is, dat de strenge interpretatie (geen belo-
netjes en ‘terecht’ kunnen worden afgewimpeld.
ning) niet past omdat de BN’er per definitie er ook zelf reputatiewinst en dergelijke voor terugkrijgt.
De laatste dimensie is de externe gerichtheid, oftewel in hoeverre zijn de werkzaamheden voor anderen of
Bij de dimensie beloning kunnen we waarschijnlijk
de samenleving, of profiteert de vrijwilliger (BN’er) er
een onderscheid maken tussen de gevestigde en star-
ook zelf van. Allereerst lijkt het erop dat langzamer-
tende BN’ers. Gevestigde BN’ers, als Paul van Vliet en
hand de echt strenge interpretatie (de vrijwilliger
Marco Borsato, zouden geen andere belangen hoeven
heeft er zelf niets aan, het echte ‘opofferen’) niet meer
hebben dan slechts de belangen van diegene die door
geldt in Nederland (zie ook Klein Hegeman en
het goede doel worden behartigd. Deze sterren heb-
Kuperus, 2004). Vrijwilligers mogen iets terugkrijgen
ben immers hun commerciële belangen al veilig
voor hun vrijwilligerswerk. Ook bij bedrijven lijkt het
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 59
erop alsof eigen voordeel acceptabeler wordt. De
een goed gevoel krijgen van het ambassadeurschap en
moeilijkheden met ons onderzoek suggereren dat
vaak kiezen voor iets dat buiten henzelf staat.
BN’ers nog niet zo ver zijn om hier over te praten.
Daarnaast denken wij dat BN’ers niet afwijken van
Maar bij deze component gaat het niet om de beloning
andere Nederlanders waar het gaat om de meer privé-
zoals een betere reputatie en dergelijke, maar om
en familie-gerelateerde vrijwilligersklussen, zoals op
onderwerpen als zelf ervan leren, er beter door voelen
de basisschool of bij de sportvereniging, maar dat zijn
of er eigen doelen mee bereiken. Wij denken dat
natuurlijk geen ambassadeursfuncties.
BN’ers, net zoals de gemiddelde vrijwilliger, gewoon
Tabel 1. Interpretaties van het BN’er ambassadeurschap als vrijwilligerswerk
Mate van keuzevrijheid
Strenge interpretatie
Soepele interpretatie
BN’er is zeer persoonlijk betrokken bij doelstelling en werkzaamheden, maar kan niet ‘geloofwaardig’ wisselen naar iets anders
BN’er is strategisch en tactisch betrokken bij doelstelling en werkzaamheden, maar kan ‘geloofwaardig’ wisselen naar iets anders
Mate van beloning
BN’er krijgt duidelijk voordelen door ambassadeurschap
Mate van structuur
Gaat in de meeste gevallen om een lage investering in tijd en dergelijke, maar het is wel duidelijk en bekend
Geldelijke beloning?
Mate van BN’er kiest vaak externe gerichtheid voor duidelijke doelgroep
Maar de waarde van het ambassadeurschap zal in de
ambassadeurschap is onderdeel geworden van de (al
toekomst uiteindelijk vooral afhangen van de percep-
dan niet expliciete) ‘bedrijfsstrategie’ van de BN’er in
tie van ‘gewone’ mensen, die daarbij onder andere de
het kader van maatschappelijk betrokken onderne-
beoordeling maken of de BN’er een echte of onechte
men (MBO). Voor vervolgonderzoek stellen we voor
vrijwilliger wordt. Van der Wal (2007, p.27) verwijst
om te kijken in hoeverre het ambassadeurschap ook
naar een uitspraak van Jolie in de Voque: “Wat ik zo
voortkomt uit dezelfde motieven als de vele onbeken-
verbazingwekkend hieraan vind, is dat er mensen zijn
de Nederlanders die zich met regelmaat inzetten voor
die echt denken dat ik zo gepreoccupeerd ben met de
het goede doel. Wij denken dat BN’ers veel meer een
wereldopinie, Hollywood of de recensies, dat ik net
‘individuele’ dan een ‘corporate’ beleving van hun
zou doen of ik mensen help. Dat ik niet meer voldoe-
maatschappelijke betrokkenheid hebben (zie voor een
ning zou halen uit het daadwerkelijk helpen van men-
beschrijving van de verschillen hiertussen binnen een
sen.”
bedrijf Van der Voort en Meijs, 2007)
Conclusie en vervolgonderzoek
Ten tweede constateren wij dat een ambassadeur-
Wij constateren dat het fenomeen van de Bekende
schap van de BN’er onder een soepelere interpretatie
Nederlander als ambassadeur kan worden bekeken
van vrijwilligerswerk valt. In onze ogen kan de arg-
vanuit maatschappelijk betrokken ondernemen. Het
waan ten aanzien van de ambassadeur anno 2007 wor-
60 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Bekende Nederlanders als ambassadeur
den vergeleken met de argwaan ten aanzien van werk-
bijvoorbeeld op de risico’s voor de non-profitorganisa-
nemersvrijwilligerswerk, midden jaren negentig.
ties, wanneer de relatie niet duurzaam is. Wat gebeurt
Nader onderzoek naar de perceptie van het publiek is
er met de organisatie als de BN’er van goed doel naar
vanzelfsprekend noodzakelijk, nu maar ook naar even-
goed doel hopt? En op een abstracter niveau, hoe gaat
tuele verschuivingen in de toekomst. Onze verwach-
de samenleving om met de niet-sexy causes?
ting is dat wanneer de BN’er als ambassadeur opener wordt, de relatie steeds vaker als een vorm van vrij-
Voor het eventuele vervolgonderzoek bij de BN’ers
willigerswerk wordt gezien.
vrezen wij dat dit op de korte termijn niet te doen is zonder een goede persoonlijke ingang bij Bekend
Op basis van de originele onderzoeksverwachting, die
Nederland. De perceptie van burgers daarentegen,
niet helemaal in te vullen was gezien de moeizame
zou vrij goed te onderzoeken moeten zijn met enquê-
dataverzameling, zijn andere aanvullende vragen te
tes of simpele experimenten.
formuleren. Zo kan gekeken worden naar het eventuele verloop van een BN’er ambassadeurscarrière.
Als laatste opmerking, hoewel het onderzoek voorals-
Kunnen zeer bekende BN’ers selectiever zijn dan rela-
nog geen aanleiding geeft om te denken dat er mis-
tief nieuwe BN’ers? Is er een rangorde in de organisa-
standen zijn (BN’ers die claimen niet betaald te wor-
ties waarmee zij zich verbinden? Hoe belangrijk is
den terwijl ze dat wel worden), wordt kritisch onder-
daarbij de persoonlijke fit? Andere vragen richten zich
zoek zeker aanbevolen!
Referenties Braun, J. (2007). The strategic value of celebrity ambassadorships for charity organizations in The Netherlands, Rotterdam: RSM Erasmus University. Cnaan, J.L., Ram, A., Handy, F., Wadsworth, M. (1996). ‘Defining who is a volunteer: Conceptual and Empirical Considerations’. In: Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly. Vol. 25 nr. 3, pp. 364-383. Handy, F., Ram, A., Cnaan, J.L., Ascoli, U., Meijs, L.C.P.M. and Ranade, S. (2000). ‘Public perception of “Who is a volunteer?”: An examination of the net-cost approach from a cross- cultural perspective’. In: Voluntas, International Journal of voluntary and Nonprofit organizations. Vol. 11, Nr. 1, pp. 45-65. Handy, F. (1995). ‘Reputation as Collateral: An Economic Analysis of the Role of Trustees of Nonprofits’. In: Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, Vol. 24, Nr. 4, pp. 293-307. Klein Hegeman, P. en Kuperus, M. (2004). ‘Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk’. In: Vrijwillige Inzet onderzocht. Year 1, nr. 2, pp. 16-27. Knols, C. (2006). Door de ambassadeurs het goede doel niet zien, Volkskrant 28-01-2006, pp. 16. Maathuis, O., Rodenburg, J. en Sikkel, D. (2004), Credibility, Emotion or Reason? Corporate Reputation Review, Vol. 6 Nr. 4. pp. 333-345. Meijs, L.C.P.M., Handy, F., Ram A., Cnaan, J.L., Brudney, Ascoli, U., Ranade, S., Hustinx, L., Weber, S., Weiss, I., (2003). All in the Eyes of the Beholder? Perceptions of Volunteering Across Eight Countries. In: Paul Dekker en Loek Halman (red.), (2003) The value of volunteering: Cross-cultural perspectives. New York: Kluwer/Plenum, pp. 19-34. Meijs, L.C.P.M. en Van der Voort, J.M. (2004). ‘Allemaal aan de BN’er!’. In: Vakwerk, year 2, nr. 2, pp. 8-10. Meijs, L.C.P.M. en Van der Voort, J.M. (2005). ‘Duurzame partnerschappen in perspectief: samenwerken tussen bedrijven en non-profitorganisaties’. In: Markant (uitgave van de SOM: Samenwerkende Organisaties Maatschappelijk activeringswerk). Year 2005, nr. 1, pp.5-14. Meijs, L.C.P.M., Ten Hoorn, E.M., Tschirhart, M. en Brudney, J.L. (2007). De effecten van werknemersvrijwilligerswerk op volunteerability. Vrijwillige Inzet Onderzocht, year 4, supplement, pp. 111-120. Miciak, A.R en Shanklin, W.L. (1994). ‘Choosing celebrity endorsers’. In: Marketing Management, pp. 51-59. Rossiter, J.M., Bellman, S. (2005), Marketing Communications: theory and applications, Prentice Hall. RMO, (1997). Uitsluitend vrijwillig? Maatschappelijk actief in het vrijwilligerswerk. RMO, Rijswijk.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 61
Schuyt, Th.N.M. & Gouwenberg, B.M. (2005). Geven in Nederland 2005: Giften, Legaten, Sponsoring en Vrijwilligerswerk. ‘s-Gravenhage, Elsevier Overheid, pp. 80-92. Smith, D.H. (1981). Altruism, volunteers and volunteerism. Journal of Voluntary Action Research, 10(1), pp. 21-36. Voort, van der J.M. and Meijs, L.C.P.M. (2007). The double edge of legitimation: the micro dynamics in framing corporate community involvement. In: proceedings IABS Florence 2007. Wal, O. van der (2007). ‘De kruistocht van een reddende engel: Angelina Jolie, superdiva en diplomaat.’ In: Elsevier, 7 juli 2007, pp. 24-27. Websites: http://www.nierstichting.nl/actueel/ambassadeurs/nigel/index_html, 2 juli 2007 http://www.hersenstichting.nl/, 2 juli 2007 http://www.doeeenwens.nl/ambassadeur_jamai.html, 2 juli 2007 http://www.intermobiel.com/viewpage.asp?pag_id=250, 2 juli 2007
Bijlage 1: Bekende Nederlanders & Goede doelen Soms benoemt een goed doel de bekende Nederlander tot ambassadeur, die daarmee het gezicht wordt van de charitatieve instelling in kwestie. Er zijn er uiteindelijk nogal wat die hun naam verbinden aan een goed doel. Hieronder een overzicht. Bart Foundation: Bio-Kinderrevalidatie: Care Child (Stichting): ChildsLife: CliniClowns: De Opkikker: Diabetes Fonds: Doe een wens: Elandsdoorn Foundation: Hartstichting: Hulp Buitenlandse Honden: Icco: Jantje Beton: Kika: Kind en Brandwond: Kinderhulp: Kinderstem: Liliane Fonds (Stichting): Intermobiel (Stichting): Internationale Kinderhulp Stichting: Leprastichting: Local Heroes: Max Havelaar: Memisa Cordaid: Monkey Business: Nationaal Fonds Kinderhulp: Nationaal Fonds Ouderenhulp: Nationaal Fonds Sport Gehandicapten: Nierstichting:
Guus Meeuwis, Irene Moors, John de Mol, Johnny Heitinga, Willem van Kooten René Froger Co Stompé Dominique van Vliet Teun de Nooijer Jim Bakkum Bas van de Goor Jacques D’Ancona, Esther Vergeer, Pieter van den Hoogenband, Paulien Huizinga, Danny Rook, Jamai Loman en Wendy van Dijk Jacco Eltingh, Paul Haarhuis Jochem Uytdehaage Anky van Grunsven, Prinses Irene Jacobine Geel Gianni Romme, Edwin Rutten Inge de Bruijn Hans Kazàn Victor Deconinck Isa Hoes Jaap Jongbloed, Sandra Reemer, Monique Velzeboer Christijan Albers Everon Jackson Hooi Sonja Silva, Winston Post Marko Koers Floortje Dessing Jaap en Jeannine de Hoop Scheffer Chris Zegers Wouter Nicolaas John Bernard Jannes Wolters, Arnold van der Lyde en Ruud Hesp Nigel de Jong
62 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
oneMen: Rode Kruis: Ronald McDonald Kinderfonds: Shamajo wensstichting: Simavi: SOS Kinderdorpen: TCN Animal Resque: Unicef: Villa Pardoes: Voedselbank Nederland: Warchild: Yojana Projecthulp: Ambassadeurs loterij en Sponsor Loterij:
Bank Giro Loterij: Nationale Postcode Loterij:
Bekende Nederlanders als ambassadeur
Daphne Bunskoek, Ruud de Wild Irene Moors, Humberto Tan Gerda Havertong, Robert ten Brink en Yvon Jaspers Marc Dik Sylvana Simons Anky van Grunsven, Yvonne van Gennip, Hans van Breukelen, Ruud van Nistelrooy Caroline Sonneveld, Mike Starink, Doesjka Dubbelt Paul van Vliet, Monique van de Ven Aukje van Ginniken Antonie Kamerling Marco Borsato Ron Vlaar Richard Krajicek, Hans Becker, Daphne Deckers, Henk van Os, Willeke Alberti, André van Duin, Stella Gommans Ria Bremer Caroline Tensen, Winston Gerschtanowitz, Martijn Krabbé, Ruud Gullit, Gaston Starreveld, Henny Huisman
64 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
6
Het vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
plaatsbepaling Het is bijzonder dat het bestrijden van branden als kerntaak van de overheid
Dr. Gerrit Haverkamp,
in Nederland en in veel andere landen door vrijwilligers wordt verricht (in
seniorbeleidsmedewerker
Nederland voor 82%). Zo’n 22.000 mensen zetten zich voor nacht en ontij in
Internationale Samenwerking
voor de veiligheid van hun medeburgers. In de meeste gevallen wordt dit
Directoraat-Generaal Veiligheid,
gecombineerd met een betaalde baan, meestal in de private sector. Het ver-
ministerie van Binnenlandse Zaken en
vangen van brandweerlieden in vrijwillige dienst door brandweerlieden in
Koninkrijksrelaties
beroepsdienst heeft, naast negatieve effecten op de sociale samenhang, ook flinke financiële consequenties. Zeker als het huidige veiligheidsniveau gehandhaafd blijft. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regelmatig onderzoek laat doen naar de ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk bij de brandweer. Dit is het derde onderzoek op rij, waarbij ongeveer dezelfde onderzoeksvragen zijn gesteld. Het geeft dus niet alleen een beeld van de huidige stand van zaken, maar ook over langere tijd. Het interessante hierbij is, dat ondanks alle sombere voorspellingen, het aantal operationele brandweervrijwilligers nauwelijks daalt. Ook blijkt dat de leeftijdsopbouw hetzelfde is gebleven. Dit betekent dat de brandweer er vooralsnog in lijkt te slagen om aantrekkelijk te zijn voor jongeren. Wel is het zo, dat de komende jaren een flinke uitstroom op grond van het functioneel leeftijdsontslag (flo 55 jaar) zal plaatsvinden. De brandweer zal zich actiever op de arbeidsmarkt voor vrijwilligers moeten begeven. Tegelijkertijd zijn andere organisatie in de veiligheid zoals politie, Rode Kruis en reddingsbrigades ook op zoek naar vrijwilligers. Kansen voor de brandweer zijn er bij relatief ondervertegenwoordigde groepen, zoals vrouwen en leden uit minderheidsgroepringen. Echter, uit ander onderzoek is bekend dat de laatste groep de weg naar het vrijwilligerswerk nog maar moeizaam vindt. Daarnaast is het de vraag of nieuwe vrijwilligers zich nog wel zo lang aan de brandweer willen binden als de huidige generatie brandweervrijwilligers. Het instituut vrijwilligheid bij de brandweer heeft een lange en duurzame historie in Amerika en Europa, en is een voorbeeld van hoe een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, bedrijfsleven en overheid in de praktijk werkt. De overheid stelt kaders en faciliteert, het bedrijfsleven ondersteunt burgers die hieraan vrijwillig een bijdrage willen leveren en burgers voeren het uit. Het levend houden van dit instituut en het toe te rusten om de huidige bedreigingen, die volgens Putnam vaak een gevolg zijn van druk op tijd en geld* aan te kunnen, vereist dat er moet worden nagedacht hoe de vrijwilligheid bij de brandweer en in het algemeen kan blijven bestaan. * R.D. Putnam, Bowling Alone, the collapse and revival of American community, New York, 2000.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 65
Het vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
6 Drs. Willemijn Roorda Drs. Wiebe Blauw
1. Inleiding
van de werkgevers. Werkgevers lijken hierdoor steeds
In 2005 bestond de Nederlandse brandweer uit 22.039
kritischer te worden als het gaat om het verlenen van
(82%) vrijwilligers1 en 4.854 (18%) beroepskrachten
toestemming aan hun personeel om uit te rukken naar
(CBS, 2006). Brandweervrijwilligers zijn brandweer-
een brand onder werktijd.
krachten die geen loon ontvangen en vaak in dienst
Om inzicht te verkrijgen in de problematiek van het
zijn bij een andere werkgever. Gezien de grote afhan-
op peil houden van het aantal vrijwilligers, voert het
kelijkheid van brandweervrijwilligers is het van
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-
essentieel belang voor de korpsen dat het huidige aan-
relaties, directie brandweer en GHOR regelmatig
tal vrijwilligers op peil blijft. In dit verband is zowel
onderzoek uit. Eerdere onderzoeken hebben geresul-
de instroom van nieuwe vrijwilligers, als het voorko-
teerd in de publicaties ‘Vrijwilligers bij de brandweer’
men van uitstroom van de huidige vrijwilligers van
(1991) en ‘Brandweer en vrijwilligers’ (1998).
belang.
Uit deze onderzoeken bleek dat zowel in 1991 als in 1998 geen sprake was van grote problemen bij het in
Verscheidene maatschappelijke ontwikkelingen heb-
stand houden van een adequaat aantal vrijwilligers.
ben invloed op het aantal vrijwilligers bij de brand-
Deze problemen werden echter - met name ten aan-
weer. Het gaat dan onder andere om vergrijzing, regio-
zien van het op peil houden van het aantal officieren -
nalisering, toenemende arbeidsmobiliteit en verande-
wel verwacht.
ringen in vrijetijdsbesteding. Daarnaast heeft de veranderende inhoud van de brandweerwerkzaamheden
In dit artikel worden de resultaten beschreven van het
de afgelopen tijd invloed op het aantal vrijwilligers. Zo
in 2005 uitgevoerde onderzoek naar vrijwilligheid bij
worden er tegenwoordig hogere eisen gesteld aan de
de brandweer. Dit onderzoek is ten dele een replicatie
kwaliteiten van de brandweervrijwilligers. Dit uit zich
van zojuist genoemde onderzoeken. De belangrijkste
met name in de zwaarte van de opleidingen en de
doelstelling is het in kaart brengen van het vrijwilli-
striktheid met betrekking tot opkomsttijden, bereik-
gerswerk bij de brandweer en factoren die van
baarheid en beschikbaarheid. Ten slotte is een belang-
invloed zijn op de mate waarin korpsen er in slagen
rijke verandering de verzakelijking van de houding
vrijwilligers te vinden en te binden. In het bijzonder
1 Vrijwilligers worden onderscheiden van beroepskrachten. Bij sommige korpsen worden vrijwilligers parttimers genoemd.
66 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
staan in dit onderzoek de activiteiten die korpsen zelf
Hoogezand-Sappemeer, Nuenen, Rheden, Rijssen-
ondernemen bij het vinden en binden van brandweer-
Holten, Vught en Woerden.
vrijwilligers, centraal. 3. Resultaten Leeswijzer
In dit hoofdstuk wordt eerst aandacht besteed aan
Dit artikel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2
zaken die te maken hebben met de vrijwillige inzet bij
wordt de onderzoeksmethode beschreven. Daarna
de brandweer (paragraaf 3.1). Waar mogelijk worden
komen in hoofdstuk 3 de resultaten van het onderzoek
de in dit onderzoek verkregen gegevens vergeleken
aan bod. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de vrij-
met gegevens uit de eerdere onderzoeken naar vrijwil-
willige inzet bij de brandweer in getallen, het werven
ligheid bij de brandweer, te weten ‘Vrijwilligers bij de
van vrijwilligers en de binding van vrijwilligers.
brandweer’ (1991) en ‘Brandweer en vrijwilligers’
Hoofdstuk 4 bevat de belangrijkste conclusies van het
(1998). Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 ingegaan op
onderzoek.
de werving van de vrijwilligers en komt in paragraaf 3.3 de binding van vrijwilligers aan bod.
2. Onderzoeksmethode Ter beantwoording van de doelstelling is gebruik
3.1 Vrijwillige inzet in getallen
gemaakt van een schriftelijke enquête onder alle
In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan bod:
korpscommandanten. Van de 417 aangeschreven com-
de aantallen vrijwilligers en beroepskrachten die
mandanten hebben er 248 gereageerd. Dit maakt een
momenteel werkzaam zijn bij de brandweerkorpsen,
respons van 59%.
de leeftijdsopbouw van de huidige vrijwilligers, de percentages ingestroomde allochtonen, vrouwen en
Hiernaast is in vijftien gemeenten ter verdieping op de
jongeren tot 21 jaar ten opzichte van de totale
informatie uit de schriftelijke enquête nader onder-
instroom en de verwachtingen van de commandanten
zoek verricht. In totaal is gesproken met 12 burge-
ten aanzien van de uitstroomredenen van de huidige
meesters, 15 korpscommandanten en 41 vrijwilligers.
vrijwilligers.
De geselecteerde gemeenten zijn van verschillende bevolkingsomvang en gespreid over Nederland. Ook
Aantallen vrijwilligers en beroepskrachten
is rekening gehouden met de mogelijke problematiek
In de schriftelijke enquête onder de korpscomman-
die korpsen op dit moment ondervinden bij het op peil
danten is gevraagd naar de aantallen vrijwilligers en
houden van het aantal vrijwilligers. In vier gemeenten
beroepskrachten die bij de korpsen werkzaam zijn.
- Almere, Bergen, Margraten en Tilburg - zijn face-to-
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen manschappen,
face interviews gehouden. In elf gemeenten zijn tele-
onderofficieren en officieren. De resultaten staan in
fonische interviews gehouden. Dat waren Alphen a/d
tabel 3.1. In deze tabel zijn ook de resultaten uit eerde-
Rijn, Boarnsterhiem, Borssele, Coevorden, Hilversum,
re onderzoeken weergegeven.
Tabel 3.1 Aantal vrijwilligers en beroepsmedewerkers in procenten, n=248 korpsen* percentages vrijwilligers 1991 1998 2005
percentages beroepsmedewerkers 1991 1998 2005
manschappen onderofficieren officieren
90 84 79
88 83 64
89 83 32
10 16 21
12 17 36
11 17 68
Totaal
87
83
82
13
17
18
*De percentages zijn gebaseerd op 11.797 vrijwilligers en 2.620 beroepsmedewerkers.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Uit de tabel kan worden opgemaakt dat het totale percentage brandweervrijwilligers ten opzichte van 1998 niet verder is gedaald. Wel is het percentage vrijwilli-
| 67
Tabel 3.3 Percentages instroom ondervertegenwoordigde groepen in de afgelopen vijf jaar
ge officieren ten opzichte van 1998 gehalveerd. Dit ligt
percentages
in lijn met de ontwikkeling uit achterliggende jaren dat veel korpsen ertoe zijn overgegaan om voor de allochtonen
korpsleiding beroepskrachten aan te trekken. Leeftijdsopbouw van de vrijwilligers Met het oog op de continuïteit binnen een korps is een evenwichtige leeftijdsopbouw van groot belang. In tabel 3.2 wordt de leeftijdsopbouw van de vrijwilli-
2
vrouwen
13
jongeren tot 21 jaar
17
niet behorend tot ondervertegenwoordigde groep
68
Totaal
100
gers in 2005 vergeleken met de leeftijdsopbouw in 1991 en 1998. Verwachte uitstroomredenen vrijwilligers
Tabel 3.2 Leeftijdsopbouw vrijwilligers 1991-2005 in procenten
Naar schatting van de commandanten verlaten de komende vijf jaar meer dan de helft van de uittreders het korps vanwege het bereiken van de uittredings-
2005 *
1991
1998
0 17 34 37 9 3
1 19 37 31 11 1
2 16 35 34 11 1
100
100
100
t/m 20 21 t/m 30 31 t/m 40 41 t/m 50 51 t/m 55 55 + Totaal
* De percentages zijn gebaseerd op de gegevens van 11.057 vrijwilligers.
leeftijd. In 8% van de gevallen zal het gaan om verhuizing of persoonlijke motieven en in 6% om moeilijkheden met betrekking tot het combineren van het hoofdberoep en het vrijwilligerswerk bij de brandweer, afkeuring op medische gronden of het veranderen van werkgever (zie tabel 3.4).
Tabel 3.4 Verwachte uitstroom komende vijf jaar in procenten, n=248 korpsen* percentages
Uit tabel 3.2 blijkt dat de leeftijdsopbouw in de periode 1991-2005 nauwelijks is veranderd. Nog steeds
bereiken van uittredingsleeftijd
heeft bijna driekwart van de vrijwilligers een leeftijd
verhuizing
8
tussen de 31 en 51 jaar. Van verdere vergrijzing lijkt
persoonlijke motieven vrijwilliger
8
dan ook geen sprake.
moeilijkheden met combinatie
53
hoofdberoep Instroom ondervertegenwoordigde groepen
en vrijwilligerswerk brandweer
6
Binnen de groep van vrijwilligers kunnen enkele
afkeuring op medische gronden
6
ondervertegenwoordigde doelgroepen worden aange-
verandering van werkgever
6
wezen. Hierbij wordt gedoeld op allochtonen2, vrou-
ontslag wegens niet goed functioneren
3
wen en jongeren tot 21 jaar. In tabel 3.3 wordt de tota-
overig
3
le instroom van deze ondervertegenwoordigde groe-
door leeftijd problemen met fysieke
pen uitgesplitst.
inspanningen
2
weerstanden bij werkgevers
2
weerstanden bij het thuisfront
1
Uit tabel 3.3 blijkt dat de totale instroom de afgelopen vijf jaar voor 17% uit jongeren tot 21 jaar bestond en
Totaal
100
voor 13% uit vrouwen. Het aantal allochtonen is met 2% duidelijk ondervertegenwoordigd. Dit is in lijn met resultaten uit eerder onderzoek.
* De percentages zijn gebaseerd op een verwachte uitstroom van 2.783 vrijwilligers
2 Met allochtonen worden personen bedoeld die woonachtig zijn in Nederland en van wie ten minste één ouder is geboren buiten Nederland (definitie CBS).
68 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
3.2 Werven van vrijwilligers
Problemen bij het werven van vrijwilligers
In deze paragraaf staat het werven van vrijwilligers
De mate waarin de korpsen de afgelopen vijf jaar pro-
centraal. Allereerst wordt ingegaan op de mate waarin
blemen hebben ondervonden bij het werven van man-
de korpsen de afgelopen vijf jaar problemen hebben
schappen, onderofficieren en officieren staat vermeld
gehad bij het werven van vrijwilligers en op de knel-
in tabel 3.5.
punten.
Tabel 3.5 Mate van problemen bij het werven van vrijwilligers de afgelopen vijf jaar in procenten manschappen veel problemen
onderofficieren
31
officieren
11
13
weinig problemen
45
46
27
geen problemen
24
43
60
Totaal
100 (n=248)
100 (n=227*)
100 (n=197*)
* Niet alle korpsen hebben vrijwillige (onder)officieren in dienst en/of de vraag beantwoord.
Uit tabel 3.5 blijkt dat de werving van nieuwe vrijwil-
wel om de kwaliteit. Zo is de beschikbaarheid van vrij-
ligers bij het merendeel van de korpsen weinig tot
willigers overdag zeer beperkt en zal deze in de toe-
geen problemen oplevert. Wel geeft ongeveer eender-
komst nog beperkter worden. Dat betekent onder
de van de korpsen aan veel problemen te hebben met
andere dat men een veel groter vrijwilligersbestand
het vinden van nieuwe manschappen. De problemen
nodig heeft om overdag een brandweerwagen te kun-
met betrekking tot het werven van nieuwe vrijwilli-
nen bemensen en dit kan de kwaliteit van de brand-
gers nemen dus af naarmate de rang van de vrijwilli-
weerzorg negatief beïnvloeden.
gers hoger wordt. Wanneer deze resultaten worden vergeleken met eerder onderzoek, blijkt dat steeds
Knelpunten bij het werven van vrijwilligers
minder korpsen veel problemen ondervinden bij het
De knelpunten die de korpscommandanten constate-
werven van nieuwe vrijwilligers. Uit de interviews
ren bij het werven van vrijwilligers staan vermeld in
met de commandanten blijkt dat zij niet zozeer
tabel 3.6. In deze tabel wordt onderscheid gemaakt
bezorgd zijn om de kwantiteit van vrijwilligers, maar
tussen manschappen, onderofficieren en officieren.
Tabel 3.6 Knelpunten bij het werven van vrijwilligers de afgelopen vijf jaar in procenten, n=248 korpsen manschappen
onderofficieren
officieren
weinig aanmeldingen van nieuwe belangstellenden
52
11
9
te zware tijdsbelasting
27
18
8
te zware selectie-eisen
6
7
3
de opleiding vormt een struikelblok
7
9
8
te weinig doorstroom binnen het korps
2
10
3
combinatie hoofdberoep en vrijwilligerswerk brandweer
44
16
11
te weinig tijd over voor privé situatie
27
10
5
anders
15
7
3
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 69
Bij het werven van nieuwe manschappen is het groot-
Ook bij de officieren wordt dit laatste vaak als proble-
ste knelpunt het tekort aan aanmeldingen van nieuwe
matisch ervaren. Als voornaamste struikelblokken bij
belangstellenden. Dit resultaat kwam ook naar voren
het op peil houden van het aantal onderofficieren en
in ‘Brandweer en vrijwilligers’ (1998). Hiernaast
officieren werden daar de slechte doorstroom binnen
levert de combinatie hoofdberoep en vrijwilligers-
het korps en, in mindere mate, het geringe aantal aan-
werk problemen op. Het blijkt - met name in plaatsen
meldingen van nieuwe belangstellenden genoemd.
waar een groot deel van de bevolking forens is - lastig te zijn om vrijwilligers te vinden die overdag beschik-
Verwachting ten aanzien van de problemen bij het werven
baar zijn.
De korpscommandanten is tevens gevraagd naar de verwachting van de problemen bij het werven van
Bij het werven van onderofficieren vormen vooral de
nieuwe vrijwilligers voor de komende vijf jaar. De
zware tijdbelasting en de combinatie hoofdberoep en
resultaten staan vermeld in tabel 3.7.
vrijwilligerswerk bij de brandweer een probleem.
Tabel 3.7 Verwachting ten aanzien van de problemen bij het werven van vrijwilligers de komende vijf jaar in procenten manschappen meer problemen minder geen verandering Totaal
onderofficieren
66
officieren
47
29
2
3
7
32
50
64
100 (n=248)
100 (n=224*)
100 (n=189*)
* Niet alle korpsen hebben vrijwillige (onder)officieren in dienst en/of de vraag beantwoord.
Uit tabel 3.7 blijkt dat tweederde van de ondervraag-
Wervingsmethoden
den van mening is dat het werven van manschappen
Tevens is gevraagd naar de methoden die de korps-
de komende vijf jaar meer problemen op zal gaan leve-
commandanten gebruiken bij het werven van nieuwe
ren. Wat de onderofficieren betreft is bijna de helft
vrijwilligers. In tabel 3.8 is een overzicht van de ver-
van de ondervraagden deze mening toegedaan en bij
schillende wervingsmethoden opgenomen. Tevens
de officieren bijna een derde.
staan in deze tabel de percentages waarin de wervingsmethoden door de korpsleiders zijn toepast en de percentages waarin de korpsleiders de wervingsmethoden als succesvol omschreven.
Tabel 3.8 Methoden en succes van actieve benadering in procenten, n=248 korpsen wervingsmethode toegepast*
wervingsmethode succesvol**
familie, vrienden of bekenden van korpsleden
77
86
personen op wachtlijst
42
77
vrouwen
41
53
personeel in gemeentelijke dienst
40
60
jongeren tot 21 jaar
19
75
leden van de bedrijfsbrandweer
11
79
5
8
allochtonen
* In procenten van totaal aantal korpsen, ** percentage indien toegepast, dan succesvol.
70 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
Uit tabel 3.8 blijkt dat in ongeveer driekwart van de
Bijspringer, die ook uitgaan van werving door een per-
korpsen nieuwe vrijwilligers worden verworven door
soonlijke benadering van mensen uit de omgeving.
het actief benaderen van familie, vrienden of beken-
Daarbij verdient het aanbeveling zoveel mogelijk met
den van korpsleden. Deze methode wordt ook als
profielen van de gezochte vrijwilliger te werken.
meest succesvol beschouwd. Dit sluit aan bij de erva-
Daarmee kan gerichter worden geworven. In tabel 3.9
ringen van succesvolle wervingsmethoden in het vrij-
staat een overzicht van de vormen van publiciteit die
willigerswerk, zoals de Bronmethodiek en de
bij de werving worden toegepast.
Tabel 3.9 Methoden en succes van publiciteit in procenten, n=248 korpsen wervingsmethode toegepast*
wervingsmethode succesvol**
64
54
advertenties/vacatures in plaatselijke dag- of weekbladen demonstraties of open dagen van de brandweer
63
52
free publicity in de lokale pers
42
53
huis-aan-huismailing
27
67
kabelkrant
21
38
posters langs de openbare weg
18
41
* In procenten van totaal aantal korpsen, ** percentage indien toegepast, dan succesvol.
Een groot deel van de korpsen geeft aan adverten-
3.3 Binding van vrijwilligers
ties/vacatures in plaatselijke dag- of weekbladen te
In deze paragraaf zal het behouden oftewel het binden
zetten (64%) en demonstraties of open dagen van de
van de huidige vrijwilligers centraal staan. Ingegaan
brandweer te organiseren (63%). Beide methoden zijn
wordt op de mate waarin zich wat dit betreft proble-
in iets meer dan de helft van de gevallen succesvol.
men en knelpunten voordoen en de verwachting ten
In het algemeen geldt dat de wervingsacties die door
aanzien van mogelijke problemen de komende vijf
de brandweer worden toegepast redelijk succesvol
jaar. Ook wordt aandacht besteed aan de toegepaste
zijn. Dit is zeker het geval wanneer ze vergeleken wor-
bindingsmethoden.
den met wervingsacties in andere sectoren/branches, waar schriftelijke oproepen in dag- en weekbladen
Problemen bij het binden van vrijwilligers
nauwelijks effect sorteren. Vooral het aantal ‘sponta-
De mate waarin de korpsen de afgelopen vijf jaar pro-
ne’ aanmeldingen is bij de vrijwillige brandweer in
blemen hebben ondervonden bij het binden van vrij-
vergelijking met andere sectoren/branches groot.
willigers staat vermeld in tabel 3.10.
Tabel 3.10 Problemen bij het binden van vrijwilligers de afgelopen vijf jaar in procenten manschappen veel problemen
onderofficieren
8
6
officieren 3
weinig problemen
51
40
30
geen problemen
41
54
67
100
100
100
(n=234*)
(n=196*)
Totaal
(n=247*)
* Niet alle korpsen hebben vrijwillige (onder)officieren in dienst en/of de vraag beantwoord.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 71
Wat opvalt is dat de mate van problemen afneemt
band met collega’s en de gezelligheid van het korps
naarmate de rang van de vrijwilligers toeneemt.
het belangrijkst vinden. Ook zien veel vrijwilligers het
Ook uit de interviews met de korpsleiding blijkt dat
brandweerwerk als middel om iets voor anderen te
vrijwilligers zich verbonden voelen met hun korps. De
kunnen doen en haalt een groot deel van de vrijwilli-
redenen dat vrijwilligers vertrekken variëren van een
gers hun motivatie uit het spannende en onverwachte
te hoge druk van het brandweerwerk tot meer per-
van het werk.
soonlijke omstandigheden als echtscheiding, verandering van werk en het gaan volgen van een studie
Knelpunten bij het binden van vrijwilligers
elders.
De knelpunten die ervaren worden bij het binden van
Wanneer vrijwilligers gevraagd wordt naar de motiva-
vrijwilligers staan vermeld in tabel 3.11.
tie om brandweerwerk te doen, geven zij aan dat zij de
Tabel 3.11 Knelpunten bij het binden van vrijwilligers in procenten, n=248 korpsen manschappen te zware tijdsbelasting
onderofficieren
officieren
44
28
10
2
4
1
49
31
9
te weinig tijd over voor privé-situatie
34
21
4
anders
16
8
4
te weinig doorstroom binnen het korps combinatie hoofdberoep en vrijwilligerswerk brandweer
Gebleken is dat de problemen met betrekking tot de
deze zaken (respectievelijk 31% en 28% bij de onder-
binding zich voornamelijk op het niveau van de man-
officieren en 10% en 9% bij de officieren).
schappen afspelen. Het gaat dan in het bijzonder om knelpunten die betrekking hebben op de combinatie
Verwachting ten aanzien van de problemen bij het binden
hoofdberoep/vrijwilligerswerk brandweer (49%) en
In tabel 3.12 staan de verwachtingen die de korpsen
een te zware tijdsbelasting (44%). Ook de voornaam-
hebben ten aanzien van de problemen die het binden
ste knelpunten die zich op dit punt voordoen bij de
van vrijwilligers de komende vijf jaar gaat opleveren.
onderofficieren en de officieren hebben betrekking op
Tabel 3.12 Verwachting ten aanzien van de problemen bij het binden van vrijwilligers de komende vijf jaar in procenten manschappen meer problemen
61
onderofficieren
officieren
47
30
minder problemen
1
3
6
geen verandering
38
50
64
100
100
100
(n=238)
(n=200)
Totaal
(n=248)
* Niet alle korpsen hebben vrijwillige (onder)officieren in dienst en/of de vraag beantwoord.
Het grootste deel van de ondervraagden is van mening
manschappen worden bij veel korpsen (61%) meer
dat het binden van vrijwilligers de komende vijf jaar
problemen verwacht. Opvallend is dat de mate waarin
problematischer wordt. Vooral bij het binden van de
op dit punt veel problemen worden verwacht,
72 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
afneemt naarmate de rang van de vrijwilligers toe-
wijzen uit dat de manschappen te maken hebben met
neemt. Zo worden bij de officieren de minste proble-
een hogere tijdsbelasting (gemiddeld 26 uur/maand
men op het gebied van binding verwacht.
ten opzichte van 23 uur/maand in 1998). De onderofficieren zijn minder gaan werken (gemiddeld 28
Opvallend is dat ook in eerdere onderzoeken de ver-
uur/maand ten opzichte van 32 uur/maand in 1998) en
wachting uitgesproken werd dat het in de toekomst
de tijdsbelasting van de officieren is aanzienlijk
meer problemen zou kosten om brandweervrijwilli-
gedaald (gemiddeld 23 uur/maand ten opzichte van 38
gers te binden aan hun korps, maar dat de feiten deze
uur/maand in 1998). Dit laatste kan worden toege-
verwachting tot op heden niet ondersteunen.
schreven aan het feit dat officieren met een hoge tijdsbelasting de afgelopen jaren steeds meer vervangen zijn door beroepskrachten.
Werkbelasting In de schriftelijke enquête aan de korpsleiding is gevraagd naar de gemiddelde tijdsbesteding in uren
Net als in voorgaande jaren blijkt dat het oefenen de
per maand van de manschappen, onderofficieren en
meeste tijd kost. Hiernaast wordt een groot gedeelte
officieren. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de
van de tijd besteed aan de uitrukken en opleidingen.
volgende activiteiten: opleiding, oefenen, conditietraining in korpsverband, uitrukken, theaterwacht, socia-
In de schriftelijke enquête aan de korpsleiding is
le activiteiten en overige activiteiten. Tevens staan
tevens gevraagd naar het oordeel over de gemiddelde
hier de gemiddelde totalen per rang die in de eerdere
tijdsbesteding van de manschappen, onderofficieren
onderzoeken werden gevonden. De huidige resultaten
en officieren. De resultaten staan in tabel 3.13.
Tabel 3.13 Oordeel korpsleiding gemiddelde tijdsbesteding vrijwilligers in procenten manschappen
onderofficieren
officieren
te veel
26
40
37
precies goed
63
44
52
te weinig
11
6
11
Totaal
100
100
100
(n=240*)
(n=238*)
(n=179*)
* Niet alle korpsen hebben vrijwillige (onder)officieren in dienst en/of de vraag beantwoord.
Door de meerderheid van korpsleiders wordt de tijds-
Twee specifieke ongemakken worden door meerdere vrij-
besteding van de korpsleden als ‘precies goed’ beoor-
willigers genoemd.
deeld. Wel is het percentage hoger voor de manschap-
Ten eerste vindt een gedeelte van de vrijwilligers het
pen dan voor de onderofficieren en de officieren.
belastend om ‘s avonds, ‘s nachts en in het weekeinde
Opvallend is verder dat de tijdsbesteding van onderof-
te worden opgepiept, vooral als de volgende dag weer
ficieren in bijna vier van de tien korpsen als ‘te veel’
naar het werk gegaan moet worden. Ten tweede vin-
wordt gezien; beduidend hoger dan het percentage
den sommigen de, in hun ogen steeds toenemende,
voor manschappen en officieren. Wellicht speelt nu
bureaucratie - en dan met name regels en voorschrif-
bij hen wat een aantal jaren geleden bij de officieren
ten - onprettig. Eén van de geïnterviewde comman-
speelde. Toen werd de tijdsbelasting voor vrijwillige
danten geeft het volgende beeld over de werkbelas-
officieren in veel korpsen te hoog gevonden. Het
ting: “De uitruk vindt iedereen leuk en spannend, het
gevolg daarvan was dat een groot gedeelte van hen in
oefenen is acceptabel, maar de bijkomende zaken als
beroepsdienst is gekomen. De kans is dus groot dat de
vergaderingen zijn teveel.”
komende jaren veel onderofficieren ook in beroepsdienst zullen belanden.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 73
Het oordeel van korpsleiders en vrijwilligers over
betreft. Het grootste deel van hen houdt er rekening
opleidingen loopt uiteen. Sommige korpsleiders con-
mee dat die belasting zal toenemen. Daarvan geeft een
stateren dat vrijwilligers door een te hoge tijdsbelas-
gedeelte aan dat dit zal komen door hogere eisen die
ting afzeggen voor oefeningen, dat de hoeveelheid tijd
gesteld worden aan de competentie van vrijwilligers.
die aan opleidingen moet worden besteed te hoog is,
Een ander deel kiest zelf voor een hogere werkbelas-
en dat er te veel opleidingen voor specialismen moe-
ting omdat men bijvoorbeeld aan verdere opleidingen
ten worden gevolgd. Enkele vrijwilligers sluiten zich
wil deelnemen.
bij de laatste twee punten aan. Een andere, met name
De belangrijkste consequentie voor de binding vrijwil-
jongere, groep vrijwilligers beoordeelt de opleidingen
ligers op termijn is de groeiende werkbelasting, zeker
juist als zeer positief. Zij hebben er wat aan in hun
als teveel (bureaucratische) verplichtingen worden
dagelijks leven, zien het als mogelijkheid om met bij-
opgelegd. Met name onderofficieren lijken in dit ver-
zondere technieken kennis te maken of worden zich
band een ‘kwetsbare’ groep.
bewust van veiligheid in en om het huis. Bindingsmethoden Aan vrijwilligers en commandanten is gevraagd wat
In tabel 3.14 wordt een overzicht gegeven van de bin-
de toekomstverwachtingen zijn wat de werkbelasting
dingsmethoden die door de korpsen zijn aangewend.
Tabel 3.14 Methoden en succes van binding in procenten, n=248 korpsen bindingsmethode toegepast
bindingsmethode succesvol
75
90
organiseren van sociale activiteiten benadrukken van het algemeen belang van de werkzaamheden
45
55
meer flexibiliteit aanbrengen bij de inroostering
18
93
meer mogelijkheden bieden om door te stromen
13
85
9
77
perspectief bieden op een beroepsfunctie het bieden van financiële compensatie aan werkgevers
8
62
verhoging van de vergoeding
8
76
13
91
anders
De meest toegepaste bindingsmethoden zijn het orga-
betekent wel dat er een groter potentieel aan vrijwilli-
niseren van sociale activiteiten (75%) en het bena-
gers nodig is en dat het organiseren van de werkzam-
drukken van het algemeen belang van de werkzaam-
heden een extra inspanning vraagt.
heden (45%). Als het gaat om de meest succesvolle bindingsmethode, wordt het aanbrengen van flexibili-
Ook in ‘Brandweer en vrijwilligers’ (1998) werden als
teit bij de inroostering (93%) genoemd. Ook het orga-
belangrijkste bindingsmethoden het organiseren van
niseren van sociale activiteiten (90%) en het bieden
sociale activiteiten (70%) en het benadrukken van het
van meer mogelijkheden om door te stromen (85%)
algemeen belang van de werkzaamheden (59%)
scoren in dit verband hoog.
genoemd. Deze werden gevolgd door het bieden van
Deze resultaten komen overeen met ervaringen in
meerdere mogelijkheden om door te stromen (13%) en
andere sectoren van vrijwilligerswerk. Omdat de
het bieden van een financiële compensatie aan werk-
moderne vrijwilliger zich niet meer lange tijd en
gevers (10%). Wat deze laatste twee betreft is dus, ver-
intensief wil vastleggen op zijn vrijwilligersjob, wordt
geleken met nu, sprake van een verschuiving in de
er steeds meer toe overgegaan de te verrichten werk-
mate waarin deze bindingsmethoden worden toege-
zaamheden te flexibiliseren; dat wil zeggen, de werk-
past.
zaamheden in kleinere eenheden te organiseren. Dat
74 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
Ook het geven van persoonlijke aandacht door de
van de korpsen aan veel problemen te hebben bij het
korpsleiding lijkt een goed bindmiddel te zijn. Eén
vinden van nieuwe manschappen. Dit punt verdient
korpscommandant begeleidt nieuwelingen door regel-
dan ook de nodige aandacht.
matig met ze te praten over hun ervaringen en eventu-
Bij het werven van nieuwe vrijwillige onderofficieren
ele problemen met de opleiding, en het passen in de
en officieren worden aanzienlijk minder problemen
groep. In een ander korps wordt veel belang gehecht
gerapporteerd. Daarbij dient wel te worden aangete-
aan het bieden van goede nazorg als de korpsleden
kend dat het aantal korpsen, dat met vrijwillige offi-
geconfronteerd zijn met een ingrijpende gebeurtenis,
cieren werkt, de afgelopen jaren is gehalveerd. Ten
een ongeluk bijvoorbeeld. In weer een ander korps
gevolge van een professionalisering bij de korpsleidin-
werd een kloof ervaren tussen korpsleiding en vrijwil-
gen zijn ook minder vrijwillige officieren nodig.
ligers. Die is gedicht door diverse commissies, zoals
De problemen bij het werven van nieuwe manschap-
een kleding- en technische commissie, in te stellen om
pen zijn met name te wijten aan het tekort aan aan-
zo het draagvlak voor het gevoerde beleid te vergroten.
meldingen van nieuwe belangstellenden. De meest toegepaste methode om het aantal aanmeldingen van
Over het bieden van sportmogelijkheden wordt ver-
nieuwe belangstellenden te verhogen is het actief
schillend gedacht en de ervaringen zijn ook wisselend.
benaderen van familie, vrienden of bekenden van
De meeste korpsleiders, zo blijkt uit de interviews,
korpsleden. Deze methode is tevens het meest succes-
zien het als een extra service aan de vrijwilligers en
vol. Alhoewel het werven onder leden van de bedrijfs-
dus een bindmiddel. Anderen zijn het daar mee eens,
brandweer eveneens zeer succesvol is, wordt hij min-
maar benaderen het tevens vanuit een ander perspec-
der toegepast. De resultaten onderschrijven het
tief. Men vindt dat het op peil houden van de conditie
belang van een actieve werving.
ook een belangrijke voorwaarde is voor het goed kun-
Daarnaast doen zich bij de werving van vrijwilligers
nen uitvoeren van brandweerwerk. Het sporten zou
enkele specifiekere problemen voor. Zo is het moeilijk
dus niet alleen als een gunst, maar ook als een ver-
om vrijwilligers te vinden die overdag inzetbaar zijn
plichting gezien moeten worden. Dat de vrijblijvend-
en is het vrijwilligerswerk vooral moeilijk te combine-
heid nu groot is, wordt geïllustreerd door een aantal
ren met het hoofdberoep. Probleem hierbij is dat
korpsen waar de belangstelling voor het sportpro-
leden van de vrijwillige brandweer vaak ver weg van
gramma zeer klein is of om die reden zelfs is
de kazerne hun eigen professionele werk verrichten.
geschrapt.
In het Zeeuwse Sint-Maartensdijk is men er toe overgegaan nieuwe leden voor de blusgroep te recruteren
Tot slot zou er meer aandacht moeten worden
die werkzaam zijn in Sint-Maartensdijk, maar elders
geschonken aan de erkenning van verworven compe-
wonen. Deze wervingsstrategie verdient meer navol-
tenties door de vrijwilligers van de brandweer. Naast
ging.
technische kennis gaat het dan ook om sociaal-organisatorische zaken, die voor de uitoefening van het het
Zoals eerder gezegd is het raadzaam te werken met
brandweerwerk van belang zijn. Deze competenties
profielen van de beoogde vrijwilliger. De profielen
kunnen ook in het professionele werk goed van pas
kunnen betrekking hebben op de kennis en/of erva-
komen. Daarom verdienen deze verworven competen-
ring van de vrijwilliger, maar ook op de doelgroep
ties meer formele erkenning, zodat de vrijwilliger deze
waaruit men wil werven.
kan aantonen bij sollicitaties.
Onder allochtone Nederlanders is het lid worden van de vrijwillige brandweer weinig populair. De werving
4. Conclusie
van vrijwilligers onder allochtonen kan daarom beter
Het vinden van vrijwilligers
worden uitgevoerd met behulp van bijvoorbeeld de
Het aandeel van vrijwilligers bij de brandweer is ten
Moskeevereniging of organisaties op ethnische grond-
opzichte van zeven jaar geleden gelijk gebleven en ligt
slag. Ook kan het zijn dat allochtonen liever met meer
op 80%. Er is geen sprake van vergrijzing en de
dan één toetreden.
instroom van nieuwe vrijwilligers blijft op peil.
Om meer jongeren te interesseren voor de vrijwillige
Ondanks dit positieve totaalbeeld geeft bijna eenderde
brandweer, kan de brandweer scholieren in de gele-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 75
genheid stellen een maatschappelijke stage bij de
van een adequaat vrijwilligersbestand in de nabije toe-
brandweer te lopen.
komst. Ook uit de resultaten van dit onderzoek blijkt
De brandweer heeft de laatste jaren meer vrouwen
dat men niet al te positief is over zowel de toekomstige
weten aan te trekken. De ervaringen met succesvolle
werving als de toekomstige binding van vrijwilligers.
wervingsmethoden onder vrouwen moeten meer wor-
Een aantal recente ontwikkelingen ligt aan deze ver-
den verspreid onder de korpsen.
wachte problemen ten grondslag.
Binding van vrijwilligers
In de eerste plaats is regionalisering een bron van zorg
Het binden van vrijwilligers levert bij het overgrote
voor sommigen. Door de burgemeesters wordt
deel van de korpsen weinig tot geen problemen op.
gevreesd dat de binding tussen brandweer en de loka-
Vrijwilligers geven aan dat zij zich gebonden voelen
le gemeenschap afneemt. Korpsleiding en vrijwilligers
door de band met collega’s, het gevoel dat men iets
zien als voornaamste gevaar dat de afstand tussen
doet voor de medemens en het spannende van het
beroepsbrandweerlieden en vrijwilligers verder zou
brandweerwerk. De meeste vrijwilligers vinden dat
kunnen toenemen. Dat neemt overigens niet weg dat
het brandweerwerk goed te combineren valt met
er over het algemeen meer (mogelijke) positieve gevol-
andere activiteiten.
gen dan (mogelijke) negatieve gevolgen van de regio-
Als belangrijkste knelpunten bij het binden noemen
nalisering worden verwacht: verbetering van de
de korpsleidingen de combinatie tussen het hoofdbe-
bedrijfsvoering, het delen van kennis tussen korpsen
roep en het vrijwilligerswerk en een te zware werkbe-
en het vergroten van samenwerking in een regio.
lasting. De zware werkbelasting is voornamelijk te
Geconstateerd kan worden dat er sprake is van een
wijten aan de steeds hogere eisen die tegenwoordig
spanningsveld tussen verdere regionalisering en het
aan de vrijwilligers worden gesteld. Hierdoor kosten
aantrekken van nieuwe vrijwilligers. Het voorbeeld
activiteiten als oefenen meer tijd. De werkbelasting is
uit het Zeeuwse Sint-Maartensdijk kan een antwoord
het hoogst bij de onderofficieren. Wellicht speelt nu
zijn op de regionalisering. Het lokale bedrijfsleven kan
bij hen wat een aantal jaren geleden bij de officieren
op die manier uiting geven aan het maatschappelijk
speelde. Toen beperkte het probleem van een te hoge
betrokken ondernemen: de werknemer kan zich als
werkdruk zich voornamelijk tot de officieren. Het
vrijwilliger bij de brandweer inzetten. Het bedrijf
gevolg hiervan is geweest dat een groot deel van de
draagt bij aan de publieke zaak en het bedrijf haalt
korpsen is overgegaan tot het in dienst nemen van
meer deskundigheid binnen en behoudt een gemoti-
beroepskrachten in de officiersrang. Op grond van de
veerde werknemer.
onderzoeksresultaten kan worden verondersteld dat ook de onderofficiersposities de komende jaren in toe-
In de tweede plaats vormen de regels en eisen waar-
nemende mate door beroepskrachten zullen worden
mee de brandweer wordt geconfronteerd een bedrei-
bekleed.
ging voor de vrijwillige inzet bij de brandweer. De overheid heeft de afgelopen jaren, mede onder
Een ander knelpunt speelt voornamelijk in korpsen
invloed van de rampen in Enschede en Volendam,
waar veel beroepskrachten werken. In deze korpsen
steeds meer en steeds strengere regels en eisen op het
geven de vrijwilligers aan dat zij een afstand ervaren
gebied van veiligheid opgelegd. Ten aanzien van de
tussen henzelf en de beroepskrachten. Vrijwilligers
brandweer hebben deze eisen en regels met name
menen dat zij tegen de regels van de beroepskrachten
betrekking op opleidingen, oefenen en Arbo-omstan-
aanlopen en hebben vaak het gevoel dat zij onderge-
digheden.
schikt zijn aan de beroepskrachten. Dit maakt dat zij zich minder gewaardeerd voelen voor hun werkzaam-
In de derde plaats wordt de brandweer meer gecon-
heden en draagt bij aan een verminderde binding aan
fronteerd met kritische burgers. Er is bijvoorbeeld
het korps.
angst onder sommige vrijwilligers om aansprakelijk
Uit eerdere onderzoeken bleek telkens dat men zeer
gesteld te worden als er bij het blussen van een brand
sombere verwachtingen heeft over het op peil houden
zaken mis gaan.
76 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer
Het zou goed zijn om knelpunten op het gebied van te
vrijwillige brandweer zou kunnen worden onderzocht
ver doorgevoerde wet- en regelgeving in de praktijk te
op welke manier maatschappelijke stages ook voor de
inventariseren. Vervolgens moet in het kader van de
vrijwillige brandweer een instrument zouden kunnen
Administratieve Lastenverlichting Vrijwilligers van
zijn. Belangrijk hierbij is onderzoek naar de randvoor-
het kabinet Balkenende IV worden nagegaan welke
waarden voor maatschappelijke stages bij de vrijwilli-
belemmerende regelgeving beter kan worden opgehe-
ge brandweer, om het succesvol kennismaken met de
ven.
brandweer door jongeren te vergroten. Een ander
Het is de vraag of in een volgende editie van dit onder-
punt voor vervolgonderzoek is het vergroten van de
zoek zal blijken of de vermeende bedreigingen voor
kennis over de brandweer in bijvoorbeeld Turkije en
het vinden en binden van vrijwilligers wederom wor-
Marokko, wat kan bijdragen aan de recrutering van
den gevonden.
vrijwilligers uit de Turkse en Marokkaanse gemeeenschap in Nederland. Tot slot zou vervolgonderzoek
Aanbevelingen voor verder onderzoek
naar de relatie tussen het vinden en binden van vrij-
Onderzoek naar de beeldvorming van de vrijwillige
willigers en de wijze waarop vrijwilligers hun belan-
brandweer onder verschillende doelgroepen kan aan-
gen kunnen vertegenwoordigen binnen de brandweer
wijzingen opleveren over de omstandigheden waaron-
(overleg, inspraak, klachtenregeling, mogelijkheden
der mensen bereid zijn tot de vrijwillige brandweer
van flexibilisering) wenselijk zijn.
toe te treden. Voor het betrekken van jongeren bij de
Referenties CBS. 2006. Brandweerstatistiek 2005. Voorburg/Heerlen: CBS. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directie Brandweer en Rampenbestrijding. 1998. Brandweer en vrijwilligers. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directie Brandweer en Rampenbestrijding. 1991. Vrijwilligers bij de brandweer.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 77
Veerkracht en elan in de civil society Hij kwam voor het eerst in aanraking met vrijwilligerswerk rond zijn 15e levensjaar, in zijn eigen dorp, waar hij ook een jongerencentrum opzette. In deze aflevering van de serie Kopstukken, waarin trends aan de orde komen en onderzoeksthema's die in het licht van die trends relevant zijn, een interview met Eduard Nazarski. Nazarski is sinds een jaar directeur van de Nederlandse afdeling van Amnesty International en tevens voorzitter van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE), de Europese koepel van zeventig vluchtelingenorganisaties in 28 landen. Voordat hij bij Amnesty Nederland begon, was hij de laatste zes jaar directeur van VluchtelingenWerk Nederland en is enkele jaren werkzaam geweest bij © Al/Joyce Vlaming
het Landelijk Steunpunt Vrijwilligerswerk, één van de voorlopers van Vereniging NOV.
Interview door Esther Ten Hoorn
Een belangrijke waarde van de afgelopen 25 jaar voor
nu partnership met de corporate sector en wat toen
het vrijwilligerswerk van nu is volgens Nazarski de
sociale vernieuwing heette, heet nu innovatie of de
enorme veerkracht en elan in de civil society. Die
Wet maatschappelijke ondersteuning.”
veerkracht kwam onder meer tot uiting na de ingre-
De derde grote ontwikkeling, die belangrijk is voor
pen van de overheid, vanaf de jaren tachtig, in de
het huidige vrijwilligerswerk, voortvloeiend uit
vorm van bezuinigingsslagen in de financiering van
‘Vrijwilligers op maat’, zijn de individualisering en de
welzijnswerk, cultureel werk en dergelijke. Dit heeft
versteviging van het arbeidsethos en de werkdruk. “In
enorme consequenties gehad voor vrijwilligers in hun
de praktijk hebben organisaties dit opgepakt in de zin
dagelijks werk en leidde tot een verlies aan maat-
van flexibiliseren van het vrijwilligerswerk. Mensen
schappelijk kapitaal en energie. Gelukkig is het vrij-
willen niet meer per se een life-long commitment. Een
willigerswerk daar overheen gekomen en is de civil
mooi voorbeeld zijn de flexwerkers van Amnesty
society nog steeds groot en sterk.
International, maar ook bij het Rode Kruis spelen ze
Als tweede belangrijke ontwikkeling van de afgelopen
goed in op nieuwe dingen. Je moet bij dat streven naar
20-30 jaar noemt hij het ‘vrijwilligerswerk op maat’-
flexibilisering wel uitkijken als organisatie dat je bij je
concept. “Als je over een wat grotere periode terug-
eigen doelstellingen blijft, want je hebt een doel, een
kijkt, zie je dat er in wezen weinig is veranderd. We
missie en een ambitie en die moet je centraal stellen.
gebruikten toen misschien wat andere woorden of
En daarbinnen kun je ook goed zorgen dat je aanslui-
gaven een iets andere invulling aan bepaalde thema’s.
ting vindt bij wat mensen echt raakt en waarvoor ze in
Wat toen contacten met het bedrijfsleven heette, heet
actie komen. Mensen moeten ook weten dat het iets
78 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kopstukken: Eduard Nazarsky
oplevert.” Een ander voorbeeld van flexibilisering in
Europeanisering op nationale non-profitorganisaties.
het vrijwilligerswerk is dat van Amnesty International
Ten tweede het verband tussen individualisering,
in de Verenigde Staten. Daar heeft men een project
flexibilisering en interne organisatie. “Veel verder
opgericht met als slogan ‘Be part of a solution for
flexibiliseren geeft natuurlijk het risico om los zand te
Haiti. Spent half an hour a week for Haiti’. Een leuk
worden. Dus wat vraagt het van de organisatie intern,
idee om op die manier mensen aan te spreken met een
op bijvoorbeeld het gebied van communicatie, wer-
drukke agenda.
ving, bestuur, als je het vrijwilligerswerk verder flexibiliseert? Mijn vraag is dan hoe ver kun je gaan met
Globalisering en internationalisering
flexibilisering en op welke manier kun je dat doen
In het algemeen ziet Nazarski niet al te revolutionaire
zodat die projecten nog bijdragen aan de missie en
ontwikkelingen in het verschiet liggen. Naast de blij-
ambities van je organisatie?” Een derde onderzoeks-
vende wensen om flexibilisering zal een nadruk op
vraag is hoe je balans kunt krijgen in de vraag naar
verantwoording en transparantie van non-profitorga-
transparantie van organisaties en wat betekent dat
nisaties een rol spelen in de toekomst van het vrijwilli-
voor je organisatie. Burgers worden steeds kritischer.
gerswerk, bijvoorbeeld nagaan waar het geld aan
Een overdreven vraag naar transparantie is niet goed,
wordt besteed.
maar met te weinig transparantie wordt niet helder
Hij ziet in de toekomst ook de verhouding tussen staat
hoe het geld effectief wordt ingezet. “Je moet niet
en civil society veranderen. De civil society zal veel
alleen goede dingen doen, maar ook de dingen goed
meer nog een agenda moeten zetten.
doen.” Er moet ook balans zijn in hoeveel middelen je
Een ander, groot thema dat Nazarski ziet voor het vrij-
als organisatie besteedt aan je verantwoording.
willigerswerk in de toekomst is “globalisering en daar-
Tot slot blijft het ook heel belangrijk als organisatie
aan gekoppeld de internationalisering van de civil
om de ervaringen van clienten van het vrijwilligers-
society, waarin de verhouding tussen staat en burgers
werk goed te onderzoeken en die in nieuwe activitei-
zal veranderen.” De functies van de staat zullen ook
ten te incorporeren. Een dergelijk ‘consumentenon-
veranderen. “Dat betekent dat het vrijwilligerswerk
derzoek’ kan de organisatie helpen met flexibiliseren.
steeds meer een internationaler dimensie zal krijgen en dat het in de organisatie van dat vrijwilligerswerk
Als Nazarski morgen 3 miljoen euro zou krijgen om te
belangrijk wordt om losse projecten goed met elkaar
besteden aan onderzoek rondom vrijwilligerswerk,
te verbinden. Globalisering vraag ook veel van de
dan zou hij dat uitgeven aan het thema Individua-
organisatie in termen van goede communicatie, trans-
lisering, flexibilisering en interne organisatie. “En dan
parantie, slagvaardigheid en flexibiliteit. Daar moet de
met name hoe verschillende sectoren reageren op
komende jaren veel aandacht aan gegeven worden,
internationalisering en daarmee dus ook wat voor
om organisaties voor te bereiden op die verandering.”
effecten de verhouding tussen burger en transnationa-
Hij benadrukt tevens de groeiende rol van Europa in
le overheid heeft op de interne organisatie. Op natio-
regelgeving en afstemming tussen overheden. “De
naal niveau, maar ook op de activiteiten op lokaal
civil society zal daar iets tegenover moeten zetten met
niveau.” Dergelijk onderzoek is interessant voor
lobbyen, agenda zetten en publiciteit.” Met name non-
NGO’s met internationale doelen, maar ook voor alle
profits met internationale doelen zullen hiermee te
organisaties die te maken hebben met een overheid of
maken krijgen. Het heeft niet direct effect op vrijwilli-
overheidsdelen die internationaliseren.
gers van de lokale sportvereniging of de mantelzorgers.
Tot slot, welk onderzoek is hem zelf bijgebleven? Ten eerste veel onderzoek van het NIMAWO, onder meer
Onderzoek naar vrijwilligerswerk
van Henk Jan van Daal. Het NIMAWO deed maatge-
Een belangrijk onderzoeksthema is voor Nazarski de
vend onderzoek naar ontwikkelingen binnen het vrij-
versteviging van de internationale civil society. Dicht
willigerswerk, naar aantallen vrijwilligers, naar man-
bij zijn (voormalig) werk voor VluchtelingenWerk is
telzorg, et cetera. Ten tweede een onderzoek in de
het bijvoorbeeld belangrijk om te weten hoe lobbyen
ouderenzorg, waar hij ook zelf aan heeft meegewerkt
het beste werkt. Maar ook wat de effecten zijn van
genaamd ‘Van waarde voor twee’, dat de gelijkwaar-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 79
digheid tussen hulpbehoevende en vrijwillige hulp-
iemand van de familie. Pas als dat niet kan, dan maar
verlener weergeeft. “Dit onderzoek leverde op dat
een vrijwilliger. Hier dienen organisaties dan ook
ouderen helemaal geen beroep willen doen op vrijwil-
rekening mee te houden in hun publiciteit, houding
ligers. Ze willen het liefst helemaal niet geholpen hoe-
naar cliënten en het verbeteren van hun service.”
ven worden en anders door een professional of
Noot Drs. Esther Ten Hoorn is wetenschappelijk onderzoeker aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit Rotterdam. Haar onderzoeksgebied omvat (werknemers)vrijwilligerswerk, vrijwilligersmanagement en maatschappelijk betrokken ondernemen.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 81
Solidarity and prosocial behaviour Stel, de vrouw met wie u graag kinderen wilt krijgen vraagt u om geld. Zelf heeft u geld genoeg. Dus? Maar wat doet u als de vrouw in kwestie in uw ogen niet echt krap zit, en uw oude studiegenoot in financiële nood zit? En wat doet u vervolgens als die studiegenoot herhaaldelijk zijn mobiele telefoon niet opneemt terwijl u hem het geld wil aanbieden, en ondertussen
Boekbespreking
de vrouw, met wie u nog steeds graag kinderen wil, Menno Hurenkamp
blijft aandringen?
Op dit soort kwesties krijgt de harde wetenschap maar
In een poging daar verandering in te brengen, ontwer-
lastig grip. De bioloog zal stellen dat u voor de vrouw
pen de redacteuren van de bundel een op sociologisch
zult kiezen, want uw genen willen zich voortplanten.
en psychologische literatuur gebaseerd kader waarin
De econoom zal dat met de bioloog eens zijn, omdat u
wél op een aannemelijke manier in beeld kan worden
op langere termijn het meeste profijt van een goede
gebracht hoe solidair gedrag per persoon en per situ-
relatie met de vrouw kunt verwachten. Nou, zult u
atie kan variëren.
vermoedelijk zelf denken, dat hangt er maar vanaf. Of
We putten op zoek naar solidaire antwoorden uit drie
ze niet veel zeurt, of ik me niet toch heel erg schuldig
verschillende kaders, volgens de 'goal framing theory'
ga voelen over die studiegenoot die ik in de steek laat,
van de Groningse socioloog Lindenberg die de toon
of gewoon hoe mijn bui is. In 'Solidarity and prosocial
zet in de bundel. We zoeken daarbij ofwel naar instant
behaviour' putten 17 psychologen en sociologen in 14
behoeftebevrediging - bijvoorbeeld de solidariteit
hoofdstukken uit gezamenlijk onderzoeksterrein om
wanneer we een geliefde de gevraagde aandacht
uw terechte aarzeling academisch te bevestigen.
geven, wanneer het 'goed voelt'; ofwel naar het berei-
Solidariteit is een dubbeltje op zijn kant.
ken van lange termijn doelen - zoals de solidariteit
Solidariteit (een sociologenwoord) of prosociaal gedrag
wanneer we verwachten ook zelf beter te worden van
(de psychologische uitdrukking) is een van die begrip-
de steun die we geven; ofwel we hebben wanneer we
pen
definiëren.
om solidariteit gevraagd worden het verlangen 'het
Solidariteit heeft in ieder geval te maken met iets doen
die
onderzoekers
niet
graag
juiste te doen'. Maar wat ons gedrag is, uit welke
waar je zelf niet direct belang bij hebt en iemand
motieven we putten, hangt af van de omstandigheden.
anders wel. Je hebt er twee (zelfbewuste) mensen voor
Een beroep op iemands instant behoeftebevrediging
nodig. Veel onderzoek gaat over de aard van de solida-
(het 'hedonistische frame') is kansloos wanneer dat
riteit: is deze duurzaam of vluchtig, lokaal of mondi-
beroep onvriendelijk gedaan wordt. Want het voelt
aal? Ook de betekenis van de solidariteit staat veel in
niet goed wanneer een geliefde of vriend om aandacht
de belangstelling: gaat het om verlicht eigenbelang of
jengelt. Kortom, solidariteit stamt uit verschillende
een spiegel van onderlinge relaties? Maar met de ana-
bronnen en wie de solidariteit wil onderhouden of
lyses die dat oplevert kan het bovengenoemde voor-
bevorderen moet zich daar rekenschap van geven.
beeld niet bevredigend worden beantwoord.
De bundel is een degelijk werk, met een ondubbelzin-
82 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Boekbespreking
nig academische ambitie: het gepresenteerde onder-
Beide aanpakken, zo veronderstellen de auteurs, heb-
zoek staat in dienst van de theoretische vernieuwing
ben een andere invloed op de manier waarop men een
met betrekking tot wederkerigheid, vertrouwen,
beroep doet op de motieven van de vrijwilligers. De
samenwerking, en verborgen structurele determinan-
ledengestuurde aanpak doet een beroep op de intrin-
ten voor solidariteit.
sieke motivatie van de vrijwilligers om actief te blij-
Met het oog op het tijdschrift waarin deze bespreking
ven - je doet het omdat je er aardigheid in hebt - en
verschijnt, concentreer ik me voor het vervolg van dit
koppelt dat beroep aan de op gevoelens van verplich-
betoog slechts op het hoofdstuk dat gewijd is aan vrij-
ting gebaseerde motivatie die ontstaat wanneer men-
willigerswerk, van Karr en Meijs. Zij vragen zich af in
sen verantwoordelijk zijn voor hun eigen kleine groep-
hoeverre de institutionele omgeving uitmaakt voor de
jes. De programgestuurde aanpak moet het in eerste
manier waarop vrijwilligers zich inzetten. Te vaak, zo
instantie van de extrinsieke motivatie van vrijwilligers
stellen de auteurs, wordt verondersteld dat georgani-
hebben - je doet het omdat je er beter van wordt - en
seerd vrijwilligerswerk een kwestie is van het goed
weet deze te verduurzamen door te zorgen dat alle
afstemmen van de doelen die mensen zich stellen ten
vrijwilligers 'een missie' delen, een gezamenlijke ideo-
opzichte van de organisaties waar ze aan de slag gaan.
logie onderschrijven. Daardoor is de motivatie van
Als de organisatie maar zorgt dat de vrijwilliger zijn
individuen bij Scouting in principe hoog, al is de orga-
doelen kan bereiken, komt het met de motivatie en
nisatie als geheel kwetsbaar, want afdelingen kunnen
inzet verder wel goed. Maar vaak weten we niet wat
komen en gaan. De Girls Scouts, op hun beurt, weten
de motieven van de vrijwilligers eigenlijk zijn, en we
zeker dat ze als organisatie voort zullen bestaan, al zul-
weten ook niet of die motieven niet veranderen door
len individuen wat makkelijker afhaken.
de organisatie waar de vrijwilligers aan de slag gaan. De vergelijking tussen de Scouting en de Girls Scouts De auteurs maken een vergelijking tussen de
is eerder een goed geïnformeerd voorstel voor hoe de
Nederlandse scouting en de Amerikaanse Girls
reproductie van solidariteit zou kúnnen werken dan
Scouts. Ogenschijnlijk hebben beide organisaties met
een kritische toets van de in de inleiding voorgestelde
hun vrijwilligers hetzelfde voor ogen: het begeleiden
theorie. De auteurs spreken zelf ook van een 'anekdo-
van jonge kinderen die in hun vrije tijd bezig gaan in
tische beschrijving'. Substantiële onderbouwing ont-
of met de natuur. Maar, typisch Nederlands, staat bij
breekt nog. Die zou op een kwantitatieve manier kun-
de Scouting de zelfontplooiing van de vrijwilligers
nen worden geleverd, door bijvoorbeeld te kijken naar
centraal. Initiatieven voor nieuwe afdelingen moeten
de tijd die de verschillende Nederlandse en Ameri-
van onderaf komen en hun eigen invulling geven aan
kaanse vrijwilligers actief zijn, of door te kijken naar
die afdeling. De training van nieuwkomers verloopt
de verschillen in het beroepsmatige leven van de
informeel en de jongere die lang genoeg actief is,
Nederlandse en Amerikaanse vrijwilligers. Het zou
wordt vaak vanzelf groepsleider. De Scouting is
ook op kwalitatieve wijze kunnen, door bijvoorbeeld
'leden-gestuurd'. Bij de Amerikanen draait het om het
de verschillende motieven tegen het licht te houden
presteren van de vrijwilligers. Voor groepsleidersposi-
die vrijwilligers zelf aanvoeren aan het begin en aan
ties moet worden gesolliciteerd, waarna een duidelijk
halverwege het vrijwilligerswerk. Dat dit perspectief
omlijnde training volgt. Lokale afdelingen moeten
ontbreekt is mooi, want zo is er nog genoeg (betaald)
zich richten naar centrale voorschriften. De Girls
werk te doen.
Scouts zijn 'programma-gestuurd'.
Fetchenhauer, D., A. Flache, A. Buunk, S. Lindenberg (eds.). 2006. Solidarity and prosocial behaviour. An integration of sociological and psychological perspectives. New York: Springer.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Summaries Neighbourhood mediation: investing in social learning Prof. dr. Lucas C.P.M. Meijs and Drs. Bas W. Delleman MA LLM In this research three threats (so called red flags) are explained, that threaten the future development of small volunteer organizations such as neighbourhood mediation Rotterdam. The tension between changes in the institutional context, the continuity of neighbourhood mediation and the idea social learning is outlined. Neighbourhood mediation as a voluntary organization provides seriously necessary services, which attracts the attention of third parties. With this attention, changes within the context reach the voluntary organization. This article argues that there is a need for bilateral interaction between the voluntary organizations and the context, instead of the unilateral dependence. The theory of social learning argues that mutual affect is more appropriate in this context. It appears that for these (small) organizations there is a paradox between successful neighbourhood mediation and the struggle to survive. New systems of interaction are necessary. Communicative self-guidance might be the answer.
Volunteers and volunteering in health care in the picture Drs. Riki van Overbeek Many volunteer organizations and their volunteers give support to people in need and their family carers. In the Netherlands twelve national volunteer organizations are united in an association called Overleg Zorg. There are many changes and development in the care in the Netherlands. These organizations wanted to have a better view on their position in the care-sector to be able to anticipate on their future. The Verwey-Jonker Institute and the Netherlands Institute for Care and Welfare (since 01-01-2007, Vilans) were ask to do a qualitative and quantitative study on the position of these organizations. In the study all stakeholders participated: the local departments of the volunteer organizations, the volunteers, the clients and the family carers, the care providers and the municipalities. The twelve national organizations together have approximately 320.000 volunteers and the number of volunteer hours was approximately 4.5 million hours a month. Most volunteers are women of 50 years and older. The most mentioned activities of the volunteers were friendly visiting, organizing activities or helping by activities, helping by transport. Most people who received help were elderly or chronically ill. Considering the ageing of the population which will lead to an increase in people in need, the important issues for the future are: not enough volunteers, giving volunteers adequate appreciating, support and schooling, the coordinating of voluntary help and the need to collaborate with other volunteering organization and care providers.
Learning from migrant organizations Drs. Angelika Müntz In order to stimulate new diversity initiatives in the voluntary sector, Community Partnership Consultants together with CIVIQ/MOVISIE initiated a pilot project which
| 83
84 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
twinned up mainstream voluntary organizations and migrant organizations in three cities in the Netherlands. The twinning project was accompanied by action research into what mainstream voluntary organizations could learn from migrant organizations with respect to recruitment and retention of migrant volunteers. A key objective of the project was to develop a method that would facilitate sustainable learning and help to develop lasting partnerships. Experiential learning during the twinning process was therefore supported by reflection tools such as intervision meetings and working with metaphors. The article focuses on the description of the use of a cartographic map, the Atlas of Diversity, as key metaphor specifically developed for the context of the action research. It shows that the use of the Atlas as a reflection tool contributed to explore mutual perceptions emerging from cultural differences and complexities in mainstream and migrant voluntary organizations. It specifically helped to constructively highlight barriers and map the way forward to future cooperation.
Episodic Volunteering and Teens: What Message Are We Sending? Dr. Harriett C. Edwards Volunteer administrators struggle to design positions that are appealing to volunteers while meeting the needs of the community and the clients of the program. In adjusting to meet the reality of episodic volunteer opportunities for increasing numbers of volunteers, some consideration must be given to how this is perceived by the youngest volunteers. Research indicates that youth need sustained, meaningful involvement to reap the greatest benefit from volunteer activity, yet most community voluntary organizations only provide single days of service as options for these important volunteers. This text examines these concepts in the context of practical application and needed research.
Celebrity ambassadorship: image boost or noble volunteering? Prof. dr. Lucas C.P.M. Meijs and Drs. Joost Braun This article provides an insight in how celebrities in the Netherlands can be viewed from a Corporate Social Responsibility (CSR) perspective. In this perspective we argue that celebrity ambassadors can be seen as companies. But is being an ambassador an expression of Corporate Social Responsibility and therefore (employee) volunteering or clever marketing? It seems that the task of ambassador is more a (implicit or explicit) 'corporate strategy' for the celebrities. The intent of writing this article is based on an earlier research about volunteering and celebrities.
Recruiting and retaining fire-brigade volunteers Drs. Willemijn Roorda and Drs. Wiebe Blauw Over the last fifteen years longitudinal research has been done on the position of the volunteer fire-brigade in the Netherlands. Although the recruitment of volunteers has been successful until now, local commanders are complaining that recruitment takes a lot of their energy. Fewer Dutch residents, higher demands on the fire-brigade work and bureaucratic rules are obstacles for joining the voluntary fire-brigade. The development of new recruitment and commitment strategies is needed. New target groups are foreigners, people younger than 30 years and women. Flexibilisation of the work, adequate training, simplifying rules and recruiting of the volunteers in the city where they exercise their profession helps to retain volunteers in the fire-brigade.
Summaries
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 85
Over de auteurs Drs. Wiebe Blauw Wiebe Blauw is senioradviseur bij het programma Vrijwillige Inzet, van MOVISIE. Hij is organisatiepsycholoog en tevens werkzaam bij lokale overheden, de nationale overheid en private organisaties.
Drs. ing. Joost Braun In maart dit jaar is Joost Braun afgestudeerd aan de RSM Erasmus University, afdeling Business Society Management. Zijn scriptie, getiteld 'The strategic value of celebrity ambassadors for charity organizations in the Netherlands' schetst een exploratief beeld van de samenwerkingsrelaties tussen Bekende Nederlanders en maatschappelijke organisaties. Na zijn afstuderen is Joost Braun als consultant, gericht op de publieke sector, in dienst getreden bij LogicaCMG te Rijswijk.
Drs. Bas W. Delleman MA LLM Bas Delleman is sinds 1998 eigenaar van Bascule, een bureau voor Mediation, training en advies en interimmanagement. Hij studeerde bestuurskunde aan de Hogeschool Den Bosch, deed de Masteropleiding Management en Innovatie aan de Hogeschool van Amsterdam/Universiteit Hertfordshire, en de Masteropleiding Conflictmanagement aan de Universiteit Maastricht. Aan deze laatste opleiding is hij verbonden als onderzoeksbegeleider.
Dr. Harriett C. Edwards Harriett Edwards is an Assistant Professor and Extension Specialist in the Department of 4-H Youth Development and Family & Consumer Sciences at North Carolina State University in Raleigh, North Carolina. Her research is focused primarily in the areas of episodic volunteerism and youth civic engagement.
Prof. Dr. Lucas C.P.M. Meijs Lucas Meijs studeerde Bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam waar hij in 1991 afstudeerde. Hij is sinds 1995 parttime universitair docent bij de vakgroep Business-Society Management en is in 2003 benoemd op de bijzondere leerstoel Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen bij de Rotterdam School of Management. Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op organisaties die met vrijwilligers werken en die het vrijwilligerswerk willen bevorderen.
Drs. Angelika Münz Angelika Münz is als onderzoeker verbonden aan Community Partnership Consultants (CPC), internationaal bureau voor maatschappelijke betrokkenheid. Zij studeerde educatieve wetenschappen (Dipl.-Päd.) aan de Universiteit van Tübingen, Duitsland. Daarnaast is zij in 2004 afgestudeerd in het vak interculturele relaties aan de Antioch Universiteit in de VS. Bij CPC is zij gespecialiseerd in internationaal kennistransfer en kwalitatief onderzoek, met name op het gebied van vrijwilligerswerk in internationaal perspectief, actief burgerschap van migranten en etnische minderheden, jongeren en vrijwilligerswerk/transnationale diensten, sociale activering en diversiteit.
86 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Over de auteurs
Drs. Riki van Overbeek Rike van Overbeek (1948) is als projectleider sinds 2001 werkzaam bij het Kenniscentrum Ouderen van Vilans (voorheen NIZW Zorg). Daarvoor werkte zij als senioronderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut. Zij heeft psychologie gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. De afgelopen jaren heeft zij zich beziggehouden met (de zorg aan) ouderen en vergrijzingsvraagstukken, en met vrijwilligerswerk in de zorg.
Drs. Willemijn Roorda Willemijn Roorda (1977) is cum laude afgestudeerd als psychologisch methodoloog aan de Universiteit van Amsterdam. Na haar studie heeft zij enige tijd onderzoek gedaan naar de toepassing en ontwikkeling van formele modellen voor het beschrijven en voorspellen van psychologische processen. Sinds 2004 werkt zij als onderzoeker bij DSP-groep in het team Criminaliteitsanalyse. Binnen dit team houdt zij zich voornamelijk bezig met kwantitatief onderzoek dat gerelateerd is aan jeugscriminaliteit. Naast aan criminaliteit gerelateerde onderwerpen heeft zij onderzoek gedaan naar vrijwilligheid bij de brandweer.
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 87
Aanbevolen literatuur Het kan verkeren Toekomstperspectief van levensbeschouwelijk vrijwilligerswerk Meeuws, H. Uitgave: Actioma, Den Bosch 2006 Samenvatting: Beschouwingen rondom levensbeschouwelijk vrijwilligerswerk, waarbij op de volgende vraag een antwoord wordt gezocht: is het eigenlijk nog wel zinnig en doenlijk vrijwilligerswerk op basis van levensbeschouwelijke identiteit te organiseren, of volstaat een organisatorische aanpak gebaseerd op meer algemeen geldende managementideeën? De auteur zet vraagtekens bij het beleid van de overheid dat het algemene ondersteuningsaanbod ook bruikbaar is voor levensbeschouwelijke vrijwilligersactiviteiten.
Geven in Nederland 2007 Giften, Legaten, Sponsoring en Vrijwilligerswerk Schuyt, Th.N.M., Gouwenberg, B.M. en Bekkers Uitgave: Reed business, 2007 ISBN: 9789035241183 Samenvatting: De werkgroep Filantropie van de Vrije Universiteit publiceert elke twee jaar de resultaten van haar onderzoek 'Geven in Nederland' in een gelijknamige publicatie. Geven in Nederland 2007 bevat cijfers over het geefgedrag van huishoudens, bedrijven, fondsen, goede-doelen-loterijen en vrijwilligerswerk. Deze editie bevat ook specials over 'Geven door allochtonen' en 'De maatschappelijke bijdragen van serviceclubs'.
De BronMethodiek nader verkend Monitoring van wijkaanpak De Geitenkamp en landelijk haalbaarheidsonderzoek Kolner, C. en Duijvestijn, P. Uitgave: DSP-groep, Amsterdam 2006 Samenvatting: De Bronmethodiek heeft een tweeledig doel. Het vergroten van de betrokkenheid van mensen bij lokale organisaties en het stimuleren van mensen om vrijwillige inzet te doen binnen die organisaties. De Bronmethodiek kan zowel in een enkelvoudig als een meervoudig traject worden uitgevoerd. Evaluatie van de resultaten van het meervoudig wijktraject dat de afgelopen twee jaar is uitgevoerd in de Geitenkamp in Arnhem.
Vrijwilligerswerk onder laagopgeleiden Analyse van de afname van het aantal Brabantse vrijwilligers met een lage opleiding Bosch, A. Uitgave: PON, Tilburg 2006 ISBN: 905049398X Samenvatting: Het percentage volwassen vrijwilligers van 18 jaar en ouder is tussen 1999 en 2004 in Brabant nauwelijks afgenomen. Maar het percentage vrijwilligers met geen of een lage opleiding (lager onderwijs) is tussen 1999 en 2004 bijna gehalveerd. Resultaten van een onderzoek naar de oorzaken van die daling.
Hidden work Co-production by people outside paid employment Boyle, D., Clark, S. en Burns, S. Uitgave: Joseph Rowntree Foundation, York 2006 ISBN: 1859354661
88 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Aanbevolen literatuur
Samenvatting: Coproductie is een proces waarbij vrijwilligersorganisaties of non-profitorganisaties de doelgroep van de dienstverlening inschakelen als partners, waarbij niet alleen de ontvangers 'profiteren' maar ook de dienstverlening wordt versterkt. Onderzoek bij verschillende non-profit- en vrijwilligersorganisaties die gebruik maken van deze wijze van werken. http://www.jrf.org.uk/bookshop/details.asp?pubID=796
Relevante trends voor het vrijwilligerswerk in 2020 Jong, E. de en Bik, M. Uitgave: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS), Rotterdam 2006 Samenvatting: Literatuurstudie over de stand van zaken en de toekomst van het vrijwilligerswerk in Rotterdam. Bevat ook een terugblik op de vier scenario's die gebruikt werden bij het vorige visietraject 'Vrijwilligerswerk in 2015'. Hoofdstuk 3 gaat over algemene trends in het vrijwilligerswerk en trends in vier sectoren die van belang zijn voor vrijwilligerswerk: sport, onderwijs, levensbeschouwelijke organisaties en zorg. In een samenvattend hoofdstuk wordt ook een vergelijking gemaakt van de huidige trends met de belangrijkste conclusies uit het visiedocument 'Vrijwilligerswerk in 2015'.
Mapping the philanthropic contributions of service clubs: the Dutch case Schuyt, T., Boer, M. de en Wilthagen, E. Uitgave: VU, Amsterdam 2006 Samenvatting: Verslag van een onderzoek naar de filantropische bijdrage in Nederland van zogenaamde 'service clubs' zoals de Lions. http://www.istr.org/conferences/bangkok/WPVolume/Schuyt.Theo.pdf
Hoe stevig is het cement? Positie van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de zorg Plemper, E., Scholten, C. en Oudenampsen, D. Uitgave: Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2006 ISBN: 9058302253 Samenvatting: Inventarisatie van de vrijwillige inzet in de zorg: het aantal vrijwilligers, de werkzaamheden die ze verrichten, hun motieven en achtergronden. Daarnaast is nagegaan hoe hun positie zich verhoudt tot die van andere.
Vrijwilligerswerk: kloppend hart van de samenleving 1-meting vrijwilligerswerk en 0-meting mantelzorg Mazurkiewicz, M., Mentink, J. en Heijster, J. van Uitgave: Afdeling Bestuursinformatie gemeente Utrecht, Utrecht 2006 Samenvatting: Onderzoek over alle sectoren van het vrijwilligerswerk in Utrecht; ouderenorganisaties, sportverenigingen, welzijnsorganisaties en kerkelijke of levensbeschouwelijke organisaties. De belangrijkste ontwikkelingen in het vrijwilligerswerk en de mantelzorg, zowel in Utrecht als landelijk. Rapportage is een vervolg op de in 2002 uitgevoerde 0-meting. http://www.utrecht.nl/images/Secretarie/Bestuursinformatie/Publicaties2007/vrijwilligerswerk_1meting.pdf
Vrijwillige thuishulp in Noord-Holland Resultaten van de inventarisatie naar de ondersteuningsbehoefte Tijmstra, E. en Berghuis, K. Uitgave: RIMO nh, Purmerend 2007 Samenvatting: Resultaten van de inventarisatie naar de ondersteuningsbehoefte van organisaties die vrijwillige thuishulp bieden. De ondersteuningsbehoefte bij de Steunpunten Mantelzorg, lidorganisaties van MEZZO en organisaties die gebruik maakten van de CVTM-regeling blijkt groot, maar ook divers. In het rapport vindt u aan-
Vrijwillige Inzet Onderzocht
| 89
bevelingen zowel voor de provincie Noord-Holland, de organisatie voor Vrijwillige thuishulp als voor de provinciale steunfunctie. http://www.primo-nh.nl/uploads/Inventarisatievrijwilligethuishulp.pdf
Vrijwilligerswerk door migranten als middel tot betere integratie Rapport Nederland Münz, A. Uitgave: CIVIQ, Community Partnership Consultants, Utrecht/Deventer 2006 Samenvatting: Eindrapport van het project INVOLVE waarbij de integratie van migranten door middel van vrijwilligerswerk in zeven Europese landen (Nederland, Hongarije, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Spanje, Frankrijk) is bestudeerd. In dit rapport worden de onderzoeksresultaten voor Nederland gepresenteerd. http://www.involve-europe.eu/pdf/NAT_NET_DUT.pdf
Kerken en moskeeën onder de Wmo Een verkennend onderzoek naar kansen en bedreigingen Dautzenberg, M. en Westerlaak, M. van Uitgave: DSP groep, Amsterdam 2007 Samenvatting: Wat is de maatschappelijke rol van kerken en moskeeën onder de Wmo? Hoe kunnen ze samenwerken en elkaar versterken? Waar liggen de kansen? En wat zijn de bedreigingen? Een verkennend onderzoek. http://www.dsp-groep.nl/cms/uploadedfiles/Kerk_en_moskee_in_de_Wmo_DSP_2007.pdf
Monitor Palliatieve Zorg Rapport 2006 en bevindingen over drie jaar monitor Mistiaen, P., Ruth, L. van en Francke, A.L. Uitgave: Nivel, Utrecht 2006 ISBN: 9069058154 Samenvatting: Derde rapportage van de Monitor Palliatieve Zorg 2004-2006. Het monitoronderzoek heeft als doel belangrijke ontwikkelingen op het terrein van de palliatieve terminale zorg in Nederland te volgen. Dit derde en tevens laatste rapport brengt naast feiten van dit jaar, ook bevindingen over drie jaar. De monitor besteed ook veel aandacht aan de inzet van vrijwilligers. http://www.nivel.nl/pdf/Monitor-Palliatieve-Zorg-Rapport-2006-en-bevindingen-over-drie-jaar-monitor.pdf
Aanzet tot herijking van het provinciaal vrijwilligersbeleid Daal, P. van, Rietveld, T. en Bommel, M. van Uitgave: PON, Tilburg 2007 Samenvatting: De provincie Noord-Brabant wil onderzoeken of zij ook de komende jaren het vrijwilligerswerk in Brabant wil blijven stimuleren. Daarbij heeft zij voor de periode 2007-2010 behoefte aan een scherp beeld van haar positie en kansen. Onderzoek naar welke resultaten met het vrijwilligersbeleid zijn geboekt en welke ideeën er bestaan over een eventuele herijking van het provinciale vrijwilligersbeleid.
Involving International Online Volunteers Factors for Success, Organizational Benefits, and New Views of Community Cravens, J. In: International journal of volunteer administration 24(2006)1(p.15-23) Uitgave: Ijova, North Carolina 2006 Samenvatting: Kort overzicht van de praktijk van het virtuele vrijwilligerswerk en de resultaten van onderzoek onder een aantal vrijwilligersorganisaties die zich op dit gebied hebben onderscheiden. http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO1/IJOVA_VOL24_NO1_Intl_Online_Vols_Jayne_Cravens.pdf
90 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Aanbevolen literatuur
Volunteerism During Young Adulthood An Italian Investigation into Motivational Patterns Marta, E., Guglielmetti, C. en Pozzi, M. In: Voluntas 17(2006)3(p.221-232) Uitgave: Kluwer Academic/Plenum Publishers; Dordrecht 2006 ISSN: 0957-8765 Samenvatting: Verslag van een onderzoek naar de motivatie van jonge Italiaanse vrijwilligers.
Assessing the impact of volunteering in a London borough Thomas, B. In: Voluntary Action 8(2006)1(p.92-103)) Uitgave: Institute for Volunteering Research; Londen 2006 ISSN: 1465-4067 Samenvatting: Inventariserend onderzoek naar vrijwillige inzet in de Londonse wijk Merton.
Volunteering in later life: is it good for your health? Warburton, J. In: Voluntary Action 8(2006)2(p.3-15) Uitgave: Institute for Volunteering Research; Londen 2006 ISSN: 1465-4067 Samenvatting: Australisch onderzoek naar de relatie tussen gezondheid en het doen van vrijwilligerswerk.
An Analysis of Psychological Contracts in Volunteerism and the Effect of Contract Breach on Volunteer Contributions to the Organization Starnes, B.J. In: International journal of volunteer administration 24(2007)3(p.54-57) Uitgave: Ijova, North Carolina 2007 Samenvatting: Onderzoek in het bedrijfsleven suggereert dat er zogenaamde psychologische contracten ontstaan tussen werkgevers en werknemers. Artikel onderzoekt of dergelijke relaties ook ontstaan tussen vrijwilligers en hun organisaties en wat de gevolgen zijn van een 'contractbreuk'. http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO3/IOJVA_VOL24_NO3_Starnes_An%20Analysis.pdf
Volunteering in Public Health: An Analysis of Volunteers' Characteristics and Activities Ramirez-Valles, J. In: International journal of volunteer administration 24(2006)2(p.15-24) Uitgave: Ijova, North Carolina 2006 Samenvatting: Inventariserende studie van de terreinen van openbare gezondheidszorg in de Verenigde Staten waarop vrijwilligers actief zijn. Tevens een studie van de karakteristieken van de vrijwilligers die op dit terrein zich inzetten. http://www.ijova.org/PDF/VOL24_NO2/IJOVA_VOL24_NO2_Ramirez-Valles_VolunteeringinPublicHealth.pdf
92 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Kalender 4-7 oktober 2007 Volonteurope 2007 Warsaw, Polen. Georganiseerd door CSV www.csv.org.uk/volonteurope/ 9 oktober 2007 Conferentie vrijwilligerscentrales Georganiseeerd door NOV/MOVISIE www.movisie.nl 15-17 november 2007 Arnova Conference Atlanta, USA. Georganiseerd door Arnova http://www.arnova.org/conf_dates_locations.php 2-5 april 2008 20e IAVE World Volunteer Conference Panama Stad, Panama. Georganiseerd door IAVE http://www.iave.org/NewsView.asp?newsID=22
Kalender
Vrijwillige Inzet Onderzocht
Review proces 1. Indienen van een voorstel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie een voorstel voor een artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit voorstel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie. In onderling overleg wordt een tijdpad afgesproken om te komen tot een conceptartikel. 2. Indienen van een (concept-)artikel Auteurs kunnen op eigen initiatief of op verzoek van de redactie ook direct een (concept-)artikel indienen bij de redactie. De redactie bespreekt dit (concept-)artikel en antwoordt binnen twee maanden door: 1. een beargumenteerde afwijzing of 2. het toewijzen van een contactpersoon vanuit de redactie die de auteurs verder zal informeren over de bevindingen/het oordeel van de redactie, inclusief een tijdpad tot plaatsing. De redactie kan verzoeken om een grondige herziening van de tekst, waarbij de volgende versie weer als concept-artikel in behandeling zal worden genomen, of tot kleinere herzieningen. In het laatste geval zal daarna tot publicatie worden overgegaan. De redactie houdt zich recht voor om extern advies te vragen over voorstellen en (concept-)artikelen. De redactie geeft geen garanties met betrekking tot plaatsing. De plaatsbepaling bij de artikelen is onder verantwoordelijkheid van de redactie en wordt niet eerst besproken met de betreffende auteurs van het artikel.
| 93
94 | Vrijwillige Inzet Onderzocht
Richtlijnen voor auteurs
Richtlijnen voor auteurs Kopij voor ViO bestaat uit vijf onderdelen (per e-mail aanleveren, in Word; lettergrootte 12 punten, regelafstand 1,5) 1. De tekst van het artikel zelf. 2. Een Engelstalige titel en summary (d.w.z. een pakkende samenvatting van circa 100 woorden). 3. Een alfabetisch gerangschikte lijst van publicaties waarnaar wordt verwezen. 4. Een relevante personalia. 5. Figuren met onderschriften. Geef in uw bijdragen aan waar de figuren moeten komen; verwerk de figuren niet in het artikel. N.B. Alleen ‘volledige’ kopij kan worden beoordeeld door de redactie. Eindversies van de artikelen die voor de publicatie geaccepteerd zijn, dienen ook op diskette of per e-mail te worden aangeleverd. Aanwijzingen voor het artikel zelf • De maximale lengte van het artikel is tussen 3000 en 5000 woorden, excl. literatuurlijst. • De tekst links laten lijnen, dus niet uitvullen. • Gebruik de officiële spelling (Het Groene Woordenboek, 2002). • Gebruik geen voetnoten en zo min mogelijk eindnoten. Nootcijfers in de tekst tussen blokhaken zetten. Noottekst niet koppelen aan het nootcijfer, maar als ‘platte tekst’ na het artikel plaatsen. • Tabellen niet in de tekst plaatsen, maar apart aanleveren. In de tekst aangeven waar de tabellen moeten worden geplaatst. Tabellen niet opbouwen met kolommen, maar met tabs tussen de cijfers. • Gebruik geen afkortingen (dus geen ‘blz.’, maar ‘bladzijde’). • Schrijf in tekst getallen t/m tien voluit. • Laat alinea’s inspringen. • Gebruik dubbele aanhalingstekens bij citaten en in andere gevallen enkele aanhalingstekens. • Voorzie de tekst van tussenkopjes en gebruik geen witregels zonder tussenkopjes. • Maak duidelijk onderscheid tussen de verschillende tussenkopjes: tussenkopjes van de eerste orde vet, die van de tweede orde cursief. • Verwijzing van literatuur in de tekst door middel van auteursnaam en jaartal. • Verwijzing van citaten: auteur, jaartal en paginanummer. Titelbeschrijving/literatuurlijst Gebruik de volgende wijze van titelbeschrijving (conform APA-richtlijnen): Hollander, S.J. van den (1985). Verzuiling in de twintigste eeuw. Utrecht: Uitgever. Toorts, A.B. (1994). ‘Top ten’ strategic goals: A new approach to the classification of female occupations. American Journal of Home Management, 30, 107-121.