Verslagen verdiepende sessies regio FoodValley en Provincie Gelderland
Versie:
16 februari 2013
Status:
Concept,opmerkingen worden verwerkt
Van:
Projectteam Regio FoodValley
1
2
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1. Kwaliteit Leefomgeving; water, bodem, landschap en duurzame energie ......................................... 6 2. Bedrijven............................................................................................................................................ 17 3. Wonen ............................................................................................................................................... 27 4. Mobiliteit ........................................................................................................................................... 35 5. Landbouw .......................................................................................................................................... 46 6. Arbeidsmarkt & Onderwijs ................................................................................................................ 59 7. Extra bijeenkomst: Duurzaamheid- 19 maart PM ............................................................................. 68
3
Inleiding Voor u liggen de ‘ruwe verslagen’ van de zes verdiepende sessies over de thema’s bedrijven, wonen, mobiliteit, landbouw, arbeidsmarkt&onderwijs en leefomgeving, die gezamenlijk de grondlegger vormen voor de regionale gebiedsvisie. Op basis van deze verslagen en aanvullende stukken, zoals liggende visies (mobiliteit), wordt een volgende stap gezet om te komen tot een gebiedvisie. De opdracht om een Regionale Gebiedsvisie op te stellen, vloeit voort uit de ‘Strategische agenda Regio FoodValley 2011-2015’, vastgesteld door het Regiobestuur in juli 2011 (en najaar 2011 in de gemeenteraden van de regiogemeenten besproken). Deze agenda presenteert de gezamenlijke ambities van de acht regiogemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Renswoude,Rhenen,Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen. Het verwezenlijken van deze ambities brengt diverse opgaven en consequenties met zich mee. Dankzij de input van de vele deskundigen die bij de verdiepende sessies aanwezig waren, kunnen we de volgende stap zetten om te komen tot een regionale gebiedsvisie voor FoodValley. Daarnaast vormt de inhoud tevens de input voor de Gelderse Provinciale Omgevingvisie. De verdiepende sessies hebben een hoop informatie opgeleverd. Het bureau LOS StadomLand gaat nu aan de slag om de verschillende thema’s met elkaar te ‘verbinden’. De centrale vraag daarbij is; “wat is de stip aan de horizon” en welke rollen zijn daarin weggelegd voor de overheden, de bedrijven, de kennisinstellingen? De concept Regionale Gebiedsvisie wordt naar verwachting 22 februari opgeleverd. Deze versie is echter niet het eindproduct; ook in de komende weken vragen wij gebiedspartners en raadsleden om input te leveren. De visie is tot stand gekomen door middel van “co-creatie”. De afgelopen maanden hebben we als regio FoodValley samen met de provincie Gelderland gebiedspartners uitgenodigd om gedurende het proces mee te denken over de inhoud. Ook de provincie Utrecht was hierbij goed aangesloten. Bij elke verdiepende sessie was een vertegenwoordiger aanwezig van de provincie Utrecht. Daarnaast heeft ook het waterschap Vallei en Veluwe een belangrijke rol gespeeld. Zij hebben de regio FoodValley en de provincie Gelderland een visie aangeboden over de natuurlijke alliantie van FoodValley. De kaarten en de uiteindelijke rapportage zijn de bouwstenen voor zowel de regionale gebiedsvisie, als de provinciale omgevingsvisie en de lange termijnvisie van het waterschap. Deze visie is eveneens tot stand gekomen door middel van co-creatie. De regionale gebiedsvisie kan worden gebruikt als een leidraad bij de gemeentelijke samenwerking in de regio. In die zin is het een nadere uitwerking van de Strategische Agenda FoodValley. Daarnaast kan de visie door de 8 gemeenten worden gebruikt bij het opstellen dan wel actualiseren van gemeentelijke structuurvisies en andere gemeentelijke planvormen.
4
5
1. Kwaliteit Leefomgeving; water, bodem, landschap en duurzame energie WATER-BODEM-DUURZAME ENERGIE versus LANDSCHAP 14 feb 2013, gemeentehuis Ede Aanwezigen: Arjan Bossenbroek (gemeente Barneveld) Geert Butz (gemeente Ede) Liesbeth Jansen (gemeente Nijkerk) Nynke Lely-Nieuwenhuis (waterschap Vallei en Veluwe) Wilma Pol (gemeente Wageningen) Harm-Jan Reit (provincie Gelderland) Birgit Huismans (gemeente Veenendaal) Remi Verburg (Regio FoodValley, portefeuillecoördinator Duurzame regio) Marjolein Braam (provincie Utrecht) Wietse Bruggink (provincie Gelderland, energietransitie) Vincent Grond (Waterschap Vallei en Veluwe) Geerdien Krijnen (gemeente Ede) Eddie Steenbergen (Waterschap Vallei en Veluwe) Ruurd Jonge Poerink (voorzitter) Majorie van Beest (gemeente Barneveld; portefeuillecoördinator RO regio FoodValley) Emilie van Dooren (Lindelaan Advies; projectsecretaris)
De sessie wordt gehouden aan de hand van stellingen en drie presentaties. Presentatie Vincent Grond: [Natuurlijke Alliantie regio Food Valley ] Nynke Lely-Nieuwenhuis (waterschap Vallei en Veluwe) en Vincent zijn namens het waterschap bezig met ontwikkelen van een visie op water in de context van bodem, groen, landschap en ondergrond. Water wordt daarbij gezien als natuurlijke ondergrond van het systeem. Vincent is het niet eens met het woord “versus landschap” in de titel van deze sessie: er is geen versus maar juist onderbouwing. Bij een inventarisatie van het landschap (2010) zijn kaarten gemaakt die als ondergrond hebben gediend bij recente workshops over het onderwerp. Momenteel worden de opmerkingen verwerkt. Het uiteindelijke kaartbeeld is tot stand gekomen door het landschap objectief te beschrijven: wat is er in het landschap aanwezig per type landschap ten aanzien van groen, bodem en water. Het “gebied stuurt” in deze kaartlaag. Op de volgende kaartlaag zijn de klimaat kwetsbaarheden aangebracht en op de derde kaartlaag is de regionale economie ingetekend met focus op voedsel, recreatie en energiewinning. Uitgangspunt is de Gelderse Vallei. Op de vraag naar de gebruiksmogelijkheid van deze kaart antwoordt Vincent dat hiermee een consistent kader wordt geboden voor nieuwe veerkrachtige structuren, gebaseerd op huidige structuren in het landschap en niet zozeer alleen op de cultuurhistorie. De kaarten dienen als input voor de gebiedsvisie en de omgevingsvisie.
6
Als gebruiksvoorbeeld noemt Vincent de “Bandsteden” Ede, Veenendaal en Rhenen die een hoefijzervormige eenheid vormen waarbinnen allerlei functies ontwikkeld kunnen worden als recreatie, landbouw, zorgboerderijen (gericht op deze hoefijzer red?). In de context van dit soort landschappelijke eenheden kunnen bijvoorbeeld landgoederen (vroeger kleine regionale centra) nieuw leven ingeblazen worden door nieuwe gebiedsfuncties voor ze te bedenken . De regio FoodValley omvat buiten het Geldersevallei gebied ook een flink deel van de Veluwe. Aanvullend op de presentatie wordt derhalve geadviseerd om de Veluwe beter in beeld te brengen en met name ook de verhouding tussen Vallei en Veluwe : tussen deze gebieden vinden bewegingen plaats als waterstromen en migratie en ook de kennis-as kan breder bekeken worden. Verdere aanvullingen zijn welkom bij Nynke Lely-Nieuwenhuis. Stelling Water en droogte In het oosten van de regio en de flanken van de Heuvelrug zal er nu en in de toekomst meer verdroging zijn. Met name de beken verdrogen maar ook natuur en landbouw hebben er last van. Gevolgen zullen er zijn voor de ecologie (soorten verdwijnen), landbouw (gewassen verdrogen) en de veiligheid (hoger risico op natuurbranden). Waar is droogte en hoe erg is het? De gebieden waar verdroging zal optreden: Oosten van de regio Flanken van de Heuvelrug Veluwegebied De problemen van deze gebieden met verdroging worden redelijk ernstig genoemd. Op de Veluwe wisselen wateroverschot en watertekort zich af wat niet goed is voor de landbouw noch voor de bomen. Het probleem van de Veluwe-flanken is dat er vanwege het hellend vlak geen water naar toe gebracht kan worden. Minder water betekent ook waterkwaliteitsprobleem: alles in het water is sterker geconcentreerd. Fluctuaties De grondwatersituatie in de Veluwe wordt toegelicht. In de Veluwe kan de grondwaterstand per 4 jaar 4 meter schelen. Omdat de Veluwe een soort opslaggebied is ten tijde van overschot, kunnen de flanken aan de westkant later profiteren van opgeslagen water. Dit is een voordeel ten opzichte van bijvoorbeeld de Achterhoek waar het water in de winter eenvoudigweg afgevoerd wordt. Als de periode van droge jaren aanbreekt waarin het water in de Veluwe zakt, is er weinig voeding meer naar de FoodValley. Op de hellende zandgronden met landbouw en natuur komen dan de verdrogingsproblemen. In hoeverre verdroging tegengaan De vraag wordt opgeworpen in hoeverre het maatschappelijk verantwoord is om natuurgebieden van water te blijven voorzien, gezien de onomkeerbare processen (oxidatie?) en de toenemende investeringen? Verdroging moet meer integraal, op stroomgebiedsniveau bekeken gaan worden: dat vergt meer ruimte en andere omgang met landbouw en andere functies. Dan kunnen verplichtingen van Natura 2000 beter worden aangepakt. 7
Ook wordt geopperd dat natuurdoelen kunnen worden aangepast: weliswaar beschermen wat er is, maar datgene ook aanpassen aan veranderende omstandigheden. Hierbij denken aan nieuwe (droogteminnende) soorten en rassen Wat is het ideaalbeeld in de toekomst qua droogte? Als ideaalbeeld wordt genoemd: Een duurzaam, robuust watersysteem inclusief inzijggebieden en kwelgebieden. Wat is duurzaam, robuust? Bijvoorbeeld dat in de toekomst de landbouw geen grondwater meer oppompt om te sproeien, maar dat meer organische stof vastgelegd wordt in grond waardoor betere sponswerking ontstaat en dus minder verdroging. Dit beeld wordt aangevuld met: Ruimte geven aan water. Het ondieper maken van watergangen; water vasthouden in lagere delen waardoor natte beekdalen weer mogelijk zijn; meer sponswerking van de grond en daarmee op de lange termijn waterreserve voor de landbouw. Dit vergt ruimte rondom beekdalen en in lagere delen. Niet meer zoals vroeger gebeurde: zo snel mogelijk water afvoeren met diepe watergangen ten behoeve van de landbouw. Wateroverlast Gevraagd wordt of de grondwaterspiegel in de Veluwe zodanig zal stijgen dat gemeenten in de regio FoodValley daar overlast van gaan ondervinden. Indien er veel neerslag valt op de Veluwe, dan kan dat inderdaad gebeuren. Het gaat echter niet om structureel hogere waterstanden maar om fluctuaties. Daar zou op ingespeeld moeten worden: water vasthouden tijdens overschot en inzetten bij droogte. Opgemerkt wordt dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen nog te weinig wordt gekeken naar de morfologie van het landschap. Hoogteverschillen worden genegeerd waardoor water soms gedwongen wordt de verkeerde kant op te stromen. Hierover later in de discussie meer. Water: bergen, vasthouden en: besparen Vanuit de provincie Utrecht wordt aangegeven dat er hele pakketten van waterbesparende maatregelen bekend zijn, zoals het kappen van naaldbomen en/of het vervangen door loofbomen; meer begroeiing rondom steden die tevens hittestress tegengaan. Wat is de rol van het waterschap? Processen in de gaten houden: ervoor zorgen dat het waterschap aan het begin van projecten aan tafel zit en duidelijk maakt dat water als integraal onderdeel en eerste stap in een gebiedsproject wordt gezien. Het waterschap dient informatie toegankelijker te maken voor bestuurders, planvormers en landbouwers. Deze laatsten zouden informatie en handreikingen moeten krijgen voor het toepassen van innovatieve waterbesparende of -vasthoudende technieken. Meer communicatie over andere gebruiksmogelijkheden van water dan alleen voor de landbouw of de natuur. Water heeft economische waarde als energieopwekker bijvoorbeeld. Het waterschap zou daarnaast de veldposten van de kennis-as maar ook de WUR kunnen inschakelen om een koppeling te leggen tussen de landbouw en kwetsbaarheden in de regio. Met name de WUR heeft veel kennis van water en toegepast in de (eigen) FoodValley regio biedt dat misschien ook kansen. Rol kennisinstellingen en LTO Voor de WUR liggen er kansen op het gebied van eventuele pilots in de regio, zoals onderzoek naar regionale kwetsbaarheden. De landbouworganisatie zou meer aangesloten moeten zijn bij de waterproblematiek. De ervaring van een gemeente is dat boeren niet echt doordrongen zijn van waterproblemen en dat daar op perceelniveau iets aan gedaan kan worden. Daarentegen stelt een 8
ander dat de LTO juist veel bezig is met zoetwaterproblematiek, maar kennelijk in FoodValley regio minder. De provincie zou daar meer aandacht voor kunnen vragen bij de LTO. Als rol van de provincie wordt het stimuleren van de rol van kennisinstellingen genoemd. Daarnaast moet de provincie in haar beleidsvisies kaders scheppen als handvatten voor gemeenten om beleid uit te kunnen voeren. Tot waar gaat overheidsrol en tot waar de rol van de sector? Ten aanzien van de droogte kan de overheid problemen gedeeltelijk oplossen maar zou ze het verder kunnen overlaten aan bedrijven en particulieren. Bewustwording in de landbouwsector volgt dan vanzelf. Aandachtspunt hierbij is de vaak korte termijn belangen van particulieren en bedrijven versus het lange termijn denken dat de waterproblematiek nodig heeft. Gemeentelijke rol De gemeente vraagt agrarische en niet-agrarische bedrijven bij uitbreiding om landschappelijke tegenprestaties. Zelf dient de gemeente bij vervanging van riolering en wegenherstel aandacht te hebben voor waterafvoer. Planologische maatregelen die de provincie voorschrijft moeten gemeenten doortrekken in hun bestemmingsplannen. Vaak gebeurt dit ook in de vorm van de Watertoets. De rol van de regio: De regio kan van betekenis zijn voor de gouden driehoek (overheden-ondernemingen en onderwijsinstellingen): onderzoeksvragen neerleggen bij de WUR; ondernemingen betrekken bij waterproblematiek; input leveren voor de omgevingsvisie. Het regionaal instellen van een ondergrondtoets zou van belang kunnen zijn op gebied van duurzame energie. Toch wordt voornamelijk gepleit voor communicatie over de waterproblematiek (bewustwording), uitnodigingsplanologie en het tonen van succesvolle maar ook van gefaalde voorbeelden. Dit uiteraard niet alleen tonen, maar ook analyseren zodat hiervan geleerd kan worden.
9
Stelling Water en veiligheid In het zuiden van de regio neemt het risico op overstromen relatief toe omdat de Grebbedijk niet wordt versterkt. Dat heeft consequenties voor de gebruiksfuncties van het gebied. In hoeverre speelt dat? En waar zijn regionale overheden verantwoordelijk als landelijk het risico naar de burgers verschuiven (denk ook aan recente uitspraken van de minister). De stelling wordt ingeleid door de presentatie van Eddy Steenbergen van waterschap Vallei en Veluwe over de Grebbedijk als Deltadijk. Aanleiding voor de ambitie is tweeledig: 1. Deltaprogramma; zoetwaterbeleid 2. Actualisering van de veiligheidsnormen die dateren uit de jaren ’60 van de vorige eeuw. Waarom ambitie van waterschap en provincie om van de Grebbedijk een Deltadijk te maken? Een Deltadijk is een niet bezwijkbare dijk die weliswaar kan overstromen maar niet ongecontroleerd. Een dergelijke dijk is ter voorkoming van: 1. het oncontroleerbaar overstromen van de hele Vallei: bij een forse bres in de dijk staat binnen twee weken de hele vallei onder water. Slachtoffers en economische schade zijn de gevolgen. 2. Maatschappelijke ontwrichting doordat West Nederland en Oost Nederland van elkaar gescheiden zijn. 3. Bescherming van de woningen: in FoodValley regio ligt nog veel ambitie voor woningbouw 4. Piping: water dat onder de dijk doorstroomt dat veel zand meeneemt en daardoor instabiliteit veroorzaakt Grebbedijk – Deltadijk? Studie naar de betekenis van actualisering van de beschermingsniveaus van de Grebbedijk. [presentatie wordt nagezonden]
Enkele aantekeningen naar aanleiding van de presentatie: Acht veiligheid scenario’s zijn beschreven waarbij telkens kansen worden gegeven op overstroming. Voor de FoodValley geldt dat ook bij steeds kleinere kans(berekening) op overstroming het rendabel blijft om te investeren in de Grebbedijk vanwege het grote economische risico. Het betreft immers maar een dijkvak van 4,5 km. Aanpassingen en investeringen in de dijk worden groter naarmate men de kans op overstroming wil verkleinen. Bij de kleinste kans (1/160.000) ontstaat een Deltadijk die ook in het stedelijk gebied is doorgetrokken. In dat geval is de kans op slachtoffers en schade in de Vallei vrijwel nihil en in economische zin het optimum . De dijk ligt er al vanaf 1855 en dient voornamelijk verstevigd te worden, niet verhoogd. De kans op overstromingen is dan eens in de 40.000 jaar. Vragen: Doel is een passend beschermingsniveau Vallei Gezamenlijk inbrengen in Deltaprogramma 10
-
Voldoende bescherming als randvoorwaarde voor de ontwikkeling FoodValley. Reden om als regio in te zetten op een hogere bescherming.
Toelichting vanuit provincie Utrecht: De keuze dat er met de Grebbedijk iets moet gebeuren, is nog niet gemaakt. Lobby door de provincie Utrecht en het waterschap is in volle gang: allerlei politici zijn langs geweest en er wordt gewerkt aan draagvlak. Over normen worden nog geen uitspraken gedaan, maar wel dat er een Grebbe/Deltadijk moet komen. Voor gemeenten komt het neer op hoe hoger de normering, des te kleiner het ROprobleem en vice versa. (klopt dit?, norm 1/40.000 behoeft minder zware dijk dan norm 1/160.000 dus minder minder RO probleem) Aandachtspunt is de andere oever en daarachterliggende achterland, die geen nadelige gevolgen mogen ondervinden van een Grebbe-Deltadijk. WUR Gemeente Wageningen werkt aan een visie waarbij door de WUR andere/aanvullende gebruiksmogelijkheden van de Deltadijk worden onderzocht. De visie wordt opgenomen in de structuurvisie. Rhenen is ook betrokken, maar Wageningen heeft het grootste probleem bij overstroming. Ook wordt nagedacht over de rol van Regio FoodValley met betrekking tot de veiligheid van het gehele gebied. In dat verband zou Wageningen graag regionaal overleg willen over normen en risico’s. Dit kan in de gebiedsvisie worden opgenomen. Regionaal een metertje meer? Gevraagd wordt of, als de norm eenmaal vastgesteld is door het Rijk, de regio dan nog kan kiezen voor toevoeging, een metertje meer of hoger? De Tweede Kamer zorgt voor kader waar elke gemeente iets aan zou kunnen toevoegen maar dan ondermijn je de veiligheidsfilosofie die er aan ten grondslag ligt. Tevens liggen de extra kosten dan bij gemeente/regio. Het waterschap is er geen voorstander van als elke gemeente een eigen dijk om zich heen bouwt terwijl juist het streven is om het geheel sterker te maken. Gebieds- en omgevingsvisie Wageningen ziet graag regionaal overleg over normen en risico’s. De regio kan met een nieuw concept invulling geven aan veiligheid. Inventarisatie moet plaatsvinden wat de zwakke plekken zijn en hoe er ruimte kan worden gemaakt om de Deltadijk te realiseren. Compartimentering is geen optie; daarentegen ruimtelijke ontwikkelingen in kwetsbare gebieden bekijken met oog voor water: voorkeur voor viaduct boven tunnel. De gebieds- en omgevingsvisie moeten hierover met dezelfde woorden spreken.
Water in overvloed In het centrum van de Vallei op lagere gronden en rond de beken in het westen van de regio zal er door regenval vaker sprake zijn van overstromingen. Het geeft overlast, landbouwschade en tast de ecologische kwaliteit aan. In welke gebieden speelt het probleem van wateroverschot? centrum van de Vallei 11
-
rond de beken in het westen van de regio rond de Veluweranden. In gebieden waar door beheersmaatregelen minder grondwater wordt gewonnen (oa tbv landbouw/industrie) kan misschien grondwateroverlast ontstaan Stedelijk gebied: in nieuwbouw wordt niet altijd (genoeg) rekening gehouden met wateroverlast en wanneer riooloverstorten bij hevige regenval overlopen.
Wat is de omvang van het probleem? Door klimaatverandering wordt wateroverschot een vaker voorkomend probleem. Vooral in de fluctuatiezones zijn er toenemende problemen met kortere en heftigere regenval. Met een knipoog wordt voorgesteld dat de regio water kan verkopen aan het westen dat schijnbaar interesse heeft getoond voor water uit de Veluwe.
Oud beleid Opgemerkt wordt dat in bestemmingsplannen nog steeds niet genoeg rekening wordt gehouden met water: waar watertechnisch gezien het beste gebouwd kan worden en waar niet. Water zou verder naar voren moeten in het proces, wat meteen de oplossing biedt. De nu gehanteerde watertoets in bestemmingsplannen is feitelijk te laat omdat de locatiekeuze dan al is gemaakt. Gemeenten zouden de drogere gebieden dienen aan te wijzen als bouwgebied en dit niet meer toestaan in de natte gebieden met drainage. Probleem van de bouwplaatsen is echter dat deze vaak al 15 tot 20 jaar geleden zijn aangewezen. Om deze plaatsen niet meteen op slot te zetten wordt gepleit voor bouwen met technische aanpassingen zoals kruipruimteloos en/of opgehoogd bouwen; geen (parkeer)kelders.
Stippen aan de horizon: Als waterschap zorgen dat je aan tafel komt bij overheid als daar plannen worden gemaakt (structuurvisie, gemeentelijke plannen, regiovisies) en dan rug recht houden. Proberen beleid bij te sturen of het durven terugdraaien van vroeger beleid/ besluiten. Hier wordt ophogen afgeraden: slecht voor landschap. Ook gemeenten zelf moeten water als locatiefactor naar voren halen in ontwikkelingsprocessen. Terugkomen op besluiten die bouw op natte gronden toestaan wordt als zeer lastig gezien. Enige aanpassingen zouden misschien wel gedaan kunnen worden in het aantal woningen, bouwkundige aanpassingen en eventueel ruimte voor waterberging of andere watermaatregelen
Welke rol van de provincie: De provincie moet samen met het waterschap overleg voeren over maatregelen voor vasthouden, bergen en afvoeren van water. Het opnemen van grote waterbergingsgebieden in de visie en vervolgens “de rug rechthouden”, ook bij protest van de boeren. In de provincie Utrecht is dit in de structuurvisie geregeld en wordt de visie in alle bestemmingsplannen opgenomen. Provincie Gelderland geeft aan dat het hele systeem elke zes jaar wordt doorgerekend en daarop aanpassingen in begrenzingen en omvang van waterbergingsgebieden volgen. Deze actualisatie dient ook te worden doorgevoerd in de ruimtelijke plannen van onder meer de gemeenten en provincies.
12
In de regiovisie kan een “rollende agenda” worden opgenomen waarmee ruimte wordt gemaakt voor tussentijdse actualisatie van deltaprogramma, kaderrichtlijn water.
Bestaand stedelijk gebied Op de vraag hoe bestaand stedelijk gebied zich kan voorbereiden op wateroverlast worden technische suggesties gedaan als het aanleggen van infiltratiesystemen in de buurt en aanpassingen in de infrastructuur. Ook voor herbouw, herontwikkeling en nieuwbouw geldt dat het herleiden van water via groenblauwe structuren een oplossing biedt, ook om hittestress tegen te gaan. Later in deze discussie wordt opgemerkt dat het wenselijk zou zijn als de grondhouding van maatschappij tegenover overlast en tekort meer zou veranderen naar acceptatie. In communicatie met de burgers zou duidelijk gemaakt moeten worden dat niet alles onmiddellijk opgelost kan worden (door de overheid).
Gebiedsvisie: Regionale afstemming is nodig: ergens verharden betekent meer problemen voor lager gelegen gebied. Als regio moet er meer gedacht worden in watersystemen. Vanuit het waterschap wordt www.Gidsmodellen.nl aangedragen: hier worden handvatten aangereikt over de manier waarop een gebied kan worden aangepakt op watergebied met platteland en kernen. Versterken van de groen/blauwe structuur zou opgenomen moeten worden in de gebiedsvisie. Ook het ketendenken en duurzaamheid moet op de agenda.
Status van de gebiedsvisie De status is veel bediscussieerd en is nu uitgekomen op het “in beweging brengen” van bestuurders. In de gebiedsvisie kan de regio vragen aan de provincie, waterschap wat nodig is: geld, regels, kennis? Er kan in aangegeven worden welke ambities de regio heeft, welke partijen daar nog meer bij nodig zijn om hun aandeel te leveren. [De omgevingsvisie van de provincie moet gemeenten dwingen duurzaam te denken en….. dit op te nemen in de gebiedsvisie.red?]. Ambities m.b.t. duurzaam waterbeheer kunnen heel goed een plek krijgen op de ambitiekaart (zoals voorgesteld door de taskforce natuur&Landschap). Ze maken dan deel uit van het planologisch ambitieregime: het “ja-graag”-beleid: “u mag iets meer economische activiteit uitvoeren, mits u bijdraagt aan de ambities zoals aangegeven op de ambitiekaart” Waterplatform Genoemd wordt het Waterplatform Vallei: dit is een initiatief van gemeenten en het waterschap. Hierin kunnen onderwerpen als hittestress en groen/blauwe structuren worden besproken in breder verband. Het platform zou echter erg gericht zijn op uitvoering. Wenselijk zou zijn als meer systeemgerelateerde onderwerpen aan de orde zouden komen. Het waterplatform is echter wel goed aangesloten bij de provincie. Is het een idee voor de regio om op beleidsniveau en met het waterschap een waterplatform op te richten? Hierop komt (nog) geen duidelijk antwoord. Hier moet nader over worden overlegd. Een toevoeging aan de discussie over wateroverlast is dat het concept van robuuste watersystemen niet alleen voor droogte geldt maar ook voor wateroverlast. Ook hier geldt dat zodra water de ruimte 13
krijgt, wateroverlast sterk verminderd/opgelost kunnen worden. Wat dat betreft is er “Nat en droog synergie”.
14
Landschap als drager Landschap wordt als belangrijk ervaren voor de identiteit van een regio. Foodvalley heeft hele verschillende landschappen met verschillende kwaliteiten daarvan. In hoeverre is een regionale benadering van belang en wat zou dat dan moeten zijn? Huidige projecten De eerste reactie op de stelling is dat er al een regionale benadering bestaat: projectovereenkomsten, landschapsontwikkelingsplannen op elkaar afstemmen; Project Voedzame grond. Het regiocontract dat met de provincie Gelderland is gesloten met daarin uitvoering van streekeigen beplantingen; een opknapbeurt (door burgers?) in het buitengebied; ecologisch bermbeheer, aanleg klompenpaden, groenbeheer. Tegengeworpen wordt dat dit voornamelijk over de korte termijn gaat, niet over de lange termijn. Uitleg wordt gegeven aan het project Voedzame Grond dat binnen de duurzame regio gaat over het zodanig inkleden van het landschap dat de relatie tussen burgers en het buitengebied verstevigd wordt en dat percelen grond beter benut worden voor duurzame voeding/voedselketens. Een ander project betreft biomassa: wat te doen met snoeiafval en ander groenafval, plannen omtrent bosbeheer. Wat zijn de ideeën in omgevingsvisie over landschap? De provincie wil van het grote aantal landschapscategorieën af en invulling meer aan gemeenten overlaten. Vanuit de taskforce Natuur&Landschap is de Provincie geadviseerd om vast te leggen dat alle Gelderse landschappen van belang is zijn voor de provincie. Om in de Omgevingsvisie vast te leggen en daarmee regie te houden op bijvoorbeeld het gebruik van kernkwaliteiten die provincie dekkend zijn: beschrijf de kernkwaliteiten zodat dit als kapstok kan dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeenten. Tegengeworpen wordt dat het gevaar van kernkwaliteiten is dat het vaak gebaseerd is op oude situaties die destijds belangrijk waren maar die geactualiseerd dienen te worden. De dynamiek in het landschap moet worden meegenomen in de kernkwaliteiten: de economische waarde en het huidig gebruik van landschap. Landschap – evenals water, bodem en groen en cultuurhistorie - als onderlegger voor economische ontwikkeling. De gemeenten vinden alle landschappen van belang voor het woon- en leefklimaat en het vestigingsklimaat en zien daarom graag dat er door de provincie kaders worden geschapen, niet zozeer om geld aan te verbinden maar puur voor de planologische invulling en bescherming/borging van de aanwezige en gewenste ruimtelijke kwaliteit, uitgaande van bestaand gemeentelijk beleid (LOP’s, structuurvisies e.d.). Dat is zeer wenselijk/noodzakelijk voor goed werkende uitnodigingsplanologie. Gebiedsvisie De gebiedsvisie moet ervoor zorgen dat er geen gaten vallen. Vanuit werkgroepen is advies meegegeven aan de provincie om beleid vlakdekkend te laten zijn. Leg vast dat gemeente verplicht worden om behoud en versterking van basiskwaliteiten vast te leggen en geef rugdekking om basiskwaliteiten te beschermen. De beschermingskaart is overduidelijk een provinciaal belang , het gaat om de begrenzing van natuur. De groene ontwikkelingszones zullen voor wat betreft de provincie grotendeels overkomen met wat vroeger de robuuste verbindingszones waren. Hier geldt een ja-mits benadering: economische activiteiten moeten door kunnen groeien, mits die bijdragen aan kwaliteit landschap. De groene ontwikkelingszones zijn onderdeel van een ambitiekaart. De Taskforce heeft nadrukkelijk bedoeld die ambitiekaart te verbreden naar andere sectoren. De Regio 15
kan aangeven welke gebieden voor de regio van belang zijn om als groene ontwikkelingszone aan te merken en dient dan aan te geven wat haar ambities daar zijn. Op regioniveau dient daarom het landschapsbeleid concreter te worden gemaakt. Aangeven moet worden wat de specifieke problematiek van regiovallei is en wat gewenst is in bijvoorbeeld de groene ontwikkelzones; waar recreatie gebieden moeten komen. In de gebiedsvisie zou gewerkt kunnen worden met zones of corridors. Gemeente Ede geeft aan bezig te zijn met versterking van landschap: (verrommelde) zones aangegeven waar extra gebouwd moet worden aan landschap; ook in de ecologische verbindingszone wat voor Ede de hele flank van de Veluwe is. Inzet van de Regio is dat deze landschappelijke versterkingszones passent in de groene ontwikkelzones omdat het immers ook te maken heeft met water en recreatie. Andere gemeenten kunnen dit aanvullen met dergelijke ambities.
Samenvattend is er gesproken over het beschrijven van het landschap(-skwaliteiten) in de omgevingsvisie om de juridische basis te geven met name voor kleine kernen. Landschapsfonds (red?). Ook is een pleidooi gehouden voor de regio om na te denken over wat gemeenten willen met landschap: stadsranden, groene zones die verrommelingsgevoelig zijn. Er zijn handvatten voor de groene structuur in de omgevingsvisie nodig. Vooral beleid moet gesteund worden, er hoeft niet per se geld aan vast te zitten. Vanuit de Taskforce is nadrukkelijk gevraagd aan de provincie om aan te geven wat er met het advies gebeurt.
Ruimtelijke gevolgen van duurzame energie Windmolens en mestvergisters lijken oplossingen voor het energieprobleem. De landschappelijke impact is groot. Hoe willen we daar mee omgaan op een wijze dat de (inter)nationale doelen voor duurzame energie worden gehaald zonder het landschap al te veel aan te tasten? Verhaal van Wietse Bruggink, provincie Gelderland; inleidend op bovenstaande stelling over “energietransitie/ Windmolens” [ presentatie wordt nagezonden] Belangrijkste onderwerp van de presentatie is het opgelegde streefgetal van minimaal 210 MegaWatt dat met windenergie moet worden gewonnen. Momenteel is er 166 MW in de omgevingsvisie opgenomen. Er moet dus nog een restopgave gerealiseerd worden (166 -> 210 MW). Samenvattend komt het erop neer dat in eerste instantie gemeenten vrijwillig geschikte locaties kunnen aanbieden. Mocht een oproep hiertoe niet leiden tot voldoende locaties dan zal aanwijzing volgen waarop inpassingsplannen moeten worden gemaakt. Het proces zal de periode maart – december 2013 bestrijken. Aan het begin van deze periode hebben gemeenten dus nog invloed op wat er gebeurt in de regio. Een aandeel nemen in molens elders in het land is niet mogelijk: het gaat om locaties binnen de provincie/regio. Vanuit de provincie is er een kaart gemaakt voor mogelijke windmolenlocaties. Gemeenten en regio kunnen hun voorkeuren aangeven. Ondanks het gegeven dat de FoodValley regio niet heeft ingezet 16
op windkracht, wordt nu toch gepleit voor een regionale aanpak. (Veerkrachtkaart red?). De provincie wil inderdaad weten of zij de regio moet benaderen of individuele gemeenten. Een tweetrapsraket wordt voorgesteld: 1. in regionaal verband gebieden uitsluiten waar het echt niet kan (uitstraling en landschap) 2. vervolgens bespreken in het portefeuillehoudersoverleg duurzaamheid en van ruimtelijke ordening Regio FoodValley bezit nog over een oude scan die geactualiseerd moet worden op windenergie. Daarin zijn echter prioriteiten gesteld waar wind niet bij zit. Bestuurlijk heeft men door de weerstand besloten om het windbeleid te parkeren. Nu is het zaak om het onderwerp terug te leggen bij het bestuur en er urgentie aan te geven. Nogmaals wordt voorgesteld om de opgave op te pakken in de regionaal verband: regio kan zelf criteria toevoegen aan de provinciale criteria voor windmolenlocaties. Combinatie met RWZI’s is mogelijk; bedrijventerreinen zijn niet uitgesloten zeker als die niet direct aan bebouwing grenst. Als regio kun je motiveren waarom je een kleinere maatvoering wenst, bijvoorbeeld vanwege betere inpasbaarheid in het landschap. Vervolg: het eerstvolgende PH overleg (duurzaamheid èn RO) is 14 maart as, geprobeerd zal worden de twee portefeuilles te combineren. Wietse kan voorbereid zijn op de vraag over maatvoering van windmolens. Daarvóór is het ambtelijk overleg waar alles ook in brede zin moet worden voorbesproken: Wietse wordt uitgenodigd voor dit overleg. De FoodValley regio beslaat ook provincie Utrecht-gebied, wat is voor deze provincie de opgave? De opgave is beduidend kleiner en bovendien heeft de provincie Utrecht geen zoeklocaties in (het Utrechtse deel van) de FoodValley. Afspraak: in ambtelijke en bestuurlijk overleg Regio Foodvalley nogmaals een presentatie geven hierover. Wietse maakt hiervoor een afspraak met Majorie en Remi.
2. Bedrijven Verslag Verdiepende Sessie BEDRIJVEN, 24 januari 2013 Wageningen Aanwezige deelnemers: Rogier van Hoesel Jeff Gielen Rose-Marie Eissen Roland Norbeck Aart Reurink Kees Slingerland (WUR) Henneke Schats (KvK) Pieter Rijzebol, (provincie Gelderland) Ad van de Have, (WUR) Jos Berkvens – gemeente Barneveld 17
Tjeerd Leistra – gemeente Herman van Rijnbach – gemeente Veenendaal Carlijn Senden Sandra Geurts – gemeente Rhenen Ruurd Jonge Poerink (voorzitter) René Hilhorst (projectleider Regionale Gebiedsvisie FoodValley) Majorie van Beest (verslag) Emilie van Dooren (verslag)
Kennis en Innovatie – 3 stellingen
Stelling 1: Overdracht van kennis en innovatie is cruciaal in deze regio. Centraal staat: hoe kan het regionale MKB op een eenvoudige wijze in staat worden gesteld toegang te verkrijgen tot de in de regio FoodValley aanwezige kennis (open innovatie).
Begrippen worden toegelicht: open innovatie: bedoeld wordt de relatie tussen bedrijven onderling en bedrijven-maatschappij, waarbij kennis wordt uitgewisseld. In subgroepjes wordt stellingen 1 besproken aan de hand van de centrale vragen: 1. wat is de stip aan de horizon? Ideaalbeeld? 2. wat zijn de belemmeringen? 3. wat kunnen overheden, bedrijven (kennisinstellingen) hier aan doen?
Subgroep 1 stelt dat toegankelijkheid van kennis niet alleen een FoodValley probleem is en dat het breder gaat dan food. Als er kennis nodig is dan dient dat toegepaste kennis te zijn – zoals WUR deze verspreidt. Subgroep 2 zet een stip aan de horizon: FoodValley is een kennisregio in de wereld waarin de foodsector uit de hele wereld hun oplossing zoekt (Mondiaal Kenniscentrum); dus ook toonaangevende bedrijven moeten zich hier positioneren. FoodValley is in 10 tot 15 jaar 3-5 keer zo groot. De overheid moet hiervoor geen belemmeringen opwerpen maar stimuleren dat innovatieve bedrijven tot wasdom kunnen komen (voorwaarden). Wat zijn de voorwaarden voor bedrijven om tot wasdom te komen? Wat kunnen kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven hieraan bijdragen? Bereikbaarheid verbeteren: De groei van autoverkeer wordt gezien als bottleneck. Vooral rond Wageningen is dit een belemmering.
18
Toegankelijkheid van kennis vergroten: De overheid zou meer consistent beleid moeten voeren waarop men kan vertrouwen. Gemeentelijke ambtenaren zouden als intermediair kunnen fungeren tussen de behoeften van bedrijven en onderzoek bij kennisinstellingen. (Kvk~ red?)Gelderland heeft een innovatiemakelaar waar elke – niet specifiek Food - MKB kan aankloppen. Hervorming van kennisinstellingen zou wenselijk zijn waardoor de toegankelijkheid van kennis zou verbeteren en kostbare apparatuur (equipment) gedeeld gebruikt zou kunnen worden. Dit wordt weersproken door een deelnemer die zich afvraagt of er werkelijk een probleem is bij kennisinstellingen waarvan de WUR zich bezighoudt met zowel fundamenteel als toegepast onderzoek. In vergelijking met de rest van de wereld is de WUR zeer toegankelijk. Gesteld wordt ook dat slimme MKB’ers toch wel hun toegang verschaffen tot kennis en de rest zou door de overheid gesteund kunnen worden. Subgroep 3 reageert op de stelling met de vraag “hoe bekend is het bij de bedrijven dat er faciliteiten zijn en hoe toegankelijk zijn deze? Wat is er voor handen (inventarisatie) en wat is er meer nodig? Subgroep 4 concludeert dat het MKB zich zou moeten organiseren om hun behoefte duidelijk te maken: welke MKB heeft welke vragen; hoe wordt het MKB bediend? Wat ontbreekt er? Volgens de KvK kan het MKB de WUR niet betalen en wijkt het MKB uit naar andere constructies om kennis binnen te halen zoals het inzetten van WUR- studentstagiaires. Een laagdrempelige en betaalbare wijze van toegang tot kennis is de Green Office Wageningen waar studenten vragen van bedrijven ontvangen en doorverwijzen naar de juiste studenten en docenten. KvK stelt dat van het MKB 20% food-gerelateerd MKB is en 80% anderszins: de regio is beduidend meer dan alleen Food. Gesteld wordt dat het daarom goed is als de overheid kan faciliteren in het samenbrengen van bedrijven uit verschillende sectoren. Hier wordt Atzema aangehaald die stelt dat specialiseren kan, maar dat diversifiëren en verbreden meer oplevert, ook in innovatieve zin. In dit licht wordt geopperd dat het goed is om startende en bestaande MKB bij elkaar te brengen. Het faciliteren van een fysieke plek als een proeffabriek of incubator waar bijvoorbeeld productiebedrijven in food zich kunnen verzamelen die geen eigen middelen om R&D zelf op te zetten maar deze wel heel erg nodig hebben. Kortom: Kennisinstellingen moeten kennis leveren; Bedrijfsleven moet investeringen durven doen (eerst investeren dan renderen); Overheid moet faciliteren in infrastructuur en vastgoed en equipment; om zo hard te groeien (in 1015 jaar, 3-5 keer zo groot) heb je daarnaast ook meer strategische locaties nodig. Terug naar de stelling: Overdracht van kennis en innovatie is cruciaal?
19
Ja, maar dat geldt voor elke regio tenzij het een echte productieregio betreft. Het FoodValley-gevoel ontbreekt: het wordt gezien als een naam die vanuit de overheid is ontstaan. Vanuit het KvK wordt de naam FoodValley gezien als een belangrijk element voor het bedrijfsleven en worden enkele bedrijven als “ambassadeurs” naar voren geschoven om de FoodValley als zodanig meer bekendheid te geven. Stelling 2. Innovatie begint (óók) bij de starters en spin-offs Vraag: Wordt er voldoende aandacht besteed aan starters, spin-offs, maar ook aan de ‘gazellen’.
Wat is er nu? Startlife, IkStartSmart Waar is behoefte aan? IkStartSmart voor kennisstarters? Begrippen worden toegelicht: Startlife: organisatie om startende (kennisintensieve) bedrijven te helpen, startersleningen, andere kredietvorming, coachting en beschikbaarstellen van netwerk (kennis, netwerk en middelen) door overheid en provincie, zoals biofacilities IkStartSmart wordt niet veel gebruikt door kennisstarters, wel door andere starters. Veel of weinig starters, spin-offs, gazellen? Inleidend haalt de voorzitter Atzema aan met zijn opmerking dat starters, spin-offs en gazellen belangrijk zijn voor de economie maar dat er te weinig zijn. Een deelnemer merkt op dat hij zelf een duidelijke toename van het aantal spin-offs ziet. Een ander spreekt over een onderzoek naar spin-offs waaruit blijkt dat met name de startkosten voor equipment erg hoog zijn. Zijn er zo weinig van? Opgemerkt wordt dat in vergelijking met Delft, Twente en Eindhoven ook Wageningen veel bedrijven levert, maar meer verspreid over het land in plaats van in directe omgeving van de universiteit zelf. Op de vraag wat de overheid kan doen wordt genoemd het stimuleren van voorzieningen en het bieden van betaalbare ruimte waar doorgroeimogelijkheden financieel haalbaar zijn. Bijvoorbeeld een 3D-printer faciliteren waar diverse R&D bedrijven omheen zitten die er hun prototypes kunnen laten printen. Stelling 3. Ruimte voor innovatie mogelijk maken door in de gebiedsvisie een aantal ‘innovatiehotspots’ aan te wijzen, waar pilots in een regeltechnisch aangepaste zone worden gefaciliteerd.
Stelling wordt toegelicht:
20
Het gaat dus over innovatiehotspots met minder regelgeving. De kennisinstellingen worden in deze stelling bij de bedrijven bedacht. Gevraagd wordt wat de betekenis is van een ‘regelvrije zone’. Deze term wordt gebruikt voor bedrijventerreinen waar de regelgeving tot het minimum beperkt is. In Italië zijn 30 van deze regelarme zones zeer succesvol. De vraag is of wij als regio dergelijke zones (de zogenaamde Free Economy zones in Azië) willen. “Je zou mensen uit grootschalig bric-landen moeten kunnen ontvangen waarbij ze bijvoorbeeld smorgens eerst college hebben, smiddags naar het bedrijf kijken en daarna met een contract onder de arm naar huis gaan, showcases voor bijzondere stallen bijvoorbeeld.” Voorwaarde is dat het voor het bedrijfsleven mogelijk moet zijn om bijzondere dingen te doen zoals het wit verven van een stal. Bedrijven worden voor vestiging afgeschrikt door regelgeving die belemmerend is en waarvan de procedures veel te lang duren. Wat willen we in de gebiedsvisie opnemen? Worden er plekken aangewezen waar bedrijven zich mogen vestigen of is het van belang om ontmoetingen tussen bedrijven mogelijk te houden. Het aanwijzen van plekken door overheden is teveel sturing. Laat locatiekeuze over aan de markt. Rol van de overheid De overheid zou slagvaardiger moeten zijn. Met name gemeentelijke overheid is gebaat bij een flexibelere opstelling. Zo zijn er voorbeelden van een welstandsvrij bedrijventerrein en winkelstraten waar uit praktische overwegingen soepeler wordt omgegaan met vergunningverlening (vervangen van gesneuvelde winkelruit door kraanwagentje dat eigenlijk enkel buiten winkelopeningstijden mag opereren). Het komt niet eens zozeer neer wet- en regelgeving maar op onvoldoende bestuurlijke lef en wil.
Herstructurering
Binnen RPB meer aandacht voor herstructureren van bedrijventerreinen Regio FoodValley heeft bestaande bedrijventerreinen die qua leeftijd en functioneren in aanmerking komen voor revitalisatie/herstructurering. Tevens aandacht voor leegstand bedrijfsvastgoed/kantoorlocaties. Toepassing SER-ladder (inbreiden gaat voor uitbreiden), maar wel met verstand. Tevens aandacht voor kwaliteit van leegstand. Toelichting: RPB: regionaal programma bedrijventerreinen Wat willen bereiken?
21
Aantrekkelijk aanbod We willen een aantrekkelijk aanbod creëren voor bedrijven. Van belang is om te onderzoeken wat de behoefte is van bedrijven, waar hun locatiekeuze op gebaseerd wordt of was. Bereikbaarheid is een grote locatiefactor. Clustering? Clustering biedt niet voor alle bedrijven een oplossing; er is behoefte aan zowel gemengde als geclusterde (autobedrijven, kennisinstellingen) bedrijventerreinen. Bovendien is het niet voor alle categorie bedrijven haalbaar om te clusteren, zoals de zwarecategorie bedrijven waar veel goedkope ruimte nodig is. Met name in de provincie Utrecht is dit lastig. Je moet als overheid geen locaties willen opdringen want bedrijven willen zelf kunnen kiezen. Laat locatiekeuze over aan de markt. Leegstand Opgemerkt wordt dat leegstand met name een probleem is voor de eigenaren van de leegstaande panden. Als reden wordt genoemd te hoge huren of eenvoudigweg niet op de hoogte zijn van een leegstaand pand door grote bedrijven. In de provincie Utrecht wordt uitgegaan van de mogelijkheid voor elk bedrijf om zich te kunnen vestigen, niet per se in bestaand vastgoed, maar door schaarste te creëren toch druk op de grondprijzen te blijven houden waardoor bestaand vastgoed aantrekkelijk blijft. Voor projectontwikkelaars lijkt het verdienmodel sloop/nieuwbouw de voorkeur te hebben boven verbouw van bestaand. Aantrekkelijkheid van bestaande locaties – rol van de overheid Op de vraag hoe bestaande locaties toch aantrekkelijk kunnen blijven voor bedrijven wordt geopperd dat er financiële stimuleringen denkbaar zijn zoals (revolving) fondsen. Ook zouden gemeenten niet alleen moeten ontwikkelen en zich daarna terugtrekken: gemeenten ontvangen via diverse heffingen bij de bedrijven middelen om bedrijventerreinen te kunnen onderhouden. Vaak zijn er enkele “rotte plekken” op het terrein die het hele terrein verstoren. Deze zouden slagvaardiger moeten worden aangepakt. Een ander advies luidt het aanwijzen van een organisator die bestaande bedrijven aantrekkelijker kan maken: het aanbieden van een gereduceerd dagtarief kan daarbij helpen.red? Ook bij bestaande locaties moet rekening worden gehouden met de levenscyclus van bedrijven: geen enkel bedrijf heeft 20 jaar hetzelfde gebouw nodig. Bedrijven zouden (binnen hetzelfde terrein?red?) moeten kunnen doorschuiven naar passende ruimte en zo plaats bieden aan nieuwe passende partijen. Dit soort beleid is kostbaar maar uiteindelijk ook duurzaam. Het is duidelijker om onderscheid te maken in publiek- en private investeringen. Gemeente moet zorgen voor goede, prettige openbare ruimte van bedrijventerrein; privaat zorgt voor de verdere invulling ervan.
22
Andere functies rond bedrijventerreinen zoals wonen aan de randen kunnen de leefbaarheid/ vitaliteit van een bedrijventerrein bevorderen. Rol van bedrijfsleven bij herstructurering Het bedrijfsleven zou haar wensen moeten kenbaar maken en aangeven hoe zij kan participeren in herstructurering. Medewerking is nodig van zowel de ondernemers als de eigenaren van de panden. Opgemerkt wordt dat bij verfraaiing van de openbare ruimte door de overheid bedrijven vaak zelf ook aan de slag gaan om het eigen pand te verfraaien. Kan het bedrijfsleven zelf iets doen aan de leegstand van kantoorlocaties? Als probleem wordt genoemd dat vaak slechts een gedeelte van een pand leegstaat. Dit is moeilijker te verhuren of te verkopen. Er lijkt behoefte te bestaan aan bedrijfsverzamelgebouwen maar ook daarvoor moet flink geïnvesteerd worden willen leegstaande gebouwen daarvoor dienst kunnen doen. De gemeente wil of kan niet kopen en kan dus ook niet slopen. Dat zullen de eigenaren moeten doen. Een enkele keer in de discussie worden fiscale aspecten als bepalend genoemd zoals het niet altijd in de boeken bijstellen van het onroerend vermogen.
Mobiliteit Bereikbaarheid van de regio FoodValley is een absolute voorwaarde voor verdere doorontwikkeling van het gebied. Hierbij is onderscheid tussen bereikbaarheid van de regio (mn bereikbaarheid vanuit noord en zuid) en bereikbaarheid van de diverse werklocaties binnen de regio (campussen en bedrijventerreinen). Afstanden van de regio FoodValley naar andere locaties buiten de regio (Randstad, Schiphol, internationaal) moet binnen haar context worden gezien.
Op de vraag wat het ideale beeld is betreffende de mobiliteit, worden vooral belemmeringen en mogelijke oplossingen aangedragen. Mobiliteit binnen de regio is een probleem en zelfs op lokaal niveau zijn er belemmeringen. Bereikbaarheid met de auto Naar Wageningen en binnen Wageningen. Er wordt eenzijdig naar de problemen gekeken; oplossing ergens is elders probleem. Van Renkum naar Wageningen en daarna naar Nijmegen-Arnhem zou het beter kunnen. -
Rijnbrug bij Veenendaal Hoevelaken
Politiek binnen de regio zijn de bereikbaarheidsmaatregelen niet goed op elkaar afgestemd. Bij Wageningen zou de verbinding vanuit Noorden, knooppunt Hoevelaken moet worden aangepakt. De Oost-West verbinding is sterk verbeterd met de verbreding A12, maar de Noord-Zuid verbinding laat te wensen over.
23
Bereikbaarheid met openbaar vervoer: -
Geen bus bij WUR In de spits zijn er frequente verbindingen maar daarbuiten niet; Er zijn te weinig haltes, kwaliteit is laag en informatievoorziening is onvoldoende. Er is een (te) groot verschil in reistijd tussen auto en OV Vanuit Schiphol kunnen internationale gasten met de trein naar Ede-Wageningen station maar de verbinding daarna (met bus) is onvoldoende zichtbaar en vindbaar. Een shuttledienst zou oplossing kunnen bieden.
Bereikbaarheid per fiets Een fietssnelweg tussen Ede-Wageningen is een interessant onderwerp voor mobiliteit: vergroten van de snelheid en veiligheid. Hiermee kun je je als FoodValley echt onderscheiden . Een afstand van 5 km kunnen veel mensen fietsen. De aanwezigheid van een station is een vestigingsplaatsfactor. De vraag is of dit ook geldt voor een fietssnelweg? Voorwaarde voor FoodValley om zich te profileren als fietsregio zijn oplaadpunten voor elektrische fietsen. Dit is niet langer een type fiets voor ouderen, maar een middel waarmee langere woon-werk afstanden kunnen worden overbrugd. Bereikbaarheid per fiets werkt door in een prettig woon- en werkklimaat en zou druk op de lokale wegen kunnen verminderen. Prioriteit in mobiliteit en in bijdrage aan de economie? 1. Auto 2. Ov 3. Fiets Wat kunnen bedrijven bijdragen aan mobiliteit in de regio? Een initiatief van het bedrijfsleven is de organisatie “Bereikbare Vallei”. Ook zouden infrastructuurbedrijven betrokken moeten worden in het meedenken over bereikbaarheid. Bedrijven zouden arbeidsvoorwaarden van hun werknemers kunnen aanpassen waardoor mensen minder de weg opgaan
Conclusie: interne bereikbaarheid binnen regio een probleem, vooral probleem in Wageningen.
24
Recreatie en toerisme Recreatie en toerisme is en blijft belangrijk voor de regio FoodValley. Hierbij verdient zakelijk toerisme (congressen, events), cultuur en internationaal toerisme speciale aandacht.
Het KvK geeft aan dat het ZKA onderzoek doet naar recreatie en toerisme op de Veluwe waarbij gekeken wordt naar mogelijke verbeteringen van infrastructuur voor de vrijetijdseconomie Hotelaccommodatie: is afketsfactor; de regio kan geen grote groepen mensen onderbrengen. Gedeelten van groepen wel, maar dat wordt door congresdeelnemers als onwenselijk ervaren omdat het netwerken vaak doorgaat na het congres. De WUR beaamt dit en noemt als voorbeeld dat het zijn gasten in Delft moest onderbrengen en zelf te eten geven. Hoe is het met de infrastructuur voor de dag recreatie? Voldoende voorzieningen?
Leefomgeving Zachte’ factoren rond het vestigingsklimaat (o.a. leefomgeving) worden steeds belangrijker voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van kenniswerkers. Het gaatom een totaalpakket van aanbod (behalve ‘harde’ factoren ook woonomgeving, recreatie, cultuur, gezondheidszorg, goed onderwijs, natuur) Opmerking: “Als je een complete regio wil zijn moet je aandacht besteden aan culturele voorzieningen. Je moet niet uitgaan van “Je wordt nooit een Amsterdam” want dan kom je er nooit. “ Benaming Opgemerkt wordt dat de benaming FoodValley in dit opzicht niet echt stimulerend werkt omdat deze term vooral beelden van vee en pluimvee oproept. Daarom ook gingen er stemmen op om de regio Green Valley te noemen wat meer zou benadrukken de mooie omgeving om je in te vestigen en om in te wonen. Het zou in dit kader ook niet onverdienstelijk zijn om de beeldkwaliteit van (agrarische) gebouwen te verbeteren. Regiomarketing Volgens de KvK ontbreekt de juiste communicatie, is er teveel onbekendheid over deze omgeving. Er is vooral veel informatie over agrifood maar niet of negatief over de leefomgeving. Er zijn wel degelijk aantrekkelijke centra aanwezig maar deze zijn onvoldoende zichtbaar. Ook hier zou afstemming een grote winst kunnen opleveren. Groen wonen compenseert immers de afstand tot cultuurcentra en brengt grotere bereidheid tot overbruggen van langere afstanden. Met moet de cultuur echter wel weten te vinden. Het is daarnaast belangrijk om (grote) bedrijven mee te krijgen als ambassadeur van de regio.
25
Uit onderzoek van Atzema geven de volgende vestigingsfactoren de doorslag voor bedrijven: -
centrale bereikbaarheid gaan vestigen: arbeidsmarkt; natuurlijk omgeving, blijven: prettige woonomgeving; coöperatieve overheid
26
3. Wonen Verslag verdiepingssessie Thema Wonen 31 januari a.s. van 9:00 - 13:00 uur gemeentehuis van Rhenen. Aanwezigen: Ruurd Jonge Poerink (voorzitter) Theo Hettinga (woningcoöperatie P.G.) Hans van Heteren (Veenendaalse woonstichting, FoodValley etc) Timo Wagteveld (gemeente Stephanie v Schaik (provincie Utrecht) Cindy van Soest (Gemeente Wageningen) Rob Arends (Bouwfonds), Bob Dijkman Dulkes (gemeente Veenendaal) Annemieke de Groot (gemeente Veenendaal) Marga Theunissen (Opella) Marjan van de Wolfshaar (woonadviescommissie Wageningen), Emile van de Burg (Woonstede), Dion Thielen (gemeente Ede), Dieter Bakker (provincie Utrecht) René Hilhorst, Majorie van Beest, Emilie van Dooren _________________________________________________________________________________ Inleiding door Ruurd Jonge Poerink Verdiepingsbijeenkomsten – verdieping van de werkbijeenkomsten De sessie begint met het kort toelichten van enkele begrippen: Structuurvisie: ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht; PRS staat voor Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Omgevingsvisie: wordt opgesteld door de provincie Gelderland en is breder dan de structuurvisie Utrecht. De omgevingsvisie richt zich op alle gebieden van fysieke leefomgeving ; Gebiedsvisie regio FoodValley: deze is alleen voor de regio zelf en heeft geen status in de zin dat het niet wordt vastgesteld door de gemeenten. De gebiedsvisie dient meer als een kader voor de gemeenteraden. Over de structuurvisie wordt de vraag gesteld wat de informatie van deze sessies daar nog aan kan bijdragen aangezien de structuurvisie binnenkort wordt vastgesteld. Het antwoord daarop is dat indien regiogemeenten merken dat er verschil van inzichten zijn, deze door de gebiedsvisie duidelijk en bespreekbaar worden.
Hierna worden de stellingen die voortgekomen zijn uit de werkbijeenkomsten in oktober en november 2012, nader besproken. Bij elke stelling worden de drie centrale vragen gesteld: I. II.
Waar willen we heen/ wat is hier dan de uitdaging? (stip aan de horizon) Welke instrumenten kunnen overheden en andere partners inzetten om dit te bereiken? 27
III.
Hoe kunnen de maatschappelijke partners samenwerken om deze inzet optimaal te krijgen/ het doel te halen?
1. Kwaliteit Woningen: 3 stellingen 1.1 levensloop 1.2 klantgericht bouwen 1.3 energie en woonlasten 1.1. Levensloop: Woningen kunnen langer meegaan als zij eenvoudig voor meerdere soorten bewoning geschikt gemaakt kunnen worden. Het gaat dan om relatief snelle aanpassingen naar nieuwe technieken (domotica) en leeftijdsgroepen. Ook bij bestaande woningen kan kritisch worden bekeken of dit mogelijk is.
In subgroepjes wordt eerst kort besproken en daarna plenair toegelicht wat het grootste aandachtspunt van de stelling is. Nieuwbouw versus Bestaande woningen Onderscheid dient te worden gemaakt tussen nieuwkoop en bestaande woningen. In nieuwbouw zijn de nieuwe technieken eenvoudig in te passen en relatief goedkoop toe te passen. Een suggestie van de woonadviescommissie Wageningen aan woningcoöperaties gaat over de beukmaat van de nieuwbouw. De ruimte tussen de buitenmuren moet voldoende ruim zijn (5,7m). De oppervlakte van de begane grond telt, kubieke meters (daarboven) zijn minder belangrijk. Meerwaarde van een grotere beukmaat is dat de woning flexibeler in te richten is, onafhankelijk van de woondoelgroep. Het idee wordt geopperd dat zodanig gebouwd zou moeten worden dat het eenvoudig uitvoerbaar is om desgewenst een tweede woonlaag op de woning te plaatsen. Het is echter niet mogelijk of wenselijk om alle zorgbehoeftigen in nieuwbouw te huisvesten. Mensen die op zorg aangewezen zijn of geraken worden steeds vaker opgevangen in hun eigen (bestaande) woningen. Dus ligt de uitdaging bij bestaande bouw. Hier is het weliswaar moeilijker om de nieuwe technieken in te passen, maar toch maken kleine aanpassingen (aangepast toilet, douche, 2e toilet boven, evt. traplift) vaak al een groot verschil en kunnen ze ervoor zorgen dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Bij woningcorporaties is het zeker een probleem om de woningen aangepast te krijgen (red? Waarom is mij niet duidelijk). Het zou dus goed zijn als de bestaande woningvoorraad geschikt gemaakt wordt: - geschikt voor ouderen - betaalbaar en - omkeerbaar/ flexibel (je weet niet wie de volgende bewoner is) Mentaliteitsomslag Door een coöperatie wordt aangegeven dat mensen vaak enigszins overvallen lijken te worden door hun eigen opkomende beperkingen. Om het huis dan te gaan aanpassen is vaak een hele klus, zeker financieel gezien. Het zou goed zijn als mensen voorsorteren op een toekomstige situatie waardoor mensen langer thuis kunnen blijven wonen en zorg aan huis gegeven kan worden. Daarvoor is een mentaliteitsomslag bij bewoners nodig want de ervaring leert dat veel 65plussers vinden dat ze er nog niet aan toe zijn om hun huis aan te passen.
28
Hoe? Vanuit diverse hoeken wordt dit onderzocht dan wel op ingespeeld. Door Bureau Companen is een plan van aanpak “Woonbewust” opgesteld waarin maatregelen staan die mensen moeten aansporen vóór te sorteren op zorgaanpassingen. Met de Gelderse “Huizentest” kunnen burgers zelf nagaan of hun huis geschikt kan worden gemaakt voor de oude dag. De meeste winst lijkt echter behaald te kunnen worden met persoonlijke gesprekken en een financiële stimulans waardoor mensen over te halen zijn. Met de communicatiemiddelen die tot nu toe zijn ingezet is er nog geen mentaliteitsomslag bewerkstelligd. Welzijn Opella is zeer gericht bezig met samenwerking op het brede vlak van veiligheid, sociale cohesie, ontmoetingsplekken. Rolstoeltoegankelijkheid van de omgeving is één ding, maar je er op je gemak voelen en aanspraak hebben in de omgeving is van even groot belang. Ook bereikbaarheid wordt als aandachtspunt gezien, wat vooral bij nieuwbouw blijkbaar nogal eens wordt nagelaten. Opgemerkt wordt dat het nabuurschap een vlucht neemt. Ook hierin kan internet een belangrijke rol spelen, te denken valt aan een digitaal prikbord met verzoeken en aanbod. Rol van de overheid Voorheen konden mensen via de awbz veel aanpassingen vergoed krijgen. Nu moeten ze het zelf betalen. Voor zowel in geval van koop als huur zal een (bescheiden) financiële stimulans van de overheid mensen aanzetten op hun eigen woning (alvast) te verbeteren. Ook het inzetten op bewustwording moet mensen overtuigen om alvast hun huizen aan te passen. Wat betreft de beukmaat, deze zou in het bouwbesluit opgenomen moeten worden zodat projectontwikkelaars en bouwers hieraan gehouden zijn. Wat niet wegneemt dat gemeenten ook gewoon op voorhand in gesprek kunnen gaan met woningcorporaties over de beukmaat; het is immers in beider belang als huizen levensloopbestendig zijn. Ook wordt geopperd dat het bestemmingsplan van gemeenten niet (te snel) aangepast dient te worden. Hierdoor kan de gemeente kwaliteitskaders stellen voor nieuwbouw.
1.2
Klantgericht bouwen
Klantgericht betekent kleinere tranches in overleg met de toekomstige bewoner bouwen. Draait het om betrekken bewoner bij de planvorming of moet hij/zij ook opdrachtgever zijn? Is er nog een rol bij voor projectontwikkelaars? Woonomgeving Een belangrijk geacht onderdeel van wonen is de fysieke en sociale woonomgeving. Dat blijkt uit de levendige discussie die hierop volgt. Zo wordt er gepleit voor “eerst de mensen, dan de stenen”. Ofwel, eerst moet er gewerkt worden aan de sociale structuur in een woonomgeving: bewoners moet gevraagd worden wat hun wensen zijn zoals in Utrecht. Hier zijn voorbeelden van coöperatieve verenigingen die hun wensen stroomlijnen waar latere voorzieningen op aangepast of gebouwd zijn. Onderscheid dient ook hier gemaakt te worden tussen bestaande en nieuwe woonomgeving. In een bestaande omgeving zou de overheid meer te doen hebben dan in een nieuwe omgeving, waar meestal vanaf het begin een (private) vereniging van (gebieds)eigenaren wordt opgericht. Nieuwe bewoners, al dan niet verenigd, zullen meer en meer in het voortraject van huizenbouw en inrichting van de woonomgeving betrokken worden. Dit vereist de markt inmiddels. Rol van de overheid Gemeenten kunnen stimuleren dat mensen zich gaan opmaken om de woonomgeving aan te pakken. Wijkmanagers, zoals in Veenendaal, kunnen communiceren (voorbeeld Facebook-pagina) over de 29
wijk. Het verzorgen van links op de gemeentewebsite naar speciale wijksites wordt ook als optie genoemd. Over de vraag of de regie werkelijk bij de gemeenten moet liggen is men het niet eens. Liever faciliteren dan regisseren? Regisseren zou mensen afwachtend maken, terwijl eigen inbreng van en draagvlak onder bewoners juist zo belangrijk is. In Veenendaal fungeren de wijkteams met daarin onder meer politie, welzijn en een wooncommissie als regisseur terwijl de gemeente faciliteert in bijvoorbeeld het identificeren van sociale structuren.
1.3 Energie en woonlasten In plaats van de kosten van bouwen, rentelasten en maandlasten is het beter om naar woonlasten te kijken. Een grote last is het energiegebruik. Door woningen zo te ontwerpen dat integrale woonlasten laag zijn wordt het energiegebruik teruggedrongen en is de woning aantrekkelijker voor klanten. Dat kunnen kopers zijn maar ook huurders. Status voor energielabels Het plaatsen van zonnepanelen wordt genoemd als mogelijkheid. Voor een woningbouwcoöperatie is dit minder aantrekkelijk om het vaak betekent deze de investeringen doet en het rendement naar de bewoners gaat. Over de vraag of woningbouwcoöperaties zich hiermee bezig dienen te houden, lopen de meningen uiteen. De één ziet mogelijkheid in een soort samenwerkingsverband tussen coöperatie en bewoners; de ander wil zich alleen concentreren op het wonen en weer een ander ziet juist kansen voor zowel huurders als kopers, beiden hebben immers energielasten. Voor bewoners zou investeren in zonnepanelen gemakkelijker worden als ze zouden kunnen ‘bij’-lenen bijvoorbeeld bij hun hypotheek. Bij hypotheekverstrekking wordt door banken tegenwoordig wel rekening gehouden met energielabels van woningen, maar er wordt geen handreiking gedaan voor investeringen in zonne-energie. Aangezien woonlasten de optelsom is van rente + huur + energie, zouden bewoners moeten worden gemotiveerd om ‘slechte’ (label d,e,f-) huizen te verbeteren naar label c of b, wat volgens de aanwezigen redelijk gemakkelijk te realiseren is. Het wordt tijd dat de energielabels werkelijk status krijgen in plaats van willekeurig te worden gebruikt. Wie kan zorgen voor status van energielabels? Banken en woningcorporaties zouden kunnen lobbyen bij de overheid om ervoor te zorgen dat energielabels een officiële status krijgen. Feitelijk is iedereen gebaat bij een betere verkoopbaarheid en financierbaarheid die je verkrijgt als het label hoger is.
2. Rol van lokale overheden: 2.1 Deregulering en snelle procedures 2.2 Regionaal woonbeleid 2.1 Deregulering en snelle procedures De tijd dat mensen in de rij stonden voor een nieuwbouwwoning lijkt voorbij. Om klanten tegemoet te komen en datgene te bouwen waar de samenleving op lange termijn mee is geholpen zijn kortere doorlooptijden en meer klantgerichtheid wenselijk. Ook kan zo sneller worden ingesprongen op specifieke vragen. Loslaten Consensus lijkt te bestaan over de mening dat gemeenten de woningmarkt meer zouden moeten loslaten en meer creativiteit zouden moeten (durven) toestaan. Eigen creatieve inbreng wordt vaak 30
als bedreigend gezien terwijl de ervaring van deelnemers leert dat bouwplannen van particulieren vaak – bijna teleurstellend!- traditioneel zijn. Zo worden enkele wijken in Almere als positieve voorbeelden genoemd. Een “losgelaten” wijk in Apeldoorn is minder geslaagd. Stedenbouwkundigen Het beeldkwaliteitplan en vooral de invloed van de stedenbouwkundigen wordt gezien als te strak en bepalend. Opgemerkt wordt dat procedures soms op het eerste gezicht heel vrij worden voorgesteld terwijl vervolgens, als de plannen voorgelegd worden aan stedenbouwkundigen, ze van tafel worden geveegd of ernstig in de afwikkeling worden vertraagd. Ook het gebruik van een bouwadviescommissie is niet zaligmakend. Naast dat het geen democratisch gekozen orgaan is, lijkt hun advies vaak nog steeds bindend en kan het daarmee een bouwvergunning tegenhouden. Gecertificeerde architecten Budels model: ook in Schijndel. Gemeente heeft architecten aangewezen – deze zijn gecertificeerd en tekenen waardoor hij bouwvergunning krijgt. Belang van behoud van certificaat voor architecten werkt. Lange procedures Woningcorporaties hebben veel last van lange procedures. Er kan daardoor niet op voorraad gebouwd worden omdat het dan lastig is om aangesloten te zijn bij de actuele vraag(prijzen). Ook in geval van renovatie duren vergunningen soms 6 maanden. Opgemerkt wordt ook dat de plicht vanuit rijksoverheid om gemeentelijke diensten en daarmee kennis te concentreren in regionale uitvoeringsorganisaties, heeft geresulteerd in langere procedures. Daar waar eerst de collega-ambtenaar werd geconsulteerd, moet nu alles via extern. De omgevingstoetsen in het bestemmingsplan (archeologisch onderzoek, verkeersanalyses e.d.) hebben vergunningaanvraagtrajecten beduidend langer gemaakt. Toch wordt er ook een voorbeeld gegeven van het voordeel van een strak bestemmingsplan: in Veenendaal was in het bestemmingsplan een witte vlek gelaten op een plek waar inbreiding moest plaatsvinden. Het invullen van deze witte vlek zou in samenwerking met omwonenden gebeuren. Er was echter zoveel weerstand en het proces werd zodanig langdurig, dat waarschijnlijk een gedegen bestemmingsplanprocedure korter was geweest. Rol van de (lokale) overheid De overheid zou minimale kwalitatieve eisen moeten stellen zoals rooilijnen, minimum maten, hoogtes, verhouding openbare ruimte. Het accent zou moeten liggen op stedenbouwkundig vlak, minder op het esthetisch vlak. Welstandscommissies zouden dienst kunnen doen als gratis adviesorgaan. Barneveld werkt met een bouwmeester die adviseert aan het college. Het college kan bepaalde plannen toch door laten gaan ondanks negatief advies van de bouwmeester. Het bestemmingsplan moet zorgen voor structuur, differentiatie ofwel herkenbaarheid van buurten, wat tot sociale cohesie leidt. Ook in bestaande voorraad zou het wenselijk zijn om meer ruimte bieden. In geval van mantelzorg zou uitbouw moeten worden toegestaan zodat ouders bij hun volwassen kinderen kunnen wonen.
2.1 Regionaal woonbeleid De studie van Companen heeft duidelijk gemaakt dat er geen regionale woningmarkt is. Wel zijn er focusgebieden aan te wijzen, waar sprake kan zijn van subregionale interactie. Migratiestromen en benodigde woningen 31
De studie van Companen stelt dat er geen regionale woningmarkt in FoodValley is. Daardoor of desondanks, is men van mening dat er regionaal iets moet gebeuren. Opgemerkt wordt dat er een interregionale migratiestroom is van honderden huishoudens per jaar die zouden rechtvaardigen dat gemeenten met elkaar in overleg moeten gaan over woningvoorraden. Het belang van een dergelijk regionaal overleg wordt onderstreept door de opmerking dat Companen onderzocht heeft dat het aanbod in de komende twee jaar 6000 woningen zal zijn, terwijl er behoefte zal zijn aan 3000 woningen. Afgezien van het aantal te bouwen woningen waarover gesproken zou kunnen worden, zou ook de typen woningen overlegd kunnen worden. Projectontwikkelaars zouden hier ook bij gebaat zijn. Afstemming of uitwisseling van gegevens? Discussie ontstaat over de vraag of er regionale afstemming moet zijn of enkel de uitwisseling van gegevens. Er wordt geopperd dat migratie duidelijker in beeld kan worden gebracht door uitwisseling van gegevens, maar dat er (nu) geen aanleiding is om werkelijk af te stemmen. Als tegengeluid wordt gezegd dat gemeenten niet alles hoeven te bepalen en dat de markt ook kan inspelen op behoeften. Focusgebieden Op de vraag of het in het kader van de gebiedsvisie, belangrijk is om te weten waar de focusgebieden liggen wordt ontkennend geantwoord. Wel is het van belang te weten hoe je ermee omgaat. Bedrijven en kantoren bewegen makkelijker over een regio dan huishoudens. Voor deze groep zou afstemming wel van belang kunnen zijn omdat gemeenten elkaar daarin kunnen gaan beconcurreren. Rol van overheid De discussie tussen gemeenten onderling en met provincie over aantallen is een achterhoede gevecht omdat de markt bepaalt aan hoeveel woningen er behoefte is. En die behoefte achter blijft bij de planningen. Bouwers gaan niet bouwen voordat woningen bij verkocht. Er is geen regionale woningmarkt maar tussen de focusgebieden van Ede, Veenendaal en Barneveld is er sprake van uitwisseling – er is nauwelijks sprake van een bovenregionale markt afgezien van een klein deel van de woningen op het kazerneterrein in Ede. 3. Scheefwoners en starters Bij de sociale woningen is doorstroom en passendheid op het inkomen gewenst. Doorstromen is ook goed voor de koopwoningen. Daarnaast krijgen starters en specifieke sociale doelgroepen zo meer kans op een woning. Wat betekent het regeerakkoord hier dan bij? Drie “stippen aan de horizon” worden gezet: - Huisvesten van middeninkomens in betaalbare sociale huurwoningen - Rijksbeleid en belastingrol van woningbouwcoöperaties bijstellen - Vlottrekken van de koopsector Regeerakkoord Meteen wordt gereageerd op de laatste vraag in de stelling: het regeerakkoord heeft hierbij de doodsteek gegeven. Na jarenlang beleid dat er diversiteit moet zijn binnen de huurwoningen, wordt de middenklasse die aangewezen is op sociale woningen worden gehuisvest met hoge huren en woningbouwcoöperatie belast met huurbelasting(red?). Hierdoor hebben woningcorporaties minder middelen om te investeren en zijn ze een soort belastingkantoor geworden. Deze mening wordt gedeeld maar ook gezien als meesterzet van de overheid om de sector te saneren. Redenerend
32
vanuit de woonconsument is het heel frustrerend wat er gebeurt. Het rijksbeleid zal ertoe leiden dat coöperatiewoningen verkocht zullen worden. Voor wie is scheefwonen een probleem? Niet voor de coöperaties, niet voor de scheefwoner (huur- dan koopwoner) en voor de meeste woningzoekenden ook niet. Het antwoord is vrijwel unaniem: scheefwonen is voornamelijk een politiek probleem. Voor bepaalde doelgroepen moeten betaalbare huurwoningen beschikbaar blijven. Voor starters is er voldoende voorraad, alleen is er gebrek aan doorstroming. Netto inkomen op netto woonlasten, zo wordt berekend; ipv bruto-inkomen. Een eenverdiener met 43.000 inkomen kan evenveel verwonen als twee tweeverdieners met beide 33.000 inkomen; door belastingen is dit verschil verdwenen. Relevant? RED? Hoe genoemde stippen te realiseren? Rust creëren in de markt: stabiel beleid. Op de vraag wat daarvoor nodig is wordt geantwoord dat alle betrokken partijen hun invloed moeten laten gelden. Bijvoorbeeld in een gezamenlijke communicatie zoals de “Vastgoedmonitor”. In de gebiedsvisie dienen heldere kaders gesteld te worden. Op regionaal niveau is dat heel goed mogelijk. Zoals het (beter) laten zien op welke stromingen of trends het regiobeleid gebaseerd wordt waardoor de markt vertrouwen krijgt en kan inspelen op behoeften. “Regelvrije zones creëren” wordt genoemd als maatregel: meer ruimte voor particulier initiatief. Het neerzetten van doorstroomwoningen conform de vraag van ca. 2 ton. Dit is haalbaar als er gesneden kan worden in de kosten. Dat kan via soberdere bouw maar ook door de grondprijzen te verlagen. Het is eerste wordt door projectontwikkelaars gezien als haalbaar. Maar de grondprijzen verlagen? Dit ligt politiek zeer gevoelig, waar niet alleen tussen gemeenten verschil van mening over bestaat maar ook binnen gemeenten. Een dergelijke maatregel gaat immers ten koste van de begroting waardoor weer minder ruimte is voor maatschappelijke investeringen. Rol van de provincie: afwaarderen toestaan zonder meteen onder curatele gesteld te worden. Als bouwfonds betaal je veel meer rente (7%) dan de overheid (euribor e.d. 1,5%) Laten we uitspreken dat geld niet geïnvesteerd is, maar geconsumeerd. Dan zeg je niet telkens “als de crisis voorbij is dan zijn de problemen voorbij” Het geld is weg en daar hebben we nog 10-15 jaar voor te bloeden. Relevant?
4. Recreatiewoningen In de regio zijn veel recreatiewoningen. Die dienen in principe een economisch belang en zijn bestemd voor het toerisme. Permanente bewoning is dan ook een oneigenlijk gebruik. Tegelijk vervullen ze vaak een functie voor mensen die tussen wal en schip vallen of die op heel korte termijn woonruimte nodig hebben. Hoe gaan we hiermee om? Toeristisch gebruik Het belang van puur toeristisch gebruik van recreatiewoningen wordt onderstreept. Dit vanuit de achterliggende gedachte dat bij gebieden die bedoeld zijn om te recreëren, deze bedoeling teniet wordt gedaan door permanente bewoning. Bovendien verkleint permanente bewoning het totale aanbod aan recreatiemogelijkheden. In de gemeente Noord-Veluwe alleen al wonen 2500 arbeidsmigranten op recreatieterreinen, terwijl de hele infrastructuur daar niet op berekend is (bijv. vuilnisophaal). Als voordeel van permanente bewoning wordt genoemd dat enkele vaste bewoners de veiligheid op recreatieterreinen kunnen bevorderen. Tijdelijke (spoed)woningen, rol van de overheid 33
Politieke prioriteit dient gegeven te worden aan het vinden van alternatieven voor tijdelijke (spoed)woonruimte. Als alternatieven kunnen tijdelijke containerwoningen dienen, leegstaande kazernen of zelfs kantoren. Woningbouwcoöperaties willen hier best aan meewerken. Deze tijdelijke woningen moeten weer niet te aantrekkelijk worden gemaakt. Men moet immers willen doorstromen naar reguliere (comfortabelere) woningen, die op hun beurt ook weer beschikbaar moeten zijn. Hier wordt wel een bedreiging gezien: sociale huurwoningen moeten wel beschikbaar blijven voor de permanente woningzoekenden. Tegelijkertijd dienen gemeenten strenger handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatieterreinen. Rol van de werkgevers Werkgevers zouden degelijke woonruimte moeten bieden aan hun migrerende arbeiders en hen niet doorverwijzen naar recreatieterreinen. Gebiedsvisie: Om mensen “in nood” te huisvesten, zonder “waterbedeffect” is regionale afstemming mogelijk. Voor hen is het minder van belang waar ze komen te wonen als het maar in de regio is. Flexibele oplossingen zouden ook het probleem van de studentenhuisvesting in de regio kunnen verlichten. 5. Planologie Regio FoodValley wil een internationaal aantrekkelijk woonmilieu zijn. Dat om de hoger opgeleide en relatief welvarende kenniswerkers uit het buitenland hierheen te lokken en zo het concept FoodValley te versterken. (Er zijn geluiden dat in de buitengebieden de 600 kubieke meter maat knellend is als het gaat om het aantrekken van deze groep.) Over deze stelling zijn de meningen verdeeld. De één vindt het geen regionaal probleem maar vooral van de gemeente Wageningen. Bovendien zouden kenniswerkers na enkele jaren onderzoek weer uit de regio vertrekken, naar Utrecht of Amsterdam. Dit wordt tegengesproken door de persoonlijke ervaring van een deelnemer die in 40 jaar woonachtig is in Wageningen en constateert dat veel mensen “van buiten” in Wageningen, maar vooral in de omgeving ervan, zijn gebleven. Ook wordt opgemerkt dat het zwaartepunt van Regio FoodValley in Wageningen UR ligt en dat vooral in het licht van de plannen van het World Food Centrum je aan je stand verplicht bent om degelijk beleid te voeren op het huisvesten van kenniswerkers. Het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu (groen, recreatie, cultuur) wordt daarbij van groter belang gezien dan het toestaan van grotere woningen voor deze doelgroep.
34
4. Mobiliteit Verslag verdiepende sessie Mobiliteit & Bereikbaarheid in het kader van Gebiedsvisie regio FoodValley en deel Omgevingsvisie Gelderland 7 februari 2013, Barneveld Aanwezigen: Ruurd Jonge Poerink (voorzitter) Pierre Leenaerts (Gemeente Ede) Rob Gremmen (Anwb) Hans Voerknecht (KpVV ) kennisplatform verkeer en vervoer Ronald Keijman (gemeente Rhenen) Jan Willem Groothedde (gemeente Barneveld) Ewout Fennis (Provincie Utrecht) Roel Dobbelsteijn (gemeente Veenendaal) Marco Burgsteden (gemeente Wageningen) Bart van Oort (Rijkswaterstaat) Carl Bieker (provincie Gelderland) René Hilhorst (projectleider regionale gebiedsvisie FoodValley) Majorie van Beest (gemeente Barneveld; portefeuillecoördinator RO) Emilie van Dooren (Lindelaan Advies; projectsecretaris regionale gebiedsvisie FoodValley)
Ontwikkeling van basismobiliteit OV en in het bijzonder CVV wordt als belangrijk ervaren voor het organiseren van basismobiliteit. Hierbij gaat het om verschillende doelgroepen. Voor elke doelgroep moet maatwerk worden geleverd. Dit betekent bijvoorbeeld differentiatie naar periode van de dag, dag van de week en seizoen. Kunnen OV-middelen (structureel) anders worden ingezet en wat is daarvan het effect? Toelichting: CVV: Collectief Vraagafhankelijk Vervoer. Opgemerkt wordt dat dit een oude term is, de nieuwe term is regiotaxi. Daar aan toegevoegd wordt dat de middelen niet anders ‘kunnen’, maar moéten anders worden ingezet in verband met bezuinigingen. De BDU (brede doel uitkering) is voor de regio de komende jaren lager dan vorige jaren.
35
Het is de vraag of we over de totale breedte moeten blijven rijden of dat de provincie hierin keuzes moet maken. In de regio zijn enkele buslijnen waarvan de vraag is of die overeind gehouden moeten worden. Als eerste wordt door de voorzitter een “stip” aan de horizon gevraagd: wat is vanuit mobiliteit gewenst, waar wil je naar toe? Het blijkt lastig een stip te zetten. Wel wordt opgemerkt dat niet elke kern van 1500 inwoners een buurtbus moet willen hebben, niet alleen vanwege de kosten maar ook omdat er bijvoorbeeld ‘s avonds vaak geen gebruik van wordt gemaakt. Er is dan eenvoudigweg geen vraag naar. Zelfredzaamheid Gereageerd wordt met de constatering dat het OV tot op heden een soort planeconomie is geweest die nu vraagafhankelijk wil zijn. Voorwaarde voor deze verandering is dat de vraag helder moet worden. Deze vraag kan ook gewoon vanzelf boven komen drijven en hoeft niet altijd opgezocht te worden. Benadrukt wordt dat in het antwoord op die vraag ‘zelfredzaamheid’ de leidende gedachte moet zijn: persoonsgebonden budget, internet, digitale wereld, gebruikmaken van het eigen sociale netwerk. Het geld dat daarmee bespaard wordt, kun je elders inzetten. Internet en techniek Vergeten wordt vaak dat de ouderen van de toekomst al gewend zijn aan de digitale wereld. Ook moet in gedachten gehouden worden dat vervoer technische ontwikkelingen zal doormaken zoals wellicht onbemand gestuurd personenvervoer. Haltering aan de hoofdweg Gedacht wordt aan een halte aan het begin van het dorp, aan de grote weg. In combinatie met bijvoorbeeld de elektrische fiets of een informeel sociaal netwerk waar men elkaar helpt om bij het OV te komen. Als overheid hoef je niet alles zelf te organiseren. Versterking van sterke lijnen Gepleit wordt om de sterke lijnen in de regio, zowel spoor als bus, die een grote massa hebben te versterken en uit te breiden. Het buurtbussysteem werkt goed maar gaat immers uit van die sterke lijnen met een vaste route en vaste tijden. Er moet gezocht worden naar de juiste combinaties van vervoersmogelijkheden. Opgemerkt wordt dat niet alle plaatsen bereikbaar hoeven te zijn met OV. Een rit naar een afgelegen wandelgebied, zou je zelf moeten betalen.
Grotere mobiliteit : oorzaak en/of gevolg De schaalvergroting in de maatschappij wordt genoemd als één van de oorzaken dat de te overbruggen afstanden ook steeds groter worden, zoals de (groter groeiende) ziekenhuizen die verder uitelkaar komen te liggen. Het RO-beleid heeft grote invloed op de af te leggen kilometers.
36
Andersom kan een betere ontsluiting van een dorp ervoor zorgen dat lokale voorzieningen verlieslijden en zo uit het dorp verdwijnen. Voorwaarden voor vervoer Ouderen en forenzen stellen verschillende eisen aan vervoer. Voor ouderen worden genoemd bereikbaarheid, beschikbaarheid, comfort en sociale veiligheid: bekendheid met de chauffeur verhoogt het gevoel van vertrouwdheid. Wachten is voor ouderen veel minder oncomfortabel indien er voorzieningen zijn bij het wachtpunt, zoals in Oudhoorn waar men tijdens het wachten warm kan zitten met een ‘kop koffie en een krantje’. Ook hier wordt gepleit voor onderzoek naar de vraag/behoefte aan OV: de één veronderstelt dat toekomstige ouderen meer zelf kunnen rijden, redelijk vermogend zal zijn met daaruit volgend een eigen auto. Bovendien wordt het steeds meer technisch mogelijk om rij-ondersteunende systemen in te zetten. De ander stelt dat het in de praktijk toch om oudere mensen gaat die met slecht weer, ook in de toekomst, niet de weg op durven te gaan. Men is het erover eens dat de mogelijkheid moet blijven bestaan om met OV te reizen over de grote afstanden en eventuele aansluitingen aan begin- en eindpunt zelf te regelen. Regiotaxi of verenigingsbus? Vanuit de provincie Utrecht wordt gesteld dat de senioren in de toekomst anders om zullen gaan met mobiliteit, OV en Auto en taxivervoer. Ze zijn al creatief in zelfredzaamheid. Regiotaxivervoer is eigenlijk al goed geregeld (90% krijgt al via de WMO toegang tot het taxisysteem). Dan blijft 10% over die de OV zelf moet regelen, wat ga je daar nog voor doen? In de toekomst gaat provincie Utrecht vooral de vraag volgen; daar waar meer vraag is gaan we meer ondersteunen met regiotaxi, weinig vraag gaat weer toegewezen worden op lijnbussen. Provincie Gelderland wil deze laatste groep zichzelf laten organiseren. Niet met een (te) dure regiotaxi, maar bijvoorbeeld door het faciliteren van een eigen bus voor een lokale groep mensen die vervoer nodig hebben en zich hebben verenigd. Hiervoor loopt momenteel een Gelderse pilot.
Rol van de overheid Gemeenten, provincies en eventueel de ouderenbond zouden moeten onderzoeken waar de behoefte ligt. Het aanbodgerichte systeem moet veranderen in vraaggericht systeem: doelgroepen moeten zelf hun activiteiten kunnen ondernemen, kunnen organiseren. Je moet die behoefte boven water krijgen en dat kan de overheid doen. Te denken valt aan een ‘mobiliteitmakelaar’ die de vraag en aanbod in de gaten houdt. Dit vergt een andere manier van denken en werken: niet meteen oplossingen aandragen maar observeren en luisteren naar de vraag. Gemeenten zitten het dichtste op het lokale niveau om behoeften te kunnen peilen die de provincies financieel kunnen ondersteunen. Echter, als in de toekomst de verdeling van middelen verandert, zal ook de rolverdeling veranderen.
37
Als kanttekening wordt gezet dat een andere aanpak moet worden ingegeven door een veranderende maatschappij en niet om kosten te besparen. Kostenbesparing op het ene vlak van mobiliteit moet worden ingezet op andere vlakken zoals investeringen in fietsvoorzieningen (multimodaal investeren) . Basismobiliteit Opgemerkt wordt dat er niet alleen moet worden gekeken naar OV maar naar de totale visie op mobiliteit. De stelling gaat echter over basismobiliteit: hieronder wordt verstaan de basis van de OV markt. Naast ouderen en gehandicapten valt hier ook het scholierenvervoer onder. Hierover wordt opgemerkt dat scholen dit meer zelf zouden kunnen gaan regelen, zoals een christelijke school in Kampen die haar leerlingen uit Friesland georganiseerd vervoert . Ook zou samenvoeging kunnen plaatsvinden zoals het combineren met een regiotaxi. Dit laatste dan vooral om kleine aantallen scholieren. Gevraagd wordt of scholieren anno 2030 nog wel elke dag naar school gaan; ofwel maatschappelijke ontwikkelingen veranderen het plaatje. Concluderend samengevat voor bestuurders: 1. bestuurders zullen – daar waar weinig massa is - moeten overstappen van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd denken en de eventueel daaruit voortvloeiende besparingen gebruiken om condities te scheppen om het nieuwe systeem werkbaar te maken. Niet alleen vanwege financiële redenen overstappen naar vraaggestuurd vervoer maar ook omwille van gezondheidszorg, welzijn, leefbaarheid van dorpen (versterking sociale structuren door samenwerking t.b.v. vervoer). 2. Bestuurders zullen moeten toelaten meer door mensen zelf te laten organiseren – hoewel voor schrijnende gevallen de vervoerszaken wel geregeld moeten blijven worden - maar daarmee ook risico durven nemen van fraude. 3. sterke lijnen versterken of zelfs uitbreiden: knooppunten en opstappunten aantrekkelijker maken.
Gevraagd wordt of dit de ambities zijn die we bedoelen voor de FoodValley, “Is dit de visie van FoodValley?” Als reactie hierop wordt gegeven dat het binnen de FoodValley niet eenvoudig is om onderling afwegingen te maken, wel kunnen er wensbeelden worden neergezet. Er zal een proces op gang moeten komen van succesvolle acties, waardoor aandacht voor en binnen de regio groeit, waar weer succesvolle acties op volgen. Politiek committment hangt hiermee samen. De MIRT wordt als voorbeeld genoemd: dit is een landelijke discussie waar de regio zich aan moet aanpassen. Wat de regio dan kan doen is op onderdelen ambities neerleggen voor de lange termijn en daar beleid op proberen toe te passen.
Stelling Het nieuwe werken en vergrijzing Als medewerkers meer thuis gaan werken en als er relatief meer niet-werkenden komen door de vergrijzing dan zal de verdeling van het verkeer over de dag veranderen. Dit kan consequenties hebben voor investering in infrastructuur en onderhoud. 38
Mobiliteit verspreiding over de dag Als eerste reactie wordt gegeven dat het nieuwe werken en de vergrijzing beide zorgen voor verspreiding van mobiliteit over de dag en dat daarvoor geen aparte investeringen nodig zijn. Een ander oppert dat het nieuwe werken zal leiden tot andersoortige verplaatsingen: wellicht minder over grote afstanden maar meer lokaal, rond de thuiswerkplek. Derde werkplek Zijn er voor het nieuwe werken investeringen nodig op multimodale knooppunten? Deze zijn goed bereikbaar met de auto, openbaar vervoer en fiets. Als voorbeeld wordt genoemd reeds bestaande carpoolplaatsen waar gewerkt kan worden: wifi, koffie en toiletvoorzieningen voorhanden. Ideaal voor de zzp-er onderweg: de Derde Werkplek. Rol van de overheid Op de vraag of de overheid Derde werkplekken dient te financieren, komen verschillende voorbeelden op tafel (o.m. station Driebergen-Zeist, Den Haag) waar ondernemers een dergelijke ontmoeting/werkplek met succes hebben gerealiseerd. Dit wordt genuanceerd naar binnenstedelijk en meer landelijk gelegen gebied: in het eerste zullen ondernemers meer geïnteresseerd zijn dan het tweede gebied. De overheid zou de meer afgelegen derdewerkpleklocaties bescheiden financieel kunnen ondersteunen en positioneren door bekendheid te geven. Afgelegen carpoolplaatsen die als derde werkplek fungeren en waar continu toezicht is, worden bovendien door gebruikers als prettiger ervaren vanwege veiligheid, voorzieningen e.d. Naast werken en ontmoeten wordt als derde motief genoemd het wachten tot oponthoud voorbij is: de wachttijd kan gevuld worden met werken (filemelding op de carpoolplaats). Toch blijkt ook dit door marktpartijen te worden aangeboden, zoals Crown-flexplekken langs de snelweg waar zzp’ers kunnen komen werken. Afzwakken spitsverkeer en drukkere dalperiode? Niet iedereen deelt deze stelling: het is nog maar de vraag wat de gevolgen zijn van het nieuwe werken en vergrijzing. Zo wordt geopperd dat ook recreatief verkeer (vergrijzing) in de spits zit omdat ook deze mensen hun dag optimaal wil benutten. Dit wordt door een deelnemer aangemerkt als aandachtspunt voor de FoodValley: veel recreatieve voorzieningen zitten ver weg. Regio FoodValley zou daarin zelf moeten voorzien. Voor wat betreft het nieuwe werken wordt verwacht dat er meer andersoortig vervoer zal plaatsvinden, vooral kleinschaliger vervoer als pakketdiensten, internetwinkelen, itconderhoudsdiensten e.d. voor thuiswerkers. Dat zou dan wel weer meer verspreid over de dag plaatsvinden. Wat is de stip aan de horizon? Blijft het nuttig om spitsinvesteringen te doen voor auto en ov? Direct financieel gezien levert mobiliteitsmanagement uiteindelijk meer op: maatregelen om vervoer te reguleren. Gesteld wordt
39
dat mobiliteitsmanagement op twee manieren gaat: 1) werken zo organiseren dat je de spits kunt mijden; het spreiden van werktijden of 2) pak de fiets. Bedrijven echter willen wèl spitsmaatregelen omdat zij op die tijden goed bereikbaar willen zijn: mobiliteitsmanagement is als aanvulling aantrekkelijk maar kan de spitsmaatregelen niet vervangen. Dit wordt tegengesproken door het noemen van succesvolle voorbeelden rond Rotterdam en Arnhem. Een ander argument met betrekking tot mobiliteitsmanagement is dat kruisbestuiving tussen auto en trein bijna nihil is, maar dat de fiets wel een oplossing biedt. Scholierenstroom In Wageningen zijn de fietsstromen zijn soms zo massaal dat ze het verkeer bepalen: ze belemmeren de doorstroming. Het nieuwe leren zou hiervoor een oplossing kunnen bieden: alle onderwijsinstellingen een uur later laten beginnen, lost veel problemen op. Dit kan regionaal aangepakt worden. Het regionale openbaar vervoer in Regio FoodValley wordt gedomineerd door hbo en mbo studenten (en Wur studenten). Op de vraag wie de doelgroep van de Valleilijn is, blijkt ca. 40% scholieren en ca. 30% forens richting Amersfoort te zijn.
Drukke centra (Amsterdam, Arnhem) lokken meer OV-gebruik uit. Dit wordt weersproken door het voorbeeld van Rotterdam centrum dat continu met auto’s vaststaat, ongeacht welk deel van de dag of week. Onderhoud Op de vraag of het nieuwe werken en ~leren en vergrijzing consequenties hebben voor het onderhoud is men het eens: het vrachtverkeer bepaalt het onderhoud. De grootste (veranderde) uitgaven zullen te maken hebben met capaciteitsvergroting van fietspaden en aanverwante voorzieningen en ketenmobiliteit van fiets/OV.
De fietspaden raken onder druk: door het nieuwe werken is er meer lokaal verplaatsing dus fietspaden dienen verbeterd te worden. Hier kunnen ook andere doelgroepen zoals ouderen van profiteren. Een deelnemer haalt een onderzoek aan waarin is geconcludeerd dat verbetering van fietspaden een hoog maatschappelijke kosten-baten voordeel brengt (voerknecht) Rol van gemeenten en provincies Afstemming bij knooppunten dient in samenwerking te gebeuren. Ook zou de overheid zelf mobiliteitsmanagement moeten toepassen en stimuleren bij het bedrijfsleven. Gemeente en provincies moeten inzien dat ‘fietsen’ meer dan alleen een hobby is: vooral de e-fiets met bijbehorende mogelijkheden (sneller en overbruggen van langere afstanden) en behoeften (oplaadpunten, continu doorstroom, gladheidsbestrijding) is een serieuze modaliteit; dit alles heeft een bovenlokale organisator nodig. Of het parkeerbeleid regionaal afgestemd dient te worden, daarover is met het niet eens: gemeenten zouden elkaar beconcurreren door gratis parkeren en 40
zichzelf “wegconcurreren” door betaald parkeren. Hiervoor zou regionale afstemming nuttig zijn. Terwijl anderszins binnen gemeenten vaak discussies zijn met ondernemers die de overheid verwijten een ongunstig klimaat te scheppen, waardoor het een lokale kwestie blijft. RO-beleid dat bedrijventerreinen aanbiedt met veel (gratis) parkeergelegenheid, voedt ook de mobiliteit. Rollen van bedrijfsleven Bedrijven zouden ov-kaarten kunnen aanbieden aan hun werknemers. De overheid zou dit kunnen stimuleren met betaald parkeerbeleid, met regionale afstemming. Lease-auto’s vergroten de automobiliteit en fiets-privé regelingen daarentegen verminderen het autoverkeer.
Conclusie Hoewel het lastig is om tot een eenduidige en complete visie te komen is er consensus over gewenste ontwikkelingen, zoals niet méér asfalt maar het stimuleren van mobiliteitsmanagement. Investeren in flexibele oplossingen die rendement opleveren, niet in asfalt wat bovendien onomkeerbaar is. Het bevorderen van Derde Werkplekken kun je als maatregel zien maar ook als visie neerzetten. Functieverandering buitengebied In de landbouwsector is een transitie gaande. Tot 70% van de veehouderijbedrijven zal in de komende 20 jaar gaan verdwijnen. Vaak blijven de gebouwen staan en wordt een nieuwe bestemming gezocht. Deze zal veelal landelijk wonen zijn maar omdat het steeds grotere gebouwen zijn die vrijkomen zullen ook clusters van woningen ontstaan of kleinschalige bedrijvigheid als kantoorfunctie, opslag of bijvoorbeeld internetwinkels. Dat betekent dat er meer en verspreide vervoersbewegingen op het platteland komen en dat er ook meerdere groepen intensiever gebruik gaan maken van wegen waar door autonome ontwikkelingen ook meer zwaar landbouwverkeer komt. Dit kan consequenties hebben voor de verkeersveiligheid, het onderhoud van de wegen en de versnippering van het land door de toename van de intensiteit. Minder landbouwbedrijven De ontwikkeling in de stelling wordt herkend. Doordat veehouderijbedrijven leeg komen te staan komt er waarschijnlijk – afhankelijk wat de functieverandering is – minder zwaar vrachtverkeer, maar wel meer verkeer. Men ziet hierdoor veiligheidsproblemen voor het fietsverkeer, zowel voor scholieren als recreanten. Grotere landbouwbedrijven Minder, maar door schaalvergroting wel grotere, veehouderijen brengen grotere landbouwvoertuigen naar het buitengebied. Dit heeft tevens zijn weerslag op onderhoud van de wegen: de kosten van bermonderhoud zullen stijgen. 41
Sluipverkeer Binnenveld heeft last van meer sluipverkeer wat negatief werkt op de leefbaarheid.
42
Stippen aan de horizon Een deelnemer vat de problemen met veiligheid, leefbaarheid, vestigingsklimaat samen in één oplossing: focus op fiets. De provincie zou hier fietsnetwerken (en/of wandel~) kunnen bevorderen. Keuzes moeten gemaakt worden, bijvoorbeeld voor een buitengebied voor alleen landbouw en daarnaast wandel/fietsgelegenheid maar geen sluipverkeer. Of een keuze maken in welke routes aan de langzaam verkeergroep aangeboden worden en welke aan boeren en loonwerkers. Dit omvat een aanpak van strakkere hiërarchie in wegen, dat regionale afstemming vereist. Zonering wordt genoemd als maatregel, van landbouw tot extensief gebruik. Omdat lang niet alle leegstaande gebouwen bewoonbaar kunnen worden gemaakt, dienen bedrijven zich aan. Ook hierin heeft de provincie een belangrijke rol, deze staat toe welke bedrijven waar komen. Van belang hierbij is de mobiliteitstoets: een verkeersaantrekkende nieuwe functie zou geweerd moeten worden in een extensieve zone. Het RO-beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau is dus leidend voor mobiliteit en zal van vergunningaanvrager tot vergunningaanvrager bekeken moeten worden.
Rondwegen Welke rondwegen zijn er op dit moment in het gebied lokaal gewenst en vragen aandacht in de komende jaren?
[Is het de bedoeling om een afwegingskader te ontwikkelen om te kunnen prioriteren bij toekomstige aanleg van rondwegen?] Een inventarisatie volgt op deze stelling: Voorthuizen; Barneveld-Oost; Verbreden van bestaande rondweg Veenendaal; Nijkerk of verbreding van de N301 te verbreden of aan de oostkant langs te gaan; Parklaan Ede; Wageningen, Binnenveld? Verkeersoplossingen over water?
43
(Snel) fietsvoorzieningen Door de vergrijzing en de toename van fietsrecreatie zijn er steeds meer gebruikers van de fietsinfrastructuur. Nieuwe technologie als elektrisch fietsen maakt het voor meer mensen mogelijk om te fietsen en hun actieradius neemt ook sterk toe. In het verlengde hiervan lijkt er ook een toename van de fiets voor woon-werkverkeer waar te nemen omdat mensen nu van een grotere afstand naar hun werk kunnen fietsen dan voorheen. Naast deze mogelijke grotere bezetting van de bestaande fietsinfrastructuur is er ook vraag naar snelfietspaden. Dat zijn relatief afgesloten paden tussen belangrijke knooppunten. Vaak zijn deze zo direct mogelijk en niet aantrekkelijk voor recreanten. Een toename van de intensiteit en een toename van de verscheidenheid aan gebruikers (met verschillende soorten ‘fietsen’) en grotere snelheidsverschillen vraagt om bredere fietspaden en een goede ontwerpopgave bij kruispunten.
Onderzoek De stelling zelf wordt ter discussie gesteld: hij is te voorzichtig verwoord, want toename van fietsverkeer zou al een feit zijn, zoals ook de olieprijzenstijging al in gang zijn gezet. Hierop wordt gereageerd met dat het aannames betreft waar nog geen goed onderzoek aan ten grondslag ligt. Onderzoek mag dan wel hebben aangetoond dat er meer elektische fietsen zijn verkocht maar is dit in plaats van de auto, of in plaats van de gewone fiets, hobbymatig of werkgerelateerd? Dit zijn belangrijke gegevens om beleid op te baseren. Toename van fietsers Uitgaande van de stelling als zodanig dan heeft de samenleving te maken met nieuwe technologische ontwikkelingen zoals de elektrische fiets zal de vraag naar snelfietspaden toenemen. Een mogelijkheid is om bestaande fietspaden te verbreden voor diverse snelheden. Niet alleen technologie maar ook ander beleid vraagt om aanpassingen van het fietswegennet, zoals de OV-studentenkaart: wanneer deze in 2016 wordt omgezet in een kortingskaart zal dit waarschijnlijk meer fietsers opleveren, ook op de overstappunten (vanuit trein toenemend fietsverkeer). De toename van fietsers kun je als autonome ontwikkeling zien maar ook als streefpunt. Als voorbeeld wordt genoemd het waarnemen van de trend van obesitas waar je als bestuurder iets aan zou kunnen doen.
STIP: “Alle seinen moeten op groen voor fiets: FIETS FIETS FIETS”. Enerzijds wordt bepleit om de fiets concurrent te maken van de auto met afwegingen als tijd, kwaliteit, gezondheid. Anderzijds zouden voorzieningen wel multimodaal bereikbaar moeten blijven. In Wageningen is alles misschien goed per fiets te doen, maar niet in alle gemeenten. Voor het imago 44
van de regio als geheel is het een aantrekkelijk aspect als er fietssnelroutes zijn zonder oponthoud, naast trein en bus. Snelfietspaden zouden kunnen tussen Wageningen-Ede; tussen Barneveld-Lunteren- Ede; tussen Nijkerk-Amersfoort; tussen Veendaal - Ede. Wat is hiervoor nodig? De toenemende diversiteit aan fietsen vergt aanpassingen: van bakfiets tot ligfiets en zonderversnellingen tot snelheden die elektrische fietsen kunnen bereiken ( 40-50km per uur). Dit vergt andere dimensionering, zonering, breedte van fietspaden; gelijkvloerse of veilige kruispunten met wachttijdvoorspelling; ruimte voor fietsstallingen, oplaadpunten. Maar ook herkenbaarheid en vindbaarheid en ketenbenadering. Onderhoud van fietsinfrastructuur wordt een punt van aandacht genoemd, ook voor de reguliere fietspaden: vooral in de winter zijn fietspaden vaak het stiefkindje. Ook daarin zullen gemeenten daad bij woord moeten voegen. Rol van de overheid Snelfietspaden bestrijken meestal meer gemeenten, dus regionale afstemming is noodzakelijk. Voor de voorzieningen zal veelal financiering door rijk, provincie en gemeente nodig zijn, maar kan soms ook door de markt worden opgepikt (stalling).
45
5. Landbouw
Verdiepingssessie Landbouw, 12 februari 2013 Gemeentehuis Barneveld Aanwezigen: Fije Visscher (LTO) Fons Goselink (provincie Gelderland) Robert Keizer (landschapsbeheer Gelderland) Liesbeth Jansen (gemeente Nijkerk) Ko van Schaik (Adviesdienst Bedrijfsontwikkeling B.V) Geert Butz (gemeente Ede) Arjan Bossenbroek (gemeente Barneveld) Hermans Voortman (PTC+) Henk van de Brandhof (LTO Ede) Jan Wolleswinkel (Nederlandse organisatie voor Pluimveehouders/Gebiedscommissie) Jan Wassenaar (Rabobank) Peter Druijf (LTO Barneveld) Jaap Van Till (Provincie Utrecht) Dirk Dekker (LTO GLD,varkenshouder) Pieter Bouw (NVV Regio Veluwe tvv Marijn Boom) Tjerk Elsinga (LTO Noord Gelderland) Jos Bolder Wolder (PTC+) Herman Agricola (Alterra) Brendan Mc Cartney (SVGV) Theo Vogelzang, (onderzoeker bij LEI, WUR) Ruurd Jonge Poerink (voorzitter) Roelof Goodijk (Los Stad om Land, schrijver gebiedsvisie) Majorie van Beest (portefeuillecoördinator RO, gemeente Barneveld) Emilie van Dooren (Lindelaan Advies, verslag)
In deze bijeenkomst worden stellingen besproken aan de hand van drie centrale vragen” 1. Wat is het gewenste effect (stip aan de horizon) en wie gaat daarvoor zorgen? 2. Welke rol is er hierin voor gemeente of provincie? 3. Wat mag worden verwacht van het bedrijfsleven?
Stelling Wat is nodig om de landbouwsector te vernieuwen? Schaalvergroting in de landbouwsector wordt in het algemeen als onontkoombaar gezien. Marktontwikkelingen zijn dominant en kunnen er toe leiden dat in de komende 20 jaar bijna
46
driekwart van de bedrijven zal verdwijnen. Hier komen meerdere vragen uit voort. Centraal staat: waar willen we naar toe met de landbouw en wat is daarvoor nodig? Stip aan de horizon Op de vraag hoe de aanwezigen de toekomst van de landbouw zien wordt gereageerd met schaalvergroting in de landbouw met heldere – eventueel vernieuwende - verdienmodellen, waarmee de landbouw de economische basis in het buitengebied is. Het gaat dan om gezinsbedrijven of gezinsbedrijf Plus: het gezinsbedrijf als basis met eventueel een bijbedrijf. De omvang van de bedrijven is afhankelijk van het verdienmodel en afhankelijk van voortschrijdende techniek en mechanisatie. Ook moeten bedrijven passend zijn in het landschap, aangepast aan de directe omgeving met aandacht voor ruimtelijke (afstanden en cirkels) en esthetische (“bouwmeesterschap”) kwaliteiten. Idealiter zou landschapsherstel kunnen plaatsvinden waarvan de één vindt dat de kosten daarvan onderdeel moeten zijn van het verdienmodel, maar daarentegen de ander het algemeen belang ervan benadrukt en dus vindt dat daar financiële ondersteuning bij hoort. Wat is nodig voor deze landbouw van de toekomst? Goed ruimtelijk beleid, juiste milieuwetgeving, samen oppakken door overheid-landbouwsector worden als voorwaarden genoemd. Ruimte om te ondernemen is essentieel: ruimte om mest te verwerken, energieneutraal produceren. Naast vernieuwing en innovatie ook aandacht voor duurzaamheid (emissiereductie, mestverwerking) en dialoog met de omgeving: license to produce . Het generen van kennis door bijvoorbeeld de WUR maar ook kennisdeling onder ondernemers. Het verdienmodel moet echter de basis blijven: investeringen moeten terugverdiend kunnen worden. Omvang van bouwpercelen Discussie is er over de omvang van bouwpercelen: de breedte in of de hoogte in. Een andere suggestie is dat vierkante meters niet altijd belangrijk zijn, maar dat uitgegaan dient te worden van kwaliteit: aan de ondernemer zou gevraagd moeten worden wat hij/zij nodig heeft om diervriendelijk – te produceren en dat met een goed ontwerp landschappelijk in te passen. Daar vloeit dan de grootte van het bouwblok uit voort: grootte als afgeleide van goed gestelde eisen in het ruimtelijk beleid. Gepleit wordt om niet alles in regels en afmetingen vast te zetten met als voorbeeld Duitsland, waar bedrijven voorkomen met en windmolen, zonnecollectoren en eigen mestvergister waardoor ze minder kosten/meer opbrengsten hebben en daardoor een grote concurrentie voor Nederlandse boeren zijn. Breder kijken Opgemerkt wordt dat schaalvergroting niet zonder meer nodig is maar dat er meer manieren van produceren zijn waarbij de omgeving wordt betrokken, zoals bij verbrede landbouw. Niet iedereen ziet dat zitten vanwege de drukke werkzaamheden die er toch al zijn. Bovendien zou verbrede landbouw een vrijwillige keuze moeten zijn, niet opgelegd door omgeving of beleid. 47
Aandacht wordt gevraagd voor de hele voedselwaardeketen: een betere match tussen de aanvoer van grondstoffen, verwerkende en aanvoerende bedrijven, verwerken van afval en mest. Ook dit vergt een bredere kijk op de landbouw en zou uitkomen op meer regionaal produceren in plaats van zoveel mogelijk voor de wereldmarkt. (Voorbeeld: kweken van insecten voor mest (red?), insecten kunnen weer als voer dienen voor kippen). De vraag is of deze manier van werken rendabel kan zijn. Is clustering een oplossing? Nu lijkt iedere agrarisch onderneming een klein eigen fabriekje; zouden deze niet meer kunnen samenwerken in bijvoorbeeld gezamenlijke aanvoer en afvoer en het sluiten van kringlopen. Dit zou kostenbesparend kunnen werken. Het toestaan van een slachterij in de buurt van een (pluim)veehouderij zorgt voor minder verreden kilometers. Financieel wordt clustering kritisch bekeken: slachterijen zitten al redelijk verspreid; er zou maatschappelijke weerstand zijn tegen het plaatsen van slachterijen nog dichter bij de boerderijen en alles verplaatsen kost nog meer.
Zonering dan? Van clustering gaat men over op zonering: bijvoorbeeld door bedrijven te stimuleren naar zones langs snelwegen te gaan. Hierdoor komen er minder vervoersbewegingen, zijn er minder omwonenden die overlast beperkt willen zien en heeft de ondernemer meer ruimte. Dit leunt op sturingsgedachte van de overheid, wat niet altijd haalbaar wordt geacht. Zo wordt het LOG-beleid aangehaald als lang niet altijd succesvol in combinatie met andere beleidsterreinen als wonen en niet succesvol in alle regio’s waaronder de FoodValley regio. Dit wordt weersproken door het voorbeeld van Kootwijkerbroek waar de veehouderij is gegroeid, dankzij zonering die uitbreiding toeliet. Ook zouden de extensiveringsgebieden in de FoodValley wel gerealiseerd zijn door zonering. Opgemerkt wordt dat er verschil is tussen de provincie Utrecht en Gelderland wat betreft de gelaagdheid. In Utrecht mag al gebouwd worden in twee lagen; in Gelderland niet. Toch wordt gelaagdheid gezien als noodoplossing, ruimte op de grond heeft de voorkeur, behalve voor pluimvee. De wetgeving draagt bij aan de behoefte van uitbreiding door meer levensruimte voor zeugen te eisen en scharrelruimte voor pluimvee. Zeker als in 5-10 jaar het ketenbeleid sterker wordt, zullen merknamen zich gaan verbinden aan toenemende eisen aan dierwelzijn en het daarmee gemoeide ruimtebeslag (overdekte uitloop). In de toekomst zullen bedrijven steeds meer concurreren met het buitenland. Dit kan schaalvergroting betekenen, maar is dit altijd mogelijk in Nederland in vergelijking bijvoorbeeld met Oekraïne? Of wordt concurrerend-zijn bereikt door bedrijven veelzijdiger en daardoor efficiënter te maken? Opgemerkt wordt dat afzet en locatie het succes bepalen van de boer. Gepleit wordt in ieder geval voor “gelijk speelveld in Europees verband” Niet alleen milieu en welzijn vragen om meer ruimte. Ook de brandveiligheid wordt een groter onderwerp: stallen moeten verder uit elkaar staan. De vraag is wat er allemaal binnen het bouwblok moet vallen. In Brabant moet bijvoorbeeld het compensatiegroen gerealiseerd worden binnen het bouwblok, als daar ook de sleufsilo’s binnen moeten blijven, zouden vervolgens de bouwblokken 48
weer groter moeten gaan worden. Valt dit door de ondernemer in goed overleg met de gemeente te regelen? License to produce, wat is daarvoor nodig? In vergelijking met vroeger tekenen buren – zowel burgers als boeren – eerder bezwaar aan tegen uitbreiding van boeren. Het is daarom goed om burgers te tonen wat de positieve kanten van boerenbedrijven zijn en dat dit verschilt per bedrijf. Sommigen doen veel aan welzijn maar leveren in op milieu, of andersom.
Het project “Vallei boert bewust” wordt genoemd als een uitstekend en succesvol initiatief dat kleinschalig is en bovenal: een particulier initiatief. Expliciet wordt duidelijk gemaakt dat dit laatste de succesfactor is en dat hier vooral geen beleid van gemaakt moet worden! Het is een keurmerk dat een aantal boeren samen heeft opgezet waarmee ze zichzelf eisen opleggen voor de productie en waarmee punten verdiend kunnen worden. De boeren kunnen individueel kiezen in welke richting ze punten verzamelen (bijv milieu dan wel diervriendelijkheid) en kunnen dit letterlijk aan de weg kenbaar maken. Er is dus ook een verplichting van communicatie naar de omgeving. Positieve presentatie aan de gemeenschap wordt van belang geacht voor de acceptatie in het buitengebied. Waar het buitengebied niet langer alleen van de boeren is, wil iedereen er gebruik van maken en er dus zeggenschap over hebben. Dan is dialoog met de burgers belangrijk om draagvlak te houden of verkrijgen. Opgemerkt wordt dat in veel beleidsstukken wordt gesproken over het gebruik van de buitenruimte door burgers, maar dat daar onterecht geen overheidsgeld tegenover staat. Rol van de overheid, gemeente provincie? Vanuit de provincie Gelderland wordt nadruk gelegd op het proces binnen de driehoek boer – gemeente – directe omgeving (dus niet de hele wereld). Hierbinnen is de ondernemer verantwoordelijk voor dialoog met de naaste omgeving. Een minimale maat in wet- en regelgeving gecombineerd met wensen uit de directe omgeving – zoals luchtwassers – moet de agrarisch ondernemer de juiste ruimte bieden om te ondernemen. Bovendien voorkomt dit ellenlange bezwaarprocedures. Over puntensystemen is de provincie minder enthousiast: het zou bevorderen dat voornamelijk “laaghangend fruit” wordt geplukt en dat grote investeringen om aan voorwaarden te voldoen, uitblijven. Een gemist punt voor de gebiedsvisie (door Roelof G.) is het verder gaan dan de vraag wat de landbouw nodig heeft om goede ontwikkeling door te maken in de vraag wat boeren die nieuwe ontwikkelingen willen bewerkstelligen daarvoor nodig hebben. Wat is nodig voor de nieuwe verdienmodellen? Ook wordt aandacht gevraagd voor het punt van welke ontwikkelingen mogelijk zouden moeten zijn buiten het bouwblok, zoals een eendenkrooskweekvijver. Hiervoor is ruimte nodig in de regelgeving.
49
Stelling Vernieuwing Landbouwsector De aantallen en verscheidenheid van planten en dieren (biodiversiteit) is steeds meer de norm voor kwaliteit van een gebied voor natuur en mens. Grootschalige landbouw leidt veelal tot een afname van deze biodiversiteit. Vraag: Op welke wijze kan grootschalige landbouw samengaan met versterking van de biodiversiteit? Ingegaan wordt op de onderliggende stelling dat grootschaligheid gepaard gaat met afname van biodiversiteit. Schaalvergroting in het verleden heeft geleid tot het verdwijnen of beschadigen van landschapselementen zoals houtwallen. Door bij aanvraag voor nieuwe schaalvergroting voorwaarden te stellen op het gebied van landschapsherstel, kunnen dat soort lijnvormige elementen terugkeren en zorgen voor meer biodiversiteit. In dat geval gaat grootschaligheid niet ten koste van biodiversiteit. Hier wordt aan toegevoegd dat een grootschalig bedrijf eerder kan investeren in luchtwassers dan een klein bedrijf. Toch worden, indien schaalvergroting leidt tot meer drainage, natte graslanden te droog met nadelige gevolgen voor het leefgebied van de vogels. Het beeld van grootschaligheid als verstorende factor voor biodiversiteit wordt genuanceerd door de opmerking dat intensiviteit een grotere rol speelt voor biodiversiteit dan grootschaligheid. Wanneer uitstoot van stoffen en mest niet toeneemt, komt de biodiversiteit niet in gevaar. Biodiversiteit versus diervriendelijke maatregelen Opgemerkt wordt dat een diervriendelijke maatregel als vrije uitloop wordt bedreigd door meer roofvogels en vossen. In het weidevogelbeleid moeten stokjes bij weidevogelnesten worden gezet: deze worden successievelijk afgewerkt door reigers en vossen. Hier botsen twee beleidsdoelen: het bevorderen diervriendelijke productie en het bevorderen van biodiversiteit. De overheid zorgt voor dilemma’s die de boeren moeten zien op te lossen. Rol van de overheid en burgers Niet alleen boeren kunnen maatregelen treffen die de biodiversiteit bevorderen. Zo wordt geopperd dat landinrichting door de overheid ingezet kan worden als instrument voor biodiversiteit: vrijkomende grond van stoppende bedrijven kan gebruikt worden ten bate van biodiversiteit. Het bevorderen van kavelruil wordt als kans genoemd, mits gepaard gaand met maatregelen ter versterking van het landschap.
50
Daarnaast zou de verhouding boeren en burgers (1 op 7) een groter beroep op de burgers rechtvaardigen: het in gezamenlijkheid zoeken naar voor boeren werkbare en voor burgers prettige oplossingen, als het versterken van “buitenhoekjes” en groene invulling van vrijgekomen ruimte. Of je burgers daartoe kunt verplichten is de vraag. Wel zou vrijkomende, moeilijk bewerkbare grond te koop aangeboden kunnen worden aan burgers. Onderhoud is bij zowel de maatregelen van de overheid als die van de burgers een punt van aandacht. Zonder onderhoud geen instandhouding. Rol van de overheid: De overheid kan het beheer op zich nemen via uitnodigingsplanologie: vrijwilligersgroepen, recreatiebedrijven die leegstaande grond, natuur of gebouwen beheren. Onderhoud kan ook georganiseerd worden in de vorm van een natuurcoöperatie: initiatief van boeren die het beheer en de inrichting van een stuk natuur doen. De provincie kan dit soort woningcorporaties faciliteren met financiële middelen maar andere creatieve financieringsvormen zoals landschapsveilingen worden ook genoemd als mogelijkheid. Hoe zit het met de streekrekening die in verschillende regio’s zijn opgericht? Vanuit de bank wordt aangegeven dat 75% nog steeds overheidsgelden nodig heeft. Een streekrekening in de FoodValley regio zou mogelijk moeten zijn gezien de blijkbaar positieve grondhouding van betrokkenen. Wie neemt het voortouw in Biodiversiteit? Aangezien meer beleidsterreinen hun weerslag hebben op biodiversiteit - landbouw, mobiliteit, industrie – is het een lastig onderwerp om op te pakken. Vanuit de provincie Gelderland wordt aangegeven dat de Gelderse natuur helder op de kaart zal worden gezet, inclusief de herijkte EHS. Gewerkt gaat worden met Groene Ontwikkelzones: het versterken van landschapselementen door ontwikkelingsplanologie, nieuwe landgoederen, tegenprestaties bij ruimtelijke claims. In kwetsbare zones mag meer maar met een maatschappelijke tegenprestatie. Het beheer van bestaande natuur moet veiliggesteld worden voordat nieuwe natuur ontwikkeld kan worden.
51
Vernieuwing landbouwsector Schaalvergroting in de landbouwsector wordt in het algemeen als onontkoombaar gezien. Marktontwikkelingen zijn dominant en kunnen er toe leiden dat in de komende 20 jaar bijna driekwart van de bedrijven zal verdwijnen. Hier komen meerdere vragen uit voort. Centraal staat: er gaat veel meer stalruimte vrijkomen dan het huidige beleid voor functieverandering kan absorberen. Leegstaande bedrijven kunnen een broedplaats zijn voor nieuwe MKB bedrijven. Genoemd wordt de zorgelijke ontwikkeling van ondernemers die klem zitten: de financierbaarheid van hun bedrijf loopt terug maar stoppen is niet mogelijk zonder grote aderlatingen. Als ideaal wordt voorgesteld: Sloopregeling! Dan zijn de leegstaande stallen weg en krijg je er ook geen woningen voor terug. Geen verrommeling meer. Anderszins wordt gesteld dat, terugkomend op het verdienmodel, stoppende agrariërs die het dus niet hebben gered met hun verdienmodel, niet zomaar geld (van anderen) kunt toestoppen. Is een fiscale regeling een oplossing? Dat zou kunnen alleen heeft het verleden geleerd dat een dergelijke regeling een grote precedentwerking zou hebben op allerlei andere sectoren en beroepsgroepen waar problemen zijn. Startende ondernemers Het in beweging zetten van startende ondernemers naar het buitengebied om leegstaande gebouwen in gebruik te nemen. Hiervoor worden enkele voorwaarden genoemd, zoals een goede internetverbinding; verkeersaanpassingen; geen opslag op het erf, alleen binnen de gebouwen; geen detailhandel in het buitengebied die de detailhandel in de kernen ondergraaft; landschappelijk inpasbaar. Daarnaast moet het bouwbesluit van de gemeente toestaan dat werkplekken gerealiseerd kunnen worden leegstaande bedrijfsgebouwen. Starters op de woningmarkt Leegstaande bedrijven kunnen ruimte bieden voor starters op de woningmarkt. Indien bewoning of andere functies mogelijk zijn (mkb) neemt de waarde van de gebouwen toe en zou een boer ook daadwerkelijk kunnen stoppen. Ook hier zijn randvoorwaarden als verkeersaanpassing en landschappelijke inpasbaarheid van belang. Opgemerkt wordt dat terughoudendheid met het creëren van woonkernen in het buitengebied geboden is: woningbouw kan beperkend werken voor de landbouw. Een ander draagt aan dat er al zoveel burgers tussen de agrariërs wonen, clustering van wonen juist een oplossing kan bieden voor afstanden en contouren. Een nieuw voorstel is een variant op Rood voor Groen: ter compensatie van sloop van stallen elders bos of natuur mogen rooien/ ontginnen.
52
Randvoorwaardelijk: Bedrijven die bereid zijn tot landschappelijke ontwikkeling krijgen voorrang. Ook zou men in navolging van Gelderland onderscheid moeten maken naar type gebouwen. Niet alle gebouwen lenen zich bijvoorbeeld voor bewoning: een oude statige herenboerderij wel, een laag kippenschuurtje niet. Bij nieuwe functies (mkb) blijft de normale regelgeving in stand en heeft landschappelijke inpasbaarheid prioriteit. De vrijkomende ruimte moet geen concurrentie worden van de bedrijventerreinen. Rolverdeling gemeente, provincie, regio? Provincies noemen de kwalitatieve voorwaarden in hun omgevingsvisie dan wel structuurvisie. De gemeenten concretiseren de kwalitatieve voorwaarden in het bestemmingsplan en kunnen maatwerk leveren. Op regionaal niveau zou afstemming moeten plaatsvinden zodat de gemeenten in FoodValley regio op één lijn zijn. Stelling Grondgebonden melkveehouderij (provincie) De provincie wenst dat melkveebedrijven ook in de toekomst grondgebonden bedrijven blijven. Daarbij is de maximale bouwblokgrootte 2ha. Vragen: is een melkveebedrijf per definitie grondgebonden? Hoe wordt hier dan op gestuurd?
Waarom vindt de provincie Gelderland grondgebonden landbouw belangrijk? De provincie wil niet sturen op de lange termijn waarin melkveehouderijen maatschappelijk verantwoord produceren . Dat betekent streven naar locatiegebonden bedrijven; beperkt gebruik van krachtvoer; het inzetten van de grond in de omgeving voor groene kringlopen; gewasgedifferentieerde aanwending van mest; het bannen van kunstmest uit de veehouderij. Voorkomen van grondloze melkveehouderijen. Opgemerkt wordt dat er een tendens gaande is dat vanuit arbeidsoptiek ruwvoer bij voercentrale wordt opgeslagen. Indien aangenomen kan worden dat het regionaal voer betreft, valt het nog onder inzet van gronden uit de omgeving. De vraag wordt opgeworpen binnen welke straal het nog grondgebonden mag heten? Gemeenten zouden de aanvraag moeten toetsen, meestal bouwt een boer eerst een stal en koopt later grond aan – binnen een afstand van 5 tot 10 km. Bij de aanvraag moet deze intentie duidelijk en bewezen zijn. Het Gelders beleid lijkt op dat van Denemarken waar alles grondgebonden is, bij elk varken en bij elke koe hoort een stuk grond. Provincie Utrecht? 53
Bij de provincie Utrecht wordt onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden. Voor grondgebonden bedrijven gelden ruimere uitbreidingsmogelijkheden (2,4 ha)dan voor nietgrondgebonden bedrijven. Hoe wordt grondgebondenheid door de provincie Utrecht gedefinieerd? De boeren moeten een contract hebben met een akkerbouwer. Uitgangspunt is ruwvoer van eigen grond: een bepaalde verhouding van wat de eigen weilanden opleveren aan ruwvoer en de voerbehoefte. De vraag of dit niet fraudegevoelig is wordt beantwoord met de voorspelling dat er bij elke definiëring praktische problemen zullen blijven maar dat in het buitenland is aangetoond dat het systeem werkt. Enkele probleemgevallen zijn in de publiciteit gekomen maar het gros kan er gewoon mee werken. Voldoende ruimte beschikbaar? Opgemerkt wordt dat er niet genoeg ruimte is in klein verkavelde gebieden als Gelderland/ FoodValley regio voor schaalvergroting als daar zoveel grond bij nodig is. Dus, concludeert een ander, productie voor de wereldmarkt is geen optie maar productie voor eigen markt wel. Later in de discussie stelt een deelnemer dat hij geen grote uitbreiding van melkveehouderij voorziet aangezien er nu al tekort is aan voer. Voor 20% uitbreiding van de melkproductie zou er 126.000ha bij moeten komen. Dat kan niet. Semipermeabiliteit Provincie Gelderland overweegt om het bouwblokbeleid semipermeabel/ halfdoorlatend te laten zijn: geen maxima noemen voor bouwblokgrootte maar handvatten om excessen tegen te kunnen gaan. Gelderland neemt geen norm voor bouwblok op omdat de omvang van het bouwblok geen doel op zich is. Net als het al dan niet toelaten van gelaagde bouw: dit is ter overweging van de gemeente per locatie (maatwerk). Gekeken is naar de ervaringen in Brabant die positief waren. Deze maatwerk gedachte wordt door enkelen toegejuicht terwijl anderen verwachten dat het niet vaststellen van een maximale omvang meer werk en meer problemen zal opleveren. Zij vragen wel om een bovengrens met daarbij afwegingen om af te wijken.
“Het bouwblok loslaten, betekent dat je niks meer kunt zeggen over grondgebondenheid” (red?) Het loslaten van de bouwblokgrootte geldt voor melkveehouderijen, voor varkens (intensieve veehouderij) zou een bovengrens kunnen gaan gelden van 1,5ha. In Brabant geldt ook voor de intensieve veehouderij een doorlaatbaar beleid indien de veehouder aan bepaalde LEI-standaarden voldoet. Bij melkveehouderij staat het belang voorop van noodzakelijkheid voor de bedrijfsvoering. Er geldt wel een afgebakend bouwblok, maar eisen aan de omvang mag de gemeente stellen. Zoals in Brabant blijkt ook in Gelderland de tendens te zijn om naar honderden koeien te gaan; achter die bedrijven blijkt dan ook veel grond te zitten.
54
Reagerend op bepaalde scepsis wordt gesteld: “Als je beleid bouwt op wantrouwen moet je hele stapels wet- en regelgeving maken waar de ondernemer nog steeds de mazen in weet te vinden.” Grondloos Op de vraag of banken grondloze bedrijven financieren wordt door de Rabobank geantwoord dat deze bedrijven een lage opbrengst hebben met een matig verdienmodel: kosten van voer en mest zijn hoog en de verkoopbaarheid van een grondloos bedrijf is laag. De kans op grondloze bedrijven wordt klein geacht. Een discussie wordt aangehaald in provincie Friesland over plaatsgebonden bedrijven; Fries’ onderzoek wees uit dat er slechts heel gering risico is op grondloze bedrijven, waarop de gemeenten hun voorkeur hebben aangegeven voor een kwalitatieve beschrijving. Regiovisie Voorstel vanuit de gemeente voor de gebiedsvisie is om daarin als regio één maat te hanteren voor het bouwblok, om een bovengrens te stellen. Een mogelijkheid is om tot 2ha geen extra moeite te doen en pas boven de 2 ha gaan toetsen op grondgebondenheid. Maar bij provincie Gelderland lijkt dat geen goed idee. Stelling Toekomst reconstructie zonering (provincie) Met het vervallen van de reconstructiewet is een basis voor de zonering weg. Er is behoefte aan een nieuwe zone namelijk het regelarme gebied. Daarnaast blijkt in de praktijk dat verwevingsgebieden en LOG gebieden steeds meer op elkaar gaan lijken. Hoewel het beleid in extensiveringsgebieden goed werkt (er is een afwaartse beweging)is de noodzaak daarvan verdwenen door specifiek beleid voor de PAS en NB weg vergunning. Vraag is dus of moet worden vastgehouden aan het bouwblokkenbeleid en in welke mate.
Het manifest wordt toegelicht. In het manifest is door de partners aangegeven dat er een driedeling is gemaakt in gebiedscategorieën: 1) bestaande natuur; 2) groene ontwikkelingszones (o.m. landgoederen) en 3) landbouw gedomineerde zone. Het verschil met de zonering van de recronstructiewet is dat nu ook anders-dan-landbouw in zonering opgenomen. Provincie Utrecht heeft de reconstructiezonering één op één overgenomen in de structuurvisie. De zonering is meer dan alleen een bouwblokken discussie; er zijn ook nevenactiviteiten mogelijk. 55
Nieuwvestiging Is nieuwvestiging mogelijk in de zone Landbouw? Het is niet uitgesloten maar zal alleen in uitzonderingsgevallen worden toegestaan. De aandacht is gericht bestaande bedrijven. Nieuwvestiging kan nodig zijn voor een grondgebonden bedrijf om een goede verkavelingssituatie te krijgen. Deze mogelijkheid vormde het verschil tussen LOG en verwevingsgebieden, dat verschil komt te vervagen.
Ook wordt het strakke beleid op extensiveringsgebied losgelaten, de beoordeling wordt overgelaten aan de gemeente. Het oude extensiveringsgebied ligt nu in de groene ontwikkelingszone, zoals ook de oude EHS gebieden. Robuuste verbindingszones liggen wel in de groene ontwikkelingszone, extensiveringslinten zoals de Westveluwerand niet. Door daar de combinatie te maken van een RO aanduiding Landbouw met allerlei andere wetgeving kan daar het gebied op slot gezet worden. Geen zonering meer Gelderland wil op de lijn overstappen van geen zonering. Enkele lopende zaken vergen nog dat de zonering momenteel in stand gehouden wordt. Ondertussen wordt voorgesorteerd op de toekomst van geen zonering door: 1) nieuw vestigingsmogelijkheden in de LOGs alleen voor ondernemers die nu al in de procedure zitten. Nieuwvestigingsplaatsen die niet in een procedure zitten worden uit de bestemmingsplannen gehaald, zoals ook in Brabant. Provincie Utrecht beperkt de nieuwe vestigingsmogelijkheden terwijl de uitbreidingmogelijkheid op bestaande locaties in verwevingsgebied is vergroot. In principe komt er genoeg ruimte vrij door stoppende bedrijven. Extensiveringsgebieden komen vlakbij bewoning.
2) zowel in verwevingsgebied als LOG het bouwblokkenbeleid semipermeabel te maken waardoor het verschil in bouwblok wegvalt. Hierdoor zijn de zones nog niet gelijk getrokken maar is daar wel op voorgesorteerd.
3) Vanwege nog 8 bekende bedrijven die in aanmerking komen voor bedrijfsverplaatsing moet het beleid in algemene termen zo beschreven worden dat voor deze bedrijven het slot van de deur gehaald kan worden. Er komt echter geen nieuwe verplaatsingsregeling. In de toekomst komen zij terecht Verwevingsgebied, daar geldt het PAS beleid en NB wetgeving waardoor probleem van de piekbelasting ook opgelost wordt.
Melkveehouderij valt buiten zonering, het gaat hier om de intensieve veeteelt. De kaartbeelden blijven hetzelfde als de reconstructiewetkaarten, alleen zal de specifieke informatie per locatie (bij aanklikken) zijn aangepast aan bovenstaand beschreven beleid. Gevraagd wordt in hoeverre hele nieuwsoortige bedrijven (eendenkroost) passen binnen de zonering. Het zou passen binnen de groene ontwikkelingszone: hier wordt ja-mits en nee-tenzij ontwikkelingen bepaald. In de plannen moet de initiatiefnemer concreet aantonen aan welke (landschappelijke) voorwaarden wordt voldaan. 56
Door gemeenten moeten een aantal onderwerpen nog worden uitgewerkt zoals bouwblokdiscussie, de plussen die daarbij behoren te worden gedaan door initiatiefnemers, de dialoog met de buren, ondernemingsplan. Sommige gemeentes zijn al heel ver met beeldkwaliteitplannen vooral in deze regio is men al verder dan andere regio’s. Planbegeleiding aangeboden vanuit de provincie aan gemeenten. [Stelling overgeslagen vanwege de tijd]
Stelling Landbouw & Innovatie: Food & Waste Biomassa is een sector die dicht tegen kennis rond food en de praktijk van landbouw aanligt. Er is nog veel te ontwikkelen in de zin van echte innovaties alsmede het standaardiseren en beschikbaar stellen van bestaande kennis. Voor FoodValley is het een logisch product en voor de landbouwsector liggen er kansen op een extra inkomstenbron en het verwerken van bijproducten. Grote bottlenecks is de locatie van ruimtevragende initiatieven en het verspreiden van kennis.
Locaties voor grote biomassa installaties, wat zouden we graag willen? Snellere planologische procedures; meer draagvlak en minder NIMBY. License to produce in plaats van (misplaatste) angst voor ontploffing en dergelijken. Wellicht is opbrengstdeling met de omgeving – zoals bij windmolens in Friesland gebeurt – een manier om draagvlak te vergroten. Welke eisen stel je aan locatie? - bereikbaarheid, langs snelwegen - dichtbij toeleveranciers, producenten - water aanbod dichtbij Idealiter zou eerst een goede locatie gezocht moeten worden waar vervolgens het initiatief bij gezocht wordt; in plaats van dat het initiatief eerst komt met daarna het aanpassen van de infrastructuur. Regio FoodValley heeft een speciale aandacht voor mestvergisters, speciale medewerker. (Nijkerk heeft de grootste mestverwerker in de omgeving die het plan had opgevat om de woonwijk Vathorst te gaan verwarmen. Echter de combinatie van locatie en afzet was niet effectief: het agrarisch bedrijventerrein zat te ver van Vathorst dus – te veel warmteverlies - idee ging niet door.) Geconstateerd kan worden dat er 2 problemen zijn rond mestvergisters: 1.
locatie die aan de eisen voldoet, en
57
2.
krijgen van draagvlak.
Er worden 4 schaalniveaus gehanteerd: 1. tot 36000 ton spreekt men over boerderijvergisters 2. 5-10 boeren vormen samen de buurtvergister tot 36000 ton 3. Buurtvergisters van 36.000-100.000 ton 4. Industriële vergisters : Boven 100.000 ton naar bedrijventerrein 5. Een aantal gemeentes heeft 2 en 3 samengevoegd en moeten sowieso op bedrijventerrein gevestigd. Grote mestvergisters hebben verschillende problemen: naast extensief ruimtegebruik worden overige ha op bedrijventerrein moeilijk verkoopbaar. Een deelnemer pleit voor het aanwijzen van locaties door de provincie, een ander is het daar niet mee eens en pleit voor dialoog met de omgeving. APP en windmolens Vanuit de provincie wordt benadrukt dat innovaties in de foodsector belangrijk zijn voor de FoodValley, Gelderland heeft reeds 2,5 jaar per WGR-regio de mogelijkheid geboden voor het oprichten van een APP (agrarisch productiepark). Toch is nog geen initiatief aangemeld. Gelderland buigt zich nu over de invulling van de toezeggingen voor windmolens. Er zijn een aantal zoekgebieden maar ook veel NIMBY’s. Zou prettig zijn als het beleid hiervoor ook kan worden opgerekt naar de drie categorieën als die van mestvergisters.
58
6. Arbeidsmarkt & Onderwijs Verslag verdiepende sessie Arbeidsmarkt & Onderwijs, in het kader van Gebiedvisie regio FoodValley en deel Omgevingsvisie Gelderland 5 februari 2013 gemeente Veenendaal Aanwezig: Aart van Cooten (voorzitter) Janneke Gramberg (gemeente Nijkerk) Rob Albersnagel (gemeente Ede, portefeuillecoördinator FoodValley) Roel van Laar (Roosenboom, Ede) Bep van Doorn (Docomar) René Oostenenk (gemeente Veenendaal) Karin Horsman (Wagenigen University en Research, WUR) Susanne Haarsma (Kamer van Koophandel) Mark van der Heijden (provincie Gelderland) René Hilhorst (projectleider Regionale gebiedsvisie FoodValley) Majorie van Beest (gemeente Barneveld; portefeuillecoördinator RO) Emilie van Dooren (Lindelaan Advies; projectsecretaris regionale gebiedsvisie FV)
Aart van Cooten (voorzitter) vraagt de deelnemers hun ideaalbeeld te beschrijven van FoodValley in de toekomst (2030):
Een goede verbinding tussen onderwijs en het bedrijfsleven; een vaak gehoorde klacht van lokale foodbedrijven is dat de verwachtingen over en weer over het opleidingsniveau en de specialisatie van de studenten niet overeenkomen. Informatie en kennis uitwisselen tussen overheid, ondernemers en onderwijs (de drie O’s); het onderwijs moet vraaggericht ingedeeld worden; de arbeidsmarkt zou zich daar actief mee bezig moeten houden. Als goed voorbeeld van het bovenstaande wordt gegeven de Techno Discovery FoodValley, waarin de drie O’s samengekomen zijn. Zo wordt ook het World Food Center (WFC) genoemd als terecht naar deze regio komend vanwege de 31.000 bedrijven waarvan 75% foodgerelateerd is en de twee kenniscampussen van Wageningen en Amersfoort een uitstraling (zouden moeten) hebben over de hele regio. Er zou meer technisch personeel moeten komen; vooral in de maakindustrie rondom Food is groei, waarvoor meer technisch personeel nodig is. Platform waar overheid, onderwijs en arbeidsmarkt elkaar ontmoeten, gekeken naar de lange termijn. Er moet een antwoord zijn gekomen en acties hebben plaatsgevonden op de vraag hoe kennisinstellingen zich op de markt richten; hoe je ze positioneert in de wereld maar ook in de nabije omgeving? Ontmoetingen organiseren waar verbindingen uit voortkomen. Bijv. inzetten van aio’s bij seminars voor het bedrijfsleven en het organiseren van excursies in het kader van
59
gebiedsontwikkeling. Regio is belangrijk als prettige omgeving voor de studenten en medewerkers. Voor de toekomst is meer flexibel onderwijs en doorlopende leerlijnen nodig. Bedrijven lopen vaak tegen de starheid van de organisatie van het onderwijs aan. Allerlei regels (vakanties, examenperiodes etc) botsen met de continue bedrijfsvoering van bedrijven. Het onderwijs zou hier zich gemakkelijker aan moeten kunnen aanpassen. Onderwijs moet soms de regels wat ruim(denkender) interpreteren waardoor ze meer de luiken open kunnen zetten voor bedrijven.
Buiten het thema vallend maar wel genoemd als essentieel voor de economische ontwikkeling van de Vallei zijn twee van de “10 pieken van de Vallei” (opgesteld ca. 2003): 1) (brug)Verbinding A30A15; 2) Goede havenfaciliteit Stelling Ontwikkeling World Food Center WFC is een ruimtelijk als fysiek format, met mondiale uitstraling, waarin de gehele voedselketen wordt gerepresenteerd. Kennis, beleid en bedrijvigheid op het gebied van voedsel kunnen elkaar ter plaatse actief ontmoeten. Het uiteindelijke doel is om door deze ontmoetingen een broedplaats te laten ontstaan voor toekomstige ontwikkelingen, baanbrekende innovaties en nieuwe bedrijvigheid. Gemeenten binnen FV pleiten ervoor om dit in de regio op te richten.
Stichting WFC heeft de vraag uitgezet in het land waar dit concept van een WFC neergezet kon worden. In de slotfase zijn twee regio’s overgebleven: Rotterdam en regio FV. Gelet op de bereikbaarheid, de WUR, positionering in het land en aanwezigheid van bedrijven, is gekozen voor regio FV. Voor de regio is dit een zeer belangrijke ontwikkeling. Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst? Gepleit wordt voor een centrum als in Eindhoven (Brainport) met internationale bekendheid. De drie O’s moeten hierin standvastig samenwerken waarbij ze vasthouden aan het concept zonder concessies. Dit wordt als dé grote succesfactor genoemd van Eindhoven. Het WFC moet wel toegankelijker zijn dan Eindhoven, zo wordt gezegd. Voor individuen die op zoek zijn naar een opleiding is het moeilijk om contact te krijgen, het lijkt alleen mogelijk om in georganiseerde groepen ergens binnen rond te kijken. Wat is of wordt WFC (alias “Het Ei”) eigenlijk? Op deze vraag wordt verschillend gereageerd. WFC moet meer zijn dan alleen bezoekerscentrum; WFC zal het visitekaartje moeten zijn van de FoodValley regio dat bedrijven en commercie gaat aantrekken, toch is het niet de bedoeling dat het alleen een bedrijvencentrum wordt; het moet de
60
status krijgen van Nemo of Corpus waar je naar toe kunt op een vrije dag en een broedplaats voor kennis en innovatie. Consensus is er over het belang van goede samenwerking tussen de drie O’s, om alle drie de invalshoeken tot uiting te laten komen. Opgemerkt wordt dat ook de omgeving van “Het Ei” bij de ontwikkeling van het WFC moet worden betrokken: ruimte voor bedrijven. Het WFC wordt als belangrijk speerpunt gezien in de gebiedsvisie. Rol van de ondernemers De ondernemers zien voor zichzelf (MKB, zzp) een innoverende rol; het bedenken van nieuwe technieken om afval te benutten. Innovaties die andere bedrijven op hun beurt tot innovaties aanzetten. Voornamelijk rondom “Het Ei”, want het centrum zelf wordt gedomineerd door de grote internationale bedrijven die erin geïnvesteerd hebben. Wat niet wegneemt dat de regio en vooral de food gerelateerde bedrijven veel baat kunnen hebben bij de komst van het WFC. Daarom is het meedoen en mee-ontwikkelen van groot belang: daarmee blijft het WFC het visitekaartje van de regio FV (en lopen de grote internationale bedrijven er niet mee weg). Specifieke rol van onderwijs Het onderwijs ziet voor zichzelf de rol van conceptontwikkelaar: studenten laten meedenken over de ontwikkeling en het onderhouden van het concept WFC. Hiermee ook de hoop uitsprekend dat het WFC niet door een professioneel bureau top down wordt gerealiseerd maar vanuit een proces van input van de betrokkenen.
Rol van overheid: De overheid dient te zorgen voor de randvoorwaarden: informatieverstrekking, initiëren, denkkracht inzetten, weghalen en voorkomen van belemmeringen en het creëren van platforms en draagvlak; financiering is daarbij slechts één van de randvoorwaarden. Ook zullen lokale overheden over hun lokale grenzen heen moeten kijken door regionale thema’s te agenderen. Het WFC is daarbij de materialisatie (verstoffelijking) van de missie van Regio FoodValley. Stelling Tekort aan technisch geschoolden Er is een tekort aan technische scholieren. Initiatieven als de leerfabriek kunnen helpen maar wellicht zijn er ook mogelijkheden om de bereikbaarheid van deze scholen te vergroten.
Hoe kunnen we op langere termijn het probleem van het tekort aan technisch geschoolde jongeren oplossen? 61
Wat is de stip op de horizon? Aanpassing onderwijs Meer mensen moeten specifiek kiezen voor technische opleidingen. Deze zijn teveel opgegaan in de ROC’s. Het imago van technisch onderwijs dient te worden bijgesteld: technische beroepen zijn er niet alleen op VMBO-niveau maar ook op het niveau van ontwikkelen van nieuwe technieken en het ontwerpen van machines, met als voorbereidend onderwijs bijvoorbeeld het technasium. Inhoudelijk zou er meer koppeling gemaakt moeten worden: vraagstukken van bedrijven voorleggen aan studenten. Anderzijds dienen opleidingen meer aangesloten te worden op bedrijven: veelal moet een afgestudeerde – willekeurig van welk niveau – intern nog erg veel “on the job” bijleren, wil deze kunnen meedraaien in het bedrijf. Op regionaal niveau kan deze aansluiting goed georganiseerd worden: door goed overleg tussen bedrijven en opleidingen in de regio kan een opleiding haar studenten zelfs baangarantie aanbieden.
In het concept van Techno Discovery FoodValley wordt de jeugd als volwaardig beschouwd en kan het op reëel niveau kennisnemen van uitdagingen van het bedrijfsleven. De jeugd die daar enthousiast op reageert kan ter plekke kennismaken met de geschikte opleidingen. Dat betekent binnen de Techno Discovery dat de drie O’s moeten samenwerken en er zelfs vertegenwoordigers van aanwezig moeten zijn. Opgemerkt wordt enerzijds dat het onderwijs meer dient te worden aangepast aan het bedrijfsleven: vraaggestuurd onderwijs. Anderzijds moeten bedrijven zich meer openstellen voor leerlingen en studenten: veel leerlingen krijgen nul op het verzoek om snuffelstages. Rol van de overheid Faciliteren en organiseren: ondernemers zijn bezig met hun bedrijf en nemen minder de tijd voor student-/leerlingbezoeken. Ook is het voor bedrijven laagdrempeliger om leerlingen toe te laten als men de personen van de betreffende onderwijsinstellingen kent: de overheid kan deze ontmoetingen organiseren. Het belang van het gezamenlijk optrekken van de drie O’s wordt wederom benadrukt: de overheid schittert nog te vaak door afwezigheid bij bijeenkomsten van de twee andere O’s. Gemeenten en regio moeten het belang dat zij hechten aan deze samenwerking laten zien en vertalen in tijd en overleg, wat niet gemakkelijk is gezien de beperkte capaciteit. De uitvoering van acties na overleg staat onder druk. Van belang is de juiste personen uit te nodigen: daarvoor moet je elkaar ook weer beter kennen. Conclusie: Regionale platforms waar ontmoeting tussen de drie O’s plaatsvindt zijn essentieel. Stelling Innovaties verspreiden en verbreden Op welke wijze kunnen innovaties die op of rond de WUR worden gedaan ook beschikbaar komen 62
voor HBO en ROC onderwijs in de regio?
Voordeur WUR als belangrijke partij in dezen wordt gevraagd waarom het verspreiden van innovaties niet (voldoende) plaatsvindt. De WUR geeft aan dat een veel gehoorde klacht is dat de WUR “geen voordeur” heeft (observatie door Arnoud Leerling). Bij binnenkomst van ‘mensen met een vraag’ komen ze in een moeras terecht van wedervragen waarop de bezoeker het antwoord niet weet. (voor wie komt u; waarvoor komt u?). WUR wil zich beter organiseren om de toegankelijkheid te verbeteren. Digitaal is hier al een soort loket voor opgezet, maar de “back-office” moet nog goed op gang komen. Ook heeft WUR speciale “bussinesdevelopers” aangesteld die bedrijven verder kunnen helpen. Omdat het onderzoek van de WUR met publieke middelen wordt gefinancierd vindt WUR ook dat de resultaten weer terug de (bredere) samenleving in moeten, dit kan onder meer door het geven van seminars aan geïnteresseerde (groepen) mensen, bedrijven, onderwijsinstellingen. Kennis-as WUR heeft gewerkt aan een notitie over kennis-assen: dit betreft de inrichting van het onderwijs, hoe doorlopende leerlijnen te ontwikkelen met activiteiten bij de bedrijven en vice versa. Gastlessen van AIO’s is daar een voorbeeld van en excursies naar bouwterreinen. Een kennisas moet een netwerk worden waarin behoeften van partijen duidelijk worden. Innovaties die op of rond de WUR worden gedaan komen via een kennis-as ook beschikbaar voor HBO en ROC onderwijs in de regio Een deelnemer maakt als ondernemer 5-6 keer per jaar gebruik van kennis, via de WUR of het FoodValley Kennisportaal. “Als ik een vraag heb over een chemische verbinding stap ik in de auto en rij erlangs. Als je maar doorvraagt krijg je de juiste persoon wel te pakken.” De ondernemer heeft belang bij een objectief – niet commercieel ingegeven – antwoord op zijn vragen. Kosten Tijdens de verdiepende sessie over Bedrijven in Regio FoodValley werd naar voren gebracht dat een kennisvraag aan de WUR al gauw 1500 euro per dag kostte. Op de vraag of de ondernemers dit herkenden reageerde een van de ondernemers dat in zijn ervaring de eerste vragen gratis worden beantwoord, maar dat als een vraag nader onderzoek of meer werk vergt, er wel kosten bij komen. Deze kosten moeten echter door ondernemers als investering worden beschouwd omdat ze uiteindelijk ook weer terugverdiend worden. Via FoodValley Kennisportaal kan kennis worden vergaard, voor snelle, relatief eenvoudige vragen is dat gratis; voor verdergaande kennis dient betaald te worden. Term “Innovatie” De term “innovatie” is multi-interpretabel: voorbeeld van Unilever en de blauwe ketchupfles, dit is voor de marketingafdeling van Unilever een innovatie. Bij de WUR wordt een innovatie als zodanig benoemd als die het bedrijfsleven economisch iets oplevert. Meestal is de innovatie 63
eenrichtingsverkeer van kennisinstelling naar bedrijf naar markt en bestaat er geen terugloop naar de WUR. Wel dragen innovaties, ontwikkeld door de WUR, bij aan het imago van de WUR.
Rol van overheden? Als rol van de overheid wordt genoemd het ontwikkelen van een kennisnetwerk, informatiemanagement, opzetten van platforms als in Nijkerk: onderwijs, bedrijven en uitzendbureau bijeengebracht. Ook kan de overheid bedrijven stimuleren meer openheid van zaken over innovaties te geven zodat daar weer innovaties uit voortkomen. Als advies aan de WUR (kennisinstellingen in het algemeen) wordt meegegeven om meer aan de markt/ maatschappij te laten zien wat WUR te bieden heeft. Veel netwerklijnen zijn al op persoonsniveau zijn vastgelegd. Door het WUR-werk zichtbaarder te maken boor je ook andere lijnen aan. In Gelderland is het RSPH overleg (regionaal sociaal platform Hbo). Hierin worden op provinciaal niveau allerlei zaken op gebied van onderwijs en arbeidsmarkt besproken. WUR zou hier logischerwijs ook bij kunnen zitten. Ook wordt aangegeven dat de provincie voor dit soort zaken soms cofinanciering-constructies heeft, of kan bijdragen in de vorm van arbeidskracht. Stelling Innovatie in biobased economy Food en waste (plantaardig en dierlijk) liggen dicht bij elkaar. Er zijn op dit moment veel ontwikkelingen en innovaties in deze sector maar echte standaarden zijn er niet. Het verzamelen van succesvolle innovaties en concepten en doorontwikkelen tot breed toepasbare goedkope installaties lijkt een braakliggend terrein. Hier liggen grote samenwerkingskansen tussen bepaalde delen van het bedrijfsleven en het onderwijs.
Fort van spijkers Gesteld wordt dat de helft van de opbrengsten uit de FoodValley afval is: niet geschikt voor menselijke of dierlijke voeding. Dat kun je verwerken in vergistingsinstallaties, deze zijn vaak gefabriceerd en toegesneden op een hele specifieke vraag. Hiermee verkrijgt men duurzame energie (biobased) en bijv. duurzame bouwmaterialen. Volgens een deelnemer heeft de WUR verscheidene vergistingsinstallaties gerealiseerd, maar weet schijnbaar niet welke ze allemaal heeft staan. Als alle vergistingsinstallaties (metaforisch “spijkers” genoemd) nu in een gezamenlijk programma zouden worden ondergebracht, zou je een “fort” kunnen creëren in de FoodValley. Ook de kennis van WUR omtrent deze installaties zou goed gedeeld moeten worden met bedrijven, hoe bijvoorbeeld om te gaan met de restproducten.
Biobased economy een specifiek Hot-Item? 64
Een deelnemer brengt in dat de dreiging van energieproblemen waarschijnlijk wel op te lossen is, maar dat het werkelijke probleem gaat liggen bij Grondstoffen. Biobased Economy (BBE) wordt door iedereen gezien als een oplossing en is dus een hot-item. Toch is het moeilijk om je daarmee te onderscheiden als regio, juist omdat “iedereen” iets met BBE heeft. Geopperd wordt dat het daarom van belang is om als regio een heel specifiek onderwerp te kiezen: biovergisting is een uitstekend onderscheidend biobased onderwerp. Hierbij wordt een kanttekening gezet dat vergisters vaak niet rendabel zijn. Van de 40 vergisters in Nederland(red?) zijn er 20 failliet gegaan. Rol van de overheid Een deelnemer meent dat de overheid een grote kans heeft laten liggen bij de verbreding van de A12 waarbij ondernemers herhaaldelijk hebben gevraagd om een gezamenlijke aanpak van inzameling van GFT, rondom A12 in centraal en goed bereikbaar gebied als Regio FV. Bio-energie De Vallei waarbij onder andere warm tapwater wordt gebruikt, lijkt een succesvolle regionale opzet te hebben. De overheid kan meer sturend zijn en zich actiever moeten opstellen. Ze kan er aan meewerken om biovergisters als regiokenmerk te ontwikkelen en internationaal op de kaart te zetten, met investeringen in onderzoek (wat te doen met digestaat) en het wegnemen van belemmeringen zoals wet/regelgeving. Ook kunnen overheden zelf met biobased economy aan de slag kunnen, te denken valt aan het waterschap met biobased waterzuivering. In de gebiedsvisie zou de consensus van bovenstaande discussie moeten worden opgenomen, waarin uitdagingen opgenomen worden als procesvragen. Vergisting in combinatie met Food is een interessant onderwerp waar de uitdaging bij gemeenten ligt om slagkracht te tonen omtrent het aanwijzen van een locatie. Wellicht dat hierbij voor de provincie een rol is weggelegd.
65
Stelling Kennisnetwerken Onderwijs kan een rol spelen in het ontwikkelen en onderhouden van kennisnetwerken en gebruik maken van elkaars kennis en contacten. Hoe versterken we deze verticale kennisdoorvoer in de regio?
De stelling wordt toegelicht: Iedereen lijkt een eigen horizontaal netwerk te hebben, maar hoe kun je de verticale lijnen opzoeken? In FoodValley is eerder aangegeven (tijdens de werkbijeenkomsten eind 2012) dat veel bedrijven bijvoorbeeld een (technisch) probleem hebben, maar de vraag niet goed kunnen formuleren om het probleem op te lossen. Het begrijpelijk maken van het aanbod zou oplossing kunnen bieden. De kennis-as wordt genoemd. Bedrijven kunnen aansluiten bij een kennis-as, waardoor de kennis-as overgaat in een kennisnetwerk. Zo kan de behoefte van bedrijven in kaart worden gebracht. Voorbeelden van succesvolle clusters waarin de kennis-as is ontwikkeld tot kennisnetwerk (kennisweb), zijn de ICT in Veenendaal, de “poultry” in Barneveld en in Nijkerk door de verbinding van Food met logistiek. In een gezamenlijke notitie van twee campussen is een inventarisatie gemaakt ter input voor de discussie over hoe kennis overgebracht kan worden naar het bedrijfsleven. Deze notitie kan mede door andere onderwijsinstellingen worden gebruikt. Infragroen wordt daarnaast genoemd als belangrijk netwerk waar in kleine brainstormsessies de ontwikkelingen worden besproken met onder meer groenbedrijven. Omdat de ontwikkelingen steeds sneller gaan, worden netwerken steeds belangrijker. “FoodValley is een vliegwiel waarop de hele regio mee kan, dat is ook maatschappelijk een goede zaak”. Rol van de overheid? De overheid moet integraal blijven kijken en het concept borgen. Als voorbeeld wordt gegeven dat de overheid zelf veel losse eindjes heeft; allerlei projecten die niet op elkaar afgestemd zijn. Er zou veel winst te boeken zijn met integrale aanpak, zoals bijvoorbeeld het meteen betrekken van duurzame energie bij een (bouw?)project. De overheid moet goed luisteren naar signalen van de omgeving. Ook zouden gemeenten meer risico moeten durven nemen, voor bepaalde ontwikkelingen durven te gaan staan en daarvoor desnoods in discussie met de provincie gaan. Hier wordt tegenin gebracht dat een standvastige overheid ook juist weer als nadelig kan worden ervaren. Behoeften in beeld
66
Op de vraag hoe de drie O’s ervoor kunnen zorgen dat de vraag van onderaf komt, wordt het organiseren van lokale bijeenkomsten van bedrijven genoemd. Met deze bijeenkomsten kunnen behoeften geïnventariseerd worden waar vervolgens op ingespeeld kan worden. Als voorbeeld wordt genoemd het Nijkerk 600-project. Met dit project werd ingespeeld op de behoefte van bedrijven aan personeel. Het project bracht in beeld het hele proces van voedselproductie –van boer tot supermarkt - voor o.a. scholieren. Ook individuele ambtelijke en bestuurlijke bedrijfsbezoeken (aan nieuwe en bestaande bedrijven) en het organiseren van thema-bijeenkomsten kunnen verhelderend werken. Vanuit de gemeenten kun je de vraag van bedrijven optillen naar regioniveau.
67
7. Extra bijeenkomst: Duurzaamheid- 19 maart PM
68
69