Vijfde Linnaeus Wetenschapssymposium
Amfitheater Kennemer Gasthuis 15 januari 2014
Voorwoord Welkom op het vijfde Linnaeus Wetenschapssymposium, de jaarlijkse wetenschappelijke bijeenkomst van het Kennemer Gasthuis (KG), het Spaarne Ziekenhuis (SZ), het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, Atal-Medial, en de Stichting Apotheek der Haarlemse Ziekenhuizen. 2014 is het eerste lustrumjaar van het Linnaeus Wetenschaps-symposium. Wie had kunnen vermoeden dat we deze feestelijke gebeurtenis zouden vieren zonder Reinier Veenhoven, directeur van het Linnaeusinstituut. Hij overleed op 6 oktober 2013. Reinier hechtte veel waarde aan het symposium, vanwege het verbindende en innovatieve karakter. Verbinden en vernieuwen waren ook zijn sleutelwoorden voor de toekomst. De voorzitters van de Raden van Bestuur van beide ziekenhuizen openen en sluiten respectievelijk het symposium. Het programma zal worden opgeluisterd door de ‘Reinier Veenhoven lecture’. Met deze lecture wordt speciale aandacht gegeven aan opvallende bevindingen en belangrijke ontwikkelingen binnen de wetenschap. Het Linnaeusbeeldje, de prijs die de wetenschapsjury tot nu toe jaarlijks heeft uitgereikt, wordt dit jaar vervangen door de ‘Reinier Veenhoven penning’. De penning is specifiek voor deze gelegenheid ontworpen ter herinnering aan de initiator en inspirator van het Linnaeusinstituut. De gezamenlijke wetenschapscommissie van het KG en het SZ heeft zes abstracts geselecteerd voor een mondelinge presentatie. De overige inzenders van de abstracts zullen tijdens de postersessie in de pauze kort verslag doen van hun werk. Al met al wederom een gevarieerd programma, dat goed weergeeft hoe innovatie van de zorg en de wetenschap samengaan en leidt tot een kwaliteitsimpuls voor de patiëntenzorg in onze organisaties. Wij danken daarom alle onderzoekers voor hun bijdrage aan deze speciale avond. Namens de organisatie wens ik u een goed 2014. Richard Brohet Hoofd Wetenschapsbureau Linnaeusinstituut KG en SZ
Algemene informatie Datum: 15 januari 2014 Locatie: Amfitheater, Kennemer Gasthuis, Boerhaavelaan 22, Haarlem Accreditatie: Bureau Algemene Nascholing (ABAN), Kwaliteitsregister® V&VN, Verpleegkundig Specialisten Register®
Organisatie Wetenschapsbureau Linnaeusinstituut Judith van Bijma - Haeften, Anne Eskes, Sophie van der Poll, Linda Witte.
Informatie Anne Eskes
[email protected] 023-530 7845
Wetenschapscommissie en wetenschappelijke jury Greetje van Asselt, stafmedewerker wetenschapsbureau Richard Brohet, genetisch epidemioloog, SZ en KG Adinda Drenth, ambtelijk secretaris Wouter van Kempen, huisarts Ingemar Merkies, neuroloog, SZ Arjen Noordzij, uroloog, SZ Peter Nolte, orthopeed, SZ Pim de Ronde, internist, KG, voorzitter wetenschapscommissie Erik Vermeulen, chirurg KG Saskia ten Wolde, reumatoloog KG
Programma Moderatoren: Raymond Tukkie en Arjen Noordzij 17.00
Ontvangst
17.30
Opening Willem Schreuder, voorzitter Raad van Bestuur SZ
17.40
Reinier Veenhoven Lecture ‘Hoe misleid ik de pers’ Hans van Maanen, wetenschapsjournalist
18.05 M1
Low therapeutical implications of a temporal artery biopsy supports a less invasive diagnostic strategy. K.J. de Burlet, arts-assistent chirurgie
18.20 M2
De seroprevalentie van Hepatitis E in Regio Kennemerland 2007-2013 D. Ooms, AIOS Maatschappij & Gezondheid, Infectieziektebestrijding
18.35
Pauze met posterwalk Inclusief buffet (moderatoren Arjen Noordzij en Richard Brohet)
19.50 M3
Titanium-nitride coating van totale knie prothesen: wat voegt het toe? Een dubbel blind gerandomiseerde studie R.P. van Hove, arts-assistent orthopedie
20.05 M4
“Pico-Bello-Klean Study” Effectiveness and patient tolerability of bowel preparation agents Picoprep® and Kleanprep® before colonoscopy. A single-blinded randomized trial. I.D. Munsterman, arts-assistent maag-darm-leverziekten
20.20 M5
Impact van Staphylococcus aureus bacteriemie A. Bakker, arts-assistent interne geneeskunde
20.35 M6
Impact van pneumokokkenvaccinatie op nasopharyngeaal dragerschap: Een nieuwe verdeling? A.T.M. Bosch, arts-onderzoeker kindergeneeskunde
20.50
Afsluiting Peter van Barneveld, voorzitter Raad van Bestuur KG
21.00
Uitreiking Linnaeus Wetenschapsprijzen 2014 Borrel
Abstracts behorende bij de mondelinge presentaties
M 1. Low therapeutical implications of a temporal artery biopsy supports a less invasive diagnostic strategy. KJ de Burlet1, PR de Reuver1, J de Ree2, G Lagaay3, H Boot4, FE Bellot5, D Nio1 1
Department of Surgery, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp Department of Rheumatology, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 3 Department of Internal Medicine, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 4 Department of Neurology, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 5 Department of Pathology, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 2
Background: A Temporal Artery Biopsy (TAB) is the gold standard for diagnosing Giant Cell Arteritis (GCA). However the therapeutical implication of the outcome of a TAB is scarcely reported. The aim of this study was to analyze the therapeutic implications of TAB and to identify predicting factors for GCA other than a positive biopsy. Study design: A retrospective review was performed including all patients who underwent a TAB, or were treated with corticosteroids for supposed temporal arteritis between January 2005 and December 2012. The database was statistically analyzed using uni- and multivariate analysis. Results: 266 patients were included, of which 256 (96.2%) underwent a TAB. Fiftyfour biopsies (21.1%) were positive for GCA. Duration of symptoms (>4weeks) (OR 2.61 95%CI 1.02-6.68), jaw claudication (OR 4.55 95%CI 1.52-13.65), and a thickened temporal artery at palpation (OR 3.72 95%C 1.21-11.44) are independently prognostic for a positive biopsy. Change in treatment strategy was performed in 16.4% of the patients (N=42) according to the outcome of the TAB. Conclusion: As the outcome of a TAB results in a change of therapeutical strategy in the minority of patients, the value of this invasive diagnostic procedure should be reassessed in each patient.
De diagnose artritis temporalis (AT) wordt gesteld met behulp van een biopt van de arteria temporalis. In een retrospectief onderzoek worden de therapeutische gevolgen van het biopt in kaart gebracht en wordt gekeken of er naast het biopt andere factoren zijn die AT kunnen voorspellen.
M 2. De seroprevalentie van Hepatitis E in Regio Kennemerland 2007-2013 D Ooms1, D Veenendaal2, SM Euser2 1 2
GGD Kennemerland Regional Public Health Laboratory Kennemerland, Haarlem
Background: In the Netherlands Hepatitis E was long considered as a travelassociated illness, incidentally imported from developing countries. Although recent publications show an increasing number of non-travel associated HEV infections and the fact that the disease appears to be endemic in the Netherlands, HEV is rarely recognized as a possible cause of acute infectious hepatitis. Aim: The aim of this study was to determine: (1) the number of serum samples sent for diagnostic detection of Hepatitis E Virus in the period January 2007 - June 2013 (2) by which professionals the diagnostic request was made (3) the percentage seropositivity (IgG) and active HEV infections. Methods: Diagnostic data concerning HEV were extracted from the electronic database of the Regional Laboratory for Public Health Kennemerland in the period January – June 2013. A total of 869 unique serum samples were investigated for the presence of IgM and IgG antibodies against HEV. Results: A total of 869 unique serum samples were investigated. Of these, the majority (91%) was submitted by hospital clinicians; only 8% by general practitioners. The number of requests for diagnostic detection of HEV doubled from 99 samples in 2007 to 196 in 2012. The percentage of IgG seropositivity increased from 3% to 27% over this period. Conclusions: The seroprevalence of Hepatitis E Virus in the Netherlands is increasing. Yet, the disease is rarely recognized and very few diagnostic requests are made, especially among general practitioners. Therefore, HEV serology should be included in the standard laboratory diagnostics of acute infectious hepatitis.
Hepatitis E (HEV) komt in Nederland steeds vaker voor, maar wordt lang niet altijd herkend als veroorzaker van acute leverontsteking. In dit onderzoek beschrijven de onderzoekers (1) hoe vaak en door wie bloedonderzoek voor HEV is aangevraagd en (2) hoe vaak er sprake was van een positieve uitslag.
M 3. Titanium-nitride coating van totale knie prothesen: wat voegt het toe? Een dubbel blind gerandomiseerde studie RP van Hove1, RM Brohet2, BJ van Royen3, PA Nolte1, 2 1 2 3
Afdeling Orthopaedie, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Haarlem Afdeling Orthopaedie, VU Medisch Centrum, Amsterdam
Introductie: In preklinische studies worden voordelen van titanium-nitride (TiN) coating van cobalt-chroom-molybdeen (CoCrMo) implantaten beschreven. Het is onbekend of het gebruik van TiN gecoate CoCrMo totale knie prothesen (TKP) in vergelijking met CoCrMo TKP, invloed heeft op de postoperatieve uitkomst van totale knie arthroplastiek (TKA). Doel: Onze hypothese was dat er een afname zou zijn van pijn, aantal revisie operaties, zwelling en temperatuur van de knie en ook een toename van de functie en beweeglijkheid van de knie na TKA met een TiN gecoate TKP. Methode: In een dubbel blind gerandomiseerde klinische studie werden 101 patiënten gerandomiseerd, die een ongecementeerde TKP van TiN gecoat CoCrMo of van CoCrMo met mobiele lager geïmplanteerd kregen. Visual Analogue Scale (VAS) score voor pijn, de Knee Society Score (KSS), het aantal revisies en complicaties, de beweeglijkheid, de omtrek en de huidtemperatuur van de knie werden preoperatief, na 6 weken, na 6 maanden, na 1 en 5 jaar bepaald. Resultaten: Bij elke postoperatieve controle werd er tussen beide groepen geen verschil gevonden in VAS score, KSS, aantal revisie operaties, beweeglijkheid, omtrek en huidtemperatuur van de knie. Er werden geen complicaties gevonden die verbonden konden worden aan de TiN coating. Conclusie: Een TiN gecoate TKP beïnvloedt niet de postoperatieve uitkomst van de ongecementeerde TKA met mobiele lager met betrekking tot postoperatieve pijn, het aantal revisie operaties, beweeglijkheid, zwelling en temperatuur van de knie. Om de invloed van TiN coating van TKP beter te begrijpen zijn klinisch biochemische onderzoeken nodig.
M 4. “Pico-Bello-Klean Study” Effectiveness and patient tolerability of bowel preparation agents Picoprep® and Kleanprep® before colonoscopy. A singleblinded randomized trial. ID Munsterman1, E Cleeren2, T van der Ploeg2, R Brohet2, RWM van der Hulst1 1
2
Department of Gastroenterology and Hepatology department, Kennemer Gasthuis, Haarlem Research Center Linnaeus Institute, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Background and study aims: Adequate bowel preparation is an important condition for an effective colonoscopy. Kleanprep® and Picoprep® are bowel cleansing agents both registered and available for this purpose. Reliable conclusions in the comparison of effectiveness between these agents cannot be made based on previous research, due to the heterogeneity in study designs and subjective outcome assessments. This study aimed to compare Kleanprep® and Picoprep®, primarily assessing effectiveness and secondarily determining patient tolerability. Patients and methods: In this single-blinded randomized controlled trial we included 173 consecutive patients reffered for out-patient colonoscopy, the number based on a power analysis. Eighty-eight patients received Kleanprep, 85 Picoprep. Both agents were administered in a split-dose regimen. Effectiveness was measured by assessing bowel cleansing using the Boston Bowel Preparation Score. Patient tolerability was measured with a patient questionnaire. An intention-to-treat-analysis was performed. Results: The overall cleansing score between Kleanprep® and Picoprep® was not significantly different (p=0,182). Reviewing segment scores, there were also no significant differences between Kleanprep® and Picoprep®. Patients using Picoprep® scored significantly better on the aspects of convenience and flavour of the preparation agent, compared to patients using Kleanprep® (p-value <0,001). Side effects like nausea, vomiting, headache and bloating were significantly less experienced by patients using Picoprep®. Conclusions: The present study did not demonstrate a difference in effectiveness of bowel cleansing between Kleanprep® and Picoprep®. Both showed to be adequate cleansing agents. Furthermore Picoprep® was significantly better tolerated than Kleanprep®. Therefore we recommend Picoprep® as a first choice regimen for bowel preparation before colonoscopy.
Voor een effectief darmonderzoek is adequate darmvoorbereiding van belang. In dit onderzoek worden zowel de effectiviteit als de patiëntvriendelijkheid van twee darmvoorbereidingsmiddelen vergeleken.
M 5. Impact van Staphylococcus aureus bacteriemie A Bakker¹, D Veenendaal2, S Euser2, M Becker, R SoetekouwQ, GH WattelR ¹ Afdeling Interne Geneeskunde Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 2 Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, Haarlem ³ Stichting Apotheek der Haarlemse Ziekenhuizen (SAHZ), Haarlem Q Afdeling Interne Geneeskunde Kennemer Gasthuis, Haarlem R Afdeling Interne Geneeskunde Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp
Introductie: Staphylococcus aureus bacteriemie (SAB) komt veel voor [1] en kan gepaard gaan met ernstige complicaties zoals endocarditis en hoge mortaliteit [2]. Bepaalde factoren zijn geassocieerd met de ontwikkeling van complicaties, zoals oa. community-acquired infecties, persisterende koorts en positieve follow-up bloedkweken [3]. Bij deze patiënten is uitgebreide diagnostiek en langdurige antibiotische behandeling van belang. Er wordt nog geen richtlijn gebruikt in het Spaarne ziekenhuis (SZ) en Kennemer Gasthuis (KG) en het is niet bekend wat de prevalentie, beleid en uitkomsten van SAB zijn. Doel: (1) Vaststellen van de prevalentie, complicaties en mortaliteit, (2) verloop van diagnostiek- en behandelbeleid. Methode: Retrospectief onderzoek waarbij de patiënten met een SAB gedurende 12 maanden in beide ziekenhuizen worden geanalyseerd. Resultaten: In 12 % van de positieve bloedkweken in het SZ en KG betrof het een SA. Voorlopige resultaten van de patiënten uit het SZ (n=30) laten zien dat bij 43 % de infectie gecompliceerd verliep en 20 % overleed door een infectiegerelateerde oorzaak. Bij 67 % werden er geen follow-up bloedkweken afgenomen en in 30 % werd geen beeldvorming verricht naar complicaties. 25 % van de patiënten kreeg geen adequate antibiotica volgens de SWAB richtlijnen [4]. Conclusie: Uit de literatuur voorgesteld beleid wordt vaak niet gevolgd. Uitbreiding van het onderzoek zal plaatsvinden om een relatie tussen het gevoerde beleid en de uitkomsten vast te stellen. Tevens moet toekomstig onderzoek uitwijzen of het invoeren van een protocol, welke advies geeft omtrent diagnostiek- en antibioticabeleid, leidt tot een ander beleid en uitkomsten. Literatuur: 1. van der Mee-Marquet et al. Epidemiology and typing of Staphylococcus aureus strains isolated from bloodstream infections. J Clin Microbiol 2004; 42:5650–7. 2. Cuijpers et al. Complicating infectious foci in patients with Staphylococcus aureus or Streptococcus species bacteraemia. Eur J Clin Microbiol Infect Dis (2007) 26:105–113 3. Fowler et al. Clinical Identifiers of Complicated Staphylococcus aureus Bacteremia. Arch Intern Med. 2003;163:2066-2072 4. http://www.formulariumkennemerland.nl/
M 6. Impact van pneumokokkenvaccinatie op nasopharyngeaal dragerschap: Een nieuwe verdeling? ATM Bosch1,2, RM Brohet2, JP Bruin3, AJ Wijmenga-Monsuur4, NY Rots4, EAM Sanders1, MA van Houten2, RH Veenhoven2 1
Kinderimmunologie en infectieziekten, WKZ-UMC Utrecht, Utrecht Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 3 Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, Haarlem 4 Klinische immunologie, Centrum voor immunologie, infectieziekten en vaccins, RIVM, Bilthoven 2
Achtergrond: Sinds 2006 worden kinderen via het Rijksvaccinatieprogramma gevaccineerd tegen pneumokokkenbacteriën. Het pneumokokkenvaccin(PCV) beschermt niet alleen tegen pneumokokkenziekte door vaccintype pneumokokken, maar voorkomt ook dragerschap en verspreiding van deze bacteriën in de samenleving. Eerdere studies toonden aan dat dragerschap van vaccintype pneumokokken sterk daalde, echter werden deze vaccintypen vervangen door nietvaccintype pneumokokken. Met name serotype 19A liet een sterke stijging zien, zowel in dragerschap als in ziekte. Het is daarom belangrijk de langetermijneffecten van vaccinatie op pneumokokkendragerschap te vervolgen. Doel: Bestuderen van pneumokokkendragerschap in de winter van 2012/13, 6,5 jaar na invoering van het pneumokokkenvaccin (cross-sectioneel). Methoden: Neusuitstrijkjes werden afgenomen bij 330 gezonde, gevaccineerde kinderen van 11maanden en 330 kinderen van 24maanden. Kweken werden onderzocht op aanwezigheid van pneumokokkenserotypes (serotypering door Quellung). De data werd vergeleken met data van leeftijdsgenoten uit eerdere crosssectionele studies, uitgevoerd vóór invoering van het vaccin, en follow-up studies na invoering van het vaccin (2009 en 2010/11). Resultaten: 6,5 jaar na invoering van het pneumokokkenvaccin waren vaccintype pneumokokken geheel vervangen door niet-vaccintypen. Binnen de niet-vaccintypen leek een nieuw evenwicht te zijn ontstaan met een nieuwe ranking van meest voorkomende typen, minder diversiteit en een demping van uitschieters in dragerschap. Tussen 2010/11 en 2012/13 daalde het hoge dragerschap van serotype 19A, van 12% naar 9% op 11 maanden en van 14% naar 8% bij 24 maanden oude kinderen. Conclusie: De invoering van het pneumokokkenvaccin gaf een nieuwe samenstelling van pneumokokkenserotypen in de neus, terwijl het totale pneumokokkendragerschap even hoog bleef. Dit heeft mogelijk consequenties voor de gezondheid en kan bijdragen aan verbetering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Abstracts behorende bij de posterpresentaties
P 7. Evidence for minimal invasive therapies in the management of chronic calcific tendinopathy of the rotator cuff. A systematic review and metaanalysis. JKG Louwerens1, IN Sierevelt1, A van Noort2, MPJ van den Bekerom3 1
Centre for Orthopaedic Research, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp Department of Orthopaedic Surgery, Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp 3 Department of Orthopaedic Surgery, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, Amsterdam 2
Background: This meta-analysis assessed the short- to midterm effectiveness of minimal invasive treatment modalities in the management of calcifying tendinitis of the shoulder. Tendinosis calcarea of the rotator cuff is a common source of chronic shoulder pain that leads to pain, a decreased active range of motion and loss of muscular strength. When conservative therapies fail, minimal invasive treatment options can be considered before resulting to surgery. Materials and methods: The PRISMA guidelines were followed to conduct this review. A systematic literature search was conducted in May 2013 to identify all studies that examined the short- to midterm effectiveness of minimal invasive treatment modalities for chronic tendinosis calcarea. The primary end points were identified as function, pain and total resorption rates. GRADE was used to assess the quality of evidence. Results: Twenty studies (1544 participants) were included. Common methodological flaws were inadequate description of sequence generation and allocation concealment and insufficient blinding of clinicians and assessors. In general there is moderate quality evidence that high-energy ESWT has a significant effect on pain relief and functional status compared to other interventions. There is varying quality evidence on the efficiency of other interventions. Conclusion: High-energy extracorporeal shockwave therapy is the most thoroughly investigated minimal invasive treatment option in the short-, to midterm and has proven to be a safe and effective treatment modality. Ultrasound-guided needling has shown promising results in recent research and further level-1 research will have to prove its effectiveness.
Een literatuuronderzoek naar de verschillende korte-en lange termijn behandelingen van chronische schouderpijn.
P 8. The efficacy and safety of intratympanic Gentamicin injections for Ménière G Sam1, D Wong Chung2, R van der Hoeven1, S Verweij*1, M Becker1 1 2
Stichting Apotheek der Haarlemse Ziekenhuizen (SAHZ), Haarlem Department of Otorhinolaryngology (KNO), Kennemer Gasthuis, Haarlem
Introduction: Ménière is an idiopathic condition that is characterised by three major symptoms: vertigo, deafness and tinnitus. If medical treatment with oral medication fails, the intratympanic application of gentamicin could be considered.1 This treatment shows promising results but the number of studies is limited and large randomised controlled trials remain absent.1,2 Objective: To evaluate the efficacy and safety of intratympanic gentamicine (ITG) injections for the treatment of Ménière’s disease. Method: Ten subjects with Ménière were treated with ITG in the Kennemer Gasthuis. Subjects were retrospectively evaluated on vertigo, tinnitus, mean pure tone audiometry (PTA) and speech discrimination score (SDS). The follow up period was to two years after ITG. Results: In the study cohort the vertigo spells per month decreased (-13.7; p=0.01), tinnitus was experienced less (80% of subjects before and 0% after treatment) and the use of oral cinnarizine decreased (-27.5mg; p=0.04). During follow up there was an increase in the low (PTA at 0.25-, 0.5-, 1-kHz) frequency range (12.2dB; p=0.02). There was no significant increase in the high (PTA at 4- and 8-kHz) frequency range. A clinically significant SDS change (of 15% or more) was found in 60% of patients. Conclusion: ITG is a safe and effective therapy for Ménière. Specifically the low frequencies were affected, which may have clinical implications. The differentiated effect on low and high frequencies was not described earlier. The use of oral cinnarizine was reduced after application of ITG. In studies evaluating ITG treatment, the influences of (oral) medication are rarely considered. References: 1. Huon L, Fang T, and Wang P, Outcomes of Intratympanic Gentamicin Injection to Treat Ménière’s Disease, Otol Neurotol33:706Y714, 2012. 2. Rudnick MD, Ginsberg IA, Hubers PS. Aminoglycoside ototoxicity following middle ear injection. Ann Otol Rhinol Laryngol. 1980;89(suppl 77):1-9.
Ménière is een aandoening die bestaat uit duizeligheid, doofheid en oorsuizen. De oorzaak is onbekend. In dit onderzoek wordt een veel belovende behandeling, het inspuiten van antibiotica (gentamycine) in het trommelvlies, geëvalueerd.
P 9. Evaluation of a falls and mobility clinic in Haarlem, the Netherlands SJ Moeskops1,2, CJ Kalisvaart1, M Weisfelt2 1 2
Department of Geriatric Medicine, Kennemer Gasthuis, Haarlem Department of Neurology, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Introduction: About 30% of the community dwelling elderly falls at least once a year. The consequences of falling are severe and can lead to functional decline. In the Netherlands 85.000 elderly visited the ER after falling each year, costing: 3400 euro per accident (annual €820 million). To reduce the incidence, a multidisciplinary falls and mobility clinic (Geriatrician, Neurologist, physiotherapist, occupational therapist and trained nurse) was started in 2010. Methods: A retrospective dossier analysis of all patients from 2010 till 2013. Medical history, pharmacy, history of falls, risk factors, diagnoses and treatment schemes were analysed. The Patient Satisfaction Questionnaire was used to measure the satisfaction of patients. Results: 203 patients were included. Median age: 82 years [IQR = 10]. 148 patients (74%) used medication with a possible increased risk of falling; 104/159 patients (65%) had no more falls after visiting. Before referral, the median falls were 3 and after 0. 114 patients showed a reduction of fall events (P <0.001). There was a reduction of the average incidence of falls in 102 patients (P <0.001). Causes of falling were: polypharmacy (54%), polyneuropathy (46%), orthostatic hypotension (35%) and cognitive impairment (32%). Conducted interventions were: adjust medication (69%), treatment paramedics (60%) and add resources (35%). The overall satisfaction was assessed with a score of 7.1 (SD 2.2). Conclusion: A multidisciplinary falls and mobility clinic can significantly reduce the incidence of falls in community dwelling elderly. This will lead to a significant cost reduce.
In Nederland bezoeken jaarlijks 85.000 ouderen de spoedeisende hulp als gevolg van een val. In deze studie worden de effecten van de valpolikliniek geëvalueerd.
P 10. To evaluate of the effect of Souvenaid on the quality of life of patients with the diagnosis M. Alzheimer in a real-life prospective clinical setting K Kalisvaart1, R Vreeswijk1 1
Department of Geriatric Medicine, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Aim: To evaluate the effect of Souvenaid on cognition, behavioural and psychological symptoms of dementia (BPSD), activity of daily living (ADL) and well-being of patients with the diagnosis M. Alzheimer in a real-life prospective clinical setting. Methods: During 1 year all patients with the diagnosis Alzheimer using Souvenaid were evaluated after 6 months on cognition, behavior (BPSD items), ADL functions and well-being. Patients and carers were asked how they experience cognition, behavior, ADL and well-being during a clinical evaluation by the geriatrician. The questions were based on the Barthel, KATZ Activity of Daily Living and Mini Mental State Examination (MMSE). Based on their answers, the geriatrician in agreement with the patient/carer, determined the overall score. Results: A total of 58 Alzheimer patients were included and 43 were evaluated after 6-months follow-up. 15 out of 58 patients do not have a follow-up visit yet. Two patients stopped using Souvenaid because of taste and/or nausea. First analysis showed that 24/43 patients (58,1%) had a positive outcome (better or stable) on the 4 items mentioned above. 28/43 patients (65%) improved when only evaluating ADL-functions, BPSD and Cognition . In a sub-group analyses (1. start same time Souvenaid and Alzheimer medication, 2. start Souvenaid within 6 months after start Alzheimer medication, 3. Start date Souvenaid longer than 6 months after start Alzheimer medication), a positive outcome on 4 items was observed in group 1 (57%, 4/7 patients), group 2 (53%, 8/15 patients) and group 3 (57%, 12/21 patients). Another sub-group analyses (MMSE < 20 and > 20) was done using the MMSE from the date of diagnosis, the result was an improvement in 4 items of 28% (2/7 patients) (MMSE <20) and 58,8% (20/34 patients) (MMSE > 20). Conclusion: To the best of our knowledge this is the first reported data from a reallife prospective clinical cohort, which shows that Souvenaid is well tolerated, also in conjunction with standard care Alzheimer medication in patients with mild to moderate Alzheimer. It also shows that patients who were prescribed Souvenaid in combination with Alzheimer medication seem to be stable or doing better on ADL, BPSD and cognition. Further exploratory sub-group analyses suggests that Souvenaid may be more beneficial in patients who start nutritional intervention in an earlier stage of the AD disease process, Finally, a majority of the patients indicates that they experience benefits in the use of Souvenaid on their quality of life.
Studie naar het effect van een medische voedingsdrank (Souvenaid) op de kwaliteit van leven bij patiënten met Alzheimer.
P 11. De brug tussen hepatitis E serodiagnostiek en de klinische praktijk: een retrospectieve beschrijving & seroprevalentieonderzoek SY Lam1,2, B Herpers2, A Eskes³, E van Soest1 1
Department of Gastroenterology, Kennemer Gasthuis and Regional Public Health Laboratory Kennemerland, Haarlem 2 Regional Public Health Laboratory Kennemerland, Haarlem ³ Linnaeus Research Institute, Kennemer Gasthuis, Haarlem 4 Department of Gastroenterology, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Introductie: Hepatitis E virus (HEV) infecties worden in Nederland in toenemende mate gerapporteerd in afwezigheid van een positieve reisanamnese naar endemisch gebieden. Desondanks wordt er in de praktijk niet altijd aan het ziektebeeld gedacht en zijn er weinig studies die de kliniek en de serodiagnostiek naar HEV met elkaar verenigen. Doel: Inzicht verkrijgen in de lokale epidemiologie en een bijdrage leveren aan een beter begrip van het klinisch beeld. Daarnaast onderzoeken of er gevallen van hepatitis E zijn gemist door nalaten van serodiagnostiek. Methode: Voor de klinische beschrijving van waarschijnlijke HEV gevallen werd het medisch dossier van seropositieve patiënten onderzocht. Om gemiste gevallen op te sporen volgde serologisch onderzoek ineen retrospectief hepatitis(ALAT>40IU/l) cohort,bestaande uit sera vannon hepatitis A-,B-, C patiënten zonder Epstein Barr Virus of cytomegalievirus infectie. Resultaten: Drieëntwintig HEV-gevallen hebben zich waarschijnlijk voorgedaan in de periode van 2005-maart 2013. Vermoeidheid (n=15), icterus (n=12), donkere urine (n=12) en misselijkheid (n=12) waren de meest gerapporteerde symptomen. Biochemisch illustreerden de gemiddelde piekwaarden een hepatitisbeeld(ALAT 1958U/l) met cholestase (GGT401U/l;AF319IU/l).In dertien gevallen was er confirmatie middels immunoblot (n=2), polymerase chain reaction (n=2) en vervolgserodiagnostiek (n=9). Daarentegen kwam positieve HEV-IgM-serologie ook voor in andere klinische condities. Ten slotte bleek in ons hepatitiscohort van 2012-19 april 2013 het gemiste percentage HEV IgM gevallen 4.9% bij een IgGseroprevalentie van6.1%. Conclusie: Door nalaten van serodiagnostiek kunnen HEV-infecties worden gemistin patiënten met acute hepatitis. Vervolg serologie wordt vaak niet verricht, maar is belangrijk ter serologische bevestiging. Positieve IgM-serologie komt immers voor bij niet-HEV geassocieerde ziektebeelden. Aanbevolen wordt om bij verdenking van infectieuze hepatitis, ongeacht de reisanamnese, HEVserodiagnostiekte verrichten. Vervolgserodiagnostiek dient te volgen bij positieve IgM of inconclusieve uitslagen.
P 12. Classification of Legionella pneumophila strains using a mixed genome microarray HA Vink1, SM Euser1, F Schuren2, NJ Nagelkerke3, JW den Boer1 1
Regional Public Health Laboratory Kennemerland, Haarlem Department of Microbiology, TNO, Zeist 3 Department of Community Medicine, United Arab Emirates University, Al Ain, United Arab Emirates 2
Background: After the Legionnaires’ disease outbreak in Bovenkarspel in 1999, Legionella prevention became a national issue and a costly and time-consuming concern for public buildings, health centers, and other companies that utilize a collective tap water installation. The distribution of Legionella genotypes within clinical strains is significantly different from that found in environmental strains. Developing novel genotypic methods that offer the ability to distinguish clinical from environmental strains could help to focus on more relevant (virulent) Legionella species in control efforts. Methods: Mixed-genome microarray data can be used to perform a comparativegenome analysis of strain collections, and advanced statistical approaches are available to process these data and develop prediction models. Previous studies have developed these models for a Dutch and French strain collection, and in this study we have applied the same method on a Spanish (198 strains) and Italian collection (200 strains), to (further) study the possible influence of geographical differences. With a mixed-genome microarray, the expression ratios for over 400 (potentially predictive) DNA markers have been analyzed for each strain. Using the Random Forest algorithm and logistic regression, prediction models were created for the Spanish and Italian collection, and additionally for all available strains together (in total 839 Dutch, French, Spanish, and Italian strains), to identify markers that can predict the origin (clinical or environmental) of the strains. Results: The performances of all three models were not adequate enough to use as a discrimination tool in the field. Moreover, there was no overlap in the selected markers between the Spanish, Italian, Dutch and French models. Conclusion: A more distinct pre-selection in clinical and environmental strains or the usage of other modeling techniques may lead to a more adequate prediction and the creation of a reliable Europe wide model.
Studie naar verschillende onderzoeksmethoden om types Legionella van elkaar te kunnen onderscheiden.
P 13. Delirium at the Pulmonary Care Unit: an incidence and prevention study D Koster1, R Vreeswijk1, AM Eskes², HB Kwa³, CJ Kalisvaart1 1
Department of Geriatric Medicine, Kennemer Gasthuis, Haarlem ² Linnaeus Research Institute, Kennemer Gasthuis, Haarlem ³ Department of Pulmonology, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Background: Delirium is a neuropsychiatric disorder and a common complication of hospital admission for the elderly. Delirium in elderly patients is associated with high morbidity, mortality, longer hospital stay and a high risk of institutionalization after discharge. The aim of this study is to investigate the incidence, severity and duration of delirium in elderly lung ward patients before and after prevention. Methods: A prospective follow-up study of patients (age ≥70) admitted to the lung ward in the Kennemer Gasthuis, location South. Phase 1: we investigated the incidence, severity and duration of delirium in elderly lung ward patients. The delirium risk at admission was established using the Delirium Risk Assessment Score (DRAS) (score range 0-12). Delirium was screened daily with the use of CAM and DOS. Severity was measured using the DRS-R-98 and DOM. Phase 2: the prevention program was performed in patients with DRAS ≥5. This program, known as Best Supportive Care, consisted of nursing, medical and pharmacological measures. Patients with DRAS ≥7 received haldol 3dd1 mg. Results: Phase 1: 85 patients (age ≥70) were screened on admission to the lung ward. Mean [SD] age 78,9 [5,8] years, 42,4% male. 9/85 (11,1%) patients developed delirium. Delirium severity mean [SD]: DRS: 20,6 [8,0], DOM: 14,4 [9,2]. Delirium duration: mean 2,0 days [1,6]. Four patients died during admission. Phase 2 (preliminary results): 33 patients with DRAS ≥5 were admitted. Mean [SD] age was 80,3 [5,6] years, 51,5% male. 1/33 (3,0%) patients developed delirium. Severity: DRS 29, DOM 16. Duration: 2,0 days. Comparison subgroup phase 1 and 2: patients of phase 1 with DRAS ≥5 (N=55) were compared to the patients of phase 2. Delirium incidence reduction of RR 81,5%. There was no significant reduction in severity and duration of delirium. Conclusion: The DRAS is effective in identifying patients at high risk. Proactive multidisciplinary geriatric consultation significantly reduces the incidence of delirium among patients at risk for delirium. Onderzoek naar het effect van een preventieprogramma op de incidentie, ernst en duur van een delier bij ouderen op de longafdeling.
P 14. Ervaringen en complicaties met PICC-lijnen in het Kennemer Gasthuis L van Eijk¹, AM Eskes², PMM Kuijer¹ ¹ Afdeling Interne Geneeskunde, Kennemer Gasthuis, Haarlem ² Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Haarlem
Inleiding: In het Kennemer Gasthuis worden de PICC-lijnen nu twee jaar gebruikt bij de cardiologische en oncologische zorg. Om de zorg rondom deze patiënten te verbeteren is het noodzakelijk om de huidige zorg met te evalueren Doel: Verkrijgen van inzicht in ervaringen en complicaties met PICC-lijnen in het Kennemer Gasthuis met als uiteindelijke doel de zorg voor deze patiënten te optimaliseren. Methoden: Het betreft een mixed-methodsstudie, opgebouwd uit een kwantitatief en kwalitatief gedeelte. Alle dossiers van patiënten waarbij in het Kennemer Gasthuis tussen 1 juli 2012 t/m 31 augustus 2013 een PICC-lijn is geplaatst zijn doorgenomen. Primair werden er gegevens over complicaties (o.a. verstopping, trombose, infecties), duur van PICC-lijn en reden van verwijdering van de PICC-lijn verzameld. Eenentwintig patiënten en negen personeelsleden werden geïnterviewd voor de inventarisatie van de positieve en negatieve ervaringen gerelateerd aan het gebruik van de PICC-lijn. Resultaten: Er werden 65 PICC-lijnen bij 59 patiënten geplaatst. De meest voorkomende complicaties waren infecties (n=10; 15,4%) en verstoppingen (n=10; 15,4%). Slechts 4 (7,1%) verstoppingen waren reden voor verwijdering. De mediane duur dat de PICC-lijnen in situ bleven bij de patiënten was 34 dagen (range 0-414). De voordelen van de PICC-lijn wegen op tegen de beperkingen die een patiënt door de PICC-lijn ondervindt. Conclusie: Het gebruik van de PICC-lijn wordt over het algemeen als positief ervaren. Het aantal opgetreden complicaties in onze studie is in lijn met bestaande literatuur. Er zijn enkele verbeterpunten: (1) Wanneer bij elke verstopte lijn een poging wordt ondernomen om deze met behulp van een trombolyticum weer te open te krijgen, zal het aantal vanwege verstopping verwijderde PICC-lijnen dalen; (2) patiënten gaven aan dat de PICC soms onbekend was bij verpleegkundigen. Vandaar dat er mogelijk gestreefd moet worden naar bredere scholing.
P 15. Is verbetering in fitheid geassocieerd met de verbetering in kwaliteit van leven tijdens hartrevalidatie? L Fest¹, J Haisma¹, Tjeerd van der Ploeg², R Brohet², J van Dixhoorn¹ ¹ Afdeling Paramedische dienst, Kennemer Gasthuis, Haarlem ² Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Haarlem Introductie: de vraag naar hartrevalidatie (HR) wordt steeds groter. Doelen zijn secundaire preventie van hart en vaatziekten en verbeteringen in kwaliteit van leven (KvL). Tijdens de therapie ligt de nadruk vaak op verbetering van fitheid, waarvan een relatie met KvL verondersteld wordt. Uit onderzoek in het Kennemer Gasthuis (KG) blijkt dat KvL en fitheid toenemen tijdens HR. Doel: onderzoeken of toename in fitheid bijdraagt aan de toename in KvL tijdens HR. Opzet: retrospectief cohortonderzoek van patiënten, tussen 1999 en 2011 verwezen voor HR in het KG wegens een cardiovasculaire gebeurtenis. Methode: van 2166 patiënten die HR hebben gevolgd waren voor- en eindmeting van KvL (MPVH-vragenlijst) en fitheid (ratio watt/HF) bekend. De relatieve toename in KvL is vergeleken met de verandering in fitheid voor de gehele populatie en voor subgroepen. Resultaten: de gemiddelde relatieve toename in KvL was 11% en in fitheid 16%. Er werd geen verband gevonden tussen beide (correlatiecoëfficiënt max. 0,058). Ook bij subgroepen o.b.v. geslacht, leeftijd, diagnose en beginscores werd geen verband gevonden. Discussie en conclusie: in deze groep hartrevalidatiepatiënten werd geen relatie gevonden tussen toename in fitheid en toename in KvL. Het is zinvol te zoeken naar anderen parameters die een rol spelen bij de verbetering in KvL tijdens HR. Voorbeelden hiervan zouden kunnen zijn het overwinnen van de angst om te bewegen en lotgenotencontact tijdens de HR.
P 16. Het microbioom in de luchtwegen van kinderen en de relatie met luchtweginfecties IJN Koppen, AATM Bosch, EAM Sanders, RM Brohet, RH Veenhoven, D Bogaert, MA van Houten Spaarne Ziekenhuis Hoofddorp in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ).
Introductie: Luchtweginfecties worden voornamelijk veroorzaakt door bacteriën en virussen. Echter, deze potentiële ziekteverwekkers komen ook voor in de luchtwegen van gezonde kinderen zonder dat dit tot ziekte leidt. Dankzij nieuwe moleculaire technieken verkrijgen wij steeds meer inzicht in de complexe bacteriële ecosystemen in en op ons lichaam die samen het microbioom vormen. De opbouw van het microbioom is onder andere belangrijk voor de barrièrefunctie van de slijmvliezen en de ontwikkeling van het afweersysteem van een kind. Onze hypothese is dat de opbouw van het luchtwegmicrobioom een rol speelt in het ontstaan van luchtweginfecties. Methode: Structurele literatuurstudie in PubMed naar de relatie tussen de samenstelling van het microbioom en luchtweginfecties. Resultaten: Tijdens luchtweginfecties wordt het microbioom veelal gekarakteriseerd door een toename van potentiële ziekteverwekkers zoals Streptococcus pneumoniae, Moraxella catarrhalis, Haemophilus influenzae en Staphylococcus aureus. Tijdens ziekte lijkt tevens de biodiversiteit van het microbioom af te nemen en er is een afname te zien van commensalen zoals bijvoorbeeld Propionibacterium en Corynebacterium spp. Interacties tussen bacteriën onderling en tussen bacteriën en virussen spelen hierbij vermoedelijk een belangrijke rol. Ook omgevingsfactoren, zoals vaccinatie lijken een rol te spelen bij de samenstelling van het microbioom van de luchtwegen. Conclusie: De gevonden literatuur suggereert dat een verstoring van het evenwicht binnen het microbioom een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van luchtweginfecties. De causaliteit van deze relatie moet nog verder worden onderzocht, waarvoor nieuwe prospectieve studies die zowel gezonde als zieke kinderen onderzoeken essentieel zijn.
P 17. Diagnose en behandeling van functionele neurologische stoornissen in Nederland. LJ de Schipper¹², M Vermeulen³, AM Eeckhout¹², EMJ Foncke¹² ¹ Kennemer Gasthuis, Haarlem ² VU Medisch Centrum Amsterdam, Amsterdam ³ Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Amsterdam
Inleiding: Functionele neurologische stoornissen (FNS) werden beschouwd als een psychiatrische aandoening in het begin van de 20e eeuw (conversiestoornis). Destijds speelden psychiaters een belangrijke rol bij diagnose en behandeling. In deze studie worden de huidige opvattingen ten aanzien van etiologie, diagnose en behandeling van FNS onderzocht onder neurologen, psychiaters en revalidatieartsen in Nederland. Methode: Een elektronische vragenlijst werd verstuurd naar neurologen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, leden van de Afdeling Consultatieve en Ziekenhuispsychiatrie en leden van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen. Resultaten: 343 van 780 neurologen, 67 van 197 psychiaters en 48 van 750 revalidatieartsen vulden de vragenlijst in. 60% van de neurologen en 67% van de psychiaters stelde een functiestoornis van het zenuwstelsel in combinatie met psychologische factoren verantwoordelijk voor FNS. 29% van de neurologen en 88% van de psychiaters vond een psychiater noodzakelijk voor diagnosestelling. 55% van de neurologen en 88% van de psychiaters vond dat behandeling moet bestaan uit een combinatie van uitleg aan de patiënt, psycho- en fysiotherapie. Volgens 15% van de neurologen volstond alleen fysiotherapie. Conclusie: Het merendeel van neurologen en psychiaters beschouwde een functiestoornis van het zenuwstelsel in combinatie met psychologische factoren verantwoordelijk voor FNS. Slechts een derde van de neurologen vond een psychiater noodzakelijk voor diagnose. De meeste neurologen zagen een combinatie van fysiotherapie en psychotherapie als beste behandelkeuze en 15% vond alleen fysiotherapie voldoende. Deze resultaten laten zien dat opvattingen ten aanzien van FNS duidelijk veranderd zijn, aangezien vroeger diagnose en behandeling het terrein van psychiaters was.
P 18. Bacteriële artritis: betere behandeling door een duidelijke richtlijn EH Elzinga¹, D Veenendaal², S Euser², REAM Zwartelé³, S Ten Wolde¹ ¹ Afdeling Reumatologie, Kennemer Gasthuis, Haarlem ² Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, Haarlem ³ Afdeling Orthopedie, Kennemer Gasthuis, Haarlem
Introductie: Infectieuze artritis is een infectie van een gewricht, meestal veroorzaakt door een bacteriële verwekker. In ernstige gevallen en bij niet tijdig ingrijpen, kan het lijden tot sepsis met potentieel zeer ernstige gevolgen voor de patiënt. Een tweetal meetings met reumatologen, orthopedisch chirurgen en artsmicrobiologen van de 3 ziekenhuizen van de regio zuid kennemerland heeft geleid tot een consensus ten aanzien van de werkwijze bij de verdenking bacteriële artritis. Deze consensus is gebaseerd op literatuur en ervaring (zie bijlage). Doel: Retrospectief onderzoek naar behandeling bacteriële artritis in het verleden: a. Is er sprake geweest van delay in diagnosestelling en behandeling? b. Heeft dit geleid tot complicaties? c. Is het gevoerde antibiotisch beleid conform de consensusbehandeling? Methode: Een database van alle gewrichtskweken ingestuurd met de vraagstelling infectieuze artritis werd geraadpleegd van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013. Geincludeerd werden patiënten van het Kennemer Gasthuis ouder dan 18 jaar, waarbij het gewrichtspunctaat werd ingestuurd met de vraagstelling bacteriële artritis. De klinische data van de patiënten werden gekoppeld aan de kweekuitslagen. Getoetst werd of de consensusbehandeling is gevolgd door de hoofdbehandelaars. Resultaten: De voorlopige data zijn als volgt (n=5, materiaal ingestuurd door reumatologen met positieve kweek) Bloedkweken afgenomen? Kristalonderzoek verricht? Meteen gestart met antibiotica? Juiste antibiotica gestart? Orthopedie in consult gevraagd? Antibioticabeleid aangepast na kweekuitslag? 14 dagen intraveneus antibiotica? Totaal 4-6 weken antibiotica?
5/5 4/5 4/5 4/5 4/5 2/5 (nb 3 nvt) 5/5 5/5
Momenteel is de verdere analyse van data nog in gang. Deze zullen worden gepresenteerd op het symposium Conclusie: Volgt