uitgegeven door Marxisme.be Hovenierstraat 45 B-1080 Sint-Jans-Molenbeek 02/345.61.81 -
[email protected] vertaling: Peter den Haan. opmaak: David De Beukelaer - Frederik De Groeve www.socialisme.be - www.marxisme.be Het kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk en afgeleide werken is toegestaan op voorwaarde van het vermelden van de oorspronkelijke auteur. D/2014/12.886/1 ISBN: 9789491304118
Leon Trotski De verraden revolutie
brussel marxisme.be mmxiv
inhoud
bij de eerste nederlandstalige uitgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
het doel van het huidige werk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
1
wat er bereikt is
2
economische groei en de zig-zags van de leiding . . . . . . . . . 33
3
socialisme en de staat
4
de strijd om de arbeidsproductiviteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
5
de sovjet thermidor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
6
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen . . . . . . 113
7
familie, jeugd en cultuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
8
buitenlandse politiek en het leger
9
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie . . . . . . . . . 209
10
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet . . . . 227
11
hoe zal het de sovjet-unie vergaan?
appendix . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
. . . . . . . . . . . . . . . . 241
voorwoord
7
bij de eerste nederlandstalige uitgave De Russische revolutionair Leon Trotski schreef ‘De Verraden Revolutie’ in een periode die van groot belang was voor de wereldwijde arbeidersbeweging. Sinds 1917 woedde de klassenoorlog over de grenzen heen. Deze vloed van arbeidersstrijd werd deels aan banden gelegd door de economische crash van 1929 waarbij de arbeidersbeweging aanvankelijk verlamd was. Bovendien had het enthousiasme na de Russische Oktoberrevolutie in geen enkel ander land geleid tot een blijvende geslaagde breuk met het kapitalisme. In 1936 bevond de situatie zich opnieuw op een keerpunt. De degeneratie van de Sovjet-Unie werd nog sterker in de verf gezet door de Moskouse processen, showprocessen waarbij duizenden prominente personen weg gezuiverd werden. In Duitsland had Hitler de macht kunnen nemen in de navolging van de nederlagen van de arbeidersbeweging bij de revolutionaire mogelijkheden die zich na 1917 meermaals voordeden. In Spanje, de zwakke schakel in het Europese kapitalisme, was er een revolutionaire periode. Nadat ze dit eerder in China deden, gingen Stalin en zijn kliek opnieuw over tot het saboteren van de kansen op succes. Het opende de weg voor de extreemrechtse dictatuur onder leiding van Franco die de arbeidersbeweging hard aanpakte. Het is in deze context, versterkt door de achtergrond van de grootste economische depressie uit de geschiedenis van het kapitalisme, dat een nieuwe imperialistische wereldoorlog onvermijdelijk werd. Trotski beperkt zich in ‘De Verraden Revolutie’ niet tot vaststellingen van de situatie in de Sovjet-Unie. De enorme verdienste van zijn werk is dat hij nagaat op welke basis de eerste arbeidersstaat uit de geschiedenis een dergelijke reactionaire bureaucratie kon voortbrengen. Trotski analyseert tevens wat de Sovjet-Unie nog kon betekenen voor de internationale arbeidersbeweging in de aanloop naar wat de Tweede Wereldoorlog zou worden. wat is stalinisme ?
In tegenstelling tot hoe het door burgerlijke historici al decennialang wordt voorgesteld, was de strijd tussen Trotski en Stalin geen ‘opvolgingsoorlog’. Het was geen strijd van twee ‘kinderen’ die elk de gezinserfenis willen binnen halen ten koste van de andere. Als dat het geval was geweest, valt het niet uit te leggen dat Trotski er niet als winnaar uitkwam. Hij was de historische leider van het Rode Leger en van de Sovjet van Sint-Petersburg. Zijn politieke werk droeg bij tot het versterken van de Bolsjewieken. Het was evenwel Stalin die het haalde, een revolutionair van de tweede rij wiens
8
de verraden revolutie
politieke niveau niet bepaald opmerkelijk was. In werkelijkheid was het een strijd tussen de linkse oppositie die zich baseerde op het programma van Lenin aan de ene kant en de opkomende bureaucratie belichaamd door zijn meest natuurlijke vertegenwoordiger aan de andere kant. Deze verklaring voltstaat niet als het niet in een historische context wordt gezien, als er niet wordt ingegaan op de materiële voorwaarden die tot deze tegenstellingen hebben geleid. De theorie van de spontane ontwikkeling geldt evenmin voor Stalin en zijn kaste als voor het verklaren van de aanwezigheid van een rat in een garage of van schimmel op kaas. De fundamentele reden voor de aanzienlijke ontwikkeling van een laag van bureaucraten aan de top van de Sovjet-Unie is in essentie niets anders dan de mislukking van de wereldwijde revolutie. Anders gezegd: het isolement van een arbeidersstaat die economisch achterop loopt in een imperialistische oceaan. De marxisten, en Marx als eerste, hebben uitgebreid uitgelegd hoe het kapitalisme in haar ontwikkeling diepgaande tegenstellingen heeft ontwikkeld. Tegenover het feodalisme vervulde het kapitalisme een progressieve rol (door de ontwikkeling van de industriële productie), maar het systeem botste op zijn beperkingen. De private eigendom van de productiemiddelen en de winsthonger die eruit voortkomt, kunnen slechts leiden tot een anarchistische productie die regelmatig ingaat tegen de behoeften van de samenleving. Dit alles wordt gebaseerd op uitbuiting van de arbeidskracht van de mens die hierdoor geen degelijk leven kan leiden en ook de door hem geproduceerde waarde niet kan consumeren. Het kapitalisme is een productiewijze die voorbijgestreefd is door de ontwikkeling van de cultuur, techniek, wetenschap,... door de volledige samenleving. De oplossing om deze rem op verdere ontwikkeling weg te nemen, bestaat uit het overnemen van de economie door de grote arbeidersklasse die door het kapitalisme is ontstaan. Op dezelfde wijze als een geïsoleerd bedrijf in handen van zijn personeel gedoemd is om te mislukken in het kader van neoliberale concurrentie, is ook een alleenstaande arbeidersstaat niet in staat om blijvend stand te houden in het kader van de imperialistische barbarij. Het doel van socialisme is niet om een productiesysteem te vestigen dat concurrentie voert met het kapitalisme, het doel is om een einde te maken aan het kapitalisme en de inherente armoede voor de meerderheid van de bevolking. De kapitalisten zijn zich daar ten stelligste bewust van. Hoe geïsoleerder hun vijand staat, hoe gemakkelijker ze die kunnen aanvallen. Het socialisme is steeds van een internationalistisch standpunt uitgegaan. De eerste theorie die het socialisme in slechts één land probeerde te rechtvaardigen, dateert van 1924 en komt van Stalin. Voorheen
voorwoord
9
had de linkerzijde nooit het idee voortgebracht dat een economisch achtergebleven land “definitief tot het socialisme” zou komen vooraleer het socialisme gevestigd werd in de ontwikkelde kapitalistische landen. In de eerste jaren na de overwinning van oktober 1917 ging de Sovjet-Unie gebukt onder militaire aanvallen van niet minder dan een twintigtal imperialistische landen, waaronder ook België. Het leidde in de Sovjet-Unie onvermijdelijk tot toegevingen om de Sovjet-Unie op de been te houden. Het overleven van de arbeidersstaat op middellange termijn werd door de arbeidersbeweging in West-Europa duidelijk als een overwinning gezien. Maar het oorlogscommunisme, de nieuwe economische politiek, de beperkingen op democratisch vlak, al deze maatregelen hadden een strikt tijdelijk karakter in afwachting van een revolutie in Europa. Naarmate deze noodmaatregelen langere tijd in voege bleven, nam het aantal complicerende factoren ook toe. Het stalinisme is de onvermijdelijke kristallisatie van deze tegenstellingen. Voor een laag van de bevolking werden de toegevingen en de symptomen van de mislukking van de wereldrevolutie cynisch genoeg een doel op zich om de schaamteloze privileges te beschermen. Deze privileges van een toplaag waren in laatste instantie het resultaat van de tekorten, op dezelfde manier als dit in andere productiesystemen gebeurt. Zoals Marx reeds opmerkte: “De ontwikkeling van de productiekrachten is een absoluut noodzakelijke praktische voorwaarde [voor het socialisme], omdat zonder deze het gebrek algemeen wordt en daarmee de strijd om de eerste levensbehoeften weer oplaait en dat zal betekenen dat alle oude troep weer op zal leven.” De ‘oude troep’ leefde in de Sovjet-Unie inderdaad terug op. Geconfronteerd met het isolement en de vele tekorten, greep de opkomende bureaucratie steeds meer terug naar de distributienormen uit de kapitalistische landen waarbij de “belangrijkste” mensen eerst aan bod kwamen. Hierna verbreedde de bureaucratie haar sociale basis door een nieuwe laag van geprivilegieerden te ontwikkelen doorheen de beweging van Stachanovisten, de hardst werkenden. Op termijn zou Stalin zelfs in de grondwet omschrijven wat volgens hem het principe van het socialisme was, met name “Van ieder naar zijn kunnen, aan ieder naar zijn arbeid.” Het was de bekroning van het bureaucratisch centralisme. naar wat zou het leiden ?
Gorbatsjov was een centrale figuur van de perestrojka, de opening van de Sovjet-Unie eind jaren 1980. Hij is tot op vandaag een van de meest gehate figuren in Rusland. Gorbatsjov wordt gezien als de verantwoor-
10
de verraden revolutie
delijke voor het afnemen van de sociale verworvenheden van de werkende bevolking en voor de enorme armoede nadat de Sovjet economie aan het kapitalisme werd overgedragen. In grote lijnen klopt dit ook. Veel commentatoren waren verrast door de val van de Sovjet-Unie, dit systeem van “reëel bestaand socialisme”. In ‘De Verraden Revolutie’ legt Trotski niet alleen uit wat dit ‘reëel bestaand socialisme’ inhield, maar ook dat de machtspositie van Stalin op de tegenstellingen in de Sovjet-Unie was gebaseerd maar deze niet afschafte. Een status quo met het kapitalisme was niet houdbaar op langere termijn, hoe hard de stalinistische leiders dit ook wensten. De geplande economie had enorme voordelen in de economische ontwikkeling. Nooit voorheen kende een economie een dergelijke snelle ontwikkeling als Rusland in de jaren 1920 en 1930. Maar arbeidersdemocratie is voor een geplande economie even nodig als zuurstof dat is voor het functioneren van een menselijk lichaam. Bij afwezigheid hiervan kan de planmatige aanpak zijn progressieve rol niet ten volle spelen en komt het onvermijdelijk terecht in tal van economische bochten die uiteindelijk leiden tot stagnatie van de economie. Ondertussen nemen de sociale tegenstellingen toe. Enerzijds is er een kleine laag van de bevolking die van burgerlijke normen bij de verdeling van de tekorten geniet, anderzijds is er een brede laag van de bevolking die daar het slachtoffer van is. Een dergelijke situatie kan niet oneindig standhouden. Het ontbrak niet aan symptomen. De leiders vonden steeds minder steunpunten onder de jongeren en er werd steeds meer gezocht naar individuele oplossingen. Stalin kon op elk symptoom, net zoals op elk tekort, slechts antwoorden met enerzijds groteske grootspraak over het socialisme en anderzijds onderdrukking en brutale repressie. De bureaucratie was niet in staat om oplossingen te bieden op basis van het ‘reële socialisme’ en kopieerde dan maar steeds meer de methoden die ook in de kapitalistische landen bestaan. Trotski bracht twee mogelijke toekomstperspectieven naar voor. Ofwel zou een politieke revolutie plaatsvinden waarbij de macht uit de handen van de bureaucratie werd genomen om de arbeidersdemocratie in ere te herstellen. Dit zou onder druk van internationale gebeurtenissen, in het bijzonder geslaagde revoluties in West-Europa, een mogelijkheid worden. De andere optie die Trotski naar voor schoof, was deze van een kwalitatieve stap van de bureaucratie in de richting van kapitalistisch herstel (de Sovjet-Unie bleef ondanks de deformaties immers een arbeidersstaat). Jammer genoeg heeft dit laatste scenario zich gerealiseerd.
voorwoord
11
de strijd voor socialisme vandaag
Het verdwijnen van het ‘Oostblok’ heeft ook geleid tot een afname van de invloed van het stalinisme op revolutionaire ontwikkelingen doorheen de wereld. Maar dit betekent niet dat de lessen van ‘De Verraden Revolutie’ minder belangrijk geworden zijn. Vanaf 2007-08 zagen we een harde economische ineenstorting en recessie zoals we dit niet meer zagen sinds de periode na de crash van 1929. Na een eerste fase van apathie kwam de woede van de massa’s sterk naar voor. In 2011 waren er massale bewegingen doorheen Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het doel daarvan was duidelijk: de dictators verjagen en een einde maken aan hun neoliberale beleid. Er werden gedeeltelijke overwinningen geboekt, verschillende dictators kwamen ten val. Het enthousiasme dat dit teweegbracht, leidde internationaal tot een opgang van strijd en tot hoop onder miljoenen jongeren, werkenden, armen,... Maar de revolutionaire opstanden leidden niet tot een breuk met het kapitalistische systeem waardoor alle ‘oude troep’ kon standhouden. De mogelijkheid van revolutie werd algemeen erkend, maar het blijkt geen gemakkelijk en rechtlijnig proces te zijn. Deze periode van revolutie en contrarevolutie is nog niet afgesloten. Het bewustzijn van de arbeidersbeweging loopt achter op de objectieve situatie, maar kan door de loop van de gebeurtenissen grote stappen vooruit zetten, zeker indien overwinningen worden behaald. Waar er na de val van de Sovjet-Unie werd gezegd dat dit het einde van de geschiedenis betekende en dat het kapitalisme definitief had overwonnen, is het nu duidelijk dat de komende jaren door strijd en bewegingen kunnen gekenmerkt worden, zelfs indien er tijdelijke terugvallen zijn. Voor marxisten zal het belangrijk zijn om in deze situatie politiek tussen te komen. Een politieke duidelijkheid over het stalinisme en het karakter ervan, is essentieel voor elke revolutionaire militant. Wie voor een socialistisch alternatief opkomt, wordt immers vaak met het voorbeeld van Stalin geconfronteerd in discussies. Het is onze taak om het programma van het socialisme geduldig uit te leggen en daarbij ook in te gaan op de ervaringen van de Sovjet-Unie. We willen een wereldwijde revolutionaire partij uitbouwen. Een overwinning op nationaal vlak is slechts het begin van een proces, van een strijd die op het internationale terrein wordt beslist. Het doel van ‘De Verraden Revolutie’ is niet om te kunnen meepraten over de Sovjet-Unie, maar om activisten politiek te versterken en voor te bereiden op revolutionaire situaties in de toekomst. Strategie en tactieken mogen niet aan het toeval overgelaten worden. Het zijn instrumenten in de opbouw van een krachtsverhouding en om strijdbewegin-
de verraden revolutie
12
gen tot overwinningen te brengen. Een verkeerde tactiek – het handelsmerk van de buitenlandse politiek van het stalinisme – kan de voorhoede van de arbeidersklasse onthoofden en de weg vrijmaken voor de ergste reactionaire stromingen. In die zin zijn de tactische en programmatorische discussies waar Trotski gedetailleerd op ingaat voorbeelden die we kunnen gebruiken om een meer uitgewerkt inzicht te krijgen in onze interventies en ons programma. Het kapitalisme biedt de meerderheid van de bevolking steeds meer elementen van barbarij. Een systeem dat enorm veel rijkdom creëert en toch een zesde van de wereldbevolking honger laat lijden, heeft haar houdbaarheidsdatum overschreden. In plaats van de enorme sociale behoeften aan te pakken, gaat de aandacht van de toplaag binnen dit systeem uit naar allerhande vormen van speculatie om de winsten op te drijven. Dat dit ten koste van het industriële weefsel of zelfs ten koste van volledige landen gaat, denk maar aan Griekenland, laat de kapitalisten koud. Alle sociale verworvenheden zijn bedreigd, wat de economische problemen nog verdiept, terwijl een kleine minderheid zich verder verrijkt en ons harde besparingen oplegt. Het kapitalisme heeft ons geen toekomst te bieden. Dit systeem heeft geen enkele progressieve rol meer te spelen, het is door en door reactionair. De strijd voor socialisme is meer dan ooit nodig, enkel een democratisch geplande economie kan ervoor zorgen dat geproduceerd wordt naar de behoeften van de meerderheid van de bevolking zodat de levens- en arbeidsvoorwaarden van iedereen verbeteren. de
“ vrienden
van de sovjet - unie ”
In de traditie van Marx, Engels en Lenin maakt ook Trotski in ‘De Verraden Revolutie’ gebruik van de politieke polemiek. Hij dient de “vrienden van de Sovjet-Unie” van antwoord. Het gaat om militanten of commentatoren van buiten de Sovjet-Unie die kritiekloos het stalinisme verdedigden. “Het is het minste kwaad in vergelijking met het kapitalisme”, was een van de argumenten daartoe. De vrienden van het stalinisme zagen niet in hoe de bureaucratie een rem vormde op de ontwikkeling van iedere revolutionaire kans en uiteindelijk op iedere hoop in de strijd voor socialisme op wereldvlak. We kunnen dit toeschrijven aan naïviteit, slechte wil of minstens toch domheid. Dat is ook het karakter van diegenen die tot op vandaag vrienden van het stalinisme blijven. Baptiste Libois
voorwoord
13
over deze vertaling
Dit is de allereerste Nederlandstalige uitgave van ‘De Verraden Revolutie’. Deze vertaling werd in 2004 en 2005 gedaan door Peter den Haan. Voor de publicatie in boekvorm is de vertaling grondig nagelezen. We kiezen er voor om termen als ‘proletariaat’ of ‘dictatuur van het proletariaat’ zoveel mogelijk in actuele taal om te zetten. We hebben het over de ‘arbeidersklasse’ en over ‘arbeidersheerschappij’. Die termen sluiten beter aan bij de oorspronkelijke betekenis van termen die vandaag een andere connotatie hebben gekregen. De vertaling is niet door professionele taalkundigen gedaan, maar door politieke militanten. Dit betekent dat er ongetwijfeld nog fouten in de vertaling zitten en er regelmatig kromme zinswendingen voorkomen. Om toekomstige uitgaven van dit belangrijke boek verder op punt te stellen, appreciëren we het dat opmerkingen en correcties worden doorgestuurd. We kunnen gecontacteerd worden via
[email protected].
inleiding
15
het doel van het huidige werk De burgerlijke wereld probeerde eerst te doen alsof ze de economische successen van het Sovjet regime niet zag – het experimentele bewijs van de toepasbaarheid van socialistische methodes. De geleerde economen van het kapitaal proberen nog vaak een diepe nadenkende stilte te bewaren over het ongeëvenaarde tempo van Ruslands industriële ontwikkeling, of beperken zich tot opmerkingen over “de extreme uitbuiting van de boerenbevolking”. Daarmee missen ze een uitgelezen kans om uit te leggen waarom de brute uitbuiting van de boeren in bijvoorbeeld China, of Japan, of in India, nooit heeft geleid tot een ontwikkelingstempo dat zelfs maar in de buurt van die van de Sovjet-Unie kan komen. Uiteindelijk winnen natuurlijk de feiten. De boekenstalletjes in de gehele ontwikkelde wereld staan inmiddels vol met boeken over de Sovjet-Unie. En dat is niet vreemd, zulke verschijnselen zijn zeldzaam. De door blinde reactionaire haat gedicteerde literatuur slinkt zienderogen. Een aanzienlijk deel van de nieuwste werken over de Sovjet-Unie slaan een vriendelijke, zo niet juichende, toon aan. Als teken van een verbeterde internationale reputatie van de verguisde staat, kan deze overvloed aan pro-sovjet literatuur alleen maar worden toegejuicht. Sterker nog, het is onvergelijkbaar beter de Sovjet-Unie te idealiseren dan het fascistische Italië. Helaas zal de lezer in deze boeken echter tevergeefs zoeken naar een wetenschappelijke verklaring van wat er werkelijk gebeurt in het land van de oktoberrevolutie. De geschriften van de “vrienden van de Sovjet-Unie” zijn in drie hoofdcategorieën onder te verdelen. De hoofdmoot van de artikelen en boeken bestaat uit een dilettante journalistiek, reportages met een meer of mindere ‘linkse’ inslag. Daarnaast staan, hoewel veel pretentieuzer, de producten van het humanitaire, lyrische en vreedzame “communisme”. Als derde zijn er de schematische economische verhandelingen in de geest van het oud-Duitse kathedersocialisme1 . Louis
1 “Kathedersocialisme” is een oorspronkelijk spottend bedoelde aanduiding van de stroming in de economische wetenschap die pleitte voor meer overheidsingrijpen. Deze stroming trad in Duitsland naar voren rond 1870 als reactie op het klassiek liberalisme, maar vond ook weerklank in Nederland en België. De benaming ‘socialisme’ duidt op de opvatting van deze economen dat de staat een morele plicht had de positie van de arbeiders te verbeteren. Maar in tegenstelling tot het socialisme in die tijd was het niet hun bedoeling het kapitalisme af te schaffen, maar om het te corrigeren. Het was geen brede maatschappelijke beweging, maar een politiek pleidooi uit universitaire kringen, vandaar de toevoeging ‘katheder-’. (Wikipedia)
16
de verraden revolutie
Fischer2 en Walter Duranty zijn welbekende vertegenwoordigers van het eerste type. Wijlen Henri Barbusse en Romain Rolland vallen onder de categorie van “humanitaire” vrienden. Het is niet toevallig dat eerstgenoemde, voor hij naar Stalin overging, over het leven van Christus schreef en laatstgenoemde over Ghandi. En, als laatste, heeft het conservatieve en schoolmeesterachtige socialisme haar belangrijkste autoriteit gevonden in het onvermoeibare Fabian-echtpaar, Beatrice en Sidney Webb. Wat deze drie categorieën met elkaar verbindt, ondanks de verschillen, is de lakei-achtige navolging van het voldongen feit en een voorkeur voor geruststellende generalisaties. In opstand komen tegen hun eigen kapitalisme was teveel voor deze schrijvers. En daarom zijn ze des te meer bereid een buitenlandse revolutie te steunen, temeer omdat deze al in haar kanalen is teruggeëbt. Voor de oktoberrevolutie en in een aantal jaren erna, heeft geen van deze mensen of hun geestelijke voorlopers, ooit maar één gedachte gewijd aan hoe het socialisme in de wereld zou komen. Dat maakt het voor hen gemakkelijk om hetgeen we nu in de Sovjet-Unie kennen als socialisme te bestempelen. Dat geeft ze niet alleen een aspect van progressiviteit, in lijn met de tijdsgeest, maar ook een bepaalde morele stabiliteit. Tegelijkertijd verplicht het hen tot niets. Deze vorm van bespiegelende, optimistische en alles behalve destructieve literatuur heeft een zeer rustgevend effect op de zenuwen van de lezer en weet zich daarom verzekerd van een kant en klare afzetmarkt. En zo begint er langzamerhand een hele internationale school of stroming te ontstaan die zich het best laat omschrijven als ‘Bolsjewisme voor de ontwikkelde burgerij’, of nog beknopter, ‘socialisme voor radicale toeristen’. We zullen met deze school geen polemiek beginnen omdat haar producten geen serieuze grond tot polemiek bieden. Voor hen houden de vraagstukken op waar ze in werkelijkheid juist beginnen. Het doel van het huidige onderzoek is om op correcte wijze in te schatten wat er is, om zo beter te begrijpen wat er gaat komen. Wij zullen alleen bij het verleden stil staan, in zoverre het ons helpt in de toekomst te kijken. Ons boek zal kritisch zijn. Zij die voldongen feiten aanbidden zijn niet in staat zich op de toekomst voor te bereiden. Het proces van de economische en culturele ontwikkeling van de Sovjet-Unie heeft al verschillende fases doorlopen, maar heeft zeker nog geen inwendig evenwicht opgeleverd. Als je je herinnert dat het de taak van het 2 Louis Fischer (1896-1970) was een Amerikaanse journalist. Walter Duranty (18841957) was als journalist verantwoordelijk voor het Moskouse bureau van de New York Times van 1922 tot 1936.
inleiding
17
socialisme is een klasseloze maatschappij te creëren, gebaseerd op solidariteit en de harmonieuze vervulling van alle behoeften, dan is er, in die fundamentele zin, geen greintje socialisme te vinden in de Sovjet-Unie. Zeker, de tegenstellingen in de Sovjet samenleving zijn zeer verschillend van de tegenstellingen van het kapitalisme. Maar desalniettemin zeer gespannen. Zij vinden hun uitdrukking in materiële en culturele ongelijkheid, repressie door de overheid, politieke groeperingen en in strijd tussen fracties. Politie-onderdrukking doet een politieke strijd vervormen en verstommen, maar schakelt ze niet uit. De verboden gedachten oefenen een constante invloed uit op het beleid van de regering, op afremmende of net versterkende wijze. In deze omstandigheden kan een analyse van de ontwikkeling van de Sovjet-Unie nog geen minuut zonder die ideeën en slogans, waarover een beknotte maar gepassioneerde politieke strijd wordt gevoerd door heel het land. Hier valt geschiedenis direct samen met levende politiek. De hoog en droog zittende ‘linkse’ mooipraters houden ervan ons te vertellen dat we buitengewoon voorzichtig moeten zijn met onze kritiek op de Sovjet-Unie, omdat we anders het proces van socialistische opbouw kunnen verstoren. Wij, op onze beurt, staan verre van de opvatting dat de Sovjetstaat een nog zwakke structuur heeft. De vijanden van de Sovjet-Unie zijn hier veel beter over geïnformeerd dan haar werkelijke vrienden, de arbeiders van alle landen. In de generale staven van de imperialistische regeringen worden nauwkeurig alle plussen en minnen van de Sovjet-Unie bijgehouden en niet alleen op basis van de openbare verslagen. De vijand kan, helaas, voordeel halen uit de zwakke kanten van de arbeidersstaat, maar nooit uit de kritiek van die tendensen, die ze zelf als gunstig voor zich beschouwen. De vijandigheid tegenover kritiek van de meerderheid van deze officiële “vrienden” verbergt in werkelijkheid de angst, niet voor de fragiliteit van de Sovjet-Unie, maar de fragiliteit van haar eigen sympathie met de Sovjet-Unie. Wij zullen rustig al deze angsten en waarschuwingen naast ons neerleggen. Het zijn de feiten en niet de illusies die bepalend zijn. Wij zijn voornemens het gezicht te tonen en niet het masker. L. Trotski, 4 augustus 1936 P.S. Dit boek was al af en onderweg naar de drukker toen het ”terroristische” samenzweringsproces in Moskou werd aangekondigd. Uiteraard konden daarom de ontwikkelingen in dit proces niet in dit boek worden behandeld. De indicatie van de historische logica van dit proces en het feit dat vooraf al duidelijk is geworden dat het mysterie ervan ligt in een opzettelijke geheimzinnigheid, spreekt boekdelen. Sept. 1936
1
wat er bereikt is
wat er bereikt is
1.
21
de basisindicatoren van industriële groei
Het is door de onbelangrijkheid van de Russische burgerij dat de democratische taken van het achterlijke Rusland – zoals de afschaffing van de monarchie en de semi-feodale slavernij van de boeren – alleen volbracht konden worden door de arbeidersdemocratie. De arbeidersklasse nam de macht nadat ze zich aan het hoofd van de boerenmassa’s had geplaatst. Maar ze kon echter niet stoppen bij het doorvoeren van de democratische taken. De burgerlijke revolutie was direct gekoppeld aan de eerste fases van een socialistische revolutie. Dat feit is niet toevallig. De geschiedenis van de afgelopen decennia toont duidelijk aan dat, onder omstandigheden van kapitalistische neergang, achtergebleven landen niet in staat zijn het niveau te bereiken dat in de oude centra van het kapitalisme werd gehaald. Omdat ze zelf in een doodlopende steeg zijn beland, blokkeren de hoog geciviliseerde landen de weg aan diegenen in het proces van ontwikkeling. Rusland sloeg de weg van arbeidersrevolutie in, niet omdat haar economie als eerste rijp was geworden voor socialistische omvorming, maar omdat ze zich op kapitalistische basis niet verder kon ontwikkelen. De socialisatie van de productiemiddelen was een noodzakelijke voorwaarde geworden om het land uit de barbarij te tillen. Dat is de ‘wet van gecombineerde ontwikkeling’ voor onderontwikkelde landen. De socialistische revolutie binnenstappend als “de zwakste schakel in de kapitalistische keten” (Lenin), staat het voormalige tsaristische rijk nog steeds voor de taak om Europa en Amerika “in te halen en voorbij te streven”, waarbij op dit moment ‘inhalen’ nog steeds van toepassing is. De Sovjet staat moet de problemen van techniek en productiviteit, die lang geleden al opgelost zijn door het kapitalisme in de ontwikkelde landen, nog oplossen. Kon het feitelijk wel anders? De omverwerping van de oude heersende klasse loste het probleem niet op. Het maakte de taak alleen maar volledig duidelijk: zich uit de barbarij tot cultuur ontwikkelen. Tegelijkertijd maakte de revolutie het mogelijk om nieuwe en onvergelijkbaar meer effectieve industriële methodes toe te passen door de productiemiddelen in de handen van de staat te concentreren. Alleen door de planmatige aanpak was het mogelijk om op zo’n korte tijd te herstellen wat vernietigd was door de imperialistische en burgeroorlogen, nieuwe reusachtige ondernemingen te creëren, nieuwe vormen van productie te introduceren en nieuwe takken van industrie te vestigen. De buitengewone traagheid in de ontwikkeling van de internationale revolutie, op wiens onmiddellijke steun de leiders van de Bolsjewistische
22
de verraden revolutie
Partij hadden gerekend, creëerde enorme problemen voor de Sovjet-Unie, maar legde ook haar innerlijke kracht en bronnen bloot. Een correcte beoordeling van haar resultaten –haar successen zowel als haar falen – is alleen mogelijk met behulp van een internationale maatverdeling. Dit boek zal een geschiedkundige en sociologische interpretatie van het proces zijn, geen opsomming van alleen statistische gegevens. In het belang van onze verdere discussie is het echter belangrijk om een aantal belangrijke rekenkundige data als uitgangspunt te nemen. De totale reikwijdte van de industrialisering in de Sovjet-Unie is tegen de achtergrond van stagnatie en teruggang in bijna de gehele kapitalistische wereld niet te verklaren uit de volgende grove indicatoren. De industriële productie in Duitsland begint nu weer terug te keren tot het niveau van 1929, puur en alleen vanwege de koortsachtige oorlogsvoorbereidingen. De productie van Groot-Brittannië, aan de leiband van het protectionisme, is drie tot vier procent gegroeid gedurende deze zes jaar. De industriële productie in de Verenigde Staten is gedaald met ongeveer 25%. In Frankrijk met meer dan 30%. De eerste plaats onder de kapitalistische landen wordt ingenomen door Japan. Zij is zich furieus aan het bewapenen en haar buurlanden aan het leegroven. Haar productie is met bijna 40% gestegen! Maar zelfs deze buitengewone cijfers vallen in het niet bij de dynamische ontwikkelingen in de Sovjet-Unie. Haar industriële productie is in die periode ongeveer drieëneenhalf keer toegenomen, oftewel 250%. De productie van de zware industrie is in het laatste decennium, van 1925 tot 1935, meer dan vertienvoudigd. In het eerste jaar van het eerste vijfjarenplan, van 1928 op 1929, bedroegen de kapitaalinvesteringen zo’n 5,4 miljard roebel. Voor 1936 wordt 32 miljard geprognosticeerd. Als we vanuit het oogpunt van de instabiliteit van de roebel, geld als vergelijkingseenheid achterwege laten, is er wel een andere eenheid die als onweerlegbare indicator is te gebruiken. In december 1913 produceerde het Don-bekken 2.275.000 ton steenkool. In december 1935 was dat 7.125.000 ton. In de laatste drie jaar is de ijzerproductie verdubbeld. De productie van gewalst staal is bijna tweeëneenhalf keer gestegen. De productie van olie, kolen en ijzer is drie tot drieëneenhalf keer zo omvangrijk als voor de oorlog. Toen in 1920 het eerste plan van elektrificatie werd ontwikkeld, hadden we in het hele land tien districtskrachtcentrales met een totaal vermogen van 253.000 kilowatt. In 1935 waren er al 95 van deze krachtcentrales met een vermogen van 4.345.000 kW. In 1925 stond de Sovjet-Unie op de elfde plaats in de wereld wat betreft de productie van elektrische energie, in 1935 produceerden alleen Duitsland en de Verenigde Staten
wat er bereikt is
23
meer. Wat de steenkolenproductie betreft, is de Sovjet-Unie van de tiende naar de vierde plaats gestegen. In de staalproductie van de zesde naar de derde plaats. Als tractorproducent staat ze inmiddels op de eerste plaats, net als inzake productie van suiker. Gigantische resultaten in de industrie, een bijzonder veelbelovend begin in de landbouw, een buitengewone groei van de oude industriële steden en de bouw van nieuwe, een snelle toename van het aantal arbeiders, een stijging van het culturele niveau en de culturele behoeftes. Dat zijn de onbetwistbare resultaten van de oktoberrevolutie, waarin de profeten van de oude wereld de ondergang van de mensheid wilden zien. Met de burgerlijke economen hebben we niets meer om over te redetwisten. Het socialisme heeft haar recht op de overwinning bewezen, niet in de bladzijdes van Het Kapitaal, maar in een industriële arena die meer dan een zesde van het aardoppervlak omvat – niet in de taal van de dialectiek, maar in de taal van staal, cement en elektriciteit. Zelfs als de Sovjet-Unie, als gevolg van interne problemen, externe klappen en de fouten van de leiding, ineen zou storten – we hopen ten stelligste dat dit niet gebeurt - dan nog ligt er als voorproefje voor de toekomst dit onweerlegbare feit dat alleen dankzij een arbeidersrevolutie een onderontwikkeld land in minder dan tien jaar successen heeft geboekt die ongeëvenaard zijn in de geschiedenis. Dit maakt ook een eind aan alle twisten met de reformisten in de arbeidersbeweging. Kunnen we ook maar een moment hun gerommel in de marge vergelijken met het titanenwerk dat is volbracht door die mensen, wiens leven werd hernieuwd door de revolutie? Als in 1918 de Sociaaldemocraten in Duitsland de macht, die ze in de schoot werd geworpen door de arbeiders, hadden gebruikt voor een socialistische revolutie in plaats van het redden van het kapitalisme, is het op basis van de Russische ervaringen gemakkelijk voor te stellen wat een onoverwinnelijke economisch macht een socialistisch blok van Centraal- en Oost-Europa met een groot deel van Azië zou zijn. 2.
de relatieve waardering van deze resultaten
De dynamische coëfficiënten van de Sovjet industrie zijn onvergelijkbaar. Maar ze zijn verre van doorslaggevend. De Sovjet-Unie is zich van een verschrikkelijk laag niveau aan het verheffen, terwijl de kapitalistische landen van een zeer hoog niveau afdalen. Op dit moment worden de krachtsverhoudingen niet bepaald door het groeitempo, maar door de volledige macht van de twee kampen af te meten in de vorm van materiële accumu-
24
de verraden revolutie
latie, techniek, cultuur en, boven alles, de arbeidsproductiviteit. Als we de kwestie vanuit deze invalshoek bekijken, krijgen we ineens een heel ander beeld, dat buitengewoon nadelig uitpakt voor de Sovjet-Unie. De kwestie zoals die door Lenin werd geformuleerd – Wie zal zegevieren? - is een vraagstuk van de krachtsverhoudingen van de Sovjet-Unie en de wereldwijde revolutionaire arbeidersklasse aan de ene kant en het internationale kapitaal en de vijandige krachten binnen de Unie aan de andere kant. De economische successen van de Sovjet-Unie stellen haar in staat zichzelf te versterken, stappen vooruit te zetten, te bewapenen en, wanneer nodig, terug te trekken en af te wachten – kortom, vol te houden. Maar in essentie stelt het vraagstuk van wie zal zegevieren zich niet alleen in militair opzicht, maar meer nog als economische kwestie en dit op wereldschaal. Militaire interventie is een dreiging. Maar de komst van goedkope producten in de goederenwagons van een kapitalistisch leger is een veel grotere bedreiging. De overwinning van de arbeidersklasse in een van de westerse landen zou natuurlijk onmiddellijk en radicaal de krachtsverhoudingen veranderen. Maar zolang de Sovjet-Unie geïsoleerd blijft en, erger nog, zolang de Europese arbeidersklasse te lijden heeft onder tegenslagen en achteruitgang, wordt in de laatste analyse de kracht van de Sovjet-Unie afgemeten aan de arbeidsproductiviteit. In een markteconomie vertaalt zich dit in productiekosten en prijzen. Het verschil tussen de binnenlandse prijzen en die op de wereldmarkt is de belangrijkste manier om deze verhouding af te meten. De Sovjet statistici mogen de kwestie zelfs niet vanuit dat oogpunt bekijken! De reden hiervoor is natuurlijk dat het kapitalisme, ondanks de omstandigheden van stagnatie en verrotting, nog steeds een grote voorsprong heeft op het gebied van techniek, organisatie en vakbekwaamheid. De traditionele achterlijkheid van de Sovjet-Unie op het gebied van de landbouw is algemeen bekend. Geen enkele tak hiervan heeft een vooruitgang geboekt die maar enigszins vergelijkbaar is met die in de industrie. “Wij lopen nog mijlenver achter op de kapitalistische landen in de bietenbouw”, klaagde Molotov bijvoorbeeld eind 1935. “In 1934 was de opbrengst 8.200 kilo per hectare, met een uitzonderlijke oogst in Oekraïne in 1935 was dat 13100 kilo. In Tsjechoslowakije en Duitsland oogsten ze zo’n 25.000 kilo per hectare, in Frankrijk meer dan 30.000”. Molotov’s klachten kunnen uitgebreid worden naar alle takken van de landbouw; in de katoen, de graanbouw en zeker in de veehouderij. De juiste rotatie van gewassen, zaadveredeling, bemesting, tractoren, oogstmachines, boerderijen met levende have. Al deze factoren bereiden een
wat er bereikt is
25
gigantische omwenteling in de vermaatschappelijkte landbouw voor. Maar het is juist in deze meest conservatieve gebieden dat de revolutie tijd nodig heeft. Ondertussen komt het er nog steeds op aan om de hogere modellen van het kapitalistische Westen te benaderen, ondanks hun handicap van kleinschaligheid ten opzichte van onze collectivisatie. Het gevecht om de arbeidsproductiviteit in de industrie te doen stijgen rust op twee pijlers, het aannemen van de nieuwst ontwikkelde technieken en een beter gebruik van de arbeidskrachten. Wat het voor ons mogelijk maakte om binnen enkele jaren tijd snel gigantische moderne fabrieken te ontwikkelen, was enerzijds het bestaan in het Westen van hoogontwikkelde techniek en aan de andere kant het binnenlandse regime van geplande economie. In dat opzicht worden buitenlandse resultaten in ons systeem geassimileerd. Het feit dat de Sovjet industrie zich, evenals de bevoorrading van het Rode Leger, in een geforceerd tempo heeft ontwikkeld, brengt enorme potentiële voordelen met zich mee. De industrie is niet gedwongen geweest de ballast van ouderwetse ontwikkelingen met zich mee te slepen, zoals in Engeland en Frankrijk. Het leger hoefde niet met ouderwetse uitrusting rond te zeulen. Maar diezelfde koortsachtige groei heeft ook zijn negatieve kanten gehad. Er is weinig samenhang tussen de verschillende takken van de industrie, mensen lopen achter op de techniek, de leiding is niet opgewassen voor haar taken. Alles bij elkaar uitten de gevolgen hiervan zich in hoge productiekosten en een slechte kwaliteit van de producten. “Ons bedrijf ”, zo schrijft het hoofd van de olie-industrie, “heeft dezelfde uitrusting als de Amerikanen. Maar de organisatie van het boren loopt achter, de werknemers zijn onvoldoende geschoold”. De talloze storingen wijt hij aan “onzorgvuldigheid, gebrek aan vakmanschap en een gebrek aan technische supervisie”. Molotov klaagt: “We zijn buitengewoon onderontwikkeld in de organisatie van de bouwsector. Het werk wordt uitgevoerd, grotendeels op de ouderwetse manier met een abominabel gebruik van de gereedschappen en hulpmiddelen”. Zulke bekentenissen zijn wijd verspreid in de Sovjet media. De nieuwe technieken leveren bij lange na nog niet de resultaten op als in haar kapitalistische vaderlanden. Het overweldigende succes van de zware industrie is een gigantische overwinning. Alleen op die basis is het mogelijk verder te bouwen. Maar de test van de moderne industrie ligt in de productie van verfijnde mechanismen, die zowel een zeker technisch als algemeen cultureel niveau vereisen. Op dat gebied is de achterstand van de Sovjet-Unie nog zeer groot. Ongetwijfeld zijn er in de oorlogsindustrie, zowel kwalitatief als kwantitatief, grote successen geboekt. Het leger en de vloot zijn haar meest
26
de verraden revolutie
invloedrijke klanten en de meest kieskeurige. Maar in een reeks van publieke toespraken werd door de hoofden van de oorlogsdepartementen, waaronder Vorosjilov, onophoudelijk geklaagd. “We zijn niet altijd helemaal tevreden met de kwaliteit van de producten die aan het leger worden geleverd”. Het is niet moeilijk de bezorgdheid achter deze voorzichtige woorden te bespeuren. De producten van de lichte industrie, zo zegt het hoofd van de zware industrie in een officieel rapport, “dienen van goede kwaliteit te zijn, maar zijn dat helaas niet”. En verder, “machines zijn bij ons te duur”. Zoals altijd ziet de spreker er vanaf accurate vergelijkbare data in relatie tot de wereldproductie aan te brengen. De tractor is de trots van de Sovjet industrie. Maar de coëfficiënt van effectief gebruik van die tractoren is erg laag. In het afgelopen industriële jaar was het noodzakelijk om aan 81% van de tractoren grote reparaties te verrichten. Een aanzienlijk deel hiervan was zelfs buiten dienst tijdens de piek van het oogstseizoen. Volgens sommige berekeningen zullen de machine- en tractorenstations alleen kostendekkend zijn bij een oogst van 2.000 tot 2.200 kilo graan per hectare. Op dit moment, nu de gemiddelde opbrengst maar ongeveer de helft is, moest de staat er miljoenen in pompen om de tekorten aan te vullen. In de transportsector staat de zaak er nog slechter voor. In Amerika rijdt een truck zo’n zestig tot tachtigduizend kilometer per jaar, soms honderdduizend. In de Sovjet-Unie maar twintigduizend, dat is maar een derde of een vierde hiervan. Van elke honderd machines bij ons werken er maar 55, de rest wordt gerepareerd of staat op herstel te wachten. De reparatiekosten bedragen het dubbele van de kosten van alle nieuw geproduceerde machines. Het is niet verwonderlijk dat de rekenkamer van de staat verklaart: “het vervoer per vrachtwagen is niets anders dan een zware last op onze productiekosten”. De stijging van de vervoerscapaciteit bij de spoorwegen gaat volgens de voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen gepaard met “ontelbare wrakken en storingen”. De fundamentele oorzaak is dezelfde, met name een zeer laag vakmanschap, geërfd uit het verleden. De strijd om de wissels te onderhouden heeft een heldenstatus gekregen waarover tot in de hoogste kringen van het Kremlin wordt gerapporteerd. Ondanks de vooruitgang van de laatste jaren loopt het transport over water nog ver achter op het transport over het spoor. Zo nu en dan brengen de kranten uitgebreide verslagen over “de abominabele uitvoering van het vervoer over water”, “de buitengewoon lage kwaliteit van de scheepsreparatie”, enzovoort.
wat er bereikt is
27
In de lichte industrie zijn de omstandigheden veel slechter dan in de zware. Een unieke wet van de Sovjet industrie kan als volgt worden geformuleerd: hoe dichter de goederen in de buurt van de consument komen, des te slechter het is gesteld met de kwaliteit. Volgens de Pravda is er in de textielindustrie “een schandalig hoog percentage van ondeugdelijke goederen, armoedige keus, een overschot aan producten van slechte kwaliteit”. Regelmatig verschijnen er klachten over de slechte kwaliteit van de massaconsumptieartikelen in de pers: “onhandige ijzerwaren”, “lelijke meubels, slecht in elkaar gezet en afgewerkt”, “je kan geen fatsoenlijke knopen vinden”, “het systeem van de sociale voedselvoorziening is ronduit ontoereikend”. En zo gaat het eindeloos verder. Om de industriële vooruitgang alleen te karakteriseren met kwantitatieve indicatoren, zonder met de kwalitatieve rekening te houden is hetzelfde als iemands fysieke toestand af te lezen aan zijn lengte, zonder rekening te houden met zijn borstomvang. Om de dynamiek van de Sovjet industrie juist in te schatten, moet bovendien ook nog rekening geworden houden met het feit dat snelle vooruitgang in sommige bedrijfstakken gepaard gaat met enorme achterstand in andere. Verder zijn er ook de nodige kwalitatieve correcties. Het creëren van enorme automobielfabrieken is betaald met de schaarste en het slecht onderhoud van de snelwegen. “Het verval van onze wegen is verschrikkelijk. Op onze belangrijkste snelweg, die van Moskou naar Jaroslavl, kunnen automobilisten gemiddeld maar 10 kilometer per uur rijden”, volgens Izvestia. De president van de Stadsplanningcommissie bevestigde dat het land nog steeds vasthoudt aan “de tradities van ongerepte natuur zonder infrastructuur”. De stedelijke economieën zitten in een vergelijkbare situatie. Aan de ene kant ontstaan er in korte periode nieuwe industriële steden, aan de andere kant lopen tientallen oude dorpen en steden leeg en raken in verval. De hoofdsteden en industriële centra’s groeien en tuigen zichzelf op, dure theaters en clubs springen her en der in het land op, maar de troep en smerigheid in de woonblokken is ondragelijk. Huurhuizen en pensions worden niet onderhouden. “We bouwen slecht en tegen hoge kosten. Onze huizen worden uitgewoond, maar niet opgeknapt. We repareren slecht en weinig”, stelt Izvestia. De gehele Sovjet economie bestaat uit dit soort wanverhoudingen. Binnen bepaalde grenzen zijn ze onvermijdelijk, omdat het binnen het opbouwproces noodzakelijk was en is om met de belangrijkste industrietakken te beginnen. Niettemin vermindert de achterstand van bepaalde takken de goede benutting van andere. Vanuit het gezichtspunt van een ideale planningsrichtlijn,
28
de verraden revolutie
die niet uitgaat van maximale groei in sommige takken, maar een optimaal resultaat voor de economie als geheel, zal de statistische coëfficiënt van groei in de eerste periode wat lager zijn, maar de economie als geheel en met name de consument, zal hiervan voordeel hebben. Op de lange termijn zal ook de algemene industriële dynamiek er voordeel van hebben. In de officiële statistieken wordt de productie en reparatie van automobielen opgeteld in de totalen van industriële productie. Vanuit het standpunt van economische efficiëntie zou het juist zijn om deze er juist af te trekken in plaats van erbij op te tellen. Deze constatering geldt voor veel andere takken van industrie. En daarom hebben al deze berekeningen in Roebels maar een zeer relatieve waarde. Het is niet zeker wat een Roebel is. Het is niet altijd duidelijk wat er achter zit, het vervaardigen van een machine of juist het vroegtijdig overlijden. Als - volgens een berekening in “stabiele” Roebels - de totale productie van de zware industrie zes keer zo groot is als het vooroorlogse niveau, dan zou de feitelijke productie van olie, kolen en ijzererts minstens drie tot drieëneenhalf keer moeten zijn gestegen. De fundamentele oorzaken achter deze verschillen in indicatoren liggen in het feit dat de Sovjet industrie een serie van nieuwe bedrijfstakken heeft geschapen die in het tsaristische Rusland onbekend waren. Maar een aanvullende factor kan gevonden worden in de tendentieuze manipulatie van de statistiek. Het is algemeen bekend dat elke bureaucratie een organische behoefte heeft om feiten en cijfers op te poetsen. 3.
productie per hoofd van de bevolking
De gemiddelde individuele arbeidsproductiviteit in de Sovjet-Unie is nog steeds erg laag. Volgens een verslag van de directeur ervan bedraagt de productie in de beste metaalgieterij slechts een derde van de gemiddelde productie in de Amerikaanse gieterijen. Een vergelijking van de gemiddelde cijfers van beide landen zou waarschijnlijk een verhouding van 1 op 5 of nog slechter opleveren. De mededeling dat de smeltovens in de Sovjet-Unie ‘beter’ gebruikt worden dan in de kapitalistische landen, is in deze omstandigheden dan ook betekenisloos. Het is de functie van de techniek om de menselijke arbeid economischer te maken en niets anders. In de houtverwerking en in de bouw staan de zaken er nog slechter voor dan in de metaalindustrie. Steengroeven in de Verenigde Staten zijn goed voor een opbrengst van 5.000 ton per jaar, in de Sovjet-Unie is dat maar 500 ton of slechts een tiende van de Amerikaanse opbrengst. Zulke enorme verschillen kunnen niet alleen worden verklaard uit het gebrek aan geschoolde
wat er bereikt is
29
arbeiders, naar meer nog uit de slechte organisatie van het werk. De bureaucratie probeert met alle macht de arbeiders aan te sporen, maar is niet in staat om de arbeidskracht optimaal in te zetten. In de landbouw staan de zaken er nog veel slechter voor dan in de industrie. Het lage nationale inkomen is in overeenstemming met de lage arbeidsproductiviteit en leidt tot een lage levensstandaard voor de meerderheid van de bevolking. Als ons wordt bezworen dat het volume van industriële productie in de Sovjet-Unie in 1936 de eerste plaats in Europa zal innemen, hetgeen op zichzelf een gigantische prestatie is (!), laat dit een aantal overwegingen buiten beschouwing. Niet alleen de kwaliteit en de productiekosten van de goederen zijn van belang, maar ook de omvang van de bevolking. Het algemene niveau van ontwikkeling van een land, en met name de algemene levensstandaard, kan ruwweg alleen berekend worden als de hoeveelheid productie wordt vergeleken met de grootte van de bevolking. Laten we deze eenvoudige rekenkundige bewerking proberen. Het belang van spoorwegtransport op economisch, cultureel en militair gebied behoeft geen uitleg. De Sovjet-Unie heeft 83.000 km spoor, tegen 58.000 in Duitsland, 63.000 in Frankrijk en 417.000 in de Verenigde Staten. Dit betekent dat er in Duitsland per hoofd van de bevolking 8,9 km spoorwegen zijn, in Frankrijk 15,2, de Verenigde Staten 33,1 en in de Sovjet-Unie 5,0. De cijfers met betrekking tot de spoorwegen geven aan dat de Sovjet-Unie nog steeds de laatste plaats onder de ontwikkelde landen inneemt. De handelsvloot, die in de afgelopen jaren is verdrievoudigd, staat nu ongeveer gelijk met die van Denemarken en Spanje. Bij deze feiten moeten we onze verschrikkelijk lage aantal verharde wegen nog optellen. In de Sovjet-Unie hebben we per 1.000 inwoners 0,6 auto’s. In Engeland was dat in 1934 ongeveer 8, in Frankrijk zo’n 4,5, in de Verenigde Staten 23 (tegenover 36,5 in 1928). Tegelijkertijd is het relatieve aantal paarden in de Sovjet-Unie (1 paard op 10 à 11 inwoners), ondanks de enorme achterstand op het gebied van auto, water en spoortransport, nog steeds niet hoger dan in Frankrijk of de Verenigde Staten, waarbij de kwaliteit van onze veestapel achterop loopt. Op het gebied van de zware industrie, waar de meest opmerkelijke successen zijn geboekt, zijn de verhoudingsgewijze indicatoren nog steeds nadelig. De kolenproductie in de Sovjet-Unie bedroeg in 1935 0,7 ton per persoon. In Groot-Brittannië bijna 5 ton, in de Verenigde Staten bijna 3 ton (tegen 5,4 in 1913), in Duitsland 2 ton. Staal: in de Sovjet-Unie ongeveer 67 kilo per persoon, in de VS ongeveer 250 kilo, etc. Ongeveer dezelfde verhoudingen voor gietijzer en gewalst staal. In de Sovjet-Unie werd in
30
de verraden revolutie
1935 per persoon 153 kilowatt per uur geproduceerd, in Groot-Brittannië in 1934 443kwh, in Frankrijk 363, in Duitsland 472. In de lichte industrie zijn de gemiddelde indicatoren over het algemeen nog ongunstiger. Onze wolproductie was in 1935 minder dan een halve meter per persoon, dat is 8 tot 10 keer minder dan in Engeland of de Verenigde Staten. Wollen kleren zijn alleen te verkrijgen door geprivilegieerde Sovjet burgers. Voor de massa’s is bedrukt katoen, waarvan ongeveer 16 meter per persoon wordt geproduceerd, nog steeds het enige alternatief voor winterkleding. De productie van schoenen in de Sovjet-Unie bedraagt nu een half paar per persoon, in Duitsland meer dan een paar, in Frankrijk anderhalf paar en in de VS bijna drie paar per persoon. En hierbij wordt de kwaliteitsindex buiten beschouwing gelaten, waardoor de vergelijking alleen maar slechter uit zou vallen. We kunnen er rustig van uit gaan dat in de burgerlijke landen het percentage mensen met meerdere paren schoenen aanzienlijk hoger ligt dan in de Sovjet-Unie. Helaas staat de Sovjet-Unie nog hoog in de ranglijst van mensen die blootsvoets door het leven moeten. Ongeveer dezelfde verhouding, gedeeltelijk zelfs slechter, is van toepassing op de productie van levensmiddelen. Ondanks een aanzienlijke vooruitgang in Rusland de afgelopen jaren zijn worsten, conserven, kaas, om nog maar te zwijgen over gebak en suikerwerk, nog steeds onbereikbaar voor de overgrote meerderheid van de bevolking. Zelfs op het gebied van de zuivel zijn de zaken ongunstig. In Frankrijk en de Verenigde Staten hebben ze ongeveer 1 koe per 5 mensen, in Duitsland 1 per 6, in de Sovjet-Unie 1 per 8. Maar als we ook de melkproductie in ogenschouw nemen, tellen twee van onze koeien voor één van hen. Alleen op het gebied van de graandragende gewassen, met name rogge, maar ook in de aardappelproductie, overstijgt de productie in Rusland per hoofd van de bevolking aanzienlijk die van de meerderheid van de Europese landen en de Verenigde Staten. Maar roggebrood en aardappelen als voornaamste volksvoedsel, dat is een klassiek symbool van armoede. Papiergebruik is een van de hoofdindicatoren van cultuur. In 1935 produceerde de Sovjet-Unie minder dan 4 kilo per persoon, de Verenigde Staten meer dan 34 (tegen 48 kilo in 1928) en Duitsland 47 kilo. Per inwoner gebruikt de VS 12 pennen per jaar, de Sovjet-Unie maar 4 en die 4 zijn van zo’n slechte kwaliteit dat ze maar het werk doen van één of hoogstens twee goede. De kranten klagen regelmatig dat het gebrek aan inkt, papier en pennen het werk op scholen verlamt. Het is geen wonder dat de afschaffing van het analfabetisme, gepland voor de tiende verjaardag van de oktoberrevolutie, nog verre van bereikt is.
wat er bereikt is
31
Het probleem kan op dezelfde manier worden belicht als we beginnen met meer algemene overwegingen. Het nationale inkomen per hoofd van de bevolking is aanzienlijk lager dan in het Westen. En aangezien kapitaalinvesteringen zo’n 25 tot 30% hiervan uitmaken, onvergelijkelijk meer dan in andere landen, dan kan het niet anders dat de totale hoeveelheid consumptie ook aanzienlijk veel lager ligt dan in de ontwikkelde kapitalistische landen. Zeker, in de Sovjet-Unie is er geen bezittende klasse, wiens uitbundigheid wordt gecompenseerd door onderconsumptie van de gewone bevolking. Maar het gewicht van deze corrigerende factor is niet zo groot als het in eerste instantie lijkt. Het fundamentele kwaad van het kapitalistische systeem is niet de extravagantie van de bezittende klasse, hoe verwerpelijk die op zich ook is, maar het feit dat om deze uitspattingen te kunnen maken, de burgerij haar private eigendom van de productiemiddelen handhaaft, en zo het economische systeem veroordeelt tot anarchie en verval. Op het gebied van de consumptie van luxe artikelen heeft de burgerij natuurlijk een monopolie. Maar op het gebied van de eerste levensbehoeften zijn het de arbeidende massa’s die de overgrote meerderheid van consumenten vormen. We zullen later ook nog zien dat de Sovjet-Unie in de strikte zin dan wel geen bezittende klasse kent, maar in de praktijk wel een geprivilegieerde leidinggevende laag van de bevolking die instaat voor het leeuwendeel van de consumptie.En als er in de Sovjet-Unie per hoofd van de bevolking dus een lagere productie van eerste levensbehoeften is dan in de ontwikkelde kapitalistische landen, dan betekent dit dat de levensstandaard voor de overgrote meerderheid van de Sovjet bevolking nog steeds achter loopt op het kapitalistische niveau. De historische verantwoordelijkheid voor deze situatie ligt natuurlijk in Ruslands zware en donkere verleden, haar erfenis van armoede en ellende. Er was geen andere weg vooruit mogelijk dan door de omverwerping van het kapitalisme. Om je hiervan te overtuigen hoef je alleen maar een blik te werpen op de Baltische staten en Polen, eens de meest ontwikkelde delen van het tsaristische rijk en nu amper in staat uit het moeras omhoog te kruipen. De onophoudelijke dienst die het Sovjet regime bewijst ligt in de intensieve en succesvolle strijd tegen Ruslands duizendjarige achterlijkheid. Maar een correcte inschatting van de bereikte resultaten is de eerste voorwaarde voor verdere vooruitgang. Het Sovjet regime gaat door een voorbereidende fase, zij is bezig om de technische en culturele verworvenheden van het Westen te importeren, te lenen en zich toe te eigenen. De vergelijkende coëfficiënten van productie
32
de verraden revolutie
en consumptie tonen aan dat deze voorbereidende fase nog niet is afgerond. Zelfs onder de onwaarschijnlijke omstandigheid van volledige kapitalistische stilstand, zal het toch nog een hele historische periode duren. Dit is de eerste buitengewoon belangrijke conclusie die we in het vervolg van ons onderzoek nog nodig zullen hebben.
2
economische groei en de zig-zags van de leiding
economische groei en de zig-zags van de leiding
1.
35
oorlogscommunisme , nieuwe economische politiek ( nep ) en de politiek tegenover de koelaks
De ontwikkeling van de Sovjet economie is alles behalve een ononderbroken en gelijkmatig verlopend proces, weer te geven in een mooi oplopende curve. In de eerste achttien jaar van het nieuwe regime kunnen we aan de heftige crisissen de verschillende fases hierin onderscheiden. Een korte schets van de economische geschiedenis van de Sovjet-Unie in verhouding tot het regeringsbeleid is absoluut noodzakelijk voor zowel een diagnose als een prognose. De eerste drie jaar van de revolutie waren een periode van openlijke en wrede burgeroorlog. Het economische leven was volledig ondergeschikt aan de behoeftes aan het front. Het culturele leven zat in hoeken en gaten verscholen en werd gekenmerkt door een breed spectrum aan creatieve gedachten, niet in het minst in de persoonlijke gedachten van Lenin, in een periode van buitengewoon gebrek aan materiële middelen. Dat was de periode van het “oorlogscommunisme” (1918-21), dat een heldhaftige gelijkenis vertoont met het “militair socialisme” van de kapitalistische landen. De economische problemen van de Sovjet regering in die jaren kwamen hoofdzakelijk neer op het steunen van de oorlogsindustrie, de schaarse bronnen uit het verleden ten dienste stellen van militaire doelen en de stedelijke bevolking in leven proberen te houden. In essentie betekende het oorlogscommunisme de systematische rantsoenering van de consumptie in een belegerd fort. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat in de oorspronkelijke aannames grotere doelen werden nagestreefd. De Sovjet regering hoopte en streefde ernaar om de methodes van rantsoenering direct door te ontwikkelen in een systeem van geplande economie zowel op het gebied van distributie als in productie. Ze hoopte met andere woorden dat het ‘oorlogscommunisme’, zonder het systeem te hoeven vernietigen, geleidelijk zou ontwikkelen tot het ware communisme. Het in maart 1919 aangenomen beleidsprogramma van de Bolsjewistische Partij stelde: “Op het terrein van verdeling is het de taak van de Sovjet regering om op nationale schaal vasthoudend door te zetten om op een geplande en georganiseerde wijze de handel te vervangen door de distributie van producten.” Maar meer en meer kwam de werkelijkheid in conflict met het programma van het “oorlogscommunisme”. De productie daalde steeds verder en niet alleen vanwege de vernietigende gevolgen van de oorlog maar ook vanwege de afname in de stimulans van persoonlijk belang
36
de verraden revolutie
voor de producenten. De stad eiste graan en grondstoffen van het platteland, maar gaf hier niets voor terug behalve veelkleurige stukjes papier, volgens oude overlevering geld genoemd. En de moezjiek begroef zijn voorraden in de grond. De regering zond bewapende arbeidersdetachementen uit op zoek naar graan. De moezjiek verminderde het zaaigoed. In 1921, direct na het einde van de burgeroorlog, bedroeg de industriële productie nog maar een vijfde van het vooroorlogse niveau. De staalproductie daalde van 4,2 miljoen ton tot 183.000 ton, een drieëntwintigste van wat het was geweest. De totale graanoogst daalde van 801 miljoen kilo tot 503 miljoen in 1922, het jaar van de verschrikkelijke hongersnood. De buitenlandse handel daalde tegelijkertijd enorm van 2,9 miljard roebel tot 30 miljoen. De ineenstorting van de productiekrachten overtrof alle voorbeelden uit de geschiedenis. Het land en met haar de regering, stonden aan de rand van de afgrond. De utopische verwachtingen in het tijdperk van het “oorlogscommunisme” werden ingeruild voor bittere en in vele opzichten terechte kritiek. De theoretische fout van de heersende partij blijft onverklaarbaar, tenzij je in ogenschouw neemt dat alle vooruitzichten in die tijd rekenden op een snelle overwinning van de revolutie in het Westen. Het werd als vanzelfsprekend beschouwd dat de overwinnende Duitse arbeidersklasse Sovjet Rusland in ruil voor toekomstige voedingsproducten en grondstoffen zou voorzien van machines, halffabricaten en niet te vergeten tienduizenden hooggeschoolde arbeiders, technici en organisatoren. En het leidt geen twijfel dat wanneer de arbeiders revolutie in Duitsland was geslaagd, de economische ontwikkeling van zowel Duitsland en de Sovjet-Unie met zulke reuzensprongen vooruit was gegaan dat het lot van Europa en de rest van de wereld er onvergelijkelijk beter had voorgestaan. Het voortijdig afbreken van de Duitse revolutie is overigens enkel en alleen toe te schrijven aan de sociaaldemocratie. Er kan evenwel met zekerheid gesteld worden dat het zelfs bij een geslaagde Duitse revolutie nog steeds noodzakelijk was geweest om de directie staatsdistributie te vervangen door commerciële methoden. Lenin verklaarde de noodzakelijkheid om de markt te herstellen uit het bestaan van miljoenen geïsoleerde boerenbedrijfjes op het platteland. Deze bedrijven waren alleen gewend om via de handel hun economische relatie met de buitenwereld te onderhouden. Handelscirculatie zou een ‘band’ scheppen tussen de boeren en de genationaliseerde industrie, zo werd gezegd. De theoretische formule voor deze ‘band’ was eenvoudig. De industrie zou het platteland voorzien van de benodigde goederen en dit tegen
economische groei en de zig-zags van de leiding
37
een dusdanige prijs dat de staat niet gedwongen zou zijn de vruchten van de boerenarbeid met geweld te verzamelen. Het herstel van de economische relatie met de plattelandsdistricten was ongetwijfeld de belangrijkste en meest urgente taak van de NEP. Een klein experiment toonde echter aan dat de industrie, ondanks haar gesocialiseerde karakter, zelf nog behoefte had aan de methodes van geldelijke betalingen zoals ontwikkeld door het kapitalisme. Een geplande economie kan niet alleen op intellectuele data draaien. Het spel van vraag en aanbod blijft nog voor lange tijd de noodzakelijke materiële grondslag en een onmisbare corrector. Met behulp van een georganiseerde valuta en gelegaliseerd door de NEP, begon de markt haar werk te doen. Al in 1923, dankzij de initiële stimulans vanuit het platteland, begon de heropleving van de industrie. En vanaf het begin gebeurde dit met een enorm hoog tempo. Het volstaat om er op te wijzen dat de productie zowel in 1922 als in 1923 verdubbelde. En in 1926 had het al weer het vooroorlogse niveau bereikt. Er was met andere woorden sinds 1921 een vervijfvoudiging. En tegelijkertijd, hoewel met een beperkter tempo, groeide de oogst. Beginnend in het kritieke jaar 1923, groeiden de eerdere tegenstellingen in de heersende partij over de relatie tussen industrie en platteland scherp. In het land dat haar voorraden volledig had opgebruikt, kon de industrie zich alleen nog maar ontwikkelen door graan en grondstoffen van de boeren te lenen. Maar te zware “geforceerde leningen” van producten zou de arbeidsstimulans afbreken. Niet vertrouwend op toekomstige welvaart, zouden de boeren de graanopeisingen door de stad beantwoorden met een zaaistaking. Aan de andere kant zou het economische leven stagneren als er te weinig verzameld werd. Als er te weinig industriële producten werden geleverd, zouden de arme boeren enerzijds naar de stad trekken om via loonarbeid haar behoeften te vervullen en anderzijds zou het een heropleving van de oude huisnijverheid betekenen. De onenigheid in de partij begon over de kwestie hoeveel er van het platteland onttrokken moest of kon worden ten behoeve van de industrie, om de periode van dynamisch evenwicht tussen beide te versnellen. Het meningsverschil werd direct bemoeilijkt door het vraagstuk van de sociale structuur van het platteland zelf. Op een congres van de partij in de lente van 1923 schetste een vertegenwoordiger van de “Linkse Oppositie” , hoewel hij toen zelf nog niet wist dat het zo zou gaan heten, het uiteen lopen van de industriële en landbouwprijzen in de vorm van een onheilspellend diagram. Toen werd dat diagram voor het eerst “De Schaar” genoemd, een begrip met inmiddels
38
de verraden revolutie
bijna internationale bekendheid. Als de verdere stagnatie in de industrie, zo zei de spreker, de schaar verder open zet, dan is een breuk tussen de stad en het platteland onvermijdelijk. De boeren maakten een scherp onderscheid tussen de democratische en agrarische revolutie die de Bolsjewistische Partij had doorgevoerd en haar programma om de fundamenten van het socialisme te leggen. De onteigening van de grootgrondbezitters en de staatslanderijen leverde de boeren een half miljard goudroebels op. Maar via de prijzen van de staatsproducten moesten ze een veel hoger bedrag weer terugbetalen. En zolang het nettoresultaat van de twee revoluties, de democratische en de socialistische, stevig samengeknoopt via oktober, voor de boeren terug te brengen was tot een verliespost van enkele honderden miljoenen, bleef de unie tussen de twee klassen uiterst dubieus. Het verspreide karakter van de plattelandseconomie, geërfd uit het verleden, werd nog versterkt door de gevolgen van de oktoberrevolutie. Het aantal individuele boerenbedrijfjes steeg in de navolgende tien jaar van zestien naar vijfentwintig miljoen, wat natuurlijk het puur op eigen consumptie gerichte karakter van de meerderheid van de bedrijfjes vergrootte. Dat was een van de oorzaken voor het gebrek aan landbouwproducten. Een economie van kleine gebruiksgoederen veroorzaakt onvermijdelijk uitbuiters. Naarmate de dorpen zich herstelden, nam de ongelijkheid tussen de boerenmassa’s toe. Deze ontwikkeling leidde naar oude platgetreden paden. De groei van de Koelak (rijke herenboer) overtrof de algemene groei in de landbouw in grote mate. Het beleid van de regering onder de slogan “Richt de blik op het platteland” betekende in feite een aanpassing aan de Koelak. De landbouwbelasting trof de armen veel harder dan de rijken, die bovendien ook nog de staatskredieten wisten af te romen. Het graanoverschot, over het algemeen in bezit van de bovenlaag in het dorp, werd gebruikt om de armen terug in slavernij te dwingen en voor speculatieve verkoop aan de burgerlijke elementen in de steden. Boecharin, de toenmalige theoreticus van de leidende fractie wierp de boeren zijn fameuze slogan toe: “Word rijk”. In de theorie was hiervan de bedoeling dat de Koelakken geleidelijk tot het socialisme zouden groeien. In de praktijk betekende het de verrijking van de minderheid ten koste van de overgrote meerderheid. Gevangen in haar eigen beleid, werd de regering gedwongen stap voor stap terug te treden en tegemoet te komen aan de eisen van de landelijke kleinburgerij. In 1925 werd voor het platteland het inhuren van arbeidskrachten en het verhuren van land gelegaliseerd. De boerenbevolking raakte gepolariseerd tussen de kleine kapitalist aan de ene kant en de dagloner
economische groei en de zig-zags van de leiding
39
aan de andere. Tegelijkertijd werd de staat door het gebrek aan industriële producten weggedrukt van de boerenmarkten. Tussen de Koelak en de kleine handwerksman ontstond, alsof ze onder de grond vandaan kwamen gekropen, de middenmannen. Meer en meer moesten zelfs de staatsondernemingen met deze privé-handelaren omgaan. Het opkomende tij van het kapitalisme was overal zichtbaar. Weldenkende mensen zagen duidelijk dat een revolutie over de vorm van bezit het probleem van socialisme niet oplost, maar alleen aan de orde stelt. In 1925, toen de wending naar de Koelak nog in volle gang was, begon Stalin met de voorbereidingen om het land te privatiseren. In antwoord op de vraag van een journalist of het in het belang van de landbouw niet gepast zou zijn om elke boer tien jaar lang het gebruiksrecht op het door hem verbouwde land te geven, antwoordde Stalin: “Jazeker, zelfs wel 40 jaar”. De Volkscommissaris van Landbouw in Georgië introduceerde een wetsontwerp over de denationalisatie van het land, op Stalins eigen initiatief. Het doel was de boer vertrouwen in zijn eigen toekomst te geven. Terwijl dit speelde in 1926 was bijna 60% van het graan bedoeld voor de verkoop in handen van slechts 6% van de landbezitters. De staat kwam niet alleen graan tekort voor de buitenlandse handel, maar zelfs voor de binnenlandse behoefte. De onbeduidendheid van de export maakte het noodzakelijk eerst industriële producten aan te leveren en de import van grondstoffen en machines tot het absolute minimum te beperken. De politieke gevolgen van het beleid om de industrialisering te vertragen en een flinke dreun aan de meerderheid van de boeren uit te delen door de kaart van de gegoede boer te trekken, kwamen al binnen de twee jaar, tussen 1924-1926, scherp aan het licht. Het bracht een buitengewone toename van het zelfbewustzijn van de kleinburgerij in zowel de steden als op het platteland met zich mee, de controle over veel van de lagere Sovjets, een toename van de macht en het zelfvertrouwen van de bureaucratie, extra druk op de arbeiders en de volledige onderdrukking van de partij- en de sovjetdemocratie. De groei van de Koelakken alarmeerde twee eminente leden van de leidende groep, Zinoviev en Kamenev, allebei voorzitter van de twee belangrijkste arbeiderscentra, Leningrad en Moskou. Maar in de provincies en meer nog binnen de bureaucratie, stond men achter Stalin. De koers naar de gegoede boer won het. In 1926 sloten Zinoviev en Kamenev zich met hun aanhangers aan bij de Oppositie van 1923 (de “Trotskisten”). Natuurlijk verklaarde de heersende groep niet dat ze ‘ín principe’ tegen de collectivisering van de landbouw was. Ze stelde het perspectief gewoon enkele tientallen jaren verder weg. De toekomstige Volkscommissaris van
40
de verraden revolutie
Landbouw, Jakovlev, schreef in 1927 dat, hoewel de socialistische reconstructie van het dorp alleen volbracht kon worden door collectivisering “dit de eerst komende twee of drie jaar natuurlijk niet het geval zal zijn, misschien zelfs niet binnen 10”. “De collectieve boerderijen en communes”, zo ging hij verder, “zijn eilandjes in de zee van individuele boerenbedrijven en zullen dit nog lang blijven”. En in werkelijkheid behoorde toen ook maar 8% van de boerenfamilies tot de collectieven. De strijd in de partij over de zogenaamde “algemene lijn”, die in 1923 aan de oppervlakte was gekomen, werd in 1926 buitengewoon intens en gepassioneerd. In haar uitgebreide platform, dat alle problemen in de industrie en de economie behandelde, schreef de Linkse Oppositie: “De partij zou zich moeten verzetten tegen en alle tendensen vernietigen die opkomen voor het terugdraaien of ondermijnen van de nationalisatie van het land, een van de pijlers van de arbeidersheerschappij”. Over die kwestie behaalde de Oppositie de overwinning. Directe pogingen om de nationalisatie terug te draaien, werden gestaakt. Maar het probleem hield natuurlijk meer in dan alleen de eigendomsvormen van het land. “Tegen de groei van keuterboertjes op het land (Fermerstvo) moeten we een snellere groei van de collectieve boerderijen zetten. Het is noodzakelijk om systematisch jaar na jaar een aanzienlijke som geld apart te houden om de arme boeren in de collectieven te ondersteunen. Het gehele werk van de coöperatieven moet doordrongen zijn van het doel om kleinschalige productie om te zetten in grootschalige collectieve productie”. Maar dit brede programma van collectivisering werd eigenwijs afgedaan als utopisch voor de komende jaren. Tijdens de voorbereidingen van het 15e partijcongres - een congres dat zou dienen om de Linkse Oppositie te royeren - stelde Molotov, de aanstaande Voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen, herhaaldelijk: “We moeten niet terugvallen tot de illusies van de arme boeren over de collectivisering van de grote boerenmassa’s. Onder de huidige omstandigheden is dat niet langer mogelijk”. Volgens de kalender was het toen eind 1927. Zover stond de heersende groep toen af van haar toekomstige beleid tegenover de boeren! In diezelfde jaren (1923-28) was er een strijd van de regerende coalitie van Stalin, Molotov, Rykov, Tomsky, Boecharin (Zinoviev en Kamenev stapten begin 1926 over naar de Oppositie) tegen de voorstanders van “superindustrialisatie” en geplande leiding. De toekomstige geschiedkundige zal niet zonder verbazing vaststellen hoezeer de regering van de socialistische staat vervuld was van een jammerlijk ongeloof in doortastende economische initiatieven. Een versnelling van het tempo van industrialisering vond
economische groei en de zig-zags van de leiding
41
empirisch plaats, onder invloeden van buitenaf, met een bot verwerpen van alle berekeningen en een buitengewone toename in de kosten van supervisie. Toen in 1923 de eis van een vijfjarenplan door de oppositie naar voor werd gebracht, botste dit op spot in de geest van kleinburgers die bang zijn voor ‘de sprong in het duister’. Zelfs nog in april 1927 stelde Stalin op een plenaire bijeenkomst van het Centraal Comité dat het voornemen om de waterkrachtcentrale van Dnjeprstroy te bouwen voor ons hetzelfde zou zijn als voor een Moezjiek om een platenspeler te kopen in plaats van een koe. Deze gevleugelde vergelijking vat het hele programma samen. Het feit dat de burgerlijke pers van de gehele wereld en na haar de sociaaldemocratische pers, met sympathie het officiële stempel op de “Linkse Oppositie” van industriële romantici overnam, is dan ook niets waard. Tussen de herrie van de partijdiscussies door beantwoordden de boeren het gebrek aan industriële goederen met een steeds koppiger staking. Ze wilden hun graan niet naar de markt brengen, noch hun zaaigoed verhogen. De rechtervleugel (Rykov, Tomsky, Boecharin), die op dat moment de toon zette, eiste een grotere invloed van de kapitalistische tendensen in het dorp via prijsstijgingen van graan, zelfs ten koste van een lager tempo in de industrie. De enige uitweg onder zo’n beleid zou de import van industriële goederen zijn in ruil voor de export van landbouwgrondstoffen. Maar dit zou het scheppen van een band betekenen, niet tussen de boereneconomie en de socialistische industrie, maar tussen de Koelak en het wereldkapitalisme. Voor zoiets was het niet de moeite waard de oktoberrevolutie door te voeren. “Als we de industrialisering versnellen, met name door de Koelak zwaarder te belasten”, zo antwoordde een vertegenwoordiger van de Oppositie de partijconferentie in 1926, “zal de productie van massagoederen stijgen en de marktprijzen dalen. Dat zal in het voordeel van de arbeiders en het merendeel van de boeren zijn. (…) Een blik op het platteland betekent niet de rug naar de industrie keren. Het betekent de industrie naar het dorp te brengen. Want als het ‘gezicht’ van de staat geen industrie inhoudt, dan is dat voor het dorp nietszeggend”. In zijn antwoord gaf Stalin een donderspeech tegen de “dromerige plannen” van de oppositie. De industrie moest niet “vooruit sprinten, los breken van de landbouw en het tempo van accumulatie in ons land verbreken”. De partijbesluiten gingen door met het herhalen van deze stelregels van passieve aanpassing aan de gegoede kringen van de boerenbevolking. Om definitief met de “super-industrialisatoren” af te rekenen, waarschuwde de bijeenkomst van het 15e partijcongres in december 1927 voor “een
42
de verraden revolutie
te grote betrokkenheid van staatskapitaal in grote bouwprojecten”. De toenmalige heersende fractie bleef weigeren om andere gevaren te zien. In het economische jaar 1927-28 kwam de zogeheten herstelperiode ten einde, de periode waarin de industrie voornamelijk met voorrevolutionaire machines werkte en de landbouw met ouderwets gereedschap. Om verder te kunnen ontwikkelen, was industriële nieuwbouw op grote schaal noodzakelijk. Het was onmogelijk om zonder plan en op de tast een stap vooruit te maken. De hypothetische mogelijkheden van socialistische industrialisering waren al in 1923-25 door de Oppositie geanalyseerd. De algemene conclusie was dat de Sovjet industrie op basis van socialistische accumulatie een groeitempo zou kunnen ontwikkelen welke onder het kapitalisme ondenkbaar zou zijn, zeker als de oude geërfde middelen van de burgerij zouden zijn uitgeput. De leiding van de heersende fractie maakte onze voorzichtige schattingen van groeipercentages van 15 tot 18% openbaar belachelijk als dromerige muziek van een onbekende toekomst. En daaruit bestond in essentie de strijd tegen het “Trotskisme”. Het eerste officiële ontwerp van het vijfjarenplan, uiteindelijk in 1927 opgemaakt, was doordrenkt van een geest van gierig gepruts. De groei van de industriële productie werd voorgesteld in een jaarlijks afnemend tempo van 9 naar 4%. De individuele consumptie zou in die vijf jaar met wel 12% toenemen! De ongelofelijke terughoudendheid in de gedachtegang achter het eerste plan komt nog wel het meest duidelijk naar voren in het feit dat het staatsbudget aan het einde van de vijf jaar in totaal 16% van het nationale inkomen mocht bedragen, terwijl het budget van het tsaristische Rusland, die in het geheel geen intentie had om een socialistische samenleving te creëren, 18% van het nationale inkomen opslokte! Het is misschien waard hieraan toe te voegen dat de ingenieurs en economen die dit plan hadden ontworpen, enige jaren laten door de wet werden aangeklaagd en zwaar bestraft als bewuste saboteurs die handelden volgens de richtlijnen van buitenlandse mogendheden. Hadden ze het gedurfd, dan hadden de beschuldigden kunnen zeggen dat hun werk perfect aansloot bij de “algemene lijn” van het toenmalige Politbureau en volgens haar orders werd uitgevoerd. De strijd tussen de tendensen werd nu vertaald in een rekenkundige taal. “Om de tiende verjaardag van de revolutie te moeten vieren met zo’n onbenullig en door en door pessimistisch plan, betekent in werkelijkheid tegen het socialisme werken”, zo stelde het Platform van de Oppositie. Een jaar later nam het Politbureau een nieuw vijfjarenplan aan, met daarin een jaarlijks industrieel groeipercentage van 9%. De feitelijke lijn der ont-
economische groei en de zig-zags van de leiding
43
wikkeling liet echter een koppige neiging zien om de coëfficiënten van de “super-industrialisatoren” te benaderen. Na weer een jaar, toen het regeringsbeleid radicaal was veranderd, ontwierp de Staatsplanningscommissie een derde plan, waarin het groeipercentage veel dichter dan kon worden verwacht bij de hypothetische prognose van de oppositie in 1925 lag. Zoals we dus kunnen zien, is de echte geschiedenis van het economische beleid van de Sovjet-Unie heel anders dan de officiële legende. Helaas besteden zulke vrome onderzoekers als het echtpaar Webb hier niet de minste aandacht aan. 2.
een scherpe wending :
“ complete
“ het
collectivisering ”
vijfjarenplan in vier jaar ” en
Besluiteloosheid ten aanzien van individuele boerenbedrijven, wantrouwen tegen grootse plannen, het verdedigen van een minimumtempo, het verwaarlozen van internationale problemen, al deze zaken bij elkaar vormden de essentie van de theorie van “socialisme in een land”. Deze theorie werd door Stalin voor het eerst naar voor gebracht in 1924 na de nederlaag van de Duitse arbeidersklasse. Niet te gehaast met de industrialisering, niet bekvechten met de moezjiek, niet rekenen op de wereldrevolutie en boven alles de macht van de partijbureaucratie gevrijwaard houden van alle kritiek! De verscheidenheid van de boerenbevolking werd afgedaan als een uitvinding van de Oppositie. De eerder genoemde Jakovlev ontsloeg het hele Centraal Statistische Bureau omdat haar rapporten de Koelak een grotere rol gaven dan de autoriteiten wenselijk vonden. En dat terwijl de leiding rustig durfde te beweren dat de goederenschaarste zich langzaam zelf oploste, dat “een vredig tempo van economische ontwikkeling gepast was”, dat de graaninzamelingen in de toekomst ‘gelijkmatiger’ zouden zijn, enzovoort. De sterker geworden Koelak trok de middenboer met zich mee en onderwierp de steden aan een graanblokkade. In januari 1928 stond de arbeidersklasse oog in oog met de schaduw van een opkomende hongersnood. De geschiedenis weet hoe ze een wrange grap moet uithalen. In dezelfde maand dat de Koelak de revolutie bij de strot greep, werden de vertegenwoordigers van de Linkse Oppositie in de gevangenis gezet of verbannen naar verschillende delen van Siberië als straf voor hun “paniekzaaierij” voor het spook van de Koelak. De regering probeerde te doen alsof de graanstaking werd veroorzaakt door de openlijke vijandigheid van de koelak (waar kwam die vandaan?) tegen de socialistische staat, oftewel door ordinaire politieke motieven. Maar
44
de verraden revolutie
de koelak is nauwelijks geneigd tot zo’n soort van “idealisme”. Als hij zijn graan verborg, dan was dat omdat de prijs die hem geboden werd niet winstgevend genoeg was. Om diezelfde redenen wist hij grote delen van de boerenbevolking onder zijn invloed te brengen. Het werd noodzakelijk om het beleid te veranderen. Desalniettemin werd er veel tijd verspild door twijfels en getreuzel. Rykov, toen nog hoofd van de regering, kondigde in juli 1928 aan: “het ontwikkelen van individuele boerderijen is nog steeds de hoofdtaak van de partij”. En Stalin steunde hem: “Er zijn mensen die denken dat individuele boerenbedrijfjes hun nut hebben verloren, dat wij ze niet steunen. Deze mensen hebben niets gemeen met onze partijlijn”. Minder dan een jaar later had de partij niets meer gemeen met deze woorden. De dageraad van de “complete collectivisering” vertoonde zich aan de horizon. De nieuwe oriëntatie werd net zo empirisch bereikt als de voorgaande en via de weg van een verborgen strijd binnen het regeringsblok. “De groepen op de rechtervleugel en in het centrum worden verenigd door een algemene vijandigheid tegenover de Oppositie”, zo waarschuwde het platform van links al een jaar eerder, “en het uitsluiten van links zal onvermijdelijk het komende gevecht tussen rechts en midden versnellen”. En zo gebeurde het. De leiders van het uiteenvallende blok durfden natuurlijk nooit toe te geven dat deze voorspelling van de linkervleugel, zoals zovele daarvoor, was uitgekomen. Zelfs zo laat als 19 oktober 1928 verklaarde Stalin nog publiekelijk: “Het moet maar eens afgelopen zijn met het geroddel over het bestaan van een afwijking naar Rechts en een verzoeningsgezinde houding hiertegenover in het Politbureau van ons Centraal Comité”. Beide groepen waren toen het water in de partij aan het testen. De onderdrukte partij leefde van roddels en achterklap. Maar binnen een paar maanden kondigde de officiële media, niet gehinderd door enig gevoel van schaamte, plotseling aan dat het hoofd van de regering, Rykov, “had gespeculeerd op de economische problemen van de Sovjet macht”, dat het hoofd van de Comintern, Boecharin, “een doorgeefluik van burgerlijk-liberale invloeden was”, dat Tomsky, voorzitter van de Alrussische Raad van Vakbonden “slechts een miserabel vakbondsmannetje was”. Alle drie, Rykov, Boecharin en Tomsky, waren leden van het Politbureau. Terwijl in de gehele voorgaande strijd tegen de Linkse Oppositie de wapens werden geleend van de rechtervleugel, kon Boecharin nu, zonder te liegen, Stalin
economische groei en de zig-zags van de leiding
45
terecht beschuldigen van het feit dat hij in zijn strijd tegen Rechts, delen van het veroordeelde Linkse Oppositie Platform gebruikte. Maar op de een of de andere manier werd de omslag gemaakt. De slogan “word rijk” werd samen met de theorie van de Koelak die pijnloos het socialisme in zou ‘groeien’ verlaten en des te resoluter veroordeeld. Industrialisering werd bovenaan de agenda gezet. De zelfvoldane zwijgzaamheid werd vervangen door haastige paniek. De halfvergeten slogan van Lenin, “inhalen en overvleugelen”, werd ingevuld als “in de kortst mogelijke tijd”. Het minimalistische vijfjarenplan, in concept al goedgekeurd door een partijcongres, werd vervangen door een geheel nieuw plan waarvan de basiselementen volledig werden geleend van het platform van de uiteengeslagen Linkse Oppositie. Dnjeprstroy, eerst nog afgedaan als te futuristisch, kwam nu in het centrum van de belangstelling. Na de eerste nieuwe successen werd de volgende slogan naar voren gebracht: “Bereik het vijfjarenplan in vier jaar”. De verbaasde empirici besloten nu dat alles mogelijk was. Zoals zo vaak in de geschiedenis was gebeurd, sloeg het opportunisme nu om in zijn tegendeel, het avonturisme. Terwijl het Politbureau in de periode 1923 tot 1928 bereid was geweest om Boecharin’s theorie van de “slakkengang” te accepteren, stapte ze nu lichtvoetig over naar een jaarlijkse groei van 20 of 30 procent. Daarbij pogend om elk gedeeltelijk of tijdelijk succes in een norm om te zetten, zonder rekening te houden met de onderlinge afhankelijkheid van de diverse takken van industrie. De financiële gaten in het plan werden gevuld met gedrukt papier. Tijdens de eerste jaren van het plan steeg het aantal bankbiljetten in circulatie van 1,7 miljard roebel naar 5,5 miljard en aan begin van het tweede vijfjarenplan liep dit op tot 8,4 miljard roebel. De bureaucratie wist zich niet alleen te bevrijden van de politieke controle door de massa’s, voor wie de gedwongen industrialisering een ondraaglijke last betekende, maar ook van de automatische controle door de tsjervonetz (munteenheid uit de NEP-periode, in theorie gelijkwaardig aan 5 dollar). Het valutasysteem, dat in de NEP periode op een solide basis was gezet, schudde weer op zijn grondvesten. Het grootste gevaar, niet alleen in het bereiken van het plan, maar ook voor het regime zelf, kwam echter van de kant van de boeren. Op 15 februari 1928 kon de plattelandsbevolking via een redactioneel in de Pravda met verbazing vernemen dat de dorpen er helemaal niet zo uitzagen zoals doorgaans door de autoriteiten werd beweerd, maar integendeel meer weg hadden van het beeld dat de verbannen Linkse Oppositie had geschetst. De media, die tot gisteren het bestaan van de Koelak nog hadden
46
de verraden revolutie
ontkend, wisten hem nu, na een signaal van bovenaf, niet alleen in de dorpen te ontdekken, maar ook in de partij zelf. Er werd bekend gemaakt dat de communistische kernen veelvuldig werden gedomineerd door rijke boeren, in het bezit van gecompliceerde machines, ingehuurde arbeidskrachten, duizenden tonnen graan verborgen houdend voor de regering en onverbiddelijk het “Trotskistische” beleid aanvallend. De kranten probeerden elkaar te overtreffen met sensationele onthullingen over Koelakken, die op posities als plaatselijke secretarissen, aan arme boeren en seizoenarbeiders de toegang tot de partij ontzegden. Alle oude criteria stonden opeens op z’n kop, minnen en plussen waren van plaats gewisseld. Om de steden te kunnen voeden, was het noodzakelijk om het dagelijkse brood van de Koelak af te pakken. Dat kon alleen met geweld. De toeëigening van de graanreserves, niet alleen van de Koelakken, maar ook van de middelgrote boeren, werd in de officiële terminologie “buitengewone maatregelen” genoemd. Deze term is bedoeld om duidelijk te maken dat daarna alles weer volgens de gewone paden zou gaan. Maar de boeren wilden deze mooie woorden niet geloven en gelijk hadden ze. De gewelddadige graantoeëigeningen demotiveerden de rijkere boeren om meer te zaaien. De seizoenarbeiders en arme boeren kwamen hierdoor zonder werk te zitten. Opnieuw kwam de ontwikkeling van de landbouw in een doodlopende steeg te zitten en met haar, de staat. Het werd tegen ieder prijs noodzakelijk de “algemene lijn” bij te stellen. Stalin en Molotov, die nog steeds aan de individuele boerenbedrijven de meest vooraanstaande plaats gaven, begonnen toch de noodzaak van een snellere ontwikkeling van de Sovchozen en Kolchozen te benadrukken. De bittere noodzaak aan voedsel maakte het onmogelijk de militaire expedities in het platteland te verminderen en zo kwam het programma van bevordering van individuele boerenbedrijven in het luchtledige te hangen. Het was noodzakelijk om “terug te vallen” tot collectivisering. De tijdelijke “buitengewone maatregelen” tot het vergaren van graan ontwikkelden zich onverwacht tot een programma ter “liquidatie van de Koelakken als klasse”. Uit deze stroom van tegengestelde bevelen, overvloediger dan de voedselrantsoenen, werd duidelijk dat de regering ten aanzien van het boerenvraagstuk niet alleen geen vijfjarenplan had, maar zelfs geen vijfmaandenplan. Volgens het nieuwe plan, in allerijl opgezet onder druk van de voedselschaarste, moesten over vijf jaar de collectieve boerderijen 20% van het totaal beslaan. Dit programma, waarvan de omvang pas duidelijk wordt als je beseft dat gedurende de afgelopen tien jaar de collectivise-
economische groei en de zig-zags van de leiding
47
ring maar 1% van het totaal had bereikt, werd halverwege die vijf jaar al ruim overtroffen. In november 1929 nam Stalin zelf afstand van zijn aarzelingen en kondigde hij het einde van de individuele boerenbedrijven af. De boeren, zo zei hij, sluiten zich bij collectieve boerenbedrijven aan “met hele dorpen, streken en provincies tegelijk”. Jakovlev, die er twee jaar geleden nog op had gestaan dat de collectieven nog vele jaren alleen “een eiland in een oceaan van private boerenbedrijven” zouden blijven, kreeg nu als Volkscommissaris van Landbouw de opdracht om “de Koelakken als klasse te liquideren” en volledige collectivisering te vestigen “binnen de kortst mogelijke termijn”. In 1929 steeg het aandeel van de collectieve boerenbedrijven van 1,7 naar 3,9% van het totaal. In 1930 steeg het tot 23,6%, in 1931 tot 52,7% en in 1932 tot 61,5%. Tegenwoordig is niemand meer zo dom om de kletspraatjes van de liberalen te herhalen dat de gehele collectivisering alleen door bruut geweld werd gerealiseerd. In eerdere historische tijdperken hebben de boeren in hun strijd voor land dan weer gebruik gemaakt van opstanden tegen de landheren, dan weer door een stroom kolonisten naar onontwikkelde regio’s te sturen, dan weer door achter allerlei sekten aan te lopen die de Moezjiek een prachtige plek in de hemel beloofden ter compensatie voor hun kleine plekje op aarde. Nu, na de onteigening van de grote landgoederen en de extreme versnippering van het land, was de vereniging van deze kleine keuterboerderijen tot grote landbouwbedrijven een kwestie van leven en dood geworden voor de boeren, voor de landbouw en voor de gehele samenleving. Het probleem werd natuurlijk niet opgelost door deze algemene historische overwegingen. De werkelijke mogelijkheden van collectivisering werden niet bepaald door de diepte van de impasse in de dorpen en niet door de administratieve energie van de regering, maar in de eerste plaats door de beschikbare productiebronnen. Oftewel, de mogelijkheden van de industrieën om de grootschalige landbouw te voorzien van de benodigde machines. Deze materiële voorwaarden ontbraken. De collectieve boerderijen werden opgezet met middelen die alleen geschikt waren voor kleinschalige landbouw. Onder deze omstandigheden kreeg de snelle collectivisering snel het karakter van een economisch avontuur. Geheel verrast door het radicale in haar eigen beleidswending, was de regering niet in staat zelfs maar een elementaire politieke voorbereiding te treffen over de nieuwe koers. Zowel de boerenmassa’s als ook de lokale machtsorganen wisten niet wat er van hen werd verwacht. Boeren waren over de rooie door geruchten dat hun vee en bezittingen door de staat in
48
de verraden revolutie
beslag zouden worden genomen. En deze geruchten waren niet ver bezijden de waarheid. De bureaucratie “plunderde de dorpen” en maakte zo hun eigen eerder karikatuur van de Linkse Oppositie tot werkelijkheid. De collectivisering overkwam de boeren voornamelijk in de vorm van een onteigening van alle bezittingen. Ze collectiviseerden niet alleen paarden, koeien, schapen, varkens, maar zelfs pasgeboren kuikentjes. Volgens een buitenlandse waarnemer “ontkoelakten ze zelfs door de vilten schoenen aan de voeten van kleine kinderen af te pakken”. Met als gevolg dat het vee door de boeren voor een appel en een ei werd verkocht, of massaal geslacht voor vlees en huiden. Op het congres in Moskou in januari 1930 schetste Andrejev, een lid van het Centraal Comité, een tweeledig beeld van de collectivisering. Aan de ene kant bevestigde hij een krachtige collectieve beweging die zich door het hele land ontwikkelde en “die elk obstakel op zijn weg zal vernietigen”. Aan de andere kant meldde hij een roofzuchtige verkoop door de boeren van hun uitrusting, voorraden en zaaigoed voordat ze tot de collectieven toetraden, waarbij deze verkoop “werkelijk een hoogst schadelijke omvang aanneemt”. Hoe tegenstrijdig deze generalisaties ook mogen zijn, ze tonen ondubbelzinnig het epidemische karakter van collectivisering als wanhoopsmaatregel aan. “De volledige collectivisering”, zo schreef dezelfde waarnemer, “maakte van de nationale economie een puinhoop zonder weerga, alsof er een driejarige oorlog had gewoed”. Vijfentwintig miljoen geïsoleerde boerenego’s, gisteren nog de belangrijkste drijfveer achter de landbouw, zwak als een oud molenpaard, maar door het grote aantal toch een macht, moesten door een pennenvrucht van de bureaucratie onder bevel worden geplaatst van tweeduizend collectieve administratieve kantoren, die een gebrek hadden aan technische uitrusting, landbouwkennis en natuurlijk steun van de boeren zelf. De kostbare gevolgen van dit avonturisme lieten zich snel voelen en duurden een aantal jaren. De totale graanoogst, die in 1930 was gestegen ton 835 miljoen ton, viel in de volgende twee jaar terug tot onder de 700 miljoen ton. Dit verschil lijkt op zich niet catastrofaal, maar het was net dat verschil wat de steden boven de hongernorm hield. In de industriële landbouw stonden de zaken er veel slechter voor. Aan de vooravond van de collectivisering bedroeg de suikerproductie bijna 7 miljoen kilo. Op het hoogtepunt van de collectivisering was dit, als gevolg van een tekort aan suikerbieten, gedaald tot ruim 3 miljoen kilo, nog maar de helft. Maar het zwaarst getroffen werd de veestapel. Het aantal paarden daalde met 55% van 36,4 miljoen in 1929 tot 15,6 miljoen in 1934. De hoeveelheid
economische groei en de zig-zags van de leiding
49
gehoornd vee daalde van 30,7 miljoen tot 19,5 miljoen, oftewel 40% minder. Het aantal varkens daalde met 55% en het aantal schapen met 66%. De vernietiging van mensen, door honger, koude, epidemieën en onderdrukkingsmaatregelen is helaas minder nauwkeurig vastgelegd dan die van het vee, maar bedroeg zeker miljoenen. De schuld voor deze opofferingen ligt niet bij de collectivisering, maar de blinde, gewelddadige en het goklustige karakter waarmee deze werd doorgevoerd. De bureaucratie had niets voorzien. Zelfs de reglementen van de collectieven, die een poging vormden om de individuele belangen van de boeren samen te laten vallen met de welvaart van het bedrijf, werden pas gepubliceerd toen de onfortuinlijke dorpen al braak waren gelegd. Het geforceerde karakter van deze nieuwe koers kwam voort uit de noodzaak om toch een bepaalde redding te vinden uit de gevolgen van het beleid tussen 1923 en 1928. Maar dan nog had de collectivisering een gematigder tempo en een beter omschreven vorm moeten en kunnen hebben. De bureaucratie had, omdat ze zowel de industrie als de macht in het land in handen had, het proces beter kunnen reguleren zonder het land aan de rand van de afgrond te brengen. Ze had een tempo moeten en kunnen aannemen, dat meer in overeenstemming was geweest met de materiële en geestelijke bronnen van het land. “Onder gunstige interne en externe omstandigheden kunnen de materiële en technische voorwaarden voor de landbouw in een periode van tien tot vijftien jaar van onder tot boven worden veranderd en zo een productieve basis vormen voor collectivisering”, zo stelde het orgaan in ballingschap van de Linkse Oppositie in 1930. “Maar in de tussenliggende jaren zal er voldoende tijd zijn om de Sovjet macht meerdere keren omver te werpen”. Deze waarschuwing was niet overdreven. Niet eerder had de kille adem van vernietiging zo direct over het territorium van de oktoberrevolutie gehangen als in de jaren van volledige collectivisering. Ontevredenheid, wantrouwen en verbittering tastten het land aan. De ontwrichting van de munt, de opeenstapeling van stabiele, “conventionele” en vrijemarkt prijzen, de overgang van een bepaalde vorm van handel tussen de staat en de boeren naar een graan-, vlees- en melkheffing, de strijd op leven en dood tegen massale plundering van de collectieve eigendom en het massale verdonkeremanen van deze plunderingen, de puur militaire mobilisatie van de partij tegen koelaksabotage (na de ‘liquidatie’ van de koelak als klasse), samen met de terugkeer naar voedselbonnen en hongerrantsoenen en uiteindelijk de terugkeer van het pasjessysteem. Al deze maatregelen
50
de verraden revolutie
deden in het gehele land de atmosfeer van de schijnbaar zo lang geleden burgeroorlog herleven. Seizoen na seizoen werd het steeds moeilijker de fabrieken van voedsel en grondstoffen te voorzien. Ondraaglijke arbeidsomstandigheden veroorzaakten een migratie van arbeidskrachten, ongeoorloofde afwezigheid, prutswerk, technische storingen, een hoog percentage ondeugdelijke producten en in zijn algemeenheid slechte kwaliteit. De gemiddelde arbeidsproductiviteit daalde met 11,7% in 1931. Volgens een toevallige aankondiging van Molotov, die in de gehele Sovjet pers werd afgedrukt, steeg de industriële productie in 1935 maar met 8,5% in plaats van de aangegeven 36% volgens het jaarplan. Het klopt dat niet veel later aan de wereld bekend werd gemaakt dat het vijfjarenplan was gerealiseerd in vier jaar en drie maanden. Maar dat betekent alleen dat het cynisme van de bureaucratie om de statistieken en de publieke opinie te manipuleren ongelimiteerd was. Dat is evenwel niet het belangrijkste. Niet het lot van het vijfjarenplan stond op het spel, maar het lot van het regime. Het regime overleefde. Dat is de verdienste van het regime zelf, want ze was al diepgeworteld in de algemene grond. En zeker niet in mindere mate was het te danken aan de gunstige externe omstandigheden. In deze jaren van economische chaos en burgeroorlog in de dorpen stond de Sovjet-Unie in feite aan de grond genageld in het gezicht van een buitenlandse vijand. De ontevredenheid van de boeren verspreidde zich door het leger. Wantrouwen en besluiteloosheid demoraliseerde het bureaucratische apparaat en de leidinggevende kaders. Een klap in het Oosten of het Westen had fatale consequenties kunnen hebben in die periode. Gelukkig genoeg hadden de eerste crisisjaren in de handel en industrie in de kapitalistische wereld een stemming van onrustig afwachten geschapen. Niemand was klaar voor oorlog, niemand durfde het te proberen. Bovendien was er in geen van de vijandige landen een adequaat besef van de scherpte van deze sociale beroeringen die het land van de Sovjets deed schokken, verhuld onder het gedreun van de officiële muziek ter meerdere eer en glorie van de “algemene lijn”. Ondanks de beknoptheid toont onze historische schets hopelijk aan hoezeer de werkelijke ontwikkeling van de arbeidersstaat afstond van het idyllische plaatje van de geleidelijke en voortdurende opeenstapeling van successen. Uit de crisissen van het verleden zullen we later belangrijke gevolgtrekkingen maken voor de toekomst. Maar daarnaast leek ons een korte geschiedkundige blik over het economische beleid van het Sovjet regime en haar zigzagpolitiek noodzakelijk om dat kunstmatig ingeprente
economische groei en de zig-zags van de leiding
51
individuele fetisjisme te vernietigen, dat haar bronnen van succes, zowel de echte als de voorgewende, vindt in de buitengewone kwaliteit van de leiding en niet in de omstandigheden van vermaatschappelijkte eigendom gecreëerd door de revolutie. Uiteraard is de objectieve superioriteit van het nieuwe sociale regime ook af te leiden uit de methodes van de leiding. Maar evenzogoed weerspiegelen deze methodes in gelijke mate de economische en culturele achterstand van het land en de kleinburgerlijke provinciale omstandigheden waaronder de leidende kaders werden gevormd. Het zou een zeer grote fout zijn om hieruit af te leiden dat het beleid van de Sovjet leiders maar van ondergeschikt belang zou zijn. Er is geen andere regering ter wereld in wiens handen het lot van het land in zo’n hoge mate is geconcentreerd. De successen en mislukkingen van een individuele kapitalist hangen voor een aanzienlijk deel en soms in beslissende mate af van zijn persoonlijke kwaliteiten. Mutatis mutandis neemt de Sovjet regering ten aanzien van het gehele economische systeem dezelfde positie in als de individuele kapitalist ten aanzien van zijn bedrijf. Het gecentraliseerde karakter van de nationale economie verandert de staatsmacht in een enorm belangrijke factor. Maar juist om die reden moet het beleid van de regering beoordeeld worden op de specifieke rol die het bewuste inzicht en planmatig leiden hebben gespeeld in plaats van kort samengevatte resultaten en naakte statistische data. De vele wendingen in de koers van de regering zijn niet alleen een weerspiegeling van de objectieve tegenstellingen in de huidige situatie, maar ook van de tekortschietende vaardigheden van de leiding om deze tegenstellingen bijtijds te onderkennen en vroegtijdig hierop te reageren. Het is niet makkelijk om in boekhoudkundige grootheden de fouten van de leiding weer te geven, maar onze schematische weergave van de geschiedenis van deze wendingen laat de conclusie toe dat ze de Sovjet economie hebben opgezadeld met een enorme last aan algemene kosten die niet meteen op de productie betrekking hadden. Het blijft natuurlijk onbegrijpelijk, in ieder geval met een rationele benadering van de geschiedenis, hoe en waarom een fractie die het minst begiftigd met ideeën en het meest belast met fouten was over alle andere groepen de boventoon kon gaan voeren en een welhaast ongelimiteerde macht in haar handen kon concentreren. Onze volgende analyse zal ook voor dit probleem de sleutel leveren. En tegelijkertijd zullen we zien hoe de bureaucratische methodes van autocratisch leiderschap meer en meer in botsing komen met de behoeften van de economie en de cultuur en met
52
de verraden revolutie
welke onafwendbare noodzakelijkheid nieuwe crisissen en ongeregeldheden in de ontwikkeling van de Sovjet-Unie zullen ontstaan. Maar voordat we op de dubbele rol van de “socialistische” bureaucratie zullen ingaan, moeten we eerst de volgende vraag beantwoorden: wat is het netto resultaat van de voorafgaande successen? Is in de Sovjet-Unie het socialisme werkelijk bereikt? Of, iets voorzichtiger gesteld, zijn de huidige economische en culturele resultaten een voldoende garantie tegen het gevaar van kapitalistische restauratie, net zoals de burgerlijke samenleving op een zeker moment in haar ontwikkeling, als gevolg van haar successen, verzekerd was tegen de restauratie van horigheid en feodalisme?
3 socialisme en de staat
socialisme en de staat
1.
55
het overgangsregime
Is het waar, zoals de officiële autoriteiten beweren, dat het socialisme al is gerealiseerd in de Sovjet-Unie? En zoniet, hebben de bereikte resultaten dan tenminste het realiseren ervan binnen de nationale grenzen zeker gesteld, ongeacht de loop van de ontwikkelingen in de rest van de wereld? De voorafgaande kritische waardering van de belangrijkste indicatoren van de Sovjet economie zouden ons een redelijk uitgangspunt moeten verschaffen om deze vraag te beantwoorden, maar we hebben ook een aantal vooraf bepaalde theoretische referentiepunten nodig. Het marxisme gaat uit van de ontwikkeling van de techniek als fundamentele motor van de vooruitgang en construeert het communistische programma op basis van de dynamiek van de productiekrachten. Als je er van uitgaat dat een of andere kosmische ramp onze planeet in de nabije toekomst zal vernietigen, dan moet je natuurlijk het communistische perspectief, samen met veel andere, afwijzen. Maar afgezonderd van dit tot op heden nog erg hypothetische gevaar, is er geen enkele wetenschappelijke reden om vooraf ook maar enige beperking op te leggen aan onze technisch-productieve en culturele mogelijkheden. Het marxisme is doordrongen van het optimisme van vooruitgang en dat alleen al maakt het trouwens onverenigbaar tegenstander van religie. De materiële voorwaarden voor het communisme zijn een dusdanig hoge ontwikkeling van de menselijke economische macht, dat de productieve arbeid niet langer als een last beschouwt, geen aparte prikkel meer nodig heeft en de verdeling van de levensbenodigdheden, die overvloedig aanwezig zijn, geen aparte controle meer nodig heeft behalve die van opvoeding, gewoonte en sociale opvatting, zoals dat nu bijvoorbeeld het geval is in de meeste gegoede families of ‘beschaafde’ pensions. Ik denk eerlijk gezegd dat het tamelijk bekrompen zou zijn om zo’n bescheiden perspectief als “utopisch” te bestempelen. Het kapitalisme heeft de voorwaarden en de krachten geschapen voor een sociale revolutie; techniek, wetenschap en de arbeidersklasse. Maar de communistische structuur kan niet onmiddellijk de burgerlijke samenleving vervangen. De materiële en culturele erfenis schiet daarin tekort. Op haar eerste schreden kan de arbeidersstaat zich niet veroorloven dat “iedereen werkt naar zijn mogelijkheden”, oftewel zoveel als men wil of kan, en ook kan ze niet iedereen belonen “naar gelang naar behoefte”, ongeacht de verrichte arbeid. Om de productiekrachten te versterken is het noodzakelijk terug te grijpen op de gebruikelijke vormen van salarisbetaling,
56
de verraden revolutie
oftewel een verdeling van gebruiksgoederen in relatie tot de kwantiteit en de kwaliteit van de individuele arbeid. Marx noemde deze eerste fase van de nieuwe samenleving “de laagste trap van het communisme”. En dat in tegenstelling tot de hoogste fase waarin samen met de laatste restjes gebrek de materiële ongelijkheid zal verdwijnen. In dat opzicht worden het socialisme en het communisme tegen elkaar afgezet als de laagste en hoogste trap in de nieuwe samenleving. “Wij hebben op dit moment nog geen volledig communisme”, zo luidt het volgens de officiële Sovjet doctrine, “maar het socialisme hebben we bereikt, oftewel de laagste trap van het communisme”. En als bewijs hiervan worden de dominantie van de staatsbedrijven in de industrie, de collectieve bedrijven in de landbouw en de staats- en coöperatieve ondernemingen in de handel opgevoerd. Op het eerste gezicht komt dit precies overeen met de aannames en dus hypothetische schema’s van Marx. Maar daarom geldt juist voor marxisten dat het vraagstuk niet beantwoord is door alleen naar de eigendomsverhoudingen te kijken, los van de arbeidsproductiviteit. Sowieso bedoelde Marx met de laagste trap van communisme een samenleving die vanaf het begin al een hogere economische ontwikkeling zou hebben dan het meest ontwikkelde kapitalisme. In theorie klopt die stelling precies omdat het communisme op wereldschaal, zelfs in haar eerste aanvangsfase, een hoger niveau van ontwikkeling betekent dan die van de burgerlijke samenleving. Bovendien ging Marx ervan uit dat de Fransen de sociale revolutie zouden beginnen, de Duitsers hem zouden doorzetten en de Engelsen hem zouden voltooien. En wat de Russen betreft, zag Marx hen in de achterhoede vertoeven. Maar deze verwachtte volgorde werd door de feiten gelogenstraft. Wie nu op een mechanische manier het algemene historische concept van Marx probeert toe te passen op de Sovjet-Unie, raakt onmiddellijk verstrikt in onoverbrugbare tegenstellingen. Rusland was niet de sterkste, maar de zwakste schakel van het kapitalisme. De huidige Sovjet-Unie staat niet boven het wereldniveau van de economie, maar probeert juist in te lopen op de kapitalistische landen. Als Marx die samenleving, welke zou worden gevormd op basis van de socialisatie van de productiekrachten van het meest ontwikkelde kapitalisme van dat tijdperk, als laagste trap van het communisme bestempelde, dan slaat dat dus duidelijk niet op de Sovjet-Unie, die vandaag nog ver achter loopt op de kapitalistische landen. Of we het nu hebben over de techniek, cultuur of de goede dingen van het leven. De waarheid zou beter gediend zijn door het huidige Sovjet regime met al haar tegenstrijdigheden niet so-
socialisme en de staat
57
cialistisch te noemen, maar een voorbereidend regime in de overgang van kapitalisme naar socialisme. Er zit geen greintje arrogantie in onze aandacht voor terminologische accuratesse. De kracht en stabiliteit van het regime wordt uiteindelijk bepaald door de relatieve arbeidsproductiviteit. Een socialistische economie in het bezit van een ten opzichte van het kapitalisme superieure techniek zou zich als het ware automatisch verzekeren van een socialistische ontwikkeling, hetgeen helaas van de Sovjet-Unie nog niet beweerd kan worden. De meerderheid van de ongenuanceerde verdedigers van de Sovjet-Unie zoals die nu is, zijn geneigd als volgt te redeneren: ook al moet je toegeven dat het huidige Sovjet regime nog niet socialistisch is, dan nog zou dit door de verdere ontwikkeling van de productiekrachten vroeg of laat tot de complete overwinning van het socialisme leiden. Daarom is alleen de tijd een onzekere factor. En is het de moeite waard om daar moeilijk over te doen? Hoe triomfantelijk deze redenering in eerste instantie ook lijkt, het is in feite zeer oppervlakkig. Want in historische processen speelt de tijd nooit een ondergeschikte rol. Het door elkaar halen van tegenwoordige en verleden tijd is in de politiek veel gevaarlijker dan in de grammatica. Evolutie is heel wat anders dan de regelmatige accumulatie en continue “verbetering” van wat er al bestaat, zoals de vulgaire evolutionisten van het type Webb zich voorstellen. Het kent overgangen van kwantiteit naar kwaliteit, crisissen, sprongen vooruit en terugvallen. En het is precies daarom dat de Sovjet-Unie de eerste trap van het socialisme, als een evenwichtig systeem van productie en distributie, nog lang niet heeft bereikt. Dat haar ontwikkeling niet harmonieus, maar met tegenstrijdigheden plaatsvindt. Economische tegenstrijdigheden produceren sociale tegenstellingen. We hebben pas kunnen zien hoe zeer dit opgaat in het geval van de Koelak die niet bereid was om geleidelijk in het socialisme te “groeien” en die, tot verrassing van de bureaucratie en haar ideologen, een nieuwe en aanvullende revolutie eiste. Wil de bureaucratie, in wiens handen de macht en rijkdom zijn geconcentreerd, zelf wel vreedzaam naar het socialisme groeien? Enig voorbehoud is hier zeker op zijn plaats. Hoe dan ook is het ongepast hierin de bureaucratie op haar woord te geloven. Op dit moment is het onmogelijk om een definitief en onherroepelijk antwoord te geven op de vraag in welke richting de economische tegenstellingen en sociale tegenstrijdigheden van de Sovjet samenleving zullen ontwikkelen in de loop van de komende drie, vijf of tien jaar. De uitkomst hangt af van de strijd van de levende sociale krachten, niet alleen op nationale maar ook op internationale schaal. In elke nieuwe fase is daarom een concrete analyse
58
de verraden revolutie
van de actuele verhoudingen in hun samenhang en continue wederzijdse beïnvloeding noodzakelijk. We zullen het belang van zo’n analyse zien in het geval van de staat. 2.
programma en realiteit
In navolging van Marx en Engels zag Lenin als eerste belangrijke kenmerk van de arbeidersrevolutie het feit dat, na de uitbuiters onteigend te hebben, de noodzaak tot een bureaucratisch apparaat boven de samenleving zou vervallen, met name het politieapparaat en het staande leger. “De arbeidersklasse heeft een staat nodig, dat kunnen alle opportunisten je vertellen”, schreef Lenin in 1917, twee maanden voor de machtsovername, “maar daarbij vergeten deze opportunisten te vertellen dat de arbeidersklasse alleen een stervende Staat nodig heeft; oftewel een Staat die dusdanig is gebouwd dat ze onmiddellijk begint af te sterven en niet anders kan dan afsterven.” (Staat en Revolutie) Deze kritiek was toen gericht tegen reformistische socialisten zoals de Mensjewieken, de Britse Fabians, etc. En nu valt het met dubbele kracht de Sovjet idolaten aan met hun cultus voor een bureaucratische staat die helemaal niet van plan is om “af te sterven”. De sociale behoefte aan een bureaucratie ontstaat in al die omstandigheden waar scherpe tegenstrijdigheden dienen te worden “verzacht”, “aangepast” of “gereguleerd” (en altijd in belang van de geprivilegieerden, de bezitters en altijd in het voordeel van de bureaucratie zelf). Daarom hebben we in alle burgerlijke revoluties, hoe democratisch ook, een versterking en perfectionering van het bureaucratische apparaat gezien. “Het ambtenarenkorps en het staande leger zijn ‘parasieten’ van de burgerlijke samenleving, ontstaan uit de innerlijke tegenstellingen die de samenleving uiteen scheurt, maar toch een parasiet die de poriën van het leven verstopt”, schreef Lenin. Vanaf begin 1917, in feite vanaf het moment dat machtsovername een reële mogelijkheid en praktisch probleem voor de partij werd, heeft Lenin zich steeds bezig gehouden met de gedachte deze “parasiet” te liquideren. Na de omverwerping van de uitbuitende klasse, zo herhaalt en legt hij uit in elk hoofdstuk van Staat en Revolutie, zal de arbeidersklasse het oude bureaucratische apparaat kapot slaan en haar eigen apparaat creëren uit beambten en arbeiders. En ze zal maatregelen treffen opdat deze geen nieuwe bureaucraten zullen worden, “maatregelen die in detail door Marx en Engels waren geanalyseerd, nl. 1) gekozen en te allen tijde herroepbaar;
socialisme en de staat
59
2) salaris niet hoger dan de gemiddelde arbeider; 3) onmiddellijke overgang naar een regime waarin iedereen de taken van controle en supervisie uitvoert, zodat iedereen tijdelijk een ‘bureaucraat’ is, zodat niemand een bureaucraat kan worden.” Denk niet dat Lenin het had over de problemen van het volgende decennium. Nee, het was de eerste stap “waarmee we zullen en moeten beginnen als we een arbeidersrevolutie willen”. Anderhalf jaar na de machtsovername vond een zelfde opvatting over de staat in een arbeidersheerschappij haar definitieve vorm in het programma van de Bolsjewistische Partij, inclusief een paragraaf over het leger. Een sterke staat, maar zonder topbureaucraten, een sterk leger, maar zonder beroepsslachters! Het zijn niet de defensietaken die een militaire en staatsbureaucratie veroorzaken, maar de klassenstructuur in de samenleving die over wordt gedragen op de organisaties ter verdediging. Het leger is een afspiegeling van de maatschappelijke verhoudingen. In het gevecht tegen buitenlands gevaar is het voor zowel de arbeidersstaat als anderen noodzakelijk een gespecialiseerde militaire technische organisatie te hebben, maar in geen geval een geprivilegieerde kaste van officieren. Het partijprogramma eist een vervanging van het staande leger door een gewapende bevolking. En dus houdt het regime van de arbeidersheerschappij vanaf het begin op een “staat” in de oude zin van het woord te zijn, oftewel een speciaal apparaat om de meerderheid van de bevolking in bedwang te houden. De materiële macht, samen met de wapens, valt direct en onmiddellijk in handen van de arbeidersorganisaties zoals de Sovjets. De staat als bureaucratisch apparaat begint vanaf de eerste dag van de arbeidersheerschappij. Zo wordt het in het partijprogramma gesteld, en dat tot op de dag van vandaag. Vreemd, het klinkt als een echo van een ver verleden. Hoe je het karakter van de huidige Sovjet staat ook interpreteert, een ding staat onomstotelijk vast. Nu, aan het einde van het tweede decennium van haar bestaan, is de oude staat niet verdwenen, zelfs nog niet “begonnen af te sterven”. Veel erger nog, ze is gegroeid tot een tot op heden ongehoord groot apparaat van dwang. Niet alleen is de bureaucratie niet verdwenen, om plaats te ruimen voor de massa’s. Ze is veranderd in een ongecontroleerde macht die de bevolking overheerst. Het leger is niet alleen niet vervangen door een gewapende bevolking, maar heeft zelfs een geprivilegieerde officierenkaste laten ontstaan, bekroond met maarschalken. En dat terwijl het volk, “de gewapende steunpilaren van de heerschappij”, het wordt verboden om in de Sovjet-Unie zelfs maar non-explosieve wapens
60
de verraden revolutie
te dragen. Er is niet veel fantasie nodig om een grotere tegenstelling te vinden in hetgeen wat Marx, Engels en Lenin als arbeidersstaat beschouwden en de huidige, door Stalin geleide staat. En terwijl de werken van Lenin nog steeds worden gepubliceerd (hoewel met weglatingen of verdraaiingen door de censuur) wordt door de huidige leiding in de Sovjet-Unie en haar ideologische vertegenwoordigers geeneens de vraag gesteld hoe het mogelijk is dat er zo’n enorm gapend gat zit tussen het programma en de realiteit. Dus proberen wij het wel hen. 3.
het tweeledige karakter van de arbeidersstaat
De arbeidersheerschappij is een brug tussen de burgerlijke en socialistische samenleving. Daarom heeft het van nature een tijdelijk karakter. Een toevallige maar essentiële taak van de arbeidersstaat bestaat uit het voorbereiden van haar eigen ontbinding. De mate van realisatie van deze ‘toevallige’ taak is, tot op zekere hoogte, een maatstaf van haar succes tot vervulling van haar kerntaak, met name het construeren van een klasseloze maatschappij zonder materiële tegenstellingen. Bureaucratie en sociale harmonie zijn omgekeerd evenredig aan elkaar. In zijn beroemde polemiek tegen Dühring schreef Engels: “Wanneer samen met de klassenoverheersing en de individuele strijd om het bestaan, die worden veroorzaakt door de anarchie in de productie, de conflicten en excessen die uit die strijd ontstaan, verdwijnen, valt er vanaf die tijd niets meer te onderdrukken en is er dus ook geen speciaal onderdrukkingsapparaat meer nodig zoals de staat”. De napraters beschouwen het politieapparaat als een eeuwigdurend instituut. In werkelijkheid zal het politieapparaat de mensheid alleen zolang beteugelen, totdat de mens zijn natuur volledig weet te beteugelen. Om de staat te laten verdwijnen, moeten “klassenoverheersing en de individuele strijd om het bestaan” verdwijnen. Engels verbindt deze twee voorwaarden met elkaar, omdat in het perspectief van het veranderen van sociale regimes twee decennia niet veel voorstellen. Maar voor die generaties die gebukt gaan onder de druk van revolutie ligt dat anders. Het is waar dat de kapitalistische anarchie een strijd van een tegen allen creëert, maar het probleem is nu juist dat de vermaatschappelijking van de productiemiddelen niet automatisch “de individuele strijd om het bestaan” wegneemt. Dat is de kern van het probleem! Zelfs een socialistisch Amerika, op basis van het meest ontwikkelde kapitalisme ter wereld, is niet in staat om onmiddellijk iedereen te voorzien in
socialisme en de staat
61
zijn of haar benodigdheden en zou daarom gedwongen zijn eenieder aan te sporen zoveel mogelijk te produceren. Onder deze omstandigheden is het logischerwijs de taak van de staat om als stimulator op te treden, die op haar beurt, met wijzigingen en aanpassingen, niet anders kan dan terug te vallen op de methodes van betaalde arbeid zoals onder het kapitalisme zijn ontwikkeld. In de geest hiervan schreef Marx in 1875: “Burgerlijke wetgeving… is onvermijdelijk in de eerste fase van de communistische samenleving, in een vorm ontstaan door de lange en pijnlijke barensweeën die nodig zijn om uit de kapitalistische samenleving voort te komen. De wet kan nooit hoger zijn dan de economische structuur en de culturele ontwikkeling van de samenleving die door die structuur is geconditioneerd.” Toen hij deze opmerkelijke woorden verklaarde voegde Lenin eraan toe: “Burgerlijke wetgeving in relatie tot distributie van consumptiegoederen veronderstelt vanzelfsprekend een burgerlijke staat, want een wet is niets zonder een apparaat dat dwingend toeziet op de naleving ervan. Hieruit volgt”, we halen nog steeds Lenin aan, “dat onder het communisme niet alleen de burgerlijke wetgeving voor een zekere periode zal blijven bestaan, maar zelfs de burgerlijk staat zonder de burgerij!” Deze zeer belangrijke conclusie is van doorslaggevend belang voor een begrip van de huidige Sovjet staat, of beter gezegd, voor een eerste stap naar een beter begrip. Maar ze wordt volledig genegeerd door de huidige officiële theoretici. In zoverre de staat die de taak van socialistische verandering op zich heeft genomen, gedwongen is om door middel van dwang de ongelijkheid, d.w.z. de materiële privileges van een minderheid, te verdedigen, zolang blijft het ook een “burgerlijke” staat, zelfs zonder burgerij. Deze woorden bevatten noch goed- noch afkeuring. Het is gewoon de dingen bij hun werkelijke naam noemen. De burgerlijke verdelingsnormen zouden de socialistische doelen moeten ondersteunen, omdat ze de groei van de materiële macht versnellen, maar alleen in de laatste analyse. De staat neemt direct vanaf het begin een tweeledig karakter aan, socialistisch voor zover ze de maatschappelijke eigendom van de productiemiddelen verdedigt, burgerlijk in zoverre de verdeling van de levensmiddelen plaatsvindt op basis van een kapitalistische waardemaatstaf met alle bijbehorende gevolgen hiervan. Zo’n tegenstrijdige karakterisering kan de afschuw van de dogmatici en scholastici opwekken. We kunnen hen alleen onze spijtbetuigingen aanbieden. De uiteindelijke gesteldheid van de arbeidersstaat zou bepaald moeten worden uit de veranderende verhouding tussen haar burgerij en de socialistische tendensen. De overwinning van de laatste zou ipso facto de uitein-
62
de verraden revolutie
delijke afschaffing van het politieapparaat moeten betekenen, oftewel het uiteenvallen van de staat in een zichzelf besturende samenleving. Alleen hierom zou het voldoende duidelijk moeten zijn hoe enorm belangrijk het probleem van de Sovjet bureaucratie is, op zichzelf en als symptoom! Het is omdat Lenin, geheel in overeenstemming met zijn intellectuele temperament, een buitengewoon duidelijke uitdrukking gaf aan de gedachtegang van Marx en zo de bron van toekomstige problemen, waaronder zijn eigen, wist bloot te leggen. Hoewel het hem niet gegund was zijn analyses volledig te ontwikkelen. “Een burgerlijke staat zonder burgerij” bleek onverenigbaar met gewone Sovjet democratie. De tweeledige functie van de staat kon niet anders dan haar structuur aantasten. De ervaringen toonden aan wat in de theorie nog onmogelijk exact kon voorzien worden. Al was het voor de verdediging van de vermaatschappelijkte eigendom tegen de burgerlijke contrarevolutie voldoende een “staat van bewapende arbeiders” te hebben, de ongelijkheden in de consumptie reguleren was een heel andere kwestie. Diegenen die nauwelijks iets bezitten voelen zich niet direct geroepen dit te creëren en te verdedigen. De meerderheid kan zichzelf niet druk maken om de privileges van de minderheid. Om de “burgerlijke wet” te beschermen, was de arbeidersstaat gedwongen een nieuw “burgerlijk” apparaat te creëren. Hetzelfde oude politieapparaat, alleen in een nieuw jasje. En zo hebben we de eerste stap gezet in het begrijpen van de fundamentele tegenstelling tussen het Bolsjewistische programma en de Sovjet realiteit. Als de staat niet afsterft, maar steeds groter en despotischer wordt, als de gevolmachtigde administrateurs van de arbeidersklasse bureaucraten worden en de bureaucratie zichzelf boven de samenleving verheft, dan komt dat niet door bijzaken als de psychologische overblijfselen uit het verleden en dergelijke, maar is dit het gevolg van de ijzeren noodzaak om een geprivilegieerde minderheid te scheppen en te onderhouden, zolang het onmogelijk blijft om een normale gelijkwaardigheid te garanderen. Bureaucratische tendensen die de arbeidersbeweging in de kapitalistische landen in een wurggreep houden, zullen overal opduiken, zelfs na een arbeidersrevolutie. Maar hoe armer de samenleving is die uit een revolutie ontstaat, des te stringenter en openlijker deze “wet” tot uitdrukking zal komen, des te ruwer de vormen van bureaucratie zullen zijn en een des te grotere bedreiging voor de socialistische ontwikkeling. De Sovjet staat wordt niet alleen verhinderd af te sterven, maar zelfs beperkt in de mogelijkheid om zich te bevrijden van de bureaucratische parasiet. Niet dankzij de overblijfselen van de vorige heersende klasse, zoals het in de
socialisme en de staat
63
politieke doctrine van Stalin luidt, want op zichzelf zijn deze overblijfselen machteloos. Het wordt voorkomen door oneindig sterkere factoren, zoals materieel gebrek, culturele achterlijkheid en de als gevolg daarvan overheersende “burgerlijke wetgeving” op het gebied waar het alle mensen het meeste treft, namelijk op het terrein van het verzekeren van het eigen voortbestaan. 4. ‘ algemeen
gebrek ’ en de politie
Marx schreef twee jaar voor het Communistisch Manifest: “De ontwikkeling van de productiekrachten is een absoluut noodzakelijke praktische voorwaarde (voor het communisme), omdat zonder deze het gebrek algemeen wordt en daarmee de strijd om de eerste levensbehoeften weer oplaait en dat zal betekenen dat alle oude troep weer op zal leven”. Deze gedachtegang werd door Marx niet verder ontwikkeld en niet zonder reden. Hij had nooit een arbeidersrevolutie in een onderontwikkeld land voorzien. Ook Lenin heeft hier verder niet bij stilgestaan en dat was niet toevallig. Ook hij had een langdurig isolement van de Sovjet staat niet voorzien. Toch levert dit citaat, niet meer dan een abstracte constructie van Marx en een gevolgtrekking op basis van een negatieve ontwikkeling, een onmisbare theoretische oplossing voor de volledig concrete problemen en ziektes van het Sovjet regime. Op de geschiedkundige basis van wijdverbreide tekorten, nog versterkt door de imperialistische en burgeroorlogen, hield de “strijd om het individuele bestaan” niet op onmiddellijk nadat de burgerij omvergeworpen werd, zwakte niet af in de daarop volgende jaren, maar nam ze integendeel een ongehoorde felheid aan. Is het nodig in herinnering te brengen dat sommige regio’s tot tweemaal toe tot het punt van kannibalisme vervielen? De enorme afstand tussen het tsaristische Rusland en het Westen kan pas nu op zijn juiste waarde worden geschat. Onder de meest gunstige omstandigheden, dus zonder interne verwikkelingen en externe catastrofes, zullen er toch nog een aantal vijfjarenplannen nodig zijn voordat de Sovjet-Unie de volledige economische en educatieve resultaten tot zich kan nemen, die de eerstgeborenen onder de kapitalistisch ontwikkelde landen eeuwen heeft gekost. Het toepassen van socialistische methodes om presocialistische problemen op te lossen, dat is de kern van het huidige economische en culturele werk in de Sovjet-Unie. Het is zeker waar dat de Sovjet-Unie nu zelfs de productiekrachten van de meest ontwikkelde landen uit het tijdperk van Marx overtreft. Gezien de historische rivaliteit
64
de verraden revolutie
tussen beide regimes is het in de eerste plaats natuurlijk niet zozeer een kwestie van het absolute, als wel van het relatieve niveau. De Sovjet economie staat tegenover het kapitalisme van Hitler, Baldwin en Roosevelt, niet dat van Bismarck, Palmerston en Abraham Lincoln. En in de tweede plaats verandert het blikveld van de menselijke behoefte fundamenteel door de wereldwijde technische vooruitgang. De tijdgenoten van Marx wisten niets van automobielen, radio’s, films en vliegtuigen. Een socialistische samenleving is echter ondenkbaar zonder de vrije geneugten van deze goederen. De laagste trap van het communisme, om de term van Marx te gebruiken, begint op het niveau waar de hoogste trap van het kapitalisme bijna bijkomt. Het echte programma van het aanstaande Sovjet vijfjarenplan is echter “het bijhalen van Europa en de VS”. Het aanleggen van een netwerk van autowegen en geasfalteerde snelwegen in de onmetelijke vlaktes van de Sovjet-Unie zal veel meer tijd en materiaal kosten dan Amerikaanse automobielfabrieken te transplanteren naar de Unie of ons de techniek ervan eigen te maken. Hoeveel jaar zal er nodig zijn voordat de gewone Sovjetburger met een auto elke richting die hij maar wil op kan rijden en onderweg overal zonder problemen benzine kan tanken? In de barbaarse samenleving vormden voetganger en ruiter twee verschillende klassen. En voor de auto is dat onderscheid niet anders als voor het zadel. Zolang zelfs de gewoonste Ford het privilege van een minderheid blijft, zolang zullen alle burgerlijke gewoontes en verhoudingen blijven bestaan. En tot zolang zal ook de bewaker van die ongelijkheid blijven bestaan, de staat. Zoals gezegd, slaagde Lenin er niet in, ondanks het feit dat hij zich volledig baseerde op de marxistische theorie van de heerschappij van de arbeidersklasse, om alle noodzakelijke conclusies ten aanzien van het karakter van de staat, als gevolg van economische achterlijkheid en het isolement van het land, te trekken. Niet in zijn belangrijkste werk dat aan deze kwestie was gewijd, Staat en Revolutie, maar ook niet in het programma van de partij. De opkomst van het bureaucratisme werd verklaard uit de onwennigheid van de massa’s met administratie en de speciale moeilijkheden die door de oorlog waren veroorzaakt. Het programma schreef voornamelijk politieke maatregelen voor om de “bureaucratische vervorming” op te lossen: alle bestuurders dienden gekozen en direct afzetbaar te zijn, afschaffing van materiële privileges, actieve controle door de massa’s, enzovoort. Er werd aangenomen dat langs deze weg de bureaucraat in plaats van een baas, meer een soort eenvoudige administrateur zou worden en daarbij dan nog een tijdelijke en de staat zou dan langzaam maar zeker van het toneel verdwijnen.
socialisme en de staat
65
Deze overduidelijke onderschatting van de daaropvolgende moeilijkheden kon verklaard worden uit het feit dat het programma volledig op een internationaal perspectief was gebaseerd. “De oktoberrevolutie in Rusland heeft de heerschappij van de arbeidersklasse gevestigd… Het tijdperk van de wereldwijde proletarische communistische revolutie is begonnen”. Deze woorden vormden de aanhef van het partijprogramma. De schrijvers ervan hadden zichzelf niet het doel gesteld het “socialisme in één land” te vestigen, dat idee zat nog in niemands hoofd, nog het minste in dat van Stalin, maar ook gingen ze niet in op welke aard de Sovjet staat zou krijgen nadat ze twee decennia lang in isolement gedwongen zou zijn die economische en culturele problemen op te lossen die de ontwikkelde kapitalistische landen al lang geleden hadden opgelost. De naoorlogse revolutionaire crisis leidde niet tot de overwinning van het socialisme in Europa. De sociaaldemocraten redde de burgerij. Die periode, die er voor Lenin en zijn collega’s uit zag als een ‘adempauze,’ verlengde zich tot een compleet historisch tijdperk. De tegenstrijdige sociale structuur van de Sovjet-Unie en het ultrabureaucratische karakter van haar staat zijn de directe gevolgen van deze unieke en ‘onvoorziene’ historische pauze en leidde tegelijkertijd in de kapitalistische landen tot het fascisme of een prefascistische reactie. De eerste poging om een staat zonder bureaucratisme te creëren, mislukte. Dat was in de eerste plaats vanwege de onwennigheid van de massa’s met zelfbestuur, het gebrek aan goed opgeleide arbeiders die toegewijd waren aan het socialisme,... Tegelijk stuitte zij onmiddellijk daarna op nog veel grotere problemen. De reductie van de staatsfunctie tot “boekhouden en controleren”, samengaand met een versmalling van de dwangfunctie, zoals werd geëist door het partijprogramma, veronderstelde op zijn minst omstandigheden van algemene tevredenheid. Maar juist deze noodzakelijke voorwaarde ontbrak. Er kwam geen hulp uit het Westen. De macht van de democratische Sovjets verkrampte, werd zelfs ondragelijk, toen het de dagelijkse taak werd die geprivilegieerde groepen te paaien wier bestaan noodzakelijk was voor de verdediging, voor de industrie, de techniek en de wetenschap. In deze overduidelijke “onsocialistische” operatie, door aan de een te geven wat van tien anderen werd afgepakt, vormde zich een uitgekristalliseerde sterke kaste van specialisten in de distributie. Hoe en waarom is het echter mogelijk geweest dat er onder de enorme economische successen van de recente periode geen afname maar juist een verscherping van de ongelijkheid was en er tegelijkertijd een verdere groei van het bureaucratisme was, zelfs dusdanig dat het in plaats van een “ver-
de verraden revolutie
66
vorming” een compleet administratief systeem is geworden? Voordat we deze vraag proberen te beantwoorden, zullen we eerst eens luisteren naar hoe de gezaghebbende leiders van de Sovjet bureaucratie naar hun eigen regime kijken. 5.
de de
“ volledige overwinning van het socialisme ” “ versterking van de heerschappij ”
en
Er zijn in de afgelopen jaren diverse aankondigingen geweest van de ‘complete triomf ’ van het socialisme in de Sovjet-Unie, die met name in samenhang met de “liquidatie van de Koelak als klasse” zeer stellige vormen aannam. In een interpretatie van een toespraak van Stalin schreef de Pravda op 30 januari 1930: “In de loop van het tweede vijfjarenplan zullen de laatste restjes van het kapitalisme in onze economie worden uitgebannen”. Vanuit dit perspectief bekeken zou daaropvolgend ook de Staat in die periode af moeten sterven, want als de ‘laatste restjes’ van het kapitalisme zijn opgeruimd heeft de staat ook niets meer te doen. “De Sovjet macht”, zo stelt het programma van de Bolsjewistische Partij over dit onderwerp, “erkent openlijk het klassenkarakter van elke staat, zolang als de verdeling van de maatschappij in klassen en daarmee de staatsmacht, nog niet volledig is verdwenen”. Toen echter sommige onvoorzichtige Moskouse theoretici na de opruiming van de ‘laatste restjes’ kapitalisme in goed vertrouwen gevolgtrekkingen wilden maken over het afsterven van de staat, werden ze door de bureaucratie onmiddellijk als ‘contrarevolutionair’ bestempeld. Waar ligt de theoretische fout van de bureaucratie? In de uitgangspunten of in de conclusie? Zowel in het een als het ander. Ten aanzien van de eerste aankondigingen van de “volledige overwinning” verklaarde de Linkse Oppositie: “Je moet jezelf niet beperken tot de sociaal-juridische vorm van de verhoudingen die nog onrijp, tegenstrijdig en in de landbouw nog zeer instabiel zijn en een abstractie van het fundamentele criterium, met name het niveau van de productiekrachten.” Juridische vormen hebben afhankelijk van de hoogte van het technische niveau een essentieel verschillende sociale inhoud. “De wet kan nooit hoger zijn dan de economische structuur en het daardoor geconditioneerde culturele niveau” (Marx). De Sovjet eigendomsvormen op basis van de meest moderne verworvenheden van de Amerikaanse techniek, overgezet in alle takken van het economische leven, dat zou inderdaad de eerste trap van het socialisme zijn. Sovjet vormen met een lage arbeidsproductiviteit wij-
socialisme en de staat
67
zen alleen op een overgangsregime waarvan het lot door de geschiedenis nog niet definitief is bepaald. “Is het niet monsterlijk”, schreven wij in 1932, “dat het land niet aan haar honger naar goederen kan ontkomen?” Op alle niveaus staan de goederenstromen stil. De kinderen hebben een tekort aan melk. Maar de officiële orakels kakelen: “het land is het tijdperk van socialisme binnen gegaan”. Is het mogelijk het socialisme op een gemenere manier te compromitteren? Karl Radek, nu een prominente publicist van de hoogste Sovjet kringen, pareerde deze opmerking in een Duitse liberale krant, het Berliner Tageblatt, in een speciale uitgave over de Sovjet-Unie in mei 1932 met de woorden, die onsterfelijkheid verdienen: “Melk is een product van koeien en niet van het socialisme en je moet wel in feite het socialisme verwarren met een land waar melk door de rivieren stroomt, om niet te begrijpen dat een land voor een bepaalde periode naar een hoger niveau van ontwikkeling kan stijgen, zonder een aanzienlijke stijging van de materiële omstandigheden voor de meerderheid van de bevolking”. Deze woorden werden geschreven terwijl een verschrikkelijke hongersnood het land teisterde. Het socialisme is een structuur van geplande productie met als doel om zo goed mogelijk in de behoefte van de mens te voorzien. Anders verdient het de naam socialisme niet. Als de koeien worden gesocialiseerd, maar er zijn er te weinig van, of ze hebben te dunne uiers, dan ontstaan er conflicten vanwege de tekortschietende aanvoer van melk; conflicten tussen stad en land, tussen de collectieven en de keuterboeren, tussen de verschillende lagen van de arbeidersklasse en tussen de gehele werkende bevolking en de bureaucratie. Het was juist de socialisatie van de koeien die tot hun massale uitroeiing leidde door de boeren. Sociale conflicten die uit gebrek ontstaan, kunnen op hun beurt weer leiden tot de terugkeer van ‘alle oude troep’. Dat was in de kern ons antwoord. In een resolutie, aangenomen op 20 augustus 1935 op het zevende congres van de Communistische Internationale (Comintern) werd heilig verklaard dat in de optelsom van alle successen van de genationaliseerde industrieën, de resultaten van collectivisering, het verdringen van de kapitalistische elementen en de liquidatie van de Koelak als een klasse, “de volledige en onomkeerbare overwinning van het socialisme en de alzijdige versterking van de staat van de arbeidersheerschappij is verwezenlijkt in de Sovjet-Unie”. Ondanks deze stellige toon is deze verklaring van de Comintern met zichzelf in tegenspraak. Als het socialisme “volledig en onomkeerbaar” heeft overwonnen, niet als principe maar als een levend
68
de verraden revolutie
sociaal regime, dan is een hernieuwde ‘versterking’ van de heerschappij overduidelijk grote onzin. En andersom, als de versterking van de heerschappij wordt veroorzaakt door de reële behoeftes van het regime, dan betekent dit dat de werkelijke overwinning van het socialisme nog ver weg is. Niet alleen een marxist, maar elke weldenkende politieke denker zou moeten kunnen begrijpen dat een ‘versterking’ van de heerschappij, oftewel onderdrukking door de regering, het bewijs is van de groei van nieuwe sociale tegenstellingen en niet van de triomf van klasseloze harmonie. Welke oorzaak ligt hieraan ten grondslag? Het gebrek aan bestaansmiddelen als gevolg van een lage arbeidsproductiviteit. Lenin karakteriseerde het socialisme eens als “de Sovjet macht en elektrificatie”. Deze omschrijving, waarvan de eenzijdigheid het gevolg was van de propagandadoeleinden van dat moment, nam in ieder geval als minimaal uitgangspunt het kapitalistische niveau van elektrificatie. Op dit moment is er voor de bewoners van de Sovjet-Unie per hoofd van de bevolking maar een derde aan elektriciteit beschikbaar van die in de ontwikkelde landen. Als je hierbij in overweging neemt dat de sovjets ondertussen plaats hebben moeten maken voor een van de brede bevolking onafhankelijke politieke machine, dan blijft er voor de Comintern niets anders over om te verklaren dan dat het socialisme een bureaucratische macht is plus een derde van de kapitalistische elektrificatie. Als momentopname is deze definitie accuraat, maar voor het socialisme natuurlijk absoluut ontoereikend! In een toespraak voor de Stachanovisten in november 1935 verklaarde Stalin, gehoorzamend aan de empirische doelen van de conferentie, geheel onverwacht: “Waarom kan en zal en noodzakelijkerwijs moet het socialisme het kapitalistische economische systeem veroveren? Omdat ze …een hogere arbeidsproductiviteit kan leveren”. Stalin spreekt hier over de ‘triomf ’ van het socialisme in de toekomende tijd, hetgeen toevallig in tegenspraak was met de resolutie van de Comintern die drie maanden geleden werd aangenomen, alsmede met zijn eigen vaak herhaalde aankondigingen. Het socialisme zal van het kapitalistische systeem winnen, zo stelt hij, wanneer zij deze overtreft in arbeidsproductiviteit. Niet alleen de tijden van de werkwoorden veranderen van het ene moment op het andere, maar ook de sociale criteria. Het is voor de Sovjet burger zeker niet makkelijk om bij te blijven met de “algemene lijn”. Op 1 maart 1936 gaf Stalin in een interview met Roy Howard uiteindelijk weer een nieuwe definitie van het Sovjet regime: “Die sociale organisatie die we hebben gecreëerd, kan een socialistische Sovjet organisatie worden genoemd. Ze is nog steeds niet volledig
socialisme en de staat
69
ontwikkeld, maar aan de wortel is er een socialistische organisatie van de samenleving”. In deze bewust vage definitie zitten bijna net zo veel tegenstrijdigheden als woorden. De sociale organisatie wordt “Sovjet socialistisch” genoemd, maar de sovjets zijn een staatsvorm en het socialisme is een sociaal regime. Deze begrippen zijn niet alleen niet hetzelfde, maar vanuit ons oogpunt zelfs antagonistisch. In zoverre de sociale organisatie socialistisch is geworden, zouden de Sovjets weg moeten vallen, zoals de steigers verdwijnen als een gebouw af is. Stalin introduceert een correctie: “het socialisme is nog niet volledig bereikt”. Wat betekent “nog niet volledig”? Maar 5 procent of 75 procent? Dit wordt ons niet verteld, net zo goed als ze ons niet vertellen wat ze precies bedoelen met een organisatie van de samenleving die “aan de wortel socialistisch is”. Bedoelen ze de vormen van eigendom of van techniek? Het is juist die schimmigheid in de definitie die een stap terug betekent ten opzichte van de uitermate stellige formule in 1931-1935. Een volgende stap langs deze route zou zijn om toe te geven dat de ‘wortel’ van elke sociale organisatie de productiekrachten zijn en dat de Sovjet wortel nu niet sterk genoeg is voor de socialistische stam en haar bladerdak, het menselijk welzijn.
4 de strijd om de arbeidsproductiviteit
de strijd om de arbeidsproductiviteit
1.
73
geld en het plan
We hebben geprobeerd het Sovjet regime te onderzoeken via een dwarsdoorsnede van de staat. We kunnen eenzelfde onderzoek doen via een dwarsdoorsnede van de valuta. Deze twee problemen, de staat en geld, hebben een aantal gemeenschappelijke eigenschappen. Beiden zijn uiteindelijk terug te leiden tot het probleem der problemen, de arbeidsproductiviteit. Staatsdwang is net als valutadwang een erfenis van de klassenmaatschappij. Deze maatschappij is niet in staat de onderlinge verhoudingen tussen de mensen anders uit te drukken dan in de vorm van dweperijen, kerkelijk of seculair, maar uiteraard pas nadat de meest gevaarlijke fetisj werd aangesteld in de vorm van de staat met een groot mes tussen de tanden. In een communistische samenleving zullen de staat en het geld verdwijnen. Dit geleidelijke afsterven zou logischerwijs moeten beginnen onder het socialisme. We kunnen pas gaan praten over de feitelijke overwinning van het socialisme als de staat in een semi-staat begint te veranderen en het geld haar magische kracht begint te verliezen. Dit betekent dat het socialisme, zich bevrijd hebbend van kapitalistische fetisjen, begonnen is om duidelijkere, vrijere en waardevolle verhoudingen tussen mensen te scheppen. Zulke karakteristieke anarchistische eisen als de “afschaffing” van het geld, de “afschaffing” van salaris, of de “liquidatie” van de staat en het gezin, zijn alleen interessant als voorbeeld van mechanisch denken. Geld kan niet arbitrair worden “afgeschaft”, net zomin als de staat en het gezin “geliquideerd”. Zij moeten hun historische missie uitputten, verdampen en daarna wegkwijnen. De nekslag aan de verheerlijking van het geld zal pas worden uitgedeeld in die fase wanneer de voortdurende groei van de sociale welvaart onze miserabele houding tegenover elke extra minuut arbeid heeft doen vergeten, evenals onze vernederende angst over het formaat van onze portie. Als het geld haar mogelijkheden heeft verloren om mensen te laten dansen van vreugde of te laten trappelen in het stof, zal het veranderen in slechts een rekenhulpmiddel voor boekhouders, statistici en planners. In de nog verder weg gelegen toekomst wordt het misschien zelfs als rekenmethode overbodig. Maar dit vraagstuk kunnen we rustig aan ons nageslacht overlaten, die dan veel intelligenter zal zijn dan wij. De nationalisatie van de productie en kredietmiddelen, het coöperatief maken, of ‘verstaatsing’ van de interne handel, de collectivisatie van de landbouw, de erfwet,... Al deze maatregelen zetten een strikte limiet op de persoonlijke accumulatie van geld en beperken haar omzetting in privé-kapitaal (voor de woeker, commercieel of industrieel). Deze functies van het
74
de verraden revolutie
geld, hoezeer ze ook verbonden zijn met uitbuiting, worden niet afgeschaft in het begin van een arbeidersrevolutie, maar worden in een aangepaste vorm overgedragen aan de staat, de algemene handelaar, geldschieter en industrieel. De meer elementaire functies van het geld, die van waardemeter, ruilmiddel en betalingsmiddel, krijgen tegelijkertijd een veel breder werkingsgebied als ze ooit onder het kapitalisme hadden. De kracht van administratieve planning is afdoende bewezen, maar tegelijkertijd ligt daar ook haar beperking. Een vooraf vastgesteld plan, zeker in een onderontwikkeld land met meer dan 170 miljoen mensen en een aanzienlijke tegenstelling tussen stad en platteland, is geen afgerond draaiboek, maar een ruwe hypothetische schets die constant moet worden getoetst en bijgesteld tijdens het realisatieproces. Als wetmatigheid zouden we kunnen stellen: des te “accurater” een administratieve taak wordt volbracht, des te slechter is de economische leiding. Om plannen te kunnen reguleren en toe te passen, zijn er twee hefbomen nodig. Er is de politieke hefboom in de vorm van actieve bemoeienis van de betrokken bevolking zelf, iets wat ondenkbaar zou zijn zonder de Sovjet democratie. En er is een financiële hefboom in de vorm van een werkelijk uittesten van de vooropgestelde berekeningen met behulp van een algemene equivalent. Hetgeen ondenkbaar is zonder een stabiel valutasysteem. De rol van het geld is in de Sovjet economie nog lang niet uitgespeeld, maar heeft, zoals we al hebben gezegd, nog een lange periode van groei voor de boeg. Het overgangstijdperk tussen kapitalisme en socialisme als geheel genomen betekent geen afname van de handel, maar integendeel een buitengewone uitbreiding ervan. Alle takken van de industrie transformeren zich en groeien. Er ontstaan constant nieuwe en alle zijn gedwongen hun verhoudingen tot elkaar kwalitatief en kwantitatief te definiëren. De afschaffing van de op eigen gebruik gerichte boereneconomie en daarbij tegelijkertijd van het besloten gezinsleven betekent een overgang naar omstandigheden van sociale interactie en ipso facto geldcirculatie, van alle arbeidsenergie die voorheen werd besteed binnen de grenzen van het boerenerf of in de stal van de boerderij. Voor het eerst in de geschiedenis worden alle producten en diensten tegen elkaar geruild. Aan de andere kant is een succesvolle socialistische opbouw ondenkbaar zonder in het geplande systeem het directe persoonlijke belang van de producent en de consument op te nemen, hun egoïsme,... die alleen vruchtbaar kan zijn als ze bediend worden door dat gebruikelijk betrouwbare en flexibele instrument, met name geld. De stijging van de arbeidsproductiviteit en verbetering van de kwaliteit van haar producten is welhaast onmogelijk
de strijd om de arbeidsproductiviteit
75
zonder een nauwkeurige maatstaf die vrijelijk in alle haarvaten van de industrie kan doordringen, oftewel een stabiele munteenheid. Hieruit volgt dat in een overgangseconomie, net als onder het kapitalisme, het enige echte geld is gebaseerd op goud. Al het andere geld is daar alleen maar een vervanger van. Natuurlijk heeft de Sovjet staat tegelijkertijd ook een grote hoeveelheid goederen en gelddrukpersen tot haar beschikking. Maar dat verandert niets aan de situatie. Administratieve manipulaties op het gebied van de goederenprijzen dragen helemaal niets bij aan een stabiele munt, noch voor de binnenlandse, noch voor de buitenlandse handel. Net als een aantal kapitalistische landen heeft het valutasysteem van de Sovjet-Unie, omdat ze niet meer gekoppeld is aan de goudstandaard, noodgedwongen een besloten karakter. Voor de wereldmarkt bestaat de Roebel niet. Dat de Sovjet-Unie de nadelen van zo’n valutasysteem makkelijker kan verdragen dan Duitsland of Italië komt slechts gedeeltelijk vanwege het monopolie op buitenlandse handel. Het komt voornamelijk door de natuurlijke rijkdom van het land. Alleen hierdoor is het mogelijk geweest aan de autarkische wurggreep te ontsnappen. Maar de historische taak is niet alleen niet gewurgd te worden, maar juist om oog in oog met de beste resultaten van de wereldmarkt, een door en door rationele en krachtige economie op te bouwen, die gegarandeerd de meeste tijd zal besparen en als gevolg daarvan de hoogste culturele bloei kan realiseren. Omdat de dynamische Sovjet economie door een periode van technische omwentelingen en grootschalige experimenten gaat, heeft ze meer dan anderen de behoefte aan constant testen met een betrouwbare waardemeter. In theorie kan er niet de minste twijfel over bestaan dat indien de Sovjet economie had kunnen beschikken over een aan het goud gekoppelde Roebel, de resultaten van het vijfjarenplan onvergelijkelijk beter zouden zijn dan nu het geval is. Natuurlijk hoeven we ook geen wonderen te verwachten. Maar van deze nood een deugd te maken is te kort door de bocht, dat zal alleen maar tot extra economische fouten en verliezen leiden. 2. “ socialistische ”
inflatie
De geschiedenis van de Sovjet valuta is niet alleen een geschiedenis van economische moeilijkheden, succes en falen, maar ook een geschiedenis van de bochten van het bureaucratische denken. De restauratie van de Roebel in 1922-24 en de overgang naar de NEP gingen meteen gepaard met het herstel van de “burgerlijke rechtsnormen” op het terrein van de verdeling van de consumptiegoederen. Zolang de regering zich bleef rich-
76
de verraden revolutie
ten op de gegoede boer, was de Tsjervonets een bron van zorgen. Maar gedurende het eerste vijfjarenplan, werden alle sluizen van inflatie open gezet. Van 0,7 miljard Roebels in 1925 groeide de totale hoeveelheid gedrukt papier naar 1,7 miljard in 1927, wat nog relatief bescheiden was en vergelijkbaar met de totale hoeveelheid bankbiljetten van het Tsaristische Rusland aan de vooravond van de oorlog. Maar dit natuurlijk wel zonder haar voormalige metalen grondslag. De daaropvolgende jaarlijkse inflatiecurve had een koortsachtig karakter: 2,0 - 2,8 - 4,3 - 5,5 - 8,4. Het laatste getal, 8,4 miljard Roebel, werd bereikt in het begin van 1933. Hierna kwamen de jaren van bezinning en aftocht: 6,9 – 7,7 – 7,9 miljard (1935). De Roebel had volgens de toenmalige wisselkoers van 1924 een waarde van 13 francs, in november 1935 was dat gedaald tot 3 francs, oftewel nog maar een kwart van de waarde. Of bijna net zo veel als de franc in waarde was gedaald als gevolg van de oorlog. Beide eenheden, de oude en de nieuwe, hebben slechts een zeer voorwaardelijk karakter; de koopkracht van de roebel op de wereldmarkt is nu amper anderhalve franc. Niettemin is de schaal van devaluatie een toonbeeld van razende snelheid waarmee de Sovjet valuta sinds 1934 in waarde afnam. Tijdens het hoogtepunt van zijn economisch avonturisme beloofde Stalin dat hij de NEP, oftewel de marktverhoudingen, “naar de duivel zou sturen”. Net als in 1918 schreef de gehele pers over de uiteindelijke vervanging van de handelsverkopen door “directe socialistische distributie”, waarvan het uiterlijke kenmerk de voedselbon was. Tegelijkertijd werd het bestaan van inflatie stelselmatig ontkend omdat zo’n fenomeen niet kon bestaan onder het Sovjet systeem. In 1933 zei Stalin: “De stabiliteit van de Sovjet valuta wordt in de eerste plaats gegarandeerd door de enorme hoeveelheid goederen die in handen van de staat zijn en in omloop worden gebracht tegen stabiele prijzen”. Ondanks het feit dat dit raadselachtige aforisme niet werd uitgewerkt of uitgelegd (gedeeltelijk natuurlijk door haar raadselachtigheid), werd deze stelling een fundamentele wet van de Sovjet leerstelling over geld, of beter gezegd, juist van die inflatie die ze wilde ontkennen. Nadien bewees de Tsjervonets niet die universele equivalent te zijn, maar alleen een universele spookschaduw van die ‘immense’ hoeveelheid goederen. En zoals alle schaduwen bezat die het recht langer of korter te worden. Als deze geruststellende doctrine al iets zinnigs stelde dan was het dit: het Sovjet geld is opgehouden geld te zijn, het dient niet langer als waardemeter, ‘stabiele prijzen’ worden door de staat bepaald, de Tsjervonets is alleen een gemakkelijk label voor de geplande economie,
de strijd om de arbeidsproductiviteit
77
oftewel een universele distributiekaart. Kort gezegd: het socialisme heeft “uiteindelijk en onherroepelijk” overwonnen. De meest utopische zienswijze uit de periode van het militaire communisme kreeg op deze manier een nieuwe economische grondslag, een iets hogere, zeker, maar helaas nog steeds ontoereikend om de geldcirculatie af te kunnen schaffen. De heersende kringen waren in de volle overtuiging dat een geplande economie inflatie niet hoefde te vrezen. Dat is ongeveer hetzelfde als stellen dat je omdat je een kompas hebt, niet meer bang hoeft te zijn voor een lekkend schip. In werkelijkheid veroorzaakt geldontwaarding, onvermijdelijk ook een inflatie van het krediet veroorzakend, een substitutie van werkelijke door fictieve waarden en tast het de geplande economie van binnen uit aan. Het is overbodig uit te leggen dat de inflatie een ondraaglijke last voor de werkende bevolking betekende. En wat de voordelen voor het socialisme betreft, die zijn meer dan twijfelachtig. De industrie zette haar snelle groei door, maar de economische efficiëntie van dit grootse bouwwerk werd statistisch berekend en niet op haar economisch belang. Door het bevel over de roebel te nemen, door het in feite in de verschillende lagen van de bevolking en de sectoren van de economie arbitrair een variabele koopkracht te geven, ontnam de bureaucratie zichzelf het noodzakelijke instrument om objectief haar eigen falen en succes te meten. De afwezigheid van een correcte boekhouding, die op papier werd verhuld door combinaties met de ‘conventionele roebel’, leidde in werkelijkheid tot een daling van de persoonlijke betrokkenheid, tot een lagere productiviteit en een nog slechtere kwaliteit van de goederen. In de loop van het eerste vijfjarenplan nam dit kwaad dreigende proporties aan. In juli 1931 kwam Stalin naar buiten met zijn beroemd geworden “zes voorwaarden”, waarvan het hoofddoel lagere productiekosten van industriële goederen was. Deze ‘voorwaarden’ (prestatiebeloning, administreren van productiekosten, enz.) waren niets nieuws onder de zon. De “burgerlijke rechtsnormen” waren al naar voren gebracht aan de vooravond van de NEP en verder ontwikkeld op het 12e partijcongres begin 1923. Stalin ontdekte ze pas in 1931 onder invloed van de dalende effectiviteit van de kapitaalsinvesteringen. In de twee daarop volgende jaren verscheen er nauwelijks een artikel in de Sovjet pers waarin de zegeningen van deze ‘voorwaarden’ niet werden geroemd. Ondertussen, omdat de inflatie doorwoekerde, werden de hierdoor veroorzaakte ziektes niet geheeld. Strenge strafmaatregelen tegen saboteurs en vandalen hielpen de zaak ook niet vooruit.
78
de verraden revolutie
Het is nu moeilijk te geloven dat de bureaucratie, het gevecht openend tegen “onverschilligheid” en “nivellering” (wat anonieme ‘gemiddelde’ arbeid en vergelijkbaar ‘gemiddeld’ salaris voor iedereen betekende), tegelijkertijd de NEP “naar de duivel” wenste te zenden, waarmee ze ook gelijk de geldmaatstaf van alle goederen, inclusief die van de arbeidskracht, naar de ‘duivel’ zond. Terwijl ze met de ene hand de “burgerlijke normen” weer invoerde, maakte ze met de andere hand het enige doel waarvoor die normen gebruikt konden worden kapot. Met de vervanging van de commercie door “gesloten distributie” en met de complete prijzenchaos raakte elk verband tussen individuele arbeid en individueel salaris noodzakelijkerwijs zoek en daarmee verdween ook de persoonlijke betrokkenheid van de arbeider. De strenge richtlijnen ten aanzien van economisch boekhouden, op kwaliteit, productiekosten en productiviteit kwamen op losse schroeven te staan. Dit weerhield de leiding er niet van om te verklaren dat de oorzaak van alle economische problemen lag in het opzettelijk niet naleven van de zes voorschriften van Stalin. Zelfs de meest voorzichtige verwijzingen naar inflatie werden afgedaan als misdaad tegen de staat. Met een vergelijkbare geestestoestand hebben de autoriteiten zo nu en dan ook leraren er wel eens van beschuldigd de regels van schoolhygiëne te hebben overtreden, terwijl ze hen tegelijkertijd verbood over de afwezigheid van zeep te spreken. De kwestie van het lot van de Tsjervonets heeft een prominente plaats ingenomen in de fractiestrijd binnen de Communistische Partij. Het platform van de Verenigde Oppositie eiste in 1927 “een garantie op de onvoorwaardelijke stabiliteit van de munteenheid”. Deze eis werd in de daaropvolgende jaren het leitmotiv. “Het proces van inflatie moet met ijzeren hand tot staan worden gebracht”, zo schreef het orgaan in ballingschap van de Oppositie in 1932, “en herstel de stabiele munteenheid”, zelfs als dit gepaard zou gaan met “een gedurfd beperken van de kapitaalsinvesteringen”. Het leek alsof de verdedigers van de “slakkengang” en de superindustrialisatoren tijdelijk van plaats waren verwisseld. In antwoord op de opschepperij dat ze de markt naar “de duivel zouden zenden”, stelde de Oppositie aan de Staatsplanningscommissie voor het volgende motto op te hangen: “Inflatie is de syfilis van een geplande economie”. Ook op het gebied van de landbouw had de inflatie zware gevolgen. In de periode dat het beleid nog gericht was op de gegoede boer, werd aangenomen dat de socialistische omwenteling in de landbouw, beginnend op basis van de NEP, in de loop van een aantal decennia zou worden bereikt
de strijd om de arbeidsproductiviteit
79
via de collectieven. Nadat de een na de ander koop-, verkoop- en kredietfuncties begon uit te oefenen, zouden de coöperatieven op de lange duur ook de productie zelf vermaatschappelijken. Dit alles bij elkaar werd “het coöperatieve plan van Lenin” genoemd. De feitelijke ontwikkeling volgde, zoals wij, weten een volstrekt andere en nagenoeg tegengestelde koers; ‘ontkoelakking’ met geweld en integrale collectivisatie. Over de geleidelijke socialisatie van de verschillende economische functies, in lijn met de materiële en culturele voorwaarden hiervoor, werd met geen woord meer gesproken. De collectivisatie werd geïntroduceerd alsof het de kant en klare verwezenlijking van het communisme in de landbouw was. Het onmiddellijke gevolg was niet alleen de uitroeiing van meer dan de helft van de veestapel, maar, nog veel belangrijker, een complete onverschilligheid van de leden van de collectieve boerderijen ten aanzien van het gesocialiseerde bezit en de resultaten van haar eigen arbeid. De regering werd gedwongen een ongeordende aftocht te blazen. De boeren werden opnieuw voorzien van kippen, varkens, koeien en schapen, maar nu als persoonlijk eigendom. En ze kregen stukjes privégrond die aan de boerenbedrijven grensden. De film over de collectivisatie begon van achter naar voren te draaien. Door het persoonlijk bezit van de keuterboeren her in te voeren, adopteerde de staat een compromis, ze probeerde als het ware de individualistische tendensen van de boeren af te kopen. De collectieve boerderijen werden behouden en op het eerste gezicht leek deze stap terug van ondergeschikt belang.. In werkelijkheid kan haar belang nauwelijks worden overschat. Als je de ‘aristocratie’ van de collectieve boerderijen buiten beschouwing laat, moeten we vast stellen dat voor de vervulling van zijn dagelijkse behoeften, de gemiddelde boer nog steeds in grotere mate afhankelijk is van het werk “voor zichzelf ”, dan in zijn deelname aan het collectief. Het boereninkomen uit een eigen bedrijf, met name als hij zich richt op een technische cultuur, fruit of een veebedrijf, ligt vaak wel drie keer zo hoog als dat van eenzelfde boer in een collectieve economie. Dit feit, wat zelfs regelmatig wordt bevestigd in de Sovjet pers toont aan de ene kant duidelijk de enorme barbaarse verspilling van tientallen miljoenen aan menskracht, met name dat van vrouwen, in dwergbedrijfjes aan en aan de andere kant, de nog steeds extreme lage arbeidsproductiviteit in de collectieve boerderijen. Om de standaard van de grootschalige collectieve landbouwbedrijven te doen stijgen, was het noodzakelijk de boer weer toe te spreken in de taal die hij begreep, oftewel, de herinvoering van de markt en in plaats van
80
de verraden revolutie
belasting in natura, de handel. Kort gezegd, om van Satan de NEP terug te eisen, die hem kort daarvoor nog was toegezonden. En zo werd de overgang naar een min of meer stabiele valuta boekhouding een noodzakelijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de landbouw. 3.
de rehabilitatie van de roebel
De uil der wijsheid vliegt, zoals bekend is, pas na zonsondergang. En daarom werd de theorie van een “socialistisch” systeem van geld en prijzen pas ontwikkeld na de schemering van de inflatoire illusies. In het ontwikkelen van de eerder genoemde raadselachtige woorden van Stalin slaagden de gehoorzame professoren erin een complete theorie te ontwikkelen volgens welke de Sovjet prijzen, in tegenstelling tot de marktprijzen, een volledig planmatig of opgelegd karakter hadden. Dit betekende dat het geen economisch, maar een administratief onderscheid was en dus beter geschikt om het inkomen van de mensen beter te verdelen in het belang van het socialisme. De professoren vergaten te vertellen hoe je een prijs kan “inschatten” zonder de werkelijke kosten te kennen en hoe je de werkelijke kosten kan berekenen als de prijzen alleen de wil van de bureaucratie uitdrukken en niet de gebruikte maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. In werkelijkheid had de regering als instrumenten om de welvaart over de mensen te verdelen machtige wapens in handen zoals de belastingen, het staatsbudget en het kredietsysteem. Volgens het uitgavenoverzicht van 1936 werd 37,6 miljard roebel rechtstreeks en daar bovenop nog vele miljarden indirect, toegekend aan de financiering van de diverse takken van de economie. Het budget en het kredietmechanisme zijn volledig toereikend voor een planmatige verdeling van het nationale inkomen. En wat de prijzen betreft, deze zullen het socialisme des te beter dienen, naarmate ze des te waarheidsgetrouwer de werkelijke economische verhoudingen van vandaag de dag weerspiegelen. De ervaring heeft inmiddels het definitieve oordeel over deze kwestie uitgesproken. “Vastgestelde” prijzen maakten in het echte leven minder indruk dan in de boeken der geleerden. Voor een en hetzelfde artikel werden stelselmatig verschillende prijzen vast gesteld. Op basis van de grote verschillen hiertussen ontstonden allerlei vormen van speculatie, bevoordeling, parasitisme en overige narigheden. En dan vaker als regel dan uitzondering. Tegelijkertijd werd de Tsjervonetz, die een sterke reflectie van stabiele prijzen diende te zijn, in werkelijkheid niets anders dan haar eigen schaduw.
de strijd om de arbeidsproductiviteit
81
Opnieuw werd het noodzakelijk een scherpe koerswending te maken. Deze keer als gevolg van de problemen die ontstonden op basis van haar economische successen. Het jaar 1935 opende met de afschaffing van de broodbonnen. In oktober werden overige voedselbonnen afgeschaft. In de loop van januari 1936 volgde de afschaffing van bonnen voor industriële consumptiegoederen. De economische verhoudingen van de stad en het platteland tot elkaar en tot de staat werden vertaald naar de taal van het geld. De roebel is een instrument tot invloed van de bevolking op de economische plannen, beginnend met de kwantiteit en de kwaliteit van de consumptiegoederen. Er is geen andere manier om de Sovjet economie te rationaliseren. In december 1935 kondigde de voorzitter van de Staatsplanningscommissie aan: “Het huidige systeem van onderlinge verhoudingen tussen de bank en de industrie moet herzien worden, en de banken moeten een serieuze controle over de roebel vestigen”. Aldus leden het bijgeloof over het administratieve plan en de illusies in administratieve prijzen schipbreuk. Als de nadering tot het socialisme op fiscaal gebied gelijk staat met het naderen van de roebel tot een distributiebon, dan moeten de hervormingen van 1935 beschouwd worden als verwijdering van het socialisme. Maar in werkelijkheid zou zo’n invalshoek een grove fout zijn. De vervanging van de bon door de roebel is juist een afwijzing van verzinsels en een openlijke bevestiging van de noodzaak om de voorwaarden voor het socialisme te creëren door middel van een terugkeer naar burgerlijke distributiemethodes. Tijdens een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 kondigde de Volkscommissaris van financiën aan: “De Sovjet roebel is de stabielste munt ter wereld”. Het zou dom zijn om deze bewering simpelweg als opschepperij af te doen. Het staatsbudget van de Sovjet-Unie wordt in evenwicht gehouden met een jaarlijkse stijging van de inkomsten over de uitgaven. De buitenlandse handel zorgt, ook al is ze op zichzelf tamelijk onbelangrijk, voor een actieve handelsbalans. De goudreserve van de Staatsbank, die in 1926 zo’n 164 miljoen roebel bedroeg, is nu meer dan een miljard. De productie van goud in het land stijgt snel. Voor 1936 is berekend dat deze tak van industrie de eerste plaats in de wereld inneemt. In de herstelde markt neemt de circulatie van goederen zeer snel toe. De inflatie van het papiergeld werd in 1934 feitelijk een halt toegeroepen. De elementen van een zekere stabilisatie van de roebel zijn nu aanwezig. Niettemin moet de aankondiging van de Volkscommissaris van financiën met een korrel zout worden genomen. Al bezit de Sovjet roebel krachtige on-
82
de verraden revolutie
dersteuning door de algemene stijging in de industrie, toch blijft haar achilleshiel de ontoelaatbaar hoge productiekosten. De roebel zal pas de meest stabiele munt ter wereld worden, wanneer de Sovjet arbeidsproductiviteit die van de rest van de wereld zal overtreffen en wanneer, als gevolg daarvan, de roebel zelf over zijn laatste uur begint te mediteren. Vanuit technisch fiscaal oogpunt kan de roebel nog steeds geen claim leggen op superioriteit. In het land circuleren er bankbiljetten tegen een waarde van 8 miljard roebel, terwijl er een goudreserve van maar 1 miljard is. De dekking is daarom maar 12,5%. Het goud in de staatsbank heeft nog steeds meer het karakter van een onaantastbare reserve voor oorlogsdoeleinden, dan die van een basis voor de valuta. Theoretisch is het denkbaar dat in een hoger stadium van ontwikkeling de Sovjets terug zullen vallen op de goudstandaard, om de binnenlandse economische plannen exacter te kunnen maken en de economische verhoudingen met het buitenland eenvoudiger. Dus kan de valuta, voordat zij de geest geeft, nog een keer met een gouden glans opflikkeren. Maar in ieder geval is dit geen probleem van de nabije toekomst. In de komende periode kan er geen sprake van een overgang naar de goudstandaard zijn. In zoverre de regering echter door de goudreserve te doen stijgen en, al was het maar vanuit theoretisch oogpunt, ook de dekkingsgraad verhoogt en voor zover de uitgifte van bankbiljetten objectief bepaald wordt en niet afhankelijk meer is van de wil van de bureaucratie, in die mate zal de Sovjet roebel een zekere mate van relatieve stabiliteit verwerven. Dat alleen zou al een enorm voordeel opleveren. Met een ferme afwijzing van inflatie in de toekomst zal onze valuta, hoewel ze niet kan profiteren van de voordelen van de goudstandaard, ongetwijfeld een grote bijdrage kunnen leveren in het helen van de diepe wonden die door het bureaucratische subjectivisme van de voorgaande jaren in de economie zijn geslagen. 4.
de stachanov - beweging
Marx zei dat alle economieën, het gevecht van de mensheid tegen de natuur in alle fases van de beschaving, uiteindelijk terug zijn te herleiden tot het economisch omgaan met tijd. Herleid tot haar grondslag is geschiedenis niets anders dan een gevecht voor de meest economische arbeidstijd. Het socialisme wordt niet alleen gerechtvaardigd door alleen de afschaffing van de uitbuiting; het moet ook een samenleving garanderen die economischer met de tijd weet om te gaan dan het kapitalisme. Zonder de laatste
de strijd om de arbeidsproductiviteit
83
voorwaarde te realiseren zou de afschaffing van de uitbuiting slechts een dramatische episode zonder toekomst blijken te zijn. Het eerste historische experiment in de toepassing van socialistische methodes heeft de grote mogelijkheden die dit in zich bergt blootgelegd. Maar de Sovjet economie moet nog steeds leren hoe de tijd te gebruiken, de meest kostbare grondstof van cultuur. De geïmporteerd techniek, het hoofdbestanddeel tot economisch tijdsgebruik, slaagt er op Sovjet bodem niet in die resultaten te produceren die ze normaal gesproken in haar kapitalistische vaderland wel haalt. In die zin heeft het socialisme nog niet overwonnen en dat is doorslaggevend voor alle beschavingen. Ze heeft aangetoond dat ze kan en moet overwinnen. Maar ze heeft nog niet gewonnen. Alle beweringen van het tegendeel zijn vruchten van onwetendheid of kwakzalverij. Molotov die, eerlijk is eerlijk, af en toe zich wat meer vrijheden permitteert ten aanzien van de rituele frasen dan andere Sovjet leiders, verklaarde in januari 1936 op een zitting van Centraal uitvoerend Comité: “Onze gemiddelde arbeidsproductiviteit ligt nog steeds … aanzienlijk onder die van Amerika en Europa”. Het zou goed zijn om deze woorden wat preciezer in te vullen: drie, vijf tot tien keer lager dan Europa en Amerika, terwijl onze productiekosten navenant hoger liggen. In dezelfde toespraak deed Molotov een meer algemene bekentenis: “Het gemiddelde culturele niveau van onze arbeiders ligt nog steeds aanzienlijk lager dan die van arbeiders in een aantal kapitalistische landen”. Hieraan zou moeten worden toegevoegd: alsmede de gemiddelde levensstandaard. Het behoeft geen uitleg dat deze sobere woorden, bijna terloops uitgesproken, de opschepperige aankondigingen van ontelbare officiële autoriteiten en de zoetsappige pennenvruchten van de buitenlandse ‘vrienden’ genadeloos weerlegt! De strijd om de arbeidsproductiviteit, samen met de zorg om de verdediging, behelst de voornaamste activiteit van de Sovjet regering. In de verschillende fases van de ontwikkeling van de Unie heeft dit gevecht ook verschillende karakters gekregen. De methode die werd toegepast in de jaren van het eerste vijfjarenplan en aan het begin van de tweede, die van “stootbrigades”, waren gebaseerd op agitatie, persoonlijk voorbeeld, administratieve druk en allerlei vormen van groepsgewijze aanmoedigingen en privileges. De poging om een vorm van stukloon in te voeren, op basis van de “zes voorwaarden” van 1931, liep schipbreuk door het veelkleurige karakter van de valuta en de verscheidenheid in de prijzen. Het systeem van staatsdistributie van producten had het systeem van een flexibele on-
84
de verraden revolutie
derscheidende waardering van de arbeid vervangen, via het zogenaamde “primaire systeem”, wat in essentie gewoon bureaucratische willekeur betekende. In hun streven naar grotere privileges ontstond er binnen de rangen van de stootbrigades een steeds groter aantal bedriegers met speciale aantrekkingskracht. Op de lange duur kwam dit systeem volledig in tegenstelling met haar eigen doelen te staan. Alleen de afschaffing van het bonnensysteem, het begin van de stabilisatie en gelijktrekking van de prijzen, maakte de omstandigheden tot invoering van een stukloon mogelijk. Op die basis werden de stootbrigades vervangen door de zogeheten Stachanov-beweging. In hun jacht op de roebel, die nu werkelijke inhoud had gekregen, begonnen de arbeiders zich meer zorgen te maken om hun machines en maakten zorgvuldiger gebruik van hun arbeidstijd. De Stachanov-beweging kwam grotendeels neer op een intensivering van de arbeid en zelfs tot een verlenging van de werkdag. Tijdens de zogenaamde leegloopuren maakten de Stachanovisten hun werkbanken en gereedschap in orde, sorteerden hun materialen, instrueerden de brigadiers hun brigades, enzovoort. Op deze wijze bleef er van de zevenurige werkdag alleen nog maar de naam over. Het zijn niet de Sovjet administrateurs geweest die het geheim van het stukloon hebben uitgevonden. Dit systeem dat onzichtbaar de zenuwen onder druk zet, werd door Marx “het meest geschikte systeem voor kapitalistische productie” genoemd. De arbeiders verwelkomden deze innovatie niet hartelijk, maar zelfs vijandig. En het zou onnatuurlijk zijn iets anders van hen te verwachten. De deelname van gewone enthousiastelingen van het socialisme aan de Stachanov-beweging staat buiten kijf. In welke mate ze het aantal aan carrièremakers en bedriegers, met name uit administratieve kringen, overtrof is moeilijk te zeggen. Maar de grote meerderheid van de arbeiders bekeek de nieuwe wijze van betalen vanuit het oogpunt van de roebel en ze waren vaak gedwongen vast te stellen dat die minder waard bleek te zijn. Hoewel het op het eerste gezicht leek dat de terugkeer van de Sovjet regering na de “onherroepelijke en onomkeerbare overwinning van het socialisme” op stukloon een aftocht naar kapitalistische verhoudingen was, moet hier herhaald worden wat werd gezegd over de rehabilitatie van de roebel. Het is geen kwestie van het afzweren van het socialisme, maar juist het verwerpen van misplaatste illusies. De wijze van loonbetaling wordt simpelweg in overeenstemming gebracht met de werkelijke bronnen van het land. “De wet kan nooit hoger staan dan de economische structuur”.
de strijd om de arbeidsproductiviteit
85
De heersende laag van de Sovjet-Unie kan echter niet zonder een sociale dekmantel. In een verslag van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 schrijft het hoofd van de Staatsplanningscommissie, Mezhlauk: “de roebel is het enige echte middel aan het worden ter realisering van een socialistisch (!) principe van salarisbetaling”. Hoewel tijdens de oude monarchie alles koninklijk werd genoemd, tot aan de openbare toiletten aan toe, wil dat nog niet automatisch zeggen dat alles in een arbeidersstaat socialistisch wordt. De roebel is ‘het enige echte middel’ voor de realisatie van een kapitalistische wijze van loonbetaling, zelfs al is dat op basis van socialistische eigendomsverhoudingen. Deze tegenstelling is ons allang bekend. Om de mythe van een ‘socialistisch’ stukloon nog steviger in te bedden voegde Mezhlauk hier aan toe: “Het fundamentele principe van het socialisme is dat iedereen werkt naar zijn kunnen en wordt betaald naar de mate waarin hij arbeid heeft verricht”. Deze heren schromen er niet voor om theorieën te manipuleren! Als het ritme van de arbeid wordt bepaald door de jacht op de roebel, dan verbruiken mensen zich niet “naar hun kunnen”, dat wil zeggen in overeenkomst met de toestand van hun zenuwen en spieren, maar door roofbouw waarbij ze zichzelf geweld aan doen. Zulke methodes kunnen alleen maar tijdelijk gerechtvaardigd worden als dat dringend noodzakelijk is. Dit tot “fundamenteel principe van het socialisme” verklaren, betekent op cynische wijze het idee van een nieuwe en hogere cultuur met het bekende kapitalistische slijk besmeuren. Stalin is nog een stap verder gegaan op deze weg, door de Stachanovbeweging “de voorbereiding van de voorwaarden om van socialisme naar communisme te gaan” te noemen. De lezer zal nu zien waarom het zo belangrijk is een wetenschappelijke definitie te geven aan die begrippen die gehanteerd worden in de Sovjet-Unie op basis van administratieve gemakken. Het socialisme, oftewel de laagste fase van het communisme, vereist natuurlijkerwijs een strikte controle van de hoeveelheid arbeid en de hoogte van de consumptie, maar in alle gevallen neemt deze controle een humaner karakter aan dan die vormen die zijn ontsproten aan het uitbuitende genie van het kapitaal. Op dit moment wordt in de Sovjet-Unie echter geprobeerd om met bruut geweld een nog onderontwikkelde massa aan te passen aan de van het kapitalisme geleende techniek. In het gevecht om Europese en Amerikaanse normen te behalen, worden de klassieke manieren van uitbuiting, zoals het stukloon, op een zulke botte en wrede manier toegepast, die zelfs voor een reformistische vakbond in de burgerlijke wereld ontoelaatbaar zouden zijn. De overweging dat in de Sovjet-Unie de
86
de verraden revolutie
arbeiders ‘voor zichzelf ’ werken gaat alleen vanuit historisch perspectief op en dan alleen nog op voorwaarde, wij hebben hier al op geanticipeerd, dat ze niet gebukt gaan onder het juk van een autocratische bureaucratie. Hoe dan ook, het staatseigendom van de productiemiddelen betekent niet dat mest opeens in goud verandert en het verleent ook geen heiligenstatus aan al die uitbuitbedrijfjes waar roofbouw wordt gepleegd op de belangrijkste productiekracht van al, de mens zelf. Wat betreft de voorbereiding van de ‘overgang van socialisme naar communisme’ zal die precies aan het andere eind beginnen, niet bij de invoering, maar juist op het moment dat het stukloon als barbaars erfstuk wordt afgeschaft. Het is nog steeds vroeg om nu al de balans op te maken van de Stachanov-beweging, maar het is al wel mogelijk om bepaalde kenmerken te onderscheiden, niet alleen in de beweging maar ook binnen het regime als geheel. Bepaalde resultaten van individuele arbeiders zijn ongetwijfeld buitengewoon interessant als bewijs voor de enorme mogelijkheden die alleen onder het socialisme gelden. Maar om van deze mogelijkheden over te stappen naar de realisatie op een schaal van de gehele economie is nog een lange weg. Met de nauwe samenhang van het ene productieproces met het andere, kan een hogere productie niet alleen het resultaat van maar een paar individuen zijn die zich extra hebben ingespannen. Een stijging van de gemiddelde productiviteit kan niet worden behaald zonder een reorganisatie van die productie zowel in de aparte fabriek als in de verhoudingen tussen diverse bedrijven. Daarbovenop is het moeilijker om enkele miljoenen mensen een beperkte technische vaardigheid aan te leren dan om een paar duizend kampioenen harder aan te sporen. Zoals we hebben kunnen lezen, klagen de leiders zelf ook wel eens over het feit dat de arbeiders vaardigheid tekort komen. Maar dat is maar gedeeltelijk waar en dat gedeelte is minder dan de helft. De Russische arbeider is ondernemend, slim en getalenteerd. Als we willekeurig voor een paar maanden of zelfs een paar weken onder, laten we zeggen, Amerikaanse industriële omstandigheden werken, dan zouden ze niet onder doen voor hun Amerikaanse evenknieën. De moeilijkheid ligt in de algemene organisatie van de arbeid. Het Sovjet administratieve personeel is in zijn algemeenheid veel minder opgewassen tegen haar nieuwe productieve taken dan de arbeider. Met nieuwe techniek zal het stukloon onvermijdelijk leiden tot een systematische stijging van de op dit moment zeer lage arbeidsproductiviteit. Maar het creëren van de noodzakelijke elementaire voorwaarden hiertoe vereist een stijging in het niveau van de administratie zelf, van de afdelingschef tot
de strijd om de arbeidsproductiviteit
87
aan de leiders in het Kremlin. De Stachanov-beweging draagt hiertoe slechts in zeer geringe mate bij. De bureaucratie probeert wanhopig over problemen heen te springen die ze niet kan oplossen. Omdat het stukloon op zichzelf niet de onmiddellijke wonderen opleverde die er van verwacht werden, werd er een furieuze administratieve druk achter gezet, met aan de ene kant veel mooie woorden en premies en aan de andere kant straf. De eerste stappen van de bewegingen gingen gepaard met massale repressie tegen het technisch en werktuigbouwkundig personeel en arbeiders die werden beschuldigd van tegenstand, sabotage en in sommige gevallen zelfs van moord op de Stachanovisten. De zwaarte van de repressie zegt iets over de kracht van de tegenstand. De bazen verklaarden deze zogenaamde ‘sabotage’ als politieke oppositie. In werkelijkheid lag de oorzaak meestal in de technische, economische en culturele problemen, waarvoor een aanzienlijk deel haar bron vond in de bureaucratie zelf. De ‘sabotage’ was al snel gebroken. De ontevredenen waren bang gemaakt, de achterdochtigen het zwijgen opgelegd. Telegrammen vlogen rond over ongehoorde resultaten. En in werkelijkheid, zolang het een kwestie was van individuele pioniers, organiseerden de plaatselijke administrateurs met buitengewone doordachtheid en gehoorzaam aan bevelen, het werk. Weliswaar ten koste van de andere arbeiders in die mijn of bedrijfstak. Maar als er plotseling meer dan tienduizenden arbeiders tot de Stachanovisten moet worden gerekend, dan raakt de administratie in opperste verwarring. Niet wetende hoe en objectief gezien ook niet echt in staat om het regime van het productieproces in de korte tijd op orde te krijgen, probeert ze zowel de techniek als de arbeidskrachten te forceren. Als het raderwerk stilvalt, probeert ze met een kleine naald de radertjes weer op gang te brengen. Als gevolg van de Stachanov-dagen en tiendaagse periodes werd in veel bedrijven complete chaos geïntroduceerd. Dit verklaart meteen het op het eerste gezicht verbazingwekkende feit dat de groei van het aantal Stachanovisten regelmatig gepaard ging, niet met een groei, maar juist met een daling van de algemene productiviteit van een bedrijf. Op dit moment ligt de “heldhaftige” periode van de beweging blijkbaar al weer achter ons. De dagelijkse sleur begint. Het is noodzakelijk te leren. Vooral zij die aan anderen les geven hebben veel te leren. Maar zij zijn juist de laatste van allen die willen leren. De naam van dat sociale gilde die alle beroepsgroepen in de Sovjet economie afremt en doet verstijven is: de bureaucratie.
5 de sovjet thermidor
de sovjet thermidor
1.
91
waarom stalin overwon
Wie de geschiedenis van de Sovjet-Unie bestudeert, kan niet aan de conclusie ontkomen dat er in het beleid van de heersende bureaucratie, ook bij grote vraagstukken, een reeks van tegenstrijdige bochten is geweest. De poging om deze te verklaren of te rechtvaardigen door “veranderende omstandigheden” houdt geen steek. Regeren veronderstelt een zekere mate van vooruitzien. De Stalin-fractie heeft op generlei wijze de onvermijdelijke gevolgen van de ontwikkelingen voorzien, zij lagen keer op keer te slapen. Ze hebben voornamelijk gereageerd via administratieve reflexen. De theorie van elke opvolgende wending werd ontwikkeld na de feiten en met weinig aandacht voor wat ze de dag ervoor doceerden. Op basis van dezelfde onomstotelijke feiten en documenten zal de historicus gedwongen zijn te erkennen dat de zogenaamde “Linkse Oppositie” een veel juistere analyse van de processen in het land presenteerde en veel waarheidsgetrouwer de verdere ontwikkelingen voorzag. Deze bewering wordt op het eerste gezicht weerlegd door het simpele feit dat de fractie die niet vooruit kon kijken steeds vaster en zekerder overwon, terwijl de meer scherpzinnige groep nederlaag op nederlaag moest incasseren. Zo’n verwijt, dat automatisch in je gedachten opkomt, lijkt alleen overtuigend voor hen die rationeel denken en de politiek als de logica van argumenten of als een partij schaak beschouwen. In essentie is een politieke strijd een strijd van belangen en krachten, niet van argumenten. De kwaliteit van de leiding is natuurlijk niet onbelangrijk voor de uitkomst van het conflict, maar het is niet de enige factor en uiteindelijk ook niet de doorslaggevende. En bovendien hebben de strijdende kampen leiders nodig naar haar eigen voorbeeld. De Februarirevolutie tilde Kerenski en Tseretelli naar de macht, niet omdat ze ‘slimmer’ of ‘daadkrachtiger’ waren dan de regerende tsaristische kliek, maar omdat ze, in ieder geval tijdelijk, de revolutionaire massa’s vertegenwoordigden die in opstand waren gekomen tegen het oude regime. Kerenski was in staat om Lenin te dwingen onder te duiken en andere Bolsjewistische leiders gevangen te zetten, niet omdat hij hen in persoonlijke kwalificaties overtrof, maar omdat de meerderheid van de arbeiders en soldaten in die dagen nog steeds de patriottische kleinburgerij volgde. De persoonlijke “superioriteit”, als het al mogelijk is om in dit verband dat woord te gebruiken, van Kerenski bestond er uit dat hij niet verder kon kijken dan de overweldigende meerderheid. De Bolsjewiki wisten op hun beurt de kleinburgerlijke democraten te overwinnen, niet door de persoon-
92
de verraden revolutie
lijke superioriteit van haar leiders, maar door de nieuwe maatschappelijke krachtsverhouding. De arbeidersklasse was er uiteindelijk in geslaagd de ontevreden boeren te leiden tegen de burgerij. De opeenvolgende fases in de grote Franse Revolutie, zowel in haar opkomst als ondergang, toonde niet minder overtuigend aan, dat de kracht van haar “leiders” en “helden” die elkaar opvolgden, in de eerste plaats bestond uit de overeenkomsten die ze hadden met het karakter van de klassen en lagen van de bevolking door wie ze gesteund werden. Alleen deze overeenkomst en niet welke onbelangrijke superioriteit dan ook, stond het hen toe een persoonlijke stempel op een bepaalde historische periode te zetten. In de opeenvolgende overheersing van Mirabeau, Brissot, Robespierre, Barras en Bonaparte zit een gehoorzaamheid aan objectieve wetmatigheden die onvergelijkelijk meer effectief was dan de specifieke kunde van deze historische voorvechters zelf. Het is genoegzaam bekend dat elke revolutie tot op dit moment werd gevolgd door reactie, of zelfs een contrarevolutie. Zeker, dit heeft er nooit toe geleid dat een land helemaal werd teruggeworpen tot het beginpunt, maar het heeft wel altijd het leeuwendeel opgeslokt van de veroveringen van het volk. In zijn algemeenheid zijn de slachtoffers van de eerste reactionaire golf altijd diegenen geweest die pionierden, initieerden en de aanzet gaven en aan het hoofd van de massa’s stonden ten tijde van het revolutionaire offensief. In hun plaats worden de mensen uit de tweede linie, net zoals bij de voormalige tegenstanders van de revolutie, naar voren geschoven. Achter de schermen van deze openlijke politieke strijd van de coryfeeën, hebben zich veranderingen voltrokken in de klassenverhoudingen en, niet minder belangrijk, in de psychologie van de nog kortgeleden revolutionaire massa. Op de vragen van veel opgewonden kameraden over wat er toch is gebeurd met de activiteiten van de Bolsjewistische Partij en de arbeidersklasse – waar is het revolutionaire initiatief, haar geest van opofferingsgezindheid en arbeiderstrots? Waarom is er in plaats hiervan nu zoveel gemeenheid, lafheid, achterbaksheid en baantjesjagerij? - verwees Rakovski naar het levensverhaal van de Franse revolutie van de achttiende eeuw en haalde het voorbeeld van Babeuf aan, die, na vrijgelaten te zijn geworden uit de Abbaye gevangenis, evenzo zich vertwijfeld afvroeg wat er was geworden van de heldhaftige mensen uit de Parijse voorsteden. Een revolutie is een machtige verslinder van menselijke energie, individueel en collectief. De zenuwen zinken in. Het bewustzijn krijgt klappen en karakters branden op. De gebeurtenissen ontrollen zich te snel om met verse krachten de verloren gegane te
de sovjet thermidor
93
vervangen. Honger, werkloosheid, de dood van revolutionaire kaders, het verwijderen van de massa’s uit de bestuurlijke werkzaamheden, dit alles leidde tot een dusdanige lichamelijke en geestelijke verzwakking van de Parijse voorsteden dat er drie decennia voor nodig waren, voordat de massa’s weer klaar waren voor een nieuwe opstand. De axiomatische beweringen van de Sovjet literatuur, namelijk dat de wetten van de burgerlijke revoluties niet “toepasbaar” zijn op een arbeidersrevolutie, bezitten geen enkele wetenschappelijke waarde. Het arbeiderskarakter van de Oktoberrevolutie werd bepaald door de situatie in de wereld en de speciale binnenlandse verhoudingen. Maar de klassen zelf werden gevormd in de barbaarse omstandigheden van het tsarisme en onderontwikkeld kapitalisme en waren helemaal niet gevormd om te voldoen aan de eisen van een socialistische revolutie. Het tegenovergestelde is juist waar. Juist vanwege het feit dat de arbeidersklasse nog in veel opzichten onderontwikkeld was en toch in de loop van een paar maanden de sprong wist te maken van een semi-feodale monarchie naar een socialistische heerschappij, maakte dat een reactie in haar rangen onvermijdelijk was. Deze reactie ontwikkelde zich in een aantal opeenvolgende golven. Externe omstandigheden en gebeurtenissen wedijverden met elkaar om de reactie te voeden. Interventie volgde op interventie. De revolutie kreeg geen directe hulp uit het westen. In plaats van de verwachte welvaart voor het land, heerste er voor lange tijd een onheilspellende armoede. Bovendien stierven de meer opvallende vertegenwoordigers van de arbeidersklasse, ofwel in de burgeroorlog, of stegen een paar treden hoger en braken zich los van de massa’s. En zo kwam er na een ongeëvenaarde periode van krachtsinspanning, hoop en illusies, een lange periode van vermoeidheid, achteruitgang en overduidelijke teleurstelling in de resultaten van de revolutie. De eb van de ‘plebeïsche trots’ maakte plaats voor de vloed van lafhartigheid en baantjesjagerij. Op de toppen van deze golven kwam de nieuwe bevelvoerende kaste aan de macht. Ook de demobilisatie van het vijf miljoen man sterke Rode Leger speelde geen kleine rol in de vorming van een bureaucratie. De zegevierende commandanten verwierven leidende posities in de lokale sovjets, in de economie, het onderwijs en zeer vasthoudend introduceerden zij overal dat regime, welke in de burgeroorlog tot succes had geleid. En zo werden de massa’s langs alle kanten geleidelijk verdrongen uit de feitelijke deelname in de leiding van het land. De reactie binnen de arbeidersklasse veroorzaakte een buitengewone golf van hoop en vertrouwen in de kleinburgerlijke lagen in stad en land, die nieuw leven ingeblazen werden door de NEP en steeds stoutmoediger werden. De
94
de verraden revolutie
jonge bureaucratie, in eerste instantie opgekomen als agent van de arbeidersklasse, begon zich nu als een scheidsrechter tussen de klassen te beschouwen. Haar onafhankelijkheid groeide van maand tot maand. De internationale situatie duwde met hevige krachten in dezelfde richting. Hoe zwaarder de klappen die de wereldwijde arbeidersklasse opliep, des te meer zelfvertrouwen kreeg de Sovjet bureaucratie. Tussen deze twee feiten lag niet alleen een chronologisch, maar ook een oorzakelijk verband en deze werkte langs beide kanten. De leiders van de bureaucratie veroorzaakten nederlagen voor de arbeidersklasse, de nederlagen versterkten de opkomst van de bureaucratie. Het neerslaan van de opstand in Bulgarije en de smadelijke aftocht in Duitsland in 1923, de ineenstorting van de poging tot opstand in Estland in 1924, de verraderlijke liquidatie van algemene staking in Engeland in 1926 en het onbehoorlijke gedrag van de Poolse arbeiderspartij tijdens de aanstelling van Pilsudski in 1926, de verschrikkelijke slachting van de Chinese revolutie in 1927 en, als laatste, de afgelopen nog onheilspellender nederlagen in Duitsland en Oostenrijk – dat zijn de historische rampen die het geloof in de wereldrevolutie onder de Sovjet massa’s hebben gedood en het aan de bureaucratie mogelijk maakte om hoger en hoger aan het firmament te klimmen als enige bron van redding. Ten aanzien van de nederlagen van het wereldwijde arbeidersklasse gedurende de laatste dertien jaar, moet de schrijver dezes verwijzen naar zijn andere werken, waarin hij heeft geprobeerd om het vernietigende werk van de leiders van het Kremlin in de revolutionaire bewegingen van alle landen bloot te leggen. Het gaf aan hoe conservatief ze zijn en hoe geïsoleerd ze van de massa’s staan. In dit geval zijn we voornamelijk geïnteresseerd in het onweerlegbare en leerzame feit dat de opeenvolgende nederlagen van de revolutie in Europa en Azië, enerzijds de internationale positie van de Sovjet-Unie verzwakten, maar anderzijds de Sovjet bureaucratie aanzienlijk versterkten. In deze historische reeks zijn twee data van buitengewoon belang. In de tweede helft van 1923 was de aandacht van de Sovjet arbeiders gespannen gericht op Duitsland, waar, naar het leek, de arbeidersklasse haar handen naar de macht uitstrekte. De paniekerige terugtocht van de Duitse Communistische Partij was de zwaarst mogelijke teleurstelling voor de arbeidende massa’s in de Sovjet-Unie. Direct daarna opende de Sovjet bureaucratie een campagne tegen de theorie van de “Permanente Revolutie” en deelde aan de Linkse Oppositie haar eerste wrede slag uit . In de jaren 1926 en 1927 ervoer de bevolking van de Sovjet-Unie een nieuwe golf van hoop. Alle ogen waren nu op het oosten gericht waar
de sovjet thermidor
95
het drama van de Chinese revolutie zich voltrok. De Linkse Oppositie had zich hersteld van de eerdere klappen en had een stroom van nieuwe strijdbare rekruten aangetrokken. Aan het einde van 1927 werd de Chinese revolutie bloedig neergeslagen door de beul Tsjang Kai Tsjek, aan wie de Communistische Internationale de boeren en arbeiders van China letterlijk had verraden. Een kille golf van teleurstelling spoelde over de massa’s van de Sovjet-Unie. Na een ongehoorde lastercampagne tegen de Linkse Oppositie in de media en op bijeenkomsten, ging de bureaucratie in 1928 uiteindelijk over tot massale arrestaties. Tienduizenden revolutionaire strijders hadden zich verenigd onder het banier van de Bolsjewiek-Leninisten . De bewustere arbeiders stonden ongetwijfeld sympathiek tegenover de Oppositie, maar hun sympathie bleef passief. De massa’s hadden er geen vertrouwen meer in dat de situatie door een nieuw gevecht serieus kon veranderen. In de tussentijd beweerde de bureaucratie: “Ten behoeve van de internationale revolutie, wil de Oppositie ons in een revolutionaire oorlog storten. Genoeg van dat soort ellende! We hebben wel wat rust verdiend. We gaan thuis een socialistische samenleving bouwen. Vertrouw op ons, jullie leiders.” Deze lofzang op een rustpauze zorgde voor een stevige consolidatie van de apparatchiki, de militaire en staatsbeambten en vond ongetwijfeld weerklank onder de vermoeide arbeiders en nog meer onder de massale boerenbevolking. Kan het echt zo zijn, vroegen ze zichzelf af, dat de Oppositie werkelijk bereid is het belang van de Sovjet-Unie op te offeren aan het idee van “permanente revolutie”? In werkelijkheid ging het gevecht over het lijfsbehoud van de Sovjet staat. Het foutieve beleid van de Internationale in Duitsland leidde tien jaar later tot de overwinning van Hitler; oftewel, in een gevaarlijke oorlogsdreiging vanuit het Westen. En het niet minder schadelijke beleid in China versterkte het Japanse imperialisme en bracht het gevaar uit het Oosten veel dichterbij. Maar boven alles worden periodes van reactie gekenmerkt door een gebrek aan stoutmoedig denken. De Oppositie was geïsoleerd. De bureaucratie smeedde het ijzer toen het heet was. De verbijstering en passiviteit van de arbeiders werd uitgebuit, de meer onderontwikkelde lagen opgezet tegen de meer bewustere en meer en meer werd openlijk op de Koelak geleund en op de kleinburgerlijke medestanders in het algemeen. En zo had in de loop van een paar jaar de bureaucratie de revolutionaire voorhoede van de arbeidersklasse vernietigd. Het zou naïef zijn om te denken dat Stalin, eerder volkomen onbekend aan de massa’s, zomaar opeens uit de coulissen te voorschijn kwam met een afgerond strategisch plan onder zijn armen. Zeker niet. Voordat hij
96
de verraden revolutie
zijn eigen koers wist te vormen, vormde de bureaucratie Stalin. Ze voorzag iemand die aan alle noodzakelijke voorwaarden voldeed; het prestige van een oude Bolsjewiek, een sterk karakter, een beperkte blik en nauwe banden met de politieke machine als enige bron van zijn invloed. Het succes wat hem ten deel viel was in het begin zelfs voor Stalin zelf een grote verrassing. Het was het vriendelijke welkom van een nieuwe heersende groep, die zich probeerde te bevrijden van de oude principes en controle door de massa’s en die behoefte had aan een betrouwbare scheidsrechter voor haar interne affaires. Een tweederangsfiguur voor de massa’s en in de omstandigheden van revolutie, was Stalin een toonbeeld van middelmatigheid en, als eerste in hun midden, onbetwist leider van de Thermidoriaanse bureaucratie. De nieuwe heersende kaste toonde al snel haar eigen ideeën, gevoelens en, veel belangrijker, haar belangen. De overweldigende meerderheid van de oudere generatie van de bureaucratie had tijdens de oktoberrevolutie aan de andere kant van de barricade gestaan. (Laten we bijvoorbeeld alleen de Sovjet ambassadeurs bekijken: Trojanovski, Maiski, Potemkin, Soerits, Khintsjoek, enz.) Of, in het beste geval, stonden ze passief aan de zijlijn. Diegenen van de huidige bureaucratie die tijdens de oktoberdagen in het kamp van de Bolsjewiki bivakkeerden, speelden in de meeste gevallen nauwelijks een rol. Wat de jonge bureaucraten betreft, ze zijn gekozen en opgeleid door de ouderen, vaak geselecteerd uit hun eigen nakomelingen. Deze mensen hadden nooit de Oktoberrevolutie kunnen doorvoeren, maar zijn zeer geschikt haar uit te buiten. Persoonlijke incidenten in de interval tussen deze twee historische hoofdstukken waren natuurlijk ook niet zonder invloed. En dus versnelde de ziekte en het overlijden van Lenin ongetwijfeld de ontknoping. Had Lenin langer geleefd, dan had de druk van de bureaucratische macht zich in de eerste jaren ongetwijfeld langzamer ontwikkeld. Maar al in begin 1926 zei Kroepskaja in een kring van de Linkse Oppositie: “Als Iljitsj nog had geleefd, zou hij nu zeker in de gevangenis zitten”. De angsten en alarmerende voorspellingen van Lenin zelf zaten toen nog vers in haar geheugen en ze koesterde zich geen illusies ten aanzien van zijn persoonlijke almacht tegenover historische stromingen en stormen. De bureaucratie wist meer te overwinnen dan alleen de Linkse Oppositie. Ze overwon de Bolsjewistische Partij. Ze overwon het programma van Lenin, die als grootste gevaar de overgang van staatsorganen “van dienaren van de samenleving naar heersers over de samenleving” had gezien. Het versloeg al deze tegenstanders, de Oppositie, de Partij en Lenin, niet met
de sovjet thermidor
97
ideeën en argumenten, maar door haar eigen sociale gewicht. De loden romp van de bureaucratie verpletterde het revolutionaire hoofd. Dat is het geheim van de Sovjet Thermidor. 2.
de degeneratie van de bolsjewistische partij
De Bolsjewistische Partij bereidde de overwinning in oktober voor en stelde haar zeker. Zij creëerde ook de Sovjet staat en voorzag haar van een stevig skelet. De degeneratie van de partij was zowel oorzaak als gevolg van de bureaucratisering van de staat. Het is nodig om in ieder geval kort aan te geven hoe dit in het werk ging. Het interne regime van de Bolsjewistische partij werd gekarakteriseerd door de methode van het democratisch centralisme. De combinatie van deze twee concepten, democratie en centralisme, zijn niet in het minst tegenstrijdig. De partij waakte er scherp over dat niet alleen haar grenzen altijd duidelijk werden afgebakend, maar ook dat allen die aan die grenzen raakten, het feitelijke recht konden genieten de richting van het partij-beleid te bepalen. Vrijheid van kritiek en intellectuele strijd waren een onherroepelijk onderdeel van de partijdemocratie. De huidige doctrine dat het Bolsjewisme geen fracties toestaat, is een mythe van het tijdperk van neergang. In werkelijkheid is de geschiedenis van het Bolsjewisme een geschiedenis van fractiestrijd. En inderdaad, hoe zou een echte revolutionaire organisatie, die zichzelf de taak stelt de wereld omver te werpen en onder haar banier de meest doortastende beeldenstormers, vechters en opstandelingen verzamelde, leven en ontwikkelen zonder intellectuele conflicten, zonder groeperingen en tijdelijke fractionele formaties? De vooruitziende blik van de Bolsjewistische leiding maakte het vaak mogelijk om conflicten te verzachten en de duur van fractiestrijd te bekorten, maar niet meer dan dat. Het Centraal Comité steunde op deze kolkende democratische steun. En hieraan ontleende ze de vermetelheid om besluiten te nemen en opdrachten uit te vaardigen. De duidelijke correctheid van de leiding tijdens alle kritieke fases gaf haar die hoge autoriteit, welke het onbetaalbare morele kapitaal van het centralisme is. Het regime van de Bolsjewistische partij, vooral voordat ze aan de macht kwam, staat dus in complete tegenstelling tot het regime van de huidige secties van de Comintern, met haar door van boven aangewezen ‘leiders’, die op bevel koersveranderingen afkondigen, met hun ongecontroleerde apparaat, arrogant in haar houding tegenover de basis en onderdanig in haar houding naar het Kremlin. Maar in de eerste jaren na de machtsover-
98
de verraden revolutie
name, zelfs toen de administratieve roest al zichtbaar begon te worden op de partij, zou elke Bolsjewiek, Stalin niet uitgesloten, iedereen die een beeld zou hebben geschetst van hoe de partij er over tien of vijftien jaar uit zou zien, uitgemaakt hebben voor een kwaadaardige leugenaar. Het centrum van de aandacht van Lenin en van zijn collega’s was gericht op de voortdurende zorg om de Bolsjewistische aanhangers te beschermen tegen de gebreken van de machthebbers. Helaas hadden in die eerste jaren, als gevolg van de buitengewoon nauwe verbondenheid en soms zelfs het samengaan van de partij met het staatsapparaat, al een zekere schade toegebracht aan de vrijheid en elasticiteit van het partijregime. De democratie was evenredig met de toegenomen moeilijkheden ingekrompen. In het begin had de partij gewenst en gehoopt dat de vrijheid van politieke strijd bewaard kon blijven binnen de structuren van de Sovjets. De burgeroorlog stelde keiharde argumenten tegen-over deze berekeningen. Een voor een werden de oppositiepartijen verboden. Deze maatregelen, overduidelijk in tegenspraak met de geest van Sovjet democratie, werden door de leiders van het Bolsjewisme niet als een principe beschouwd, maar als een tijdelijke maatregel ter zelfverdediging. De snelle groei van de regerende partij, samen met het vernieuwende en immense van haar taak, leidde onvermijdelijk tot onderlinge meningsverschillen. De ondergrondse oppositionele stromingen in het land oefenden via diverse kanalen druk uit op de enige legale politieke organisatie, daarmee de acuutheid van de fractiestrijd versterkend. Op het moment van beëindiging van de burgeroorlog nam deze strijd zulke scherpe vormen aan dat ze de staatsmacht dreigde te ondermijnen. In maart 1921, tijdens de dagen van de opstand in Kronstadt , die in haar rijen een niet onaanzienlijk deel bolsjewieken wist aan te trekken, vond de partij het in haar Tiende Congres noodzakelijk om over te gaan naar een verbod op fracties – met andere woorden, om het overgebleven politieke regime binnen de staat over te zetten naar het interne leven van de regerende partij. Dit verbod op fracties werd wederom gezien als een buitengewone maatregel die onmiddellijk weer afgeschaft zou worden zodra er van enige verbetering in de situatie sprake zou zijn. Tegelijkertijd was het Centraal Comité zeer terughoudend om deze nieuwe wet toe te passen, bezorgd als ze was dat het zou kunnen leiden tot een wurging van het interne partijleven. Wat echter van origine een noodzakelijke concessie als gevolg van een moeilijke situatie was, bleek precies naar de smaak van de bureaucratie te zijn. Die bureaucratie was het interne partijleven vanuit een puur administratief oogpunt beginnen te benaderen. Al in 1922, tijdens een lichte ople-
de sovjet thermidor
99
ving in zijn gezondheid, was Lenin, die de dreigende groei van de bureaucratie verafschuwde, begonnen met de voorbereidingen van een gevecht tegen de fractie van Stalin, die zichzelf tot centrum van het partijapparaat had gemaakt als een eerste stap om het staatsapparaat te veroveren. Een tweede infarct en daarna zijn overlijden weerhielden hem ervan zijn krachten met de interne reactie te meten. Sindsdien waren alle inspanningen van Stalin, die toen nog hand in hand met Zinoviev en Kamenev samenwerkte, erop gericht om het partijapparaat te bevrijden van de controle door de gewone leden van de partij. In dit gevecht om ‘stabiliteit’ in het Centraal Comité, bewees Stalin de meest betrouwbare en vasthoudende te zijn onder zijn collega’s. Het was voor hem niet nodig zich los te rukken uit de internationale vraagstukken, hij had zich er al nooit mee bezig gehouden. De kleinburgerlijke zienswijze van de nieuwe heersende laag was zijn zienswijze. Hij geloofde heilig dat de taak van het scheppen van het socialisme een nationale taak was en van nature een administratieve. Hij beschouwde de Communistische Internationale als een noodzakelijk kwaad die zoveel mogelijk als verlengstuk moest dienen van de buitenlandse politiek. Zijn eigen partij was in zijn ogen niet meer dan een onderdanig dienaar van het apparaat. Samen met de theorie van het Socialisme in één land, werd door de bureaucratie de theorie verspreid dat in het Bolsjewisme het Centraal Comité alles en de partij niets was. Deze tweede leerstelling werd in ieder geval met meer succes doorgevoerd dan de eerste. Gebruik makend van de dood van Lenin, kondigde de heersende groep de “Lenin Lichting” aan. De poorten van de partij, altijd nauwgezet bewaakt, werden wijd open gegooid. Arbeiders, klerken, kleine ambtenaren stroomden massaal binnen. Het politieke doel van dit manoeuvre was om de revolutionaire voorhoede onder te laten sneeuwen door ruw menselijk materiaal, zonder ervaring, zonder onafhankelijkheid, maar wel met de oude gewoonte om zich te onderwerpen aan de autoriteiten. Het plan was een succes. Door de bureaucratie te bevrijden van de controle door de arbeidersvoorhoede via de “Lenin Lichting” werd een dreun uitgedeeld aan de partij van Lenin. Het apparaat had de benodigde onafhankelijkheid veroverd. Het democratisch centralisme werd vervangen door het bureaucratisch centralisme. In het partijapparaat zelf vond nu van onder tot boven een radicale vervanging van personeel plaats. Als grootste deugd van een Bolsjewiek werd gehoorzaamheid gepredikt. Onder het mom van een gevecht met de oppositie vond er een golf van vervangingen plaats
100
de verraden revolutie
van revolutionairen door tsjinovniks . De geschiedenis van de Bolsjewistische Partij werd de geschiedenis van haar snelle degeneratie. De politieke achtergrond van de zich ontwikkelende strijd werd voor velen verduisterd door de omstandigheden dat de leiders van alle drie de groepen, links, centrum en rechts, tot een en hetzelfde staforgaan in het Kremlin behoorden, het Politbureau. Aan oppervlakkige geesten leek het puur een kwestie van persoonlijke rivaliteit, een gevecht om de ‘erfenis’ van Lenin. Maar door de omstandigheden van een ijzeren dictatuur konden de sociale tegenovergestelde krachten zich in eerste instantie alleen uitten via de instituten van de heersende partij. Veel thermidorianen kwamen in hun tijd voort uit de kringen der Jacobijnen. Bonaparte zelf behoorde in zijn vroege jaren tot die kring en later was het uit de kringen der voormalige Jacobijnen dat de Eerste Consul en later Keizer van Frankrijk zijn meest toegewijde dienaren selecteerde. De tijden veranderden en de Jacobijnen met hen, de Jacobijnen van de twintigste eeuw niet uitgezonderd. Van het Politbureau in het tijdperk van Lenin is alleen Stalin nog over. Twee van haar leden, Kamenev en Zinoviev, al sinds lange tijd als emigranten al medewerkers van Lenin, moeten nu een tienjarige gevangenisstraf ondergaan voor een misdaad die ze niet begingen. Drie andere leden, Rykov, Boecharin en Tomski , zijn volledig uit de leiding verwijderd, maar hebben als dank voor hun onderwerping tweederangsfuncties gekregen. En als laatste zit de schrijver van deze regels in verbanning. De weduwe van Lenin, Kroepskaja, is ook in de ban gedaan, omdat ze ondanks haar inspanningen niet in staat bleek zich volledig aan de Thermidor aan te passen. De leden van het huidige Politbureau namen tijdens de gehele geschiedenis van de Bolsjewistische Partij ondergeschikte posities in. Als iemand in de eerste jaren van de revolutie hun latere opkomst had voorspeld, zouden zij zelf als eerste verrast zijn en zeker niet uit valse bescheidenheid. Juist om deze reden is de regel des te scherper dat het Politbureau altijd gelijk heeft en in ieder geval dat geen enkel persoon het beter kan weten dan het Politbureau. Maar bovendien dat het Politbureau geen gelijk kan hebben tegen Stalin, die niet in staat is fouten te maken en uiteraard als gevolg hiervan nooit tegenover zichzelf ongelijk kan hebben. Gedurende deze periode waren eisen voor meer partijdemocratie een slogan van alle oppositionele groepen, even volhardend als hopeloos. Het eerder genoemde platform van de Linkse oppositie eiste in 1927 dat een speciale wet in het strafrecht werd opgenomen, die stelde dat “het een ernstig misdrijf tegen de staat zou zijn als een arbeider direct of indirect
de sovjet thermidor
101
vervolgd zou worden vanwege kritiek”. In plaats hiervan werd in het strafrecht een artikel tegen de Linkse Oppositie zelf opgenomen. Alleen in de herinneringen van de oudere generatie waren er nog resten te vinden van de partijdemocratie. En samen hiermee verdwenen ook de democratie in de Sovjets, de vakbonden, de coöperatieven, de culturele en sportverenigingen. Over alles en iedereen heen heerste de ongeremde hiërarchie van de partijsecretarissen. Het regime was in haar aard al “totalitair” geworden, voordat dit woord ons jaren later uit Duitsland bereikte. “Via demoraliserende methodes, die denkende communisten veranderd in robots, haar wil, karakter en menselijke waardigheid vernietigend”, schreef Rakovski in 1928, “zijn de regerende kringen erin geslaagd zichzelf om te vormen in een onverwijderbare en onaantastbare oligarchie, die de klasse en de partij vervangt.” Sinds het schrijven van deze verontwaardigde woorden is de degeneratie van het regime onmetelijk veel verder gegaan. De GPOe is de beslissende factor voor het interne partijleven geworden. Als Molotov in 1936 in staat was om bij een Franse journalist op te scheppen over het feit dat in de regerende partij geen fractiestrijd meer heerst, is dat alleen maar omdat meningsverschillen tegenwoordig worden opgelost door de automatische interventie van de politieke politie. De oude Bolsjewistische Partij is dood en geen macht in de wereld kan haar weer tot leven wekken. Parallel met de politieke degeneratie van de partij vond er een moreel verval van het ongecontroleerde apparaat plaats. Het woord “sovbour” –sovjetbourgeois- zoals gebruikt voor een geprivilegieerde functionaris, verscheen al vroeg in het woordenboek van de arbeiders. Met de overgang naar de NEP kregen de burgerlijke tendensen een veel breder werkveld. Op het elfde congres van de partij in maart 1922 waarschuwde Lenin voor het gevaar van degeneratie van de heersende laag. Hij stelde dat het in het verleden wel vaker was gebeurd dat de overwinnaar de cultuur van de overwonnenen overnam, als laatstgenoemden op een hoger cultureel niveau stonden. De cultuur van de Russische bourgeoisie en de oude bureaucratie was zeker miserabel, maar helaas moet de nieuwe heersende laag nog vaak haar petje af nemen voor die cultuur. “Vierduizend en zevenhonderd verantwoordelijke communisten besturen in Moskou de staatsmachine. Wie leidt wie? Ik vraag me sterk af of we kunnen stellen dat de communisten de dienst uitmaken…?” Op de navolgende congressen kon Lenin niet meer spreken. Maar al zijn gedachten in de laatste maanden van zijn actieve leven waren gericht op het waarschuwen en bewapenen van de arbeiders tegen de onderdrukking,
102
de verraden revolutie
grillen en het verval van de bureaucratie. Hij zag echter alleen de eerste symptomen van de ziekte. Christian Rakovski, voormalige voorzitter van de Sovjet van Volkscommissarissen van de Oekraïne en later Sovjet ambassadeur in Londen en Parijs, zond aan zijn vrienden in 1928 toen hij al verbannen was, een kort onderzoek over de Sovjet bureaucratie getiteld De ‘bedrijfsrisico’s’ van Macht (augustus 1928), dat we eerder al een aantal keer hebben aangehaald, omdat het tot op heden het beste werk over dit onderwerp was. Rakovski schreef: “In de gedachten van Lenin en in al onze gedachten was het de taak van de partijleiding om zowel de partij als de arbeidersklasse te beschermen tegen de corrumperende werking van privileges, plaatsing en voortrekkerij door diegenen die aan de macht zijn, tegen de toenadering met de overblijfselen van de oude adel en het burgerdom, tegen de corrumperende invloed van de NEP, tegen de verlokkingen van de burgerlijke moraal en ideologieën…. We moeten openlijk en luid en duidelijk vaststellen dat het partijapparaat deze taak niet heeft vervuld, dat ze volledig incapabel is gebleken om de dubbele rol van zowel beschermer als leermeester te vervullen. Ze heeft gefaald. Ze is bankroet.” Het is waar dat Rakovski zelf, gebroken door de bureaucratische onderdrukking, daarna zijn eigen kritische beoordelingen heeft tegengesproken. Maar ook de zeventig jaar oude Galileo, gevangen in de klauwen van de Heilige Inquisitie, zag zichzelf gedwongen het systeem van Copernicus te verwerpen –wat de aarde er niet van weerhield om rond de zon te blijven draaien. Wij geloven niet in de herroepingen van de zestig jaar oude Rakovski, want hij heeft zelf in het verleden al een vernietigende analyse van zulke herroepingen geschreven. Wat betreft zijn politieke kritieken, zij hebben in de feiten van de objectieve ontwikkelingen een meer betrouwbare ondersteuning gevonden dan in de subjectieve ontwikkeling van hun auteur. De machtsovername veranderde niet alleen de verhouding van de arbeidersklasse ten opzicht van de andere klassen, maar ook haar innerlijke structuur. Het toepassen van de macht wordt de specialiteit van een bepaalde sociale groep, die des te ongeduldiger is om haar eigen “sociale problemen” op te lossen, naarmate zij haar eigen missie hoger waardeert. “In een arbeidersstaat, waarbij kapitalistische accumulatie is verboden voor de leden van de heersende partij, is de differentiatie eerst functioneel, maar deze wordt later sociaal. Ik zal niet zeggen dat het een klassendifferentiatie wordt, maar wel een sociale.” Rakovski legt verder uit: “De sociale situatie van een communist die tot zijn beschikking een auto heeft, een goed appartement, regelmatige vakan-
de sovjet thermidor
103
ties en die het maximale partijsalaris verdient, verschilt van de omstandigheden van de communist die in de kolenmijn werkt, waar hij maar vijftig tot zestig roebel per maand verdient.” Bij het maken van de optelsom van oorzaken waarom de Jacobijnen aan de macht degenereerden – de jacht op rijkdom, deelname in regeringscontracten, voorraden, enz.- haalt Rakovski een bijzondere opmerking van Babeuf aan over het feit dat de degeneratie van de nieuwe heersende laag niet weinig werd geholpen door de jonge dames van de voormalige aristocratie die door de Jacobijnen zeer vriendelijk werden bejegend. “Wat doen jullie nu, kleinhartige plebejers?”, riep Babeuf uit. “Vandaag omhelzen ze jullie, om jullie morgen te wurgen!” Een onderzoek naar de vrouwen van de regerende laag in de Sovjet-Unie zou eenzelfde beeld opleveren. De welbekende Sovjet journalist Sosnovski wees al op de speciale rol van de “automobiel-harem factor” in het vormen van de moraal van de Sovjet-bureaucratie. Het is waar dat ook Sosnovski, net als Rakovski, schuld heeft bekend en terug mocht keren uit Siberië. Maar dat heeft de moraal van de bureaucratie niet verbeterd. Integendeel, juist die openlijke schuldbekentenissen zijn het bewijs van voortschrijdende demoralisatie. De oude artikelen van Sosnovski, die als manuscript van hand tot hand gingen, waren gelardeerd met onvergetelijke episodes uit het leven van de nieuwe heersende laag en toonden de hoge mate waarin de overwinnaars de moraal van de overwonnenen hebben overgenomen. Om niet op het verleden terug te grijpen; want in 1934 ruilde Sosnovsky zijn zweep in voor een harp, zullen we ons beperken tot volledig verse voorbeelden uit de Sovjet pers. En we zullen ons ook niet richten op misbruik en zogenaamde “excessen”, maar op de dagelijkse fenomenen die gelegaliseerd worden door de officiële maatschappelijke opinie. De directeur van een fabriek in Moskou, een vooraanstaand communist, schept in de Pravda op over de culturele groei van de onderneming die door hem wordt geleid. “Een machinist belde op: ‘Wat zijn uw orders meneer, de oven direct nakijken of nog even wachten?’ Ik antwoord: ‘Wacht jij maar even’.” De machinist sprak de directeur met veel eerbied aan, terwijl de directeur tweede persoon enkelvoud gebruikt. En deze schandelijke dialoog, bijna onmogelijk in een ontwikkeld kapitalistisch land, wordt door de directeur zelf als iets volkomen normaal gezien, en dat in de pagina’s van de Pravda! De redacteur maakt e er geen bezwaar tegen omdat hij het probleem niet ziet. De lezers maken geen bezwaar, want ze waren er aan gewend. En wij zijn ook al niet verbaasd, want tijdens de plechtige sessies in het Kremlin, spreken de “leiders” en Volkscommissarissen iedereen die ondergeschikt aan
104
de verraden revolutie
hen is aan met jij en jou; voorzitters van kolchozen, directeuren van bedrijven en fabrieken, winkelchefs en arbeidersvrouwen, speciaal uitgenodigd om gehuldigd te worden. Hoe kunnen ze zijn vergeten dat een van de meest populaire revolutionaire slogans in het tsaristische Rusland de afschaffing van het tutoyeren door bazen van hun werknemers was! Deze dialogen van de autoriteiten in het Kremlin met het ‘gewone volk’, verbijsterend in hun bazige manier van doen, zijn een onweerlegbaar bewijs van het feit dat, ondanks de oktoberrevolutie, de nationalisatie van de productiemiddelen en de ‘liquidatie van de Koelak als klasse’, de verhoudingen tussen mensen, zelfs aan de hoogste top van de Sovjet piramide, niet alleen nog geen socialistisch niveau hebben bereikt, maar in veel gevallen zelfs nog achterlopen op het ontwikkelde kapitalisme. In de afgelopen jaren zijn er op dat belangrijke gebied zelfs enorme stappen achteruit gezet En de bron van deze heropleving van algemene Russische barbarij is zonder twijfel de Sovjet Thermidor, die volledige onafhankelijkheid en oncontroleerbaarheid heeft geschonken aan een bureaucratie die weinig cultuur kent en aan de massa’s de welbekende lofzang op gehoorzaamheid en stilzwijgen. We zijn helemaal niet van plan om de abstractie van dictatuur af te wegen tegen de abstractie van democratie op de weegschaal van de Rede. Alles is aan verandering onderhevig, alleen de verandering is zeker. De heerschappij van de Bolsjewistische partij heeft bewezen een van de meest krachtige instrumenten van vooruitgang in de geschiedenis te zijn. Maar ook hier wordt “de rede onredelijk en vriendelijkheid de pest”, volgens de woorden van de dichter. Het verbod op oppositionele partijen leidde tot een verbod op fracties. Het verbod op fracties eindigde met het verbod om er andere gedachten op na te houden dan onze onfeilbare leiding. Het door de politie gefabriceerde monolitisme van de partij resulteerde in een bureaucratische onschendbaarheid, die de bron is geworden van allerlei vormen van lichtzinnigheid en corruptie. 3. D e
socialistische wortels van de
T hermidor
We hebben de Sovjet Thermidor gedefinieerd als een overwinning van de bureaucratie op de massa’s. We hebben getracht de historische omstandigheden van deze overwinning bloot te leggen. De revolutionaire voorhoede van de arbeidersklasse werd voor een deel opgeslokt door het bestuurlijke apparaat en geleidelijk gedemoraliseerd, voor een deel uitgemoord in de burgeroorlog en voor een gedeelte uitgestoten en verpletterd. De vermoei-
de sovjet thermidor
105
de en teleurgestelde massa’s werden onverschillig naar wat er gebeurde in de hoogste kringen. Deze omstandigheden, hoe belangrijk ze op zichzelf ook waren, zijn echter ontoereikend om te verklaren waarom de bureaucratie er in slaagde zichzelf boven de samenleving uit te doen stijgen en een ferme grip over haar eigen lot te krijgen. Haar eigen wil zou sowieso hiertoe tekort schieten, de opkomst van een nieuwe heersende laag moet diepe sociale oorzaken hebben. De overwinning van de Thermidor over de Jacobijnen in de achttiende eeuw werd ook geholpen door de uitputting van de massa’s en de demoralisatie van de leidende kaders, maar onder deze, in feite incidentele, fenomenen was een diep organisch proces gaande. De Jacobijnen steunden op de lagere kleinburgerij, die op de grote golf omhoog werden gestuwd. Maar de revolutie in de achttiende eeuw liep in de pas van de ontwikkeling van de productiekrachten en het kon niet anders dan dat op de lange duur de grote burgerij haar politieke opgang zou maken. De Thermidor was maar een van de fases in dit onvermijdelijke proces. Welke vergelijkbare noodzakelijkheid vond haar uitdrukking in de Sovjet Thermidor? In een van de voorgaande hoofdstukken hebben we al een poging gedaan een voorwaardelijk antwoord te geven waarom de gendarme overwon. We moeten onze analyse over de voorwaarden tot overgang van het kapitalisme naar het socialisme en de rol van de staat in dit proces verder ontwikkelen. Laten we wederom de theoretische voorspelling afzetten tegen de realiteit. “Het is nog steeds nodig om de burgerij en haar verzet te onderdrukken”, schreef Lenin in 1917, sprekend over de periode die direct na de machtsovername zou beginnen, “maar het onderdrukkingsorgaan is nu de meerderheid van de bevolking en niet de minderheid, zoals tot op heden altijd het geval is geweest. In dat opzicht begint de staat af te sterven”. In welk opzicht vindt dit afsterven plaats? Voornamelijk in het feit dat in plaats van speciale instituten van een bevoorrechte minderheid (geprivilegieerde beambten, commandanten van het staande leger), de meerderheid nu zelf de “functies van onderdrukking” kan uitoefenen. Lenin zelf laat dit volgen door een axiomatische en onbeantwoorde stelling: “hoe universeler het vervullen van de functies van de staatsmacht wordt, hoe minder noodzakelijk deze machtsfuncties zijn”. Het opheffen van de private eigendom van de productiemiddelen neemt de principiële taak van de historische staat weg, de verdediging van de eigendomsvoorrechten van de minderheid tegen de overweldigende meerderheid. Volgens Lenin begint het afsterven van de staat precies dan, op de dag dat de eigenaars onteigend worden. Oftewel, nog voordat het nieuwe
106
de verraden revolutie
regime tijd heeft gehad om haar economische en culturele problemen op te pakken. Elk succes in de oplossing van deze problemen is een stap verder in de liquidatie van de staat, haar oplossen in de socialistische samenleving. De mate waarin zij oplost is de beste graadmeter van de diepgang en effectiviteit van de socialistische structuur. Hieruit kunnen we bij benadering de volgende sociologische stelling afleiden: de kracht van dwang die door de massa’s in een arbeidersstaat wordt uitgeoefend is recht evenredig aan de kracht van de uitbuitende tendensen, of het gevaar van herstel van het kapitalisme en omgekeerd evenredig aan de kracht van de sociale solidariteit en de algemene loyaliteit aan het nieuwe regime. En dus vertegenwoordigt de bureaucratie, dat zijn de bevoorrechte beambten en commandanten van het leger, een speciale vorm van dwang die de massa’s niet willen of niet kunnen uitoefenen en die, op de ene of andere manier, tegen de massa’s zelf is gericht. Als de democratische Sovjets tot op de dag van vandaag hun originele kracht en onafhankelijkheid hadden bewaard en toch gedwongen waren geweest om dezelfde schaal van dwang en repressie toe te passen als in de beginjaren, dan zou deze omstandigheid op zichzelf al tot serieuze onrust moeten leiden. Hoe zeer gealarmeerd zouden we moeten zijn als we in ogenschouw nemen dat de massale sovjets volledig van het toneel zijn verdwenen en hun functies van dwang hebben overgedragen aan Stalin, Yagoda en zijn kornuiten. En wat voor vormen van dwang! Maar in de eerste plaats moeten we ons afvragen: Welke sociale oorzaken liggen achter deze koppige viriliteit van de staat en met name achter haar politionele functies? Het belang van deze vraag is overduidelijk. Afhankelijk van het antwoord moeten we of radicaal onze traditionele opvattingen over de socialistische samenleving in het algemeen herzien, of radicaal de officiële berekeningen van de Sovjet-Unie afwijzen. Laten we uit het laatste nummer van een Moskouse krant een stereotype beschrijving van het huidige Sovjet regime nemen, eentje die door het hele land van dag op dag wordt herhaald en uit het hoofd geleerd door schoolkinderen: “In de Sovjet-Unie zijn de parasitaire klassen van kapitalisten, grootgrondbezitters en Koelakken volledig afgeschaft en dus is de uitbuiting van mens door mens voor eeuwig beëindigd. De hele nationale economie is socialistisch geworden en de groeiende Stachanov beweging bereidt de voorwaarden voor de overgang van socialisme naar communisme voor”. (Pravda, 4 april 1936) Het behoeft geen betoog dat in de pagina’s van de kranten van de Comintern over dit onderwerp alleen gelijkluidende teksten zijn te vinden.
de sovjet thermidor
107
Maar als de uitbuiting “voor eeuwig is afgeschaft”, als het land nu werkelijk op weg is van het socialisme, de laatste trap van het communisme, naar de hogere trap, dan blijft er voor de samenleving niets anders meer over dan eindelijk de dwangbuis van de staat af te werpen. In plaats hiervan, het is zelfs moeilijk om met de geest dit contrast te bevatten, heeft de Sovjet staat een totalitair-bureaucratisch karakter gekregen. Dezelfde fatale tegenstelling wordt geïllustreerd door het lot van de partij. Hier kan het probleem ongeveer zo worden geformuleerd: waarom was het van 1917 tot 1921 - toen de oude heersende klasse zich nog met de wapens in de hand verzette, terwijl ze actief werden gesteund door de imperialisten over de hele wereld, toen de Koelakken met wapens in de hand de leger- en voedselvoorzieningen saboteerden - mogelijk om in de partij open en zonder angst over de meest kritieke beleidskwesties te discussiëren? Waarom is het nu, na de beëindiging van de interventie, na het verpletteren van de uitbuitende klassen, na de onweerlegbare successen van industrialisatie, na de collectivisatie van de overgrote meerderheid van de boeren, onmogelijk om zelfs maar het kleinste woord van kritiek te uiten over onze onverwijderbare leiders? Waarom is het dat iedere Bolsjewiek die zou oproepen tot een congres van de partij, in overeenstemming met de statuten, gelijk verbannen zou worden, iedere burger die hardop ook maar de minste twijfel aan de onfeilbaarheid van Stalin zou uitspreken, veroordeeld en berecht zou worden alsof hij deelnemer aan een terroristische samenzwering was? Vanwaar deze verschrikkelijke, monsterlijke en ondraaglijke intensiteit van repressie en politie apparaat? Theorie is geen blanco cheque, die je op ieder moment aan de werkelijkheid kan aanbieden om ingewisseld te worden. Als een theorie niet deugt, dan moet zij herzien worden, of de gaten dienen te worden gevuld. We moeten de werkelijke sociale krachten achterhalen die aanleiding zijn geweest van het contrast tussen de Sovjet realiteit en de traditionele marxistische aannames. Hoe dan ook moeten we niet in het donker blijven rondstruinen, de rituele frases herhalend die nuttig zijn voor het prestige van de leiding, maar een klap in het gezicht van de levende realiteit zijn. Wij zullen hieronder een overtuigend bewijs hiervan geven. In een toespraak op een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 zei Molotov, toen voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen: “De nationale economie van het land is socialistisch geworden (applaus). In dat opzicht (?) hebben we het probleem van de liquidatie van de klassen opgelost (applaus)”. Echter, uit het verleden zijn er nog ‘elementen overgebleven die van nature vijandig naar ons zijn’, fragmenten van de vroegere heersende klas-
108
de verraden revolutie
se. Daarbij worden onder de gecollectiviseerde boeren, staatsbeambten en soms onder arbeiders, spekulantiki ontdekt, “zakkenvullers van collectieve en staatsrijkdom, anti Sovjet gekonkel, enz.”. En daarom is het nodig de heerschappij nog verder te versterken. In tegenstelling tot Engels, moet de arbeidersstaat “niet indutten”, maar integendeel steeds waakzamer en waakzamer worden. Het beeld dat door het hoofd van de Sovjet regering wordt geschetst zou zeer geruststellend moeten zijn, ware het niet dat ze moorddadig tegenstrijdig is. Het socialisme is overal in het land de baas. “In dat opzicht” zijn de klassen afgeschaft. (Als ze in die zin zijn afgeschaft, zijn ze dat ook in alle andere opzichten). Natuurlijk, de sociale harmonie wordt hier en daar verbroken door fragmenten van overblijfselen uit het verleden, maar het is onmogelijk voor te stellen dat de verspreide dromers over een herstel van het kapitalisme, ontdaan van macht en eigendom, samen met de “kleine speculanten” (niet eens grote!) en ‘gekonkel’ in staat zouden zijn de klasseloze samenleving omver te werpen. Alles draait prima, op de beste manier die je je voor kunt stellen. Maar wat is dan het nut van de ijzeren dictatuur van de bureaucratie? We moeten maar geloven dat die reactionaire dromers geleidelijk vanzelf uitsterven. De “kleine speculanten” en de roddels kunnen worden afgedaan met een hartelijke lach door de superdemocratische Sovjets. Lenin antwoordde in 1917 aan de burgerlijke en reformistische theoretici van de bureaucratische staat: “Wij zijn geen utopisten, (...) op geen enkele wijze ontkennen wij de mogelijkheid en onvermijdelijkheid van excessen op conto van individuele personen en met als gevolg de noodzakelijkheid om zulke excessen te onderdrukken. Maar…hiervoor is geen speciaal onderdrukkingsapparaat nodig. Dit zal door de gewapende massa’s zelf worden gedaan, met dezelfde eenvoud en het gemak waarmee iedere groep van beschaafde mensen een aantal vechters uit elkaar weet te houden of geweld tegen een of andere vrouw beëindigt, zelfs in onze huidige samenleving”. Deze woorden klinken alsof de schrijver speciaal de opmerkingen van een van zijn opvolgers aan het hoofd van de regering had voorzien. De werken van Lenin worden gedoceerd in de openbare scholen van de Sovjet-Unie, maar blijkbaar niet aan de Raad van Volkscommissarissen. Anders is het onmogelijk uit te leggen dat Molotov durft terug te grijpen op een constructie waartegen Lenin zijn scherpe pijlen richtte. De flagrante tegenstelling tussen de oprichter en zijn epigonen ligt open en bloot voor ons! Terwijl Lenin oordeelde dat de afschaffing van de uitbuitende klassen
de sovjet thermidor
109
misschien volbracht kon worden zonder een bureaucratisch apparaat, weet Molotov, in zijn uitleg waarom na de liquidatie van de klassen het bureaucratische apparaat de onafhankelijkheid van de bevolking wurgt, geen beter argument te vinden dan een verwijzing naar de “overblijfselen” van de geliquideerde klassen. Om van deze “overblijfselen” te leven wordt steeds moeilijker omdat, volgens de bekentenissen van vertegenwoordigers van de bureaucratie met autoriteit zelf, de klassenvijanden van gisteren, tegenwoordig succesvol door de Sovjet samenleving worden geassimileerd. En dus zei Postyshev, een van de secretarissen van het Centraal Comité van de partij, op het congres van de Communistische Jongerenorganisatie in april 1936: “Veel van de saboteurs … hebben oprecht spijt betuigd en zich aangesloten in de rijen van de Sovjet bevolking”. Over de succesvolle uitvoering van de collectivisatie: “de kinderen van de Koelakken kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor hun ouders”. En verder, “De Koelak zelf gelooft nauwelijks meer in de mogelijkheid van terugkeer naar zijn voormalige positie als uitbuiter van het dorp”. Niet voor niets heeft de regering de beperkingen ten aanzien van sociale afkomst afgeschaft! Maar als Postyshev’s bewering, die volledig wordt gesteund door Molotov, al enige zin heeft, is het alleen dit: niet alleen is de bureaucratie een monsterlijk anachronisme, maar staatsdwang in het algemeen heeft al niets meer te zoeken in het land van de Sovjets. Maar noch Molotov, noch Postyshev onderschrijven deze onveranderlijke gevolgtrekking. Zij blijven liever aan de macht, zelfs als dat betekent dat ze zichzelf moeten tegenspreken. Maar ook in werkelijkheid kunnen ze de macht niet afwijzen. Of, om dit in objectieve woorden te vertalen, de huidige Sovjet samenleving kan niet zonder een staat en binnen bepaalde grenzen ook niet zonder een bureaucratie. Maar de reden hiervoor ligt absoluut niet in de magere restjes van het verleden, maar de machtige krachten en tendensen van het heden. De rechtvaardiging voor het bestaan van een Sovjet staat als onderdrukkingsorgaan ligt in het feit dat de huidige overgangsstructuur nog steeds bol staat van sociale tegenstellingen, die op het gebied van de consumptie, waar iedereen nauw bij betrokken en zeer gevoelig voor is, nog buitengewoon gespannen zijn en constant dreigen om over te slaan op terrein van de productie. De overwinning van het socialisme kan niet definitief of onherroepelijk genoemd worden. De basis van de bureaucratische overheersing is de armoede in de samenleving ten aanzien van consumptiegoederen, met als gevolg het gevecht van ieder tegen allen. Als er genoeg spullen in de winkel liggen, kun-
110
de verraden revolutie
nen de kopers komen wanneer ze willen. Als er weinig goederen in de winkel liggen, staan klanten noodgedwongen in een rij. Als die rijen erg lang worden, wordt het noodzakelijk een politieagent erbij te zetten om de orde te bewaken. Dat is het beginpunt van de macht van de Sovjet bureaucratie. Ze “weet” wie wel wat krijgt en wie moet wachten. Een stijging van de materiële en culturele welvaart zou, op het eerste gezicht, de noodzaak van privileges moeten verminderen, de werking van “burgerlijke wetgeving” moeten versmallen en zo de grond onder de voeten van haar verdedigers, de bureaucratie, moeten ondermijnen. In werkelijkheid gebeurde het tegenovergestelde, de groei van de productiekrachten is tot dusverre vergezeld gegaan van een extreme ontwikkeling van alle vormen van ongelijkheid, privilege en voortrekkerij en daarmee van bureaucratisme. En ook dit is niet toevallig. In de beginperiode was het Sovjet regime zonder twijfel veel meer egalitair en minder bureaucratisch dan nu. Maar dat was de gelijkheid van algemene armoede. De bronnen van het land waren zo schaars dat er geen mogelijkheid was om een bepaalde geprivilegieerde laag uit de algemene massa te verbijzonderen. Maar tegelijkertijd werd het egaliserende karakter van het loon een rem op de ontwikkeling van de productiekrachten. De Sovjet economie moest zichzelf uit de armoede naar een wat hoger niveau tillen, voordat er dikke cadeaus in de vorm van privileges uitgedeeld konden worden. De huidige toestand in de productie maakt dat het nog steeds niet mogelijk is om genoeg voor iedereen te maken. Maar het is al wel toereikend om aanzienlijke privileges aan een kleine minderheid te geven en de ongelijkheid in een zweep om te zetten om de meerderheid aan te sporen. Dat is de eerste reden waarom de productiegroei tot dusver niet de socialistische, maar de burgerlijke kenmerken van de staat heeft versterkt. Maar dat is niet de enige reden. Samen met de economische factor, die in het huidige stadium kapitalistische betalingsmethoden dicteerde, is er een parallelle politieke factor aan het werk, namelijk de bureaucratie zelf. In essentie is zij de grondlegger en bewaker van de ongelijkheid. In het begin ontstond zij als het burgerlijke orgaan van de arbeidersstaat. In het vestigen en verdedigen van de voordelen voor de minderheid, roomt het natuurlijk de top voor haarzelf af. Niemand die rijkdom heeft te verdelen, vergeet zichzelf. Dus uit een sociale noodzakelijkheid heeft zich een orgaan ontwikkeld die ver boven haar maatschappelijk noodzakelijke functie is uitgegroeid en een onafhankelijke factor is geworden en daarmee de bron van groot gevaar voor het gehele sociale organisme.
de sovjet thermidor
111
De maatschappelijke betekenis van de Sovjet Thermidor begint nu voor onze ogen vaste vorm aan te nemen. De armoede en culturele onderontwikkeling van de massa’s is opnieuw herboren in de boosaardige figuur van de heerser met een grote knuppel in zijn hand. De eerst afgedankte en belasterde bureaucratie is, na dienaar te zijn geweest, nu weer aan de macht. Op deze weg heeft ze zo’n hoge mate van sociale en morele vervreemding van de brede bevolking bereikt, dat ze nu geen enkele controle over haar activiteiten of inkomsten meer kan toestaan. En dus is er voor de schijnbare mystieke angst van de bureaucratie voor “kleine speculanten, zakkenvullers en roddelpraat” een volledig logische verklaring. Omdat ze nog niet in staat is in de elementaire behoeften van de bevolking te voorzien, creëert en herstelt de Sovjet economie bij elke stap de tendensen tot zakkenvullerij en speculatie. Aan de andere kant wekken de privileges van de nieuwe aristocratie een tendens onder grote groepen van de bevolking op om naar anti-Sovjet “roddels” te luisteren. Beter gezegd, naar eenieder die, hoewel vaak fluisterend, de inhalige en grillige bazen bekritiseert. Het is daarom geen kwestie van spoken uit het verleden, net zomin als overblijfselen van dingen die niet meer bestaan, maar een kwestie van nieuwe, machtige en continue herboren tendensen van persoonlijke verrijking. De eerste, nog steeds magere, golf van welvaart in het land heeft deze centrifugale tendensen vanwege haar beperkingen net versterkt en niet verzwakt. Tegelijkertijd heeft zich aan de andere kant het verlangen onder de niet-geprivilegieerden ontwikkeld om de nieuwe gegoeden op hun graaiende vingers te tikken. De sociale strijd neemt weer scherp toe. Dat zijn de bronnen van macht voor de bureaucratie. Maar uit die bronnen komt ook de bedreiging van haar macht voort.
6 de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
1.
115
gebrek , luxe en speculatie
Na begonnen te zijn met “socialistische verdeling” zag de Sovjet macht zich in 1921 gedwongen terug te keren tot de markt. Door de buitengewone belasting van de materiële middelen tijdens de periode van het vijfjarenplan, leidde ook dat weer tot staatsdistributie, in feite een herhaling van het experiment van het “militaire communisme”, maar dan op een hoger niveau. Dit niveau bleek echter te beperkt en het experiment schoot tekort. In het jaar 1935 maakte de geplande distributie alweer plaats voor de vrijhandel. En dus werd ten tweede male aangetoond dat de toepasbare methode van distributie meer afhangt van de stand van de techniek en de bestaande materiële bronnen dan van de eigendomsverhoudingen. De stijging van de arbeidsproductiviteit, met name via stukloon, houdt voor de toekomst de belofte in van een massale toename van goederen, prijsdalingen en als gevolg een stijging van de levensstandaard van de bevolking. Dat is echter maar één kant van de zaak, een aspect dat ook viel waar te nemen tijdens de bloeiperiode van het kapitalisme. Sociale fenomenen en processen moeten echter in hun samenhang en interacties worden beschouwd. Stijging van de arbeidsproductiviteit op basis van goederencirculatie betekent automatisch een toename van de ongelijkheid. De toename in welvaart van de heersende laag begint de stijging van de levensstandaard van de massa’s ver te overtreffen. Samen met de toename van de staatsrijkdommen is een proces begonnen van een nieuw maatschappelijk onderscheid. Gezien de dagelijkse levensomstandigheden is de Sovjet samenleving al verdeeld in een veilige en bevoorrechte minderheid en een meerderheid in armoede en gebrek. Als we de extremen tegenover elkaar zetten, is er zelfs sprake van een schandalig contrast. Producten die voor brede verspreiding worden geproduceerd zijn in de regel van lage kwaliteit en dit ondanks hun hoge prijzen. Hoe verder van de centra verwijderd, hoe moeilijker ze te verkrijgen zijn. Niet alleen speculatie maar ook ordinaire diefstal van consumptiegoederen zijn onder deze omstandigheden schering en inslag. En terwijl deze daden tot gisteren slechts een aanvulling op de geplande distributie vormden, werken ze nu corrigerend op de Sovjet handel. De “vrienden” van de Sovjet-Unie hebben de beroepsmatige gewoonte om indrukken te verzamelen terwijl ze hun ogen en oren sluiten. Op hen kunnen we niet vertrouwen. De vijanden verspreiden regelmatig kwaadaardige leugens. Laten we ons daarom maar op de bureaucratie zelf richten. Aangezien de bureaucratie alleszins niet vijandig tegenover zichzelf
116
de verraden revolutie
staat, zijn de officiële aan zichzelf gerichte beschuldigingen doorgaans het resultaat van een of andere praktische noodzaak. Maar deze beschuldigingen zijn geloofwaardiger dan de frequente en luidruchtige zelfverheerlijking van de bureaucratie. Het is welbekend dat het industriële plan van 1935 beter scoorde dan geraamd. Maar op het gebied van de huizenbouw werd maar 55,7% uitgevoerd. En erger nog, de huizenbouw voor arbeiders gebeurde het traagste, slechtste en slordigste. Wat betreft de leden van de collectieven, zij wonen als voorheen in hun oude hutten met hun koeien en hun kakkerlakken. Aan de andere kant klagen de hoogwaardigheidsbekleders in de media dat de nieuw voor hen gebouwde huizen niet altijd “kamers voor huisarbeiders” bezitten, oftewel dienstbodes. Elk regime vindt haar monumentale weerspiegeling in gebouwen en architectuur. Karakteristiek voor het huidige Sovjet tijdperk zijn de talloze Sovjet huizen en paleizen, feitelijk tempels, van de bureaucratie, die soms meer dan tien miljoen roebel kosten, dure theaters, huizen voor het Rode Leger (meestal dure clubs voor de officieren) en een luxe ondergrondse voor hen die het kunnen betalen met tegelijkertijd een buitengewone en onveranderlijk gebleven onderontwikkeldheid in de constructie van arbeiderswoningen en zelfs barakken. Op het gebied van het staatstransport over de spoorwegen is er over het algemeen vooruitgang geboekt. Maar de eenvoudige Sovjetburger heeft daar weinig voordeel van. Ontelbare bevelen van de hoofden van het Departement van Wegen en Communicatie klagen over de onhygiënische voorwaarden van de rijtuigen en reizigersstations, over “het ontoelaatbare feit van passiviteit in de dienstverlening aan reizigers”, “het grote aantal overtredingen, diefstal en fraude met vervoersbewijzen”, “… het achterhouden van beschikbare plaatsen en speculatie hiermee, omkoperij, diefstal van bagage op de stations en onderweg”. Zulke feiten zijn “een schande voor het socialistische transport!” Feitelijk zijn het zelfs strafbare feiten in het kapitalistische transport. De herhaalde klachten van deze vooraanstaande bestuurders getuigen in zekere mate van buitengewoon tekortschieten van transportmiddelen die ten dienste staan van de bevolking, het enorme gebrek aan goederentransport en, uiteindelijk, het volslagen gebrek aan aandacht dat de simpele ziel ten deel valt. Die gewone reiziger is volledig afhankelijk van de spoorwegbeambten en andere personen met autoriteit. De bureaucratie is bewonderenswaardig wel in staat om voor zichzelf te voorzien in transport over water, langs de weg en door de lucht, zoals we kunnen leren uit de enorme hoeveelheid Sovjet rijtuigen, speciale
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
117
treinen en boten, die al meer en meer plaats beginnen te maken voor de beste auto’s en vliegtuigen. In het karakteriseren van de successen van de Sovjet industrie, beloofde de voorzitter van het Centraal Comité van Leningrad, Zhdanov, aan zijn onmiddellijk geïnteresseerde en applaudisserende publiek dat binnen een jaar “onze actieve arbeiders naar de conferentie zullen komen, niet in hun huidige bescheiden Fordjes, maar in limousines”. Voor zover haar gezicht op de mensheid is gericht, richt de Sovjet techniek haar inspanningen in de eerste plaats op het vervullen van de verfijnde behoeftes van een beperkte minderheid. De paardentram, waar deze al bestaat, zit zoals gewoonlijk afgeladen vol. Als de Volkscommissaris van de Voedselindustrie, Mikoyan, kan opscheppen over het feit dat de slechte confectie in snel tempo uit productie wordt weggedrukt door de goede, dat “onze vrouwen” verfijnde parfums eisen, betekent dit alleen dat onze industrie zich aanpast aan de hoger gekwalificeerde consument. Zo zijn de wetmatigheden van de markt, waarin hooggeplaatste “dames” zeker niet de laatste plaats innemen. Maar samen hiermee is bekend geworden dat er van de 95 onderzochte coöperatieve winkels in Oekraïne 65 helemaal geen confectiekleding hadden en dat aan de vraag naar gebak maar voor een 15 tot 20% kon worden voldaan en daarbij nog sprake was van een zeer lage kwaliteit van de spullen. “De fabrieken draaien”, klaagt de Izvestia, “zonder aandacht voor de wensen van de klant”. Logisch, als de klant niet in staat is voor zichzelf op te komen. Professor Bakh, die de kwestie vanuit het gezichtspunt van de organische chemie bekijkt, stelt dat “ons brood soms ontoelaatbaar slecht is”. De werkende mannen en vrouwen, hoewel niet ingewijd in de geheimen van gist en zijn fermentatie, denken er precies hetzelfde over. Maar in tegenstelling tot onze geëerde professor, hebben zij geen mogelijkheid hun bevindingen in de bladzijdes van de krant te uiten. In Moskou adverteert de kledingtrust met diverse stijlen in zijde jurken ontworpen door speciale ‘modehuizen’. Maar in de provincies en zelfs de grote industriële steden, kunnen de arbeiders, net als vroeger, geeneens aan een bedrukt katoenen overhemd komen zonder urenlang in de rij te staan of zich aan andere kwellingen bloot te stellen: er zijn er simpelweg niet genoeg! Het is veel moeilijker in de behoeften van velen te voorzien, dan in de luxe van weinigen. De hele geschiedenis is daar getuige van. In het opsommen van de resultaten maakte Mikoyan bekend: “De margarine industrie is nieuw”. Het is waar dat deze industrietak onder het oude regime niet bestond. Maar we moeten ook niet te snel de conclusie
118
de verraden revolutie
trekken dat het nu zelfs slechter gaat dan onder de Tsaar, ook toen konden de mensen geen boter bemachtigen. Het verschijnen van een vervangingsmiddel betekent in ieder geval dat er in de Sovjet-Unie nu twee klassen van consumenten zijn, de een die boter gebruikt en de andere die op margarine is aangewezen. “We zijn ruimschoots in staat aan iedereen die het nodig heeft makhorka te leveren”, schept dezelfde Mikoyan op. Hij vergeet erbij te vertellen dat niemand in Europa of Amerika ooit van deze tabak van slechte kwaliteit heeft gehoord. Een van de zeer duidelijke, om niet te zeggen uitdagende, manifestaties van ongelijkheid is de opening in Moskou en andere grote steden van speciale winkels met kwaliteitsgoederen. Dit gebeurt onder de zeer expressieve maar niet erg Russische naam “Luxe”. Tegelijkertijd betekenen de eindeloze klachten over massale diefstallen in de supermarkten van Moskou en de provincies dat de voedingsmiddelen slechts toereikend zijn voor de minderheid, terwijl iedereen graag iets te eten heeft. De werkende moeder heeft haar eigen mening over het sociale regime en haar ‘consumenten’-maatstaf. Zij volgt nauwgezet de eigen consumptie en voor haar is dit uiteindelijk van doorslaggevend belang. In het conflict tussen de werkende vrouw en de bureaucratie stonden Marx en Lenin, en wij met hen, aan de kant van de werkende vrouw. Wij staan in oppositie tot de bureaucraat, die zijn resultaten overdrijft, de tegenstellingen verdoezelt en de werkende vrouw in een wurggreep houdt opdat er geen klacht over haar lippen komt. We geven toe dat tot op vandaag margarine en makhorka onzalige noodzakelijkheden zijn. Maar dan is het nog steeds overdreven en ongepast hierover op te scheppen en de realiteit mooier te maken dan hij is. Limousines voor de “activisten”, fijne parfums voor “onze vrouwen”, luxewinkels voor de bovenlaag, een blik door de winkelruiten naar al dat lekkers voor het plebs. Zo een socialisme kan er voor de massa van de bevolking alleen maar als een nieuw masker van kapitalisme uitzien en dan zitten ze er niet ver naast. Op basis van “algemeen gebrek” zal de strijd voor het naakte bestaan herleven, met als gevolg “dat alle oude troep weer boven komt drijven”. Dat gebeurt stap voor stap. De huidige marktverhoudingen verschillen van die onder de NEP (19211928) in die zin dat er wordt verwacht dat ze zich direct zullen ontwikkelen, zonder tussenkomst van de middenman en de privé-handelaar, tussen de staatscoöperatieve en collectieve boerenbedrijven en de individuele burger. Maar dat is alleen in theorie waar. De groeiende omzet in de detailhandel, van zowel de staat als de collectieven, zou volgens de specificaties in 1936
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
119
zo’n 100 miljard roebel bedragen. De omzet van de collectieve boerenbedrijven, die in 1935 zestien miljard bedroeg, zou dit jaar aanzienlijk stijgen. Het is moeilijk voor te stellen welke plaats (maar in ieder geval geen onbelangrijke!) wordt ingenomen door illegale en semi-legale middenmannen, zowel binnen deze omzet als er naast. Niet alleen de individuele boeren, maar ook de collectieven en met name de individuele leden van de collectieven, vertonen vaak de neiging om van de middenman gebruik te maken. Dezelfde weg wordt gevolgd door thuiswerkers, onderaannemers en de lokale industrieën die handelen met de boeren. Van tijd tot tijd lekt onverwacht uit dat de handel in vlees, boter of eieren in een heel district in de hoek wordt gedreven door “speculanten”. Zelfs de meest noodzakelijke dagelijkse gebruiksgoederen, zoals zout, lucifers, meel, kerosine, hoewel deze in voldoende mate voorhanden zijn in de opslagplaatsen van de staat, ontbreken weken en soms maanden in de verbureaucratiseerde plattelandscoöperatieven. Het mag duidelijk zijn dat de boeren die de spullen nodig hebben deze dan op een andere manier te pakken krijgen. In de Sovjet media wordt de sjacheraar dan ook vaak voorgesteld als iemand die men maar voor lief moet nemen. Wat betreft andere vormen van private ondernemingen en accumulatie lijken deze een kleinere rol te spelen. Onafhankelijke taxichauffeurs, kroegbazen, kleine handwerklieden, zijn, net als de individuele boeren, min of meer geaccepteerde private beroepen. In Moskou zelf zijn er een niet onaanzienlijke hoeveelheid private bedrijfjes en herstelwerkplaatsen. Er wordt voor hen een oogje dicht geknepen omdat ze belangrijke gaten in de economie weten te vullen. Een onvergelijkelijk grotere hoeveelheid privé ondernemers werkt echter onder de dekmantel van allerlei vormen van coöperatieve bedrijfjes, of weet zich te verschuilen onder de daken van de collectieve boerderijen. Als het ware om de scheuren in de geplande economie nog eens extra te benadrukken. De geheime politie in Moskou arresteert van tijd tot tijd hongerige vrouwen die zelfgemaakte baretten of katoenen overhemden op straat verkopen alsof ze kwaadaardige speculanten zijn. “De basis voor speculatie in ons land is vernietigd”, kondigde Stalin in de herfst van 1935 aan, “en als er dan toch nog vormen van speculatie optreden, dan is dat maar uit een feit te verklaren: een gebrek aan waakzaamheid van de klasse en een liberale houding tegenover speculanten in de diverse onderdelen van het Sovjet apparaat”. Wat een prachtig staaltje van bureaucratisch denken! De economische basis voor speculatie is vernietigd? Maar waar is al die waakzaamheid dan voor nodig? Als de staat er bijvoorbeeld
120
de verraden revolutie
in zou slagen om iedereen van voldoende hoofddeksels te voorzien, dan zou het niet nodig zijn om die onfortuinlijke straathandelaars te arresteren. En het is maar zeer de vraag of dat zelfs op dit moment noodzakelijk is. Op zichzelf is het aantal eerder genoemde private ondernemers net als de omvang van hun handel geen bedreiging. Er is echt geen grootscheepse aanval op de forten van het staatseigendom te verwachten van chauffeurs, handelaars in petten, horlogemakers en eierkopers! Maar ook deze kwestie wordt niet beslist door puur wiskundige verhoudingen. Een overvloed van allerlei soorten speculanten, die bij de eerste tekenen van administratieve zwakheid als paddenstoelen uit de grond schieten, zijn een bewijs van de voortdurende kleinburgerlijke tendensen. De mate van bedreiging voor de socialistische toekomst door de speculanten, wordt volledig bepaald door het algemene weerstandsniveau van het economische en politieke organisme in het land. De stemming en het gedrag van de gewone arbeiders en collectieve boeren, zeg maar zo’n 90% van de bevolking, wordt voornamelijk bepaald door de veranderingen in hun reële loon. Maar ook belangrijk is de verhouding tussen hun inkomen en dat van de beter gesitueerde lagen. De relativiteitswet komt het meest direct tot uiting op het gebied van de menselijke consumptie! De vertaling van alle sociale verhoudingen in de taal van het geld en boekhouding zal tot op de bodem het werkelijke aandeel in nationaal inkomen van de diverse lagen in de samenleving blootleggen. Zelfs als we de historische noodzakelijkheid van ongelijkheid over een langere periode onderkennen, blijft de vraag open staan waar de nog toelaatbare grens ligt en in welke concrete gevallen het een sociaal hulpmiddel is. De onvermijdelijke strijd om een aandeel in het nationale inkomen wordt noodzakelijkerwijs een politieke strijd. De vraag of de huidige structuur al dan niet socialistisch is, zal worden bepaald, niet door de drogreden van de bureaucratie, maar door de houding hier tegenover van de massa’s, in dit geval de industriële arbeiders en collectieve boeren. 2.
de verscheidenheid van de arbeidersklasse
Men zou kunnen denken dat in de arbeidersstaat de gegevens over de reële lonen met extra aandacht worden bestudeerd. In feite dat alle statistische gegevens over het inkomen in relatie tot de diverse categorieën van de bevolking zich zouden kenmerken door volledige klaarheid en algemene toegankelijkheid. Maar in werkelijkheid wordt deze hele kwestie, die direct aan de meest vitale belangen van de werkende bevolking raakt, omgeven
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
121
door een ondoordringbare sluier. Het budget van een arbeidersfamilie in de Sovjet-Unie is - hoe ongelofelijk dit ook mag klinken - voor de onderzoeker een nog raadselachtigere grootheid dan in wel kapitalistisch land dan ook. We hebben tevergeefs geprobeerd om de loonontwikkeling van de diverse lagen van de arbeidersklasse in het laatste vijfjarenplan te berekenen. De koppige zwijgzaamheid van de diverse bronnen en autoriteiten in deze is net zo veelzeggend als hun opschepperij over betekenisloze totalen nietszeggend is. Volgens het verslag van de Commissaris van de Zware Industrie, Ordjonikidze, steeg de maandelijkse productie van de arbeiders in het decennium 1925-1935 met de factor 3,2 en de lonen met een factor 4,5. Welk gedeelte van deze indrukwekkende cijfers wordt opgesoupeerd door specialisten in de bovenste lagen van de arbeidersklasse, daar is in zijn verslag of in de perscommentaren niets over te vinden. Net zomin, en niet minder belangrijk, wat de werkelijke waarde is van de nominale som die in deze verhouding wordt uitgedrukt. Op een congres van de Sovjet jeugd in april 1936 verklaarde Kossarov, de secretaris van de Komsomol: “Van januari 1931 tot december 1935 stegen de jeugdlonen met 340%!” Maar zelfs onder deze zorgvuldig geselecteerde jonge decoratiedragers, gul in ovaties, kreeg deze grootspraak de handen van zijn toehoorders niet op elkaar. De luisteraars wisten net zoals de spreker maar al te goed dat de abrupte wending naar marktprijzen de materiële omstandigheden van de overgrote meerderheid van gewone arbeiders had verslechterd. Het “gemiddelde” loon per persoon, als je de lonen van de directeuren tot eiervrouwtjes bij elkaar telt, bedroeg in 1935 ongeveer 2.300 roebel en in 1936 ongeveer 2.500. Ter vergelijking, nominaal zou dit ongeveer 7.500 Franse francs zijn, maar nauwelijks meer dan 3.500 of 4.000 in reële koopkracht. Dit op zichzelf zeer bescheiden cijfer valt nog lager uit als je in overweging neemt dat de loonstijging in 1936 maar een gedeeltelijke compensatie vormde voor de afschaffing van subsidies op een aantal consumptieartikelen en de afschaffing van een aantal gratis diensten. Maar de principiële kwestie is dat 2.500 roebel per jaar, of 208 roebel per maand, zoals we stelden het gemiddelde loon is, oftewel een rekenkundige fictie wiens functie het is de reële en wrede ongelijkheid in de betaling te maskeren. Ontegensprekelijk is de situatie van de bovenste lagen van de arbeiders, met name die van de zogenaamde Stachanovisten, gedurende het laatste jaar aanzienlijk verbeterd. De gretige verslagen over hoeveel pakken, schoenen, grammofoonplaten, fietsen en conserven de ene of andere ge-
122
de verraden revolutie
decoreerde arbeider heeft gekocht zijn niet ongegrond. Incidenteel wordt duidelijk hoe moeilijk de gewone arbeiders aan deze spullen kunnen komen. Stalin verklaarde, toen hij het had over de achterliggende motieven van de Stachanovbeweging: “Het leven is makkelijker geworden, het is vrolijker geworden en als het leven goed is, gaat het werk sneller”. In deze optimistische beschouwing over het stukloon, buitengewoon kenmerkend voor de heersende laag, zit een greintje waarheid, namelijk dat de vorming van een arbeidersaristocratie alleen mogelijk werd gemaakt door de voorafgaande economische successen van het land. Maar de belangrijkste motivatie van de Stachanovisten is niet de “vrolijke” stemming, maar het verlangen om meer geld te verdienen. Molotov introduceerde de volgende correctie op Stalin: “De directie impuls tot een hogere productiviteit van de Stachanovisten is het simpele belang hun loon te verhogen”. Dat is waar. In de loop van een paar maanden is er een hele nieuwe laag van arbeiders ontstaan die men “duizendmannen” noemt, omdat ze meer dan 1.000 roebel per maand verdienen. En dan zijn er nog anderen die zelfs meer dan 2.000 roebel per maand verdienen, terwijl arbeiders van de lagere categorieën vaak minder dan 100 roebel per maand krijgen. Je kan zeggen dat deze verschillen in salaris alleen al voldoende zijn om een overduidelijk onderscheid tussen ‘rijke’ en ‘niet-rijke’ arbeiders te maken. Maar dat is voor de bureaucratie nog niet genoeg. Ze strooien letterlijk met privileges voor de Stachanovisten. Ze krijgen nieuwe appartementen en hun oude worden gerepareerd. Ze mogen per toerbeurt naar sanatoria en vakantiehuizen. Ze krijgen gratis huisbezoek van wetenschappers en docenten. Ze krijgen gratis bioscoopkaartjes. Op sommige plaatsen krijgen ze gratis knip- en scheerbeurten zonder te hoeven wachten. Veel van deze privileges lijken speciaal ingecalculeerd om de gewone arbeiders te irriteren en te beledigen. De reden achter deze misplaatste goede wil van de autoriteiten is, naast carrièremakerij, een bezwaard geweten. De plaatselijke heersende laag grijpt met graagte haar kans om uit haar eigen isolement te ontsnappen door de toplaag van de arbeiders te laten delen in haar privileges. Met als gevolg dat de Stachanovisten soms wel twintig of dertig keer zoveel verdienen als de gewone arbeiders. Om maar niet te spreken van sommige fortuinlijke specialisten, van wier salaris in veel gevallen wel tachtig of honderd ongeschoolde arbeiders kunnen worden betaald. Op het gebied van de ongelijkheid in de betaling van arbeid heeft de Sovjet-Unie de kapitalistische landen niet alleen ingehaald, maar zelfs voorbij gestoken! De beste van de Stachanovisten, diegenen die door oprechte socialistische motieven worden gedreven, zijn helemaal niet blij met hun privileges,
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
123
maar verafschuwen deze. En dat is niet verwonderlijk. Hun persoonlijke genot van allerlei materiële goederen tegen de achtergrond van algemeen gebrek zet hen in een kwaad daglicht en veroorzaakt tegenzin, waardoor hun bestaan wordt verpest. Op deze basis staan de onderlinge omgangsvormen verder af van de socialistische moraal dan de verhoudingen tussen de arbeiders in een kapitalistische fabriek, die door hun strijd tegen de uitbuiting een zekere gezamenlijkheid ervaren. Ondanks dit alles is het leven niet gemakkelijk, zelfs niet voor de geschoolde arbeider, met name in de provincies. Behalve het feit dat de zevenurige werkdag meer en meer wordt opgeofferd in ruil voor hogere productiviteit, worden er ook niet weinig uren verspild aan de bijkomende strijd om het bestaan. Als een symptoom van de bijzondere voorspoed van de betere arbeiders op de Sovjet boerderijen, wordt bijvoorbeeld gewezen op het feit dat de tractorchauffeurs, de combinebestuurders, enz. - op zich al een beruchte aristocratie - hun eigen koeien en varkens bezitten. De theorie dat socialisme zonder melk beter is dan melk zonder socialisme is inmiddels verlaten. Er wordt nu erkend dat arbeiders in de publieke landbouwbedrijven, waar er naar het schijnt geen tekort is aan koeien en varkens, gedwongen worden om in hun eigen onderhoud te voorzien door een lokale economie te vormen. Niet minder treffend is de triomfantelijke aankondiging dat in Kharkov zo’n 96.000 arbeiders hun eigen volkstuin hebben en andere steden worden uitgedaagd dit voorbeeld te volgen. Wat een verschrikkelijke diefstal van menselijke arbeidskracht ligt besloten in deze woorden, “zijn eigen koe” en “zijn eigen volkstuin”, en wat een last aan middeleeuws gesjouw met mest en geploeter in aarde wordt op de rug van de arbeider gelegd en nog meer op zijn vrouw en kinderen! Wat de fundamentele massa van de bevolking betreft, zij hebben natuurlijk helemaal geen koeien of tuintjes, grotendeels geeneens hun eigen huis. De lonen van de ongeschoolde arbeiders liggen tussen de 1.200 tot 1.500 roebel per jaar en soms minder, wat onder de huidige prijzen een regime van constante armoede en gebrek betekent. De levensomstandigheden die de meest betrouwbare indicator van het materiële en culturele leven vormen, zijn uitermate slecht, vaak zelfs ondragelijk. De overweldigende meerderheid van de arbeiders zit opeengepakt in gemeenschapshuizen, die in uitrusting en onderhoud aanzienlijk slechter zijn dan de barakken. Als het noodzakelijk is om industrieel falen, mislukkingen en slechte producten te rechtvaardigen, schets de administratie via haar journalisten volgend beeld van de levensomstandigheden: “De arbeiders slapen op de vloer, omdat ongedierte het onmogelijk maakt om op een
124
de verraden revolutie
bed te slapen. De stoelen zijn kapot, er zijn geen bekers om water uit te drinken.” “Twee families wonen in een kamer. Het dak lekt. Als het regent, wordt het water in teilen opgevangen en naar buiten gebracht.” “De toiletten zijn weerzinwekkend.” Zulke beschrijvingen uit diverse delen van het land kunnen naar believen overal worden toegepast. Als gevolg van deze ondraaglijke omstandigheden “heeft de vloeibaarheid van de arbeid”, zo schrijft bijvoorbeeld het hoofd van de olie-industrie, “een zeer hoog niveau bereikt. Als gevolg van het gebrek aan arbeidskrachten zijn een groot aantal boorplatforms geheel verlaten.” Er zijn zeker een aantal zeer onaantrekkelijke regio’s waar alleen diegenen willen werken die zijn gestraft of uit andere plaatsen zijn ontslagen vanwege diverse disciplinaire ongeregeldheden. En dus is zich aan de onderkant van de arbeidersklasse een laag van uitgestoten Sovjet paria’s aan het vormen. Het is een laag die volkomen rechteloos is, maar waar niettemin een belangrijke industrietak als de oliewinning gedwongen is gebruik van te maken. Als gevolg van deze flagrante verschillen in salaris, versterkt door de arbitraire privileges, is de bureaucratie erin geslaagd sterke tegenstellingen in de arbeidersklasse te scheppen. In verslagen over de Stachanov-campagne kwam af en toe het beeld van een kleine burgeroorlog tot uiting. “Het stukslaan en kapotmaken van machines is het favoriete(!) strijdmiddel tegen de Stachanov beweging”, was in het vakbondsblad te lezen. En verder, “De klassenstrijd wordt bij elke stap gevoeld”. In deze ‘klassenstrijd’ staan de arbeiders aan de ene en de vakbonden aan de andere kant. Stalin adviseerde openlijk dat diegenen die tegenstand boden, hard aangepakt dienden te worden. Andere leden van het Centraal Comité hebben meer dan eens gedreigd dat de “onbeschaamde vijand” van het aardoppervlak weggevaagd zal worden. De ervaringen met de Stachanov-beweging hebben eens te meer de enorme kloof tussen de autoriteiten en de arbeidersklasse aangetoond en de furieuze vasthoudendheid waarmee de bureaucratie het, niet door haarzelf uitgevonden, principe van “verdeel-en-heers” hanteert! Om de werkers tegemoet te komen, wordt het gedwongen stukloon “socialistische competitie” genoemd. Die term klinkt bespottelijk! Die competitie, waarvan de wortels in onze biologische erfenis liggen, zal, als ook onder het communisme, als ze bevrijd is van inhaligheid, jaloezie en privilege, ongetwijfeld de belangrijkste drijfveer van de cultuur zijn. Maar in het nabijer liggende voorbereidende tijdperk zal de feitelijke vestiging van een socialistische samenleving niet door deze vernederende maatregelen van een onderontwikkeld kapitalisme bereikt kunnen worden, maar wel door methodes die een bevrijde mensheid waardig zijn. En al
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
125
zeker niet onder de zweep van de bureaucratie. Want juist die zweep is het meest weerzinwekkende overblijfsel van de oude wereld. Ze zal in stukken gebroken en publiekelijk verbrand moeten worden voordat we over socialisme kunnen spreken zonder schaamrood op de kaken. 3.
sociale tegenstellingen in het collectieve dorp
Als de industriële trusts ‘in principe’ socialistische ondernemingen zijn, kan dit niet worden gezegd van de collectieve boerderijen. Ze berusten niet op staatseigendom, maar op groepseigendom. Dat is een grote stap vooruit in vergelijking met de individuele keuterboeren, maar of de collectieve ondernemingen tot het socialisme zullen leiden, hangt van een hele serie omstandigheden af, gedeeltelijk van de collectieven zelf, een gedeelte van de algemene omstandigheden van het Sovjet systeem en, als laatste en niet het minste, van de wereldarena. De strijd tussen de boeren en de staat is nog lang niet ten einde. De huidige nog zeer instabiele organisatie van de landbouw is niets anders dan een tijdelijk compromis tussen beide strijdende kampen, als gevolg van de betreurenswaardige burgeroorlog die tussen hen beide was uitgebroken. Zeker 90% van de boerenbedrijven zijn gecollectiviseerd en 94% van alle landbouwproducten komt van de velden van de collectieve boerderijen. Zelfs als we in overweging nemen dat een bepaald percentage collectieven fictief is - collectieven waarachter zich in feite een aantal individuele boeren verschuilen - dan nog moet je toegeven dat het erop lijkt dat de overwinning op de individuele economie voor 90% binnen is. Maar het echte gevecht van de krachten en tendensen in de plattelandsdistricten wordt bijlange niet of maar beperkt uitgedrukt door de kale statistiek van de verhouding tussen individuele en collectieve boeren. Met als doel de boeren te pacificeren, zag de staat zich gedwongen zeer grote concessies te doen aan de bezitterige en individualistische tendensen van het dorp, beginnend met de plechtige overdracht van stukken land aan de collectieven voor “eeuwig” gebruik, oftewel in feite het terugdraaien van de socialisatie van het land. Is dat een wettig verzinsel? Gezien de afhankelijkheid van de krachtsverhoudingen lijkt dit de realiteit te worden en zal het in de nabije toekomst enorme problemen voor de geplande economie van de gehele staat veroorzaken. Maar nog veel belangrijker is dat de staat gedwongen was om individuele boerenbedrijfjes op speciale miniboerderijtjes toe te staan, met hun eigen koeien, varkens, schapen, pluimvee, enz.. In ruil voor deze stap terug in de socialisatie en beperking
126
de verraden revolutie
van collectivisatie, stemde de boer er vreedzaam, maar nog steeds met grote tegenzin, mee in om op de collectieve boerderijen (kolchozen) te werken. Dit biedt hem de mogelijkheid om zijn verplichtingen aan de staat te vervullen en er zelf ook nog wat aan over te houden. De nieuwe verhoudingen zijn dusdanig onderontwikkeld dat het nog moeilijk is om ze in cijfers uit te drukken, zelfs als de Sovjet statistieken betrouwbaarder zouden zijn. Maar er zijn vele zaken die de conclusie gerechtvaardigd maken dat in het persoonlijke bestaan van de boer, zijn eigen keuterstukje niet minder belangrijk is dan het collectieve. Dit betekent dat de strijd tussen de individuele en collectieve tendensen nog steeds gaande is in het gehele dorp en dat de uitkomst nog niet vaststaat. Naar welke kant neigen de boeren zelf ? Dat weten ze nu zelf nog niet eens. Op het einde van 1935 zei de Volkscommissaris van Landbouw: “Tot op heden hebben we grote tegenstand ondervonden van de koelakelementen in het volbrengen van het staatsplan van graanvoorziening.” Dit betekent in andere woorden dat de meerderheid van de gecollectiviseerde boeren tot eind 1935 (en vandaag?) het afgeven van graan aan de staat als een voor henzelf ongunstige operatie beschouwt en zich liever bezig houdt met privéhandel. Dezelfde kwestie komt op ander wijze tot uiting in de draconische wetgeving ter bescherming van de collectieve eigendom tegen plundering door de collectieve boeren zelf. Het is op zich zeer leerzaam te weten dat de collectieve eigendom bij de staat is verzekerd tegen 20 miljard roebel en het privé-bezit van de collectieve boeren voor 21 miljard roebel. Als deze verhouding al niet betekent dat de boeren apart gezien rijker zijn dan de collectieven, dan betekent het in ieder geval dat de boeren hun persoonlijke bezit beter verzekeren dan hun gemeenschappelijke eigendom. Niet minder belangwekkend vanuit ons gezichtspunt is de loop der ontwikkeling in de veehouderij. Hoewel het aantal paarden tot 1935 steeds verder terugliep en alleen door een aantal speciale regeringsmaatregelen het laatste jaar weer licht begint te stijgen, is het aantal gehoornd vee gedurende het afgelopen jaar gestegen tot 4 miljoen stuks. In het gunstige jaar 1935 werd het plan voor paarden maar voor 94% gehaald, terwijl het voor gehoornd vee aanzienlijk werd overschreden. De betekenis achter deze cijfers wordt onmiddellijk duidelijk uit het feit dat paarden alleen als collectief bezit bestaan, terwijl koeien inmiddels tot de persoonlijke bezittingen van de meerderheid van de collectieve boeren kunnen worden gerekend. Blijft alleen nog toe te voegen dat in bepaalde steppenregio’s, waar het de collectieve boeren bij uitzondering wel is toegestaan een paard te bezitten, de toename van het aantal paarden aanzienlijk hoger is dan in
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
127
de Kolchozen, die op hun beurt weer voorlopen op de Sovchozen. Uit dit alles mag niet worden afgeleid dat de private kleine economie superieur is aan de grootschalige gesocialiseerde economie, maar dat de overgang van de ene naar de andere, van barbarij naar beschaving, vele verborgen problemen met zich mee brengt, die niet eenvoudigweg met administratieve druk zijn weg te nemen. “De wet kan nooit hoger staan dan de economische structuur en de hiervan afgeleide culturele ontwikkeling.” Hoewel het bij wet is verboden, wordt er veel land verpacht en dan nog wel in zijn meest perfide vorm van oogstdeling. Het land wordt verhuurd door de ene Kolchoz aan de andere, soms aan buitenstaanders en uiteindelijk soms aan haar eigen meer ondernemende leden. Hoe ongelofelijk het ook mag klinken, vallen ook de Sovchozen, de “socialistische” ondernemingen, terug op het verpachten van land. En, wat bijzonder instructief is, dit wordt gedaan door de Sovchozen van de GPOe! Onder bescherming van dit hoge en machtige orgaan, die de wetten moet bewaken, verhuurt de directeur van de Sovchoz het land aan boeren onder voorwaarden die direct lijken overgenomen te zijn van het aloude horigensysteem. En dus zijn er nu gevallen van uitbuiting van de boeren door de bureaucraten, niet langer als agenten van de staat, maar in de vorm van semi-legale landheren. Zonder de omvang van zulke kwalijke praktijken te willen overdrijven, die natuurlijk statistisch niet zijn te berekenen, kunnen we het enorme symptomatische belang ervan niet ontkennen. Ze getuigen onmiskenbaar van de kracht van de burgerlijke tendensen in deze nog buitengewoon onderontwikkelde tak van de economie, die wel de overgrote meerderheid van de bevolking omvat. Ondertussen worden door de marktverhoudingen onvermijdelijk de individualistische tendensen versterkt en de sociale differentiatie in het dorp vergroot, ondanks de nieuwe structuur in de eigendomsverhoudingen. Gemiddeld is het inkomen van iedere collectieve boerderij ongeveer 4.000 roebel. Maar ten aanzien van de boeren zijn ‘gemiddelde’ cijfers nog misleidender dan bij de arbeiders. In het Kremlin werd bijvoorbeeld gerapporteerd dat de collectieve vissers in 1935 twee keer zoveel verdienden als in 1934, oftewel 1919 roebel elk. En het applaus dat opklonk na het noemen van het laatste cijfer toont aan hoezeer dit bedrag boven de verdiensten van de gewone bevolking in de collectieven ligt. Aan de andere kant zijn er collectieven waar het inkomen 30.000 roebel per huishouden bedraagt, zonder het inkomen in geld en in natura van de individuele bezittingen mee te rekenen, of het inkomen in natura van de gehele on-
128
de verraden revolutie
derneming. In zijn algemeenheid is het inkomen van al deze individuele grote collectieve boeren tien tot vijftien keer zo hoog als het loon van de “gemiddelde” arbeider en de lager gekwalificeerde boer. De gradaties in inkomen worden slechts gedeeltelijk bepaald door de vaardigheid en vlijt in het werk. Zowel de collectieve als de individuele bouwgronden van de boeren zijn noodzakelijkerwijs onderling enorm verschillend, afhankelijk van het klimaat, de grond, het soort gewas en ook op basis van de locatie ten opzichte van de steden en industriële centra. De tegenstelling tussen het dorp en de stad werd niet alleen niet verkleind gedurende het vijfjarenplan, maar integendeel juist groot als gevolg van de koortsachtige groei van de steden en de nieuwe industriële regio’s. Dit fundamentele sociale contrast in de samenleving schept onvermijdelijk afgeleide tegenstellingen tussen de collectieven en binnen de collectieven, met name door de verschillen in pacht. De ongelimiteerde macht van de bureaucratie is een niet minder krachtig instrument in de sociale differentiatie. Ze heeft hefbomen in handen als lonen, prijzen, belasting, budgetten en kredieten. Het volledig disproportionele inkomen van een heel aantal Centraal-Aziatische katoencollectieven is veel meer afhankelijk van de prijsverhoudingen die door de regering worden vastgesteld dan door de arbeid van haar leden. De uitbuiting van bepaalde lagen van de bevolking door andere lagen is niet verdwenen, maar wordt gemaskeerd. De eerste tienduizenden “gegoede” collectieven hebben kunnen bloeien ten koste van de overgebleven massa van collectieven en industriële arbeiders. Alle collectieven tot een niveau van welbevinden brengen, is een onvergelijkelijk zwaardere en langdurige taak dan het uitdelen van privileges aan een minderheid ten koste van de meerderheid. In 1927 verklaarde de Linkse Oppositie dat “het inkomen van de Koelak vele malen meer is gestegen dan dat van de arbeiders.” Deze bewering is nog steeds van kracht, hoewel in een andere vorm. Het inkomen van de toplaag van de collectieven is onvergelijkelijk meer gegroeid dan het inkomen van de gewone boeren en arbeiders. De verschillen in de materiële levensomstandigheden zijn tegenwoordig waarschijnlijk aanzienlijker dan aan de vooravond van de ontkoelakking. De differentiatie die binnen de collectieven plaatsvindt, drukt zich gedeeltelijk uit op het gebied van de persoonlijke consumptie, gedeeltelijk ook in de individuele ondernemingen die aan de collectieven zijn verbonden, omdat de fundamentele eigendom van het collectieve bedrijf zelf is gesocialiseerd. De differentiatie tussen de collectieven heeft al zwaardere gevolgen gehad, omdat de rijke collectieven de mogelijkheid hebben om
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
129
kunstmest en betere machines te kopen en zo nog sneller rijker te kunnen worden. De succesvolle collectieven huren vaak arbeidskrachten van de armere en de autoriteiten knijpen een oogje toe. Het overdragen van ongelijkwaardige landbouwgronden aan de collectieven draagt nog verder bij aan de toenemende verschillen en als gevolg zien we de kristallisatie van een soort van burgerlijke collectieven, of “miljonairscollectieven” zoals ze nu al worden genoemd. Natuurlijk is de staatsmacht in staat om in te grijpen als regulator in het proces van sociale differentiatie onder de boeren. Maar in welke richting en in welke mate? Nu de koelakcollectieven en leden van de collectieven aanvallen, zou neerkomen op een nieuw conflict met de meer “progressieve” lagen van de boerenbevolking, die pas nu, na een pijnlijke onderbreking, weer een buitengewone inhalige honger naar een “gelukkig leven” beginnen te krijgen. Daar bovenop, en dat is de belangrijkste oorzaak, is de staatsmacht zelf steeds minder in staat om socialistische controle uit te oefenen. Zowel in de landbouw als in de industrie zoekt de bureaucratie de steun en vriendschap van de sterke en succesvolle “Stachanovisten op het veld”, de miljonairscollectieven. Beginnend met bezorgdheid over de ontwikkeling van de productiekrachten, eindigt dit onveranderlijk met bezorgdheid over haar eigen positie. Het is juist in de landbouw, waar de consumptie en productie zo dicht bij elkaar liggen, dat de collectivisatie reusachtige mogelijkheden tot parasitisme door de bureaucratie heeft geopend en daarmee ook het samengroeien met de toplagen van de collectieven. De eerbewijzen die de collectieve boeren als blijk van waardering aan de leiders in het Kremlin aanbieden tijdens plechtige sessies zijn alleen maar de symbolische uitdrukking van de zeer onsymbolische voorrechten die ze ter beschikking stellen aan de plaatselijke machtsvertegenwoordigers. En zo komt het lage productieniveau in de landbouw nog vele malen erger dan in de industrie in constant conflict met de socialistische en zelfs de coöperatieve (kolchozen) eigendomsvormen. De bureaucratie, die in de laatste analyse uit deze tegenstelling is voort gekomen, verdiept deze op haar beurt weer. 4.
de sociale samenstelling van de heersende laag
In de politieke Sovjet literatuur kom je vaak beschuldigingen van “bureaucratisme” tegen in gevallen van slechte gewoontes in denk- en werkmethodes. (De beschuldigingen zijn altijd van boven naar beneden gericht en zijn een manier van zelfverdediging van de bovenste kringen.) Maar wat je ner-
130
de verraden revolutie
gens kunt vinden, is een onderzoek naar de bureaucratie als heersende laag, haar aantallen en structuur, haar vlees en bloed, privileges en verlangens en het deel van het nationale inkomen dat ze opslokt. Maar niettemin bestaat zij. En het feit dat ze zo zorgvuldig haar sociale samenstelling verhult, bewijst dat ze een specifiek bewustzijn van een heersende “klasse” bezit, dat echter nog niet helemaal zeker is van haar recht tot regeren. Het is absoluut onmogelijk om de Sovjet bureaucratie in accurate cijfers te beschrijven en de redenen hiervan zijn tweeledig. In de eerste plaats is het in een land waar de staat bijna de enige werkgever is, moeilijk te omschrijven waar het administratieve apparaat precies eindigt. In de tweede plaats, omdat de Sovjet statistici, economen en publicisten over dit onderwerp, zoals we eerder al hebben vastgesteld, een buitengewoon geconcentreerd stilzwijgen bewaren. En ze worden hierin nageaapt door hun “vrienden”. Laten we hier in het voorbijgaan opmerken dat de Webbs in alle 1200 bladzijden van hun verzamelwerk niet één keer de Sovjet bureaucratie als sociale categorie aanmerken. En dat is niet verwonderlijk, want in essentie schreven ze hun werk onder het dictaat van die bureaucratie! Het centrale staatsapparaat bedroeg op 1 november 1933 volgens haar eigen officiële opgave ongeveer 55.000 mensen op leidinggevend niveau. Maar in dit aantal, dat in de afgelopen jaren trouwens enorm is toegenomen, zijn de landmacht, de marine en de GPOe niet meegerekend. Evenmin als de coöperatieve centra en een reeks van zogenoemde sociale organisaties zoals de Ossoaviokhim (Genootschap ter Verdediging van de Sovjet-Unie en Ontwikkeling van haar Luchtvaart en Chemische Industrie). Bovendien heeft elk van de republieken haar eigen regeringsapparaat. Parallel met de staat, de vakbonden, de coöperatieven en andere generale staven en gedeeltelijk hiermee verweven, is er ook nog de machtige staf van de partij. We overdrijven nauwelijks als we commanderende lagen van de Sovjet-Unie en de individuele republieken op 400.000 mensen inschatten. Het is mogelijk dat dit aantal inmiddels al is gestegen tot een half miljoen. Hierbij worden functionarissen niet, maar “hoogwaardigheidsbekleders” en “leiders” wel meegeteld. Dat is een heersende kaste in de ware zin van het woord, hoewel ze, wees daar zeker van, op haar beurt hiërarchisch is onderverdeeld in zeer belangrijke horizontale grenzen. Deze half miljoen grote opperkaste wordt ondersteund door een zware bestuurlijke piramide met een brede en veelzijdige basis. De uitvoerende comités van de provinciale, stedelijke en district sovjets, samen met de parallelle partijorganen, de vakbonden, de Communistische Jongeren, de
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
131
plaatselijke transportorganen, de bevelvoerende staven van het leger en de vloot en het agentschap van de GPOe levert een aantal op in de grootteorde van 2 miljoen. En we mogen ook de voorzitters van de sovjets van zeshonderdduizend dorpen en steden niet vergeten. Het directe bestuur van industriële ondernemingen was in 1933 (er zijn geen recentere data) geconcentreerd in de handen van 17.000 directeuren en vice-directeuren. Het totale bestuurlijke en technische personeel in de winkels, bedrijven en mijnen, de lagere rangen meerekenend inclusief de voormannen, komt op ongeveer 250.000 mensen (hoewel hiervan zo’n 54.000 specialisten zijn zonder administratieve functies in de ware zin van het woord). Hierbij moeten we het vakbonds- en partijapparaat in de bedrijven optellen, waar het bestuur, zoals op de “driehoeksmanier” wordt uitgevoerd. Het aantal van een half miljoen voor het bestuur van die industriële bedrijven die voor de hele Unie van belang zijn, is op dit moment zeker niet overdreven. En hier moeten we dan het administratieve personeel van de ondernemingen van de afzonderlijke republieken en plaatselijke Sovjets nog bij optellen. In een andere doorsnede geven de officiële statistieken de indicatie van 860.000 administrateurs en specialisten in de gehele Sovjet economie; 480.000 in de industrie, meer dan 100.000 in het transport, 93.000 in de landbouw en 25.000 in de handel. In deze aantallen worden wel de specialisten zonder bestuurlijke macht meegeteld, maar aan de andere kant de Kolchozen en de coöperatieven weer niet. Maar ook deze data zijn de afgelopen twee en een half jaar ver overtroffen. Als je alleen de voorzitters en partij-organisatoren van de 250.000 collectieve boerderijen telt, zijn dat een half miljoen bestuurders. In werkelijkheid is dit aantal onmetelijk hoger. Als je de Sovchozen, de tractorstations en werktuigstations meetelt, dan komt het algemene aantal van leidinggevenden in de gesocialiseerde landbouw ver boven het miljoen. In 1935 bezat de staat 113.000 handelsdepartementen, de coöperatieven 200.000. De leiders van beiden zijn in essentie geen commerciële medewerkers, maar staatsfunctionarissen en daarbij nog monopolisten. Zelfs in de Sovjet media wordt er van tijd tot tijd geklaagd dat de “coöperators ermee opgehouden zijn de leden van de collectieven als hun electoraat te beschouwen”, alsof het mechanisme van de coöperatieven kwalitatief te onderscheiden is van de vakbonden, de Sovjets of de partij zelf! Deze hele laag, die zelf niet direct bij productieve arbeid is betrokken, maar administreert, beveelt, heerst, straft en verontschuldigt, moet zeker uit 5 of 6 miljoen mensen bestaan. Leraren en studenten laten we uiteraard buiten
132
de verraden revolutie
beschouwing. Dit totale aantal en de omgesomde onderdelen zijn zeker niet accuraat, maar het volstaat voor een eerste inschatting. Het is voldoende om ons te overtuigen dat de “algemene lijn” van de leiding geen inhoudsloos fantoom is. In de verschillende lagen of verdiepingen in deze heersende structuur, bedraagt het communistische aandeel, van onder naar boven, 20 tot 90%. Binnen de gehele bureaucratische kliek vormen de communisten samen met de Communistische Jeugd een blok van zo’n anderhalf tot 2 miljoen mensen. Als gevolg van de voortdurende uitsluitingen waarschijnlijk eerder minder dan meer. Dat is de ruggengraat van de staatsmacht. Dezelfde communistische bestuurders zijn de ruggengraat van de partij en van de Communistische Jeugd. De voormalige Bolsjewistische Partij is niet langer de voorhoede van de arbeidersklasse, maar de politieke organisatie van de bureaucratie. De overgebleven massa van leden van de partij en Communistische Jeugd dienen alleen als bron in de vorming van “actieven”, reserves om de bureaucratie te kunnen aanvullen. De niet bij de partij aangesloten “actieven” dienen hetzelfde doel. Hypothetisch kunnen we aannemen dat de arbeiders- en collectieve boerenaristocratie, samen met de Stachanovisten, de “actieven” die niet tot de partij behoren, vertrouwenspersonen en hun families en schoonfamilies met ongeveer evenveel zijn als wat we aannamen voor de bureaucratie, zo’n 5 a 6 miljoen mensen. Met hun families bestaan deze elkaar doordringende lagen zeker uit zo’n 20 tot 22 miljoen personen. In vergelijking gaan we van een lage schatting in aantal familieleden uit, omdat vaak man en vrouw en soms ook zoon en dochter, een plek in het apparaat innemen. Bovendien is het voor de vrouwen van de heersende laag makkelijker om de grootte van het gezin te beperken dan voor arbeidersvrouwen en zeker dan voor de boerinnen. De huidige campagne tegen abortussen werd in beweging gezet door de bureaucratie, maar is voor haarzelf niet van toepassing. Twaalf procent van de bevolking, misschien 15%, dat is de authentieke sociale basis van de autocratische regerende kringen. Waar een aparte kamer en voldoende voedsel en fatsoenlijke kleding slechts toegankelijk zijn voor een kleine minderheid, proberen miljoenen bureaucraten, groot en klein, hun macht voornamelijk te gebruiken om hun eigen welzijn te garanderen. Vandaar het enorme egoïsme van deze laag, haar ferme onderlinge solidariteit, haar angst voor ontevredenheid van de massa’s, haar verbetenheid om alle kritiek te smoren en, als laatste, haar hypocriete en bijna religieuze volgzaamheid aan “de
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
133
Leider”, die de belichaming en verdediger van de macht en privileges van deze nieuwe dames en heren is. De bureaucratie zelf is veel minder homogeen dan de arbeidersklasse of de boeren. Er zit een grote kloof tussen de voorzitter van een plattelandssovjet en hoogwaardigheidsbekleder in het Kremlin. Het leven van een lagere functionaris uit een van de vele categorieën voltrekt zich in feite op een zeer primitief niveau, lager dan de levensstandaard van de geschoolde arbeider in het Westen. Maar alles is relatief en het niveau van de hem omringende bevolking is nog lager. Het lot van de voorzitter van de kolchoz, of van de partijorganisator, of van een lagere medewerker hangt niet in het minst af van het zogenaamde “electoraat”, net zomin als dit het geval is voor de hoogste bazen. Elk van deze functionarissen kan op ieder moment worden geslachtofferd door de baas boven hem, om vormen van ontevredenheid het zwijgen op te leggen. Maar daarbij kan ook ieder van hen, als de kans zich voordoet, een stapje hoger klimmen. Ze zijn allemaal met elkaar verbonden door de veiligheidswaarborgen van het Kremlin, althans dit zal zo zijn tot de eerste ernstige schokken. Wat levensomstandigheden betreft, vinden we in de heersende laag alle gradaties, van de kleinburger uit de veraf gelegen wouden tot de grootbourgeois uit de hoofdstad. En uiteraard corresponderen de gewoontes, belangen en gedachtegoed met deze materiële omstandigheden. De huidige leiders van de Sovjetvakbonden verschillen in psychologische kenmerken niet zoveel van de Citrines, Jouhaux’s en Greens in Europa. Een andere fraseologie, maar dezelfde minachtende paternalistische houding tegenover de massa’s, dezelfde gewetenloze slimheid ten aanzien van tweederangsmanoeuvres, hetzelfde conservatisme, dezelfde nauwe blik en horizon, dezelfde nauwgezette aandacht om vooral niet lastig gevallen te worden en als laatste, dezelfde aanbidding van de meest triviale vormen van de burgerlijke cultuur. De Sovjet kolonels en generaals verschillen in het algemeen niet veel van de kolonels en generaals in de rest van de wereld en doen in ieder geval hard hun best er ook op te lijken. De Sovjet diplomaten hebben niet alleen de pandjesjassen overgenomen van de Westerse diplomaten, maar ook hun denkwijze. De Sovjet journalisten houden hun lezers net zo vaak voor de gek als hun buitenlandse collega’s, alleen doen ze het op een speciale manier. Als het al moeilijk was om het aantal bureaucraten in te schatten, nog veel moeilijker is het hun inkomen te bepalen. Al in 1927 protesteerde de Linkse Oppositie over het feit dat “het opgezwollen en bevoorrechte bestuurlijke apparaat een aanzienlijk deel van de meerwaarde aan het op-
134
de verraden revolutie
slokken is”. Het Platform van de Oppositie had berekend dat alleen al het vakbondsapparaat “een enorm deel van het nationale inkomen verslindt, meer dan een tiende van de totale productie.” Hierna ondernamen de autoriteiten de noodzakelijke maatregelen om dit soort berekeningen onmogelijk te maken. Als gevolg hiervan zijn de overheadkosten overigens niet afgenomen, maar net toegenomen. Van alle sectoren is die van de handel het beste af. Zoals Rakovski in 1930 al schreef, was er een heftige ruzie tussen de partij en de vakbondsbureaucraten voor nodig opdat de bevolking er in de media kennis van kon nemen dat er van de 400 miljoen roebel middelen 80 miljoen ter ondersteuning aan het personeel werd uitgegeven. En hier was er nog sprake van de legale middelen. Hiernaast en erbovenop ontvangt de vakbondsbureaucratie als dank voor hun vriendschap van de industriële bureaucraten immense gelddonaties, appartementen, transportmiddelen, enzovoort. “Hoeveel gaat er ter ondersteuning naar de partij, coöperatieven, kolchozen en sovchozen, industriële en administratieve apparaat en al haar vertakkingen?”, vroeg Rakovski zich af. En hij antwoordde: “We hebben hierover zelfs geen hypothetische informatie”. Vrijheid van controle brengt automatisch misbruik met zich mee, inclusief financiële malversaties. Op 29 september 1935 stelde de regering, hierdoor wederom gedwongen door het slechte werk van de coöperatieven, die nochtans met de handtekeningen van Molotov en Stalin bekrachtigd waren, “de aanwezigheid van immense plunderingen en verspilling en verliezen in de plattelandsconsumentenorganisaties” aan de orde. Op een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 klaagde de Volkscommissaris van Financiën over het feit dat de plaatselijke uitvoerende comités volkomen willekeurige uitgaven van staatsgelden toestaan. Dat de commissaris niets zei over de centrale organen, was alleen omdat hij daar zelf deel van uitmaakt. Het is onmogelijk een inschatting te maken van dat deel van het nationale inkomen wat door de bureaucratie wordt opgeslokt. En dat is niet alleen omdat ze zorgvuldig haar legale inkomen geheim probeert te houden. En ook niet alleen omdat ze zich op de grens van malversaties beweegt en er vaak over heen gaan, ze maakt breed gebruik van onverwacht inkomen. Het is hoofdzakelijk omdat alle vooruitgang op het gebied van sociaal welzijn, gemeenschappelijke voorzieningen, comfort, cultuur, kunst, voornamelijk, zo niet exclusief, ten goede komt aan de bovenste geprivilegieerde lagen. Ten aanzien van de bureaucratie als consument kunnen we, met de noodzakelijke wijzigingen, herhalen wat we hebben gezegd over de bour-
de groei van ongelijkheid en sociale tegenstellingen
135
geoisie. Het is volkomen zinloos om haar honger naar persoonlijke consumptieartikelen te overdrijven. Maar die situatie verandert drastisch als we haar bijna monopolistische genot van de oude en nieuwe overwinningen van de beschaving in overweging nemen. Formeel zijn deze goede dingen des levens, natuurlijk, toegankelijk voor de gehele bevolking, of in ieder geval die in de steden. Maar in werkelijkheid zijn ze slechts in uitzonderlijke gevallen beschikbaar voor de gewone burger. De bureaucratie daarentegen eigent ze zich waar en wanneer maar toe, alsof het haar persoonlijke eigendom is. Als je niet alleen het salaris en de inkomsten in natura optelt, net als elk type van semi-legale bronnen van inkomsten, maar hierbij ook het aandeel van de bureaucratie en de Sovjet aristocratie neemt in de theaters, rusthuizen, ziekenhuizen, sanatoria, zomerverblijven, musea, clubs, sportverenigingen, enzovoort, dan moeten we noodzakelijkerwijs concluderen dat 15 of 20 procent van de bevolking net zo veel rijkdom geniet als de overige 80 of 85 procent. Willen de “vrienden” onze cijfers aanvechten? Laten ze ons dan meer accurate geven. Laat hen de bureaucratie overhalen om alle inkomsten en uitgaven van de Sovjet samenleving te publiceren. Tot die dag blijven wij bij ons standpunt. De verdeling van deze aardse goederen in de Sovjet-Unie is ongetwijfeld onvergelijkelijk veel democratischer dan in het oude tsaristische Rusland en in de meest democratische landen in het Westen. Maar het heeft tot op heden nog maar weinig gemeen met het socialisme.
7 familie, jeugd en cultuur
familie, jeugd en cultuur
1.
139
thermidor in de familie
De Oktoberrevolutie heeft oprecht haar verplichtingen ten aanzien van de vrouw vervuld. De jonge regering gaf haar niet alleen gelijke politieke en wettelijke rechten ten opzichte van de man. Maar, wat nog veel belangrijker is, ze deed alles wat ze kon - in ieder geval veel meer was dan enige andere regering ooit voorheen - om haar toegang tot alle vormen van het economische en culturele leven zeker te stellen. Maar zelfs de meest doortastende revolutie kan vrouwen niet in mannen veranderen. Of beter gezegd, het kan de lasten van zwangerschap, geboorte, zogen en opvoeding van kinderen niet gelijk over man en vrouw verdelen. De revolutie deed een heldhaftige poging om de zogenaamde “hoeksteen” te vernietigen, dat ouderwetse, stoffige en vastgeroeste instituut waarin de vrouwen van de ploeterende massa’s van hun kindertijd tot aan hun dood min of meer slavenarbeid moeten verrichten. De plaats van het gezin als een afgesloten mini-onderneming diende volgens de plannen te worden ingenomen door een afgerond systeem van sociale verzorging en voorzieningen met kraamklinieken, crèches, peuterspeelzalen, scholen, publieke kantines, publieke wasserettes, eerstehulpvoorzieningen, ziekenhuizen, sanatoria, sportverenigingen, bioscopen enzovoort. De volledige opname van de huishoudelijke taken van het gezin door de instituten van de socialistische samenleving, die alle generaties zou verenigen en bijstaan, moest de vrouw bevrijden en daarmee ook de elkaar liefhebbende stellen, van de duizend jaar oude boeien. Tot op heden is dit probleem der problemen nog niet opgelost. De veertig miljoen Sovjet gezinnen blijven in overgrote meerderheid broedplaatsen van middeleeuwse vrouwelijke slavernij en waanzin, dagelijkse vernedering van kinderen, honger en kinderlijk bijgeloof. We moeten ons hierover geen illusies maken. En juist om die reden zijn de opeenvolgende veranderingen in het benaderen van de problemen van het gezin in de Sovjet-Unie de beste graadmeter van de werkelijke aard van de Sovjet samenleving en de evolutie van haar heersende laag. Het bleek onmogelijk de oude familie te overrompelen. Niet omdat de wil ontbrak en niet omdat het oude gezin zo diep in het hart van mensen zat beklonken. Integendeel, na een korte periode van wantrouwen tegenover de regering en haar crèches, peuterspeelzalen en soortgelijke voorzieningen, begonnen de werkende vrouwen en na hen de meer ontwikkelde boeren, de enorme voordelen van collectieve zorg voor kinderen, net als de vermaatschappelijking van het hele gezinsleven, te waarderen. Helaas was de
140
de verraden revolutie
samenleving te arm en te onderontwikkeld. De werkelijke bronnen van de staat kwamen niet overeen met de plannen en de bedoelingen van de Communistische Partij. Je kan het gezin niet ‘afschaffen’, je moet het vervangen. De werkelijke bevrijding van de vrouw is niet te realiseren op basis van “algemeen gebrek”. De ervaring maakte deze harde werkelijkheid, die Marx tachtig jaar geleden al had geformuleerd, duidelijk. Tijdens de magere jaren aten de arbeiders en hun families zoveel mogelijk in de fabrieken of de publieke kantines en dit feit werd officieel gezien als een overgang naar een socialistische vorm van leven. Het is niet nodig stil te staan bij de bijzonderheden van de verschillende tijdperken, het militaire communisme, de NEP en het eerste vijfjarenplan. Feit is dat vanaf het moment dat het voedselbonnensysteem werd afgeschaft in 1935, al de beter gesitueerde arbeiders weer terugkeerden naar de dinertafel thuis. Het zou onjuist zijn dit te beschouwen als een veroordeling of een stap terug van een socialistische systeem, dat in zijn algemeenheid nooit is uitgeprobeerd. Maar des te twijfelachtiger was het oordeel van de arbeiders en hun vrouwen over de “sociale voedselvoorziening” die door de bureaucratie werd georganiseerd. Dezelfde conclusie moet worden getrokken ten aanzien van de publieke wasserettes, waar ze het linnen vaker kapot scheuren en stelen, dan dat het wordt gewassen. Terug naar eigen huis en haard! Maar thuis koken en thuis wassen, wat met enige schaamte toch door sprekers en journalisten wordt toegejuicht, betekent de terugkeer van de arbeidersvrouw naar de potten en pannen, oftewel terug naar haar oude slavernij. Het is zeer twijfelachtig of de resolutie van de Communistische Internationale over de “volledige en onomkeerbare overwinning van het socialisme in de Sovjet-Unie” erg overtuigend klinkt in de oren van de vrouwen van de fabrieksdistricten! Het boerengezin, dat niet alleen aan de huisarbeid, maar ook aan de landarbeid is gebonden, is oneindig meer stabiel en conservatief dan het gezin in de steden. Slechts een paar en in het algemeen erg kleine landbouwgemeenschappen introduceerden in de beginperiode publieke kantines en crèches. Volgens de eerste aankondigingen zou de collectivisatie de aanzet geven tot een beslissende verandering op het gebied van het familieleven. Niet voor niets onteigenden ze van de boer niet alleen zijn kippen, maar ook zijn koe. Er was in ieder geval geen gebrek aan aankondigingen over de triomfantelijke opmars van publieke kantines door het hele land. Maar toen de terugtocht begon, kwam de werkelijke situatie achter de bluf boven water. In zijn algemeenheid krijgt de boer van de Kolchoz alleen brood voor hemzelf en voer voor zijn vee. Vlees, zuivelproducten en groenten
familie, jeugd en cultuur
141
kan hij bijna alleen bemachtigen via zijn eigen bijbehorende stukje grond. En zodra de meest noodzakelijke levensbehoeften alleen door de persoonlijke inspanningen van het gezin kunnen worden verkregen, kan er geen sprake meer zijn van publieke eetgelegenheden. En zo leggen de dwergboerderijtjes, die een nieuwe basis leggen voor de huiselijke kring, een dubbele last op de schouders van de vrouw. Het totale aantal reguliere crèches bedroeg in 1932 zeshonderdduizend en de tijdelijke voorzieningen tijdens het landbouwseizoen ongeveer vier miljoen. In 1935 waren er 5,6 miljoen tijdelijke plaatsen, maar de reguliere waren nog steeds een onaanzienlijk deel van het totaal. Daarbij zijn de bestaande crèches, zelfs in Moskou, Leningrad en andere centra niet toereikend voor zelfs de minst kieskeurige eisen. “Een crèche waar een kind zich slechter voelt dan thuis is geen crèche, maar een slecht kinderasiel”, zo klaagt een belangwekkende Sovjet krant. Het is geen wonder dat de meer gegoede arbeidersgezinnen de crèches vermijden. Maar voor de overgrote meerderheid van de werkende bevolking is zelfs dit aantal “slechte kinderasielen” onvoldoende. Kort geleden introduceerde het Centraal Uitvoerend Comité een resolutie dat vondelingen en wezen bij privépersonen dienden te worden geplaatst voor hun opvoeding. En dus heeft de bureaucratische regering via haar hoogste orgaan haar bankroet aangekondigd ten aanzien van haar belangrijkste maatschappelijke functie. Het aantal kinderen in peuterspeelzalen steeg gedurende 1930 tot 1935 van 370.000 tot 1.181.000. Het lage cijfer in 1930 is al treffend, maar ook het aantal in 1935 lijkt voor de Sovjet families een druppel in de oceaan. Een nader onderzoek zou ongetwijfeld aantonen dat in principe en in ieder geval de betere peuterspeelzalen ten dienste staan van de gezinnen van de overheid, het technisch personeel, Stachanovisten etcetera. Hetzelfde Centraal Uitvoerend Comité was niet lang geleden gedwongen openlijk te erkennen dat de “resolutie over de afschaffing van dakloze en onverzorgde kinderen maar zwakjes wordt uitgevoerd”. Wat zit er verborgen achter deze klinische bekentenis? Alleen bij toeval, via de kleine berichtjes achterin de krant komen we erachter dat in Moskou meer dan duizend kinderen “onder buitengewoon moeilijke familieomstandigheden” leven, dat in de zogeheten kindertehuizen van de hoofdstad 1.500 kinderen zitten die nergens naar toe kunnen en de straat op worden gestuurd, dat gedurende de twee herfstmaanden in Moskou en Leningrad “7.500 ouders voor de rechter werden geleid omdat ze hun kinderen zonder toezicht achterlieten”. Wat voor zin had het hen voor de rechter te
142
de verraden revolutie
leiden? Hoeveel duizenden ouders wisten te voorkomen voor de rechtbank te verschijnen? Hoeveel kinderen in “buitengewoon moeilijke omstandigheden” blijven buiten de statistiek? In hoeverre verschillen buitengewoon moeilijke omstandigheden van gewone moeilijke omstandigheden? Al deze vragen blijven onbeantwoord. Een groot gedeelte van de dakloosheid van deze kinderen, open en bloot, zowel als verborgen, is een direct gevolg van de grote sociale crisis in de loop waarvan het oude gezin sneller uit elkaar valt dan de nieuwe instituten haar kunnen vervangen. Uit dezelfde toevallige opmerkingen in de kranten en uit delen van criminele verslagen, kan de lezer het bestaan ontdekken van prostitutie in de Sovjet-Unie, de enorme degradatie van vrouwen in het belang van mannen die het kunnen betalen. In de herfst van verleden jaar maakte de Izvestia plotseling aan haar lezers bekend dat in Moskou “wel duizend vrouwen waren gearresteerd die zich in het geheim te koop aanboden op de straten van de arbeidershoofdstad”. Onder de arrestanten waren 177 er arbeidersvrouwen, 92 klerken, 5 universitaire studentes, etc. Wat dreef hen de straat op? Ontoereikende lonen, gebrek, de noodzaak tot “een klein beetje extra voor een jurk of schoenen”. Tevergeefs zouden we zoeken naar de inschatting van de omvang van dit maatschappelijke kwaad. De bescheiden bureaucratie draagt de statisticus op te zwijgen. Maar dit afgedwongen stilzwijgen is op zichzelf een onmiskenbaar bewijs van de ontelbaarheid van de “klasse” van Sovjet prostituees. Hier is in feite geen sprake van de “overblijfselen van het verleden”, omdat prostituees worden gerekruteerd uit de jongere generaties. Geen enkel weldenkend persoon zou natuurlijk speciaal de schuld voor dit probleem, dat al zo oud is als de beschaving, bij het Sovjet regime leggen. Maar het is bij de aanwezigheid van prostitutie wel onvergefelijk om over de triomf van het socialisme te spreken. De kranten beweren natuurlijk, voor zover het hen is toegestaan over dit prikkelende onderwerp te schrijven, dat “de prostitutie aan het afnemen is”. Het is mogelijk dat dit in vergelijking met de jaren van honger en achteruitgang (1931-1933) waar is. Maar het herstel van de geldverhoudingen sinds die periode, waarbij alle rationering werd afgeschaft, zal onvermijdelijk tot een nieuwe groei van prostitutie leiden, alsmede een toename van dakloze kinderen. Overal waar er geprivilegieerden zijn, zijn er paria’s! De massale dakloosheid van kinderen is ongetwijfeld het meest onmiskenbare en tragische symptoom van de moeilijke omstandigheden voor de moeder. Over dit onderwerp is zelfs de optimistische Pravda soms gedwongen een bittere bekentenis te doen. “De geboorte van een kind is voor veel vrouwen een serieuze ramp voor haar positie”. Juist om deze
familie, jeugd en cultuur
143
reden gaf de revolutionaire macht de vrouwen het recht van abortus, wat in omstandigheden van armoede en gebrek een van haar meest belangrijke civiele, politieke en culturele rechten is, wat er over dit onderwerp ook gezegd wordt door de eunuchen en oude vrijsters van beide seksen. Maar ook dit recht van de vrouw, hoe duister ook op zichzelf, wordt onder de bestaande sociale ongelijkheid veranderd in een privilege. De kleine stukjes informatie over abortuspraktijken die af en toe doordruppelen in de media zijn vreselijk. En dus passeerden door een dorpshospitaal in een van de districten van de Oeral “195 vrouwen die door vroedvrouwen werden verminkt”, onder hen 33 werkende vrouwen, 28 administratieve krachten, 65 kolchozenvrouwen, 58 huisvrouwen. Dit Oeraldistrict verschilt van de anderen in die zin dat hier de informatie over wat er gebeurt in de media terecht is gekomen. Hoeveel vrouwen worden er dagelijks verminkt over de gehele Sovjet-Unie? Na haar ongeschiktheid te hebben bewezen om vrouwen, die gedwongen zijn zich te laten aborteren, van de noodzakelijke medische steun en middelen te voorzien, maakte de staat een scherpe koerswending en is de weg van voorbehoedsmiddelen ingeslagen. En zoals met alles maakt de bureaucratie van de nood een deugd. Een van de leden van het hoogste Sovjet rechtscollege, Soltz, een specialist op het gebied van echtelijke problemen, baseert het aanstaande verbod op abortus op het feit dat in een socialistische samenleving waar geen werkeloosheid en dergelijke meer bestaat, een vrouw geen recht heeft de “vreugdes van het moederschap” af te wijzen. De filosofie van de priester, afgedwongen met de macht van de gendarme. We hoorden pas nog van het centrale orgaan van de regerende partij dat de geboorte van een kind voor veel vrouwen, en het zou eerlijker zijn te zeggen voor de overweldigende meerderheid van de vrouwen, “een ramp voor haar positie is”. We hoorden zojuist nog van het hoogste Sovjet instituut dat “de afschaffing van de dakloze en onverzorgde kinderen zwak wordt uitgevoerd”, wat onvermijdelijk een nieuwe toename in dak- en thuisloze kinderen zal betekenen. Maar hier informeert de hoogste Sovjet rechter ons dat in een land waar “het leven gelukkig is” abortus met gevangenisstraf moet worden bestraft, precies zoals in de kapitalistische landen waar het leven zorgelijk is. Het is vooraf al duidelijk dat in de Sovjet-Unie, net als in het Westen, het voornamelijk de werkende vrouwen, dienstbodes, en boerinnen zullen zijn die moeite hebben hun problemen te verbergen en in de handen van de gevangenisbewaarders vallen. Wat betreft “onze vrouwen”, die voorzien zijn in de vraag naar fijne parfums en andere aangename zaken, zij zullen zoals voorheen doen wat ze noodzakelijk vinden
144
de verraden revolutie
en dit rechtstreeks onder de neus van een toegefelijke gerechtsdienaar. “We hebben mensen nodig”, concludeert Soltz, zijn ogen sluitend voor de daklozen. “Wees dan zo goed om ze zelf te baren”, zou het antwoord van de miljoenen werkende vrouwen aan deze hoge rechter kunnen zijn, moest de bureaucratie hen niet het zwijgen opgelegd hebben. Deze heren zijn naar het schijnt helemaal vergeten dat het socialisme was bedoeld om de oorzaken die vrouwen tot abortus dreef weg te nemen en niet om hen te dwingen tot de “vreugde van het moederschap” met behulp van de smerige inbreuk door de politie in wat voor elke vrouw de meest intieme levensaangelegenheid is. Het ontwerp van de anti-abortuswet werd onderworpen aan de zogeheten universele publieke discussie en zelfs door de fijne zeef van de Sovjet media sijpelden veel bittere klachten en er waren zelfs verkapte protesten. De discussie werd net zo abrupt afgebroken als zij was aangekondigd en op 27 juni veranderde het Centraal Uitvoerend Comité dit schandalige ontwerp in een drievoudig schandalige wet. Zelfs sommige van de officiële mooipraters van de bureaucratie voelden zich in verlegenheid gebracht. Louis Fischer verklaarde dat dit stuk wetgeving een betreurenswaardig misverstand moest zijn. In werkelijkheid is deze nieuwe wet tegen vrouwen - met een uitzondering ten voordele van de dames - een natuurlijk en logisch gevolg van een thermidoriaanse reactie. De triomfantelijke rehabilitatie van het gezin, die simultaan plaatsvond met de herinvoering van de roebel (welk een gelukkig toeval!) wordt veroorzaakt door het materiële en culturele bankroet van de staat. In plaats van openlijk te zeggen: “We zijn helaas nog steeds te arm en onderontwikkeld om socialistische verhoudingen tussen de mensen te creëren, onze kinderen en kleinkinderen zullen dit doel realiseren”, dwingt de leiding het volk om de scherven van het gebroken gezin weer te lijmen en niet alleen dat. Onder dreiging van extreme straffen wordt de bevolking verplicht dat gezin als de gewijde kern van het triomfantelijke socialisme te beschouwen. Op het eerste gezicht is de mate van deze achteruitgang moeilijk in te schatten. Alles en iedereen wordt meegesleurd in deze nieuwe koers; wetgever en de literator, rechtbank en de militie, krant en klaslokaal. Wanneer een oprechte en naïeve communistische jongere in zijn blad dapper durft te schrijven: “Je kan je beter druk maken over het probleem hoe we vrouwen uit de klauwen van het gezin kunnen bevrijden”, krijgt hij als antwoord een paar ferme klappen en... zwijgt. De ABC’s van het communisme worden afgedaan als “linkse excessen”. De domme en vastgeroeste vooroordelen
familie, jeugd en cultuur
145
van onontwikkelde betweters worden heropgevoerd in de naam van een nieuwe moraal. En wat gebeurt er in het dagelijkse leven in de hoeken en gaten van dit onmetelijke land? De media weerspiegelt slechts in beperkte mate de diepte van de thermidoriaanse reactie in de familiesfeer. Aangezien de nobele passie van het evangelisme toeneemt naarmate de zonde toeneemt, begint het zevende gebod grote populariteit te verwerven onder de heersende laag. De Sovjet moralisten hoeven alleen de fraseologie een beetje aan te passen. Er is een campagne begonnen tegen teveel en te makkelijk scheiden. De creatieve geesten van de wetgevers hebben al een passende ‘socialistische’ maatregel bedacht, waarbij er geld betaald moet worden om een scheiding te registreren en dit bedrag loopt op bij de daaropvolgende scheidingen. Niet voor niets merkten we op dat de heropleving van het gezin hand in hand gaat met een toename van de educatieve rol van de roebel. Een belasting maakt registratie ongetwijfeld moeilijk voor diegenen die al moeite met betalen hebben. Voor de bovenste kringen mogen we hopen dat de belasting geen enkele probleem oplevert. Bovendien, mensen die mooie appartementen bezitten, auto’s en andere mooie spullen, arrangeren hun persoonlijke aangelegenheden wel dusdanig dat dit gepaard gaat zonder onnodige publiciteit en dus ook zonder registratie. Het is alleen aan de onderkant van de samenleving dat prostitutie een zwaar en vernederend karakter heeft. Aan de top van de Sovjet samenleving, waar de macht wordt gecombineerd met comfort, krijgt prostitutie de vorm van kleine “wederdiensten” en zelfs een aspect van de “socialistische familie”. We hebben van Sosnovsky al gehoord over het belang van de “auto-harem” factor in de degeneratie van de heersende laag. De lyrische, academische en andere “vrienden van de Sovjet-Unie” hebben ogen die niet kunnen zien. De huwelijks- en gezinswetten die door de Oktoberrevolutie werden gevestigd, eens een object van terechte trots, worden omgevormd en mismaakt door grootscheeps leentjebuur bij de wetgeving van de burgerlijke landen te spelen. En als het de bedoeling was om het verraad met zotheid erin te stampen, worden dezelfde argumenten die eerder naar voren werden gebracht ten voordele van onvoorwaardelijke vrijheid van scheiding en abortus, “de bevrijding van de vrouw”, “verdediging van het recht van de individu”, “bescherming van het moederschap”, nu herhaald ten behoeve van haar inperking en volledige afschaffing. Deze terugtocht neemt niet alleen vormen van weerzinwekkende schijnheiligheid aan, maar ze gaat ook oneindig veel verder dan de ijzeren economische noodzakelijkheid vereist. Bij de objectieve oorzaken die deze terugtocht tot zulke burgerlijke vormen als het betalen van alimentatie bracht, moet het
146
de verraden revolutie
sociale belang van de heersende laag in een grotere werking van de burgerlijke wetgeving worden gerekend. Het meest fascinerende motief achter de huidige familiecultus is ongetwijfeld de noodzaak van de bureaucratie naar stabiele hiërarchische verhoudingen en het disciplineren van de jeugd door middel van 40 miljoen steunpunten in autoriteit en macht. Toen de hoop nog leefde dat de scholing van de nieuwe generaties in de handen van de staat zou liggen, was de regering helemaal niet geïnteresseerd om de autoriteit van het “gezin” te steunen, met name die van de vader en de moeder, maar deed ze integendeel haar uiterste best om de kinderen van het gezin te scheiden en ze op die manier te beschermen tegen de tradities van een vastgeroeste levenswijze. Nog maar kort geleden, in de loop van het eerste vijfjarenplan, gebruikten de scholen en de Communistische Jeugd kinderen in het aan de kaak stellen, beschuldigen en “heropvoeden” van hun dronken vaders en religieuze moeders. Met welk succes dat gebeurde, is een heel andere vraag. Hoe dan ook betekende deze methode een fundamentele aantasting van het ouderlijk gezag. Ook op dit niet onbelangrijke terrein is inmiddels een scherpe koerswending gemaakt. Samen met het zevende, is nu ook het vijfde gebod weer in al haar luister hersteld, tot op heden nog zonder verwijzingen naar God. Maar ook de Franse scholen doen het zonder die toevoeging en dat weerhoudt ze er niet van om succesvol routine en conservatisme in te prenten. Aandacht voor de autoriteit van de oudere generatie heeft trouwens al geleid tot een aanpassing in het beleid ten aanzien van het geloof. De ontkenning van God, zijn hulp en zijn wonderen was wel de scherpste wig van alle, waarmee de revolutionaire macht een kloof schiep tussen kinderen en ouders. Te ver vooruitlopend op de ontwikkeling van de cultuur, serieuze propaganda en wetenschappelijke scholing, verviel het gevecht tegen de kerk onder leiding van types zoals Jaroslavski vaak tot allerhande fratsen en wangedrag. Het bestormen van de hemel, net als dat van de familie, is nu een halt toegeroepen. De bureaucratie is bezorgd om haar reputatie van respectabiliteit en heeft de jonge ‘goddelozen’ bevolen hun harnas in te leveren en rustig hun boeken te bestuderen. Ten aanzien van de religie wordt er stap voor stap een regime van ironische neutraliteit gevestigd. Maar dat is pas de eerste fase. Het is niet moeilijk om de tweede en de derde te voorspellen, als de loop der ontwikkelingen alleen afhankelijk zouden zijn van de huidige autoriteiten. De schijnheiligheid van de heersende opinie ontwikkelt zich overal en altijd als het vierkant of de kubus van de sociale tegenstellingen. Zo ziet in ieder geval de historische wetmatigheid van ideologie eruit, als ze wis-
familie, jeugd en cultuur
147
kundig zou worden vertaald. Socialisme, waar het deze naam waardig is, betekent menselijke relaties zonder hebzucht, vriendschap zonder jaloezie en intriges en liefde zonder berekening. Volgens de officiële doctrine zijn deze ideale normen al gerealiseerd, en des te vasthoudender en luider protesteert de realiteit tegen zulke verklaringen. “Op basis van de echte gelijkheid van man en vrouw”, zegt bijvoorbeeld het nieuwe programma van de Communistische Jeugd, aangenomen in april 1936, “ontstaat er een nieuw soort gezin, wiens groei en bloei van belang is voor de Sovjet staat”. Een officieel commentaar weet hieraan toe te voegen: “In de keuze van een levensgezel, man of vrouw, kent onze jeugd maar een drijfveer, een impuls: liefde. Het burgerlijke verstandshuwelijk bestaat niet voor onze groeiende generatie” (Pravda, 4 april 1936). Voor wat betreft de gewone werkman en vrouw is dit min of meer juist. Maar het “huwelijk om het geld” is ook zeldzaam onder arbeiders in de kapitalistische landen. Die zaken staan er in de midden en toplagen heel anders voor. Nieuwe sociale groeperingen drukken automatisch hun stempel op de persoonlijke relaties. De verdorvenheden die geld en macht creëren in seksuele relaties bloeien zo weelderig in de rijen van de Sovjet bureaucratie dat het wel lijkt of ze zich tot doel heeft gesteld op dit gebied de Westerse burgerij te overtreffen. In volledige tegenstelling tot de zojuist aangehaalde passage in de Pravda, zijn de ‘verstandshuwelijken’, zoals de Sovjet media per ongeluk of in onvermijdelijke openheid opbiecht, weer schering en inslag. Kwalificaties, salaris, vast werk, het aantal strepen op het uniform, krijgen weer meer en meer betekenis, want hier zijn kwesties als schoenen, bontjassen, appartementen, badkamers en de ultieme droom van auto’s aan verbonden. Het simpele gevecht om woonruimte leidt in Moskou ieder jaar tot vele gevallen van huwelijk, dan wel scheiding. De kwestie van kruiwagens in de familie zijn van buitengewoon belang geworden. Het is nuttig om als schoonvader een militair bevelhebber of vooraanstaand communist te hebben, als schoonmoeder de dochter van een hoge functionaris. Moeten we hier verbaasd over zijn? Kon het wel anders? Een van de meest dramatische hoofdstukken in het grote boek van de Sovjets zal het verhaal zijn van de desintegratie en uiteenvallen van die Sovjet families waar de man, als partijlid, vakbondslid, militaire bevelvoerder of bestuurder, groeide en zich ontwikkelde en nieuwe geneugten des levens verwierf, terwijl de vrouw, gebukt onder haar gezinstaken, op het oude niveau bleef steken. De weg van de twee generaties van de Sovjet bureaucratie ligt bezaaid met de tragedies van verstoten en achtergelaten
148
de verraden revolutie
vrouwen. Hetzelfde valt nu waar te nemen bij de nieuwe generatie. Misschien dat de meest wrede en brute gevallen wel waar te nemen zijn in de top van de bureaucratie, waar een groot percentage uit ongelikte beren bestaat, die denken dat ze alles mogen. De archieven en memoires zullen op zekere dag de openlijke misdaden blootleggen ten aanzien van de echtgenotes en vrouwen in het algemeen, door die evangelisten van de gezinsmoraal en de afgedwongen “vreugdes van het moederschap”, die dankzij hun positie immuun voor rechtsvervolging zijn. Nee, de Sovjet vrouw is nog niet vrij. Volledige gelijkheid van man en vrouw heeft oneindig meer opgeleverd voor de vrouwen van de bovenste lagen, vertegenwoordigers van de bureaucratie, technisch en pedagogisch personeel en algemeen gesteld de hogergeschoolden, dan voor de werkende vrouwen en zeker voor de plattelandsvrouwen. Zolang de samenleving niet in staat is de materiële zorgen van het gezin op zich te nemen, kan de moeder alleen succesvol een sociale functie vervullen als ze een witte slaaf tot haar beschikking heeft: kindermeisje, dienstbode, kokkin,... Van de 40 miljoen gezinnen waaruit de bevolking van de Sovjet-Unie bestaat, heeft 5 procent, of misschien 10 procent hun ‘huis en haard’ direct of indirect gebouwd op huishoudelijke slavenarbeid. Een accurate volkstelling van de dienstbodes zou net zo belangrijk zijn voor een socialistische waardering voor de positie van de vrouw in de Sovjet-Unie, als het complete Sovjet wetboek, hoe progressief deze ook moge zijn. Maar juist om die reden wordt door Sovjet statistici de dienstbode verborgen achter termen als “werkende vrouw” of “en anderen”! De omstandigheden van de moeder van het gezin van een gewaardeerde communist is aldus, zij heeft een kokkin, een telefoon om bestellingen in de winkels te doen, een auto voor boodschappen enzovoort en vertoont weinig tot geen overeenkomsten met de omstandigheden van de werkende vrouw die gedwongen is de winkels af te lopen, zelf het eten te bereiden en te voet haar kinderen naar de crèche te brengen, als er al een crèche beschikbaar is. Geen enkel socialistisch naambordje kan dit sociale contrast verhullen, dat niet minder treffend is als het contrast tussen de burgerlijke dame en de arbeidersvrouw in welk westers land dan ook. De gewone socialistische familie die door de maatschappij verlost zal worden van de dagelijkse kwelling van de ondraaglijke en vernederende zorgen, heeft geen behoefte aan welke reglementen dan ook en het hele idee van wetten over abortus en scheiding zal binnen haar muren niet beter klinken dan de herinnering aan bordelen of menselijke offers. De wetgeving na oktober nam een grote stap in de richting van zo’n familie. De eco-
familie, jeugd en cultuur
149
nomische en culturele onderontwikkeldheid hebben een wrede reactie geproduceerd. De thermidoriaanse wetgeving betekent een terugtocht naar de burgerlijke modellen en de aftocht wordt gedekt door foute toespraken over de heiligheid van de “nieuwe” familie. Ook in deze kwestie verbergt het socialistische bankroet zich onder hypocriete respectabiliteit. Er zijn oprechte waarnemers die, met name over het kindervraagstuk, geschokt zijn door het contrast tussen de hoogstaande principes en de wrede realiteit. Juist het feit dat er furieuze criminele maatregelen worden genomen tegen dakloze kinderen is voldoende om te suggereren dat de socialistische wetgeving ter verdediging van vrouwen en kinderen pure schijnheiligheid is. Er zijn waarnemers van een heel ander kaliber die worden misleid door de grootsheid van die ideeën die worden ingekleed in de vorm van wetten en administratieve instituten. Als ze wanhopige moeders zien, prostituees en dakloze kinderen, dan vertellen deze optimisten elkaar dat een verdere groei van de materiële welvaart geleidelijk de socialistische wetten zal voorzien van vlees en bloed. Het is moeilijk uit te maken welke van deze twee benaderingswijzen schadelijker is en meer de plank misslaat. Alleen mensen die getroffen zijn door een historische blindheid zullen er niet in slagen om de doortastendheid en brede karakter van het maatschappelijke plan te zien, het belang van de eerste fases van haar ontwikkeling en de enorme mogelijkheden die hierdoor worden geopend. Aan de andere kant is het onmogelijk om niet verontwaardigd te zijn over het passieve en in feite onverschillige optimisme van diegenen die hun ogen sluiten voor de groei van de sociale tegenstellingen en zichzelf geruststellen met naar een toekomst te kijken, waarvan ze voorstellen om de sleutel respectvol in de handen van de bureaucratie te laten. Alsof de gelijkberechtiging van man en vrouw al niet was omgezet in de gelijkheid van ontzegging van die rechten door diezelfde bureaucratie! En alsof het in een of ander boek der wijsheid vetgedrukt staat, gelooft ze dat de Sovjet bureaucratie geen nieuwe onderdrukking maar vrijheid zal brengen. Hoe de man de vrouw tot slaaf maakte, hoe de uitbuiter ze beiden onderwierp, hoe de zwoegers tegen de prijs van bloed hebben geprobeerd zichzelf van slavernij te bevrijden, maar alleen de ene ketting voor de andere hebben ingeruild, daar vertelt de geschiedenis ons veel over. Maar hoe in werkelijkheid het kind, de vrouw, de mens te bevrijden? Daarvoor zijn nog geen betrouwbare modellen. Alle historische ervaringen uit het verleden, volledig negatief, vereist van de werkenden op zijn minst en in de eerste plaats een onverzoenlijk wantrouwen tegen alle bevoorrechte en ongecontroleerde bewakers.
150
2.
de verraden revolutie
het gevecht tegen de jeugd
Elke revolutionaire partij vindt haar grootste steun onder de jongere generatie van de opkomende klasse. Politiek verval drukt zich uit in het verlies van de mogelijkheid om de jongeren onder het banier te verzamelen. De burgerlijk democratische partijen worden, omdat ze zich van het toneel terugtrekken, gedwongen de jongeren ofwel aan de revolutie, dan wel aan het fascisme over te leveren. Het Bolsjewisme was toen het nog ondergronds werkte altijd een partij van jonge arbeiders. De Mensjewiki vertrouwden op de meer respectabele en geschoolde toplagen van de arbeidersklasse, waar ze trots op waren en zich op beroemden. Ze keken neer op de Bolsjewieken. De opeenvolgende gebeurtenissen hebben hun ongelijk duidelijk aangetoond. Op het beslissende moment sleepten de jongeren de meer volwassen lagen en zelfs de ouderen mee. De revolutie gaf een krachtige historische impuls aan de nieuwe Sovjet generatie. In een klap werden ze bevrijd van de meer conservatieve levensvormen en legde een belangrijk geheim aan hen bloot; het eerste geheim van de dialectiek: dat er niets onveranderlijk is op deze wereld en dat de samenleving uit plastisch materiaal is samengesteld. Hoe achterlijk is niet de theorie van de onveranderbare raciale menstype’s in het licht van de gebeurtenissen in ons tijdperk! De Sovjet-Unie is een immens grote smeltkroes waarin de karakters van dozijnen nationaliteiten worden vermengd. De mystiek van de “Slavische ziel” verdween als sneeuw voor de zon. Maar de aan de jongere generatie gegeven impuls heeft nog niet tot een corresponderende historische onderneming geleid. Natuurlijk is de jeugd zeer actief op het economische terrein. In de Sovjet-Unie zijn er 7 miljoen arbeiders jonger dan 23 jaar, 3.140.000 in de industrie, 700.000 bij de spoorwegen, 700.000 in de bouw. In de nieuwe reusachtige fabrieken is ongeveer de helft van de arbeiders jong. Er zitten nu 1,2 miljoen Communistische Jongeren in de collectieve boerderijen. Honderd duizenden leden van de Communistische Jeugd zijn gedurende de laatste jaren gemobiliseerd om in de constructiebouw, de houtvesterij, de kolenmijnen, goudproductie, in het noordpoolgebied, Sachalin of in Amoer te werken, waar de nieuwe stad Komsomolsk wordt opgericht. De nieuwe generatie produceert schokbrigades, kampioenarbeiders, Stachanovisten, voormannen en onderadministrateurs. De jeugd studeert en een aanzienlijk deel zeer vlijtig. Ze is actief op het gebied van sport en atletiek, zeker ook in de meer gedurfde en oorlogsachtige takken zoals parachutespringen en
familie, jeugd en cultuur
151
scherpschieten. De meest ondernemende en doortastende jongeren gaan op allerlei gevaarlijke expedities. “Het betere deel van onze jeugd”, zo sprak een welbekende poolreiziger, “is er op gebrand daar te werken waar de moeilijkheden zich voordoen”. Dat is ongetwijfeld waar. Maar op alle terreinen staat de postrevolutionaire generatie nog onder toezicht. Er wordt ze van bovenaf verteld wat ze moet doen en hoe ze het moet doen. De politiek, als hoogste commandovorm, is nog volledig in handen van de zogenaamde “Oude Garde”. En in alle vurige en vaak vleiende toespraken die ze aan de jeugd geven verdedigen de ouwe jongens omslachtig hun eigen monopolie. Er niet van uit gaand dat een socialistische samenleving mogelijk was zonder het afsterven van de staat, dat is zonder de vervanging van alle vormen van politieonderdrukking door het zelfbestuur van geschoolde producenten en consumenten, legde Engels de vervulling van deze taak in de handen van de jongere generaties “die zullen opgroeien in nieuwe vrije sociale omstandigheden en dus in de positie zullen zijn om afstand te doen van al die staatstroep”. Waar Lenin op zijn beurt aan toevoegde: “… elke vorm van staatstroep, inclusief de democratisch-republikeinse”. Het vooruitzicht van de opbouw van een socialistische samenleving stond in de gedachten van Engels en Lenin ongeveer zo: “De generatie die de macht heeft veroverd, de “oude garde”, zal beginnen met het liquideren van de staat. De volgende generatie zal het afmaken”. Hoe staan de zaken er in werkelijkheid voor? 43 procent van de Sovjet bevolking is geboren na de oktoberrevolutie. Als je de grens van 23 jaar hanteert als scheidslijn tussen de twee generaties, dan heeft meer dan 50% van de Sovjet bevolking die grens nog niet bereikt. De grootste helft van de bevolking van het land heeft als gevolg hiervan geen persoonlijke herinnering aan enig ander regime dan dat van de Sovjets. Maar het is juist deze nieuwe generatie die zich aan het vormen is, niet zoals Engels zich voorstelde in “vrije sociale omstandigheden”, maar onder de onverdraaglijke en constant toenemende onderdrukking van de heersende laag van diegenen die, volgens de officiële verzinsels, de grote revolutie hebben volbracht. In het bedrijf, de collectieve boerderij, de barakken, de universiteit, het klaslokaal en zelfs in de peuterspeelzaal, zo niet in de crèche, wordt als grootste glorie van de mens de persoonlijke loyaliteit en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de grote leider gepropageerd. Veel van de recente pedagogische leerstellingen en stelregels lijken te zijn overgenomen van Goebbels, als hij ze zelf al niet grotendeels heeft overgenomen van de medewerkers van Stalin.
152
de verraden revolutie
De school en het sociale leven van de student zijn doordrenkt met formalisme en schijnheiligheid. De kinderen hebben geleerd om ontelbare doodsaaie bijeenkomsten uit te zitten, met hun onvermijdelijke erevoorzitters, liederen ter ere van de geliefde leiders en de voorgekauwde rechtschapen debatten waarin ze, op de manier van hun ouders, het ene zeggen en het andere denken. De meest onschuldige groepen schoolkinderen, die oases proberen te scheppen in deze woestijn van gedienstigheid worden geconfronteerd met ferme onderdrukkingsmaatregelen. Via haar agentschappen introduceerde de GPOe de ziekmakende corruptie van verklikkerij en hielenlikkerij in de “socialistische scholen”. De meer bedachtzame docenten en kinderboekenschrijvers slagen er niet altijd in, ondanks het afgedwongen optimisme, hun afschuw tegen deze geest van onderdrukking, leugenachtigheid en verveling waardoor het schoolleven wordt verpest, te verbergen. Omdat ze geen ervaring hebben in de klassenstrijd en revolutie, kon de nieuwe generatie alleen maar rijp worden voor de onafhankelijke deelname aan het sociale leven van het land onder omstandigheden van Sovjet democratie, alleen door bewust de ervaringen van het verleden en de lessen van het heden te verwerken. Een onafhankelijk karakter kan zich, net als onafhankelijk denken, alleen in een kritische omgeving ontwikkelen. Maar de Sovjet jeugd wordt simpelweg de elementaire mogelijkheid ontnomen gedachten uit te wisselen, fouten te maken, te proberen en fouten recht te zetten, hun eigen zowel als die van anderen. Alle vraagstukken, inclusief hun eigen, worden voor hen beslist. Zij mogen alleen het besluit uitvoeren en de lof zingen van hen die het verzonnen hebben. Elk woord van kritiek wordt door de bureaucratie de nek omgedraaid. Iedereen die met zijn kop boven het maaiveld uitsteekt of niet onderdanig genoeg is in de rijen der jongeren wordt systematisch kapot gemaakt, onderdrukt en fysiek uitgeschakeld. Dit verklaart het feit waarom er uit de rijen van de Communistische Jeugd geen enkel groot figuur is opgestaan. Door zich op de bouwkunde, de wetenschap, literatuur, sport of het schaakspel te storten is de jeugd, om het zo te zeggen, haar sporen aan het verdienen voor toekomstige grootse acties. Op al deze gebieden wedijveren ze met de slecht voorbereide oudere generatie en zijn ze daardoor gelijkwaardig of verslaan ze de ouderen zelfs. Maar in elk contact met de politiek verbranden ze hun vingers. En dus staan er maar drie mogelijkheden voor hen open: meedoen in de bureaucratie en carrière maken, stilzwijgend de onderdrukking aanvaarden en zich afsluiten in economisch werk, wetenschap of hun eigen dagelijkse beslommeringen of, als laatste, ondergronds gaan om te leren vechten en hun karakter te leren beheersen voor de toekomst. De weg
familie, jeugd en cultuur
153
naar een bureaucratische carrière is slechts voor weinigen weggelegd. Aan de andere pool treedt slechts een kleine minderheid toe tot de rangen van de Oppositie. De middelste groep, de overweldigende meerderheid, is op haar beurt zeer heterogeen. Maar hierbinnen vinden er buitengewoon belangrijke - maar verborgen - processen plaats die in grote mate bepalend zullen zijn voor de toekomst van de Sovjet-Unie. De ascetische tendensen uit het tijdperk van de burgeroorlog maakten tijdens de NEP-periode plaats voor een meer genotzuchtige, om niet te zeggen begerige, stemming. Het eerste vijfjarenplan leidde wederom tot een periode van gedwongen ascese, maar nu alleen voor de massa’s en de jeugd. De heersende laag had zich al stevig ingegraven in omstandigheden van persoonlijke welvarendheid. Het tweede vijfjarenplan ging ongetwijfeld gepaard met een scherpe reactie tegen de onthouding. Aandacht voor persoonlijke verbeteringen is gemeengoed geworden onder brede lagen van de bevolking, met name de jeugd. Het punt is echter dat binnen de nieuwe Sovjet generatie de welvaart en vooruitgang alleen voor die dunne laag toegankelijk is, die erin slaagt zich boven de massa’s te verheffen en op een of andere manier zich aan de heersende laag weet aan te passen. Op haar beurt is de bureaucratie bewust carrièremakers en apparatsjiks aan het uitzeven en ontwikkelen. Op het congres van de Communistische Jeugd in april 1936 zei de voornaamste spreker: “Hebzucht naar winst, kleinzieligheid en egoïsme zijn niet de attributen van de Sovjet jeugd”. Deze woorden zijn een grote wanklank vergeleken met de heersende slogans van een “voorspoedig en gelukkig leven”, in omstandigheden van stukloon, premies en onderscheidingen. Het socialisme is niet ascetisch, integendeel, ze staat zeer vijandig tegenover de ascese van het christendom. Ze staat zeer vijandig tegenover de aanhankelijkheid van deze wereld (en deze wereld alleen) aan alle religies. Maar het socialisme heeft haar gradaties van aardse waarden. De menselijke persoonlijkheid begint voor het socialisme niet met de aandacht voor een welvarend leven, maar juist met het vervallen van de noodzaak je hier druk over te moeten maken. Maar geen enkele generatie kan over zijn eigen grens heen springen. De hele Stachanov beweging is op dit moment juist opgebouwd op basis van puur eigen belang. De maatstaven van het succes, het aantal verdiende broeken en kettingen, getuigen juist van die kleinzieligheid. Laten we stellen dat deze historische fase onvermijdelijk is. Prima. Dan blijft het toch noodzakelijk de realiteit te nemen zoals zij is. Het herstel van de marktverhoudingen opent ontegenzeggelijk mogelijkheden voor een aanzienlijke stijging van de persoonlijke welvaart. De grootscheepse trend van Sovjet
154
de verraden revolutie
jongeren die voor technische beroepen kiezen, wordt verklaard uit het feit dat ingenieurs oneindig veel meer verdienen dan natuurkundigen of leraren en niet uit de aantrekkingskracht van socialistische bouwkunde. Als zulke tendensen ontstaan in omstandigheden van intellectuele onderdrukking en ideologische reactie en het van bovenaf bewust aanwakkeren van instincten om carrière te maken, dan wordt het propageren van wat de “socialistische cultuur” wordt genoemd, vaak een leerschool in de geest van het meest extreme antisociale egoïsme. Toch zou het onterechte kwaadsprekerij zijn om de jeugd af te schilderen alsof ze alleen of voornamelijk geïnteresseerd zijn in hun eigen belang. Over het algemeen zijn ze grootmoedig, aandachtig en ondernemend. Aan de buitenkant komt wel baantjesjagerij voor, maar van binnen zitten er allerlei onderontwikkelde tendensen, gebaseerd op heldhaftigheid, die alleen nog tot bloei moeten komen. Het is met name op deze gemoedstoestand dat het nieuwe Sovjet patriottisme groeit en bloeit. Ongetwijfeld zit dit erg diep en is het oprecht en dynamisch. Maar ook in dit patriottisme zit een kloof die de jongeren van de ouderen scheidt. De gezonde jonge longen vinden het onverdraaglijk om de atmosfeer van hypocrisie, die met de Thermidor gepaard gaat, in te ademen. Het is de sfeer van een reactie die zich nog gedwongen voelt om zich in de kledingstukken van de revolutie te hullen. De schreeuwende tegenstelling tussen de socialistische posters en de realiteit van het leven ondermijnt het vertrouwen in de officiële lezingen. Een aanzienlijk deel van de jeugd beroemt zich op haar botheid en het openlijke gebrek aan respect voor politiek. In veel gevallen, waarschijnlijk in meerderheid van de gevallen, is deze onverschilligheid en cynisme een vroege vorm van ontevredenheid en een verborgen wens om op eigen benen te staan. De uitsluitingen bij de Communistische Jeugd en de partij, de arrestaties en verbanning van honderdduizenden jonge “witgardisten” en “opportunisten” aan de ene kant en “Bolsjewiek-Leninisten” aan de andere, bewijst dat de bronnen van politieke oppositie, zowel aan de linker, als aan de rechterzijde, nog niet zijn uitgeput. Integendeel, in de laatste paar jaar borrelen ze met hernieuwde kracht. Tenslotte richten de meer ongeduldigere en heethoofdige onevenwichtige jongeren, gekwetst in hun belang en gevoel, hun gedachten meer en meer in de richting van terroristische wraakoefeningen. Zo ziet ongeveer het spectrum van de politieke stemming onder de Sovjet jeugd eruit. De geschiedenis van de individuele terreur in de Sovjet-Unie geeft duidelijk de scheidslijnen van de fases in ontwikkeling van het land aan. Tijdens de morgenstond van de Sovjet macht, tijdens omstandigheden van een nog
familie, jeugd en cultuur
155
niet beëindigde burgeroorlog, werden terreurdaden uitgevoerd door de Sociaal Revolutionairen en witgardisten. Toen de voormalige heersende klasse alle hoop op een herstel van hun positie hadden verloren, verdween ook het terrorisme. De terreur van de Koelak, waarvan we de echo’s tot kortgeleden nog konden beluisteren, heeft altijd een plaatselijk karakter gehad en was een extra toevoeging in de guerrillaoorlog tegen het Sovjet regime. Wat de laatste uitbraken van terreur betreft, komen die niet uit de kringen van de oude heersende klasse of de Koelak. De terroristen van de laatste lichting worden exclusief gerecruteerd uit de rijen der jongeren, van de Communistische Jeugd en de partij, vaak uit het nageslacht van de heersende laag. Hoewel ze volledig onmachtig is om de problemen die ze zichzelf heeft gesteld op te lossen, heeft deze individuele terreur niettemin een buitengewoon symptomatisch belang. Zij karakteriseert de scherpe tegenstelling tussen de bureaucratie en de brede lagen van de bevolking, met name de jeugd. Alles bij elkaar genomen vormen de economische moeilijkheden, het parachutespringen, de poolexpedities, de demonstratieve onverschilligheid, het “romantisch vandalisme”, de terroristische stemmingen en individuele terreurdaden,... de voorbereiding op een explosie van de jongere generatie tegen de ondraaglijke bevoogding door de oudere generatie. Ongetwijfeld zal een oorlog als veiligheidsklep dienen om de opgebouwde druk van ontevredenheid af te blazen; maar niet voor lang. In een oorlog zou de jeugd al snel de noodzakelijke vechtlust en autoriteit opdoen die ze nu jammer genoeg mist. Tegelijkertijd zou de reputatie van de meerderheid van de “oude mannen” onherstelbare schade oplopen. Op zijn best zou een oorlog de bureaucratie slechts een tijdelijke wapenstilstand opleveren. Het daaropvolgende politieke conflict zal des te scherper zijn. Het zou natuurlijk zeer eenzijdig zijn om het fundamentele politieke probleem van de Sovjet-Unie te reduceren tot het probleem van twee generaties. Er zijn vele openlijke en verborgen bedreigingen voor de bureaucratie onder ouderen, net zo goed als er honderdduizenden uitstekende ja-knikkers onder de jeugd zijn. Hoe dan ook, van welke kant de aanval op de heersende laag ook zou komen, links of rechts, de aanvallers zouden hun voornaamste strijdmacht recruteren uit de onderdrukte en ontevreden jongeren zonder politieke rechten. De bureaucratie begrijpt dit uitstekend. Ze is in het algemeen buitengewoon gevoelig voor alles wat haar dominante positie kan bedreigen. En uiteraard om haar positie bij voorbaat veilig te stellen, heeft ze al de nodige loopgraven en hindernissen tegen de jongere generatie opgeworpen. Zoals gezegd kwam in april 1936 het tiende congres van de Komsomol bij elkaar. Niemand nam de moeite uit te leggen waarom dat vijf jaar
156
de verraden revolutie
had geduurd, in tegenspraak met de statuten. Bovendien werd het al snel duidelijk dat dit zorgvuldig gezeefde en geselecteerde congres juist op dit moment bij elkaar werd geroepen met als enig doel om de jeugd politiek te onteigenen. Volgens de nieuwe statuten is het de Communistische Jeugd nu zelfs juridisch niet meer toegestaan te participeren in het sociale leven van het land. Haar enige doel is nog opleiding en culturele vorming. De algemeen secretaris van de Communistische jeugd zei in opdracht van bovenaf in zijn toespraak: “We moeten (...) het gezeur over de industriële en financiële planning, het verlagen van de productiekosten, efficiënt boekhouden, het zaaigoed en andere belangrijke staatsproblemen beëindigen, want we gaan die besluitvorming toch niet beïnvloeden”. Het hele land zou die laatste woorden wel kunnen herhalen: ‘want we gaan die besluitvorming toch niet beïnvloeden’. Deze onbeschofte opmerking, “het gezeur beëindigen”, die zelfs door dit zeer onderdanige congres niet met enthousiasme werd ontvangen is des te meer opvallend als je weet dat iemand van 18 jaar onder de Sovjet wetgeving als politiek volwassen wordt gezien en dus alle mannen en vrouwen vanaf 18 jaar alle electorale rechten bezitten, terwijl de leeftijdsgrens voor de Communistische Jeugd volgens de oude statuten 23 jaar was en zeker een derde van de leden veel ouder dan dat zijn. Dit laatste congres nam tegelijkertijd nog twee hervormingen aan: het legaliseerde het lidmaatschap voor de Communistische Jeugd voor mensen met een hogere leeftijd, zodat het electoraat van de Communistische Jeugd werd vergroot en tegelijkertijd ontnam het de organisatie als geheel het recht om te interveniëren, niet alleen op algemeen politiek gebied - daar kan natuurlijk sowieso geen sprake van zijn! - maar ook op het gebied van actuele economische problemen. De afschaffing van de oude leeftijdslimiet was noodzakelijk geworden omdat overgang van de Komsomol naar de partij - vroeger een bijna automatisch proces - nu buitengewoon moeilijk is gemaakt. Deze ontkrachting van de laatste overblijfselen van politieke rechten, het feit dat ze zelfs aan de orde kwamen, werd veroorzaakt door een behoefte de Communistische jeugd voor eens en altijd aan de goed gezuiverde partij te onderwerpen. Beide maatregelen, die duidelijk tegenstrijdig lijken, zijn niettemin uit dezelfde bron voortgekomen, de angst van de bureaucratie voor de jongere generatie. De sprekers op het congres - die volgens hun eigen verklaringen de instructies van Stalin tot op de letter uitvoerden - gaven deze waarschuwing om er vooraf al zeker van te zijn dat er geen debat over kon ontstaan. Ze legden het doel van de hervormingen met een verbazingwekkende openheid uit: “We hebben geen behoefte aan een tweede partij”. Dit argument
familie, jeugd en cultuur
157
toont in feite aan dat naar de mening van de heersende elite de Communistische Jeugd, als ze niet afdoende de nek zou worden omgedraaid, de dreiging van een alternatieve partij in zich draagt. Blijkbaar met het doel om deze mogelijke tendensen te definiëren, waarschuwde een andere spreker: “In zijn tijd probeerde niemand minder dan Trotski zelf een demagogisch toneelstuk voor de jeugd te spelen, door ze te inspireren met het anti-leninistische en anti-Bolsjewistische idee een alternatieve partij te creëren.” De geschiedkundige toespeling van de spreker bevatte een onjuistheid. In werkelijkheid gaf Trotski “in zijn tijd” juist de waarschuwing dat een verdere bureaucratisering van het regime onvermijdelijk tot een breuk met de jeugd zou leiden en zo het gevaar van een tweede partij zou produceren. Maar niet getreurd, de loop der gebeurtenissen hebben deze waarschuwing ipso facto tot een programma veranderd. De partij heeft alleen voor carrièremakers haar aantrekkingskracht nog niet verloren. Oprechte en nadenkende jonge mannen en vrouwen kunnen niet anders dan afgeschrikt worden van de Byzantijnse slaafsheid, de valse retoriek, verborgen privileges en grilligheden, de opschepperij van middelmatige bureaucraten die elkaar constant de lof toezingen, het elkaar ophemelen van mensen die nooit een ster zullen worden en daarom hun uniformen er maar mee volhangen. Het is niet langer een kwestie van “het gevaar” van een tweede partij, zoals 12 of 13 jaar geleden het geval was, maar van een historische noodzakelijkheid, om de oktoberrevolutie verder door te kunnen ontwikkelen. De aanpassingen in de statuten van de Communistische Jeugd Liga, hoewel bekrachtigd met verse politieke dreigementen, zullen natuurlijk het politieke rijpen van de jeugd niet stoppen en ze zullen ook haar vijandige botsingen met de bureaucratie niet voorkomen. Welke kant zal de jeugd opgaan onder omstandigheden van grote politieke ongeregeldheden? Onder welke banier zullen ze zich verenigen? Niemand kan op dit moment deze vraag met zekerheid beantwoorden, de jongeren zelf nog wel het minst. Tegenstrijdige tendensen verwarren nog hun gedachten. Uiteindelijk zal de kant die de meerderheid van de mensen kiest, bepaald worden door de historische gebeurtenissen van wereldbelang, door een oorlog, nieuwe successen van het fascisme of, juist integendeel, een succesvolle overwinning van de arbeidersrevolutie in het Westen. In ieder geval zal de bureaucratie tot de ontdekking komen dat deze van hun rechten ontheven jongeren een historische lading voorzien van zeer explosieve kracht vertegenwoordigen. In 1894 antwoordde de Russische autocratie via de mond van de toen nog jonge tsaar Nicolaas de Tweede aan de van bescheiden deelname aan
158
de verraden revolutie
het politieke leven dromende Zemstvo’s dat dit “betekenisloze verlangens” waren. In 1936 beantwoordde de Sovjet bureaucratie de nog vage hoop van de jongere generatie met de nog bottere uitspraak; “Genoeg met dat gezeur!” Ook deze woorden zullen historisch belang krijgen. Het regime van Stalin kan er wel eens dezelfde prijs voor betalen als dat van Nicolaas de Tweede. 3.
nationaliteit en cultuur
Het bolsjewistische beleid ten aanzien van het nationale vraagstuk, na de oktoberrevolutie te hebben geholpen in haar overwinning, hielp de Sovjet-Unie ook om vol te houden in een later stadium, ondanks de enorme centrifugale krachten en een vijandige omgeving. De bureaucratische degeneratie van de staat hangt als een molensteen om de nek van het nationaliteiten beleid. Het was op het gebied van het nationale vraagstuk dat Lenin van plan was zijn eerste klap tegen de bureaucratie en met name aan Stalin uit te delen, op het Twaalfde congres van de partij in de lente van 1923. Maar voor het congres bijeenkwam, was Lenin al uit de rijen weggevallen. De door hem voorbereide documenten worden nu nog door de censuur onderdrukt. De culturele wensen van de naties, opgewekt door de revolutie, vereisen de grootst mogelijke autonomie. Tegelijkertijd kan de industrie zich alleen succesvol ontwikkelen als alle delen van de Unie zich onderwerpen aan het algemene centrale plan. Maar de economie en de cultuur zijn niet gescheiden door ondoordringbare afscheidingen. De tendensen van culturele autonomie en economisch centralisme komen natuurlijk van tijd tot tijd in conflict. De tegenstellingen tussen deze twee zijn natuurlijk best op te lossen. Hoewel er geen permanente formule voor handen is om het probleem weg te werken, is er nog altijd de veerkrachtige wil van de belanghebbende massa’s zelf. Alleen hun eigen feitelijke participatie in het beschikken over haar eigen lot kan in ieder fase de noodzakelijke grens aangeven tussen de legitieme eisen van het economisch centralisme en de levende schommelingen van de nationale cultuur. Het probleem is echter dat de wil van de bevolking van de Sovjet-Unie, in al haar nationale diversiteit, nu volledig is vervangen door de wil van de bureaucratie, die de problemen van zowel cultuur en economie benadert vanuit het gezichtspunt van administratieve gemakzucht en specifiek belang van de heersende laag. Het is waar dat op het terrein van de nationaliteiten, net als op dat van de economie, de Sovjet bureaucratie nog steeds een deel van het progressieve
familie, jeugd en cultuur
159
werk uitvoert, zij het tegen bovengemiddelde overheadkosten. En dit geldt met name voor de meer onderontwikkelde nationaliteiten in de Unie, die noodzakelijkerwijs nog een verlengde periode van het lenen, imiteren en assimileren van hetgeen al bestaat, moeten doormaken. De bureaucratie is nu een brug voor hen aan het scheppen naar de elementaire voordelen van de burgerlijke en, in sommige delen zelfs preburgerlijke, cultuur. Op vele terreinen en ten aanzien van vele volkeren is de Sovjet macht voor een aanzienlijk deel het historische werk, dat tsaar Peter I en zijn collega’s voor de Moskovieten volbracht, aan het volbrengen, alleen op veel grotere schaal en met een hoger tempo. Heden ten dage wordt er in de scholen van de Unie les gegeven in meer dan 80 talen. Voor de meerderheid hiervan was het noodzakelijk hele nieuwe alfabetten te ontwikkelen, of de extreem aristocratische Aziatische alfabetten te vervangen door de meer democratische Latijnse. In even zovele talen worden er nu kranten gedrukt. Kranten die de boeren en herders voor het eerst in contact brengen met de elementaire ideeën van de menselijke cultuur. Binnen de wijdverspreide grenzen van het tsaristische rijk begint een binnenlandse industrie te ontstaan. De oude semi-clan cultuur wordt vernietigd door de tractor. Samen met de alfabetisering, ontwikkelt zich de wetenschappelijke landbouw en gezondheidszorg. Het is moeilijk om het belang van dit werk in het ontwikkelen van nieuwe menselijke bevolkingslagen te overschatten. Marx had gelijk toen hij stelde dat revolutie de locomotief van de geschiedenis was. Maar zelfs de meest krachtige locomotief kan geen wonderen verrichten. Het kan de wetten van tijd en ruimte niet veranderen, alleen het tempo versnellen. Juist die noodzaak om tientallen miljoenen volwassen mensen bekend te maken met het alfabet en de krant, of met simpele regels van hygiëne, toont aan welke lange weg er nog afgelegd moet worden voordat je echt over de kwestie van een nieuwe socialistische cultuur kan praten. De pers weet ons bijvoorbeeld te vertellen dat in West-Siberië de Oirots, die nooit van een bad hadden gehoord, nu “in veel dorpen badhuizen hebben, waar ze soms wel 30 kilometer voor reizen, om zich te wassen”. Dit extreme voorbeeld, afkomstig uit het laagste cultuurniveau, geeft niettemin een waarheidsgetrouw beeld van de enorme stappen vooruit die zijn gezet en niet alleen in de onderontwikkelde gebieden. Als het hoofd van een regering om de culturele groei te illustreren naar het feit verwijst dat in de collectieve boerderijen de vraag naar “ijzeren ledikanten, wandklokken, ondergoed, truien, fietsen en dergelijke”, is gestegen, betekent dit alleen dat in de meer gegoede kringen van de Sovjet
160
de verraden revolutie
dorpen die artikelen uit de manufactuur in gebruik worden genomen, die onder de boeren van het Westen al lang geleden gemeengoed waren. Dag in dag uit wordt in de media en in toespraken gewezen op het thema van de “gecultiveerde socialistische handel”. In essentie gaat het hier om een schone en frisse aanblik van de regeringswinkels, deze voorzien van de noodzakelijke technische middelen en voorraden, de appels niet laten rotten, stopwol bij de kousen leveren en de bediende leren om beleefd en attent te zijn naar de klanten. Met andere woorden, de algemene methode van kapitalistische handelswijze aanleren. Dit probleem is nog lang niet opgelost, hoewel daar nog geen onsje socialisme in zit. Als we de wetten en instituten buiten beschouwing laten en kijken naar het dagelijkse leven van de overgrote meerderheid van de bevolking, zonder onszelf opzettelijk voor de gek te houden, moeten we toegeven dat ten aanzien van de levensgewoontes en de cultuur, het erfgoed van tsaristisch en burgerlijk Rusland in het Sovjet rijk nog verre overheersen over de embryonale groei van het socialisme. Het meest overtuigend in deze is de bevolking zelf, die zich op basis van een minieme groei in de levensstandaard, begerig op de kant en klare modellen uit het Westen heeft gestort. De jonge Sovjet klerken, maar ook vaak de arbeiders, proberen zowel in kleding en gedrag de Amerikaanse ingenieurs en technici, met wie ze in de fabrieken in contact komen, te imiteren. De vrouwelijke arbeiders en klerken verslinden de vrouwelijke toeristen met hun ogen om hun mode en manieren over te kunnen nemen. De gelukkige vrouw die hierin slaagt wordt uitgebreid geïmiteerd. In plaats van een knotje neemt de beter betaalde vrouw een permanentje. De jongeren melden zich enthousiast aan voor westerse dansscholen. In zeker opzicht is dit vooruitgang, het toont evenwel niet de superioriteit van het socialisme over het kapitalisme, maar wel het blijvende overwicht van de kleinburgerlijke cultuur over het patriarchale leven, de stad over het dorp, het centrum over het achterland en van het Westen over het Oosten. De bevoorrechte Sovjet elite leent uit de hogere burgerlijke kringen. En hierin zijn de gangmakers de diplomaten, de directeuren van de trusts, ingenieurs die regelmatig naar Europa en Amerika reizen. De Sovjet satire zwijgt hierover, want het is simpelweg verboden om het over de “top tienduizend” te hebben. Toch moeten we met enige spijt vaststellen dat de meest verheven vertegenwoordigers van de Sovjet-Unie, in het aanzicht van de kapitalistische beschaving, er niet in zijn geslaagd een eigen stijl te ontwikkelen, of bepaalde eigen kenmerken. Ze hebben nog niet voldoende innerlijke stabiliteit om uiterlijk vertoon te verachten of zich gepaste
familie, jeugd en cultuur
161
bescheidenheid aan te meten. Hun belangrijkste drijfveer is simpelweg om zo weinig mogelijk te verschillen van de meest geperfectioneerde snobs van de burgerij. Met andere woorden, in de meerderheid van de gevallen denken en gedragen ze zich niet als de vertegenwoordigers van de nieuwe wereld, maar als ordinaire parvenu’s! Te stellen dat de Sovjet-Unie nu dat culturele werk aan het verrichten is dat de ontwikkelde landen al lang geleden op basis van het kapitalisme hebben volbracht, zou echter maar de halve waarheid zijn. De nieuwe sociale vormen zijn zeker niet onbelangrijk. Ze geven niet alleen aan een onderontwikkeld land de mogelijkheid om het niveau van de meest ontwikkelde te bereiken, maar ook nog in een veel sneller tempo dan in het verleden in het Westen mogelijk was. De verklaring voor dit versnelde tempo is eenvoudig. De burgerlijke pioniers moesten hun techniek uitvinden en ook nog leren toepassen op de economie en de cultuur. De Sovjet-Unie neemt ze kant en klaar in hun modernste versie over en past die leenwijze, dankzij de gesocialiseerde productiewijze, direct en op grootschalige wijze toe in plaats van geleidelijk en stap voor stap. De militaire autoriteiten hebben meer dan eens de rol van het leger als cultuurdrager geroemd, met name ten aanzien van de boerenbevolking. Zonder onszelf voor de gek te houden over welke specifieke vorm van “cultuur” het burgerlijk militarisme incalculeert, kunnen we niet ontkennen dat veel progressieve gewoontes door het leger op de gewone bevolking zijn overgebracht. Niet voor niets hebben voormalige soldaten en onderofficieren vaak aan het hoofd gestaan van de opstandelingen in revolutionaire bewegingen, juist ook die van boeren. Het Sovjet regime heeft een kans het dagelijkse leven niet alleen via het leger te beïnvloeden, maar ook via het gehele staatsapparaat en, volledig hiermee verweven, het apparaat van de partij, de Komsomol en de vakbonden. De verwerving van de kant en klare modellen van techniek, hygiëne, kunst, sport, in een oneindig sneller tempo dan vereist was voor hun ontwikkeling in het land van oorsprong wordt gegarandeerd door de eigendomsverhoudingen van de staat en de planmatige bestuurswijze. Als de Oktoberrevolutie niets ander had opgeleverd dan deze versnelde ontwikkeling, was het historisch gezien al gerechtvaardigd. Het neergaande burgerlijke regime is er in de laatste twee decennia immers niet in geslaagd een van de onderontwikkelde landen, in welk deel van de wereld dan ook, serieus vooruit te helpen. Maar de Russische arbeidersklasse voerde de revolutie uit naam van veel verdergaande taken. Hoezeer ze op dit moment politiek ook wordt onderdrukt, hebben de betere delen van de arbeiders-
162
de verraden revolutie
klasse het communistische programma nog niet verworpen net zomin als de daaraan verbonden machtige hoop. De bureaucratie is gedwongen zichzelf aan de arbeidersklasse aan te passen, enerzijds in de richting van haar beleid, maar meer nog in de interpretatie ervan. En daarom wordt in elke stap vooruit die wordt gemaakt op het economisch of culturele terrein, ongeacht haar feitelijke historische belang of werkelijke invloed op het leven van de massa’s, voorgeschoteld als een tot nu toe ongehoorde en ongeziene overwinning in “socialistische cultuur”. Natuurlijk bestaat er geen twijfel over dat er groot cultureel werk is verricht door miljoenen mensen te voorzien van toiletzeep en een tandenborstel. Het gaat immers om mensen die tot gisteren nog nooit van deze reinigingsmiddelen hadden gehoord. Maar noch zeep, noch borstel, zelfs niet de parfums die “onze vrouwen” verlangen, maken een socialistische cultuur, zeker niet in omstandigheden waarin in deze kleine attributen der beschaving slechts voor zo’n 15% van de bevolking bereikbaar zijn. De “omvorming van de mens” waar in de Sovjet pers sprake van is, is in volle gang. Maar in welke mate is dit een socialistische omvorming? De Russische bevolking heeft niet net zoals in Duitsland een grote religieuze reformatie meegemaakt of een grote burgerlijke revolutie zoals de Fransen. Uit deze twee ovens, als we de reformatie-revolutie op het Britse eiland in de 17e eeuw buiten beschouwing laten, kwam de burgerlijke individualiteit, een belangrijke stap in de algemene ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid. De Russische revoluties van 1905 en 1917 zorgden uit noodzaak voor het ontwaken van de individualiteit onder de massa’s en haar kristallisatie uit het primitieve medium. Dat is te zeggen, zij vervulde op een aangepaste en versnelde manier het opvoedende werk van de burgerlijke reformaties en revoluties van het Westen. Maar nog lang voor dit werk was voltooid, zelfs in ruwe vorm, werd de Russische revolutie, die was uitgebroken in de neergang van het kapitalisme, door de loop van de klassenstrijd gedwongen over te springen naar de weg van het socialisme. De tegenstellingen binnen de Sovjet cultuur weerspiegelen slechts de economische en sociale tegenstellingen die door deze sprong zijn ontstaan. Het ontwaken van de persoonlijkheid onder deze omstandigheden neemt noodzakelijkerwijs een min of meer kleinburgerlijk karakter aan, niet alleen binnen de economie, maar ook in het gezinsleven en de lyrische poëzie. De bureaucratie zelf is de grootste drager geworden van het meest extreme en soms ongeremde, burgerlijk individualisme. De ontwikkeling van het economisch individualisme toestaand en bemoedigend (stukloon, toewijzing van privé-grond, premies en decoraties), onderdrukt de bureaucratie tege-
familie, jeugd en cultuur
163
lijkertijd meedogenloos de progressieve kanten van het individualisme op het gebied van de geestelijke cultuur (kritische gezichtspunten, ontwikkeling van een eigen mening en de cultivering van persoonlijke waardigheid). Hoe aanzienlijker de mate van ontwikkeling van een bepaalde nationale groep is, of hoe hoger de mate van haar culturele creaties, of, nogmaals, des te nauwer ze betrokken is in het gevecht tegen de problemen van de samenleving en persoonlijkheid, des te zwaarder en ondraaglijker is de druk die de bureaucratie hierop uitoefent. In werkelijkheid kan er natuurlijk geen sprake zijn van de unieke nationale cultuur, wanneer een en dezelfde stok van de gids, of beter gezegd een en dezelfde politieknuppel, poogt om alle intellectuele activiteit van alle volkeren in de Sovjet-Unie te reguleren. De Oekraïense, Witrussische, Georgische of Turkse kranten en boeken zijn alleen een vertaling van het bureaucratische streven in de taal van de overeenkomstige nationaliteit. Onder de naam van een model van volkse creativiteit publiceert de Moskouse pers dagelijks in het Russisch vertaalde odes van prijsdichters van de diverse nationaliteiten ter ere van de leiders, wat in werkelijkheid miserabele rijmsels zijn die alleen verschillen in de mate van onderdanigheid en gebrek aan talent. De Groot-Russische cultuur, die niet minder dan anderen heeft geleden onder het regime van de gevangenisbewaarders, leeft ten koste van de oudere generatie die zich heeft gevormd voor de revolutie. De jongeren worden als het ware door een pletwals onderdrukt. Het is daarom geen kwestie van de onderdrukking van de ene nationaliteit door de andere in de juiste zin van het woord, maar meer van onderdrukking door het gecentraliseerde politieapparaat over de culturele ontwikkeling van alle naties, te beginnen met de Groot-Russische. Maar we kunnen het feit niet naast ons neerleggen dat 90% van alle publicaties in de Sovjet-Unie in de Russische taal worden gedrukt. Ook al is dit percentage in flagrante tegenspraak met het relatieve aantal van de Groot-Russische bevolking, het komt wel aardig overeen met de algemene invloed van de Russische cultuur, zowel in haar eigen gewicht als in haar rol als mediator tussen de onderontwikkelde volken van het achterland en die uit het Westen. Maar alles in ogenschouw genomen, betekent dit dan niet dat het buitengewoon hoge aantal Groot-Russen in de uitgeverijen (en niet alleen daar natuurlijk) een feitelijk autocratisch privilege van de Groot-Russen ten koste van de andere nationaliteiten van de Unie vormt? Dat is natuurlijk goed mogelijk. Op deze zeer belangrijke vraag is het feitelijk onmogelijk een passend antwoord te geven, want in het echte leven wordt dit niet door samenwerking, rivaliteit en kruisbestuiving van cultuur beslist, maar door de ultieme arbitrage van
164
de verraden revolutie
de bureaucratie. En aangezien het Kremlin de residentie van de autoriteiten is en de omliggende territoria gedwongen zijn met het centrum in de pas te lopen, neemt het bureaucratisme onvermijdelijk de kleur aan van een autocratische Russificatie, aan de andere nationaliteiten alleen het ‘culturele recht’ latend om de arbiter in haar eigen taal toe te juichen. Afhankelijk van de economische bochten en de bestuurlijke middelen verandert de officiële doctrine van de cultuur. Maar met alle wijzigingen blijft een kenmerk hetzelfde, dat van absolute willekeur. Tegelijk met de theorie van het “socialisme in één land”, verkreeg de daarvoor betwiste theorie van de “arbeiderscultuur” officiële erkenning. De tegenstanders van deze theorie wezen erop dat het regime van de arbeidersheerschappij slechts een strikt overgangskarakter had en dat, in onderscheid tot de burgerij, de arbeidersklasse niet de intentie heeft gedurende een serie van historische tijdperken te domineren, dat de taak van de huidige generatie van de nieuwe heersende klasse in de eerste plaats beperkt is tot het assimileren van alles wat waardevol is in de burgerlijke cultuur en hoe langer de arbeidersklasse een arbeidersklasse blijft - oftewel hoe langer ze de sporen van haar vroeger onderdrukking blijft dragen, hoe minder ze in staat is om boven haar historische erfenis uit te stijgen. De mogelijkheden van nieuwe scheppingen zullen zich werkelijk pas realiseren in de mate waarin de arbeidersklasse zich in de nieuwe socialistische maatschappij weet op te lossen. Wat dit betekent, is dat de burgerlijke cultuur vervangen moet worden, niet door een arbeiderscultuur maar door een socialistische cultuur. In een polemiek tegen de theorie van een “arbeiderskunst”, welke onder experimentele omstandigheden werd gefabriceerd, stelde de schrijver dezes, “De cultuur voedt zich met de vruchten van de industrie en een materieel overschot is noodzakelijk opdat de cultuur kan groeien, zich verfijnen en kan verdiepen”. Zelfs de meest succesvolle oplossing van de elementaire economische problemen “zou bijlange na nog niet een volledige overwinning van het nieuwe historische principe van het socialisme betekenen. Alleen een voorwaartse beweging van het wetenschappelijk denken op basis van alle nationaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kunst zal betekenen dat de historische kern zowel wortel heeft geschoten als vruchten afwerpt. In dat opzicht is de ontwikkeling van de kunst de hoogste test van de levensvatbaarheid en het belang van elk tijdperk”. Dit standpunt, dat tot op dat moment de overheersende mening was, werd in een officiële verklaring opeens afgedaan als een “nederlaagstrategie” en ingegeven door een “wantrouwen” in de creatieve mogelijkheden van de arbeidersklasse. Daar opende zich de periode van Stalin en Boecharin,
familie, jeugd en cultuur
165
waarbij laatstgenoemde zich al in een heel vroeg stadium had opgeworpen als de aartsengel van de “arbeiderscultuur” terwijl eerstgenoemde er nooit een gedachte aan had gewijd. Beiden gingen er in elk geval van uit dat het socialisme zich met een “slakkengang” zou ontwikkelen en dat de arbeidersklasse decennia tot haar beschikking zou hebben om haar eigen cultuur te scheppen. Wat het karakter van die cultuur betreft, waren de ideeën van deze theoretici net zo vaag als inspiratieloos. De stormachtige jaren van het eerste vijfjarenplan zette het perspectief van de slakkengang op zijn kop. In 1931, aan de vooravond van de verschrikkelijke hongersnood, was het land “tot het socialisme overgegaan”. Dus, voordat de onder officieel toezicht opererende schrijvers, artiesten en schilders er in waren geslaagd een arbeiderscultuur te creëren, of zelfs maar de eerste belangwekkende modellen ervan, verklaarde de regering dat de arbeidersklasse was opgegaan in de klasseloze maatschappij. Er bleef voor de kunstenaars niets anders over dan zich neer te leggen bij het feit dat de arbeidersklasse de belangrijkste factor voor het scheppen van een arbeiderscultuur moest ontberen, met name tijd. De opvattingen van gisteren werden onmiddellijk naar de vergetelheid verbannen. Per direct was de “socialistische cultuur” aan de orde van de dag. Gedeeltelijk zijn we al op de hoogte van haar inhoud. Geestelijke creativiteit heeft vrijheid nodig. Het doel van het communisme is juist om de natuur aan de techniek te onderwerpen en de techniek weer aan het plan en de grondstoffen te ‘dwingen’ om in overvloed alles aan de mens te schenken wat zij behoeft. En meer nog dan dat, haar uiteindelijke doel om voor eens en altijd de creatieve krachten van de mensheid te bevrijden van alle druk, beperkingen en vernederende afhankelijkheid. Persoonlijke relaties, wetenschap en kunst zullen geen van buitenaf opgelegd “plan” kennen, zelfs geen schaduw van dwang. In welke mate de geestelijke creativiteit individueel of collectief zal zijn, zal helemaal van haar scheppers afhangen. Een overgangsregime is een heel andere kwestie. De heerschappij weerspiegelt de oude barbarij en niet de toekomstige cultuur. Noodzakelijkerwijs legt ze allerlei beperkingen op aan alle vormen van activiteit, inclusief de geestelijke creativiteit. Het programma van de revolutie beschouwde deze beperkingen als een tijdelijk kwaad en nam de plicht op zich, naarmate het regime zich steviger vestigde, deze beperkingen in de vrijheid een voor een weg te nemen. Hoe dan ook was het aan de leiders van de revolutie duidelijk, zelfs in de meest verhitte jaren van burgeroorlog, dat de regering, uit politieke overwegingen, wel beperkingen op de creatieve vrij-
166
de verraden revolutie
heid kon leggen, maar in geen geval de rol van bevelvoerder op het gebied van wetenschap, kunst en literatuur wilde spelen. Hoewel de persoonlijke smaak van Lenin over kunst nogal ‘conservatief ’ was, bleef hij politiek gezien bijzonder voorzichtig ten aanzien van artistieke kwesties, altijd bereid om zijn incompetentie in deze toe te geven. De neerbuigendheid van Loenacharski, Volkscommissaris van Kunst en Onderwijs, over alle vormen van modernisme, vond Lenin uitermate ongepast. Maar hij beperkte zichzelf tot ironische opmerkingen in privégesprekken en hield zich verre van het idee om zijn literaire smaak tot wet te verheffen. In 1924, juist aan het begin van de nieuwe periode, formuleerde de schrijver van dit boek de verhoudingen van de staat tot de verschillende kunstzinnige stromingen en tendensen als volgt: “weliswaar onderworpen aan een en hetzelfde criterium, voor of tegen de revolutie, probeert ze volledige vrijheid te geven op het gebied van artistieke zelfbeschikking”. Toen de heerschappij een groeiende massabasis kende en het vooruitzicht van een wereldrevolutie had, was ze niet bang voor experimenten, onderzoek of de wedijver van stromingen, omdat ze begreep dat dit de enige manier was waarop een nieuw cultureel tijdperk zich kon vormen. De massa’s waren nog vervuld van hooggespannen verwachtingen en konden voor het eerst in duizenden jaren hardop denken. Alle beste jonge artistieke krachten werden tot op het bot geraakt. In die eerste jaren, rijk aan hoop en durf, werden niet alleen de meest volledige modellen van socialistische wetgeving ontwikkeld, maar ook de beste producties van revolutionaire literatuur. Tot diezelfde tijd behoorde en het is het waard dit te vermelden, de creatie van die excellente Sovjet films die er, ondanks het gebrek aan technische middelen, toch in slaagden tot de verbeelding van de hele wereld te spreken door hun frisheid en vitaliteit in de benadering van de realiteit. In het gevecht tegen de Oppositie in de partij, werden de literaire stromingen een voor een de nek omgedraaid. En niet alleen de literaire stromingen. Het proces van uitroeiing vond op alle ideologische terreinen plaats en het vond daar meer beslissend plaats omdat het op die gebieden meer dan halfbewust was. De huidige heersende laag voelt zich geroepen de geestelijke creativiteit niet alleen politiek te controleren, maar ook de route van haar ontwikkeling voor te schrijven. De methode van bevelen zonder tegenspraak strekt zich uit van de concentratiekampen tot de wetenschappelijke landbouw en de muziek. Het centrale orgaan van de partij laat anoniem redactionele richtlijnen drukken, die het karakter van militaire
familie, jeugd en cultuur
167
bevelen hebben, over architectuur, literatuur, toneel, ballet, om nog maar te zwijgen over de filosofie, natuurwetenschappen en geschiedenis. De bureaucratie heeft een bijgelovige angst voor alles wat haar niet direct dient, alsmede voor alles wat ze niet begrijpt. Als ze een bepaald verband eist tussen de natuurwetenschappen en de productie, heeft ze in het algemeen gelijk. Maar als ze beveelt dat de wetenschappelijke onderzoekers zich alleen doelen mogen stellen met een direct praktisch belang, dan dreigt ze hiermee de belangrijkste bronnen van uitvindingen, inclusief praktische ontdekkingen, af te sluiten. Want zulke uitvindingen komen vaak op de meest onverwachte manier tot stand. Door bittere ervaringen wijs geworden, houden de wetenschappers, wiskundigen, biologen en militaire theoretici algemene gevolgtrekkingen voor zich, uit angst dat een of andere “rode professor”, meestal een onwetende carrièremaker, ze dreigend in de nek hijgt met een of andere uitspraak, die er aan de haren wordt bijgesleept, van Lenin of zelfs van Stalin. In zulke omstandigheden de eigen gedachtegang verdedigen, of de eigen wetenschappelijke waardigheid, betekent naar alle waarschijnlijkheid de grootste ellende over jezelf afroepen. Maar het gaat er nog veel slechter aan toe in de sociale wetenschappen. Economen, geschiedkundigen, zelfs statistici, om maar te zwijgen over journalisten, doen alle mogelijke moeite om maar niet in tegenspraak te komen, zelfs niet indirect, met de bochten van de officiële koers. Er kan niet over de Sovjet economie of de binnenlandse en buitenlandse politiek worden geschreven, zonder rug en flank in te dekken met banaliteiten uit de toespraken van de “leider” en er bij voorbaat al van uit te gaan aan te tonen dat alles precies gaat zoals het moet en zelfs beter. Hoewel dit volledige conformisme iemand wel vrijwaart van dagelijkse ongemakken, wordt ze gevolgd door de zwaarste straf van allen: steriliteit. Ondanks het feit dat het marxisme in de Sovjet-Unie de officiële doctrine is, is er de afgelopen twaalf jaar niet één marxistisch onderzoek op het gebied van economie, sociologie of filosofie verschenen, dat de moeite van het bestuderen of zelfs vertalen in meerdere talen waard was. De marxistische werken weten de grens van schoolse compilaties niet te overstijgen, die dezelfde bij voorbaat bekrachtigde oude ideeën blijven herhalen en dezelfde citaten door elkaar haspelen, afhankelijk van de eisen van de heersende bestuurlijke conjunctuur. Er worden door de staat miljoenen boeken en brochures verspreid die voor niemand enig nut hebben en in elkaar zijn geflanst met behulp van geslijm, gevlei en andere kleffe substanties. Marxisten die wat zinnig of onafhankelijk hadden te zeggen, zitten in
168
de verraden revolutie
de gevangenis of zwijgen noodgedwongen. En dat ondanks het feit dat de evolutie van sociale krachten bij elke stap reusachtige wetenschappelijke problemen veroorzaakt! Al besmeurd en onder de voet gelopen, is er nog iets wat het wetenschappelijk werk onmogelijk maakt: gebrek aan scrupules. Zelfs de verklarende toevoegingen in het verzamelde werk van Lenin worden keer op keer radicaal gewijzigd in elke nieuwe editie, afhankelijk van het persoonlijke belang van de regerende staven, de namen van de “Leiders” worden opgeblazen, die van de opponenten besmeurd, sporen worden weggewerkt. Hetzelfde geldt voor de boeken over de geschiedenis van de partij en de revolutie. Feiten worden verdraaid, documenten achtergehouden of juist gefabriceerd, reputaties gemaakt of gebroken. Een simpele vergelijking van de opeenvolgende variëteiten van een en hetzelfde boek over de afgelopen twaalf jaar toont foutloos het proces van degeneratie van het denken en geweten van de heersende laag aan. Niet minder verwoestend is het effect van het ‘totalitaire’ regime op de kunstzinnige literatuur. De strijd van tendensen en stromingen is vervangen door de interpretatie van de wil van de leiders. Voor alle groepen is een verplichte organisatie opgericht, een soort van concentratiekamp voor de kunstzinnige literatuur. Middelmatige maar “correct denkende” vertellers zoals Serafimovitsj of Gladkov worden gehuldigd als klassiekers. Getalenteerde schrijvers die zichzelf niet voldoende geweld aan kunnen doen, worden achtervolgd door hordes instructeurs gewapend met onbeschaamdheid en dozijnen spreuken. De meest vooraanstaande artiesten plegen zelfmoord, vinden hun materiaal in het verre verleden of vallen stil. Oprechte en getalenteerde boeken verschijnen als bij toeval, komen plotseling onder een toonbank vandaan en hebben het karakter van artistieke smokkelwaar. Het leven van de Sovjet kunst is een soort martelaarskunde. Na de redactionele orders tegen het “formalisme” in de Pravda, ontstond er een epidemie van vernederende spijtbetuigingen door schrijvers, artiesten, toneeldirecteuren en zelfs operazangers. De een na de ander herriep zijn oude zonden, overigens zonder zich uit te laten over een duidelijke definitie van de aard van dit “formalisme” - in geval van toekomstige noodgevallen was het beter om zich daar niet over uit te spreken. Op de lange duur waren de autoriteiten via een nieuwe order genoodzaakt een eind te maken aan de al te overvloedige stroom van spijtbetuigingen. Literaire beschouwingen worden binnen enkele weken veranderd, boeken herschreven, straten hernoemd, standbeelden onthuld als gevolg van een paar terloopse opmerkingen van Stalin over de dichter Maiakovski. De indrukken die de nieuwe
familie, jeugd en cultuur
169
opera op de hooggeplaatste toehoorders hebben achtergelaten worden direct omgezet in muzikale richtlijnen voor componisten. Op een schrijversconferentie zei de secretaris van de Komsomol: “De suggesties van kameraad Stalin zijn voor iedereen wet”. Het voltallige publiek applaudisseerde, hoewel sommigen ongetwijfeld vol schaamte. En om de beschimping van de literatuur compleet te maken, wordt Stalin - die niet in staat is om een Russische zin correct te formuleren - uitgeroepen tot een klassiek stylist. Er zit iets diep tragisch in deze byzantijnse en politieoverheersing. En dat ondanks het ongewild komische karakter van sommige uitingen. De officiële formule luidt: ‘Cultuur moet socialistisch van inhoud zijn en nationalistisch van vorm’. Wat de socialistische inhoud betreft, zijn alleen meer of minder gelukkige gissingen mogelijk. Niemand kan zo’n cultuur scheppen op basis van een ontoereikende economische grondslag. De kunst is veel minder dan de wetenschap in staat om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Hoe dan ook, zulke voorschriften als: “beschrijf de opbouw van de toekomst”, “geef de weg naar het socialisme aan”, “hervorm de mensheid”, geven net zo weinig houvast aan de creatieve verbeelding als een prijslijst van een ijzerwinkel of de vertrekstaten van de spoorwegen. De nationale vorm van een kunst is identiek met haar universele toegankelijkheid. “Wat niet door het volk wordt gewenst”, zo dicteert de Pravda aan de kunstenaars, “kan niet van esthetisch belang zijn”. Die oude formule van de Narodniki die de taak van het artistiek scholen van de massa’s afwezen, krijgt een nog reactionairder karakter als het recht om te beslissen welke kunst het volk wel of niet wil in handen van de bureaucratie blijft. Zij laat boeken drukken naar haar eigen zin. Ze verkoopt deze met dwang, de lezers geen keuze latend. Uiteindelijk komt het erop neer dat de kunst haar belangen moet assimileren en dusdanige vormen aanneemt, dat ze de bureaucratie aantrekkelijk maakt voor de brede lagen van de bevolking. Tevergeefs! Geen enkele literatuur kan die taak vervullen. De leiders zelf zijn gedwongen toe te geven dat “noch het eerste, noch het tweede vijfjarenplan ons een nieuwe literaire golf heeft opgeleverd, die boven de eerste golf, geboren in oktober, weet uit te rijzen”. Dat is zeer mild uitgedrukt. In werkelijkheid zal het tijdperk van de Thermidor, ondanks individuele uitzonderingen, de artistieke geschiedenis ingaan als een periode die voornamelijk gekenmerkt werd door middelmatigheid, lofzangen en vuilspuiterij.
8 buitenlandse politiek en het leger
buitenlandse politiek en het leger
1.
van
“ wereldrevolutie ”
naar
“ status
173
quo ”
De buitenlandse politiek is altijd en overal een voortzetting van het binnenlandse beleid. Het wordt immers door dezelfde heersende klasse uitgevoerd en het streeft dezelfde historische doelen na. Het kon niet anders dan dat de degeneratie van de regerende laag in de Sovjet-Unie vergezeld ging van een vergelijkbare verandering van de doelen en methodes van de Sovjet diplomatie. De ‘theorie’ van het socialisme in één land, voor het eerst aangekondigd in de herfst van 1924, was al een voorteken van een poging om de buitenlandpolitiek van de Sovjets te bevrijden van het programma van internationale revolutie. Maar de bureaucratie was niet van zins om aldus ook haar banden met de Comintern te verbreken. Dat zou van de Derde Internationale een wereldwijde oppositionele organisatie hebben gemaakt, met als gevolg zeer negatieve consequenties voor de krachtsverhoudingen binnen de Sovjet-Unie. En dus hoe minder internationalisme in het beleid van het Kremlin kon worden aangetroffen, des te steviger nam de heersende kliek het roer van de Communistische Internationale in handen. Onder haar oude naam moest ze nu nieuwe doelen dienen. Maar bij die nieuwe doelen hoorden ook nieuwe mensen. Vanaf de herfst van 1923 is de geschiedenis van de Comintern een geschiedenis van eerst een complete hernieuwing van haar staf in Moskou en daarna met een serie van paleisrevoluties van de staven in de nationale secties, zuiveringen van bovenaf, uitsluitingen enzovoort. Op dit moment is de Comintern een volledig onderworpen apparaat ten dienste van het buitenlandse beleid van de Sovjet-Unie. De Comintern staat klaar om op ieder moment om het even welke wending te maken. De bureaucratie heeft niet alleen met het verleden gebroken, maar heeft ook zichzelf afgesloten van de mogelijkheid om de meest belangrijke lessen van dat verleden te begrijpen. De belangrijkste van deze lessen was dat de Sovjet macht het nog geen twaalf maanden uit had kunnen houden zonder de directe steun van de Internationale en met name de Europese arbeidersklasse en de revolutionaire beweging van de koloniale volken. De enige reden dat de Oostenrijk-Duitse militaire macht haar aanval op Sovjet Rusland niet tot het einde doorzette, was vanwege de hete adem van de revolutie in haar nek. Binnen driekwart jaar brachten opstanden in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije het Verdrag van Brest-Litovsk tot een vroegtijdig einde. De revolte van de Franse zeelieden in de Zwarte Zee in april 1919 dwong de regering van de Derde Republiek haar militaire operaties in het zuiden van de Sovjet-Unie te staken. In september van 1919 zag de Britse
174
de verraden revolutie
regering zich onder de directe druk van haar eigen arbeiders gedwongen haar interventiemacht uit het noorden van de Sovjet-Unie terug te trekken. Na de terugtrekking van het Rode Leger uit de omgeving van Warschau in 1920 was het alleen de krachtige golf van revolutionair protest dat voorkwam dat de Entente Polen te hulp kwam en de Sovjets zou verpletteren. Toen Lord Curzon zijn dreigende ultimatum tegen Moskou uitsprak in 1923, waren zijn handen op het beslissende moment gebonden door het verzet van de Britse arbeidersorganisaties. Deze duidelijke voorbeelden zijn geen uitzondering. Ze geven een perfect beeld van de eerste en meest moeilijke periode van het Sovjet bestaan. Hoewel de revolutie buiten de grenzen van Rusland nergens triomfeerde, was de hoop op haar overwinning verre van vruchteloos. In die jaren sloot de Sovjet regering een aantal verdragen met burgerlijke regeringen. Er was de vrede van Brest-Litovsk in maart 1918, een verdrag met Estland in 1920, de vrede van Riga met Polen in oktober 1920, het verdrag van Rapallo met Duitsland in april 1922 en een aantal minder belangrijke diplomatieke overeenkomsten. Maar het zou nooit in de gedachten van de Sovjet regering zijn opgekomen om de burgerlijke vertegenwoordigers als “vrienden van de vrede” voor te stellen en nog minder om de communistische partijen in Duitsland, Estland of Polen uit te nodigen haar burgerlijke regering, die deze verdragen had gesloten, met hun stemmen te steunen. En juist deze kwestie is beslissend in de revolutionaire scholing van de massa’s. De Sovjets hadden geen keuze in de ondertekening van de vrede van Brest-Litovsk, net zoals uitgeputte stakers zich soms aan wrede voorwaarden van de kapitalisten moeten onderwerpen. Maar de stemming voor die vrede door de Duitse sociaaldemocratie - in de hypocriete vorm van het ‘onthouden van stemming’ - werd door de Bolsjewieken als steun voor de plunderingen en plunderaars gebrandmerkt. Hoewel de Rapallo-overeenkomst met de Duitse democratische regering vier jaar later formeel op basis van “gelijke rechten” voor beide partijen tot stand kwam, had de Duitse Communistische Partij als ze in dit verdrag aanleiding had gezien om vertrouwen in de diplomatie van haar eigen land uit te spreken direct uit de Internationale worden verbannen. De fundamentele richtlijn van het internationale beleid van de Sovjets was gebaseerd op het feit dat - welk akkoord er op commercieel, diplomatiek of militair gebied ook werd gesloten tussen de Sovjets en de imperialisten - dit nooit gepaard mocht gaan met een inperking of verzwakking van de strijd van de arbeidersklasse in het onderhavige land. Want uiteindelijk was de veiligheid van de arbeidersstaat alleen gegarandeerd door de groei van de wereldrevolutie. Toen Tsjitsjerin tijdens de voorbereiding van de
buitenlandse politiek en het leger
175
Geneefse Conferentie voorstelde om in het belang van de “publieke opinie” in Amerika, bepaalde ‘democratische’ veranderingen in de Sovjet grondwet te maken, drong Lenin er in een officiële brief van 23 januari 1922 nadrukkelijk op aan dat hij onmiddellijk naar een sanatorium zou worden gezonden. Als wie dan ook in die dagen had voorgesteld dat we om in de gunst van het imperialisme te komen door ons aan te sluiten bij, laten we zeggen, het valse en lege Kellogg Pact, of het beleid van de Comintern af te zwakken, dan zou Lenin zeker direct hebben voorgesteld om de uitvinder van zulke ideeën direct naar het gekkenhuis te sturen. En hij zou hiertegen weinig tot geen oppositie in het Politbureau vinden. De leiders uit die dagen waren buitengewoon onverbiddelijk ten aanzien van iedere pacifistische illusie. De Volkerenbond, collectieve veiligheid, strafhoven, ontwapening en dergelijke waren in hun ogen slechts een middel om de massa’s zand in de ogen te strooien, om ze daarna , als de nieuwe oorlog uitbrak, bij verrassing te overvallen. In het programma van de partij, ontworpen door Lenin en aangenomen op het congres van 1919, vinden we over dit onderwerp de volgende niet mis te verstane woorden: “De zich ontwikkelende druk van de arbeidersklasse en met name haar overwinningen in de individuele landen, versterkt de weerstand van de uitbuiters en dwingt hen tot nieuwe vormen van internationale bestendigheid voor de kapitalisten (Volkerenbond e.d.), die op wereldschaal de systematische uitbuiting van alle volkeren van de aarde organiseren en nu de eerste pogingen ondernemen in de richting van een onmiddellijke onderdrukking van de revolutionaire bewegingen van de arbeidersklasse in alle landen. Dit alles leidt onvermijdelijk tot een combinatie van burgeroorlogen met revolutionaire oorlogen binnen de verschillende staten, van zowel de arbeiderslanden die zichzelf verdedigen, als de onderdrukte volkeren tegen het juk van de imperialistische machten. In deze omstandigheden zijn de slogans van het pacifisme, internationale ontwapening onder het kapitalisme, strafhoven en dergelijke niet alleen reactionaire utopieën, maar zelfs openlijk bedrog van het volk, bedoeld om de arbeidersklasse te ontwapenen en het af te leiden van haar taak om de uitbuiters te ontwapenen”. Deze woorden in het Bolsjewistische programma vertegenwoordigen een scherpe inschatting en bovendien een zeer verpletterend standpunt tegenover het huidige buitenlandse beleid van de Sovjets en het beleid van de Comintern met al zijn “pacifistische” vrienden in elke uithoek van de wereld. Na de periode van interventie en handelsembargo bleek de economische en militaire druk van de kapitalistische wereld op de Sovjet-Unie aanzienlijk lager te zijn dan kon worden gevreesd. Europa dacht nog steeds aan de
176
de verraden revolutie
voorbije en niet aan de toekomstige oorlog. Daarna kwam de ongehoorde wereldwijde economische crisis, die verslagenheid onder de heersende klasse van de wereld veroorzaakte. Alleen hierin lag de oorzaak dat de Sovjet-Unie de beproevingen van het eerste vijfjarenplan, toen het land opnieuw het toneel werd van burgeroorlog, honger en epidemieën, kon overleven. De eerste jaren van het tweede vijfjarenplan, die een duidelijke verbetering in de binnenlandse omstandigheden brachten, vielen samen met het begin van een economische opleving in de kapitalistische wereld en een nieuwe opkomst van hoop, zin, verlangens en oorlogsvoorbereidingen. Het gevaar van een gecombineerde aanval op de Sovjet-Unie neemt in onze ogen zeer tastbare vormen aan, alleen al omdat de Sovjet-Unie nog steeds geïsoleerd staat, omdat dit “een zesde deel van de wereld” in aanzienlijke mate nog een rijk van primitieve onderontwikkeling is, omdat de arbeidsproductiviteit ondanks de nationalisatie van de productiemiddelen nog steeds veel lager is dan die van de kapitalistische landen en, als laatste en op dit moment het belangrijkste, omdat de belangrijkste arbeidersdetachementen verpletterd zijn, geen vertrouwen meer in zichzelf hebben en het zonder een betrouwbare leiding moeten stellen. En dus toont de oktoberrevolutie, die door de leiders als een voorbode van de wereldrevolutie werd gezien, maar door de gang van zaken tijdelijk een onafhankelijk belang kreeg, in deze nieuwe historische fase haar zware afhankelijkheid van de wereldwijde ontwikkelingen. Weer wordt het duidelijk dat de historische vraag - wie zal zegevieren? - niet kan worden besloten binnen de nationale grenzen en dat binnenlandse successen en mislukkingen alleen meer of minder gunstige omstandigheden scheppen voor de beslissing op het wereldtoneel. De Sovjet bureaucratie heeft uitgebreide ervaringen opgedaan – we moeten ze dit nageven - hoe ze grote groepen moet aansturen, ze in slaap moet sussen, ze verdelen en verzwakken of ze simpelweg voor de gek kan houden met als doel om ze volledig onder de duim te houden. Maar juist daarom heeft ze elk spoor naar de school voor revolutionaire opleiding van de massa’s verloren. Aangezien ze onafhankelijkheid en initiatief van de lagere regionen in de bevolking in eigen huis om zeep hebben geholpen, kunnen ze uiteraard geen kritische gedachten en revolutionaire durf op de wereldarena meer genereren. En meer nog, omdat ze zelf nu een heersende en geprivilegieerd laag is, schatten ze de hulp en vriendschap van hun tegenpolen in het Westen, de burgerlijke radicalen, reformistische parlementsleden, vakbondsbureaucraten, oneindig veel hoger in dan die van gewone arbeiders, die door een grote sociale kloof hier van gescheiden
buitenlandse politiek en het leger
177
zijn. Dit is niet de plaats om in te gaan op het verval en de degeneratie van de Derde Internationale, een onderwerp waaraan deze schrijver een serie van afzonderlijke onderzoeken heeft gewijd die in bijna alle talen van de beschaafde wereld zijn gepubliceerd. Feit blijft dat in haar verantwoordelijkheid van leiding van de Communistische Internationale, de tot nationalisme beperkte, conservatieve, eigenwijze en onverantwoordelijke Sovjet bureaucratie niets anders dan ellende heeft gebracht voor de wereldwijde arbeidersbeweging. Alsof er een historische gerechtigheid bestaat wordt de huidige internationale positie van de Sovjet-Unie nu in veel hogere mate bepaald door de gevolgen van de nederlaag van de wereldwijde arbeidersklasse dan door de successen van een geïsoleerde socialistische opbouw. Het is voldoende om te herinneren dat de nederlaag van de Chinese Revolutie in 1925-27 die de handen van het Japanse militarisme vrijmaakte en de verplettering van de Duitse arbeidersklasse die tot de overwinning van Hitler en de massale groei van het Duitse militarisme leidde , allebei vruchten zijn van het beleid van de Communistische Internationale. Na de wereldrevolutie te hebben verraden, maar zich er nog wel loyaal mee voelend, probeert de Thermidoriaanse bureaucratie nu hoofdzakelijk de burgerij te “neutraliseren”. Want het was noodzakelijk om zich als een respectabel en bescheiden bolwerk van orde en regelmaat te presenteren. Maar om op iets lange termijn succesvol te lijken, moet je het ook zijn. De organische evolutie van de heersende laag maakt dat onmogelijk. De bureaucratie trekt zich stap voor stap terug voor de gevolgen van haar eigen fouten en is nu op het idee gekomen om de onschendbaarheid van de Sovjet-Unie zeker te stellen door het onderdeel te maken van het systeem van de Europees-Aziatische status quo. Want wat kan er nu mooier zijn, als alles is gezegd en gedaan, dan een eeuwige non-agressie overeenkomst tussen het socialisme en kapitalisme? De huidige officiële formule van het buitenlandse beleid, die niet alleen door de Sovjet diplomaten wijd wordt geadverteerd, maar ook door de Comintern, die de taal van revolutie hoort te spreken, luidt: “We willen geen centimeter buitenlands grondgebied, maar we zullen geen centimeter van ons eigen land opgeven”. Alsof het om een ruzietje over een paar grenspalen gaat in plaats van een wereldwijd gevecht van twee onverzoenbare sociale systemen! Toen de Sovjet-Unie het verstandiger vond om de Oost-Chinese spoorweg aan Japan over te geven - een zwaktebod voorbereid door de ineenstorting van de Chinese revolutie - werd dit gevierd als een manifestatie van een zelfbewuste macht ten dienste van de vrede. In werkelijkheid was het overdragen van een bijzonder strategisch belangrijke spoorweg aan de
178
de verraden revolutie
vijand een ondersteuning van de Sovjet-Unie aan de verdere bezettingen in Noord-China door de Japanners en haar huidige pogingen in Mongolië. Dit afgedwongen offer betekende geen “neutralisatie” van het gevaar, maar op z’n best een korte adempauze en tegelijkertijd een enorme stimulans aan de machtshonger van de militaire kliek in Tokio. De kwestie van Mongolië is nu al een vraagstuk van de strategische posities die Japan wil bezetten voor haar toekomstige oorlog met de Sovjet-Unie. De Sovjet regering zag zichzelf nu gedwongen openlijk aan te kondigen dat ze het binnenvallen van Japanse troepen in Mongolië zou beantwoorden met oorlog. Maar het is hier geen kwestie van de onmiddellijke verdediging van “ons land”. Mongolië is een onafhankelijke staat. Een passieve verdediging van de Sovjet grenzen bleek alleen toereikend toen niemand ze serieus bedreigde. De echte methode van verdediging van de Sovjet-Unie is de positie van het imperialisme te verzwakken en de positie van de arbeidersklasse en de koloniale volkeren ter wereld te versterken. Een ongunstige krachtsverhouding kan ertoe leiden dat we vele “centimeters” land op moeten geven, net zo goed als dat moest ten tijde van de vrede van Brest-Litovsk, het verdrag van Riga en het geval van het afstaan van de Oost-Chinese spoorweg. Tegelijkertijd legt de strijd voor een gunstige wijziging in de wereldwijde krachtsverhoudingen aan de arbeidersstaat de constante verantwoordelijkheid op om bevrijdingsbewegingen over de hele wereld te steunen. Maar juist deze fundamentele taak staat volledig haaks op het conservatieve beleid van de status quo. 2. D e V olkerenbond
en de
C omintern
De toenadering en daaropvolgend het openlijke militaire verdrag met Frankrijk, een beleid dat een gevolg was van de overwinning van het Duitse nazisme, is oneindig veel gunstiger voor Frankrijk dan voor de Sovjet-Unie. De verplichting van militaire steun van de kant van de Sovjet-Unie is, volgens het verdrag, onvoorwaardelijk. De Franse hulp daarentegen is afhankelijk van voorafgaande overeenstemming met Engeland en Italië, waardoor dus een onbeperkt speelveld tot vijandige bewegingen tegen de Sovjet-Unie is geopend. De gebeurtenissen in verband met het Rijnland tonen aan dat Moskou met een meer realistische inschatting van de situatie en wat meer terughoudendheid betere garanties aan Frankrijk had kunnen ontlokken - voor zover verdragen als “garantie” kunnen worden beschouwd in een tijdperk van scherpe veranderingen, voortdurende diplomatieke crisissen, toenaderingen en breuken. Maar dit is niet voor het
buitenlandse politiek en het leger
179
eerst dat duidelijk is geworden dat de Sovjet bureaucratie veel daadkrachtiger optreedt in haar gevechten met de ontwikkelde arbeiders van haar eigen land, dan in onderhandelingen met de burgerlijke diplomaten. De bewering dat hulp van de zijde van de Sovjet-Unie van weinig invloed zal zijn omdat ze toch geen gezamenlijke grens met Duitsland heeft, kan niet ernstig worden genomen. In het geval dat Duitsland de Sovjet-Unie aanvalt, zal de gezamenlijke grens uiteraard worden bepaald door de aanvallende partij. In geval van een aanval van Duitsland op Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Frankrijk, zal Polen geen dag neutraal kunnen blijven. Als ze haar verplichtingen als bondgenoot van Frankrijk erkent, zal ze onvermijdelijk haar wegen openstellen aan het Rode Leger. Als ze haar verdrag of alliantie breekt, zal ze onmiddellijk de vazal van Duitsland worden. In het laatste geval zal het voor de Sovjet-Unie niet moeilijk zijn een “gemeenschappelijke grens” te vinden. En bovendien zullen in een toekomstige oorlog de zee- en luchtgrenzen geen mindere rol spelen als de landsgrenzen. Het toetreden van de Sovjet-Unie tot de Volkerenbond - aan de bevolking gepresenteerd met grootspraak die Goebbels waardig was - als een triomf van het socialisme en een gevolg van de “druk” van de wereldwijde arbeidersklasse, was voor de burgerij in werkelijkheid alleen aanvaardbaar omdat het revolutionaire gevaar voldoende geweken was. Het was geen overwinning van de Sovjet-Unie, maar een capitulatie van de Thermidoriaanse bureaucratie aan dit hopeloos gecompromitteerde Geneefse instituut, dat volgens eerder aangehaalde woorden uit het Bolsjewistische programma “haar toekomstige pogingen zal richten op de onderdrukking van revolutionaire bewegingen”. Wat is er zo radicaal veranderd sinds de dagen van het Handvest van het Bolsjewisme: het karakter van de Volkerenbond, de functie van het pacifisme onder het kapitalisme of… het beleid van de Sovjets? De vraag te stellen, is hem beantwoorden. De ervaring leerde al snel dat meedoen aan de Volkerenbond niets aan praktische voordelen opleverde die niet gerealiseerd konden worden door afspraken met afzonderlijke burgerlijke staten. En tegelijk bracht het lidmaatschap van de Volkerenbond serieuze beperkingen en verplichtingen met zich mee. Deze worden door de Sovjet-Unie vervuld met het meest pedante vertrouwen in het belang van haar nog steeds ongebruikelijk conservatieve prestige. De noodzaak om zich binnen de Volkerenbond aan te passen, niet alleen aan Frankrijk, maar ook aan haar bondgenoten, dwong de Sovjet diplomatie een extreem tegenstrijdige positie in te nemen ten aanzien van het conflict tussen Italië en Abessinië . Juist
180
de verraden revolutie
op het moment dat Litvinov, die in Geneve niets anders was dan een schaduw van Laval, zijn dankbaarheid betuigde aan de diplomaten van Frankrijk en Engeland voor hun inzet in het “belang van de vrede”, pogingen die zo gunstig resulteerden in de vernietiging van Abessinië, bleef de olie uit de Kaukasus continue de Italiaanse vloot voeden. Zelfs als je begrijpt dat de regering in Moskou moeite had om openlijk een handelsverdrag op te zeggen, dan nog waren de vakbonden niet verplicht om met die overwegingen van het Commissariaat van Buitenlandse Handel rekening te houden. Een feitelijk stopzetten van export naar Italië door een beslissing van de Sovjet vakbonden zou een wereldbeweging van boycots hebben veroorzaakt. Dat zou onvergelijkelijk meer reëel zijn dan de verraderlijke “sancties” die al van tevoren waren ingecalculeerd door de diplomaten en juristen en dit in overeenstemming met Mussolini. Als de Sovjet vakbonden in tegenstelling tot 1926, toen ze miljoenen roebels ophaalden voor de Britse mijnstaking, deze keer geen vinger verroerden, dan is dat alleen omdat zo’n initiatief verboden was door de regerende bureaucratie en dit hoofdzakelijk om Frankrijk gunstig te stemmen. Maar in de komende wereldoorlog kan geen enkele militaire bondgenoot de Sovjet-Unie compenseren voor het verloren gegane vertrouwen van de koloniale bevolking en de werkende massa’s in het algemeen. Kan het zijn dat dit in het Kremlin niet wordt begrepen? “Het fundamentele doel van het fascisme in Duitsland is het isoleren van de Sovjet-Unie”, schrijven de officiële kranten. “En wat dan nog? De Sovjet-Unie heeft vandaag de dag meer vrienden in de wereld dan ooit tevoren.” (Izvestia, 17-09-1935). De Italiaanse arbeidersklasse ligt aan de kettingen van het fascisme, de Chinese revolutie is verpletterd en Japan speelt in China de baas, de Duitse arbeidersklasse is zo platgewalst dat Hitlers’ aanhangers geen strobreed in de weg wordt gelegd, de arbeidersklasse van Oostenrijk is aan handen en voeten gebonden, de revolutionaire partijen in de Balkan zijn de grond in gestampt, in Frankrijk en in Spanje hangen de arbeiders aan de staart van de radicale burgerij. Maar ondanks dit alles, heeft de Sovjet regering sinds ze tot de Volkerenbond is toegetreden “meer vrienden in de wereld dan ooit tevoren!” Deze opschepperij is op het eerste gezicht dromerig. Het heeft enkel een reële betekenis als het niet op de arbeidersstaat maar op de heersende kliek wordt toegepast. Waren het inderdaad niet de wrede nederlagen van de wereldwijde arbeidersbeweging die het de Sovjet bureaucratie toestonden de macht in eigen land te grijpen en een min of meer gunstige “publieke opinie”
buitenlandse politiek en het leger
181
in de kapitalistische landen te bekomen? Hoe minder de Communistische Internationale in staat is om de posities van het kapitaal te bedreigen, des te meer politiek krediet de regering in het Kremlin geniet bij de burgerijen van Frankrijk, Tsjechië en andere landen. En dus is de kracht van de bureaucratie, zowel in binnen- als buitenland, omgekeerd evenredig aan de kracht van de Sovjet-Unie als socialistische staat en als uitvalsbasis voor de arbeidersrevolutie. Maar dat is maar een kant van de medaille. Er is ook nog een andere. Lloyd George, in wiens oprispingen en uitlatingen af en toe een glimp van gehaaid inzicht doorklinkt, waarschuwde het Britse parlement in november 1934 tegen het al te snel veroordelen van het fascistische Duitsland, omdat die, volgens zijn woorden, voorbeschikt was om het meest betrouwbare bolwerk tegen het communisme in Europa te worden. “We zullen haar voorlopig als vriend verwelkomen”. Zeer belangwekkende woorden! De half bevoogdende, half ironische steun van de wereldburgerij aan het Kremlin is op zichzelf niet in het minst een garantie op vrede of zelfs maar een vermindering van de oorlogsdreiging. De ontwikkeling van de Sovjet bureaucratie is voor de wereldburgerij uiteindelijk alleen van belang vanuit het oogpunt van een mogelijke verandering van de eigendomsverhoudingen. Napoleon de Eerste bleef, ondanks radicaal te breken met de Jacobijnse tradities, de kroon op te zetten en het katholicisme te herstellen, niettemin een onderwerp van haat voor het hele heersende semi-feodale Europa, omdat hij het nieuwe eigendomssysteem, dat door de revolutie was gecreëerd, verdedigde. Tot zolang het monopolie op de buitenlandse handel niet is gebroken en de rechten van het kapitaal zijn hersteld, blijft de Sovjet-Unie, ondanks alle dienstbaarheid van haar regerende laag, in de ogen van de burgerij van de hele wereld een onverzoenlijke vijand en het Duitse nazisme een vriend, zo niet vandaag, dan toch morgen. Zelfs tijdens de onderhandelingen van Barthou en Laval met Moskou weigerde de Franse grootburgerij, ondanks het kritieke gevaar van de kant van Hitler en de scherpe wending van de Franse Communistische Partij naar patriottisme, zeer vasthoudend om haar ‘spel’ van de Sovjet kaart af te laten hangen. Toen hij het verdrag met de Sovjet-Unie tekende, werd Laval er door links van beschuldigd dat hij Berlijn bedreigde met Moskou, maar in werkelijkheid zocht hij juist toenadering met Berlijn en Rome tegen Moskou. Deze beoordeling is misschien wat prematuur, maar zeker niet in tegenspraak met de logische ontwikkeling van de gebeurtenissen. Hoe je ook de voordelen of nadelen van het Frankrijk-Sovjet pact beoordeelt, dan nog zal geen serieuze staatsman het recht aan de Sovjet staat
182
de verraden revolutie
willen ontzeggen om extra steun voor haar onschendbaarheid te zoeken in tijdelijke overeenkomsten met deze of gene imperialist. Het is alleen noodzakelijk om open en bloot aan de massa’s te laten zien wat de plaats is van deze tactische en deelafspraken in het algemene systeem van de historische krachten. Om met name van de tegenstellingen tussen Frankrijk en Duitsland gebruik te maken, is het helemaal niet nodig om op enige wijze onze burgerlijke bondgenoot te idealiseren, laat staan de combinatie van imperialisten die zich tijdelijk achter het masker van de Volkerenbond verschuilen. Het is helaas echter niet alleen de Sovjet diplomatie, maar in haar voetstappen ook de Communistische Internationale, die systematisch de tijdelijke bondgenoten van Moskou afschildert als “vrienden van de vrede”, de arbeiders voor de gek houdt met slogans als “collectieve veiligheid” en “ontwapening” en op die manier dus in werkelijkheid een politieke vertegenwoordiger van de imperialisten onder de arbeidersklasse is geworden. Het geruchtmakende interview dat op 1 maart 1936 door Stalin aan Roy Hayward, de directeur van de Scripps-Howard kranten, werd gegeven, is een belangwekkend document in de karakterisering van bureaucratische blindheid ten aanzien van de grote kwesties van de wereldpolitiek en dat van de valse verbintenis die is ontstaan tussen de leiders van de Sovjet-Unie en de arbeidersbeweging in de wereld. Op de vraag ‘Is de oorlog onvermijdelijk?’ antwoordde Stalin: “Ik denk dat de positie van de vrienden van de vrede sterker aan het worden is, de vrienden van de vrede kunnen openlijk werken, zij vertrouwen op de kracht van de publieke opinie en ze hebben instrumenten ter beschikking zoals de Volkerenbond”. In deze woorden zit geen greintje realisme. De burgerlijke staten verdelen zichzelf niet onder in “vrienden” en “vijanden” van de vrede; met name omdat “vrede” als zodanig niet bestaat. Elk imperialistisch land is geïnteresseerd om haar eigen vrede te bewaren en hoe groter dat belang, hoe ondragelijker die vrede voor haar vijanden kan zijn. De formule zoals die door Stalin, Baldwin, Leon Blum en anderen gezamenlijk wordt toegepast: “de vrede zou pas echt gegarandeerd zijn als alle landen zich verenigden in de Volkerenbond om haar te bewaken”, betekent alleen dat de vrede gegarandeerd zou zijn als er geen reden was om ze te verbreken. De gedachte op zich is juist, maar niet echt ter zake doende. De grootmachten die niet bij de Volkerenbond aangesloten zijn - zoals de Verenigde Staten - zijn meer geïnteresseerd om de vrije hand te hebben dan in een abstracte “vrede”. Om welke reden ze liever de vrije hand hebben, zullen we in de toekomst nog zien. Die staten die zich uit de Volkerenbond hebben teruggetrokken, zoals Japan en Duitsland, of ‘tijdelijk afwezig’ zijn zoals
buitenlandse politiek en het leger
183
Italië, hebben voldoende materiële redenen om te doen wat ze doen. Hun breuk met de Volkerenbond verandert alleen de diplomatieke vorm van de bestaande tegenstellingen, maar niet de grondslag ervan, net zomin als het karakter van de Volkerenbond erdoor wordt veranderd. Die virtuoze naties die eeuwige trouw aan de Volkerenbond beloven, dwingen zichzelf des te meer haar te gebruiken ten behoeve van haar eigen vrede. Maar zelfs dan is er nog geen overeenstemming. Engeland is maar al te bereid de vredesperiode te verlengen ten koste van de Franse belangen in Europa of Afrika. Frankrijk op haar beurt is bereid de veiligheid van de Britse vaarroutes op te offeren ter ondersteuning van Italië. Maar om hun eigen belangen te verdedigen zijn ze allebei bereid om oorlog te voeren - de meest gerechtvaardigde van alle oorlogen, uiteraard. En als laatste zullen de kleine staten, die bij gebrek aan beter onderdak zoeken onder de paraplu van de Volkerenbond, op de lange duur niet aan de kant van de “vrede” staan, maar aan de zijde van de sterkste oorlogscombinatie. In haar verdediging van de status quo is de Volkerenbond geen organisatie van de “vrede”, maar een organisatie van het geweld van de imperialistische minderheid over de overweldigende meerderheid van de mensheid. Deze ‘orde’ kan alleen worden bewaard met behulp van voortdurende oorlog, grote en kleine, vandaag in de koloniën, morgen tussen de grootmachten zelf. Imperialistische loyaliteit ten opzicht van de status quo heeft altijd een voorwaardelijk, tijdelijk en beperkt karakter gehad. Gisteren was Italië de status quo in Europa nog aan het verdedigen, maar niet in Afrika. Wat haar beleid morgen in Europa zal zijn weet niemand. Maar nu al begint de verandering van de grenzen in Afrika zijn weerspiegeling in Europa te vinden. Hitler kan straks zijn troepen dapper het Rijnland insturen, alleen omdat Mussolini in Abessinië is binnen gevallen. Het is moeilijk om Italië bij de ”vrienden” van de vrede te tellen. Maar toch schat Frankrijk haar vriendschap met Italië vele malen hoger in dan die met de Sovjet-Unie. Engeland op haar beurt zoekt vriendschap met Duitsland. De samenstelling verandert, maar de (machts)honger blijft hetzelfde. De taak van de zogenaamde partizanen van de status quo is in essentie om de meest geschikte machtscombinatie te vinden en het meest voordelige masker in de voorbereiding van de toekomstige oorlog. Wie deze zal beginnen en hoe zal afhangen van minder belangrijke omstandigheden. Iemand zal in ieder geval beginnen, omdat de status quo te vergelijken is met een vat buskruit. Een programma van “ontwapening”, terwijl de imperialistische tegenstellingen blijven bestaan, is een zeer verraderlijk waanbeeld. Zelfs als dit bereikt zou worden op basis van algemene overeenstemming - hetgeen
184
de verraden revolutie
overduidelijk een luchtkasteel is - zou dat in geen geval een nieuwe oorlog voorkomen. De imperialisten voeren geen oorlog omdat er wapens zijn. Integendeel, ze maken wapens voor als ze moeten vechten. Er is de mogelijkheid van een nieuwe en bovendien zeer snelle, bewapening dankzij de moderne techniek. Ondanks wat voor overeenkomsten, beperkingen of “ontwapening” dan ook, behouden de arsenalen, de militaire fabrieken, laboratoria en de kapitalistische industrieën als geheel, hun macht. En dus is Duitsland, door haar overwinnaars ontwapend onder zeer strenge controle (wat trouwens de enige echte vorm van “ontwapening” is), dankzij haar machtige industrie, wederom de hoofdstad van het Europese militarisme aan het worden. Zij is op haar beurt van plan om een aantal buurlanden te “ontwapenen”. Het idee van zogeheten “unilaterale ontwapening” betekent in vredestijd alleen de kosten van de militaire uitgaven beperken. Het is een budgetkwestie en geen kwestie van vredelievendheid. Maar ook die taak wordt niet gerealiseerd. Als gevolg van de verschillen in geografische ligging, economische macht en koloniale betrokkenheid, zou elke vorm van ontwapening onvermijdelijk de krachtsverhoudingen van sommige verbeteren en anderen verslechteren. Vandaar ook de vruchteloosheid van de pogingen hiertoe in Geneve. Bijna 20 jaar van onderhandelingen en gesprekken over ontwapening hebben alleen tot een nieuwe wapenwedloop geleid, een wapenwedloop die ongeëvenaard is in de geschiedenis. Het revolutionaire beleid van de arbeidersklasse bouwen op een ontwapeningsprogramma betekent geen fort op vaste grond, maar een kasteel op lucht, het rookgordijn van het militarisme verwarrend met wolken. De nek van de klassenstrijd omdraaien in geval van een ongehinderd proces van imperialistische slachting kan alleen worden bereikt met behulp van de leiding van de massale arbeidersorganisaties. De leuzen waaronder dit in 1914 werd verricht - “De Laatste Oorlog”, “Oorlog tegen het Pruisisch Militarisme”, “Oorlog voor Democratie” - zijn de laatste twee decennia al te zeer in diskrediet gebracht. “Collectieve Veiligheid” en “Algemene Ontwapening” zijn hun vervangers. Onder de dekmantel de Volkerenbond te steunen, bereiden de leiders van de arbeidersbeweging in Europa een nieuwe editie van de “heilige eenheid” voor, hetgeen voor de oorlog niet minder belangrijk is dan de tanks, vliegtuigen en de “verboden” gifgassen De Derde Internationale is geboren uit een verontwaardigd protest tegen het sociaal patriottisme. Maar de revolutionaire lading die er door de oktoberrevolutie aan is gegeven, is al lang uitgewerkt. De Comintern bevindt zich nu onder de banier van de Volkerenbond, net zoals de Tweede Internationale, alleen het cynisme is van recentere datum. Toen de Britse
buitenlandse politiek en het leger
185
socialist Sir Stafford Cripps de Volkerenbond een internationaal verbond van bandieten noemde, hetgeen meer onfatsoenlijk dan onjuist was, stelde de London Times de ironische vraag: “Hoe is in dat geval het aansluiten van de Sovjet-Unie bij de Volkerenbond te verklaren?” Dat is niet makkelijk te beantwoorden. Maar het betekent dus wel dat de Moskouse bureaucratie haar krachtige steun geeft aan het sociaal patriottisme, waartegen de oktoberrevolutie zo’n verpletterende dreun uitdeelde. Roy Howard probeerde ook op deze kwestie wat licht te laten werpen. “Wat is de stand van zaken wat betreft de plannen en intenties ten aanzien van de wereldrevolutie?”, vroeg hij Stalin. “Wij hadden nooit zulke plannen of bedoelingen”. Maar, uhh…? “Dit is het gevolg van een groot misverstand”. Howard: “Een tragisch misverstand?” Stalin: “Nee, een komisch, of, zo u wilt, een tragikomisch misverstand”. De aanhalingen zijn woordelijk. “Welke gevaren”, zo ging Stalin verder, “kunnen de omringende staten zien in de ideeën van de Sovjet bevolking, zeker als deze staten stevig in het zadel zitten?” Maar stel dat de interviewer zou vragen: “Als ze niet zo stevig in het zadel zitten?” Stalin voegde nog een geruststellend argument toe: “Het idee om een revolutie te exporteren is onzin. Elk land zal, als zij dat wil, haar eigen revolutie produceren en als ze het niet wil, dan doet ze het niet. En dus, ons land wilde een revolutie beginnen en deed dat ook”. Wederom hebben we woordelijk aangehaald. Van de theorie van het socialisme in één land is het een logische stap naar een revolutie in maar één land. “Maar voor welke reden bestaat er dan een Internationale?”, had de interviewer kunnen vragen. Maar overduidelijk kende hij de grenzen van gepaste nieuwsgierigheid. De geruststellende uitleg van Stalin, die niet alleen door kapitalisten, maar ook door arbeiders wordt gelezen, zit vol gaten. Voordat “ons land” een revolutie wilde maken, hebben we de ideeën van het marxisme uit andere landen geïmporteerd en maakten we gebruikt van buitenlandse revolutionaire ervaringen. Tientallen jaren hebben we gebruik gemaakt van emigranten in het buitenland die de strijd in Rusland leidden. We kregen morele en materiële steun van de arbeidersorganisaties in Europa en Amerika. Na onze overwinning hebben we in 1919 de Communistische Internationale, de Comintern, opgericht. We hebben meer dan eens uitgelegd dat het de taak van de arbeidersklasse, in die landen waar de revolutie had overwonnen, was om te hulp te schieten aan de onderdrukte en opstandige klassen. En dit niet alleen met ideeën, maar waar mogelijk
186
de verraden revolutie
ook met wapens. En we hebben ons niet alleen tot uitleg beperkt. In onze tijd hebben we de arbeiders van Finland, Litouwen, Estland en Georgië gewapenderhand geholpen. We hebben getracht de opstandige Poolse arbeidersklasse te hulp te komen met een campagne van het Rode Leger tegen Warschau. We hebben organisatoren en commandanten ter ondersteuning aan de Chinezen in de revolutie gezonden. In 1926 hebben we miljoenen roebels opgehaald als steun aan de Britse stakers. En nu schijnt dit allemaal een misverstand te zijn. Een tragisch? Nee, een komisch. Geen wonder dat Stalin verklaarde dat het leven in de Sovjet-Unie “grappig” is geworden. Zelfs de Comintern is veranderd van een serieus in een komisch orgaan. Stalin zou een overtuigender indruk op zijn interviewer hebben gemaakt als hij, in plaats van het verleden te besmeuren, openlijk het beleid van de Thermidor had afgezet tegen dat van oktober. Hij had kunnen zeggen: “In de ogen van Lenin was de Volkerenbond een apparaat ter voorbereiding van een nieuwe imperialistische oorlog. Wij beschouwen het als een instrument van vrede. Lenin sprak van de onvermijdelijkheid van revolutionaire oorlogen. Wij vinden het idee om revoluties te exporteren grote onzin. Lenin verwierp de eenheid tussen de arbeidersklasse en de imperialistische burgerij als klassenverraad. Wij dwingen met al onze macht het internationale proletariaat deze weg wel te gaan. Lenin hakte op de leuze van ontwapening onder het kapitalisme in, als bedrog van de arbeiders. Wij bouwen juist ons hele beleid op deze leus. Uw tragikomische misverstand”, zo had Stalin kunnen besluiten, “ligt in het feit dat jullie ons zien als de voortzetters van het Bolsjewisme, terwijl we in feite haar grafdelvers zijn”. 3.
het rode leger en haar leerstellingen
De oude Russische soldaat, opgegroeid onder de patriarchale omstandigheden van de dorpskern, was boven alles te herkennen aan een blinde kuddegeest. Suvorov, de topgeneraal van Catherina de Tweede en Paul de Eerste, was de ongeëvenaarde heerser over een leger van feodale slaven. De grote Franse revolutie maakte voor altijd een einde aan de oude militaire kunst van het oude Europa en het Tsaristische Rusland. Het tsaristische rijk ging natuurlijk verder met het toevoegen van reusachtige territoriale overwinningen, maar ze wist geen nieuwe overwinningen te boeken over de legers van de beschaafde landen. Een reeks van externe nederlagen en interne ongeregeldheden waren nodig om het nationale karakter in haar vuurkracht te veranderen. Het Rode Leger kon alleen op een nieuwe sociale en psychologische basis worden opgebouwd. Het lange lijden door de
buitenlandse politiek en het leger
187
kuddegeest en de onderworpenheid aan de natuur werden in de jongere generaties vervangen door een stoutmoedige geest en een cultus voor de techniek. Mede door het ontwaken van de individualiteit ontstond er een snelle stijging van het culturele niveau. Er kwamen steeds minder analfabete rekruten. Het Rode Leger laat niemand vertrekken zonder dat ze lezen en schrijven hebben geleerd. Allerlei vormen van atletische sporten ontwikkelden zich in en om het leger. De scherpschutteronderscheiding wist zich in grote populariteit te verheugen onder arbeiders, bestuurders en studenten. In de wintermaanden gaven ski’s een tot dan toe ongekende mobiliteit. Er werden klinkende successen geboekt op het gebied van parachutespringen, zweefvliegen en in de luchtvaart. De poolvluchten en hoogterecords in de stratosfeer zijn bij iedereen bekend. Deze hoogtepunten zijn het topje van een berg aan resultaten en vooruitgang. Het is niet nodig om de standaard binnen het Rode Leger ten aanzien van organisatie en operaties tijdens de burgeroorlog te idealiseren. Maar voor de jonge bevelhebbers waren dit de jaren van de grote vuurdoop. De gewone soldaten van het tsarenleger, onderofficieren en korporaals, toonden de verborgen talenten in organisatie en bevel-voering en leerden hun wilskracht te sturen in het gevecht van een enorme reikwijdte. Deze zelfgemaakte mensen werden meer dan eens verslagen, maar wisten uiteindelijk toch te overwinnen. De beste onder hen studeerden met enorme toewijding. Onder de huidige hogere legerleiding, die met succes de school van de burgeroorlog doorliep, heeft de overgrote meerderheid ook haar diploma gehaald op de academie of via speciale cursussen. Onder de oudere officieren heeft ongeveer de helft een hogere militaire opleiding genoten, de rest een kadercursus. De militaire theorie heeft ze de noodzakelijke discipline in denkwijze bijgebracht, maar heeft niet de durf vernietigd die werd opgewekt tijdens de dramatische acties in de burgeroorlog. Deze generatie is nu ongeveer veertig of vijftig jaar oud, de leeftijd van evenwicht tussen de fysieke en geestelijke kracht, wanneer een gedurfd initiatief afhangt van ervaring en er nog niet door wordt gesmoord. De partij, de communistische jeugd, de vakbonden - ongeacht hoe ze hun socialistische missie vervullen, de bestuurlijke organen van de genationaliseerde industrieën, de coöperatieven, de kolchozen, de sovchozen - ongeacht hoe ze hun economische functies vervullen, zijn ontelbare jonge bestuurlijke kaders aan het trainen, die het gewend zijn om met menselijke en goederenmassa’s om te gaan en zichzelf met de staat te identificeren. Zij zijn het natuurlijke reservoir van de bevelvoerende staven. De voorbereidende opleiding van studenten, voordat ze in dienst
188
de verraden revolutie
gaan, vormt een ander reservoir. De studenten worden samengebracht in speciale trainingsbataljons, die in het geval van mobilisatie resultaatgericht kunnen worden omgevormd tot noodscholen voor de legerleiding. Om de reikwijdte van deze bron aan te geven is het voldoende om te wijzen op de aantallen die succesvol afstuderen van de hogere opleidingen, dat zijn er nu 80.000 per jaar, terwijl het aantal studenten op hogescholen en universiteiten meer dan een half miljoen bedraagt en er in totaal zo’n 28 miljoen studerenden zijn. Op economisch gebied, met name in de industrie, heeft de sociale revolutie de onderneming van nationale verdediging voorzien van voordelen, waarvan het oude Rusland geen eens kon dromen. In de kern van de zaak betekent de planningsmethodiek een voortdurende mobilisatie van de industrie, aangestuurd door de regering en het maakt het mogelijk om te focussen op het belang van de verdediging en toch nieuwe fabrieken te bouwen en van uitrusting te voorzien. De verhouding tussen de levende en mechanische krachten in het Rode Leger is ongeveer vergelijkbaar met die van de beste legers in het Westen. Ten aanzien van het opnieuw uitrusten van de artillerie werden al in het eerste vijfjarenplan doorslaggevende successen behaald. Enorme bedragen worden uitgegeven aan de productie van vrachtwagens en pantservoertuigen, tanks en vliegtuigen. Op dit moment zijn er zo’n half miljoen tractoren in het land. In 1936 zullen er zo’n 160.000 van de band rollen, met een totaal vermogen van 8,5 miljoen pk. De bouw van tanks verloopt op een parallel niveau. De mobilisatieplannen van het Rode Leger vereisen 30 tot 45 tanks per kilometer actief front. Als gevolg van de grote oorlog nam de vloot af van 548.000 ton in 1917 tot 82.000 ton in 1928. Toechasjevski kondigde in januari 1936 op een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité aan dat “we een machtige vloot aan het scheppen zijn. We concentreren onze kracht met name op het bouwen van een vloot onderzeeërs”. We mogen aannemen dat de Japanse marinestaf goed op de hoogte is van de resultaten op dit gebied. Niet minder aandacht wordt op dit moment gegeven aan de Baltische kust. Maar toch kan de vloot de komende jaren alleen een aanvullende rol in de kustverdediging spelen. Maar de luchtvloot heeft enorme stappen vooruit gemaakt. Twee jaar geleden was een delegatie van Franse luchtvaart ingenieurs, in de woorden van de media “verbaasd en verrast over de bereikte resultaten”. Zij waren in de gelegenheid om met name zichzelf te overtuigen van het feit dat het Rode Leger een toenemend aantal zware bommenwerpers laat produceren met een actieradius tussen de 1200 en 1500 kilometer. In geval van een oorlog in het Verre Oosten kunnen de militaire en politieke centra van
buitenlandse politiek en het leger
189
Japan vanaf de Sovjet kust worden aangevallen. Volgens data die in de pers wordt aangeleverd voorziet het vijfjarenplan in 1935 voor het Rode Leger in 62 luchtregimenten, die in totaal tegelijkertijd 5000 vliegtuigen in de vuurlinie kunnen brengen. Het is bijna zonder twijfel dat deze doelstelling wordt bereikt, zoniet overtroffen. De luchtvaart is nauw verbonden met een industrietak die in het tsaristische Rusland nog niet of nauwelijks bestond, maar zich sinds kort stormachtig ontwikkelt, de chemie. Het is geen geheim dat de Sovjet regering - en uiteraard ook de andere regeringen in de wereld - geen seconde geloof hecht aan het vaak herhaalde “verbod” op het gebruik van gifgas. Het werk van de Italiaanse ‘brengers van beschaving’ in Abessinië heeft wederom duidelijk aangetoond wat deze humanitaire beperkingen van de internationale slachters werkelijk inhoudt. We mogen aannemen dat het Rode Leger net zo goed als de legers in het Westen is uitgerust op het gebied van de militaire chemie en bacteriologie, deze zeer geheimzinnige en sinistere ondernemingen die voor catastrofale verassingen kunnen zorgen. Ten aanzien van de kwaliteit van de producten van militaire makelij is enig voorbehoud gerechtvaardigd. We hebben echter gezien dat vervaardigen van productiemiddelen in de Sovjet-Unie beter gaat dan die van middelen voor algemeen gebruik. Als de kopers deel van de invloedrijke groepen binnen de heersende bureaucratie zijn, dan stijgt de kwaliteit van de producten ver boven het algemene gemiddelde dat nog steeds erg laag is. De meest invloedrijke klant is het departement van oorlog. Het is geen verrassing als het vernietigingsapparaat van betere kwaliteit is dan die van consumptiegoederen en de productiemiddelen hiervan. Maar de militaire industrie blijft een onderdeel van de gehele industrie en weerspiegelt, weliswaar in mindere mate, haar tekortkomingen. Voroshilov en Toechasjevski laten geen moment onbenut om openlijk de industriëlen hieraan te herinneren, “We zijn niet altijd volledig tevreden met de kwaliteit van de producten die aan het Rode Leger worden geleverd”. In de privésessies zullen de militaire leiders zich, naar we aannemen, wel minder terughoudend uitdrukken. De aanvullende leveringen zijn in het algemeen van lagere kwaliteit dan de munitie. De schoen is armoediger dan het machinegeweer. Maar ook de vliegtuigmotor, ondanks onweerlegbare vooruitgang, loopt nog steeds aanzienlijk achter op de beste westerse modellen. Op het gebied van de militaire uitrusting in het algemeen is de aloude taak nog steeds: zo snel mogelijk de standaard van de toekomstige vijand bij te halen. In de landbouw staat het er nog slechter voor. In Moskou zeggen ze vaak dat de Sovjet-Unie in feite al van een agrarisch-industrieel in een in-
190
de verraden revolutie
dustrieel-agrarisch land veranderd is omdat het inkomen uit de industrie dat van de landbouw al overstijgt. In werkelijkheid worden de nieuwe inkomensverhoudingen niet zozeer bepaald door de groei van de industrie, hoe belangrijk deze ook is, maar door het buitengewoon lage niveau van de landbouw. De ongebruikelijke toegeeflijkheid van de Sovjet diplomatie voor enige jaren ten aanzien van Japan werd, naast andere zaken, mede bepaald door serieuze problemen in de voedselvoorziening. De laatste drie jaren hebben gelukkig een aanzienlijke verlichting hiervan gebracht en lieten het toe om met name in het Verre Oosten serieuze militaire voedselvoorzieningsposten in te stellen. Het zwakste punt van het leger, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, is het paard. Tijdens de doorvoering van de volledige collectivisatie werden ongeveer 55% van alle paarden in het land gedood. Bovendien heeft een hedendaags leger, ondanks de motorisatie, net zoals in de Napoleontische tijd, ongeveer een paard per drie soldaten nodig. Gedurende het laatste jaar hebben de zaken een gunstige wending doorgemaakt, het aantal paarden in het land stijgt weer. Hoe dan ook, zelfs als in de komende maanden de oorlog zou uitbreken, zal een staat met een bevolking van 170 miljoen mensen altijd in staat zijn om de noodzakelijke voedselbronnen te mobiliseren, net zoals paarden voor het front. Uiteraard wel ten koste van de rest van de bevolking. Maar sowieso valt er voor de doorsnee bevolkingen van alle landen in geval van oorlog niets anders te verwachten dan honger, gifgas en epidemieën. De grote Franse Revolutie schiep haar leger door de nieuwe formaties te versmelten met de koninklijke bataljons van de linie. De oktoberrevolutie zorgde voor volledige ontbinding van het tsaristische leger zonder een spoor achter te laten. Het Rode Leger werd vanaf de grond opnieuw opgebouwd. Als tweeling van het Sovjet regime, deelde ze haar lot in de grote en kleine dingen. Zij heeft haar onvergelijkelijke superioriteit over het tsaristische leger geheel en al te danken aan de grote sociale revolutie. Maar ze stond niet aan de zijlijn bij de degeneratie van het Sovjet regime. Integendeel, ze vond haar meest afgeronde uitdrukking in het leger. Voordat we de mogelijke rol van het Rode Leger in een toekomstig militair treffen kunnen beschrijven, is het noodzakelijk even stil te staan bij de evolutie van haar leidende ideeën en structuur. Het decreet van de Raad van Volkscommissarissen van 12 januari 1918 die het fundament legde voor de reguliere strijdkrachten, omschreef haar doelen in de volgende woorden: “Met de overgang van de macht naar de werkende en uitgebuite massa’s, is de noodzaak ontstaan om een nieuw
buitenlandse politiek en het leger
191
leger op te richten die een bolwerk van de Sovjet macht zal zijn …. en als steun zal dienen in de toekomstige revoluties in Europa”. Door op de eerste mei de “Socialistische Eed” te herhalen, een traditie sinds 1918, verbindt de jonge Roodgardist zich “voor de ogen van de werkende klassen in Rusland en de gehele wereld” in het gevecht “ten dienste van het socialisme en de broederschap van alle landen, zijn kracht en zelfs zijn leven niet te sparen”. Als Stalin nu het internationale karakter van de revolutie beschrijft als een “komisch misverstand” en als “onzin”, dan toont hij, naast alle andere dingen, ontoereikend respect voor de grondstellingen van de Sovjet macht die tot op heden nog niet zijn tenietgedaan. Het leger was natuurlijk vervuld van dezelfde ideeën als de partij en de staat. Haar gedrukte wetten, journalistiek, mondelinge agitatie, werden allemaal geïnspireerd door de internationale revolutie als een praktische taak. Binnen de muren van het Departement van Oorlog kreeg het programma van het revolutionaire internationalisme niet zelden een overdreven karakter. Wijlen S. Goessev, eens het hoofd van het politieke bestuur van het leger en als gevolg een nauwe bondgenoot van Stalin, schreef in 1921 in het officiële militaire magazine: “We zijn het klassenleger van de arbeidersklasse aan het voorbereiden…. niet alleen ter verdediging tegen de burgerij-grondbezitters contrarevolutie, maar ook voor revolutionaire oorlogen (zowel defensief als offensief) tegen de imperialistische machten.“ Bovendien nam Goessev het de toenmalige leider van het Oorlogsdepartement kwalijk dat hij het Rode Leger onvoldoende had voorbereid op haar internationale taken. De schrijver van dit boek, die Goessev in de media beantwoordde, vroeg zijn aandacht voor het feit dat buitenlandse militaire machten in het revolutionaire proces geen fundamentele, maar slechts een aanvullende rol spelen. Alleen in gunstige omstandigheden kunnen ze de ontknoping versnellen en de overwinning faciliteren. “Een militaire interventie is net als de tang van een verloskundige. Op het juiste moment toegepast, kan het de barenspijnen verlichten, te vroeg toegepast kan het alleen maar tot een miskraam leidden”. (5 december 1921) Jammer genoeg kunnen we hier niet uitgebreid genoeg ingaan op de geschiedenis van dit niet onbelangrijke probleem. We merken echter op dat de huidige leider Toechasjevski in 1921 een brief aan de Comintern richtte waarin hij voorstelde om onder zijn voorzitterschap een “Internationale Generale Staf ” op te zetten. Deze interessante brief werd daarna door Toechasjevski in een boek met een aantal artikelen van zijn hand
192
de verraden revolutie
gepubliceerd onder de veelzeggende titel: “De Klassenoorlog”. De getalenteerde maar enigszins te ongeduldige commandant zou uit eerdere schriftelijke verklaringen moeten weten dat “een internationale generale staf alleen kan ontstaan uit de nationale staven van verschillende arbeidersstaten. Zolang dat onmogelijk is, zou een internationale staf onvermijdelijk in een karikatuur veranderen”. Hoewel dit met Stalin zelf niet het geval was - hij vermeed in het algemeen een definitieve stellingname in principiële kwesties, zeker bij nieuwe kwesties - stonden veel van zijn toekomstige vertrouwelingen in die jaren ter ‘linkerzijde’ van de leiding van de partij en het leger. Er was geen gering overschot aan naïeve overschatting, of zoals je wilt “komisch misverstand”, in hun ideeën. Maar is een grote revolutie zonder deze zaken wel mogelijk? Wij waren al aan het vechten tegen deze linkse ‘karikaturen’ van het internationalisme lang voordat het noodzakelijk werd om onze wapens te richten tegen de niet minder extreme karikatuur gevormd door de theorie van het “socialisme in één land”. In tegenstelling tot de herschreven terugblikken, was het intellectuele leven van het Bolsjewisme tijdens de zwaarste periode van de burgeroorlog een kolkend vat. In alle hoeken en gaten van de partij en het staatsapparaat, het leger incluis, werd er hevig over van alles en nog wat gediscussieerd en met name over militaire problemen. Het beleid van de leiding werd veel en vaak aan stevige kritiek onderworpen. Ten aanzien van bepaalde excessieve militaire censuur schreef het toenmalige hoofd van het departement van oorlog op 23 februari 1919: “Ik ben bereid toe te geven dat de censuur een berg fouten heeft gemaakt en ik vind het noodzakelijk dat dit middel terughoudender wordt toegepast. De censuur hoort militaire geheimen beschermen ….en het is ongepast dat ze zich met andere zaken bemoeit”. De kwestie van een internationale generale staf was slechts een kleine episode in een intellectueel gevecht dat, terwijl het binnen de grenzen van de discipline van actie bleef, zelfs leidde tot iets van een oppositionele fractie binnen het leger, in ieder geval in haar toplaag. Een stroming van “militaire arbeidersdoctrine”, waartoe Frunze, Toechasjevski, Goessev, Voroshilov en anderen behoorden of zich aansloten, ging a priori van de veronderstelling uit dat het Rode Leger niet alleen in haar politieke doelen, maar ook in haar structuur, strategie en tactiek, in niets kon lijken op de nationale legers van de kapitalistische landen. De nieuwe heersende klasse moest in alle opzichten een onderscheidend militair systeem hebben, het moest alleen nog gecreëerd worden. Tijdens de burgeroorlog was de zaak uiteraard hoofdzakelijk beperkt tot protesten tegen
buitenlandse politiek en het leger
193
het principe om de “generaals”, de voormalige officieren uit het leger van de Tsaar, weer in actieve dienst te nemen en het schoppen tegen de hoogste legerleiding in haar strijd tegen plaatselijke improvisaties en een aantal overtredingen van de discipline. De extreme pleitbezorgers van het nieuwe woord trachtten uit naam van strategische principes, het ‘manoeuvreren’ en gecentraliseerd in het ‘offensief ’ gaan tot in het absolute te verwerpen, omdat dit het revolutionaire initiatief op de toekomstige slagvelden zou beperken. In feite was dit een poging om de guerrillamethoden van de eerste periode van de burgeroorlog uit te breiden naar een permanent en universeel systeem. Een groot deel van de revolutionaire commandanten was des te meer bereid de nieuwe leer te steunen, omdat ze geen zin hadden de oude te bestuderen. Het oorspronkelijke centrum van deze stemming was Tsaritsyn (nu Stalingrad), waar Boedenny, Voroshilov en later Stalin hun militaire arbeid begonnen. Pas na het einde van de oorlog werd er een meer systematische poging ondernomen om deze innovaties om te zetten in een afgeronde doctrine. De initiator was een van de opvallendste commandanten uit de burgeroorlog, de ondertussen al overleden Frunze. Hij was een voormalige politieke strafkamparbeider en werd gesteund door Voroshilov en in zekere mate door Toechasjevski. In essentie was de militaire arbeidersdoctrine volledig analoog aan de doctrine van de “arbeiderscultuur”. Het deelde haar metafysisch schematisme. In een aantal werken van de pleitbezorgers van deze tendens werd deze of gene praktische toepassing, meestal al oude koek, bereikt op basis van het standaard uitgangspunt dat de arbeidersklasse een internationale en aanvallende klasse is. Dat komt neer op vastzittende psychologische abstracties. Er wordt niet vertrokken vanuit de werkelijke omstandigheden van plaats en tijd. Het marxisme, hoewel in elke zin geroemd, werd in werkelijkheid vervangen door puur idealisme. Ondanks de oprechtheid van deze gedachtespinsels, is het toch niet moeilijk er al het begin van de snel ontwikkelende zelfgenoegzaamheid van een bureaucratie in te zien, een bureaucratie die wilde geloven en anderen laten geloven dat het op alle gebieden mogelijk was historische wonderen te verrichten, en dit zonder speciale voorbereiding, zelfs zonder de noodzakelijke materiële benodigdheden. Het toenmalige Hoofd van het Departement van Oorlog antwoordde aan Frunze in de media: “Ik twijfel er ook niet over dat in een land met een ontwikkelde socialistische economie, die zich gedwongen zag om oorlog te voeren met een burgerlijk land, het beeld van de strategie van dat socialistische land volledig anders zou zijn. Maar dat geeft ons geen basis
194
de verraden revolutie
om vandaag een poging te doen een ‘arbeidersstrategie’ uit onze duim te zuigen… Door de socialistische economie te ontwikkelen en het culturele niveau van de massa’s te laten stijgen … zullen we ongetwijfeld de militaire kunst verrijken met nieuwe methodes”. Hiervoor is het noodzakelijk om toegewijd van de ontwikkelde kapitalistische landen te leren en niet te proberen om “een nieuwe strategie samen te stellen uit speculatieve methodes uit de revolutionaire aard van de arbeidersklasse”. (1 april 1922) Archimedes beloofde dat hij de aarde zou bewegen als ze hem een vast punt in de ruimte gaven. Dat was geen loze bewering. Maar als ze hem dat vaste punt hadden gegeven, dan had gebleken dat hij noch de hefboom, noch de kracht zou hebben om zijn kunststukje uit te voeren. De overwinnende revolutie heeft ons een nieuw steunpunt gegeven, maar om de aarde te bewegen is het toch noodzakelijk de hefbomen te bouwen. De “militaire arbeidersdoctrine” werd, net als haar oudere zus, de “doctrine van de arbeiderscultuur”, door de partij verworpen. Maar in het vervolg, zo schijnt het althans, lopen hun lotsbestemmingen uiteen. Het banier van de “arbeiderscultuur” werd door Stalin en Boecharin opnieuw ontvouwen, uiteraard zonder zichtbare resultaten, in de loop van de zevenjarige periode tussen het uitroepen van het “socialisme in één land” en de afschaffing van alle klassen (1924-31). Dit in tegenstelling tot de “militaire arbeidersdoctrine” die, ondanks dat haar pleitbezorgers aan het roer van de staat staan, nooit een heropleving doormaakte. Het opvallende verschil in het lot van deze twee zo nauw verwante leerstellingen is van groot belang in de ontwikkeling van de Sovjet samenleving. De ‘arbeiderscultuur’ had te maken met immateriële zaken en de bureaucratie was des te ruimhartiger bereid deze morele compensatie aan de arbeidersklasse te gunnen, des te meer ze de arbeidersklasse van de zetels van de macht wist te stoten. De militaire doctrine daarentegen wist wel de gevoelige snaar te raken, niet alleen in het belang van de landsverdediging, maar ook in het belang van de heersende laag. Hier was geen plaats voor ideologische verwennerij. De voormalige tegenstanders van het aanstellen van de “generaals”, waren in de tussentijd zelf generaals’ geworden. De profeten van een internationale generale staf waren tot stilzwijgen gebracht onder de overkoepelende generale staf van het “ene land”. De “oorlog tussen de klassen” werd vervangen door de doctrine van “collectieve veiligheid”. Het perspectief van wereldrevolutie werd ingeruild voor de heiligverklaring van de status quo. Om vertrouwen te wekken bij de mogelijke bondgenoten en de vijanden niet teveel te irriteren, was de opdracht geworden om zo weinig mogelijk
buitenlandse politiek en het leger
195
te verschillen van de kapitalistische legers. Achter deze verandering in de leerstellingen en het aanpassen van de façade vonden sociale processen plaats die van historisch belang waren. Het jaar 1935 was voor het leger een soort van tweevoudige staatsrevolutie: een omwenteling in relatie tot het militiesysteem en een van de commanderende staf. 4.
de afschaffing van de militie en de herinvoering van de rangen der officieren
In welke mate lijken de Sovjet legermachten aan het einde van het tweede decennia van haar bestaan op het type dat de Bolsjewistische Partij in haar vaandel voerde? Het leger van de arbeidersheerschappij zou, volgens het programma, “een doorslaggevend klassenkarakter moeten hebben. Anders gezegd zou ze alleen mogen bestaan uit de arbeidersklasse en de nauw aan de arbeidersklasse verwante lagen van de boerenbevolking. Alleen in samenhang met de afschaffing van de klassen zou zo’n klassenleger zichzelf kunnen omvormen in een nationale socialistische militie.” Hoewel het volledig nationale karakter van het leger als een ontwikkeling voor een toekomstige periode werd gezien, verwierp de partij geenszins het militiesysteem. Integendeel, volgens een resolutie op het achtste partijcongres (maart 1919) werd gesteld: “We zijn de militie aan het veranderen op klasse basis en haar om aan het vormen tot een Sovjet militie”. Op de lange termijn zouden alle divisies territoriaal samen moeten vallen met de bedrijven, mijnen, dorpen, landbouwgemeenschappen en andere organische groeperingen, met “een plaatselijke bevelvoerende staf, met plaatselijke wapenarsenalen en andere voorzieningen”. Een regionale educatieve, industriële en atletische vereniging van de jeugd zou een meerwaarde opleveren ten opzichte van de corporatieve geest die in de barakken ontstond en zou ook een bewuste discipline met zich mee brengen zonder dat er een professioneel officierskorps over het leger zou ontstaan. Een militie vereist, hoe goed ze ook samenviel met het karakter van de socialistische samenleving, een hoge economische basis. Speciale omstandigheden worden voor het reguliere leger gecreëerd. Een territoriaal leger moet daarom veel meer de werkelijke omstandigheden in het land weerspiegelen. Hoe lager het culturele niveau en hoe scherper het onderscheid tussen stad en platteland, hoe gebrekkiger en heterogener de militie is. Een gebrek aan spoorwegen, snelwegen en waterwegen, samen met een gebrekkige infrastructuur en een schaarste aan auto’s, veroordeelt een territoriaal
196
de verraden revolutie
leger in de eerste kritieke weken en maanden van oorlog tot een enorme traagheid. Om de verdediging van de grenzen tijdens mobilisaties, strategische verplaatsingen en concentraties te garanderen, is het noodzakelijk om naast territoriale detachementen ook reguliere troepen te hebben. Het Rode Leger was van begin af aan opgezet als een noodzakelijk compromis tussen beide systemen, met de nadruk op reguliere troepen. In 1924 schreef het toenmalige Hoofd van het Departement van Oorlog: “We moeten altijd twee omstandigheden voor ogen houden. Als juist de mogelijkheid om over te gaan naar een militiesysteem in eerste instantie ontstond door de vestiging van een Sovjet structuur, dan nog is het tempo van die verandering afhankelijk van de algemene omstandigheden van de cultuur in het land, de techniek, communicatiemiddelen, alfabetisme, etc. De politieke voorwaarden voor een militie zijn bij ons stevig gevestigd, maar de economische en culturele omstandigheden bijlange na nog niet.” Gegeven de noodzakelijke materiële omstandigheden zou het territoriale leger niet alleen naast het reguliere leger staan, maar deze verre overtreffen. De Sovjet-Unie betaalt een hoge prijs voor haar verdediging, omdat ze nog niet rijk en ontwikkeld genoeg is om zich het veel goedkopere militiesysteem te veroorloven. Het is niet nodig ons hierover te verbazen. Het is juist vanwege die armoede dat de Sovjet samenleving de bureaucratie om haar nek heeft hangen. Een en hetzelfde probleem, de ongelijkheid tussen de economische basis en de culturele bovenbouw, komt met een opvallende regelmaat naar voren op alle terreinen van het sociale leven, in het bedrijf, de collectieve boerderij, de familie, de school, in de literatuur en in het leger. De basis van alle verhoudingen is het contrast tussen een laag niveau van de productiekrachten, zelfs laag vanuit een kapitalistisch standpunt, en de eigendomsvormen die in principe socialistisch zijn. De nieuwe sociale verhoudingen doen het culturele niveau stijgen. Maar de ontoereikende cultuur remt de sociale vormen af. De Sovjet realiteit is een evenwicht tussen deze twee tendensen. In het leger is het resultaat van deze verhouding exact meetbaar dankzij de buitengewone bepaaldheid van haar structuur. De verhouding tussen de reguliere troepen en de militie kan zodoende dienen als een redelijke indicatie van de feitelijke toenadering tot het socialisme. De natuur en de geschiedenis hebben de Sovjet staat opgescheept met 10.000 kilometer aan open grenzen, schaars bevolkt en met slechte wegen. Op 15 oktober 1924 benadrukte de oude militaire leiding, toen in haar laatste maand, nogmaals dat dit niet vergeten moest worden: “In de komende paar jaar zal het creëren van een militie noodzakelijkerwijs een
buitenlandse politiek en het leger
197
voorbereidend karakter hebben. Elke opeenvolgende stap moet volgen op het zorgvuldig geverifieerde succes van de voorafgaande stappen”. Maar in 1925 begon een nieuw tijdperk. De pleitbezorgers van de voormalige militaire arbeidersdoctrine kwamen aan de macht. In zijn essentie was het territoriale leger zeer tegenstrijdig aan de idealen van het “offensief ” en “manoeuvreerbaarheid”, waarmee deze school haar carrière was begonnen. Maar ze waren nu al een heel eind op weg om de wereldrevolutie te vergeten. De nieuwe leiders hoopten oorlogen te voorkomen door de burgerij te “neutraliseren”. In de loop van de daarop volgende paar jaar werd 74% van het leger op militiebasis gereorganiseerd! Zolang Duitsland ontwapend en bovendien “vriendelijk” bleef, waren de berekeningen van de Generale Staf in Moskou ten aanzien van de westelijke grenzen gebaseerd op de militaire kracht van haar directe buurlanden, Roemenië, Polen, Estland, Letland, Litouwen en Finland, met de waarschijnlijke materiële steun van de meest krachtige van de vijanden, hoofdzakelijk Frankrijk. In die al lang vervlogen periode (die in 1933 eindigde) werd Frankrijk niet gezien als een “vriend van de vrede”. De omringende staten konden ongeveer 120 infanteriedivisies in het slagveld brengen, ongeveer 3,5 miljoen man. De mobilisatieplannen van het Rode Leger probeerden aan de westelijke grenzen een eerste klas leger te verzekeren van ongeveer een gelijk aantal. In het Verre Oosten, waar alle oorlogsomstandigheden zich al voordeden, was het een kwestie van slechts honderdduizenden in plaats van miljoenen. Voor elke honderd vechtenden zijn er in de loop van een jaar, vijfenzeventig vervangers noodzakelijk om de verliezen te compenseren. Twee jaren oorlog zou ongeveer 12 miljoen man aan het land onttrekken, de gewonden die uit de ziekenhuizen terug in actieve dienst komen buiten beschouwing gelaten. Het Rode Leger telde in 1935 totaal 562.000 man, met de troepen van de GPOe 620.000 en ook nog 40.000 officieren. Maar zoals we al aangaven, zat in het begin van 1935 74% in de territoriale divisies en maar 26% in het reguliere staande leger. Kan je om beter bewijs vragen dat de socialistische militie heeft overwonnen, zoniet met 100%, dan toch met 74% en in ieder geval “uiteindelijk en onherroepelijk”? Maar alle bovenstaande berekeningen, die op zichzelf al voorwaardelijk waren, kwamen op losse schroeven te staan op het moment dat Hitler aan de macht kwam. Duitsland begon zichzelf koortsachtig te bewapenen, voornamelijk tegen de Sovjet-Unie. Het vooruitzicht van een vreedzaam samenleven met het kapitalisme verdween als sneeuw voor de zon. De snelle nadering van het militaire gevaar dwong de Sovjet regering om het
198
de verraden revolutie
aantal strijdkrachten te laten toenemen tot 1,3 miljoen en om de structuur van het Rode Leger drastisch te veranderen. Op dit moment bestaat 77% uit reguliere, of kadrovy, divisies en maar 23% uit territoriale! Deze verplettering van de territoriale divisies ziet er teveel uit als een herroeping van het militiesysteem, tenzij je vergeet dat een leger niet nodig is voor tijden van vrede, maar juist voor tijden van militair gevaar. En dus heeft de historische ervaring ons juist op het terrein waar het minst grappen over gemaakt kunnen worden, meedogenloos geleerd dat alleen zoveel “uiteindelijk en onherroepelijk” is bereikt als gegarandeerd wordt door de productieve basis van de samenleving. Toch lijkt de afname van 74 procent naar 23 procent buitensporig. We mogen aannemen dat dit mede is gebeurd onder druk van de Franse generale staf. Maar het is nog waarschijnlijker dat de bureaucratie op een gunstig moment zat te wachten om deze verandering door te voeren. De verandering is immers in aanzienlijke mate vanuit politieke overwegingen tot stand gekomen. Divisies van een militie zijn juist vanwege hun karakter direct afhankelijk van de bevolking. Vanuit een socialistisch oogpunt is dat het grootste voordeel. Maar vanuit het oogpunt van het Kremlin schuilt daarin het grootste gevaar. Het is vanwege deze nauwe verbondenheid met de bevolking dat de militaire autoriteiten van de ontwikkelde kapitalistische landen tegenstander van de militie zijn, hoewel ze voor hen technisch gezien makkelijk te creëren zijn. De openlijke ontevredenheid in het Rode Leger tijdens het eerste vijfjarenplan gaf een serieus motief voor de daaropvolgende afschaffing van de territoriale divisies. Onze aannames zouden zonder tegenspraak worden bevestigd als we een accuraat diagram van het Rode Leger konden maken, voor en na de tegenhervormingen. We hebben helaas zulke data niet en, als we ze hadden, zouden we het niet gepast vinden ze openlijk te publiceren. Maar er is een feit dat op geen enkele andere manier kan worden uitgelegd en dat aan eenieder bekend is. Op hetzelfde moment dat de Sovjet regering het relatieve gewicht van de milities in het leger liet afnemen tot 51%, herstelde het de Kozakken troepen, de enige militieformatie in het Tsaristische leger! De cavalerie is altijd het meest bevoordeelde en conservatieve deel van het leger. De Kozakken waren altijd al het meest conservatieve deel van de cavalerie. Tijdens de oorlog en de revolutie vervulden ze de rol van politiemacht, eerst voor de Tsaar en daarna voor Kerenski. Onder de Sovjet macht bleven ze vooral een “huurlingenleger”. De collectivisatie ging in het geval van de Kozakken gepaard met speciale gewelddadige maatregelen, maar dit heeft natuurlijk hun aard en tradities
buitenlandse politiek en het leger
199
niet veranderd. Bovendien hebben de Kozakken via een buitengewone maatregel het recht gekregen hun eigen paard te bezitten. En er is geen gebrek aan andere uitwassen. Kan er nog aan getwijfeld worden dat deze steppenruiters wederom aan de zijde van de geprivilegieerden tegen de uitgebuitenen staan? Tegen de achtergrond van een onophoudelijke onderdrukking van oppositionele tendensen onder de arbeidersjeugd is de herinvoering van de Kozakken-streep en -pluim ongetwijfeld een van de duidelijkste uitdrukkingen van de Thermidor! Maar een nog dodelijker slag tegen de principes van de oktoberrevolutie werd uitgedeeld door het decreet om het officierskorps in al haar burgerlijke luister te herstellen. De bevelvoerende staf van het Rode Leger, met al haar tekortkomingen, maar ook met al haar onschatbare deugden, kwam voort uit de revolutie en de burgeroorlog. De jeugd, voor wie onafhankelijke politieke activiteit is uitgesloten, voorzien het Rode Leger ongetwijfeld van een niet onaanzienlijk deel aan geschikte vertegenwoordigers. Aan de andere kant kan het niet anders zijn dan dat de toenemende degeneratie van het staatsapparaat zich op zijn beurt weerspiegelt in de bevelvoerende staf. In een van de openbare conferenties bracht Voroshilov enkele stelregels voor commandanten naar voor, maar moest hij noodgedwongen een opmerking maken: “Helaas moeten we vaststellen dat hoewel de lagere rangen groeien, de bevelvoerende kaders hier vaak op achterblijven”. “Vaak zijn de bevelvoerders niet in staat nieuwe vragen op de juiste wijze te beantwoorden”, etc. Een bittere verklaring van de meest verantwoordelijke – in ieder geval in formeel opzicht - legerleider, een bekentenis die in staat is alarm te zaaien, maar geen verrassing. Wat Voroshilov over de bevelvoerders zegt, is van toepassing op alle bureaucraten. Natuurlijk houdt de spreker zelf geen rekening met de gedachte dat de bovenste regerende kringen tot die “achterblijvers” behoren. Het is geen wonder dat ze altijd en overal tegen iedereen lopen te schreeuwen, boos met hun voeten lopen te stampen en orders geven om “optimaal te presteren”. Simpelweg gesteld is het juist die ongecontroleerde aanstelling van “leiders”, waar Voroshilov zelf toe behoort, wat de hoofdoorzaak van achterlijkheid en routine is en van vele andere zaken. Het leger is een kopie van de samenleving en lijdt aan al haar ziektes, hoewel meestal met een hogere intensiteit. Het oorlogsvak is te grimmig om er doorheen te wandelen met fantasieën en imitaties. Het leger heeft de frisse lucht van kritiek nodig. De bevelvoerende staf heeft democratische controle nodig. De organisatoren van het Rode Leger waren zich hier van
200
de verraden revolutie
het begin af aan bewust van en vonden het nodig maatregelen voor te bereiden waardoor de bevelvoerende staf verkozen kon worden. “De groei van de interne solidariteit van de detachementen, de ontwikkeling van een kritische houding ten opzichte van zichzelf en zijn bevelvoerders bij de soldaat, zal gunstige omstandigheden scheppen voor een steeds bredere doorvoering van het principe van verkiezen van het bevelvoerende personeel.” Aldus de basisverklaring van de partij over militaire vraagstukken. Vijftien jaar nadat deze verklaring werd aangenomen - een periode die lang genoeg lijkt om aan de voorwaarden van zelfkritiek en interne solidariteit te voldoen - hebben de heersende kringen precies de tegenovergestelde richting gekozen. In september 1935 kon de menselijke beschaving, vriend en vijand tegelijk, met verbazing kennis nemen van het feit dat het Rode Leger gekroond zou worden met een hiërarchie van officieren, beginnend met de luitenant en eindigend met de maarschalk. Volgens Toechasjevski, het feitelijke hoofd van het oorlogsdepartement, “zal de introductie van militaire titels door de regering een meer stabiele basis creëren voor de ontwikkeling van bevelvoerende en technische kaders.” De verklaring is bewust dubbelzinnig. De bevelvoerende kaders worden boven alles gesterkt door het vertrouwen van de soldaten. Precies om die reden begon het Rode Leger juist met de afschaffing van het officierskorps. De herinvoering van de hiërarchische kaste wordt veroorzaakt door het belang van de militaire aangelegenheden. Het is de bevelvoerende plaats en niet zozeer de rang, van de commandant, die van belang is. Ingenieurs en natuurkundigen hebben geen rang, maar de samenleving weet toch een manier te vinden om ieder op zijn geschikte plek te plaatsen. Het recht op een bevelvoerende positie wordt gegarandeerd door studie, talent, karakter, ervaring. Hierbij is een voortdurende en op het individu gerichte evaluatie nodig. De rang van majoor voegt niets toe aan de functie van een commandant van een bataljon. De promotie van de vijf oudste bevelvoerders in het Rode Leger tot de titel van maarschalk geeft hen geen nieuwe talenten, noch toegevoegde macht. Het is dus niet het leger dat hierdoor een meer ‘stabiele basis’ verwerft, maar het officierskorps en dat tegen de prijs van een verwijdering van het leger. De hervorming heeft een puur politiek doel: een nieuw sociaal gewicht aan het officierskorps geven. En dus definieerde Molotov de essentie van het decreet als volgt: “het belang van de leidinggevende kaders in het leger te doen stijgen.” Maar deze kwestie is niet alleen beperkt tot het introduceren van nieuwe titels. Het gaat samen met een versnelde bouw van officiersverblijven. In 1936 worden 47.000 worden ge-
buitenlandse politiek en het leger
201
bouwd en er is 57% meer middelen voor salarissen uitgetrokken dan in het jaar daarvoor. “Het belang van leidinggevende kaders laten stijgen”, betekent het officierskorps nauwer met de heersende kringen verbinden terwijl de morele banden binnen het leger worden verzwakt. Het is vermeldenswaardig op te merken dat de hervormers het niet nodig vonden om nieuwe titels te verzinnen voor de heringevoerde rangen. Integendeel, blijkbaar wilden ze gelijke tred houden met het Westen. Tegelijkertijd toonden ze hun achilleshiel door de titel van generaal niet opnieuw in te voeren. Die titel heeft in de oren van de Russische bevolking nog een ironische connotatie. Bij de aankondiging van de promotie van de vijf militaire hoogwaardigheidsbekleders tot maarschalk; waarbij opgemerkt dient te worden dat deze vijf eerder werden gekozen op basis van hun persoonlijke loyaliteit aan Stalin dan vanwege hun talent of verrichte diensten, vergat de Sovjet pers niet om haar lezers te herinneren aan het Tsarenleger met haar “aanbidding van het rangen- en kastenstelsel en kruiperigheid”. Waarom wordt deze dan zo slaafs geïmiteerd? Door nieuwe privileges te scheppen, gebruikt de bureaucratie bij elke stap de argumenten die eens dienden om de oude privileges af te schaffen. Onbeschaamdheid wordt afgewisseld met lafheid en gaat gepaard met een toenemende hoeveelheid hypocrisie. Hoe verrassend op het eerste gezicht de officiële herinvoering van de “aanbidding van het rangen en kastenstelsel en kruiperigheid” ook is, we moeten toegeven dat de regering in deze geen vrije keuze had. De promotie van commandanten op basis van persoonlijke kwalificaties kan alleen gerealiseerd worden onder omstandigheden van vrij initiatief en kritiek binnen het leger zelf en controle over het leger door de publieke opinie in het land. Strenge discipline gaat uitstekend samen met brede democratie en hangt er zelfs rechtstreeks van af. Maar geen enkel leger kan democratischer zijn dan het regime dat haar voedt. De bron van het bureaucratisme met haar routine en opschepperij is geen speciale behoefte in militaire aangelegenheden, maar een politieke noodzakelijkheid voor de regerende kringen. In het leger krijgen deze behoeften alleen haar meest duidelijke uitdrukking. De herinvoering van de officierskaste, achttien jaar na haar revolutionaire afschaffing, is even zo goed het bewijs van de kloof die er al is ontstaan tussen de heersers en de overheersten, alsmede van het verlies door het Sovjet leger van de kwaliteiten die haar de naam “Rood” gaven en van het cynisme waarmee de bureaucratie deze gevolgen van haar degeneratie tot wet verheft. De burgerlijke pers heeft deze contrahervormingen op haar juiste merites beoordeeld. Op 25 september 1935, schreef de Franse krant Le Temps: “Deze uiterlijke verandering is een van de tekenen van de diepgaande wij-
202
de verraden revolutie
zigingen die door de gehele Sovjet-Unie plaats vinden. Het regime, dat nu definitief is gevestigd, is zich meer en meer aan het stabiliseren. Revolutionaire gewoontes en gebruiken beginnen in de Sovjet familie en de Sovjet samenleving plaats te maken voor die gevoelens en gebruiken, die in de zogeheten kapitalistische landen nog steeds van kracht zijn. De Sovjets raken verburgerlijkt”. Aan dat oordeel hoeven weinig woorden te worden toegevoegd. 5.
de sovjet - unie in een oorlog
Het militaire gevaar is maar één uitdrukking van de afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van de rest van de wereld en dus ook maar één argument tegen het utopische idee van een geïsoleerde socialistische samenleving. Maar het is nu pas dat dit onheilspellende ‘argument’ naar voren wordt gebracht. Om op voorhand alle factoren van het op handen zijnde gevecht tussen de naties te berekenen is een hopeloze zaak. Als zulke berekeningen a priori al mogelijk zijn, dan zouden alle belangentegenstellingen altijd eindigen in een vreedzaam boekhouderskoopje. Maar in de bloedige vergelijking van de oorlog zitten te veel onbekende kwantiteiten. Hoe dan ook heeft de Sovjet-Unie een aantal voordelen aan haar zijde, zowel geërfd uit het verleden als ontstaan door het nieuwe regime. De ervaring van de interventie tijdens de burgeroorlog heeft eens te meer aangetoond dat het grootste voordeel van Rusland haar enorme uitgestrektheid was en is. Het buitenlandse imperialisme kon Sovjet-Hongarije met de betreurenswaardige hulp van de regering van Bela Kun binnen een paar dagen omverwerpen. Sovjet-Rusland, dat van de haar omringende landen was afgesneden, moest drie jaar lang tegen interventies vechten. Op bepaalde momenten was het territorium van de revolutie beperkt tot het gebied van de oude Moskouse provincie. Maar zelfs dat bleek voldoende om het uit te houden en op de lange duur zelfs te overwinnen. Het tweede grote voordeel van Rusland is haar menselijk reservoir. Omdat die met bijna 3 miljoen per jaar is gegroeid, is de bevolking van de Sovjet-Unie het aantal van 170 miljoen gepasseerd. Een enkele rekruteringslichting bestaat uit ongeveer 1,3 miljoen mensen. Een strenge lichamelijke en geestelijke selectie zou er niet meer dan 400.000 laten afvallen. Daarom zijn er dus, theoretisch gezien, zo’n 18 tot 20 miljoen reservisten, een praktisch ongelimiteerde hoeveelheid. Maar de natuur en de mensen zijn maar grondstoffen van een oorlog. Het zogeheten “militaire potentieel” hangt voornamelijk van de economische kracht van de staat af. Op dat gebied zijn de voordelen van de
buitenlandse politiek en het leger
203
Sovjet-Unie ten opzichte van het oude Rusland enorm. Tot op heden heeft de geplande economie op het militaire gebied de meeste voordelen opgeleverd, zoals we al hebben aangegeven. De industrialisatie van de verafgelegen regio’s, met name in Siberië, hebben een nieuwe waarde aan de steppen en wouden gegeven. Toch blijft de Sovjet-Unie nog steeds een onderontwikkeld land. De lage arbeidsproductiviteit, de ontoereikende kwaliteit van de producten en de slechte transport-middelen worden tot een bepaalde hoogte gecompenseerd door de uitgestrektheid en natuurlijke rijkdom en het bevolkingsaantal. In tijden van vrede kan met behulp van politieke middelen een economisch machtsvergelijk tussen twee vijandige sociale systemen worden uitgesteld – voor lange tijd, maar zeker niet voor altijd – boven alles met het monopolie op buitenlandse handel. Tijdens een oorlog vindt die test op het slagveld plaats. Vandaar het gevaar. Hoewel militaire nederlagen vaak gevolgd worden door grote politieke veranderingen, leidt dat op zichzelf niet altijd tot een verstoring van de economische grondvesten van de samenleving. Een sociaal regime dat een hogere ontwikkeling van de cultuur en de welvaart weet te garanderen, kan niet met bajonetten omver worden geworpen. Integendeel, de overwinnaars nemen de instituten en gebruiken van de overwonnenen over, als deze op een hoger niveau van ontwikkeling staan. Eigendomsvormen kunnen alleen met militair geweld omver worden geworpen als ze sterk verschillen van de economische basis van het land. Een nederlaag van Duitsland in een oorlog tegen de Sovjet-Unie zou onvermijdelijk leiden tot de verplettering, niet alleen van Hitler, maar ook van het kapitalistische systeem. Aan de andere kant hoeven we er nauwelijks aan te twijfelen dat een militaire nederlaag niet alleen fataal zou zijn voor de heersende laag, maar ook voor de sociale basis van de Sovjet-Unie. De instabiliteit van de huidige structuur in Duitsland wordt bepaald door het feit dat haar productiekrachten al lang geleden de kapitalistische eigendomsvormen zijn ontgroeid. De instabiliteit van het Sovjet regime daarentegen is gevolg van het feit dat haar productiekrachten nog onvoldoende ontwikkeld zijn voor de socialistische eigendomsvormen. Een militaire nederlaag is een bedreiging voor de sociale basis van de Sovjet-Unie om dezelfde reden dat deze basis in vredestijd een bureaucratie en een monopolie op de buitenlandse handel nodig heeft, met name haar zwakte. Kunnen we echter verwachten dat de Sovjet-Unie de aanstaande grote oorlog zonder nederlaag uit zal komen? Deze openhartige vraag zullen we openhartig antwoorden. Als de oorlog alleen maar een oorlog blijft, zal de nederlaag van de Sovjet-Unie onvermijdelijk zijn. In technisch, econo-
204
de verraden revolutie
misch en militair opzicht is het imperialisme veel en veel sterker. Als ze niet door revolutie in het Westen wordt geremd, zal het imperialisme het regime dat voortkwam uit de oktoberrevolutie, wegvegen. Men kan antwoorden dat het “imperialisme” een abstractie is en ook wordt verscheurd door tegenstellingen. Dat is zeker waar en als deze tegenstellingen niet bestonden zou de Sovjet-Unie al lang geleden van het toneel zijn verdwenen. De diplomatieke en militaire overeenkomsten van de Sovjet-Unie zijn voor een deel daar op gebaseerd. Maar het zou een kapitale fout zijn de grenzen niet te zien, waar voorbij de tegenstellingen wegvallen. Net zoals de gevechten tussen de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen, van de meest reactionaire tot aan de sociaaldemocraten, verstommen bij een directe dreiging van een arbeidersrevolutie, zo zullen de imperialistische opposanten altijd een compromis vinden om een militaire overwinning van de Sovjet-Unie te blokkeren. Diplomatieke overeenkomsten zijn, zoals een zekere Kanselier niet zonder reden opmerkte “maar velletjes papier”. Er staat nergens geschreven dat ze het tot op het uitbreken van de oorlog zullen redden. Geen van de verdragen met de Sovjet-Unie zou een directe dreiging van een sociale revolutie in enig deel van Europa overleven. Laat de politieke crisis in Spanje, om nog maar te zwijgen van Frankrijk, een revolutionaire fase bereiken, dan zal de hoop die eerder door Lloyd George werd uitgesproken in redder Hitler onweerstaanbaar bezit nemen van alle burgerlijke regeringen. Als anderzijds de onstabiele situatie in Spanje, Frankrijk, België,... leidt tot de overwinning van de reactie, dan zal er ook geen spaander heel blijven van de verdragen met de Sovjets. Als de “velletjes papier” tesnlotte toch hun geldigheid zouden bewaren tot aan de eerste militaire operaties, zelfs dan bestaat er geen twijfel over dat de groepering van krachten in de beslissende fase van de oorlog door andere factoren zal bepaald worden dan de eedafleggingen van diplomaten, beroepsmatige meineedplegers als zij zijn. De situatie zal natuurlijk radicaal anders zijn, als de burgerlijke bondgenoten de materiële garanties van de regering in Moskou zouden krijgen dat ze aan de zelfde kant staan, niet alleen in de loopgraven van de oorlog, maar ook in de klassenstrijd. De kapitalistische “vrienden van de vrede” zullen niet aarzelen om in naam van de behulpzaamheid voor de problemen in de Sovjet-Unie maatregelen te treffen om het monopolie op de buitenlandse handel en de eigendomswetten in de Sovjet-Unie te wijzigen. De groeiende “defensieve” beweging onder de Russische witte emigranten in Frankrijk en Tsjechoslowakije is geheel op deze berekeningen gestoeld. En als je aanneemt dat de
buitenlandse politiek en het leger
205
strijd in de wereld uiteindelijk alleen op militair terrein zal worden uitgevochten, dan hebben de geallieerden een goede kans hun doel te bereiken. Zonder ingrijpen van een revolutie, zal de sociale basis van de Sovjet-Unie verpletterd moeten worden, niet alleen bij een nederlaag, maar ook in het geval van een overwinning. Meer dan twee jaar geleden legde de aankondiging van het programma De Vierde Internationale en de Oorlog het perspectief in de volgende woorden uit: “Onder de invloed van de kritieke behoefte aan middelen voor de primaire levensbehoeften door de staat, zullen de individualistische tendensen in de boereneconomie een aanzienlijke versterking doormaken en de centrifugale krachten binnen de collectieve boerderijen zullen toenemen met elke maand (…) In de verhitte atmosfeer van oorlog kunnen we ons verwachten aan het aantrekken van buitenlands kapitaal, een breuk in het monopolie op buitenlandse handel, een verzwakking van de staatscontrole op de trusts, een verscherping van de competitie tussen de trusts, conflicten tussen de trusts en de arbeiders, ... Met andere woorden, in het geval van een lange oorlog en als het arbeidersklasse passief blijft, zullen - nee, moeten - de innerlijke sociale tegenstellingen binnen de Sovjet-Unie leiden tot een burgerlijk Bonapartistische contrarevolutie”. De gebeurtenissen van de laatste twee jaar hebben de kracht van deze voorspelling versterkt. De voorafgaande overwegingen leiden echter in geen geval tot een zogenaamde “pessimistische” conclusie. Als we onze ogen niet willen sluiten voor het immense materiële overwicht van de kapitalistische wereld, noch voor het onvermijdelijke verraad van de imperialistische “bondgenoten”, noch voor de innerlijke tegenstellingen in het Sovjet regime, dan zijn we aan de andere kant niet plan de stabiliteit van het kapitalistische systeem te overschatten, zowel in de ons vijandige als de zogenaamde ‘bevriende’ landen. Lang voordat een uitputtingsoorlog de onderlinge economische krachtsverhoudingen tot op de bodem heeft getest, zal het de relatieve stabiliteit van de regimes testen. Alle serieuze theoretici van de toekomstige slachtpartijen nemen de mogelijkheid in overweging, zelfs de onvermijdelijkheid, van revolutie als een van de uitkomsten. Het idee dat keer op keer in bepaalde kringen wordt gepropageerd van kleine “professionele” legers - dat overigens net zo onwaarschijnlijk is als de idee van de individuele helden op de wijze van David tegen Goliath - toont in haar onwerkelijkheid de realiteit van angst voor een bewapende bevolking. Hitler laat geen gelegenheid voorbij gaan om zijn ‘vredelievendheid’ te bewijzen, altijd met een verwijzing van de onvermijdelijkheid van een nieuwe Bolsjewistische
206
de verraden revolutie
storm in het geval van een oorlog in het Westen. De kracht die tot op heden de oorlogsfurie in bedwang houdt, is niet zozeer de Volkerenbond, ook niet de wederzijdse veiligheidsverdragen, noch de pacifistische referenda, maar enkel en alleen de zelfbeschermende angst van de heersende klassen voor een revolutie. Sociale regimes moeten net als andere fenomenen relatief worden ingeschat. Ondanks al haar tegenstellingen heeft het Sovjet regime op het gebied van stabiliteit toch enorme voordelen ten opzichte van haar vijanden. Juist de mogelijkheid van het heersen van de nazi’s over de Duitse bevolking werd gecreëerd door de ondragelijke sociale tegenstellingen in Duitsland. Deze tegenstellingen zijn niet verdwenen, zelfs niet verzwakt, maar alleen onderdrukt door het juk van het fascisme. Een oorlog zal ze naar de oppervlakte brengen. Alleen een tijdige revolutie, die Duitsland van een oorlog zal redden, kan haar een nieuwe nederlaag besparen. De wereldpers schetste de recente bloedige aanval van Japanse officieren tegen regeringsministers als een al te brutale manifestatie van een brandend patriottisme. In werkelijkheid waren deze aanvallen, ondanks de ideologische verschillen, van hetzelfde historische type als de bommen van de Russische nihilisten tegen de tsaristische bureaucratie. De Japanse bevolking gaat gebukt onder het gecombineerde juk van het Aziatische boerendom en het ultramoderne kapitalisme. Bij de eerste tekenen van verzwakking van de militaire houdgreep, zullen Korea, Mantsjoerije en China in opstand komen tegen de Japanse tirannie. Een oorlog zal het keizerrijk van de Mikado’s de grootste sociale catastrofes brengen. De situatie in Polen is geen haar beter. Het regime van Pilsudski , het minst vruchtbare van alle regimes, slaagde er zelfs niet in de landslavernij van de boeren aan te pakken. De westelijke Oekraïne gaat gebukt onder zware nationale onderdrukking. De arbeiders laten het land schudden onder voortdurende stakingen en opstanden. Door zichzelf van een verbond met Frankrijk en de vriendschap met Duitsland te verzekeren, weet de Poolse burgerij met deze manoeuvres niets anders te bereiken,dan het versnellen van de oorlog waarin ze zelf ten dode is opgeschreven. Het gevaar van een oorlog en de nederlaag van de Sovjet-Unie is een realiteit, maar dat is de revolutie ook. Als de revolutie de oorlog niet weet te voorkomen, dan zal de oorlog de revolutie te hulp snellen. De tweede geboorte gaat over het algemeen makkelijker dan de eerste. In de nieuwe oorlog zal het niet nodig zijn om twee en een half jaar te wachten op de eerste opstand. Bovendien, als ze eenmaal is begonnen, zal de revolutie niet halverwege stoppen. Het lot van de Sovjet-Unie zal op de lange
buitenlandse politiek en het leger
207
duur niet worden beslist in de kaarten van de generale staven, maar op het terrein van de klassenstrijd. Alleen de Europese arbeidersklasse die onvermurwbaar stelling neemt tegen haar burgerij en de in hetzelfde kamp bevindende “vrienden van de vrede”, kunnen de Sovjet-Unie redden van de vernietiging of van een mes in haar rug door haar ‘bondgenoten’. Zelfs een militaire nederlaag van de Sovjet-Unie zal maar een korte episode zijn in geval van een overwinning van de arbeidersklasse in andere landen. Aan de andere kant kan geen enkele militaire overwinning het erfgoed van de oktoberrevolutie redden als het imperialisme in de rest van de wereld weet te overleven. De beulen van de Sovjet bureaucratie zeggen dat we de innerlijke krachten van de Sovjet-Unie “onderschatten”, net als het Rode leger, enzovoort. Net zo goed als wij de mogelijkheid “ontkennen” van de opbouw van het socialisme in één land. Deze argumenten staan op zo’n laag niveau dat ze niet eens tot een vruchtbare uitwisseling van argumenten kan leiden. Zonder het Rode Leger zou de Sovjet-Unie, net zoals China, verpletterd en verscheurd zijn. Alleen haar hardnekkige en heldhaftige verzet tegen de toekomstige kapitalistische vijand kan gunstige omstandigheden scheppen voor de ontwikkeling van de klassenstrijd in het imperialistische kamp. En dus is het Rode Leger een enorm belangrijke factor. Maar geenszins de enige historische factor. Laat het voldoende zijn om een machtige impuls aan de revolutie te geven. Alleen een revolutie kan die hoofdtaak vervullen, om dat te bereiken is het Rode Leger alleen onvoldoende. Niemand verlangt van de Sovjet regering internationale avonturen, onredelijke daden, om gewelddadig de loop der wereldgebeurtenissen te beïnvloeden. Integendeel, voor zover ze in het verleden zulke pogingen heeft ondernomen (Bulgarije, Estland, Kanton, enz.), heeft dat alleen maar in de kaart van de reactie gespeeld en de Linkse Oppositie heeft dit telkens tijdig veroordeeld. Het is een kwestie van de algemene koers van de Sovjet staat. De tegenstelling tussen haar buitenlands beleid en de belangen van de internationale arbeidersklasse en de koloniale volken, vindt haar meest vernietigende uitdrukking in de onderwerping van de Communistische Internationale aan de conservatieve bureaucratie met haar nieuwe religie van inactiviteit. Het is niet onder de banier van de status quo dat de Europese arbeiders en koloniale volkeren tegen het imperialisme in opstand komen en tegen de oorlog. Die oorlog zal uitbreken en de status quo net zo onvermijdelijk beëindigen als een geboorte de status quo van de zwangerschap doorbreekt. De uitgebuitenen hebben niet het minste belang in het verdedigen
208
de verraden revolutie
van de bestaande grenzen – noch onder het bevel van hun eigen burgerij of, nog minder, in een revolutionaire opstand tegen hen. De neergang van Europa wordt veroorzaakt door het feit dat ze economisch is opgesplitst tussen veertig quasi-nationale staten die met hun douanes, paspoorten, valuta’s en monsterlijke legers ter verdediging van het nationale onderscheid een gigantische barrière zijn geworden op weg naar economische en culturele ontwikkeling van de mensheid. De taak van de Europese arbeidersklasse is niet het vasthouden aan die grenzen, maar juist integendeel haar revolutionaire omverwerping. Niet de status quo, maar een Unie van Socialistische Staten van Europa!
9 maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
211
In de industrie zijn de productiemiddelen bijna geheel in handen van de staat. In de landbouw is dat alleen bij de Sovchozen het geval. Die beslaan zo’n 10% van de totale landbouwgrond. In de kolchozen is het coöperatieve of groepsbezit een mengsel van verschillende verhoudingen van staats- en privaat eigendom. De grond die juridisch aan de staat behoort, is in ‘eeuwig vruchtgebruik’ aan de kolchozen gegeven, wat maar weinig verschilt van groepseigendom. De tractoren en grote landbouwmachines behoren aan de staat, de kleinere hulpmiddelen behoren aan de kolchozen. Elke kolchozenboer heeft bovendien een eigen stukje grond voor privégebruik. Daarnaast zijn nog iets meer dan 10% van de boeren zelfstandig. Volgens de volkstelling van 1934 was 28,1% van de bevolking werkzaam als arbeider of bediende in de staatsbedrijven en -organen. Industrie- en bouwvakarbeiders, hun gezinnen niet meegerekend, waren in 1935 goed voor 7,5 miljoen mensen. De kolchozen en coöperatieve ambachtslieden omvatten tijdens de volkstelling 45,9% van de bevolking. Studenten, soldaten van het Rode Leger, gepensioneerden en andere direct van de staat afhankelijke lagen, vormden 3,4% van de bevolking. In totaal behoorde 74% van de bevolking tot de ‘socialistische sector’ die 95,8% van het maatschappelijk kapitaal van het land voor zijn rekening neemt. Het percentage zelfstandige boeren en ambachtslieden bedroeg in 1934 nog 22,5%, maar ze hadden toen slechts 4% van het nationale kapitaal in hun bezit. Sinds 1934 is er geen volkstelling meer gehouden en de volgende zal in 1937 zijn. Ongetwijfeld zal de private sector de laatste twee jaar nog verder zijn ingekrompen ten opzichte van de ‘socialistische’ economie. Volgens de officiële berekeningen vormen de zelfstandige boeren en ambachtslieden zo’n 10% van de bevolking, oftewel ongeveer 17 miljoen mensen. Hun economisch belang is dus veel harder terug gelopen dan hun aantal. Andrejev, de secretaris van het Centraal Comité, deelde in april 1936 mee: “Het relatieve belang van de socialistische productie in ons land zal in 1936 98,5 procent moeten bedragen. Voor de niet-socialistische sector blijft er dan een onbelangrijke 1,5% over”. Deze optimistische cijfers lijken op het eerste gezicht het onomstotelijke bewijs te leveren van de “definitieve en onherroepelijke” overwinning van het socialisme. Maar wee degene die achter de rekenkunde de sociale werkelijkheid niet ziet! De cijfers zelf zijn een beetje opgekrikt. Laat het voldoende zijn te wijzen op het feit dat het private eigendom van de leden van de kolchozen bij de ‘socialistische’ sector wordt meegeteld. Maar dat is niet de kern van de kwestie. Het enorme en onweerlegbare overwicht van de staats- en collectieve bedrijven in de statistieken - hoe belangrijk deze
212
de verraden revolutie
ook mogen zijn in de toekomst, doet niets af van een ander en niet minder belangrijk probleem. Met name dat van de kracht van de burgerlijke tendensen binnen de ‘socialistische’ sector zelf, niet alleen binnen de landbouw, maar ook in de industrie. De gerealiseerde stijging van de levensstandaard in het land heeft bij allen de verlangens laten toenemen, maar het is niet voldoende om iedereen in die behoefte te voorzien. En dus heeft de dynamiek van de economische vooruitgang een ontwaken van kleinburgerlijke verlangens veroorzaakt, niet alleen onder de boeren en de vertegenwoordigers van “geestelijke” arbeid, maar ook onder de arbeidersaristocratie. De naakte tegenstellingen tussen de zelfstandige en coöperatieve boeren, ambachtslieden en de staatsindustrie, geeft niet het minste idee van de explosieve macht van die begeerten die de hele economie van het land doordringen en die, in het algemeen, tot uitdrukking komen in het streven van allen om zo weinig mogelijk aan de samenleving te geven om er zoveel mogelijk uit te halen. De oplossing van de vraagstukken van de consumptie en van de strijd om het bestaan eist op z’n minst evenveel energie en inventiviteit als de socialistische opbouw in de eigenlijke zin van het woord. Hieruit is voor een deel ook de buitengewoon lage productiviteit van de maatschappelijke arbeid te verklaren. Terwijl de staat ononderbroken strijd voert tegen de moleculaire werkzaamheid van deze centrifugale krachten, vormt de leidende groep zelf het voornaamste reservoir van legale en illegale private accumulatie. De door nieuwe juridische normen gemaskeerde kleinburgerlijke stromingen laten zich niet gemakkelijk in statistieken vangen. Maar de feitelijke overheersing van het economische leven wordt juist aangetoond door het bestaan van de ‘socialistische’ bureaucratie, deze ten hemel schreiende contradictio in adjecto , deze monsterachtige en nog steeds groeiende sociale uitwas, die op haar beurt weer oorzaak is van kwaadaardige maatschappelijke gezwellen. De nieuwe grondwet – die zoals we zullen zien volledig is gebaseerd op de identificatie van de bureaucratie met de staat, en de staat met het volk – stelt: “…staatseigendom, oftewel de bezittingen van het gehele volk…”. Deze identificatie is de fundamentele drogreden achter de officiële doctrine. Het is helemaal waar dat marxisten, te beginnen bij Marx zelf, in relatie tot de term arbeidersstaat, termen als staats-, nationale of socialistische eigendom als simpele synoniemen hebben gebruikt. Naar historische maatstaven leverde dit woordgebruik geen bijzondere moeilijkheden op. Maar het wordt een bron van grove fouten en regelrecht bedrog zodra het gaat over de eerste, nog onzekere stappen in de ontwikkeling van een nieuwe
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
213
maatschappij, die bovendien geïsoleerd is en economisch achterloopt op de kapitalistische landen. Om gemeenschappelijke eigendom te worden, moet het private eigendom onvermijdelijk het stadium van staatseigendom doorlopen, net zoals een rups eerst een pop moet worden voordat ze in een vlinder kan veranderen. Maar een pop is nog geen vlinder. Myriaden van poppen komen om, vóórdat ze vlinder zijn geworden. Staatseigendom wordt pas eigendom van ‘het gehele volk’ in die mate dat de sociale privileges en verschillen verdwijnen en daarmee ook de noodzaak van een staat. Anders gezegd: het staatseigendom wordt in socialistisch eigendom omgezet, en dit in de mate dat het ophoudt staatsbezit te zijn. En ook het tegendeel is waar, hoe hoger de Sovjet staat boven het volk uitstijgt en des te scherper zij zich opstelt als de bewaker van dat eigendom tegenover het volk - om het te verspillen - des te duidelijker is dat een bewijs tegen het socialistische karakter van dit staatseigendom. “We zijn nog ver verwijderd van de volledige afschaffing van de klassen”, geeft de officiële pers toe en ze beroept zich daarbij op de verschillen tussen de stad en het platteland en tussen de intellectuele arbeid en de lichamelijke arbeid. Deze louter academische bekentenis heeft het voordeel dat het een maskering van het inkomen van de bureaucratie toestaat, namelijk onder de eervolle titel van “intellectuele” arbeid. De ‘vrienden’ – die meer van Plato houden dan van de waarheid – beperken zich eveneens tot een academische erkenning van het bestaan van overblijfselen van de oude ongelijkheid. Maar in werkelijkheid zijn deze ‘overblijfselen’, waar zo’n zwaar gewicht aan wordt gegeven, veel te licht om de Sovjet realiteit te verklaren. Als het verschil tussen de stad en het platteland in bepaalde opzichten afnam, werd het in andere opzichten aanzienlijk groter door de buitengewone snelle groei van de stad en de stadscultuur – dat is te zeggen het comfort voor een stedelijke minderheid. De sociale afstand tussen hoofd- en handenarbeid is ondanks de aanvulling van wetenschappelijke kaders door nieuwkomers van onderop gegroeid in plaats van afgenomen in de laatste jaren. De duizendjarige kastengrenzen die de mens van alle kanten isoleerden – de gepolijste stedeling en de onbeschaafde moezjiek, de magiërs der wetenschap en de dagloner – zijn niet slechts in meer of mindere mate blijven voortbestaan, maar ze zijn voor een aanzienlijk deel opnieuw ontstaan en nemen een steeds provocerender karakter aan. De beruchte leuze “De kaders beslissen alles” karakteriseert de Sovjet samenleving een stuk beter dan Stalin dat zou kunnen. De kaders zijn per definitie de heersende en leidinggevende organen. De kadercultus bete-
214
de verraden revolutie
kent in de eerste plaats een cultus van de bureaucratie, van regenten en de technische aristocratie. Ten aanzien van de opbouw en vorming van kaders ziet het Sovjet regime zichzelf nog steeds gedwongen om net als in andere gevallen problemen op te lossen die de ontwikkelde burgerij in haar eigen landen lang geleden heeft opgelost. Maar omdat de Sovjet kaders onder het socialistische vaandel naar voren treden, eisen ze bijna een goddelijk eerbetoon voor zich op, evenals voortdurende loon-stijging. De opbouw van “socialistische” kaders gaat daardoor gepaard met de wedergeboorte van de burgerlijke ongelijkheid. Vanuit het oogpunt van de eigendom van de productiemiddelen, lijken er geen verschillen te bestaan tussen de maarschalk en het dienstmeisje, de directeur van een trust en een dagloner of een zoon van de volkscommissaris en een zwerfkind. Toch bewonen de eerst genoemden mooie appartementen, beschikken ze over verscheidene villa’s in verschillende delen van het land, hebben ze de beste auto’s tot hun beschikking en zijn ze al heel lang vergeten hoe ze hun eigen schoenen moeten poetsen. Laatstgenoemden wonen in houten barakken, vaak zonder tussenwanden, zijn steeds half ondervoed en hoeven geen schoenen te poetsen omdat ze blootsvoets lopen. Voor de bureaucraat is dit verschil bijna te verwaarlozen, voor de dagloner is dit verschil, niet geheel verwonderlijk, zeer essentieel. Oppervlakkige “theoretici” kunnen er zich natuurlijk mee troosten dat de verdeling van de rijkdom een ondergeschikte factor is aan de productie ervan. De dialectiek van de wisselwerking blijft ondertussen echter onverminderd van kracht. De bestemming van de genatio-naliseerde productiemiddelen wordt uiteindelijk beslist doordat deze verschillen in het persoonlijk bestaan zich de ene of juist de andere kant op ontwikkelen. Wanneer een schip tot collectief eigendom word verklaard, maar de passagiers toch onderverdeeld blijven in een eerste, tweede en derde klasse, dan is het duidelijk dat voor de derdeklasse passagiers de verschillen in levensomstandigheden van onvergelijkelijk groter belang zijn dan de verandering in de juridische eigendomsverhoudingen. Omgekeerd zullen de passagiers in de eerste klasse onder een kopje koffie en een sigaar graag uitleggen dat de collectieve eigendom alles en een comfortabele hut onbelangrijk is. De hieruit ontstane tegengestelde krachten kunnen het instabiele collectief doen ontploffen. Met voldoening verhaalt de Sovjet pers de geschiedenis van een jongetje dat de Moskouse dierentuin bezocht en op zijn vraag van wie die olifant was, te horen kreeg: “Van de staat”. Daaruit maakte hij onmiddellijk de gevolgtrekking: “Dan is hij ook een beetje van mij”. Maar wanneer die
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
215
olifant werkelijk verdeeld zou worden, dan zouden de kostbare ivoren slagtanden aan de uitverkorenen worden gegeven, een aantal zouden zich tegoed kunnen doen aan olifantenham, terwijl de rest met de ingewanden en het afval genoegen zou moeten nemen. De jongens zonder privileges zouden de staatseigendom nauwelijks met het hunne identificeren. De daklozen beschouwen alleen wat ze van de staat gestolen hebben als ‘hun’ eigendom. De kleine ‘socialist’ in de dierentuin was waarschijnlijk het zoontje van een of andere gezagsdrager die gewend is uit te gaan van de gedachte: L’etat, c’est moi. Als we, ter illustratie, de maatschappelijke verhoudingen in de termen van de markt zouden omzetten, dan zou men de burger moeten beschouwen als aandeelhouder van een onderneming die in het bezit is van de rijkdommen van het land. Als het eigendom aan het hele volk toebehoort, er dus van uitgaand dat iedereen een gelijk aantal ‘aandelen’ bezit, dan is er bijgevolg het recht op een gelijk dividend voor alle “aandeelhouders”. De burgers nemen echter niet alleen als ‘aandeelhouders’ deel aan de nationale onderneming, maar ook als producenten. In het laagste stadium van het communisme, dat we socialisme hebben genoemd, vindt de beloning van de arbeid nog volgens de burgerlijke normen plaats – afhankelijk dus van vaardigheid, intensiteit, enz. Theoretisch bestaat het inkomen dus uit twee delen, het dividend (factor a) plus het arbeidsloon (factor b) of a+b. Hoe hoger de techniek is ontwikkeld en hoe vollediger de industrie is georganiseerd, des te belangrijker factor a wordt ten opzichte van factor b en hoe kleiner de invloed van de individuele verschillen van arbeid op de levensstandaard zullen zijn. Het feit dat de verschillen in arbeidsloon in de Sovjet-Unie niet kleiner, maar juist groter zijn dan in de kapitalistische landen, dwingt ons tot de conclusie dat de aandelen van de Sovjet burger niet gelijk verdeeld zijn en dat het inkomen van burgers, naast een ongelijke beloning, ook ongelijke dividenden moet bevatten. Terwijl de dagloner niet meer ontvangt dan b, het minimumsalaris, dat hij bij gelijke omstandigheden ook in een kapitalistische onderneming zou ontvangen, krijgt een Stachanov arbeider of bureaucraat 2a + b, of 3a + b enzovoort, terwijl b ook 2b of 3b kan worden. Met andere woorden, de inkomensverschillen worden niet alleen bepaald door het verschil in individuele arbeid, maar ook door een bedekte toeëigening van vreemde arbeid. De bevoorrechte minderheid van aandeelhouders leeft ten koste van de tekort gedane meerderheid. Wanneer men aanneemt dat een gewone Sovjet arbeider meer krijgt dan hij bij een gelijke stand van techniek en cultuur in een kapitalistische onderneming zou krijgen – dat wil zeggen dat hij toch nog een kleine
216
de verraden revolutie
aandeelhouder is – dan zou zijn arbeidsloon beschouwd moeten worden als a + b. Het arbeidsloon van de beter betaalden zou dan uitgedrukt kunnen worden in de formule 3a + 2b; 10a + 15b; enzovoort. Dit betekent dat de ongeschoolde arbeider één aandeel heeft, de Stachanovist 3 aandelen en de specialist 10. En feitelijk verhoudt hun arbeidsloon zich als 1:2:15. De lofzangen op de heilige socialistische eigendom klinken onder deze omstandigheden voor een fabrieksdirecteur of een Stachanov arbeider veel overtuigender dan voor de gewone arbeider of kolchozenboer. Maar de gewone arbeiders vormen de overweldigende meerderheid in de maatschappij en het socialisme is juist voor hen bedoeld en niet voor de nieuwe aristocratie. “In ons land is de arbeider geen loonslaaf en niet de verkoper van zijn waar, die arbeidskracht wordt genoemd. Hij is een vrije arbeider”, zegt de Pravda. Op dit moment is deze fraai klinkende formule niets anders dan ontoelaatbare opschepperij. Dat de fabrieken in staatshanden zijn overgegaan, heeft voor de arbeider de situatie alleen juridisch veranderd. In werkelijkheid wordt hij gedwongen gebrek te lijden, terwijl hij een bepaald aantal uren tegen een bepaald salaris werkt. De hoop die de arbeider vroeger op de partij en de vakverenigingen vestigde, heeft hij na de revolutie op de staat overgedragen, die hij zelf heeft gecreëerd. Maar de nuttige arbeid van die staat is begrensd door het onvoldoende hoge peil van de techniek en de cultuur. Om dit niveau te verhogen heeft de staat teruggegrepen op de oude methodes van dwang, op de spieren en zenuwen van de arbeiders. Een heel nieuw korps van slavendrijvers verscheen op het toneel. Het beheer van de industrie werd superbureaucratisch. De arbeiders hebben alle invloed op de leiding van de fabrieken verloren. Werkend tegen stukloon, in grote geldzorgen verkerend, beroofd van de vrijheid zich te verplaatsen, in de fabriek zelf blootgesteld aan een verschrikkelijk politiebewind, kan de arbeider zich moeilijk een “vrije arbeider” voelen. In de bureaucratie ziet hij zijn manager, in de staat zijn werkgever. Vrije arbeid is onverenigbaar met het bestaan van een bureaucratische staat. Met enige noodzakelijke correcties is het bovenstaande ook van toepassing op het platteland. De officiële theorie verheft het kolchozen eigendom tot een bijzondere vorm van socialistisch eigendom. De Pravda schrijft dat de kolchozen “in essentie al tot hetzelfde type als de staatsondernemingen behoren, met als gevolg dat ze ‘socialistisch’ zijn”. Zij voegt er echter onmiddellijk aan toe dat de garantie tot de socialistische ontwikkeling van de landbouw ligt in het feit dat “de Bolsjewistische Partij de kolchozen bestuurt”. De Pravda verwijst ons dus van de economie naar de politiek. Dit
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
217
houdt in dat de socialistische betrekkingen op dit moment niet berusten op de werkelijke betrekkingen tussen de mensen, maar in het bevoogdende hart van de overheid. De arbeiders doen er verstandig aan dit hart goed in de gaten te houden. In werkelijkheid houdt de economie van de kolchozen het midden tussen de individuele en de staatseconomie, waarbij de kleinburgerlijke tendensen binnen de kolchozen door de ontwikkeling van de particuliere activiteiten van de kolchozenboeren het best worden gediend. Hoewel het landoppervlak voor individuele bebouwing van de kolchozenboeren maar 4 miljoen hectare bedraagt, tegen 108 miljoen voor de collectieve verbouwing, dus minder dan 4%, worden daarmee dankzij een intensieve verbouwing van vooral groenten en fruit, de voornaamste consumptiebehoeften van het boerengezin gedekt. Runderen, schapen en varkens zijn voor het grootste gedeelte het eigendom van de leden van de kolchozen zelf en dus geen collectief of groepsbezit. De boeren maken van de nevenarbeid op hun eigen land vaak hun primaire arbeid en zo komen de onrendabele collectieven op het tweede plan. Aan de andere kant stijgen de kolchozen waarin een hoger arbeidsloon wordt uitgekeerd op de maatschappelijke ladder en scheppen ze een categorie welgestelde boeren. De centrifugale tendensen verdwijnen niet, maar worden integendeel steeds sterker. In elk geval zijn de kolchozen er tot nu toe slechts in geslaagd de juridische vormen van de economische betrekkingen op het platteland te veranderen – in het bijzonder de wijze waarop het inkomen wordt verdeeld – maar de oude boerenhut, de moestuin, de veefokkerij, het ritme van de zware arbeid van de moezjiek, hebben ze bijna onaangetast gelaten, net zoals de oude verhouding tot de staat grotendeels dezelfde is gebleven. Een staat die weliswaar niet meer de grootgrondbezitters en de burgerij dient, maar toch teveel afpakt van het platteland ten voordele van de steden en teveel vraatzuchtige bureaucraten onderhoudt. Voor de volkstelling van 6 januari 1937 is een lijst van de volgende maatschappelijke categorieën opgesteld, arbeider, klerk, collectieve boer, privé-boer, ambachtsman, vrije beroepen, geestelijken, overige niet-werkende elementen. Volgens het officiële commentaar staan op deze lijst geen andere rubrieken omdat in de Sovjet-Unie geen klassen bestaan. In werkelijkheid is deze lijst opgesteld juist met het doel het bestaan van de meest bevoorrechte lagen te verdoezelen, evenals trouwens de meest achtergestelde. De echte verdeling in de Sovjet samenleving die via een open en eerlijke telling snel duidelijk zou worden, is als volgt: de top van de bureaucratie, specialisten en dergelijke die in burgerlijke omstandigheden leven, de midden- en onderste lagen van de bureau-
218
de verraden revolutie
cratie en specialisten die op kleinburgerlijk niveau leven, de arbeiders, sov- en kolchozenaristocratie (die ongeveer op hetzelfde niveau zitten), de middenlagen van arbeiders en boeren, zelfstandige boeren en kleine middenstanders, de onderste lagen van arbeiders en boeren die overgaan in het lompenproletariaat, zwerfjongeren, prostituees, etc. Wanneer de nieuwe grondwet verklaart dat de ‘afschaffing van de uitbuiting van de ene door de andere mens’ een feit is geworden, dan spreekt ze niet de waarheid. De nieuwe sociale differentiatie heeft de voorwaarden voor een heropleving van de uitbuiting in de meest barbaarse vorm, namelijk het kopen van een mens voor persoonlijke dienstverlening, in het leven geroepen. Het dienstmeisje wordt totaal niet genoemd in het register van de nieuwe volkstelling. Vermoedelijk is zij ondergebracht in de categorie arbeiders. Maar er zijn hierover wel meerdere vragen te stellen. Heeft de Sovjet burger huishoudelijk personeel en hoeveel (werkster, kokkin, voedster, kinderoppas, chauffeur)? Heeft hij een auto voor persoonlijk gebruik? Over hoeveel kamers beschikt hij? Geen woord wordt er gesproken in deze lijsten over de loonschalen! Als de regel weer zou worden ingevoerd dat iemand die de arbeid van anderen uitbuit zijn politieke rechten verliest, dan zou, enigszins onverwacht, blijken dat de toplaag van de Sovjet samenleving zich beroofd zou zien van de weldaden van de grondwet! Maar gelukkig is er een volledige rechtsgelijkheid ingesteld … voor de dienstbode zowel als voor de baas. Vanuit de diepten van het Sovjet regime groeien twee tegengestelde tendensen. In die mate dat de productiekrachten worden ontwikkeld, in contrast met het verval van het kapitalisme, bereidt het de economische basis van het socialisme voor. In de mate dat ze, ten voordele van de bovenste laag, burgerlijke normen van verdeling tot het uiterste opvoert, bereidt ze een kapitalistische herstel voor. Deze tegenstelling tussen eigendomsvormen en verdelingsnormen kan niet eindeloos groeien. De burgerlijke normen zullen zich ofwel gaan uitstrekken tot de eigendomsvorm van de productiemiddelen, ofwel zullen de verdelingsnormen in overeenstemming worden gebracht met de socialistische eigendom. De bureaucratie is bang voor het openbaar maken van dit alternatief. Altijd en overal in de pers, in toespraken, statistieken, in de romans van haar schrijvers en de gedichten van haar poëten en, tenslotte, in de tekst van de nieuwe grondwet zelf, gebruikt zij de abstracties uit het socialistische woordenboek om de werkelijke verhoudingen in stad en land te verhullen. En juist daarom is de hele officiële ideologie zo levenloos, vals en gekunsteld.
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
1.
219
staatskapitalisme ?
Ten aanzien van onbekende verschijnselen neemt men vaak de toevlucht tot oude uitdrukkingen. Het raadsel van het Sovjet regime heeft men achter de term staatskapitalisme proberen te camoufleren. Deze uitdrukking heeft het voordeel dat niemand eigenlijk weet wat zij betekent. Oorspronkelijk was het een beschrijving voor die gevallen waarin de burgerlijke staat het directe beheer neemt van de transportmiddelen of van industriële ondernemingen. De noodzaak tot zulke maatregelen is op zich al een symptoom van het feit dat de productiekrachten het kapitalisme zijn ontgroeid en het in de praktijk tot een gedeeltelijke zelfverloochening voert. Maar met deze elementen van zelfverloochening blijft het uitgeputte systeem toch voortbestaan als kapitalistisch systeem. Theoretisch kan men zich wel een situatie voorstellen waarin de burgerij als geheel zich in een naamloze vennootschap verenigt en door middel van de staat de hele nationale economie beheert. De economische wetten van zo’n systeem zullen geen geheimen bevatten. De individuele kapitalist ontvangt zoals bekend als winst, niet het direct door de arbeiders geproduceerde deel van de meerwaarde, maar een fractie van de meerwaarde van het hele land, in verhouding tot zijn eigen kapitaal. Bij een integraal ‘staatskapitalisme’ zou de wet van gelijkmatige winstdeling geen omwegen hoeven te bewandelen, dat wil zeggen, door concurrentie tussen de kapitalisten, maar onmiddellijk en direct via de staatsboekhouding worden gerealiseerd. Een dergelijk regime heeft echter nog nooit bestaan en zal wegens de diepe tegenstellingen tussen de bezitters zelf ook nooit van de grond komen, temeer omdat de staat als enige vertegenwoordiger van de kapitalistische eigendom een al te verleidelijke prooi zou vormen voor de sociale revolutie. Sinds de oorlog en met name sinds de fascistische economische experimenten, verstaat men onder ‘staatskapitalisme’ meestal een systeem van inmenging in en regulering van de economie door de staat. De Fransen gebruiken hier een zeer gepaste term voor: étatisme. Er zitten zeker raakvlakken tussen het staatskapitalisme en étatisme, maar als systeem zijn ze eerder tegenovergesteld als samenvallend. Staatskapitalisme houdt in dat het private eigendom wordt vervangen door staatseigendom en heeft daarom maar een beperkt karakter. Het étatisme – hetzij in het Italië van Mussolini, Hitler-Duitsland, de Verenigde Staten van Roosevelt, of het Frankrijk van Léon Blum – betekent het ingrijpen van de staat op basis van private eigendom met als doel dit te redden. Hoe ook het regeringsprogramma luidt,
220
de verraden revolutie
het étatisme leidt er onvermijdelijk toe dat de lasten van het stagnerende systeem van de sterke op de zwakke schouders worden overgeheveld. Het “redt” de kleine bezitters alleen van de volledige ondergang, voor zover zijn bestaan noodzakelijk is voor het behoud van het grootkapitaal. Het étatisme wordt bij zijn pogingen om tot een geleide economie te komen niet geleid door de behoefte om de productiekrachten te ontwikkelen, maar door de zorg om het private eigendom in stand te houden, ten koste van de productiekrachten die hiertegen in opstand komen. Het étatisme betekent een rem op de ontwikkeling van de techniek, steun aan niet levensvatbare ondernemingen, het in stand houden van parasitaire maatschappelijke lagen. Het is, in één woord, door en door reactionair. De woorden van Mussolini, “Driekwart van de Italiaanse economie, zowel van de industrie als de landbouw, is in handen van de staat” (26 mei 1934), moeten niet letterlijk worden genomen. De fascistische staat is geen eigenaar van de ondernemingen, zij is slechts een intermediair tussen de kapitalistische eigenaars. En dat is niet hetzelfde. De Popolo d’Italia zegt daarover: “De corporatieve staat geeft de richting aan en draagt bij tot de eenheid van de economie, maar hij leidt en beheert deze niet (dirige e porta alla unita l’economia, ma non fa l’economia, non gestice), hetgeen bij een productiemonopolie niets anders zou zijn dan collectivisme” (11 juni 1936). Ten aanzien van de boeren en de kleine bezitters treedt de fascistische bureaucratie op als een machtig heerser, tegenover de kapitalistische magnaten als eerste vertegenwoordiger. “De corporatieve staat”, zo schrijft de Italiaanse marxist Ferruci heel terecht, “is niet meer dan een vertegenwoordiger van het monopoliekapitaal … Mussolini laat de staat alle ondernemersrisico’s dragen en laat aan de industriëlen alle vruchten van de uitbuiting over”. Hitler volgt wat dit betreft in de voetstappen van Mussolini. De klassenafhankelijkheid van de fascistische staat bepaalt de grenzen van de nieuwe geleide economie, alsmede haar werkelijke inhoud. Het gaat haar er niet om de macht van de mens over de natuur te vergroten in het belang van de samenleving, maar om de samenleving uit te buiten in het belang van een minderheid. “Als ik”, zo pocht Mussolini, “in Italië het staatskapitalisme of het staatssocialisme in zou willen voeren – wat in werkelijkheid niet is gebeurd – dan zou ik op dit moment alle vereiste voorwaarden daartoe tot mijn beschikking hebben”. Behalve één dan, de onteigening van de kapitalistenklasse. Om deze omstandigheid te scheppen zou het fascisme aan de andere kant van de barricade moeten gaan staan – “hetgeen echt niet zal gebeuren”- om de haastig uitgesproken geruststelling van Mussolini aan te halen en natuurlijk ook nooit zal gebeu-
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
221
ren. Om de kapitalisten te onteigenen zijn andere krachten, andere kaders en andere leiders nodig. De eerste concentratie van de productiemiddelen in de handen van de staat werd voor het eerst in de geschiedenis tot stand gebracht door de arbeidersklasse via de methode van sociale revolutie en niet door kapitalisten door middel van staattrusts. Onze korte analyse toont afdoende aan hoe belachelijk de pogingen zijn om het kapitalistische étatisme gelijk te stellen aan het Sovjet systeem. De eerstgenoemde is reactionair, de laatste progressief. 2.
is de bureaucratie een heersende klasse ?
De klassen worden bepaald door hun plaats in het maatschappelijke stelsel en bovenal door hun verhouding tot de productiemiddelen. In ontwikkelde samenlevingen worden de eigendomsverhoudingen in de wetgeving vastgelegd. De nationalisatie van de grond, van de productiemiddelen, van het transport en van het goederenverkeer, alsmede het monopolie op de buitenlandse handel, vormen in de Sovjet-Unie de basis van de sociale structuur. Door deze verhoudingen, verworvenheden van de arbeidersrevolutie, is het karakter van de Sovjet-Unie in onze ogen een arbeidersstaat. Door haar regulerende en bemiddelende functie, door haar zorg om de sociale hiërarchie te handhaven, door het staatsapparaat ten eigen bate aan te wenden, lijkt de Sovjet bureaucratie op elke andere bureaucratie, zelfs de fascistische. Maar er zijn ook grote verschillen. Onder geen enkel ander regime kreeg de bureaucratie een dergelijke onafhankelijkheid. In de burgerlijke samenleving vertegenwoordigt de bureaucratie de belangen van de bezittende en ontwikkelde klassen, die over een groot aantal middelen beschikken om hun doen en laten te regelen. De Sovjet bureaucratie verhief zich boven een klasse die pas uit de ellende en duisternis was bevrijd en geen tradities kende op het gebied van zelf bevelen en heersen. Terwijl de fascisten, waar ze aan de macht komen, zich met de burgerij verenigen via gemeenschappelijke belangen, vriendschap, huwelijk, enz. neemt de Sovjet bureaucratie burgerlijke gebruiken over zonder een nationale burgerij naast zich te hebben. In dat opzicht kan men niet ontkennen dat ze meer is dan alleen een bureaucratie. In de ware zin des woords is zij in de Sovjet samenleving de enige bevoorrechte en commanderende laag. Niet minder belangrijk is een andere bijzonderheid. De Sovjet bureaucratie heeft de arbeidersklasse politiek onteigend, om op haar eigen manier de sociale veroveringen te verdedigen. Maar juist het feit dat ze alle poli-
222
de verraden revolutie
tieke macht naar zich toe trok, in een land waar de belangrijkste productiemiddelen in handen van de staat zijn, schept tussen de bureaucratie en de rijkdommen van het land volkomen nieuwe en tot dan toe onbekende verhoudingen. De productiemiddelen behoren aan de staat. De staat “behoort” als het ware aan de bureaucratie. Indien deze nog nieuwe verhoudingen zich zouden stabiliseren, in de wet vastgelegd zouden worden en norm zouden worden zonder verzet of juist ondanks verzet van de arbeiders, dan zouden ze op de lange duur leiden tot de volledige liquidatie van de sociale veroveringen van de arbeidersrevolutie. Maar die hypothese is nog voorbarig. De arbeidersklasse heeft zijn laatste woord nog niet gesproken. De bureaucratie heeft nog geen maatschappelijke basis gelegd voor haar overheersing in de zin van speciale eigendomsvormen. Zij is verplicht de eigendom van de staat te verdedigen als de bron van haar macht en inkomen. Ten aanzien van dit aspect van haar activiteiten blijft ze instrument van de heerschappij van de arbeidersklasse. De poging om de Sovjet bureaucratie voor te stellen als een klasse van ‘staatskapitalisten’, kan de toets der kritiek niet doorstaan. De bureaucratie heeft geen aandelen of obligaties. Zij rekruteert, vult zich aan en vernieuwt zich op de wijze van een bestuurlijke hiërarchie, los van welke speciale eigendomsverhouding dan ook. De individuele bureaucraat kan zijn recht op het uitbuiten van de staat niet aan zijn erfgenamen overdragen. De bureaucratie geniet haar privileges als vrucht van machtsmisbruik. Zij verdoezelt haar inkomsten, ze doet zelfs alsof ze als speciale maatschappelijke groep niet bestaat. Haar toeëigening van een groot deel van het nationale inkomen heeft het karakter van maatschappelijk parasitisme. Dat alles maakt de situatie voor de toplagen van de Sovjet samenleving in hoge mate tegenstrijdig, dubbelzinnig en onwaardig, ondanks de volledigheid van haar macht en de rookgordijnen van vleierijen die haar verhullen. De burgerlijke samenleving is in haar ontwikkeling vele malen van politiek regime en bureaucratische kaste veranderd zonder haar sociale grondslagen te veranderen. Door haar superieure productiemethodes wist zij zich te beschermen tegen het herstel van lijfeigenschap en het gildenwezen. De staatsmacht kon de kapitalistische ontwikkeling bevorderen of vertragen. Maar in het algemeen hebben de productiekrachten zich ontwikkeld en, op basis van privé eigendom en competitie, zelf hun eigen lot bepaald. Daarentegen zijn de eigendomsverhoudingen gecreëerd door de socialistische revolutie onlosmakelijk verbonden met de nieuwe staat die er de drager van is. Het overwicht van de socialistische tendensen op de kleinburgerlijke wordt niet gegarandeerd door de auto-
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
223
matismen van de economie – zover zijn we nog lang niet – maar door de politieke macht. Het karakter van de economie hangt dus in zijn geheel af van het karakter van de staatsmacht. De val van het Sovjet regime zou onvermijdelijk de ineenstorting van de planeconomie met zich mee brengen en met haar de afschaffing van het staatseigendom. De dwingende band tussen de trusts onderling en tussen de fabrieken van die trust zou verbroken worden. De meer succesvolle ondernemingen zullen er wel in slagen op eigen benen te staan. Ze zouden zichzelf om kunnen vormen in naamloze vennootschappen, of een andere overgangsvorm van bezit – bijvoorbeeld een waarin de arbeiders meedelen in de winst. Tegelijkertijd zullen de kolchozen veel gemakkelijker desintegreren. De val van de huidige bureaucratische dictatuur zal daarom een terugkeer naar kapitalistische verhoudingen betekenen, met een catastrofale achteruitgang in industrie en cultuur. Maar indien de socialistische macht nog absoluut noodzakelijk is voor het behoud en de ontwikkeling van de planeconomie, dan wordt de vraag op wie de Sovjet macht nu eigenlijk steunt en in welke mate het socialistische karakter van haar beleid wordt gegarandeerd, des te belangrijker. Op het 11e congres in maart 1922 zei Lenin tot de leidende toplaag, alsof hij afscheid nam: “De geschiedenis kent allerlei veranderingen. Zich enkel baseren op overtuiging, toewijding en andere excellente geestelijke kwaliteiten – kan in de politiek volstrekt niet ernstig worden genomen”. De omstandigheden bepalen het bewustzijn. In de loop van de afgelopen vijftien jaar heeft de regering haar sociale samenstelling zelfs sterker veranderd dan haar ideeën. Omdat de bureaucratie van alle lagen in de Sovjet samenleving haar eigen sociale problemen het beste heeft opgelost en volledig tevreden is met de bestaande toestand, biedt zij voor de socialistische richting van beleid geen enkele subjectieve garantie meer. Alleen uit vrees voor de arbeidersklasse blijft ze het staatseigendom verdedigen. Deze heilzame vrees wordt gevoed en levend gehouden door de illegale partij van de bolsjewiek-leninisten, die de meest bewuste uitdrukking is van de socialistische tendens tegen de burgerlijke reactie, waarvan de thermidoriaanse bureaucratie diep doordrongen is. Als bewuste politieke kracht heeft de bureaucratie de revolutie verraden. Maar een zegevierende revolutie is gelukkig niet alleen maar een programma, een vlag, een geheel van politieke instellingen. Zij is ook een stelsel van sociale verhoudingen. Het is niet voldoende haar te verraden, men moet haar ook nog omverwerpen. Haar leiders hebben de Oktoberrevolutie verraden, maar nog niet omver geworpen. De revolutie heeft een groot weerstandsvermogen, dat samenvalt
224
de verraden revolutie
met de gevestigde eigendomsverhoudingen, met de levende kracht van de arbeidersklasse, het bewustzijn van haar beste elementen, de impasse van het wereldkapitalisme en de onvermijdelijkheid van wereldrevolutie. 3. De geschiedenis heeft de kwestie van het karakter van de Sovjet-Unie nog niet beslist Laten we, om het karakter van de huidige Sovjet-Unie beter te begrijpen, twee hypothetische toekomstmogelijkheden formuleren. Laten we eerst aannemen dat de Sovjet bureaucratie ten val wordt gebracht door een revolutionaire partij die alle kenmerken van het oude bolsjewisme bezit en die bovendien de wereldervaring van de laatste periode heeft verwerkt. Dan zou die partij beginnen met het herstel van de democratie in de vakverenigingen en de Sovjets. Zij zou de vrijheid kunnen en moeten teruggeven aan de Sovjet partijen. Samen met de massa’s en aan het hoofd van de massa’s, zou ze een genadeloze schoonmaak houden in het staatsapparaat. Titels, decoraties en privileges zou zij afschaffen en zij zou de ongelijkheid in de beloning van de arbeid terugdringen in die mate die voor de economie en voor de staat noodzakelijk is. Zij zou de jeugd de gelegenheid geven vrij te denken, te leren, kritiek te uiten, in één woord, zich te vormen. Zij zou diepgaande veranderingen doorvoeren in de verdeling van het nationale inkomen in overeenstemming met de belangen en wensen van de arbeiders en boerenmassa’s. Maar wat de eigendomsverhoudingen betreft, zou de nieuwe macht geen gebruik hoeven te maken van revolutionaire maatregelen. Ze zou het experiment van geplande economie behouden en verder ontwikkelen. Na de politieke revolutie – in feite het lozen van de bureaucratie – zou de arbeidersklasse een reeks belangrijke hervormingen in de economie introduceren, maar geen nieuwe sociale revolutie. Zou daarentegen – om van een tweede hypothese uit te gaan - de heersende Sovjet kaste omver worden geworpen door een burgerlijke partij, dan zou deze heel wat gewillige dienaren vinden onder de huidige bureaucraten, bestuurders, technici, directeuren, partijsecretarissen en de bevoorrechte toplagen in het algemeen. Ook in dit geval zou een zuivering van het staatsapparaat noodzakelijk zijn, maar een burgerlijke restauratie zou zeker minder mensen hoeven te verwijderen dan een revolutionaire partij zou moeten. Het voornaamste doel van de nieuwe macht zal de private eigendom van de productiemiddelen zijn. Zij zal voor alles de voorwaarden moeten scheppen om de grote boeren uit de zwakke kolchozen af te scheiden en om de rijke kolchozen om te vormen tot productiecoöperaties van een burgerlijk type, of in naamloze vennootschappen. In de industrie zou de denationalisatie beginnen bij de ondernemingen in de lichte en voe-
maatschappelijke verhoudingen in de sovjet-unie
225
dingsindustrie. Het lopende plan zou tijdens de overgangsperiode worden omgezet in een reeks compromissen tussen de staatsmacht en de afzonderlijke ‘corporaties’, dat wil zeggen, haar potentiële bezitters. Dat zijn de Sovjet “Captains of Industry”, de vroegere geëmigreerde eigenaars en de buitenlandse kapitalisten. Ondanks het feit dat de Sovjet bureaucratie al een eind is opgeschoten in de richting van burgerlijke restauratie, zal het nieuwe regime, om dat te bereiken, gedwongen zijn om op het gebied van de eigendomsvormen en economisch beheer, geen contra-hervormingen, maar een sociale contrarevolutie door te voeren. Laten we aannemen – om een derde variant te nemen – dat noch de revolutionaire partij, noch de contrarevolutionaire partij zich van de macht meester maakt. De bureaucratie blijft dan aan het hoofd van de staat. Maar ook onder die omstandigheden zullen de sociale verhoudingen niet ‘afkoelen’. We kunnen er niet op rekenen dat de bureaucratie vreedzaam en vrijwillig afstand van haar macht zal doen in het belang van socialistische gelijkheid. Als ze op het huidige moment al de mogelijkheid zag om titels en onderscheidingen in te voeren, ondanks de overduidelijke nadelen van zulke maatregelen, zal ze in de toekomst onvermijdelijk naar steunpunten voor zichzelf zoeken in de eigendomsverhoudingen. Men kan hier tegenin brengen dat het een vette bureaucraat worst zal zijn welke eigendomsvormen er zijn, zolang hij zijn inkomen maar krijgt. Maar dit argument laat niet alleen de instabiliteit van de rechten van de bureaucraat zelf buiten beschouwing, maar ook die van zijn nakomelingen. De nieuwe familiecultus is niet uit de hemel komen vallen. Voorrechten die men niet op zijn kinderen kan overdragen, verliezen de helft van hun waarde. Welnu, het erfrecht is onlosmakelijk verbonden aan het eigendomsrecht. Het is dus niet genoeg om directeur van een trust te zijn, men moet aandeelhouder zijn. Een overwinning van de bureaucratie op dit doorslaggevende terrein zal haar omvorming tot een nieuwe bezittende klasse betekenen. Aan de andere kant zal een overwinning van de arbeidersklasse op de bureaucratie een heropleving van de socialistische revolutie garanderen. En zo voert de derde variant ons vanzelf weer terug naar de eerste twee, waar we voor het gemak en de duidelijkheid mee waren begonnen. Door het Sovjet regime als een overgangs- of tussenregime te kenmerken, zien we af van afgeronde maatschappelijke categorieën zoals kapitalisme (dus ook ‘staatskapitalisme’) en dus ook socialisme. Maar deze definitie op zich is volkomen ontoereikend en kan de foute indruk wekken dat er voor het huidige Sovjet regime alleen een overgang naar het socialisme mogelijk is. Want ook een terugval tot het kapitalisme is in werkelijkheid
226
de verraden revolutie
niet uit te sluiten. Een meer volledige definitie zal daarom noodgedwongen langer en ingewikkelder zijn. De Sovjet-Unie vormt een tegenstrijdige samenleving halverwege tussen kapitalisme en socialisme waarin: a) de productiekrachten nog niet toereikend zijn om het staatseigendom een socialistisch karakter te geven, b) de uit gebrek ontstane tendens tot primitieve accumulatie uit alle poriën van de geplande economie komt, c) de verdelingsnormen een burgerlijk karakter behouden waardoor er een basis voor een nieuwe sociale differentiatie is ontstaan, d) de economische groei de levensomstandigheden voor de arbeiders wel langzaam heeft verbeterd, maar tegelijk bijdraagt tot een nog snellere vorming van een geprivilegieerde laag, e) de bureaucratie, door de sociale tegenstellingen uit te buiten, zich heeft omgevormd tot een ongecontroleerde kaste, die is vervreemd van het socialisme, f) de sociale revolutie, die door de regerende partij is verraden, nog steeds bestaat in de eigendomsverhoudingen en in het bewustzijn van de arbeidende massa’s, g) de ontwikkeling van de opeengestapelde tegenstellingen zowel tot het socialisme, als terug naar het kapitalisme kunnen leiden, h) de contrarevolutie op weg naar het kapitalisme het verzet van de arbeiders zal moeten breken, i) de arbeiders op weg naar het socialisme de bureaucratie omver moeten werpen. Uiteindelijk zal dit vraagstuk worden beslist door een gevecht van de levende sociale krachten, zowel in het nationale als het internationale strijdperk. Doctrinairen zullen ongetwijfeld niet tevreden zijn met een definitie die zoveel keuzemogelijkheden open laat. Zij zouden een categorische formule willen: ja of nee. Natuurlijk zouden de sociologische problemen een stuk simpeler zijn als de sociale verschijnselen een duidelijk afgerond karakter zouden hebben. Maar er is niets gevaarlijker dan wanneer men bij het zoeken naar een volmaakt logische verklaring die elementen uit de redenering weglaat, die nu al het schema verstoren en het later zelfs totaal kunnen weerleggen. In onze analyse hebben we vooral getracht geen geweld te doen aan de dynamische sociale formaties, waarvoor er geen precedent is en die hun gelijke niet kennen. De wetenschappelijke en politieke taak die we ons stellen is niet om een afgeronde definitie van een nog niet afgerond proces te geven, maar wel om al haar stadia te volgen, de progressieve van de reactionaire tendensen te scheiden, hun onderlinge betrekkingen bloot te leggen, verschillende ontwikkelingsmogelijkheden te voorzien en in deze vooruitzichten een basis tot actie te vinden.
10 de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
1.
werken
“ naar
229
vermogen ” en privébezit
Op 11 juni 1936 keurde het Centraal Uitvoerend Comité het ontwerp van nieuwe grondwet goed. Dat ontwerp is volgens een verklaring van Stalin die dagelijks in de wereldpers herhaald wordt, “de meest democratische in de wereld”. Alleen al de manier waarop de nieuwe grondwet is samengesteld is reden genoeg om hieraan te twijfelen. Noch in de media, noch op bijeenkomsten is er een woord gesproken over deze grote hervorming. Bovendien stelde Stalin in een interview met de Amerikaan Roy Howard al op 1 maart 1936 dat “we ongetwijfeld onze nieuwe grondwet aan het eind van het jaar zullen invoeren”. Stalin wist dus met uiterste precisie wanneer deze nieuwe grondwet zou worden ingevoerd, nog voor de mensen er van gehoord hadden. We kunnen er niet aan voorbij dat deze “meest democratische grondwet van de wereld” op weinig democratische wijze werd uitgewerkt en geïntroduceerd. Het concept werd in juni ter ‘overweging’ gegeven aan de volkeren van de Sovjet-Unie. Het zou evenwel verspilling van energie zijn om ook maar een communist of niet partijgebonden burger te zoeken die een creatie van het Centraal Comité, of een voorstel van de regerende partij, durft te bekritiseren. De discussie beperkte zich tot het sturen van bedankbrieven aan Stalin voor het “gelukkige leven”. De inhoud en de vorm van deze bedankjes waren al grondig uitgewerkt onder de oude grondwet. Het eerste deel, getiteld “De sociale structuur”, besluit met de volgende woorden: “In de Sovjet-Unie is het principe van het socialisme gerealiseerd. Van ieder naar zijn kunnen, aan ieder naar zijn arbeid”. Deze innerlijk tegenstrijdige om niet te zeggen onzinnige formule is, geloof het of niet, via toespraken en journalistieke artikelen zorgvuldig en met opzet in de grondwet van de staat opgenomen. Het getuigt niet alleen van een enorme verlaging van het theoretische niveau van de wetgevers, maar ook van de leugen waarmee de grondwet is opgezadeld, als een weerspiegeling van de regerende laag. Het is niet moeilijk om de oorsprong van dit nieuwe “principe” te raden. Om de communistische samenleving te karakteriseren, stelde Marx de volgende beroemde formule voor: “Van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar behoefte”. Deze twee delen van de formule zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. “Van ieder naar zijn kunnen” in de communistische, in plaats van de kapitalistische, betekenis betekent dat deze arbeid is geen verplichting meer en is, maar een individuele behoefte. De samenleving heeft geen dwang meer nodig. Alleen zieken en abnormale mensen zullen weigeren te werken. Werken
230
de verraden revolutie
“naar vermogen” – met andere woorden, in overeenstemming met de geestelijke en fysieke gesteldheid zonder zichzelf schade toe te brengen – betekent dat de leden van de commune, dankzij de hoge stand der techniek, voldoende de winkels van de maatschappij weten te vullen, zodat de samenleving alles en iedereen ruimhartig van “zijn of haar behoeften” kan voorzien, zonder vernederende controle en toezicht. Deze tweeledige, maar onscheidbare formulering van het communisme gaat dus uit van overvloed, gelijkwaardigheid, een alomvattende ontwikkeling van de persoonlijkheid en een hoge culturele discipline. In al haar relaties staat de Sovjet staat dichter bij het onderontwikkelde kapitalisme dan bij het communisme. Ze kan er zelfs nog niet aan denken ieder te voorzien “naar behoefte”. Maar juist daarom kan ze het zichzelf niet permitteren haar burgers te laten werken “naar hun vermogen”. Ze ziet zichzelf gedwongen het systeem van stukloon te handhaven, een principe wat als volgt kan worden omschreven: “Zoveel mogelijk uit iemand persen en er zo min mogelijk voor terug geven”. Natuurlijk werkt er in de Sovjet-Unie niemand boven zijn ‘vermogen’ in de absolute zin van het woord – oftewel boven zijn fysieke en mentale potentieel. Maar dat geldt net zo goed voor het kapitalisme. Zowel de meest brute als meest verfijnde manier van uitbuiting lopen uiteindelijk tegen de grenzen van de natuur aan. Zelfs een muilezel die wordt aangespoord door een zweep werkt “naar vermogen”, maar dat wil nog niet zeggen dat de zweep een sociaal principe voor muilezels is. Ook onder het Sovjet regime draagt de loonarbeid het label van slavernij. Betaling “naar arbeid” – in werkelijkheid, betaling ten voordele van “geestelijke” en ten nadele van lichamelijke arbeid en in het bijzonder van ongeschoolde arbeid - is een bron van onrechtvaardigheid, onderdrukking en dwang voor de meerderheid aan de ene kant en privileges en een “gelukkig” leven voor weinigen aan de andere kant. In plaats van ruiterlijk toe te geven dat de burgerlijke normen van arbeid en verdeling nog steeds voortduren in de Sovjet-Unie, hebben de schrijvers van de grondwet dit integrale communistische principe in tweeën gehakt, waarbij het tweede deel is uitgesteld tot een niet nader te omschrijven toekomst. Ze verklaarden dat het eerste deel al gedeeltelijk is doorgevoerd door het mechanisch aan het kapitalistische stukloon te koppelen en ze noemden daarna deze hele brei het “principe van het socialisme.” Op basis van die vervalsing is de structuur van de grondwet opgebouwd! Van het grootste praktische belang op het economische terrein is artikel 10, dat in tegenstelling tot de meeste artikelen duidelijk tot taak heeft om de persoonlijke eigendom en huisraad, consumptiegoederen, dage-
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
231
lijkse benodigdheden en comfort veilig te stellen van inmenging door de bureaucratie. Met uitzondering van de “huiselijke economie” zullen deze vorm van bezit, ontdaan van de psychologie van hebzucht en na-ijver, niet alleen bewaard blijven onder het communisme, maar juist een ongehoorde ontwikkeling doormaken. Het blijft natuurlijk maar de vraag of een hoog ontwikkeld mens zichzelf lastig wil vallen met luxueuze troep. Maar hij zal geen der veroveringen op het gebied van comfort willen missen. De eerste taak van het communisme is om al deze zaken die het leven gemakkelijker maken aan iedereen ter beschikking te stellen. In de Sovjet-Unie draagt de kwestie van privaat bezit nog steeds een kleinburgerlijk in plaats van een communistisch karakter. Het persoonlijke bezit van de boeren en de wat armere stadsbevolking is het doelwit van schandalig arbitraire maatregelen op het conto van de bureaucratie, die in haar lagere regionen vaak tot zulke maatregelen haar toevlucht neemt om zo haar relatieve comfort veilig te stellen. De groei in de vooruitgang van het land maakt het nu mogelijk om de gedwongen toeëigening af te zweren en dwingt de regering zelfs om persoonlijke toename van rijkdom te beschermen als een stimulans om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Tegelijkertijd – en dat is ook zeer belangrijk - is de wettelijke bescherming van de hut, koe en huisraad van de boer, arbeider of klerk ook de legalisering van het stadsappartement van de bureaucraat, zijn zomerhuis, zijn auto en alle andere “objecten van persoonlijke consumptie en comfort”, die hij zich heeft toegeëigend op basis van het “socialistische” principe: “Van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar zijn arbeid”. De auto van de bureaucraat zal door de nieuwe grondwet zeker beter worden beschermd als voorheen het geval was voor de boerenkar. 2.
de sovjets en democratie
Op politiek gebied is het verschil tussen de oude en de nieuwe grondwet een terugkeer van het Sovjet systeem van verkiezing op basis van klasse en industriële groep, naar het systeem van burgerlijke democratie op basis van het zogenoemde “universele, gelijke en directe” kiezen door een geatomiseerde bevolking. Hier is sprake, om het simpel te zeggen, van de juridische liquidatie van de arbeidersheerschappij. Als er geen kapitalisten zijn, is er ook geen arbeidersklasse. Het gevolg hiervan is dat de staat in plaats van arbeidersstaat een nationale staat wordt. Dit argument, met al zijn oppervlakkige aantrekkingskracht, is ofwel negentien jaar te laat, of vele jaren te vroeg. Door de kapitalisten te onteigenen, benaderde de arbeidersklasse
232
de verraden revolutie
haar eigen opheffing als klasse. Maar tussen afschaffing in principe en het feitelijke opgaan in de samenleving is een des te langere weg af te leggen, naarmate de nieuwe staat langer gedwongen is de basistaken van het kapitalisme uit te voeren. De Sovjet arbeidersklasse bestaat nog steeds als klasse en verschilt in sterke mate van de boeren, de technische intelligentsia en de bureaucratie – en is bovendien de enige klasse die belang heeft bij de volledige overwinning van het socialisme. De nieuwe grondwet wil deze klasse politiek in de “natie” op laten gaan, lang voordat ze economisch in de samenleving is opgegaan. Uiteraard hebben deze hervormers, na een aantal twijfels, toch besloten de staat, net als vroeger, Sovjet te noemen. Maar dat is slechts een botte politieke list, vanuit dezelfde overweging waarom Napoleon zijn keizerrijk een republiek bleef noemen. In essentie zijn Sovjets organen van de klassenheerschappij en ze kunnen ook niets anders zijn. De democratisch verkozen organen van plaatselijk zelfbestuur zijn gemeentebesturen, doema’s of zemstvo’s, wat je maar wilt, maar geen Sovjets. Een algemene staatsgrondwettelijke vergadering op basis van democratische formules is een verlaat parlement (of beter nog zijn karikatuur), maar in geen geval het hoogste Sovjet orgaan. Door zichzelf te verschuilen achter de historische autoriteit van het Sovjet systeem, bewijzen de hervormers alleen dat ze het fundamenteel nieuwe bestuur dat ze aan het staatsleven geven, nog niet onder zijn eigen naam durven te presenteren. Op zichzelf zal het gelijktrekken van de politieke rechten van arbeiders en boeren het sociale karakter van de staat waarschijnlijk niet vernietigen, als de invloed van de arbeidersklasse op het platteland voldoende wordt gegarandeerd door de algemene toestand van de cultuur en de economie. De ontwikkeling van het socialisme zou zich juist in die richting moeten voltrekken. Maar als de arbeidersklasse, terwijl ze een minderheid van de bevolking blijft uitmaken, werkelijk minder bij de politiek betrokken hoeft te zijn om een socialistische koers van het leven te garanderen, dan betekent dit dat de noodzaak tot staatsdwang zich tot nul aan het reduceren is en plaats maakt voor culturele discipline. De afschaffing van de electorale ongelijkheden hoort in zo’n geval te worden vooraf gegaan door een openlijke en duidelijke afname in de dwangfuncties van de staat. Maar hierover wordt natuurlijk met geen woord gesproken, niet in de nieuwe grondwet en, nog veel belangrijker, ook niet in het dagelijkse leven. Natuurlijk “garandeert” de nieuwe grondwet aan alle burgers de zogenaamde “vrijheid” van meningsuiting, vereniging en demonstratie. Maar
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
233
elk van deze garanties hebben of de vorm van een sterke muilkorf of van ketenen om handen en voeten. De vrijheid van nieuwsgaring betekent een verlenging van de enorme zelfcensuur, nauwgezet bewaakt door het secretariaat van een Centraal Comité dat door niemand is verkozen. De vrijheid van Byzantijns gevlei is aldus volledig “gegarandeerd”. Ondertussen blijven de talloze brieven, toespraken en artikelen van Lenin, eindigend met zijn testament, onder de nieuwe grondwet veilig achter slot en grendel, alleen omdat ze de nieuwe leiders tegen de haren in strijken. En aangezien dat al met Lenin gebeurt, kunnen we wel zwijgen over alle andere auteurs. De brute en arrogante besturing van de wetenschap, literatuur en kunst zal volledig gehandhaafd blijven. “Vrijheid van vereniging” betekent net als voorheen de verplichting voor bepaalde delen van de bevolking om op bijeenkomsten te verschijnen die door de autoriteiten worden uitgeschreven, om daar voorgekauwde resoluties aan te nemen. Onder de nieuwe grondwet zullen, net als onder de oude, honderden buitenlandse communisten die vertrouwen hadden in het Sovjet “asielrecht”, in de gevangenissen en concentratiekampen opgesloten blijven vanwege hun misdaden tegen het dogma van onfeilbaarheid. Op het gebied van de “vrijheid” zal alles bij het oude blijven. Zelfs de Sovjet media proberen hier geen illusies over te zaaien. Integendeel, als hoofddoel van de nieuwe grondwet wordt gegeven: “de verdere versterking van de heerschappij”. Wiens heerschappij en over wie? Zoals we al hebben gehoord, was de grond voor politieke gelijkheid geëffend door de afschaffing van de klassentegenstellingen. Het is niet langer een klassenheerschappij, maar een heerschappij van het “volk”. Maar als de drager van de heerschappij het volk wordt, bevrijd van de klassentegenstellingen, kan dat alleen het oplossen van de heerschappij in een socialistische samenleving betekenen – en boven alles de liquidatie van de bureaucratie. Zo leert ons de marxistische leer. Misschien heeft die zich vergist? Maar juist de schrijvers van de grondwet zelf verwijzen, weliswaar heel voorzichtig, naar het partijprogramma dat door Lenin werd geschreven. Hier volgt wat er echt in dat programma stond: “De ontzegging van politieke rechten en alle andere vormen van vrijheidsbeperking, zijn uitsluitend als tijdelijke maatregelen noodzakelijk… Naarmate de mogelijkheid van de uitbuiting van de ene door de andere mens afneemt, zal de noodzaak van deze tijdelijke maatregelen verdwijnen”. De afschaffing van de “ontzegging van politieke rechten” is dus onlosmakelijk verbonden met de afschaffing van “alle vormen van vrijheidsbeperking”. Het bereiken van de socialistische samenleving wordt dus niet alleen gekenmerkt door het feit dat de boe-
234
de verraden revolutie
ren aan de arbeiders worden gelijkgesteld en dat de politieke rechten voor een klein percentage burgers van burgerlijke afkomst wordt hersteld, maar boven alles door het feit dat werkelijke vrijheid voor 100% van de bevolking is gerealiseerd. Met de liquidatie van de klassen, moet niet alleen de bureaucratie en de dictatuur afsterven, maar juist ook de staat zelf. Maar laat een iets te brutaal persoon zich vooral niet in die richting uitlaten, de GPOe zal in de nieuwe grondwet voldoende redenen vinden om zo’n persoon naar een van de talloze concentratiekampen te verbannen. De klassen zijn afgeschaft. Van de Sovjets is alleen de naam overgebleven. Maar de bureaucratie zit er nog. De gelijkheid van de rechten van boeren en arbeiders betekent in werkelijkheid alleen, een gelijk gebrek aan die rechten ten opzichte van de bureaucratie. Niet minder kenmerkend is de invoering van de geheime stemming. Als je in goed vertrouwen aanneemt dat de nieuwe politieke gelijkheid overeenkomt met een bereikte sociale gelijkheid, dan blijft er toch één prangende vraag open. Als dat het geval is waarom moet dan voortaan het stemmen worden beschermd door geheimhouding? Voor wie is de bevolking van een socialistisch land nu echt bang en tegen wiens pogingen dient zij beschermd te worden? De oude Sovjet grondwet zag de openlijke stemming, net als de beperkingen in kandidaatstelling, als een wapen van de revolutionaire klasse tegen de burgerlijke en kleinburgerlijke vijanden. We mogen niet aannemen dat de geheime stemming wordt ingevoerd voor het gemak van een contrarevolutionaire minderheid. Blijkbaar is het duidelijk een kwestie van het verdedigen van de rechten van het volk. Maar voor wie zou een socialistische bevolking bang moeten zijn, als ze pas een tsaar, het adeldom en de burgerij aan de kant hebben gezet? De hielenlikkers besteden hier niet eens een gedachte aan. Maar dit vraagstuk is betekenisvoller dan alle werken van de Barbusses, de Louis Fischers, de Durantys, de Webbs en dergelijke bij elkaar. In een kapitalistische samenleving is de geheime stemming bedoeld om de uitgebuitenen te beschermen tegen de terreur van de uitbuiters. Als de burgerij uiteindelijk met deze hervorming akkoord ging onder druk van de massa’s, dan was dat alleen omdat ze het belangrijk begon te vinden haar staatsapparaat, in ieder geval gedeeltelijk, te beschermen tegen de door haar zelf geïntroduceerde demoraliserende invloed. Maar in een socialistische samenleving kan er toch geen terreur van de uitbuiters zijn? Waar moeten de Sovjet burgers dan tegen beschermd worden? Het antwoord is duidelijk: tegen de bureaucratie. Stalin was openhartig genoeg dit toe te geven. Op de vraag “Waarom zijn geheime verkiezingen noodzakelijk?”
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
235
antwoordde hij woordelijk: “Omdat wij van plan zijn de Sovjet bevolking volledige vrijheid te geven om te stemmen op wie ze willen”. En zo kan de mensheid van deze autoriteit leren dat op dit moment de “Sovjet bevolking” niet kan stemmen op diegene die ze willen. Het zou een te snelle conclusie zijn om te stellen dat dit recht onder de nieuwe grondwet wel naar tevredenheid zal worden geregeld. Op dit moment concentreren we ons echter op een ander aspect van ditzelfde probleem. Wie precies zijn die “wij” die de bevolking al dan niet vrije verkiezingen kan geven? Het is diezelfde bureaucratie uit wiens naam Stalin spreekt en handelt. Deze uitlating van hem is zowel op de heersende partij als op de staat van toepassing, want Stalin vervult de functie van algemeen secretaris van de partij met behulp van een systeem die haar leden niet toestaat diegene te kiezen die ze willen. De woorden “wij zijn van plan aan de Sovjet bevolking te geven” in het geval van vrijheid van verkiezing zijn veel belangrijker dan de oude en nieuwe grondwet bij elkaar. Want in deze onoplettende zin ligt de feitelijke grondwet van de Sovjet-Unie beklonken, niet op papier, maar als gevecht van levende maatschappelijke krachten. 3
democratie en de partij
De belofte dat de Sovjet bevolking de vrijheid krijgt ‘om voor diegene te kiezen die ze wil’, is meer een poëtische hartenkreet dan een politieke formule. De Sovjet bevolking zal het recht krijgen om vertegenwoordigers te kiezen uit die kandidaten die door de centrale en plaatselijke leiding onder de vlag van de partij worden voorgedragen. Eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat de Bolsjewistische partij ook in het begin van het Sovjet tijdperk een monopolie uitoefende. Maar deze twee fenomenen gelijkstellen, betekent schijn en werkelijkheid met elkaar verwarren. Het verbod op oppositiepartijen was een tijdelijke maatregel, noodzakelijk geworden door de omstandigheden van burgeroorlog, blokkade, interventie en hongersnood. De heersende partij die in deze periode de normale organisatie van de arbeidersvoorhoede vertegenwoordigde, leidde toen een gezond intern partijleven. De strijd van groepen en fracties binnen de partij verving in zekere mate de strijd van de partijen. Op dit moment, nu het socialisme “uiteindelijk en onherroepelijk” heeft overwonnen, wordt de vorming van fracties bestraft met het strafkamp of het vuurpeloton. Het verbod op andere partijen is van een tijdelijk kwaad tot principe verheven. Het recht om zich met politieke vraagstukken bezig te houden, is zelfs weggenomen van de Communistische Jeugd en dat juist op het moment van de bekendma-
236
de verraden revolutie
king van de nieuwe grondwet. Bovendien hebben gewone mannelijke en vrouwelijke burgers vanaf 18 jaar volledige politieke rechten, maar de leeftijdlimiet voor de Communistische Jeugd, die tot 1936 bestond (voorheen 23 jaar), is nu helemaal afgeschaft. En zo is de politiek voor eens en altijd het monopolie van een ongecontroleerde bureaucratie geworden. Op de vraag van een Amerikaanse interviewer wat de rol van de partij onder de nieuwe grondwet zal zijn, antwoordde Stalin: “Wanneer er geen klassen meer zijn, als de barrières tussen de klassen gaan verdwijnen [maar er zijn toch geen klassen meer, dus die niet bestaande grenzen hoeven dan toch ook niet verdwijnen? L.T.], dan blijft er alleen iets over van niet zo fundamentele verschillen tussen verschillende kleine lagen in de socialistische samenleving. Dan is er ook geen vruchtbare grond voor partijen die elkaar bevechten. Als er geen verschillende klassen zijn, is er ook geen noodzaak aan verschillende partijen, want een partij is een deel van een klasse”. Elk woord is fout en sommige daarvan zelfs dubbelop! Hieruit zou blijken dat klassen homogeen zijn, dat de grenzen tussen klassen scherp te onderscheiden en onveranderlijk zijn, dat het bewustzijn van een klasse strikt overeen komt met haar plaats in de samenleving. De marxistische leerstellingen over het klassenkarakter van de partij worden zo in een karikatuur veranderd. De dynamiek van het politieke bewustzijn wordt buiten het historische proces gesloten in het belang van de bestuurlijke laag. In werkelijkheid zijn klassen heterogeen; ze worden verscheurd door innerlijke, elkaar tegenwerkende krachten en komen niet anders tot een oplossing van gezamenlijke problemen, als door de interne strijd van tendensen, groepen en partijen. Het is onder bepaalde voorwaarden mogelijk dat “een partij een deel van de klasse is”. Maar aangezien een klasse vele “delen” heeft – sommige kijken vooruit, andere achteruit - kan een en dezelfde klasse meerdere partijen scheppen. En om dezelfde reden kan een partij op delen van meerdere klassen rusten. Een voorbeeld waarbij een enkele partij exact overeenkomt met één klasse is in de gehele loop van de geschiedenis nog niet voor gekomen – onder voorbehoud natuurlijk van hem wiens dagelijkse realiteit politieoptreden is. In haar sociale samenstelling is de arbeidersklasse de minst heterogene klasse van de kapitalistische samenleving. Niettemin heeft het bestaan van zulke “kleine lagen” als de arbeidersaristocratie en de arbeidersbureaucratie al voldoende aanleiding gegeven om opportunistische partijen op te richten die door de loop van de ontwikkeling zijn omgevormd tot een van de wapens van burgerlijke overheersing. Of vanuit het standpunt van de stalinistische sociologie de verschillen tussen de arbeidersaristocratie en de
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
237
arbeidersmassa “fundamenteel” is, of daar slechts een “overblijfsel” van is, maakt helemaal niets uit. Het is uit dit verschil dat er een moment aanbrak dat het noodzakelijk was te breken met de sociaaldemocratie en de Derde Internationale op te richten. Zelfs als er in de Sovjet samenleving “geen klassen meer bestaan”, dan nog is deze samenleving onvergelijkelijk heterogener en gecompliceerder dan de arbeidersklasse in de kapitalistische landen, met als gevolg dat er voldoende vruchtbare grond voor meerdere partijen is. Door dit onbescheiden uitstapje op het terrein van de theorie, heeft Stalin meer laten doorschemeren dan hij van plan was. Uit zijn redenering volgt niet alleen dat er geen verschillende partijen in de Sovjet-Unie kunnen bestaan, maar zelfs niet één partij. Want waar geen klassen bestaan, is er in het algemeen ook geen plaats voor politiek. Toch trekt Stalin uit deze wet een “sociologische” conclusie in het voordeel van de partij waar hij algemeen secretaris van is. Boecharin probeert het probleem van een andere kant te benaderen. Hij stelt dat in de Sovjet-Unie de kwestie welke kant op te gaan - terug naar het kapitalisme, dan wel voorwaarts naar het socialisme - niet langer onderwerp van discussie is. En daarom kunnen “partizanen van de vijandige geliquideerde klassen die in partijen zijn georganiseerd, niet worden toegestaan”. Los van het feit dat in een land waar het socialisme heeft overwonnen zulke partizanen van het kapitalisme slechts lachwekkende Don Quichotes zouden zijn die niet in staat zijn om een partij op te zetten, zijn de bestaande politieke verschillen verre van beperkt tot de keuze of naar het socialisme, of naar het kapitalisme. Er zijn nog andere vraagstukken. Hoe naar het socialisme te gaan, in welk tempo,... De keuze van de manier waarop is niet minder belangrijk dan de keuze van het doel. Wie gaat de weg kiezen? Als de vruchtbare grond voor politieke partijen werkelijk is verdwenen, dan is er toch geen reden deze te verbieden. Integendeel, dan is het tijd om, in overeenstemming met het partijprogramma “alle beperkingen van de vrijheid” af te schaffen. Om de natuurlijke twijfels van zijn Amerikaanse interviewer weg te nemen, bracht Stalin een andere overweging naar voren: “Er zullen lijsten van kandidaten naar voren worden gebracht, niet alleen via de Communistische Partij, maar ook door allerlei non-politieke organisaties. En daar hebben we er honderden van. Elk van deze kleine lagen (in de samenleving) kan haar eigen specifieke belang hebben en ze uitdrukken via de bestaande ontelbare sociale organisaties”. Deze stelling is al geen haar beter dan de vorige. De “sociale” organisaties van de Sovjet-Unie - de vakbonden, coöperatieven, culturele organisaties, etc - vertegenwoordi-
238
de verraden revolutie
gen niet in het minst de belangen van die verschillende “kleine lagen”, omdat ze allemaal een en dezelfde hiërarchische structuur hebben. Zelfs in die gevallen waar ze klaarblijkelijk wel de massaorganisaties vertegenwoordigen, zoals in de vakbonden en de coöperatieven, wordt de actieve rol binnen die organisaties exclusief beperkt tot vertegenwoordigers van de toplaag van de bevoordeelde groepen en het laatste woord blijft bij de “partij” liggen, oftewel de bureaucratie. De grondwet stuurt de kiezer van de regen in de drop. De manier waarop dit gebeurt, is met precisie vastgelegd in de tekst van de basiswetgeving. Artikel 126, dat de kern van de grondwet als politiek systeem vormt, “garandeert het recht” aan alle mannelijke en vrouwelijke burgers om zich te verenigen in vakbonden, coöperatieven, jongeren-, sport-, culturele, technische en wetenschappelijke organisaties. Wat de partij betreft, oftewel de machtsconcentratie, is er geen sprake van recht voor allen, maar van een privilege voor een minderheid. “De meest actieve en bewuste [uiteraard vanuit de top gezien, L.T.] burgers uit de rijen van de arbeidersklasse en andere lagen van de werkende massa’s zijn verenigd in de Communistische Partij die de leidende kern vormt van alle organisaties, zowel die van de regering als de maatschappelijke”. Deze verbijsterend openhartige formule in de tekst van de grondwet toont duidelijk het fictieve karakter van deze “sociale organisaties” en hun politieke rol. Het zijn ondergeschikte afdelingen van de bureaucratische firma. Maar als er geen strijd van partijen mag zijn, kunnen de diverse fracties in de partij zich misschien openbaren in deze democratische verkiezingen? Op een vraag van een Franse journalist over groeperingen in de partij, antwoordde Molotov: “In de partij zijn er pogingen geweest om speciale fracties te formeren, maar het is al enkele jaren geleden en de situatie is sindsdien fundamenteel veranderd en de Communistische Partij is feitelijk een eenheid”. Dit wordt nog wel het beste aangetoond door de voortdurende zuiveringen en de volle concentratiekampen. Na het commentaar van Molotov is de werkwijze volkomen duidelijk. “Wat blijft er over van de Oktoberrevolutie?”, vraagt Victor Serge zich af, “als iedere arbeider die zichzelf toestaat een eis te stellen, of een kritische opmerking maakt, in de gevangenis wordt opgesloten? Na zoiets kun je zoveel geheime stemmingen invoeren als je wilt!” Het is waar, zelfs Hitler durfde niet te tornen aan de geheime stemming. De hervormers hebben er hun theoretische argumenten over de wederzijdse relaties tussen de klasse en partijen met de haren bijgesleept. Het is geen sociologische kwestie, maar een van materieel belang. De regerende partij die een monopolie heeft in de Sovjet-Unie is het politieke apparaat van de bu-
de sovjet-unie door de spiegel van de nieuwe grondwet
239
reaucratie, die in werkelijkheid wel iets te verliezen heeft, maar niets meer te winnen. Ze wil de “vruchtbare grond” voor zichzelf houden. In een land waar de lava van de revolutie nog niet is afgekoeld, branden privileges in de handen van degene die ze bezit net zo hard, als een gestolen gouden horloge in de handen van een amateur-dief. De regerende Sovjet lagen hebben geleerd om een perfecte burgerlijke angst ten aanzien van de massa’s te hebben. Stalin geeft de speciale privileges voor de toplagen een “theoretische” rechtvaardiging met behulp van de Comintern en verdedigt de Sovjet aristocratie tegen publieke onrust met behulp van concentratiekampen. Om er zeker van te zijn dat dit mechanisme blijft werken, is Stalin van tijd tot tijd gedwongen de kant van “het volk” te kiezen tegen de bureaucratie – uiteraard met haar stilzwijgende instemming. Hij vindt het nuttig om de geheime stemming te gebruiken om in ieder geval gedeeltelijk het staatsapparaat te kunnen zuiveren van allerlei misstanden waarvan zij is doordrenkt. Al in 1928 schreef Rakovski, naar aanleiding van een aantal bureaucratische boevenstreken die toen aan de oppervlakte kwamen: “Het meest kenmerkende en meest gevaarlijke in deze zich steeds verder verspreidende golf van schandalen, is de passiviteit van de massa’s, die van de Communistische nog meer als van diegenen die niet bij de partij zijn aangesloten. Als gevolg van de angst voor de machthebbers, of gewoon uit politieke desinteresse, hebben ze deze zaken aan zich voorbij laten gaan zonder protest, of slechts een zwak gebrom”. In de acht jaar die sindsdien zijn verlopen is de situatie enorm verslechterd. Het verval van het politieke apparaat, dat bij elke stap duidelijker wordt, begint het feitelijke bestaan van de staat aan te tasten – niet langer als een instrument voor de socialistische verandering van de samenleving, maar als een bron van macht, inkomen en privileges voor de heersende laag. Stalin was gedwongen een glimp van dit motief achter deze hervormingen door te laten. Zo zei hij tegen Roy Howard: “Er zijn niet weinig instellingen die slecht werken. De geheime stemming in de Sovjet-Unie zal de zweep van het volk zijn tegen slecht werkende machtsorganen”. Een opmerkelijke getuigenis! Nadat de bureaucratie met haar eigen handen een socialistische samenleving heeft geschapen, heeft ze behoefte aan... een zweep! Dat is een van de achterliggende redenen voor de nieuwe grondwet. Er is evenwel ook nog een andere, niet minder belangrijke reden. Door de Sovjets af te schaffen, worden de arbeiders via de nieuwe grondwet opgelost in de algemene bevolkingsmassa. Eerlijkheidshalve moet worden gesteld dat de Sovjets al lange tijd geleden hun politieke be-
240
de verraden revolutie
lang hebben verloren. Maar met de groei van nieuwe sociale tegenstellingen en het ontwaken van een nieuwe generatie, kunnen ze misschien opnieuw tot leven komen. Uiteraard is er de meeste angst voor de stedelijke Sovjets, met de toenemende participatie van nieuwe en veeleisende communistische jongeren. In de steden is het contrast tussen gebrek en luxe voor ieders ogen waarneembaar. Eerste prioriteit voor de Sovjet aristocratie is af te komen van de Sovjets van de arbeiders en die van het Rode Leger. Het is veel makkelijker om met de ontevredenheid van de verspreide plattelandsbevolking om te gaan. De gecollectiviseerde boeren kunnen zelfs met enig succes tegen de stedelijke arbeiders worden ingezet. Het is niet voor het eerst dat een bureaucratische reactie op het platteland heeft gesteund in haar gevecht tegen de stad. Al hetgeen in de nieuwe grondwet principieel en belangrijk is en het hoog verheft ten opzichte van de meest democratische grondwetten in de burgerlijke landen, is niets meer dan een zeer uitgeklede en afgezwakte versie van de fundamentele documenten van de Oktoberrevolutie. Alles wat over de economische veroveringen handelt, vertekent het beeld via valse perspectieven en opschepperij. En, als laatste, alles wat handelt over vrijheid en democratie is diep doordrenkt met een geest van onderdrukking en cynisme. Aangezien de nieuwe grondwet een enorme stap terug vertegenwoordigt van socialistische naar burgerlijke principes, kant en klaar gemaakt voor de heersende groep, volgt ze dezelfde historische route als het afscheid van de wereldrevolutie in ruil voor de Volkerenbond, de restauratie van het burgerlijke gezin, de vervanging van het staande leger door de militie, de herinvoering van rang en decorum in het leger en de groei van de ongelijkheid. Door juridisch het absolutisme van de “extra-klasse” bureaucratie te versterken, schept de nieuwe grondwet de politieke voorwaarden voor de geboorte van een nieuwe bezittende klasse.
11 hoe zal het de sovjet-unie vergaan?
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
1.
243
het bonapartisme als een regime van crisis
De vraag die we al eerder uit naam van de lezer hebben gesteld: “Hoe kon het dat de heersende kliek, met al haar ontelbare fouten, toch de onbeperkte macht in haar handen wist te krijgen?” - of anders gesteld: “Hoe is de tegenstelling tussen de intellectuele armoede en de materiële macht van de Thermidorianen te verklaren?” - is nu meer concreet en stelliger te beantwoorden. De Sovjet samenleving is niet harmonieus. Wat een zonde voor de ene klasse of bevolkingslaag is, is een deugd voor de andere. Vanuit het oogpunt van de socialistische samenlevingsvormen is het beleid van de bureaucratie opvallend in haar tegenstrijdigheden en onsamenhangendheid. Maar datzelfde beleid is vanuit het oogpunt van het versterken van de macht voor de bevelvoerende lagen zeer consistent. De staatssteun aan de Koelak tussen 1923-1928 hield een dodelijk gevaar in voor de socialistische toekomst. Maar toen slaagde de bureaucratie er met behulp van de kleinburgerij in om de arbeidersvoorhoede aan handen en voeten te binden en de Bolsjewistische Oppositie te onderdrukken. Deze “fout” vanuit socialistisch oogpunt, was pure winst vanuit het oogpunt van de bureaucratie. Toen de Koelak een directe bedreiging voor de bureaucratie begon te worden, richtte die haar wapens tegen de Koelak. De paniekaanvallen tegen de Koelak, waarin ook de middenboeren werden meegesleept, waren niet minder schadelijk voor de economie als de buitenlandse invasie. Maar de bureaucratie had haar positie verdedigd. Nadat ze er maar net in geslaagd was haar voormalige bondgenoot uit te roeien, begon de bureaucratie met alle macht een arbeidersaristocratie te ontwikkelen. Zo het socialisme ondermijnend? Natuurlijk – maar tegelijkertijd versterkte het de regerende kaste. De Sovjet bureaucratie vertoont gelijkenissen met alle andere heersende klassen, in die zin dat ze bereid is de ogen te sluiten voor de ergste fouten van haar leiders op het gebied van de algemene politiek zolang ze maar een onvoorwaardelijke betrouwbaarheid tonen in het verdedigen van haar privileges. Hoe bezorgder de stemming wordt van de nieuwe meester van de situatie, des te meer waarde ze hecht aan meedogenloosheid tegen de minste dreiging van haar zo eerlijk verkregen rechten. Op basis van dit uitgangspunt selecteert deze kaste van parvenu’s haar leiders. Daarin ligt het geheim van Stalins’ succes. De groei van macht en onafhankelijkheid in een bureaucratie is echter niet ongelimiteerd. Er zijn historische factoren die sterker zijn dan maarschalken en zelfs dan Algemeen Secretarissen. Een rationalisatie van de economie is ondenkbaar zonder een kloppende boekhouding. Maar een kloppende boekhouding is onverenigbaar met de grilligheid van een bu-
244
de verraden revolutie
reaucratie. De aandacht voor het herstel van een stabiele roebel, wat in feite een roebel onafhankelijk van de “leiders” betekent, wordt aan de bureaucratie opgedrongen door het feit dat autocratische heerschappij meer en meer in conflict komt met de ontwikkeling van de productiekrachten in het land. Net zoals de absolute monarchie in haar tijd niet meer te verenigen was met de ontwikkeling van de vrije markt. Het kan niet missen dat de financiële boekhouding een meer open karakter zal geven aan het gevecht tussen de diverse bevolkingslagen over de verdeling van het nationale inkomen. De kwestie van de loonschalen, iets waar tijdens de periode van rantsoenering en voedselbonnen nog onverschillig over werd gedaan, is voor arbeiders nu doorslaggevend geworden en daarmee ook het vraagstuk van de vakbonden. Het van bovenaf aanwijzen van vakbondsbestuurders kan niet anders dan steeds meer weerstand opleveren. Bovendien is, als gevolg van het stukloon, de arbeider direct belanghebbende in correcte bestellingen door de fabrieksleiding. De Stakhanovisten klagen steeds harder over de fouten in de organisatie van de productie. Het bureaucratische nepotisme ten aanzien van het aanstellen van directeuren, ingenieurs en dergelijke wordt steeds ondraaglijker. De coöperatieve en staatshandel zijn, vaker dan in het verleden, afhankelijk van de kopers. De kolchozen en kolchozenboeren raken er steeds beter bedreven in om hun handel met de staat in de taal van cijfers uit te drukken. Ze zijn steeds minder bereid om van bovenaf aangewezen leiders te accepteren, wiens enige deugd meestal hun nauwe betrokkenheid bij de plaatselijke bureaucratische kliek is. En, als laatste, belooft de roebel een licht te werpen op een wel zeer duister terrein: namelijk het legale en illegale inkomen van de bureaucratie. En zo wordt in een land dat politiek in een wurggreep wordt gehouden, de geldcirculatie een belangrijke hefboom voor de mobilisatie van oppositionele krachten en het is de voorbode van het begin van het einde van het “verlichte” absolutisme. Terwijl de groei van de industrie en het betrekken van de landbouw in de staatsplanning de taak van de leiding steeds moeilijker maakt en het vraagstuk van kwaliteit op de voorgrond plaatst, vernietigt het bureaucratisme het creatieve initiatief en het gevoel van verantwoordelijkheid, zonder welk er geen kwalitatieve vooruitgang mogelijk is. De etterende zweren van het bureaucratisme zijn misschien niet zo duidelijk in de zware industrie, maar ze verteren de coöperatieven, de lichte en voedsel producerende industrieën – dus, al die industrietakken die het dichtst bij het volk staan. De progressieve rol van de Sovjet bureaucratie valt samen met de periode die werd gebruikt om de meest belangrijke elementen van de kapita-
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
245
listische techniek in de Sovjet-Unie te introduceren. Het ruwe werk van lenen, imiteren, transplanteren en werken werd bereikt op de grondvesten die door de revolutie waren gelegd. Er was nog geen nieuw woord gesproken op het gebied van de techniek, de wetenschap of de kunst. Het is onder bureaucratische heerschappij mogelijk om reusachtige fabrieken te bouwen naar kant en klaar Westers model, maar dan wel tegen drievoudige kosten. Maar hoe verder je raakt, hoe meer de economie tegen de problemen van kwaliteit aanloopt en het glipt als een schaduw door de vingers van de bureaucratie. Het lijkt wel of Sovjet producten met een grijs label van onverschilligheid worden gewaarmerkt. Onder een genationaliseerde economie vereist kwaliteit een producenten- en consumentendemocratie, vrijheid van kritiek en initiatief – omstandigheden die niet te verenigen zijn met een totalitair regime van angst, leugens en vleierij. Achter de kwestie van kwaliteit staat een nog complexer en groter probleem, dat kan worden samengevat als onafhankelijke technische en culturele schepping. De oude filosoof vertelde ons dat conflict de vader van alle dingen is. Waar geen vrije botsing van ideeën is toegestaan, kunnen zich geen nieuwe normen en waarden ontwikkelen. Natuurlijk is de essentie van een revolutionaire heerschappij juist een beperking van vrijheid. Juist om die reden zijn tijdperken van revolutie nooit erg gunstig geweest voor culturele schepping: ze hebben er alleen de weg voor vrij gemaakt. De heerschappij van de arbeidersklasse opent een groter werkterrein voor het menselijk genie, naarmate ze ophoudt een heerschappij te zijn. De socialistische cultuur zal evenredig aan het afsterven van de staat floreren. In die simpele en onwankelbare historische wetmatigheid zit het executiebevel voor het huidige politieke regime in de Sovjet-Unie verpakt. Sovjet democratie is geen eis van een abstracte politiek, nog minder van een abstracte moraal. Het is voor het land een kwestie van leven of dood. Als de nieuwe staat geen andere belangen had dan die van de samenleving, dan zou het afsterven van de dwangfunctie geleidelijk een steeds minder pijnlijk karakter krijgen. Maar de staat is geen geest. Speciale taken hebben voor speciale organen gezorgd. De bureaucratie als geheel is niet zozeer geïnteresseerd in haar functie, als wel in de opbrengsten die de functie met zich meebrengt. De regerende kaste probeert de dwangorganen te versterken en in te lijven. Om zich zeker te stellen van haar macht en inkomen spaart ze niets of niemand. Hoe meer de loop van de ontwikkeling tegen haar in gaat, des te meedogenlozer treedt ze op tegen de ontwikkelde elementen van de bevolking. Net zoals de katholieke kerk heeft ze in de periode van haar neergang, het dogma van haar onfeilbaar-
246
de verraden revolutie
heid naar voren gebracht, maar ze heeft het tot een niveau gebracht waar de paus alleen maar van kon dromen. De toenemende en aanhoudende verering van Stalin is, met al zijn elementen van karikatuur, een noodzakelijke voorwaarde voor het regime. De bureaucratie heeft een onaantastbare superarbiter nodig, een eerste consul zoniet een keizer en ze plaatst diegene op haar schouders, die het beste beantwoord aan haar claim tot heerschappij. De “karaktersterkte” van de leider die onze literaire dilettanten uit het westen zo in verrukking weet te brengen, is in werkelijkheid een optelsom van de collectieve druk van een kaste die nergens voor terugdeinst ter verdediging van haar positie. Elk van hen denkt op zijn eigen plek of positie: l’etat, c’est moi. In Stalin kan ieder zichzelf makkelijk herkennen. Zoals ook Stalin in ieder een stukje van zijn eigen geest terugvindt. Stalin is de verpersoonlijking van de bureaucratie. Dat is waar zijn politieke persoonlijkheid uit is samengesteld. Het caesarisme, of in zijn burgerlijke vorm, het Bonapartisme, verschijnt ten tonele op die momenten in de geschiedenis wanneer een heftige strijd tussen twee kampen de staatsmacht als het ware boven de natie uit tilt en deze schijnbaar volkomen onafhankelijkheid van de klassen garandeert. Het regime van Stalin dat oprijst boven een politiek geatomiseerde samenleving en leunt op een politie- en officierskorps en geen enkele controle over zich toestaat, is overduidelijk een variatie van het Bonapartisme – een Bonapartisme van een type zoals nog nooit in de geschiedenis heeft bestaan. Het caesarisme ontwikkelde op basis van een slavenhoudermaatschappij die gebukt ging onder inwendige strijd. Het Bonapartisme is een van de politieke wapens van een kapitalistisch regime in een kritieke periode. Het stalinisme is een variëteit van datzelfde systeem, maar op basis van een arbeidersstaat die wordt verscheurd door de tegenstelling tussen en georganiseerde en bewapende Sovjet aristocratie en de onbewapende werkende massa’s. Zoals de geschiedenis heeft aangetoond, gaat Bonapartisme uitstekend samen met algemene en zelfs geheime verkiezingen. Het democratisch ritueel van het Bonapartisme is de volksraadpleging. Van tijd tot tijd wordt de vraag aan de burgers gesteld: voor of tegen de leider? En de kiezer voelt de loop van een revolver tegen zijn slaap. Sinds de tijd van Napoleon de Derde, die nu een armzalige provinciaal lijkt, heeft deze techniek een buitengewone ontwikkeling doorgemaakt. De nieuwe Sovjet grondwet, die het Bonapartisme op een basis van volksraadpleging zet, is een ware kroon op het systeem. Uiteindelijk dankt het Sovjet Bonapartisme haar ontstaan aan het uitblijven van de wereldrevolutie. Maar in de kapitalistische landen had dezelfde oorzaak de opkomst van het fascisme tot gevolg. En dus moeten we de
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
247
conclusie trekken, hoewel deze op het eerste gezicht onwaarschijnlijk leek, maar in werkelijkheid onvermijdelijk was, dat het verpletteren van de Sovjet democratie door een almachtige bureaucratie en de vernietiging van de burgerlijke democratie door het fascisme, door een en dezelfde reden werd veroorzaakt: het talmen van de wereldwijde arbeidersklasse in het oplossen van de problemen die de geschiedenis voor haar heeft geplaatst. Het stalinisme en het fascisme, ondanks hun grote verschillen in sociale basis, zijn feitelijk symmetrische fenomenen. In veel zaken tonen ze een dodelijke overeenkomst. Een triomferende revolutionaire beweging in Europa zal onvermijdelijk niet alleen het fascisme aantasten, maar ook het Sovjet Bonapartisme. Door haar rug toe te keren aan de internationale revolutie, deed de Sovjet bureaucratie wat vanuit haar oogpunt viel te verwachten; zij luistert gehoorzaam naar de stem van zelfbehoud. 2.
het gevecht van de bureaucratie met de
“ klassenvijand ”
Vanaf de eerste dag van het Sovjet regime was de partij het tegengewicht voor bureaucratisme. Als de staat al door een bureaucratie werd geregeerd, dan werd deze in ieder geval gecontroleerd door de partij. Er zeer op gebrand om de ongelijkheid binnen de perken van wat noodzakelijk was te houden, was de partij altijd in een open en dan weer verborgen strijd met de bureaucratie verwikkeld. De historische rol van de fractie van Stalin was deze tweedeling te vernietigen, de partij ondergeschikt te maken aan haar apparaat en deze te laten fuseren met het staatsapparaat. En zo werd het huidige totalitaire regime geschapen. Het was deze niet onbelangrijke dienst die hij aan de bureaucratie bewees, die Stalin de overwinning opleverde. In de eerste tien jaar van haar strijd heeft de Linkse Oppositie het programma van de ideologische verovering van de partij niet verlaten voor de strijd om de macht tegen de partij. Haar slogan was hervorming, niet revolutie. De bureaucratie was zelfs in die tijd bereid om zich te verdedigen tegen elke democratische hervorming. Toen in 1927 het gevecht zich in een bijzonder bittere fase bevond, verklaarde Stalin over de Oppositie in een zitting van het Centraal Comité: “Dat soort kaders zijn alleen met een burgeroorlog te verwijderen!” Deze woordelijke bedreiging van Stalin werd als gevolg van een reeks van nederlagen van de Europese arbeidersklasse een historisch feit. De weg der hervorming werd omgevormd in de weg naar revolutie. De voortdurende zuiveringen van de partij en de Sovjet organisaties hebben tot doel te voorkomen dat de ontevredenheid van de massa’s een coherente politieke uitdrukking weet te vinden. Maar onderdrukking kan geen
248
de verraden revolutie
gedachten tegenhouden; ze worden alleen ondergronds gedreven. In brede kringen van communisten, maar ook van niet-partijgebonden burgers, worden er twee soorten gedachten op nagehouden, een officiële en een geheime. Door het spioneren en achtervolgen brokkelen de sociale verhoudingen af. Elke vijand van de bureaucratie wordt keer op keer afgeschilderd als vijand van het socialisme. Met behulp van gerechtelijke vervalsingen, die tegenwoordig schering en inslag zijn, worden deze vijanden elke misdaad aangesmeerd die gepast wordt geacht. Onder druk van het vuurpeloton worden van de zwakkeren voorgedicteerde bekentenissen afgedwongen die daarna gebruikt worden als basis voor aanklachten tegen de meer geharden. “Het zou onvergeeflijk stom en misdadig zijn”, zo leert ons de Pravda van 5 juni 1936 in een commentaar over de ‘meest democratische grondwet ter wereld’, “om ondanks de afschaffing van de klassen aan te nemen dat die klassenkrachten die vijandig tegenover het socialisme staan zich bij hun nederlaag neerleggen. De strijd gaat door”. Wie zijn die ‘vijandige klassenkrachten’? De Pravda geeft het antwoord: “Resten van contra-revolutionaire groeperingen, witgardisten in alle soorten en maten, in het bijzonder de Trotskisten-Zinovievisten”. Na de onvermijdelijke verwijzing naar het “spioneren, samenzweren en terroristische activiteiten” (van Trotskisten-Zinovievisten!) doet het orgaan van Stalin de volgende belofte: “We zullen ook in de toekomst met ferme hand de vijanden van het volk neerslaan en uitroeien - die Trotskistische reptielen en furies - hoe listig ze zich ook weten te vermommen”. Deze dreigementen worden dagelijks herhaald in de Sovjet media en zijn maar bijverschijnselen van het werk van de GPOe. Een zekere Petrov, lid van de partij sinds 1918 en deelnemer aan de burgeroorlog, daarna een Sovjet landbouwexpert en lid van de Rechtse Oppositie, die aan verbanning wist te ontkomen in 1936, schrijft in een liberale emigrantenkrant over de zogenaamde Trotskisten als volgt: “De linksen? Psychologisch gezien de laatste revolutionairen, oprecht en gedreven. Geen schimmige koehandel, geen compromissen. Zeer bewonderenswaardige mensen. Maar idiote ideeën… wereldbrand en meer van die onzin”. We zullen de kwestie van hun ‘ideeën’ maar buiten beschouwing laten. Maar de morele en politieke inschatting van deze vijand ter rechterzijde spreekt voor zich. Het zijn deze ‘laatste revolutionairen, oprecht en gedreven’, waartegen de kolonels en generaals van de GPOe hun beschuldigingen uiten… vanwege contrarevolutionaire activiteiten in het belang van het imperialisme. De hysterie van bureaucratische haat tegen de Bolsjewistische Oppositie kreeg een zeer scherp politieke karakter in samenhang met de afschaffing van de beperkingen voor mensen van burgerlijke komaf. De verzoenings-
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
249
gezinde decreten inzake hun werkgelegenheid, arbeid en scholing zijn gebaseerd op de overweging dat het verzet en de weerstand van de voormalige heersende klasse zou afnemen naargelang de stabiliteit van het nieuwe regime toenam. “We hebben deze beperkingen nu niet meer nodig”, verklaarde Molotov op een zitting van het Centraal Comité in januari 1936. Tegelijkertijd werd echter onthuld dat de meest kwaadaardige “klassenvijanden” worden gerekruteerd uit hen die gedurende hun hele leven voor het socialisme hebben gevochten, beginnend bij de naaste medewerkers van Lenin, zoals Zinoviev en Kamenev. In tegenstelling tot de burgerij worden de “Trotskisten” volgens de Pravda steeds wanhopiger “naarmate de kenmerken van een klasseloze socialistische maatschappij steeds duidelijker worden”. Het onzinnige karakter van deze filosofie, die voortkomt uit de noodzaak om nieuwe verhoudingen achter oude formules te verbergen, kan natuurlijk de werkelijke verschuiving in de sociale antagonismes niet verbergen. Aan de ene kant opent het scheppen van een nieuwe kaste van “gegoeden” ruime mogelijkheden tot carrière voor de meer ambitieuze nakomelingen van de burgerij. Aan de andere kant schept hetzelfde fenomeen een scherpe en buitengewoon gevaarlijke ontevredenheid onder de massa’s en met name de arbeidersjongeren. Vandaar de uitroeiingstocht tegen de “reptielen en furies”. Het zwaard van de dictatuur, welke eerst werd gebruikt om hen te vellen die de privileges van de burgerij wensten te herstellen, is nu gericht tegen hen die in opstand komen tegen de privileges van de bureaucratie. De klappen worden niet uitgedeeld aan de klassenvijanden van de arbeidersklasse, maar aan de arbeidersvoorhoede. In overeenstemming met haar veranderde grondslag, bestaat de politieke politie nu uit het meest gedemoraliseerde deel van de bureaucratie, terwijl ze in het verleden werd gerekruteerd uit de meest toegewijde en zelfopofferingsgezinde Bolsjewieken. In hun vervolging van revolutionairen, stortten de Thermidorianen al hun haat uit over hen die ze aan het verleden doen herinneren en hen angst aanjagen voor de toekomst. De gevangenissen, de afgelegen gebieden van Siberië en Centraal Azië en de zich snel vermenigvuldigende concentratiekampen, bevatten de bloem van de Bolsjewistische Partij, de meest vasthoudende en oprechte. Zelfs in de isolatiegevangenissen in Siberië worden leden van de Oppositie vervolgd met fouilleringen, postblokkades en honger. In de verbanning worden vrouwen gedwongen te scheiden van hun mannen, met als enig doel om hun weerstand te breken en spijtbetuigingen te ontlokken. Maar zelfs diegenen die spijt betuigen zijn niet veilig. Bij de eerste verdenking of hint van een of andere informant tegen hen, worden ze onderworpen aan een veelvoud van bestraffingen. Hulp aan bannelin-
250
de verraden revolutie
gen, zelfs door verwanten, wordt als misdrijf aangerekend. Wederzijdse hulp wordt als samenzwering bestraft. Onder deze omstandigheden is het enige middel van zelfverdediging de hongerstaking. De GPOe beantwoordt deze met gedwongen voeding of het aanbod vrijwillig te sterven. Gedurende de laatste jaren zijn er honderden leden van de Oppositie, zowel Russische als buitenlandse, doodgeschoten, gestorven door uitputting, hongerstaking of zelfmoord. In de afgelopen twaalf jaar hebben de autoriteiten keer op keer aan de wereld bekend gemaakt dat de Oppositie was uitgeroeid. Maar tijdens de “zuiveringen” in de laatste maand van 1935 en de eerste helft van 1936 werden er wederom honderdduizenden leden van de partij uitgebannen, waaronder vele tienduizenden “Trotskisten”. De meest actieve militanten werden gelijk gearresteerd en afgevoerd naar gevangenis of concentratiekamp. Wat de rest aangaat, liet Stalin via de Pravda openlijk weten dat de lokale organen ze maar geen werk meer moest geven. In een land waar de staat de enige werkgever is, betekent dit de dood door langzame afsterving. Het aloude principe Wie niet werkt, zal niet eten, is door een nieuw vervangen: Wie niet gehoorzaamt, zal niet eten. Hoeveel Bolsjewieken er precies zijn verbannen, gearresteerd, uitgeroeid, sinds 1923, toen het tijdperk van Bonapartisme begon, zullen we pas uitvinden als we door de archieven van de politieke politie van Stalin kunnen gaan. Hoeveel van hen nu nog ondergronds zitten, zal blijken als de schipbreuk van de bureaucratie begint. Hoeveel belang kunnen twintig of dertig duizend Opposanten hebben op een partij van 2 miljoen? Zo’n vraagstuk is niet te beantwoorden door simpelweg de aantallen tegenover elkaar te zetten. Tien revolutionairen in een regiment zijn genoeg om haar, in een vuurrode politieke atmosfeer, over te brengen naar de kant van het volk. Niet voor niets zijn de generale staven doodsbang voor kleine ondergrondse kringen of zelfs op zichzelf staande individuen. Deze reactionaire angst van de generale staf, waarvan de gehele stalinistische bureaucratie is doordrongen, verklaart het achterlijke karakter van haar vervolgingen en haar giftige beschuldigingen. Victor Serge, de schrijver die alle stadia van repressie in de Sovjet-Unie heeft meegemaakt, bracht verbazingwekkend nieuws mee naar Europa van diegenen die martelingen moeten ondergaan voor hun loyaliteit aan de revolutie en vijandigheid tegen haar doodgravers. Hij schrijft: “Ik overdrijf niets, ik weeg elk woord. Ik kan al mijn verklaringen ondersteunen met tragisch bewijs en met namen. Onder deze massa van martelaren en opposanten, grotendeels stilzwijgend, is een heldhaftige minderheid mij liever dan alle anderen; kostbaar vanwege haar energie, haar indringendheid, haar
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
251
toewijding tot het Bolsjewisme van het grote tijdperk. Duizenden van deze communisten van het eerste uur, kameraden van Lenin en Trotski, bouwers van de Sovjet republiek toen de Sovjets nog steeds bestonden, proberen de principes van het socialisme hoog te houden tegenover de innerlijke degeneratie van het regime en verdedigen zo goed als ze kunnen (en alles wat ze kunnen is toegeven aan alle mogelijke opofferingen) de rechten van de arbeidersklasse. Ik breng jullie nieuws van degenen die daar zijn opgesloten. Wat er ook gebeurt, ze zullen volhouden. Zelfs als ze niet levend de nieuwe revolutionaire dageraad zullen zien. De revolutionairen in het Westen kunnen op hen rekenen. De vlam zal brandend worden gehouden, al is het in de gevangenis. Jullie moeten –wij moeten- hen verdedigen in het belang van de verdediging van de arbeidersdemocratie in de wereld, in het belang om het bevrijdende beeld van de heerschappij van de arbeidersklasse te redden en op zekere dag de morele grootheid van de Sovjet-Unie en het vertrouwen van de arbeiders te herstellen.” 3.
de onvermijdelijkheid van een nieuwe revolutie
Tijdens de discussie over het afsterven van de staat schreef Lenin dat het gebruik om de regels van het sociale leven na te leven alle noodzaak van dwang kan verliezen “als er niets meer is dat verontwaardiging, protest en opstand kan provoceren en dus een noodzaak tot onderdrukking creëert”. De kern van de zaak ligt in dit ‘als’. Het huidige regime van de Sovjet-Unie veroorzaakt met elke stap die ze zet protest en dit des te vuriger naarmate het meer wordt onderdrukt. De bureaucratie is niet alleen een apparaat van dwang, maar ook een constante bron van provocatie. Juist het bestaan van een inhalige, liegende en cynische kaste van heersers schept onvermijdelijk een verborgen verontwaardiging. De verbetering van de materiële omstandigheden van de arbeiders verzoent hen niet met de autoriteiten. Integendeel, door hun zelfrespect te laten stijgen en zo hun gedachten bevrijdend voor de meer algemene politieke vraagstukken, wordt de weg voorbereid tot een open conflict met de bureaucratie. De onverwijderbare “leiders” houden ervan verklaringen af te leggen over de noodzaak om te “studeren”, “om zich technieken eigen te maken”, tot “culturele zelfeducatie” en andere lofwaardige inspanningen. Maar de heersende laag zelf is kortzichtig en onbeschaafd, ze bestudeert niets serieus en is onbetrouwbaar en onbeschoft in haar sociale contacten. Haar voornemen om alle terreinen van het sociale leven te controleren, om niet alleen te regeren over de coöperatieve winkels, maar ook over muzikale
252
de verraden revolutie
composities, is daarom des te ondraaglijker. De Sovjet bevolking kan niet naar een hoger cultureel niveau stijgen zonder zich te bevrijden van deze vernederende onderwerping aan een kaste van uitbuiters. Zal de bureaucraat de arbeidersstaat verslinden, of zal de arbeidersklasse korte metten maken met de bureaucraat? Zo staat de kwestie van het lot van de Sovjet-Unie ervoor. De grote meerderheid van de Sovjet arbeiders staat tegenwoordig vijandig tegenover de bureaucratie. De boerenmassa’s haten hen met hun gezonde volkse haat. Als de boeren in tegenstelling tot de arbeiders bijna nooit de weg van open opstand hebben ingeslagen - en daarmee de protesterende dorpen overlaten aan verwarring en machteloosheid - is dat niet alleen vanwege de onderdrukking. De arbeiders zijn minder bang voor het feit dat het omverwerpen van de bureaucratie de weg voor het kapitalistisch herstel kan openen. De onderlinge verhoudingen tussen de staat en de klasse zijn veel ingewikkelder dan ze worden voorgesteld door de vulgaire “democraten”. Zonder een geplande economie zou de Sovjet-Unie tientallen jaren worden teruggeworpen. In dat opzicht vervult de bureaucratie nog steeds een noodzakelijke functie. Maar ze vervult deze op zodanige wijze dat ze een explosie van het hele systeem aan het voorbereiden is, een explosie die alle resultaten van de revolutie kan wegvegen. De arbeiders zijn realisten. Zonder zichzelf ten aanzien van de heersende kaste voor de gek te houden – in ieder geval ten opzichte van de lagere regionen, die dichter bij haar staan - zien ze in de opzichter tijdelijk een bepaald deel van hun veroveringen terug. Onvermijdelijk zullen ze de onbetrouwbare, schaamteloze en leugenachtige opzichter verdrijven zodra zich een alternatief aandient. Maar hiervoor is het noodzakelijk dat in het Westen of in het Oosten een nieuwe revolutionaire dageraad aanbreekt. Het afnemen van de zichtbare politieke strijd wordt door de vrienden en agenten van het Kremlin afgedaan als een “stabilisatie” van het regime. In werkelijkheid bewijst het alleen een tijdelijke stabilisatie van het regime. De algemene ontevredenheid is immers diep doorgedrongen, zeker de jongere generatie gaat zwaar gebukt onder dit “verlichte absolutisme” waarin zoveel meer absolutisme dan verlichting zit. De toenemende onheilspellende jacht van de bureaucratie op elk sprankeltje van levende gedachten en de ondraaglijke druk van de lofzangen op de zaligmakende voorzienigheid in de persoon van de “leider”, getuigen van een toenemende kloof tussen de staat en de samenleving. Ze getuigen van een aanhoudende intensivering van de innerlijke tegenstellingen, een druk op de randen van de staat die een uitweg zoekt en onvermijdelijk ook zal vinden. In een oprechte inschatting van de situatie hebben de niet onregelmatige terroristische aanslagen tegen vertegenwoordigers van de macht een zeer
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
253
groot belang. De meest geruchtmakende hiervan was de moord op Kirov, een slimme en nietsontziende dictator uit Leningrad, een typische vertegenwoordiger van zijn bedrijf. Op zichzelf zijn terroristische aanslagen al helemaal niet in staat om een Bonapartistische oligarchie omver te werpen. Hoewel de individuele bureaucraat bang is voor de revolver, is de bureaucratie als geheel in staat om een terroristische daad in haar eigen voordeel te gebruiken, als rechtvaardiging van haar eigen gewelddadigheden en om uiteindelijk de schuld in de schoenen van haar politieke tegenstanders te schuiven (de affaire met Zinoviev, Kamenev en anderen). Individuele terreur is het wapen van ongeduldige of wanhopige personen, die meestal zelf tot de jongere generatie van de bureaucratie behoren. Maar, zoals tijdens het tsaristische tijdperk al het geval was, zijn politieke moorden onmiskenbare symptomen van een stormachtige atmosfeer en de voorbode van een openlijke politieke crisis. Door de nieuwe grondwet te introduceren laat de bureaucratie zien dat ze dit gevaar voelt en probeert voorbereidende maatregelen te treffen. Maar meer dan eens in het verleden is het gebeurd dat een bureaucratische dictatuur die haar heil zocht in “liberale” hervormingen alleen zichzelf verzwakte. Terwijl het Bonapartisme openlijk wordt getoond, schept de nieuwe grondwet tegelijkertijd een semi-legale dekmantel voor het gevecht hiertegen. De rivaliteit van de bureaucratische kliekjes tijdens de verkiezingen kunnen het begin van een bredere politieke strijd zijn. De zweep tegen “slecht werkende machtsorganen” kan veranderd worden in een zweep tegen het Bonapartisme. Alle indicatoren wijzen erop dat een verdere loop van de ontwikkeling onvermijdelijk tot een botsing moet leiden tussen de cultureel ontwikkelde krachten van de bevolking en de bureaucratische oligarchie. Er is geen vreedzame uitslag voor dit gevecht. Er is geen beest dat vrijwillig zijn klauwen laat kortwieken. De Sovjet bureaucratie zal haar posities niet zonder een gevecht opgeven. De ontwikkeling leidt duidelijk naar de revolutionaire weg. De energieke druk van de gewone bevolking en de bijhorende desintegratie van het regeringsapparaat, kunnen ervoor zorgen dat de weerstand van diegenen die nu aan de macht zijn veel zwakker is als wordt gedacht. Maar hierover kunnen we alleen maar hypotheses opstellen. Hoe dan ook kan de bureaucratie alleen door een revolutionaire macht worden verwijderd. En, zoals altijd, zullen er minder slachtoffers zijn naarmate de aanval doortastender en doorslaggevender is. Dit voorbereiden om aan het hoofd van de massa’s te staan in een geschiedkundig gunstige periode, dat is de taak van de Sovjet afdeling van de Vierde Internationale. Vandaag is zij nog zwak en in de illegaliteit gedreven. Maar een illegaal bestaan van een partij is iets
254
de verraden revolutie
anders als niet bestaan. Het is alleen een moeilijke vorm van bestaan. Repressie blijkt een probaat middel te zijn tegen een klasse die van het toneel aan het verdwijnen is, dat is bewezen tijdens de revolutionaire heerschappij van 1917 tot 1923. Maar gewelddadigheden tegen een revolutionaire voorhoede kunnen de heersende kaste niet redden als de Sovjet-Unie verder ontwikkelt waardoor deze kaste zichzelf heeft overleefd. De revolutie die de bureaucratie tegen zichzelf aan het voorbereiden is, zal geen sociale revolutie zijn, zoals die van oktober 1917. Het is in dit geval geen kwestie van het veranderen van de economische verhoudingen in de samenleving, van het vervangen van de ene vorm van eigendomsverhoudingen door andere. De geschiedenis heeft al eerder andere dan alleen sociale revoluties gekend, waarin een feodaal door een burgerlijk regime werd vervangen, maar ook politieke revoluties die zonder de economische fundamenten van de samenleving te vernietigen toch de oude politieke toplaag wisten weg te vegen, zoals in 1830 en 1848 in Frankrijk en februari 1917 in Rusland. Natuurlijk zal de omverwerping van de Bonapartistische kaste diepgaande sociale gevolgen hebben, maar op zich blijft dit binnen de grenzen van een politieke revolutie. Dit is de eerste keer in de geschiedenis dat er op basis van een arbeidersrevolutie een staat is ontstaan. De fasen die zij moet doorstaan staan nergens beschreven. Het is waar dat de theoretici en scheppers van de Sovjet-Unie hoopten dat een volledig transparant en flexibel Sovjetsysteem het de staat zou toestaan zich vreedzaam te hervormen, op te lossen en af te sterven, in overeenstemming met de fases van economische en culturele ontwikkeling van de samenleving. Maar ook hier bleek de praktijk vele malen weerbarstiger dan de theorie kon voorzien. De arbeidersklasse van een onderontwikkeld land zag zich gedwongen de eerste socialistische revolutie door te voeren. Voor dit historische voorrecht moet ze, volgens alle bewijslast, betalen met een tweede aanvullende revolutie tegen het bureaucratisch absolutisme. Het programma van de nieuwe revolutie hangt voor een groot deel af van het moment waarop ze uitbreekt, op het niveau dat het land op dat moment heeft bereikt en, voor een groot deel, op de internationale situatie. De fundamentele elementen van het programma zijn al duidelijk en zijn in de loop van het boek naar voren gekomen als een objectieve gevolgtrekking uit de analyse van de tegenstellingen in het Sovjet regime. Het is geen kwestie de ene heersende kliek door een andere te vervangen, maar juist de methodes waarop het bestuur van de economie en de leiding aan de cultuur van het land wordt uitgevoerd. Bureaucratische autocratie moet vervangen worden door Sovjet democratie. Een herstel van het recht
hoe zal het de sovjet-unie vergaan
255
op kritiek, werkelijk vrije verkiezingen, zijn noodzakelijke voorwaarden voor een verdere ontwikkeling van het land. Dit veronderstelt een heropleving van vrijheid voor Sovjet partijen, te beginnen met de partij voor Bolsjewieken en de heroprichting van vakbonden. Door de democratie terug te brengen in de industrie zal er een radicale herziening van de plannen in het belang van de gewone arbeiders plaatsvinden. Een vrije discussie over economische problemen zal de overheadkosten van de overheid als gevolg van fouten en bochten doen dalen. Dure prestigeprojecten – paleizen voor de Sovjets, nieuwe theaters, super-de-luxe metro’s – zullen naar de achtergrond verdwijnen ten voordele van arbeiderswoningen. “Burgerlijke distributienormen” zullen tot het uiterst noodzakelijke worden beperkt en, in overeenstemming met de groei van de sociale welvaart, plaatsmaken voor socialistische gelijkwaardigheid. Rangen en standen zullen direct worden afgeschaft. Het metaal van de medailles kan de smeltoven in. De jeugd zal de kans krijgen weer vrij adem te halen, kritiek te hebben, fouten te maken en op te groeien. De wetenschap en de kunst zullen van hun ketenen worden bevrijd. En, als laatste, de buitenlandse politiek zal terugkeren naar de tradities van het revolutionair internationalisme. Meer dan ooit is het lot van de Oktoberrevolutie verbonden aan het lot van Europa en de hele wereld. Over de problemen van de Sovjet-Unie wordt nu beslist op het Spaanse schiereiland, in Frankrijk, in België. Op het moment dat dit boek verschijnt, zal de toestand vele malen duidelijker zijn dan vandaag, nu voor de muren van Madrid de burgeroorlog in volle gang is. Als de Sovjet bureaucratie er met haar verraderlijke Volksfrontpolitiek in slaagt de reactie aan een overwinning te helpen in Spanje en Frankrijk – en de Comintern doet alles wat ze kan in die richting – dan staat de Sovjet-Unie op de rand van vernietiging. Dan is een burgerlijke contrarevolutie in plaats van een opstand van de arbeiders tegen de bureaucratie aan de orde van de dag. Als de West-Europese arbeidersklasse ondanks de gezamenlijke sabotage van de reformistische en “communistische” leiders toch een weg naar de macht vindt, dan zal dat een nieuw hoofdstuk openen in de geschiedenis van de Sovjet-Unie. De eerste overwinning van een revolutie in Europa zal als een elektrische schok door de Sovjet massa’s gaan, hun ruggen rechten, hun onafhankelijkheidsgeest sterken, de tradities van 1905 en 1917 heropwekken, de positie van de Bonapartistische bureaucratie ondermijnen en voor de Vierde Internationale van niet minder belang zijn dan de Oktoberrevolutie voor de Derde Internationale. Alleen op deze wijze kan de eerste arbeidersstaat gered worden voor de socialistische toekomst.
appendix
appendix: socialisme in één land
259
De reactionaire tendensen van een autarkie zijn een verdedigingsreflex van het seniele kapitalisme tegen de taken waarmee de geschiedenis haar confronteert. Met name het bevrijden van de economie van de beperkingen van het private eigendom en vervolgens de nationale staat en die economie over de gehele wereld op een democratische manier organiseren. In Lenins “Verklaring van de Rechten van de Arbeidende en Uitgebuite Volkeren”, ter goedkeuring gepresenteerd door de Sovjet van Volkscommissarissen aan de Grondwettelijke Vergadering tijdens de korte uren van haar bestaan, werd de “fundamentele taak” van het nieuwe regime als volgt omschreven: “De vestiging van een socialistische organisatie van de samenleving en de overwinning van het socialisme in alle landen”. En zo werd het internationale karakter van de revolutie in het basisdocument van het nieuwe regime vastgelegd. En niemand zou op dat moment het lef hebben gehad de kwestie op een andere manier voor te stellen! In april 1924, drie maanden na de dood van Lenin, schreef Stalin in zijn brochure van verzamelde geschriften onder de titel De Grondvesten van het Leninisme: “Voor de omverwerping van de burgerij zijn de inspanningen van één land toereikend – dat bewijst de geschiedenis van onze eigen revolutie. Voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme, voor de organisatie van socialistische productie, zijn de inspanningen van één land, zeker van een boerenland zoals de onze, niet toereikend – hiervoor zijn de inspanningen van de arbeidersklasse van een aantal ontwikkelde landen noodzakelijk”. Deze regels behoeven geen commentaar. Maar de editie waarin ze werden gedrukt, is uit circulatie genomen. De grootschalige nederlagen van de Europese arbeidersklasse en de zeer bescheiden economische successen van de Sovjet-Unie brachten Stalin in de herfst van 1924 op het idee dat het de historische missie van de Sovjet bureaucratie was om het socialisme in één land op te bouwen. Rond dit vraagstuk ontwikkelde zich een discussie die door veel oppervlakkige geesten werd beschouwd als te abstract of theoretisch, maar die in werkelijkheid een weerspiegeling was van de aangevangen degeneratie van de Derde Internationale en de weg voor het ontstaan van de Vierde Internationale voorbereidde. Petrov, de voormalige communist en nu een witte emigrant die we al eerder hebben aangehaald, verhaalt uit zijn eigen herinneringen hoe krachtig de jongere generatie van bestuurders in opstand kwam tegen de doctrine van de afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van de internationale revolutie. “Hoe is het mogelijk dat we er in ons land niet in kunnen slagen een gelukkig leven op te bouwen?” En als Marx het anders heeft gezien, betekent dit “dat we
260
de verraden revolutie
geen marxisten zijn, wij zijn Russische Bolsjewieken, en niets anders!” Aan deze herinneringen uit de jaren twintig voegt Petrov nog toe: “Vandaag kan ik niet anders dan er van overtuigd zijn dat de theorie om het socialisme in één land op te bouwen meer dan alleen een stalinistische uitvinding was”. Helemaal waar! Ontegenzeggelijk was het ook de uitdrukking van de stemming van de bureaucratie. Als ze over de overwinning van het socialisme spraken, hadden ze het over hun eigen overwinning. Om zijn breuk met de marxistische traditie van internationalisme te rechtvaardigen, was Stalin zo onvoorzichtig om op te merken dat Marx en Engels niet vertrouwd waren met de wet van ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme, wiens ‘ontdekking’ werd toegeschreven aan Lenin. In de catalogus van intellectuele curiositeiten kan deze opmerkingen ongetwijfeld een zeer vooraanstaande plaats innemen. Een ongelijkheid in ontwikkeling doordringt de gehele geschiedenis van de mensheid en met name de geschiedenis van het kapitalisme. Een jonge Russische historicus en econoom, Solntzev, een man van buitengewone talenten en morele kwaliteiten, die in de gevangenissen van de Sovjet bureaucratie werd doodgemarteld vanwege zijn lidmaatschap van de Linkse Oppositie, leverde in 1926 een uitzonderlijk goede theoretische studie af over de Wet van Gecombineerde Ontwikkeling bij Marx. Uiteraard kon het natuurlijk niet in de Sovjet-Unie worden gedrukt. Ook verboden, maar dan om tegenovergestelde redenen, is het werk van de reeds lang overleden en haast vergeten Duitse sociaaldemocraat Vollmar, die al in 1878 het perspectief ontwikkelde van een “geïsoleerde socialistische staat” – niet voor Rusland, maar voor Duitsland. Dat werk verwees naar deze “wet” van ongelijke ontwikkeling, die zogenaamd tot aan Lenin nog onbekend was. “Het socialisme veronderstelt ontwikkelde economische verhoudingen”, schreef George Vollmar, “en als de kwestie hiertoe wordt beperkt, dan zou het socialisme het sterkst moeten zijn, daar waar de economische ontwikkeling het verst gevorderd is. Maar zo is het in werkelijkheid zeker niet. Engeland is ongetwijfeld het economisch meest ontwikkelde land, maar we zien dat het socialisme daar toch een ondergeschikte rol speelt, terwijl de gehele oude samenleving zich in het economisch minder ontwikkelde Duitsland niet meer stabiel voelt”. Verwijzend naar het veelvoud van historische factoren die de loop van de gebeurtenissen heeft beïnvloed, stelt Vollmar verder: “Het is duidelijk dat met het op elkaar inwerken van zulke ontelbare krachten, de ontwikkeling van om het even welke algemene menselijke beweging nooit in vorm en tijdspanne identiek kan en zal zijn. Niet in twee landen, laat
appendix: socialisme in één land
261
staan in alle… Het socialisme volgt dezelfde wetten. De aanname van een gelijktijdige overwinning van het socialisme in alle beschaafde landen is absoluut uitgesloten, net zoals en om dezelfde redenen de aanname moet worden uitgesloten dat de rest van alle andere beschaafde staten onmiddellijk en onvermijdelijk het voorbeeld van een socialistisch georganiseerde staat zullen imiteren.” En zo, concludeert Vollmar, “komen we bij een geïsoleerde socialistische staat, waarvan ik hoop te hebben aangetoond dat het niet de enige mogelijkheid is, maar wel de meest waarschijnlijke”. In dit werk, dat werd geschreven toen Lenin acht jaar oud was, krijgt de Wet van Gecombineerde en Ongelijke Ontwikkeling een veel juistere interpretatie, dan die er onder de Sovjet epigonen vanaf 1924 valt te vinden. We moeten trouwens opmerken dat Vollmar - die slechts een tweederangs theoreticus was - voor dit deel van zijn onderzoek slechts de gedachten van Engels parafraseert. Engels aan wie, zoals ons wordt verteld, de wet van de ongelijkheid van kapitalistische ontwikkeling nog “onbekend” was. “De geïsoleerde socialistische staat” is al lang geen historische hypothese meer. Zij is een feit geworden, weliswaar in Rusland en niet in Duitsland. Maar juist dit feit van isolatie is een precieze uitdrukking van de relatieve kracht van het wereldkapitalisme en de relatieve zwakheid van het socialisme. Van een geïsoleerde “socialistische” staat naar een socialistische samenleving die voor eens en altijd met de staat heeft afgerekend is nog een lange historische weg en die valt precies samen met de weg van de internationale revolutie. Op hun beurt verzekeren Beatrice en Sidney Webb ons dat Marx en Engels niet geloofden in de mogelijkheid een geïsoleerde socialistische samenleving, omdat geen van beiden “ooit had gedroomd” van zo’n machtig wapen als het monopolie op buitenlandse handel. Het is moeilijk deze regels van die oude mensen zonder schaamtegevoel te lezen. De overname door de staat van handelsbanken en bedrijven, spoorwegen, de handelsvloot, enz. is een net zo noodzakelijke maatregel voor de socialistische revolutie als de nationalisatie van de productiemiddelen, inclusief de middelen die voor de exporterende takken van de industrie worden gebruikt. Het monopolie op buitenlandse handel is niets anders dan het in de handen van de staat concentreren van de materiële instrumenten van export en import. Te stellen dat Marx en Engels “nog nooit hadden gedroomd” van het monopolie op buitenlandse handel, is hetzelfde als stellen dat ze nooit hadden gedroomd van een socialistische revolutie. Om het beeld te vervolmaken moeten we opmerken dat in het werk van de eerder genoemde Vollmar, het monopolie
262
de verraden revolutie
op buitenlandse handel, volkomen correct, wordt weergegeven als een van de belangrijkste instrumenten van de “geïsoleerde socialistische staat”. Marx en Engels moeten het geheim dan wel van Vollmar hebben geleerd, als hij zelf het al niet eerder van hen had overgenomen. De “theorie” van socialisme in één land – een “theorie” die trouwens nooit is uitgelegd of onderbouwd door Stalin zelf – komt neer op de afdoend steriele en onhistorische opmerking dat, dankzij de natuurlijke rijkdom van het land, een socialistische samenleving kan worden opgebouwd binnen de geografische grenzen van de Sovjet-Unie. Met evenveel succes kan je stellen dat het socialisme kan triomferen als de wereldbevolking maar een twaalfde van het huidige aantal is. In werkelijkheid was het doel van deze nieuwe theorie echter een veel concreter systeem van ideeën in het sociale bewustzijn te introduceren, namelijk: de revolutie is volledig doorgevoerd, de sociale tegenstellingen zullen langzaam maar zeker afnemen, de koelak zal geleidelijk het socialisme ingroeien, de ontwikkeling als geheel zal ondanks de gebeurtenissen in de buitenwereld een vreedzaam en gepland karakter behouden. Boecharin, die probeerde enige basis aan de theorie te geven, verklaarde dat het onweerlegbaar was bewezen dat “we niet ten onder zullen gaan aan de klassentegenstellingen binnen ons land en onze technische achterstand, dat we zelfs op onze armoedige technische basis het socialisme kunnen opbouwen, dat deze groei van het socialisme vele malen langzamer zal gaan, dat we in een slakkengang vooruit zullen komen, maar niettemin dit socialisme zullen en willen opbouwen”. Laten we die formule aanhalen: “het socialisme opbouwen op een armoedige technische basis” en laten we ons nogmaals de geniale intuïtie van de jonge Marx in gedachten nemen. Op een armoedige technische basis “zal alleen het gebrek algemeen worden, waardoor de naakte strijd om het bestaan zal heropleven en alle oude troep weer naar boven zal komen”. Op een zitting van het Centraal Comité van april 1926 werd ten aanzien van de ‘slakkengang’ het volgende amendement ingediend door de Linkse Oppositie: “Het zou een fundamentele fout zijn te denken dat we in een kapitalistische omgeving met een willekeurig tempo tot het socialisme kunnen naderen. Ons toekomstig naderen van het socialisme zal alleen worden verzekerd, op voorwaarde dat de afstand die onze industrie scheidt van de ontwikkelde kapitalistische industrie niet toeneemt, maar juist duidelijk en tastbaar afneemt”. Om goede redenen noemde Stalin dit amendement een “verborgen” aanval op de theorie van het socialisme in één land en wees hij categorisch
appendix: socialisme in één land
263
het koppelen van het tempo van binnenlandse opbouw aan de omstandigheden van internationale ontwikkelingen af. Hier volgt zijn woordelijke reactie, volgens het stenografische verslag van de zitting: “Eenieder die hier de internationale factor bijsleept, heeft de juiste vorm van de kwestie niet begrepen. Ofwel is hij in verwarring omdat hij de kwestie niet begrijpt, ofwel probeert hij bewust verwarring over de kwestie te zaaien”. Het amendement van de oppositie werd verworpen. Maar de illusie van een socialisme dat met een slakkengang kon worden opgebouwd, op een armoedige basis en in een omgeving van machtige vijanden kon niet lang de slagen der kritiek weerstaan. In november van hetzelfde jaar erkende het 15e partijcongres, zonder een woord van voorbereiding in de media, dat het noodzakelijk was om “in een relatief (?) minimale historische periode het niveau van de industriële ontwikkeling van de ontwikkelde kapitalistische landen in te halen en voorbij te streven”. In ieder geval werd hier de Linkse Oppositie “ingehaald”. Maar door deze slogan naar voren te brengen – om de hele wereld bij te halen en voorbij te streven “in een minimale periode”- kwamen de theoretici die gisteren nog de slakkengang propageerden ten prooi te vallen aan diezelfde internationale factor waar de Sovjet bureaucratie zo’n bijgelovige angst voor had. En dus was in de loop van acht maanden de eerste en meest pure versie van de stalinistische theorie geliquideerd. “Het socialisme moet onvermijdelijk op alle terreinen het kapitalisme voorbij streven”, zo schreef de Linkse Oppositie in een illegaal verspreid document in maart 1927, “maar op dit moment is de kwestie niet die van de verhouding van het socialisme tot het kapitalisme in het algemeen, maar van de economische ontwikkeling van de Sovjet-Unie in verhouding tot Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. Hoe moeten we de term ‘een minimale historische periode’ begrijpen? Een hele reeks van toekomstige vijfjarenplannen zal ons verre van het niveau van de ontwikkelde landen van het westen laten. Wat zal er gedurende die periode in de kapitalistische wereld gebeuren? [...] “Als je de mogelijkheid van een nieuwe bloeiperiode van decennia in overweging neemt, dan is het praten over het socialisme in ons onderontwikkelde land jammerlijke onzin. Dat is het noodzakelijk te stellen dat we een fout hebben gemaakt in onze inschatting over het hele tijdperk als een tijdperk van kapitalistisch verval. Dan zal de Sovjet republiek een bewijs zijn van een tweede experiment in arbeidersheerschappij sinds de Parijse Commune, weidser en vruchtbaarder, maar niet meer dan een experiment… Is er echter een serieuze aanleiding tot zo’n beslissende herover-
264
de verraden revolutie
weging van ons hele tijdperk en van de betekenis van de oktoberrevolutie als een schakel in de internationale revolutie? Neen! [...] “Door min of meer volledig hun periode van reconstructie [na de Eerste Wereldoorlog] te hebben volbracht, zijn en hebben de kapitalistische landen alle oude vooroorlogse tegenstellingen, in binnen en buitenland, in een veel scherpere vorm weer tot leven gewekt. Dat is de basis voor de arbeidersrevolutie. Het is een feit dat wij het socialisme opbouwen. Maar een nog belangrijker feit is echter – en niet een minder belangrijk, omdat in het algemeen het geheel groter is dan het deel – de voorbereiding van de Europese en de wereldrevolutie. Het deel kan alleen overwinnen met het geheel. […] “De Europese arbeidersklasse zal een veel kortere periode nodig hebben om tot haar machtsovername te komen, dan wij om in technisch opzicht Europa en Amerika bij te halen… Ondertussen moeten we systematisch de afstand tussen onze arbeidsproductiviteit en die van de rest van de wereld verkleinen. Hoe meer stappen vooruit we maken, des te kleiner is het gevaar van een mogelijke interventie met lage prijzen en, uiteindelijk, met legers. Des te hoger we de levensstandaard van de arbeiders en boeren weten te laten stijgen, des te sneller zullen we werkelijk de arbeidersrevolutie in Europa weten op te wekken en des te sneller zal die revolutie ons verrijken met de wereldtechniek en des te oprechter en zuiverder zal dat onze socialistische opbouw naar voren schuiven als deel van de Europese en wereldwijde opbouw”. Dit document bleef net als de andere onbeantwoord – tenzij uitsluitingen uit de partij en arrestaties als antwoord worden beschouwd. Na het verlaten van het idee van een slakkengang, was het noodzakelijk om terug te komen op het idee dat ermee samenviel, namelijk van het groeien van de Koelak in het socialisme. De bestuurlijke afschaffing van het Koelakkendom gaf echter een nieuwe impuls aan de theorie van het socialisme in één land. Wanneer de klassen “fundamenteel” zijn afgeschaft, dan betekent dit dat het socialisme “fundamenteel” is bereikt (1931). In essentie herstelde dit het concept van een socialistische samenleving, gebouwd op een “armoedige basis”. Het was in die dagen, zoals we ons herinneren, dat een officiële journalist uitlegde dat de afwezigheid van melk de fout was van een tekort aan koeien en niet van de tekortkomingen van het socialistische systeem. Bezorgdheid over de arbeidsproductiviteit zorgde ervoor dat er niet lang werd stilgestaan bij deze verleidelijke formule uit 1931, die diende als morele compensatie voor de vernietigingen die door de complete collectivisatie waren veroorzaakt.
appendix: socialisme in één land
265
“Sommigen denken”, zo verklaarde Stalin onverwacht ten aanzien van de Stachanov beweging, “dat het socialisme versterkt kan worden via een bepaalde materiële gelijkheid van het volk als de basis een armoedig leven is. Dat is niet zo. In werkelijkheid kan het socialisme alleen overwinnen op basis van een hoge arbeidsproductiviteit, hoger dan onder het kapitalisme”. Helemaal waar! Maar op hetzelfde moment omschrijft het nieuwe programma van de Komsomol – aangenomen in 1936 op hetzelfde congres waarin ze haar laatste politieke rechten verloor – het socialistische karakter van de Sovjet-Unie categorisch als: “De gehele nationale economie van het land is socialistisch geworden”. Niemand doet enige moeite om deze tegenstrijdige aannames met elkaar te verenigen. Elke bewering wordt in circulatie gebracht in overeenstemming met de eisen van het moment. Het maakt toch niet uit, niemand durft kritiek te leveren. De spreker op het congres legde de noodzaak van het nieuwe programma in de volgende woorden uit: “Het oude programma bevat een uitermate foutieve antileninistische bewering, namelijk dat Rusland ‘alleen door een wereldrevolutie het socialisme kan bereiken’. Dit programmapunt is helemaal fout. Het weerspiegelt Trotskistische gezichtspunten” - dezelfde gezichtspunten die Stalin in 1924 nog verdedigde. Buiten dat wordt er niet uitgelegd hoe een programma dat in 1921 door Boecharin werd geschreven en nauwkeurig werd bestudeerd door het Politbureau, met de medewerking van Lenin, na vijftien jaar opeens “Trotskistisch” kan zijn en opeens moet worden herzien met een volledig tegenovergesteld effect! Maar de argumenten der logica staan machteloos als er belangen op het spel staan. Nu ze de onafhankelijkheid op de eigen arbeidersklasse heeft veroverd, kan de bureaucratie natuurlijk niet de afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van de wereldwijde arbeidersklasse erkennen. De wet van de ongelijke ontwikkeling heeft er voor gezorgd dat de tegenstelling tussen de technische en eigendomsverhoudingen van het kapitalisme de zwakste schakel in haar wereldketen heeft gebroken. Het onderontwikkelde Russische kapitalisme was de eerste die de prijs moest betalen voor het bankroet van het wereldwijde kapitalisme. Maar de wet van de ongelijke ontwikkeling wordt door de hele wereldgeschiedenis heen aangevuld door de wet van de gecombineerde ontwikkeling. De ineenstorting van de burgerij in Rusland leidde tot de arbeidersheerschappij – oftewel een achterlijk land neemt een voorsprong op de ontwikkelde landen. Maar de vestiging van socialistische eigendomsverhoudingen in het onderontwikkelde land kwamen in botsing met het ontoereikende niveau van techniek en cultuur. Zelf geboren uit de tegenstelling tussen de hoogontwikkelde
266
de verraden revolutie
wereldwijde productiekrachten en de kapitalistische eigendomsverhoudingen, veroorzaakte de oktoberrevolutie op haar beurt een tegenstelling tussen de laag ontwikkelde nationale productiekrachten en de socialistische eigendomsverhoudingen. Het isolement van de Sovjet-Unie had zeker niet die onmiddellijke dreigende gevolgen die gevreesd konden worden. De kapitalistische wereld was nog te ongeorganiseerd en met stomheid geslagen om haar potentiële macht volledig te kunnen ontplooien. De “adempauze” bleek langer te duren dan zelfs het meest kritische optimisme had durven hopen. Het isolement en de onmogelijkheid om de bronnen van de wereldeconomie te gebruiken, zelfs op kapitalistische wijze (het buitenlandse handelsvolume daalde vanaf 1913 met een factor 5 tot 6) hielden echter aan, samen met de enorme militaire defensie uitgaven, een buitengewoon nadelige positie van de productiekrachten en slechts een langzame stijging van de levensstandaard van de massa’s. Maar een nog schadelijker bijproduct van het isolement en de onderontwikkeling was het wijdvertakte bureaucratisme. De juridische en politieke standaard die door de revolutie werd ontwikkeld, gaf een progressieve impuls aan de onderontwikkelde economie, maar aan de andere kant werd de remmende invloed van die onderontwikkeling steeds meer voelbaar. Hoe langer de Sovjet-Unie door het kapitalisme omcirkeld blijft, des te dieper gaat de degeneratie van het sociale fabricaat. Een voortdurend isolement zal onvermijdelijk niet in een nationaal communisme eindigen, maar in een herstel van het kapitalisme. Als een burgerij niet vreedzaam een socialistische democratie kan ingroeien, is het net zo goed waar dat een socialistische staat niet vreedzaam kan samengaan met een wereldwijd kapitalistisch systeem. Op de historische agenda staat niet de vreedzame socialistische ontwikkeling van “één land”, maar een lange reeks van wereldwijde ongeregeldheden. Oorlogen en revoluties zijn aan de orde van de dag. Ook in het binnenlandse leven van de Sovjet-Unie zijn ongeregeldheden onvermijdelijk. Als de bureaucratie gedwongen was in haar strijd voor een geplande economie de Koelak te dekoelakiseren, zal de arbeidersklasse in haar strijd voor het socialisme gedwongen zijn de bureaucratie te debureaucratiseren. En op haar grafschrift zal staan geschreven: “Hier rust de theorie van het socialisme in één land”. 1. De “vrienden” van de Sovjet-Unie Voor het eerst geeft een krachtige regering een stimulans in het buitenland, niet aan respectabel rechts, maar aan links en de radicaal linkse pers. De sympathieën van de gewone bevolking voor de grote revolutie worden gewiekst in het straatje van de Sovjet bureaucratie gesluisd en ge-
appendix: socialisme in één land
267
kanaliseerd. De ‘sympathiserende’ Westerse media zijn onmerkbaar hun recht aan het verliezen om iets te publiceren wat onwelgevallig is voor de heersende laag in de Sovjet-Unie. Boeken die door het Kremlin ongewenst worden geacht, worden doodgezwegen. Luidruchtige en middelmatige napraters worden in vele talen gepubliceerd. We hebben er bewust van af gezien om in dit werk de specifieke producten van deze “vrienden” aan te halen, omdat we het ruwe origineel verkiezen boven de gestileerde buitenlandse parafrases. Echter, de literatuur van de officiële vrienden, ook het meest krasse en vulgaire deel van de Comintern, omvat inmiddels vele kubieke meters en speelt in de politiek zeker geen laatste viool. Daarom zullen we er een paar afsluitende pagina’s aan wijden. Op dit moment wordt gesteld dat de belangrijkste bijdrage aan de schatkamer der gedachten het boek “Sovjet Communisme” van de Webbs is. In plaats van te verklaren wat er is bereikt en in welke richting dit zich aan het ontwikkelen is, wijdden de auteurs over twaalfhonderd pagina’s uit over wat er wordt gedacht, verzonnen in de bureaus of wordt neergeschreven in de wetten. Hun conclusie is: als de projecten, plannen en wetten worden uitgevoerd, dan zal het communisme in de Sovjet-Unie worden gerealiseerd. Dat is de inhoud van dit depressief makende boek, dat de verslagen van de Moskouse bureaus en herdenkingsverslagen uit de media opnieuw gerangschikt opdient. Vriendschap voor de Sovjet bureaucratie is geen vriendschap voor de arbeidersrevolutie maar integendeel, juist een verzekering hiertegen. De Webbs zijn natuurlijk bereid om toe te geven dat het communistische systeem zich eens over de rest van de wereld zal verspreiden. “Maar hoe, waar, wanneer, met welke bijzonderheden, ofwel door gewelddadige revolutie, dan wel door vreedzame doordringing, of zelfs bewuste imitatie, dat zijn vragen die wij niet kunnen beantwoorden.” Deze diplomatieke weigering een antwoord te geven – of in werkelijkheid dit ondubbelzinnige antwoord – is bij uitstek karakteristiek voor alle “vrienden” en vertelt ons de werkelijke prijs van hun vriendschap. Als iedereen op deze wijze voor 1917 het vraagstuk van de revolutie had beantwoord, toen het vele malen moeilijker was hier een antwoord op te geven, dan zou er in de wereld geen Sovjet staat bestaan en dan zouden onze Britse “vrienden” hun bronnen van welwillendheid ergens anders over moeten uitstorten. De Webbs spreken over ijdele hoop op de Europese revolutie in de nabije toekomst als iets vanzelfsprekends en daaruit leidden ze het geruststellende bewijs van de juistheid van de theorie van het socialisme in
268
de verraden revolutie
één land af. Met de autoriteit van mensen, voor wie de oktoberrevolutie een volledige en bovendien nog onwelkome verassing was, geven ze ons lessen in de noodzaak om een socialistische samenleving binnen de grenzen van de Sovjet-Unie op te bouwen bij gebrek aan andere perspectieven. Het is moeilijk om hierover niet botweg de schouders op te halen. In werkelijkheid gaat ons meningsverschil met de Webbs niet zozeer over de noodzaak om fabrieken in de Sovjet-Unie te bouwen of om kunstmest op de collectieve boerderijen te gebruiken, maar of het al dan niet noodzakelijk is om de revolutie in Groot-Brittannië voor te bereiden en hoe dat dan gedaan moet worden. Op dit vraagstuk antwoorden onze geleerde sociologen: “Dat weten wij niet”. Zij vinden zo’n vraag, uiteraard, in strijd met de “wetenschap”. Lenin had hartgrondige afkeer van conservatieve bourgeois die zichzelf als socialist beschouwden en zeker aan de Britse Fabian Society. In het biografische overzicht bij zijn “Werken” is het niet moeilijk te ontdekken dat zijn houding tegenover de Webbs gedurende zijn gehele actieve leven er een was van een ongewijzigd sterke vijandigheid. In 1907 schreef hij voor de eerste keer over de Webbs als “bekrompen lofzangers van het Engelse filisterdom”, die “het Chartisme, dat revolutionaire tijdperk van de Engelse arbeidersbeweging, proberen af te schilderen als kinderachtig gedoe”. Zonder het Chartisme zou er echter geen Parijse Commune zijn geweest. En zonder beide zou er geen Oktoberrevolutie zijn gekomen. De Webbs vonden in de Sovjet-Unie alleen een bestuurlijk mechanisme en een bureaucratisch plan. Zij vonden noch het Chartisme, noch het Communisme, noch de oktoberrevolutie. Tot op de dag van vandaag blijft een revolutie voor hen, net als vroeger, een buitenaards en vijandelijke kwestie, zoniet “kinderachtig gedoe”. Zoals algemeen geweten deed Lenin in zijn polemieken tegen opportunisten geen moeite om salonfähig te zijn. Maar zijn beledigende termen (“lakeien van de burgerij”, “verraders”, “hielenlikkers”) drukten gedurende vele jaren een nauwkeurig afgewogen oordeel uit over de Webbs als apostelen van het Fabianisme, oftewel van de traditionele respectabiliteit en van het aanbidden van voldongen feiten. Er kan geen sprake van zijn dat de Webbs in de afgelopen jaren hun mening radicaal hebben herzien. Dezelfde mensen die in de oorlog hun burgerij steunden en later uit handen van de koning de titel van Lord Passfield accepteerden, hebben niets herroepen en niets veranderd door hun steun uit te spreken voor het communisme in één enkel, en bovenal buitenlands, land. Sidney Webb was Minister voor de Koloniën – oftewel hoofd gevangenisbewaarder van het Britse imperialisme – juist in die
appendix: socialisme in één land
269
periode van zijn leven dat hij toenadering vond tot de Sovjet bureaucratie en hij, met het materiaal dat door de Moskouse bureaus werd aangeleverd, de basis legde voor zijn tweedelige compilatie. Nog in 1923 zagen de Webbs weinig verschil tussen het Bolsjewisme en het Tsarisme (zie bijvoorbeeld: Het verval van de Kapitalistische Beschaving, 1923). Maar nu hebben ze echter de “democratie” van het stalinistische regime volledig herkend. Het is onnodig hier enige tegenstrijdigheid in te zien. De Fabians waren zeer verontwaardigd toen de revolutionaire arbeidersklasse de vrijheid tot activiteit voor de “geleerde” samenleving introk, maar ze vinden het de natuurlijke gang van zaken als een bureaucratie de vrijheid tot activiteit voor de arbeidersklasse intrekt. Is dit niet altijd al de rol van de arbeidersbureaucratie van Labour geweest? De Webbs zweren bijvoorbeeld dat er in de Sovjet-Unie volledige vrijheid van kritiek is. Gevoel voor humor valt bij deze mensen niet te verwachten. Ze verwijzen met volle overtuiging naar de beruchte “zelfkritiek”, wat wordt uitgevoerd als verplicht onderdeel van de officiële taak en waarvan de richting, net als de omvang, nauwgezet kan worden voorspeld. Naïviteit? Noch Engels, noch Lenin beschouwden Sidney Webb als naïef. Respectabiliteit dan? Het is tenslotte een kwestie van een gevestigd regime en vijandige gasten. De Webbs staan buitengewoon afkeurend tegenover marxistische kritiek op wat er bestaat. Zij zien zichzelf geroepen om de erfenis van de Oktoberrevolutie te beschermen tegen de Linkse Oppositie. Om het beeld helemaal compleet te maken moeten we nog opmerken dat in de dagen dat de Labourregering, waarin Lord Passfield (Sidney Webb) een portefeuille had, de auteur van dit werk een visum om Groot-Brittanië binnen te gaan werd geweigerd. En dus is Sidney Webb, die juist in die dagen aan zijn boek over de Sovjet-Unie aan het werken was, in theorie dan wel de Sovjet-Unie tegen ondermijning aan het verdedigen, maar in de praktijk verdedigt hij het Rijk van Zijne Majesteit. Ter rechtvaardiging kan worden gezegd dat hij in beide gevallen trouw is gebleven aan zichzelf. Voor veel van de kleinburgers die niet weten hoe ze pen of kwast moeten hanteren, is een officieel geregistreerde “vriendschap” voor de Sovjet-Unie een soort certificaat van hoger spiritueel belang. Het lidmaatschap van loges van vrijmetselaars of van pacifistische clubs kent veel overeenkomsten met het lidmaatschap van de vereniging van “Vrienden van de Sovjet-Unie”, want het maakt het mogelijk twee levens tegelijk te leven: een dagelijks leven in de kring van de gewone belangen en een vakantieleven om de ziel te laven. Van tijd tot tijd bezoeken de “vrienden” Moskou.
270
de verraden revolutie
In hun geheugen slaan ze de tractoren, crèches, pioniers, parades en vrouwelijke parachutisten op – alles, behalve de nieuwe aristocratie. De besten onder hen sluiten de ogen hiervoor uit een gevoel van vijandigheid tegen de kapitalistische reactie. Andre Gide gaf dit openlijk toe: “De domme en oneerlijke aanval op de Sovjet-Unie heeft er voor gezorgd dat we haar nu met een zekere koppigheid verdedigen.” Maar de domheid en oneerlijkheid van iemands vijand is nog geen excuus voor eigen blindheid. De arbeidende massa’s hebben sowieso behoefte aan vrienden die hun ogen goed gebruiken. De epidemie aan sympathie van burgerlijke radicalen en socialistisch-achtige bourgeois voor de heersende laag van de Sovjet-Unie heeft niet onbelangrijke oorzaken. In de kringen van de professionele politici, ondanks alle verschillen in programma, is er altijd een overwicht geweest van hen die welwillend staan tegenover de “vooruitgang” die is geboekt, of makkelijk kan worden geboekt. Er zijn onvergelijkelijk meer reformisten in de wereld dan revolutionairen, meer aanpassinggezinden dan onvermurwbaren. Alleen in buitengewone historische periodes, als de massa’s in beweging komen, treden de revolutionairen uit hun isolement en zien reformisten er meer uit als vissen op het droge. In het milieu van de huidige Sovjet bureaucratie is er geen enkel persoon die, voor april 1917 en zelfs nog een zekere periode daarna, het idee van een arbeidersheerschappij in Rusland niet als fantasie beschouwde. (Op dat moment werd dit idee… Trotskisme genoemd.) De oudere generatie van de buitenlandse “vrienden” beschouwden de Russische mensjewieken decennialang als realpolitici die voor een volksfront met de liberalen stonden en het idee van een arbeidersheerschappij als volslagen onzin afwezen. Om een heerschappij te herkennen als hij gevestigd is en al bureaucratisch bevuild – dat is natuurlijk andere koek. Dat is een kolfje naar de hand van deze “vrienden”. Zij betuigen niet alleen hun respect aan de Sovjet-Unie, maar verdedigen deze zelfs tegen zijn vijanden – natuurlijk niet zo zeer degenen die hunkeren naar haar verleden, als wel tegen diegenen die de toekomst voorbereiden. In die gevallen dat deze “vrienden” actieve patriotten zijn, zoals het geval is bij de Franse, Engelse, Belgische en andere reformisten, is het voor hen gemakkelijk om hun solidariteit met de burgerij te verbergen achter een bezorgdheid over de verdediging van de Sovjet-Unie. Waar ze aan de andere kant defaitisten zijn geworden, zoals in het geval van de Duitse en Oostenrijkse sociaal patriotten van gisteren, hopen ze dat een verbond van Frankrijk met de Sovjet-Unie ze zal helpen af te rekenen met Hitler of Schussnig. Léon Blum, die al een vijand van het Bolsjewisme was
appendix: socialisme in één land
271
tijdens haar heldhaftige periode en de pagina’s van La Populaire bewust openstelde om de Oktoberrevolutie te besmeuren, zal tegenwoordig nog geen letter drukken waarin de werkelijke misdaden van de Sovjet bureaucratie worden blootgelegd. Net zoals de bijbelse Mozes die het gezicht van Jehova wilde zien maar alleen werd toegestaan om voor het achterste van het heilige lichaam te buigen, zo zijn deze eerbiedwaardige reformisten en aanbidders van het voldongen feit, in een revolutie alleen in staat het vlezige bureaucratische achterwerk te zien en te erkennen. In feite behoren de huidige communistische “leiders” tot hetzelfde type. Na een lange periode van rondhuppelen en bekkentrekkerij hebben ze opeens de enorme voordelen van het opportunisme ontdekt en zijn ze er met een frisheid opgesprongen die recht doet aan de onwetendheid waarmee ze zich altijd wisten te onderscheiden. Alleen al hun slaafse en niet altijd ongeïnteresseerde volgzaamheid voor de bovenste kringen van het Kremlin maakt ze absoluut ongeschikt voor revolutionair initiatief. Ze beantwoorden kritische argumenten steevast met gegrom en geblaat en bovendien, op het klappen van de zweep door de baas, kwispelen ze met hun staart. Dit buitengewoon onaantrekkelijke samenraapsel, die in het uur van gevaar alle kanten op zal stuiven, beschouwt ons als openlijke “contrarevolutionairen”. En wat dan nog? De geschiedenis, ondanks haar grimmige karakter, kan niet zonder een nu en dan toevallige farce. De meer oprechte of beter ziende van de “vrienden” geven in ieder geval in een gesprek onder vier ogen toe dat er een vlekje op de Sovjet zon zit. Maar door de dialectische met een fatalistische analyse te vervangen, troosten ze zichzelf met de gedachte dat “een zekere” bureaucratische deformatie onder de huidige historische omstandigheden onvermijdelijk was. Maar dan nog! Het verzet tegen deze degeneratie is ook niet uit de lucht komen vallen. Een noodzaak heeft twee kanten: een reactionaire en een progressieve. De geschiedenis leert ons dat personen en partijen die aan twee kanten van de noodzaak lopen te trekken, op de lange duur aan verschillende kanten van de barricade komen te staan. Het laatste argument van de “vrienden” is dat reactionairen gebruik zullen maken van iedere kritiek op het Sovjet regime. Ontegenzeggelijk is dat waar! We kunnen gerust aannemen dat ze iets van hun gading zullen proberen te vinden in dit boek. Maar wanneer is dit ooit anders geweest? Met veel misbaar werd in het Communistisch Manifest gesproken over het feit dat de feodale reactie de pijlen van de socialistische kritiek tegen het liberalisme probeerde te gebruiken. Maar dat heeft het revolutionaire socialisme niet van haar pad afgebracht. En het zal ons ook niet tegenhouden. De
272
de verraden revolutie
pers van de Comintern gaat zelfs zo ver om te beweren dat onze kritiek een militaire interventie tegen de Sovjet-Unie voorbereidt. Dit moet dan zeker betekenen dat de kapitalistische regeringen, lerend uit ons werk over de degeneratie van de Sovjet bureaucratie, onmiddellijk een strafexpeditie zal uitrusten om de besmeurde principes van Oktober te wraken! De polemisten van de Comintern zijn niet voorzien van geslepen pennen, maar botte potloden of nog onhandigere hulpmiddelen. In werkelijkheid kan marxistische kritiek die de dingen bij haar naam noemt alleen het conservatieve krediet van de Sovjet diplomatie in de ogen van de burgerij versterken. Anders ligt het bij de arbeidersklasse en haar oprechte voorvechters onder de intelligentsia. Hier zullen onze woorden werkelijk twijfel oproepen en wantrouwen veroorzaken – niet ten aanzien van de revolutie, maar ten opzichte van haar overweldigers. Maar dat was juist het doel wat we ons hadden gesteld. De belangrijkste krachtbron van vooruitgang is de waarheid, niet de leugen.