Vertalingen Redemittel Kapitel 1 Service D Redemittel

3 vwo | Vertalingen Redemittel

Kapitel 1 Service D Redemittel Kennst du eine gute Autowerkstatt?

Ken je een goede autogarage?

Warum? Hast du einen Unfall gehabt?

Waarom? Heb je een ongeluk gehad?

Ich hatte eine Panne mit meinem Scooter.

Ik had pech met mijn scooter.

Brauchst du Hilfe bei der Reparatur? Ich helfe gerne.

Heb je hulp nodig bij de reparatie? Ik help graag.

Der Motor hatte zu wenig Öl und die Reifen De motor had te weinig olie en de banden hatten zu wenig Luft. hadden te weinig lucht. Hast du alles kontrolliert?

Heb je alles gecontroleerd?

Ja, aber was genau der Schaden ist - keine Ja, maar wat precies de schade is – geen Ahnung. idee. Ein Freund von mir arbeitet an der Tankstelle. Er repariert auch immer meinen Scooter. Ich suche mal die Nummer und rufe ihn an.

Een vriend van mij werkt bij een benzinepomp. Hij repareert ook altijd mijn scooter. Ik zoek het nummer wel even op en bel hem op.

Notrufzentrale, womit kann ich Ihnen helfen?

112, waarmee kan ik u van dienst zijn?

Goldbach ist mein Name. In der Goldbach is de naam. In de Jakobstraat is Jakobstraße gab es einen Unfall. Es brennt. een ongeluk gebeurd. Er is brand. Was ist denn passiert?

Wat is er dan gebeurd?

Bei einem Unfall ist Benzin ausgelaufen und Bij een ongeluk is er benzine gelekt en een ein Auto brennt. auto staat in brand. Gibt es Verletzte?

Zijn er gewonden?

Ja, ich konnte eine Frau aus dem Auto retten. Aber sie braucht noch Hilfe von einem Arzt.

Ja, ik kon een vrouw uit de auto redden. Maar ze heeft nog hulp nodig van een arts.

Ich schicke einen Krankenwagen und die Feuerwehr.

Ik stuur een ambulance en de brandweer.

Okay, danke. Ist die Polizei schon unterwegs?

Oké, bedankt. Is de politie al onderweg?

Die wird auch gleich da sein.

Die is er ook zo.

Gut, ich warte hier.

Goed, ik wacht hier.

Entschuldigung, ich habe eine Frage. Ich

Pardon, ik heb een vraag. Ik vlieg binnenkort

© Noordhoff Uitgevers bv

Neue Kontakte, 6e editie

Pagina 1 van 22


fliege bald nach Amerika. Welche Dokumente muss ich mitnehmen?

naar Amerika. Welke documenten moet ik meenemen?

Ausländer brauchen einen Pass und ein Visum.

Buitenlanders hebben een paspoort en een visum nodig.

Was kostet ein Visum?

Wat kost een visum?

Ein Visum kostet 115 Euro und 30 Cent.

Een visum kost 115 euro en 30 cent.

Wie lange dauert es, bis das Visum abgeholt werden kann?

Hoe lang duurt het, voordat het visum kan worden afgehaald?

Ungefähr drei Wochen. Und Sie können hier Ongeveer drie weken. En u kunt hier helaas leider nur in Euro oder mit Kreditkarte alleen met euro’s of met creditcard betalen. zahlen. Ich habe aber nur Schweizer Franken.

Ik heb alleen maar Zwitserse franken.

Hier gegenüber ist eine Bank. Da können Sie die Franken in Euro wechseln.

Hier tegenover is een bank. Daar kunt u de franken omwisselen in euro’s.

Worauf muss ich noch achten?

Waar moet ik nog meer op letten?

Es ist nicht erlaubt, ohne Visum zu reisen. Wenn Sie es verlieren oder vergessen, riskieren Sie eine Geldstrafe.

Het is niet toegestaan om zonder visum te reizen. Als u het verliest of vergeet, riskeert u een boete.

J Redemittel Gehst du zum Briefkasten?

Ga je naar de brievenbus?

Nein, zur Post, mein Paket abholen. Es ist endlich angekommen.

Nee, naar het postkantoor, mijn pakket afhalen. Het is eindelijk aangekomen.

Was bekommst du denn?

Wat krijg je dan?

Einen neuen Laptop mit einer Tragetasche. Een nieuwe laptop met een draagtas. Mijn Mein Computer war kaputt gegangen. computer was kapotgegaan. Dann gebe ich dir diesen Brief und eine Ansichtskarte mit. Ich muss nur noch schnell die Adresse auf den Umschlag schreiben.

Dan geef ik je deze brief en een ansichtkaart mee. Ik moet alleen nog snel het adres op de envelop schrijven.

Hast du schon Briefmarken aufgeklebt?

Heb je er al postzegels opgeplakt?

Nein, da ich nicht weiß, wie hoch das Porto Nee, want ik weet niet hoeveel porto erop ist. moet. Kein Problem, ich werde mal nachfragen.

Geen probleem, ik zal het eens navragen.

Danke, dann gehe ich jetzt zur Bank. Ich muss noch Geld abheben.

Dank je, dan ga ik nu naar de bank. Ik moet nog geld opnemen.

Okay, tschüs.

Oké, doeg.



Pagina 2 van 22


Guten Tag. Ich möchte dieses Päckchen abholen.

Goedendag. Ik zou graag dit pakketje willen afhalen.

Haben Sie Ihren Ausweis dabei? Dieses Formular müssen Sie auch ausfüllen.

Heeft u uw legitimatiebewijs bij u? Dit formulier moet u ook invullen.

Diese Post möchte ich auch noch verschicken.

Deze post zou ik ook nog graag willen versturen.

Entschuldigung, ich habe Sie nicht verstanden. Ich höre immer so schlecht, wenn das Telefon klingelt und alle durcheinander sprechen.

Pardon, ik heb u niet goed verstaan. Ik hoor altijd zo slecht als de telefoon rinkelt en iedereen door elkaar praat.

Kannst du für mich mal eine Handynummer Kun je voor mij even een mobiel nummer raussuchen? opzoeken? Hast du kein Internet auf dem Handy? Online findest du bestimmt viele Informationen.

Heb je geen internet op je mobiel? Online vind je vast veel informatie.

Nein, ich habe eine Prepaidkarte. Mit meinem Handy kann ich nur simsen und telefonieren.

Nee, ik heb een prepaidkaart. Met mijn mobiel kan ik alleen maar sms’en en bellen.

Warte, ich hole mein iPad, dann helfe ich dir Wacht, ik haal mijn iPad, dan help ik je bij het beim Suchen. zoeken. Zum Geburtstag wünsche ich mir ein iPhone.

Voor mijn verjaardag vraag ik een iPhone.

Aber so ein Tablet ist doch auch sehr praktisch!

Maar zo’n tablet is toch ook heel handig!

Hier stehen eine Telefonnummer und eine E-Mail-Adresse. Ich versuche mal anzurufen.

Hier staan een telefoonnummer en een emailadres. Ik probeer even te bellen.

Und, kannst du jemanden erreichen?

En, kun je iemand bereiken?

Nein, es ist immer besetzt. Nur der Anrufbeantworter springt an.

Nee, het is steeds in gesprek. Alleen het antwoordapparaat gaat aan.

Hinterlasse doch eine Nachricht mit deiner Handynummer. Vielleicht rufen sie dich zurück.

Laat toch een bericht achter met je mobiele nummer. Misschien bellen ze je terug.



Pagina 3 van 22


Kapitel 2 Zukunft und Karriere D Redemittel Hast du in der Pause Zeit, mir etwas zu erklären?

Heb je in de pauze tijd om mij wat uit te leggen?

Nein, da muss ich meine Hausaufgaben für Nee, dan moet ik mijn huiswerk voor Chemie machen. Nach der Schule habe ich scheikunde maken. Na school heb ik tijd. Zeit. Super, wo wollen wir uns treffen?

Super, waar zullen we elkaar ontmoeten?

Wir können uns in die Bibliothek setzen und We kunnen in de bibliotheek gaan zitten en üben. oefenen. Übrigens, hast du vielleicht einen Kugelschreiber für mich? Meiner schreibt nicht mehr.

Trouwens, heb je misschien een pen voor mij? De mijne schrijft niet meer.

Hier, nimm den Bleistift. Ich muss jetzt zu Kunst. Also, wir sehen uns dann später.

Alsjeblieft, neem dit potlood. Ik moet nu naar tekenen. Dan zien we elkaar later.

Hast du schon für den Test in Geschichte gelernt?

Heb je al voor het proefwerk geschiedenis geleerd?

Na klar, der ist ja schon morgen. Hast du noch Fragen?

Natuurlijk, dat is immers al morgen. Heb je nog vragen?

Ja, ich habe erst gestern angefangen. Das Textbuch und das Arbeitsbuch habe ich aber schon gelesen.

Ja, ik ben pas gisteren begonnen. Het tekstboek en het werkboek heb ik echter al gelezen.

Vielleicht kann ich dir helfen? Was möchtest Misschien kan ik je helpen? Wat zou je du wissen? willen weten? Ich werde nach der Schule wahrscheinlich auf die Fachhochschule wechseln.

Ik ga na school waarschijnlijk naar het hbo.

Was für eine Ausbildung möchtest du machen?

Wat voor opleiding wil je gaan doen?

Ich möchte in der Reisebranche arbeiten.

Ik zou graag in de reisbranche willen werken.

Tja, mit deinen guten Noten in Englisch und Tja, met jouw goede cijfers voor Engels en Französisch... Du warst ja immer schon gut Frans… Jij was altijd al goed in talen. in Sprachen. Hast du schon mal eine Firma besucht?

Heb jij al eens een bedrijf bezocht?

In der zehnten Klasse habe ich ein

In de vierde klas heb ik een stage gedaan.



Pagina 4 van 22


Praktikum gemacht. Mein Klassenlehrer hat Mijn mentor heeft me nu aangeraden om mir jetzt geraten, mal zur Fachhochschule eens naar de hogeschool voor architectuur für Architektur in Aachen zu gehen. in Aken te gaan. Was möchtest du da machen?

Wat zou je daar willen doen?

Ich möchte mal einen Tag mitmachen, um Ik zou wel eens een dag willen meelopen einen Eindruck vom Studium zu bekommen. om een indruk van de studie te krijgen. Möchtest du nächstes Jahr an einer Universität studieren oder eine Lehre machen?

Zou je volgend jaar aan een universiteit willen studeren of wil je een vakopleiding doen?

Ich will an die Universität. Ich weiß aber noch nicht genau, welches Studium ich wählen soll.

Ik wil naar de universiteit. Maar ik weet nog niet precies welke studie ik moet kiezen.

Welche Fächer gefallen dir denn gut?

Welke vakken vind je dan leuk?

Ich habe mich schon immer für Mathematik, Ik was altijd al geïnteresseerd in wiskunde, Physik und Wirtschaft interessiert. Schon scheikunde en economie. Als kind kon ik al als Kind habe ich gern gerechnet. goed rekenen.

J Redemittel Die Ferien beginnen bald. Ich möchte dann De vakantie begint binnenkort. Ik zou graag etwas Geld verdienen. wat geld willen bijverdienen. Du hast sechs Wochen frei. Such dir doch für ein paar Wochen einen Ferienjob!

Je hebt zes weken vrij. Zoek toch een vakantiebaantje voor een paar weken!

Ist es schwer, etwas zu finden?

Is het moeilijk om iets te vinden?

Nein, ich habe doch auch einen Nebenjob gefunden.

Nee, ik heb toch ook een bijbaantje gevonden.

Was machst du noch mal?

Wat doe je ook alweer?

Ich helfe in einem Restaurant aus.

Ik help in een restaurant.

Und wann arbeitest du?

En wanneer werk je?

Ich arbeite am Wochenende, immer samstags und manchmal am Sonntagmorgen.

Ik werk in het weekeinde, altijd op zaterdag en soms op zondagmorgen.

Wo arbeitest du?

Waar werk je?

Ich arbeite in einer Firma, die Büromaterialien verkauft. Wir beliefern das ganze Land.

Ik werk in een bedrijf dat kantoorbenodigdheden verkoopt. Wij leveren door het hele land.

Was verkauft ihr denn so?

Wat verkopen jullie zoal?



Pagina 5 van 22


Wir liefern alles, was man im Büro braucht: USB-Sticks, Drucker, Kopierer, aber auch Bleistifte und so weiter.

Wij leveren alles wat je op kantoor nodig hebt: USB-sticks, printers, kopieerapparaten, maar ook potloden enzovoort.

Und was musst du machen? Ist deine Arbeit En wat moet jij doen? Is je werk leicht? gemakkelijk? Es geht. Ich beantworte E-Mails mit einem speziellen Computerprogramm.

Gaat wel. Ik beantwoord e-mails met een speciaal computerprogramma.

Was für eine Arbeit suchst du denn?

Wat voor werk zoek je eigenlijk?

Ich interessiere mich für einen Job in einem Ik ben geïnteresseerd in een baan in een Elektronikgeschäft. elektronicawinkel. Hast du schon Erfahrung?

Heb je al ervaring?

Ja, ich habe einen Webshop mit Computerspielen.

Ja, ik heb een webshop met computerspelletjes.

Wie viel verdienst du?

Hoeveel verdien je?

Mein Lohn hängt davon ab, wie viel ich verkaufe.

Mijn loon is afhankelijk van hoeveel ik verkoop.

Ich möchte den ganzen Tag am Schreibtisch sitzen und am Computer arbeiten.

Ik zou graag de hele dag achter een bureau willen zitten en aan de computer werken.

Meinst du wirklich? Das wäre kein Job für mich! Und wo möchtest du arbeiten?

Meen je dat echt? Dat zou geen baan voor mij zijn! En waar zou je dan willen werken?

Ich interessiere mich für die Reisebranche.

Ik ben geïnteresseerd in de reisbranche.

Ein Onkel von mir arbeitet bei Neckermann Reisen.

Een oom van mij werkt bij Neckermann reizen.

Kannst du mir mal seine E-Mail-Adresse geben?

Kun je mij zijn e-mailadres geven?

Klar, schreib ihm mal eine E-Mail und frage ihn, wie du dich bewerben kannst.

Natuurlijk, schrijf hem eens een e-mail en vraag hem, hoe je kunt solliciteren.

Hast du einen Bewerbungsbrief auf deinem Heb jij een sollicitatiebrief op je USB-stick bij USB-Stick dabei? je? Leider nicht. Was willst du damit?

Helaas niet. Wat wil je daarmee?

Ich brauche noch ein Beispiel für meine Bewerbung bei Mediamarkt.

Ik heb nog een voorbeeld nodig voor mijn sollicitatie bij Mediamarkt.

Kein Problem. Ich schicke dir die Datei, wenn ich zu Hause bin.

Geen probleem. Ik stuur je het bestand als ik thuis ben.



Pagina 6 van 22


Kapitel 3 Freizeit! D Redemittel Interessierst du dich für unseren Kunstunterricht?

Ben je geïnteresseerd in ons kunstonderwijs?

Es geht. Ich würde gern weniger basteln, mir gefällt Malen besser.

Gaat wel. Ik zou graag minder knutselen, ik vind schilderen leuker.

Was malst du gerne?

Wat schilder je graag?

Ich male am liebsten realistische Sachen.

Ik schilder het liefst realistische dingen.

Malst du lieber die Natur oder die Stadt?

Schilder je liever de natuur of de stad?

Beides. Am Tag male ich gerne im Wald; Bäume, Pflanzen und Blumen, aber auch Seen.

Allebei. Overdag schilder ik graag in het bos: bomen, planten en bloemen, maar ook meren.

Warum am Tag? Mein schönstes Foto wurde bei Sonnenuntergang gemacht.

Waarom overdag? Mijn mooiste foto werd bij zonsondergang gemaakt.

Wenn die Sonne scheint, sind die Farben viel schöner. Und bei einem Sonnenuntergang arbeite ich gern am Strand. Das Meer ist dann wunderschön.

Als de zon schijnt, zijn de kleuren veel mooier. En bij een zonsondergang werk ik graag aan het strand. De zee is dan geweldig mooi.

Ich habe gehört, du hast ein besonderes Hobby. Kannst du davon erzählen?

Ik heb gehoord dat jij een bijzondere hobby hebt. Kun je daarover vertellen?

Ich fotografiere gern in der Nacht.

Ik fotografeer graag ’s nachts.

Was für Fotos machst du?

Wat voor foto’s maak je?

Das ist ganz verschieden. In der Stadt nehme ich gern schön beleuchtete Kirchen als Motiv.

Dat is heel verschillend. In de stad neem ik graag mooi verlichte kerken als motief.

Und in der Natur? Was interessiert dich da? En in de natuur? Wat interesseert je daar? Tiere sind zu meinen Lieblingsmotiven Dieren zijn mijn favoriete motief geworden. Ik geworden. Ich habe viele Bilder von Vögeln heb veel beelden van vogels en katten. und Katzen. Hast du Haustiere?

Heb jij huisdieren?

Nein, leider nicht.

Nee, helaas niet.

Würdest du dir ein Haustier wünschen?

Zou je graag een huisdier willen hebben?

Ja, ich würde mir einen Hund oder Fische wünschen.

Ja, ik zou graag een hond of vissen willen hebben.



Pagina 7 van 22


Und warum hast du keinen Hund?

En waarom heb je geen hond?

Wir wohnen im Zentrum von München in Wij wonen in het centrum van München in einer kleinen Wohnung. Wir haben zu wenig een klein huis. We hebben te weinig plek Platz für ihn. voor hem. Gibt es bei euch keinen Park in der Nähe?

Is er bij jullie geen park in de buurt?

Doch, aber der ist viel zu klein und wir haben auch keinen Garten.

Jawel, maar dat is veel te klein en wij hebben ook geen tuin.

Und wenn du später mal in einem Dorf wohnen würdest?

En als je later eens in een dorp zou wonen?

Auf dem Land würde ich einen Schäferhund Op het platteland zou ik een herdershond halten. hebben. Was machst du in deiner Freizeit?

Wat doe jij in je vrije tijd?

Ich sammle Ansichtskarten und drehe Videos von besonderen Orten.

Ik verzamel ansichtkaarten en maak video’s van bijzondere plaatsen.

Hast du eine eigene Videokamera?

Heb jij een eigen videocamera?

Ja, und ich bearbeite die Videos auch alle selbst.

Ja, en ik bewerk de video’s ook allemaal zelf.

Was sieht man auf deinem Lieblingsvideo?

Wat is er op je favoriete video te zien?

Das wurde in der Schweiz gedreht. Man sieht Berge, Flüsse und Täler.

Die werd in Zwitserland opgenomen. Je ziet bergen, rivieren en dalen.

J Redemittel Hallo Lars, hast du Lust, am Samstagmorgen mit mir ins Museum zu gehen?

Hallo Lars, heb je zin om zaterdagochtend met mij naar het museum te gaan?

Das ist mir zu langweilig.

Dat vind ik te saai.

Schade, dort wird Graffitikunst gezeigt. Das Jammer, er wordt graffitikunst getoond. Dat wird dir bestimmt Spaß machen. zul je zeker leuk vinden. Ach nein, ich will lieber einkaufen. Ich brauche eine neue Digitalkamera. Komm doch mit!

Ach nee, ik wil liever shoppen. Ik heb een nieuwe digitale camera nodig. Kom toch mee!

Okay, ich komme am Nachmittag zu dir.

Oké, ik kom vanmiddag naar je toe.

Das wird bestimmt lustig.

Het wordt vast leuk.

Was sind deine Hobbys?

Wat zijn jouw hobby’s?

Ich schwimme, höre gerne Musik und gehe oft ins Konzert.

Ik zwem, luister graag muziek en ga vaak naar een concert.



Pagina 8 van 22


Spielst du selber auch ein Instrument?

Speel je zelf ook een instrument?

Ja, ich spiele Klavier. Das findest du bestimmt altmodisch, oder?

Ja, ik speel piano. Dat vind jij vast ouderwets, niet?

Nein, gar nicht! Ich habe letztens eine Sendung über Instrumente gesehen. Was für Musik hörst du gerne?

Nee, helemaal niet! Ik heb laatst een uitzending over instrumenten gezien. Naar welke muziek luister je graag?

Rockmusik. Ich höre gerne Radio über das Internet. Aber ich habe auch einen iPod für unterwegs.

Rockmuziek. Ik luister graag radio via internet. Maar ik heb ook een iPod voor onderweg.

Kommst du am Abend zu mir? Es kommt ein guter Spielfilm im Fernsehen.

Kom je vanavond naar mij toe? Er komt een goede speelfilm op televisie.

Ich kann leider nicht. Ich muss Rennrad fahren. Ich habe am Wochenende einen wichtigen Wettkampf.

Ik kan helaas niet. Ik moet wielrennen. Ik heb in het weekeinde een belangrijke wedstrijd.

Schade, hast du vielleicht am Nachmittag Zeit?

Jammer, heb je misschien vanmiddag tijd?

Nein, das kann ich mir nicht leisten. Ich möchte vorne mitfahren.

Nee, dat kan ik me niet veroorloven. Ik wil graag vooraan meerijden.

Du gewinnst ja auch oft. Ich würde auch gern mehr Sport machen. Reiten oder Segeln gefallen mir.

Jij wint toch ook vaak. Ik zou ook graag meer aan sport doen. Paardrijden of zeilen vind ik leuk.

Hier kann man gut rudern oder Schlittschuh Hier kun je goed roeien of schaatsen. laufen. Warum guckst du dir nicht ein Waarom ga je niet eens een training bij de Training im Verein an? vereniging bekijken? Weißt du, was am Freitagabend im Fernsehen kommt?

Weet jij wat er vrijdagavond op televisie komt?

Hier ist das Fernsehprogramm. Willst du einen Film sehen?

Hier is de tv-gids. Wil je een film kijken?

Mein Vater hat uns einen HarddiskRekorder gekauft. Den will ich mal ausprobieren.

Mijn vader heeft voor ons een harddiskrecorder gekocht. Die wil ik eens uitproberen.

Okay, dann können wir gemeinsam bei dir fernsehen.

Oké, dan kunnen we samen bij jou tv-kijken.

Surfst du oft im Internet?

Surf jij vaak op internet?

Ja, fast täglich. Meistens bin ich bei Facebook eingeloggt.

Ja, bijna iedere dag. Meestal ben ik bij Facebook ingelogd.

Wozu benutzt du das?

Waar gebruik je dat voor?

Ich lade oft Bilder hoch. Außerdem schreibe Ik upload vaak foto’s. Bovendien schrijf ik



Pagina 9 van 22


ich viele Nachrichten.

veel berichten.

Kann man die Nachrichten auch bearbeiten?

Kun je die berichten ook bewerken?

Ja, und man kann sie auch löschen.

Ja, en je kunt ze ook verwijderen.



Pagina 10 van 22


Kapitel 4 Gesund und glücklich D Redemittel Was ist das? War das dein Bauch?

Wat is dat? Was dat je buik?

Ja, ich habe Hunger. Dann knurrt mein Magen immer so laut.

Ja, ik heb honger. Dan knort mijn maag altijd zo luid.

Das hört sich aber lustig an.

Dat klinkt nogal grappig.

Stimmt. Mein Freund lacht auch immer, wenn er das hört.

Klopt. Mijn vriend lacht ook altijd als hij dat hoort.

Was ist mit deinen Händen los?

Wat is er met jouw handen aan de hand?

Was meinst du?

Hoe bedoel je?

Deine Finger sind verletzt! Was hast du gemacht?

Je vingers zijn gewond! Wat heb je gedaan?

Ich musste im Garten helfen. Wir haben Rosen geschnitten.

Ik moest in de tuin helpen. We hebben rozen gesnoeid.

Gartenarbeit habe ich nie gemocht.

Ik heb nooit van werken in de tuin gehouden.

Ich mochte sie früher auch nicht, aber jetzt macht sie mir schon Spaß.

Ik hield er vroeger ook niet van, maar nu vind ik het wel leuk.

Geht es dir nicht gut?

Gaat het niet goed met je?

Nein, ich bin so nervös wegen meiner Präsentation.

Nee, ik ben heel nerveus vanwege mijn presentatie.

Das schaffst du schon. Du bist gut in Deutsch.

Dat lukt jou wel. Je bent goed in Duits.

Ich konnte gestern Abend erst um zwölf Uhr Ik sliep gisteravond pas om twaalf uur. Kun schlafen. Kannst du dir die Präsentation jij niet nog een keer naar de presentatie nicht noch mal anhören? luisteren? Aber gern. Fange einfach an.

Graag zelfs. Begin maar.

Gut. Soll ich dabei sitzen oder stehen?

Goed. Moet ik er bij zitten of staan?

Warum weinst du?

Waarom huil je?

Ich weine nicht. Ich habe Heuschnupfen und meine Augen tränen.

Ik huil niet. Ik heb hooikoorts en mijn ogen tranen.



Pagina 11 van 22


Wo ist deine Brille?

Waar is je bril?

Ach ja, die habe ich im WC liegen lassen.

Ach ja, die heb ik op de wc laten liggen.

Hast du ein Nasenspray? Wenn du es benutzt, geht es dir gleich wieder besser.

Heb je een neusspray? Als je die gebruikt, gaat het snel weer beter met je.

Hoffentlich. Mein Kopf fühlt sich so schwer an.

Hopelijk. Mijn hoofd voelt zo zwaar aan.

Guten Tag, setzen Sie sich.

Goedendag, neemt u plaats.

Danke.

Dank u.

Was ist mit Ihnen los?

Wat is er met u aan de hand?

Ich fühle mich schlecht. Mein Rücken tut weh.

Ik voel me slecht. Mijn rug doet zeer.

Konnten Sie gut schlafen?

Kon u goed slapen?

Kaum. Ich hatte starke Schmerzen. Ich bin schon um fünf Uhr aufgestanden.

Nauwelijks. Ik had erge pijn. Ik ben al om vijf uur opgestaan.

Haben Sie Aspirin genommen?

Heeft u aspirine genomen?

Ja, es geht auch schon etwas besser, aber ich bin trotzdem noch sehr müde.

Ja, het gaat ook al iets beter, maar ik ben toch nog heel moe.

Wie geht es dir?

Hoe gaat het met je?

Mir ist abwechselnd kalt und warm. Ich glaube, ich bin krank.

Ik heb het afwisselend koud en warm. Ik denk dat ik ziek ben.

Willst du nicht ins Bett gehen?

Wil je niet naar bed gaan?

Ich putze mir noch schnell die Zähne, kämme meine Haare und gehe auf die Toilette.

Ik poets nog snel mijn tanden, kam mijn haar en ga naar het toilet.

Und dann legst du dich hin? Schlaf schön und gute Besserung.

En dan ga je liggen? Slaap lekker en beterschap.

Danke. Gute Nacht.

Dank je. Goedenacht.

J Redemittel Willst du duschen?

Wil je douchen?

Gern. Wo finde ich ein Handtuch und Seife? Graag. Waar vind ik een handdoek en zeep?



Pagina 12 van 22


Neben dem Spiegel findest du die Handtücher, Seife steht auf dem Waschbecken.

Naast de spiegel vind je de handdoeken, zeep staat op de wasbak.

Womit kann ich meine Haare waschen?

Waarmee kan ik mijn haar wassen?

In der Dusche steht Shampoo. Das kannst du nehmen. Brauchst du noch einen Kamm?

In de douche staat shampoo. Die kun je nemen. Heb je nog een kam nodig?

Nein danke, den habe ich selbst mitgebracht.

Nee, bedankt, die heb ik zelf meegenomen.

Meiner Schwester geht es nicht so gut.

Het gaat niet zo goed met mijn zus.

Was ist los mit ihr?

Wat is er met haar aan de hand?

Sie hat starke Kopfschmerzen.

Ze heeft erge hoofdpijn.

Moment, ich habe etwas aus der Apotheke dagegen.

Moment, daar heb ik iets tegen uit de apotheek.

Okay, ich warte.

Oké, ik wacht.

Gib deiner Schwester dieses Medikament, das hilft bestimmt.

Geef je zus dit medicijn, dat helpt zeker.

Wie geht es deinem Freund?

Hoe gaat het met je vriend?

Es geht ihm nicht gut. Er hatte einen Unfall. Het gaat niet goed met hem. Hij heeft een ongeluk gehad. Ist er schwer verletzt?

Is hij zwaargewond?

Zum Glück nur leicht. Er liegt aber noch im Krankenhaus.

Gelukkig maar licht. Maar hij ligt nog in het ziekenhuis.

Dann wünsche deinem Freund doch bitte gute Besserung!

Wens je vriend dan alsjeblieft beterschap!

Mache ich. Ich besuche ihn heute Abend noch.

Doe ik. Ik bezoek hem vanavond nog.

Setzen Sie sich!

Neemt u plaats!

Ich habe eigentlich Angst vor dem Zahnarzt. Ik ben eigenlijk bang voor de tandarts. Ik Mir ist schon ganz schlecht. voel me al heel slecht. Ich werde vorsichtig sein. Wie oft putzen Sie Ik zal voorzichtig zijn. Hoe vaak poetst u uw Ihre Zähne? tanden? Das mache ich zweimal am Tag, manchmal Dat doe ik twee keer per dag, soms ook drie auch dreimal. keer. Ihre Zähne sehen sauber und gesund aus.


Uw tanden zien er schoon en gezond uit.


Pagina 13 van 22


Dieser Zahn tut weh, wenn ich Eis esse.

Deze tand doet pijn als ik ijs eet.

Mal sehen.

Eens kijken.

Hoffentlich ist es nicht so schlimm.

Hopelijk is het niet erg.

Haben Sie etwas gegen Grippe?

Heeft u iets tegen griep?

Wir haben Schmerzmittel und Kräutertees.

Wij hebben pijnstillers en kruidentheesoorten.

Haben Sie kein Antibiotikum?

Heeft u geen antibioticum?

Das geht nicht ohne Rezept vom Arzt.

Dat gaat niet zonder recept van een arts.

Es ist für meinen Freund. Er besucht uns für Het is voor mijn vriend. Hij is een paar ein paar Tage. dagen bij ons op bezoek. Was ist denn mit ihm?

Wat is er dan met hem aan de hand?

Er hat Schnupfen und Fieber und es wird immer schlimmer.

Hij is verkouden en heeft koorts en het wordt steeds erger.

Geben Sie ihm Aspirin und gehen Sie doch bitte zu einem Arzt!

Geeft u hem aspirine en gaat u toch alstublieft naar een arts!



Pagina 14 van 22


Kapitel 5 Lebenswelten D Redemittel Nächste Woche sind Wahlen.

Volgende week zijn er verkiezingen.

Stimmt, unsere Schule organisiert eine Schülerwahl.

Klopt, onze school organiseert scholierenverkiezingen.

Weißt du schon, welche Partei du wählen wirst?

Weet je al op welke partij je gaat stemmen?

Nein, Politik interessiert mich nicht.

Nee, politiek interesseert me niet.

Ich finde das Wahlrecht ganz wichtig.

Ik vind het stemrecht heel belangrijk.

Vielleicht hast du Recht. Meine Stimme geht Misschien heb je gelijk. Mijn stem gaat dan dann an die CDU. naar de CDU. Ich wähle SPD. Der neue Kanzlerkandidat gefällt mir ganz gut.

Ik stem SPD. De nieuwe kanselierskandidaat bevalt mij heel goed.

Mir überhaupt nicht.

Mij helemaal niet.

Was hältst du von Atomkraftwerken?

Wat vind jij van kerncentrales?

Atomkraft finde ich gefährlich.

Kernenergie vind ik gevaarlijk.

Aber Kohlekraftwerke sind schlecht für die Umwelt.

Maar kolencentrales zijn slecht voor het milieu.

Stimmt, aber es hat schon zu viele Unfälle in Atomkraftwerken gegeben.

Klopt, maar er zijn al te veel ongelukken in kerncentrales geweest.

Darum schließt die deutsche Bundesregierung alle Atomkraftwerke.

Daarom sluit de Duitse Bondsregering alle kerncentrales.

Ja, und das ist auch gut so!

Ja, en dat is ook goed zo!

Wo soll die Energie dann herkommen?

Waar moet de energie dan vandaan komen?

Wind und Sonne sind umweltfreundliche Energiequellen.

Wind en zon zijn milieuvriendelijke energiebronnen.

Meiner Meinung nach sollte man mehr Windkraftwerke bauen.

Volgens mij zou men meer windkrachtcentrales moeten bouwen.

Dann sind wir uns ja einig.

Dan zijn we het toch met elkaar eens.

Machst du mit bei der Demo heute Nachmittag?

Doe je vanmiddag mee met de demonstratie?

Warum demonstriert ihr?

Waarom demonstreren jullie?

Weil die Schulen so viel sparen müssen.

Omdat de scholen zoveel moeten bezuinigen.



Pagina 15 van 22


Hast du heute Nachmittag keinen Unterricht?

Heb je vanmiddag geen les?

Doch, aber ich gehe trotzdem hin.

Jawel, maar ik ga er toch heen.

Bekommst du dann zu Hause keinen Stress Krijg je thuis dan geen problemen met je mit deinen Eltern? ouders? Nein. Die Schule trägt die Verantwortung.

Nee. De school draagt de verantwoordelijkheid.

Dann gehe ich auch mit.

Dan ga ik ook mee.

Welche Sprachen musstest du in der Schule Welke talen moest jij op school leren? lernen? Ich spreche fließend Deutsch und Niederländisch. In der Schule habe ich dann noch Englisch gelernt.

Ik spreek vloeiend Duits en Nederlands. Op school heb ik toen nog Engels geleerd.

Wir lernen auch Französisch. Hast du das auch in der Schule gehabt?

Wij leren ook Frans. Heb jij dat ook op school gehad?

Ja, aber mein Französisch ist nicht so gut. Ja, maar mijn Frans is niet zo goed. Als de Wenn die Leute schnell sprechen, verstehe mensen snel spreken, versta ik ze maar ich sie nur schlecht. slecht. Das geht mir auch so.

Bij mij is dat ook zo.

Zum Glück spricht man in Deutschland, Österreich und der Schweiz fast überall Deutsch.

Gelukkig spreken ze in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland bijna overal Duits.

J Redemittel Kannst du mir sagen, wo die Mülltonne ist?

Kun je mij zeggen waar de vuilnisbak staat?

Hast du denn deinen Müll getrennt?

Heb je je afval dan gescheiden?

Nein, wieso?

Nee, hoezo?

Es gibt nämlich Container für Altpapier, Plastik und Glas.

Er zijn namelijk containers voor oud papier, plastic en glas.

Und was ist mit dem Biomüll?

En wat moet er gebeuren met gft-afval?

Der kommt in die Biotonne, und was übrig bleibt, kommt in den Restmüll.

Dat moet in de biobak, en wat overblijft, moet bij het restafval.

Dann habe ich noch eine Menge zu tun.

Dan heb ik nog veel te doen.

Mach es trotzdem, sonst wird der Müll nicht Doe het toch maar, anders wordt het afval mitgenommen. niet meegenomen.



Pagina 16 van 22


Isst du immer bio?

Eet jij altijd biologisch?

Nein, eigentlich nie.

Nee, eigenlijk nooit.

Aber Biofleisch ist doch viel besser als normales!

Maar biologisch vlees is toch veel beter dan normaal vlees?

Ja, es schmeckt schon gut und es ist auch besser für die Tiere. Ich finde es aber zu teuer.

Ja, het smaakt wel goed en het is ook beter voor de dieren. Maar ik vind het te duur.

Man kann auch weniger Fleisch essen. Dann spart man auch wieder Geld.

Je kunt ook minder vlees eten. Dan bespaar je ook weer geld.

Das stimmt, aber ich esse nun einmal gerne Dat klopt, maar ik eet nu eenmaal graag Fleisch. vlees. Findest du Umweltschutz wichtig?

Vind jij milieubescherming belangrijk?

Ja, wir benutzen zu Hause nur Ökoprodukte.

Ja, wij gebruiken thuis alleen maar milieuvriendelijke producten.

Aber deine Eltern fahren doch Auto?

Maar jouw ouders hebben toch een auto?

Unser Auto ist ein Vollhybrid-Modell und meine Schwester fährt einen E-Scooter.

Onze auto is een volledig hybride model en mijn zus heeft een elektrische scooter.

Es gibt auch schon Elektroscooter?

Zijn er ook al elektrische scooters?

Ja, und dieser kann an jeder Steckdose aufgeladen werden.

Ja, en deze kan via elk stopcontact worden opgeladen.

Praktisch!

Praktisch!

So fährt meine Schwester ganz billig und es Op die manier rijdt mijn zus heel goedkoop ist gut für die Umwelt. en het is goed voor het milieu. Unser neues Auto ist nachhaltig produziert worden.

Onze nieuwe auto is duurzaam geproduceerd.

Was heißt denn das: nachhaltig?

Wat betekent dat dan: duurzaam?

Dass man bei der Produktion auch auf die Umwelt achtet.

Dat men bij de productie ook rekening houdt met het milieu.

Das ist schon wichtig, aber Autofahren ist doch sowieso schlecht für die Umwelt.

Dat is ook belangrijk, maar autorijden is toch sowieso slecht voor het milieu.

Was machst du denn für die Umwelt?

Wat doe jij dan voor het milieu?

Ich fahre immer Fahrrad.

Ik fiets altijd.

Wofür kämpft eure Organisation?

Waarvoor strijdt jullie organisatie?

Wir machen uns für mehr Freiheit für Kinder Wij zetten ons in voor meer vrijheid voor stark. kinderen. Gibt es denn ein Problem?


Is er dan een probleem?


Pagina 17 van 22


In Indien schon, nämlich Kinderarbeit.

In India wel, namelijk kinderarbeid.

Was macht ihr genau?

Wat doen jullie precies?

Wir versuchen, für einzelne Kinder eine Lösung zu finden.

Wij proberen om voor individuele kinderen een oplossing te vinden.



Pagina 18 van 22


Kapitel 6 Fernweh D Redemittel Wie wird das Wetter morgen?

Hoe wordt het weer morgen?

Es bleibt warm, aber leicht bewölkt.

Het blijft warm, maar licht bewolkt.

Bleibt es trocken?

Blijft het droog?

Am Nachmittag kann es ein wenig regnen. Aber meistens scheint die Sonne.

‘s Middags kan het een beetje regenen. Maar meestal schijnt de zon.

Wann fährst du heute eigentlich?

Wanneer ga je vandaag eigenlijk weg?

Sobald Melanie da ist. Sie wird wohl in zehn Zodra Melanie er is. Ze zal er over tien Minuten da sein. minuten wel zijn. Dann kannst du aber noch schnell mit auspacken? Ich war im Supermarkt.

Kun je dan nog snel met mij uitpakken? Ik was in de supermarkt.

Natürlich, kein Problem.

Natuurlijk, geen probleem.

Bis wohin fahrt ihr denn heute?

Tot waar rijden jullie vandaag?

Wir fahren bis zur niederländischen Grenze We rijden tot de Nederlandse grens en und da machen wir erstmal zwei Tage houden daar eerst twee dagen vakantie. We Urlaub. Wir schlafen in einer Pension. slapen in een pension. Ihr passt aber schon auf?

Jullie passen wel op, he?

Ich hatte noch nie einen Unfall. Keine Sorge, uns passiert nichts.

Ik heb nog nooit een ongeluk gehad. Geen zorgen, ons gebeurt niets.

Kannst du mich anrufen, wenn ihr da seid?

Kun je me bellen, als jullie er zijn?

Klar, und ab und zu schicke ich auch eine SMS.

Natuurlijk, en af en toe stuur ik ook een sms.

Guten Morgen! Ich möchte unsere Gruppe anmelden.

Goedemorgen! Ik zou onze groep graag willen aanmelden.

Waren Sie schon mal hier?

Was u hier al eens eerder?

In der letzten Saison haben wir hier schon mal übernachtet.

In het vorige seizoen hebben we hier ook al eens overnacht.

Na, dann kennen Sie sich ja schon aus. Ich Nou, dan weet u de weg al. Ik heb het brauche die Nummer Ihrer Kreditkarte für nummer van uw creditcard nog nodig voor die Kaution. de borg. Okay. Kann ich die Hotelrechnung am Ende Oké. Kan ik de hotelrekening aan het eind bar zahlen? contant betalen? Ja natürlich, kein Problem. Schöne Ferien.


Ja natuurlijk, geen probleem. Prettige vakantie.


Pagina 19 van 22


Können Sie mich morgen um 8 Uhr 30 wecken?

Kunt u mij morgen om 8 uur 30 wekken?

Kein Problem. Wie ist noch mal Ihre Zimmernummer?

Geen probleem. Wat is ook alweer uw kamernummer?

Gute Frage. Ich weiß es nicht. Ich habe den Goede vraag. Ik weet het niet. Ik heb de Schlüssel im Zimmer liegen lassen. sleutel in de kamer laten liggen. Ich finde die Nummer auch so. Wie war Ihr Familienname?

Ik kan het nummer ook zo vinden. Wat was uw achternaam?

Koch.

Koch.

Zimmer 101. Ich gebe Ihnen auch einen Kamer 101. Ik geef u ook een tweede Zweitschlüssel. Den können Sie später hier sleutel. Die kunt u hier later weer afgeven. wieder abgeben. Gibt es im Sommer Schnee und Eis auf dem Gipfel?

Is er in de zomer sneeuw en ijs op de top?

Nein, nur noch im Winter. Das Klima hat sich in den letzten Jahren stark geändert.

Nee, alleen nog maar in de winter. Het klimaat is in de laatste jaren sterk veranderd.

Wie warm ist es oben?

Hoe warm is het boven?

Verhältnismäßig kalt, um 7 Grad. Und der Wind weht kräftig.

Naar verhouding koud, rond de 7 graden. En de wind waait flink.

Wie ist die Sicht?

Hoe is het zicht?

Eher schlecht. Wenn der Regen aufhört, wird es aber schnell wieder besser. Man sieht dann bis in die Schweiz.

Behoorlijk slecht. Als de regen stopt, wordt het echter snel beter. Je kunt Zwitserland dan zien.

J Redemittel Fahren wir mit der Straßenbahn in die Innenstadt?

Gaan we met de tram naar de binnenstad?

Ja, wir nehmen die Linie M6.

Ja, we nemen lijn M6.

Wo willst du einsteigen?

Waar wil je instappen?

An der Haltestelle Genslerstraße, dann ist es noch nicht so voll. Wir steigen in den ersten Wagen ein.

Bij de halte Genslerstraße, dan is het nog niet zo vol. We stappen in de eerste wagon.

Prima, soll ich meine Reisetasche mitnehmen?

Prima, moet ik mijn reistas meenemen?

Nein, die lässt du einfach im Hotel. Wir

Nee, die kun je gewoon in het hotel laten.



Pagina 20 van 22


kommen heute Abend doch wieder zurück.

We komen vanavond toch weer terug.

Wissen Sie, wo die Stadtrundfahrt anfängt? Weet u waar de stadsrondrit begint? Ja, am Alexanderplatz, vor dem Hotel ParkInn.

Ja, op de Alexanderplatz, voor het Hotel ParkInn.

Ich bin nicht von hier. Ich schreibe es mir kurz auf.

Ik ben niet van hier. Ik schrijf het even op.

Der Bus fährt alle 15 Minuten.

De bus gaat iedere 15 minuten.

Ich möchte zum Tierpark. Wie komme ich dorthin?

Ik wil graag naar de dierentuin. Hoe kom ik daar?

Haben Sie einen U-Bahn-Plan? Dann zeige Heeft u een plattegrond van de metro? Dan ich Ihnen, wie Sie am schnellsten dorthin laat ik u zien hoe u daar het snelst naartoe kommen. komt. Moment mal. Hier ist er.

Ogenblik. Hier is ie.

Sie nehmen die U-Bahn-Linie 8 bis Alexanderplatz. Dann steigen Sie in die U5 um.

U neemt metrolijn 8 tot Alexanderplatz. Dan stapt u over op de U5.

In welche Richtung fährt die?

In welke richting rijdt die?

Die fährt nach Hönow.

Die rijdt naar Hönow.

Und wo soll ich aussteigen?

En waar moet ik uitstappen?

An der Station Tierpark. Das letzte Stück Op station Tierpark. Het laatste stuk moet u müssen Sie zu Fuß gehen. Weit ist es dann lopen. Maar het is dan niet meer ver. aber nicht mehr. Vielen Dank, Sie haben mir sehr geholfen.

Hartelijk dank, u heeft mij erg geholpen.

Keine Ursache, ich wünsche Ihnen viel Vergnügen im Tierpark.

Geen dank, ik wens u veel plezier in de dierentuin.

Wie komme ich zur Fähre?

Hoe kom ik bij de veerpont?

Da müssen Sie zum Hafen. Sehen Sie die Brücke da?

Dan moet u naar de haven. Ziet u die brug daar?

Da drüben?

Daarginds?

Ja. Hinter dieser Brücke müssen Sie rechts Ja. Na die brug moet u rechtsaf slaan. Dan abbiegen. Dann sind Sie schon fast da. bent u er bijna. Kann man im Hafen auch Tickets kaufen?

Kun je aan de haven ook tickets kopen?

Natürlich. Es gibt auch günstige Pauschaltickets. Fragen Sie mal nach.

Natuurlijk. Er zijn ook goedkope all-intickets. Vraagt u het maar even na.



Pagina 21 van 22


Flughafen Berlin Brandenburg Willy Brandt, Luchthaven Berlin Brandenburg Willy Meyers am Apparat. Wie kann ich Ihnen Brandt, u spreekt met Meyers. Waarmee helfen? kan ik u van dienst zijn? Hier Zimmermann, Martin. Ich komme zu spät. Ich stecke im Stau.

Mijn naam is Martin Zimmermann. Ik kom te laat. Ik sta in de file.

Mit welcher Fluggesellschaft fliegen Sie?

Met welke luchtvaartmaatschappij vliegt u?

Ich fliege mit Air Berlin nach Amsterdam.

Ik vlieg met Air Berlin naar Amsterdam.

Welchen Flug haben Sie gebucht?

Welke vlucht heeft u geboekt?

Der Flug geht um 13:15 Uhr. Ich habe Platz De vlucht vertrekt om 13.15 uur. Ik heb stoel 9A und ich habe schon im Hotel online 9A en ik heb al in het hotel online eingecheckt. ingecheckt. Das schaffen Sie noch. Das Flugzeug hat eine Stunde Verspätung.

Dat lukt u nog wel. Het vliegtuig heeft een uur vertraging.

Vielen Dank für die Informationen und auf Wiederhören!

Hartelijk dank voor de informatie en tot horens.



Pagina 22 van 22

Vertalingen Redemittel Kapitel 1 Service D Redemittel

Recommend Documents