Fauna Beheerplan provincie Gelderland 2014-2019 Begin maart heeft de Faunabeheereenheid (FBE) Gelderland haar faunabeheerplan 2014-2019 grofwild voor goedkeuring aangeboden aan de provincie. Het gaat dan om de soorten ree, edelhert, damhert, wild zwijn, moeflon en muntjak. Dit grofwild is beschermd door de Flora- en Faunawet, maar zorgt op bepaalde plekken ook tot overlast. Doel van het plan is een balans te vinden tussen de duurzame instandhouding van beschermde inheemse diersoorten én de belangen van de weggebruiker, agrariërs, terreinbeheerders, de dieren zelf en bewoners en recreanten. Werkwijze Het plan is opgesteld door de Faunabeheereenheid. Dit is een stichting waarin vertegenwoordigers van landbouwers, grondeigenaren, jachtorganisaties en terreinbeheerders in het bestuur zitting hebben. De FBE coördineert het faunabeheer in de provincie. Hieronder valt de bestrijding van schade aangericht door dieren en het beheer van diersoorten, ook wel populatiebeheer genoemd. Onder de FBE vallen wildbeheereenheden (WBE's) die elk in hun eigen gebied verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het faunabeheer. Zo ondersteunen zij grondgebruikers of jachthouders bij het voorkomen van faunaschade. De provincie Gelderland stelt het Faunabeheerplan vast nadat het plan ter inzage heeft gelegen en partijen de mogelijkheid hebben gehad hun zienswijze in te dienen. In deze korte weergave van het plan wordt ingegaan op: 1. 2. 3. 4.
de belangen die spelen bij het beheer (wie is betrokken?) de noodzaak van beheer en regulering (waarom doen we het?) de wijze van beheer (hoe doen we het?) spreiding per soort (welke dieren we waar ruimte geven?).
1 Belangen Het Faunabeheerplan heeft tot doel een balans te vinden tussen uiteenlopende wensen en belangen van bewoners en gebruikers van de ruimte. Die wensen en verlangens leiden er toe dat de één veel wild en de ander weinig wild wil zien. Dit vraagt om een beleid dat rekening houdt met al die verschillende maatschappelijke belangen als: − − − − − − −
de wens van natuurliefhebbers en de verantwoordelijkheid van de provincie, rijk en Europa voor een duurzame instandhouding van beschermde inheemse diersoorten de belangen van toeristisch- gerichte ondernemers (rust en natuur trekt toeristen) de veiligheid van de weggebruiker (jaarlijks zijn er zo’n 1600 geregistreerde aanrijdingen met wild) inkomstenderving van agrariërs (boeren hebben jaarlijks zo’n 2 ton schade aan gewassen en dieren door grofwild, vooral op de Veluwe veroorzaakt door het edelhert) de doelen rond bos en natuurbeheer van terreinbeheerders (overdaad aan wild schaadt de diversiteit en aangroei van nieuwe natuur en nieuw bos als eiken, beuken en berken) de leefbaarheid voor dieren zelf (teveel van een soort leidt tot ondervoeding en onnodig lijden) het woongenot van lokale bewoners (schade en overlast aan tuin en erf).
2 Noodzaak van beheer Jaarlijkse tellingen laten zien dat het aantal edelherten, zwijnen en damherten sinds 2000 flink is toegenomen. De voorjaarstelling van edelherten leverde bijvoorbeeld een verdubbeling op van de aantallen (van 1050 in 2000 naar 2500 in 2013). De aantallen liggen in sommige deelgebieden ook hoger dan in het vorige beheerplan is afgesproken. Zo zijn er de afgelopen vijf jaar bijvoorbeeld 600 edelherten meer dan afgesproken (?) in het Faunabeheerplan. Zonder ingrijpen van de mens zouden de meeste soorten grofwild overal in Gelderland in hogere dichtheden voor komen dan nu het geval is. Dat valt op te maken uit het voedselaanbod en de conditie van aangereden en geschoten dieren. Over de hele linie is het wild gezonder, hoewel bij de wilde zwijnen geldt dat hun conditie van jaar tot jaar erg wisselt door wisselende beschikbaarheid van voedsel (eikels c.s.). Natuurlijke sterfte is zeer beperkt. Dat komt ook door de afwezigheid van
natuurlijke concurrenten en vijanden, de leefwijze is locatie gebonden in plaats van zwervend en er zijn veel onnatuurlijke barricades.
Duidelijk is ook dat hoe meer van een soort voorkomt, hoe groter de overlast is. Wanneer bij grote aantallen niet wordt ingegrepen, ontstaat er al snel een onbalans met veel schade voor wild én voor de mens. Dit maakt het noodzakelijk maatregelen te nemen om een voor zoveel mogelijk partijen gewenste evenwicht te bereiken. Dat leidt per gebied tot heel verschillende situatie en wensen, afhankelijk van gebied, gewas en belangen.
3 Het beheer De lokale wensen hebben geleid tot het voorstel van flexibel beheer. Per deelgebied wil de FBE in de provincie met maatwerkmaatregelen uitvoering geven aan het Faunabeheerplan. Voor het totale leefgebied wordt een streefstand afgesproken als handvat voor de beheersbaarheid en gecontroleerde groei. De ontwikkeling van aantallen en spreiding wordt bepaald door de mate waarin schade en of overlast optreedt en vormt de basis voor het vaststellen van de jaarlijkse streefcijfers Dit klinkt mogelijk wat statisch, maar de kern van de flexibele aanpak is juist om te komen tot een dynamische aanpak die duidelijk is en recht doet aan de verscheidene belangen. Immers: doelstellingen van eigenaren kunnen veranderen, de natuur speelt haar eigen rol of de invulling van maatwerk of een flankerende maatregel blijkt anders uit te werken.
De concrete maatregelen kunnen lopen van het plaatsen van raster, bejaging en afschot van dieren, lokvoeren, verkeer- en snelheidsbeperking en inrichting van betreffende of juist nabijgelegen percelen. Voor veel van deze maatregelen is toestemming vereist van WBE, FBE of provincie. De praktische uitwerking hiervan vindt plaats in een Plan van Aanpak per aandachtsgebied van de Wild Beheereenheden (WBE). Daarvoor wordt een Regiegroep ingesteld die de ontwikkeling volgt en zo nodig bijstuurt. Binnen de kaders van de ontheffing wordt het beheer voor het volgend seizoen afgesproken en opgenomen in een werkplan, wat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bestuur van de FBE. Bij significante afwijking wordt zo nodig aanvullend goedkeuring gevraagd aan Gedeputeerde Staten. Zo kan het Faunabeheerplan zich dynamisch ontwikkelen. Het beheer wordt verder uitgewerkt in gebieden met hoge (afschotvrije zones) en lagere dichtheid. Het beheer in het hoge dichtheden gebied is erop gericht dieren zoveel mogelijk te binden (voedsel, rust, dekking door middel van inrichtingsmaatregelen). Dit kan worden gecombineerd met het verhogen van de zichtbaarheid. In gebieden met lagere dichtheid vindt een samenspel van maatregelen plaats. Tussen deze twee gebieden liggen buffergebieden (op het terrein van een eigenaar die een hogere stand wenst). Hier vindt afschot en andere vormen van beheer en inrichting plaats om de effecten vanuit het hoge naar het lage dichthedengebied teniet te doen. Groei van de aantallen is toegestaan tot de schade bovenmatig toeneemt. Dan gaat een gerichte schadebestrijding gelden om de negatieve effecten op te heffen. Een voorbeeld hiervan is overlast van reeën bij hoge aantallen aanrijdingen. Daar is het nodig dat een WBE met een uitvoeringsplan komt. Tot slot is goede monitoring nodig voor een juiste beeldvorming van het effect van de maatregelen uit het plan. 4 Soorten en spreiding 4a Beheer edelhert en damhert Voor 2000 lagen de aantallen edelherten en damherten op de Veluwe behoorlijk laag door het strikt beperken van de herten in bepaalde gebieden en door intensief afschot. Vanaf 2000 werd het beleid losser en werden hogere dichtheden edelherten op de Zuid-Veluwe toegelaten. In 2001 startte een experiment in het Deelerwoud en in 2011 kwam er een afschotvrije zone op de Midden-Veluwe. Dit beleid zorgde voor een snelle groei van de aantallen én tot sterke stijging van gewasschade bij agrariërs en aanrijdingen op Veluwse wegen. Met het voorgestelde flexibel beheer wordt het mogelijk voor edelherten en damherten om zich in een breed gebied op de Veluwe te bewegen. Meer locaties, maar wel lage dichtheden. In gebieden met relatief weinig conflicterende belangen is juist weer gekozen voor hogere dichtheden en afschotvrije zones. Uitzonderingen Op delen van de Veluwe zijn uitzonderingen gemaakt met de integratie. Waar het leefgebied van edelhert en wild zwijn (bos- en natuurgebieden) abrupt overgaat in meer schadegevoelig cultuurlandschap worden toch rasters geplaatst om teveel schade en overlast te voorkomen. Dat geldt overigens niet alleen voor de herten, maar ook voor wilde zwijnen rond de grotere landbouwenclaves op de Veluwe en voor grofwild rond de snelwegen die het leefgebied doorsnijden.
4b Beheer wild zwijn Tussen 2004 en 2007 groeide de aantallen wilde zwijnen sterk. Dit leidde tot een maatwerkaanpak in voedselarme jaren langs wegen en tot randbeheer in de delen die gevoelig zijn voor schade en overlast. Soms leidde dit tot ongewenste effecten, zoals de verhoogde sterfte van wilde zwijnen in de nawinter en het voorjaar van 2013. Voor wilde zwijnen is de komende periode toch weer gekozen voor maatwerk. Dit zal leiden tot lage dichtheden op de Noord-Veluwe en mastvolgend beheer (beheer afhankelijk van de natuurlijke voedselsituatie) op de Zuid-Veluwe. Op de Noord-Veluwe wordt de aankomende periode zwaarder ingezet op het bereiken en instandhouding van lage dichtheden in de schadegevoelige randzones. En mogelijk wat hogere dichtheden in de niet schadegevoelige delen van het leefgebied. Op de ZuidVeluwe liggen nu een drietal afschotvrije zones. Hiervoor geldt hetzelfde regime als voor de edelherten dat voor het totale leefgebied inclusief AVZ een streefstand geldt. Het mastvolgende beheer op de Zuid-Veluwe wordt gecontinueerd en aangevuld met een structurele aanpak van verjagen en afschot langs de provinciale wegen.
4c Beheer reeën De ree is de meest voorkomende grofwildsoort in Gelderland. Gelderland herbergt naar schatting 10.000-15.000 exemplaren. De ree zorgt door haar gedrag en leefwijze niet snel voor grote schade aan landbouwgewassen en bomen. Op belangrijke delen van de Veluwe is daarom voor een extensief beheer gekozen, en in een substantieel deel van de Zuid-Veluwe vindt geen afschot plaats. Een uitzondering wordt gemaakt voor leefgebieden met een intensieve infrastructuur en gebieden met fruitteelt en boomkwekerijen. Verder geldt dat als er sprake is van substantiële schade, dat als een lokaal probleem wordt gezien dat met maatwerk op lokaal niveau kan worden opgelost. Eén van de problemen is de verkeersveiligheid. Het aantal aanrijdingen met reeën is in Gelderland zeer hoog en varieert tussen de 1100 en 1400 geregistreerde aanrijdingen per jaar. De aankomende beheerplanperiode wordt eraan gewerkt het aantal aanrijdingen substantieel terug te brengen. Waar mogelijk door aanpak van wegen en maximum snelheden, waar nodig door maatwerkgericht afschot. Voor Noord-Gelderland en de Achterhoek worden streefgetallen aangehouden van ongeveer 45006600 reeën. In Rivierenland liggen deze cijfers tussen de 1040 en 1230 reeën. In het faunabeheerplan zijn de aantallen per WBE exact weergegeven. 4d Beheer Moeflon en Muntjak De moeflon is een exoot die op kleine schaal is ingezet als grazer. Er zijn momenteel enkele kuddes op voormalige gesloten wildbanen Wekeromse zand, Hoge Veluwe en landgoed Hoog Deelen op de Zuid Veluwe. Op de Noord Veluwe leven moeflons op de Noorderheide en omringende terreinen op de Noord Veluwe. Alleen binnen de Hoge Veluwe bevindt zich een duurzame populatie. Verdere groei
van aantal en verspreidingsgebied is niet gewenst en zal volgens het Faunabeheerplan leiden tot ingrepen. De aantallen Muntjak nemen af. De kans bestaat dat deze exoot zich niet op eigen kracht kan handhaven. Ervaringen elders (verdringing ree, schade aan gewas en tuin, aanrijdingen) geven aan dat verdere groei en verspreiding van de Muntjak bestreden moet worden. (is die laatste zin niet tegenstrijdig met vorige?