VERSLAG van het OWASE PENSIOENFORUM Opzet van het forum Op 26 juni en 3 juli werd het OWASE Pensioenforum georganiseerd, een bijeenkomst om de risicobereidheid van de (oud-) deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling te peilen. Ca. 230 personen hebben zich aangemeld. De groep werd gesplitst in 4 sessies van ca. 60 personen: 2 sessies op 2 dagen van 16:00 uur tot 18:00 uur en van 19:00 uur tot 21:00 uur. Bij de Evenementenhal in Hardenberg was een grote zaal gereserveerd. De opkomst was over alle sessies in totaal ca. 150 personen. Dat was conform de verwachting. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur, Henk Meijerink, nam het eerste gedeelte van de presentatie voor zijn rekening: een toelichting op de financiële situatie van het pensioenfonds, de actuele stand van zaken van de voorbereidingen in het kader van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel en een uitleg bij de keuzes die het pensioenfondsbestuur en de CAO-partijen in verband met het nieuwe pensioenstelsel zullen moeten maken. Martijn Leppink, consultant bij Towers Watson, nam het tweede - interactieve - gedeelte voor zijn rekening: uitleg van de effecten van de keuzes en van de risico’s en het toetsen van de risicobereidheid. Bij Petra Boom waren stemkastjes gehuurd. Petra bemenste de computer. Zij heeft de uitkomsten van de peiling aangeleverd aan Martijn Leppink. Martijn heeft vervolgens een analyse van de uitkomsten gemaakt en deze analyse samengevat in een kort rapport. Medewerkers van het pensioenbureau hebben tijdens de sessies de vragen en opmerkingen van de deelnemers opgetekend en daarvan korte verslagen gemaakt. Algemene indruk van de sessies Buiten bij de toerit naar de parkeerplaats stonden grote matrix borden met ‘OWASE Pensioenforum’. De mensen werden netjes en correct naar de zaal gedirigeerd. De zaal was goed, de opstelling in de zaal was prima en ook de overige faciliteiten waren uitstekend. De mensen werden in de bar naast de zaal ontvangen met een kop koffie/thee met een plakje cake. De stemkastjes lagen klaar op de tafels met een korte woorden en begrippenlijst. Het scherm was goed leesbaar en het geluid (microfoons) was goed geregeld. Na afloop lag een keurig stapeltje handouts van de presentatie ‘voor de grijp’ op een tafel naast de uitgang.
1
De sessies verliepen in een goede atmosfeer. Er was een goede interactie met de deelnemers aan de sessies. Pensioen is een ‘hot item’ in de media en dat merk je ook aan de reacties van de deelnemers. Ze zijn zeer kritisch over de plannen van de overheid. En er is m.n. ook veel verontwaardiging over de exorbitante beloningen die vermogensbeheerders bij pensioenfondsen bedingen (n.a.v. het programma Zwarte Zwanen dat eerder die week op TV was geweest). Vertrouwen in het pensioenfonds De deelnemers aan het forum hebben veel vertrouwen in het pensioenfonds en in het pensioenfondsbestuur. De deelnemers voelen zich verbonden met en betrokken bij het eigen pensioenfonds. Naar hun mening doet pensioenfonds OWASE het relatief goed, in vergelijking met sommige andere pensioenfondsen. Zij hebben een goed gevoel bij het pensioenfonds. De deelnemers waarderen de inspanningen van het bestuur. Bij het pensioenfonds zit veel expertise. De deelnemers zijn er van overtuigd dat het bestuur zeer serieus en zorgvuldig met de materie omgaat. Dat blijkt ook uit het organiseren van deze forumsessies. De deelnemers zijn zeer positief over de communicatie door het pensioenfondsbestuur. En met name ook over de geboden mogelijkheid om mee te denken en mee te discussiëren over de keuzes die het pensioenfondsbestuur en de sociale partners in de komende periode zullen moeten maken. De deelnemers zouden er helemaal niets voor voelen om hun pensioenrechten onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij, met bijvoorbeeld 1% inflatie vergoeding. Zij hebben daar geen goed gevoel bij, zeker niet in deze tijd van crisis. Want hoe hard is zo’n garantie van een verzekeraar? De OWASE-bedrijven hebben het pensioenfonds samen opgebouwd. Solidariteit is het fundament van het pensioenfonds. De deelnemers hebben zojuist nadrukkelijk hun vertrouwen in het pensioenfonds uitgesproken. Toezicht op het pensioenfonds Het pensioenfondsbestuur beoordeelt elk jaar zijn eigen functioneren. Het bestuur legt jaarlijks aan de hand van het jaarverslag en de andere jaarstukken verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan wordt door het bestuur geïnformeerd over alle belangrijke ontwikkelingen. Ook de externe actuaris en de externe accountant kijken naar het functioneren van het bestuur. Elke 3 jaar wordt een externe visitatiecommissie ingesteld om het functioneren van het bestuur en van het pensioenfonds te beoordelen. Tot slot moet het bestuur ook nog verantwoording afleggen aan de externe toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). DNB en AFM blijven ook onder het nieuwe pensioenstelsel toezicht houden op het pensioenfonds. Het toezicht verandert niet door de keuze voor een nominaal of voor een reëel kader. Wel meekijken, maar bestuur zou moeten beslissen Het bestuur wil de deelnemers graag zo goed mogelijk informeren over de voor hen relevante pensioenontwikkelingen en ontwikkelingen bij het pensioenfonds. De deelnemers stellen dat op prijs en willen ook graag kritisch meekijken met het bestuur en goed geïnformeerd worden over hun pensioen. Ze willen graag deelnemen aan de discussie over bepaalde risico’s die afgewogen moeten worden en keuzes die gemaakt moeten worden. Zo’n wisselwerking tussen pensioenfonds en deelnemers is goed voor het wederzijdse begrip. Het nemen van de besluiten zouden de meeste deelnemers echter over willen laten aan het pensioenfondsbestuur. Misschien dat ze er zelf te weinig vanaf weten om de juiste keuzes te kunnen maken. In het bestuur zitten deskundigen die alles van pensioenen af weten. Iemand die in het verleden heeft deelgenomen aan de IPR-regeling merkt op dat hij destijds de verkeerde keuzes heeft gemaakt en dat hij die keuzes achteraf eigenlijk
2
best had willen overlaten aan het pensioenfondsbestuur, als dat toen mogelijk was geweest (NB. de IPR-regeling werd/wordt uitgevoerd door Centraal Beheer en niet door het pensioenfonds). Een enkeling zou het prima vinden als de premies die hij bijdraagt op een rekening zouden worden gestort, en dat hij dan zelf - zoals bij de IPR-regeling - zou kunnen aangeven hoeveel risico hij wil lopen, en dat het pensioenfonds dan vervolgens zorgt voor het op verantwoorde wijze beleggen van die premies tegen zo gering mogelijke kosten. Maar het mag uiteraard geen woekerpolis worden waar uiteindelijk - na aftrek van alle kosten - niets van over blijft. Een ander heeft zelf geleerd hoe beleggen verloopt en denkt zelf een hoger rendement te kunnen behalen. Hij zou graag zelf verantwoordelijk willen zijn voor de risicobepaling. Het is tenslotte ook zijn eigen pensioen. Pensioenfonds, populatie en premiedruk Het pensioenfonds vergrijst al enige tijd. Tevens hebben diverse bedrijven de afgelopen paar jaar grote reorganisaties moeten doorvoeren. De pensioenfondspopulatie telt steeds minder actieven en steeds meer niet-actieven. Er is een duidelijke verschuiving zichtbaar. Dat legt ook druk op de pensioenpremie, want alleen de actieve deelnemers en hun werkgevers betalen pensioenpremie. Een deelnemer vraagt of de pensioenpremie niet verlaagd zou kunnen worden als zich meer werkgevers bij het pensioenfonds zouden aansluiten. Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds. Er zijn weliswaar meerdere bedrijven bij het pensioenfonds aangesloten, maar dat zijn allemaal Wavin-bedrijven of voormalige Wavin-bedrijven. Het criterium voor aansluiting is de historische concernverhouding. Alleen als de reeds aangesloten bedrijven bepaalde organisatieonderdelen verzelfstandigen of andere bedrijven overnemen kunnen de verzelfstandigde of overgenomen bedrijven een aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds sluiten. Het pensioenfonds mag in beginsel geen andere bedrijven aansluiten. Bij de laatste ALM-studie* is een aantal scenario’s onderzocht ten aanzien van de ontwikkeling van de pensioenfondspopulatie. Daaruit bleek dat het pensioenfonds gewoon voortgezet kan worden als het percentage actieven binnen de populatie steeds verder afneemt (geen verjonging meer) en dat ook het premievrij maken van een grote groep actieve deelnemers - bijvoorbeeld door de verkoop van een groot bedrijf aan een derde partij, die de aansluiting bij het pensioenfonds niet wenst voort te zetten - geen aanleiding is om het pensioenfonds te sluiten. Het bestaansrecht van het pensioenfonds staat niet ter discussie. Het bestuur bekijkt elk jaar of de belangen van de deelnemers gebaat zijn bij de voortzetting van een eigen pensioenfonds, of dat de pensioenen van de deelnemers beter elders ondergebracht zouden kunnen worden. Ook bekijkt het bestuur of er wellicht mogelijkheden zijn om een vorm van samenwerking met collega-fondsen te overwegen. Iemand vraagt hoe de pensioenpremie momenteel is verdeeld en waarom de premie niet verhoogd wordt voor een betere dekkingsgraad? Henk Meijerink legt uit dat de totale premie 30% van het loon boven de opbouwdrempel is en dat de werkgever daarvan 22,5% betaalt en de werknemer 7,5%. Deze totale premie is al behoorlijk hoog. Zowel de werknemers als de werkgevers willen eigenlijk geen hogere pensioenpremie.
*
De afkorting ALM staat voor Asset Liability Management en betekent het afstemmen van het beleid op de ontwikkelingen van de bezittingen van het pensioenfonds (premies, beleggingen) en de verplichtingen van het pensioenfonds (pensioenregeling/pensioenverplichtingen, indexaties). Bij een ALM-studie worden de voor de langere termijn verwachte financiële resultaten van verschillende beleidsvarianten vergeleken.
3
Later met pensioen Met ingang van 1 januari 2014 verschuift de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar. Dat geldt voor de nieuwe pensioenopbouw na 1 januari 2014. Bij langer doorwerken tot 67 jaar wordt er door de deelnemer (t.o.v. de huidige 65 jaar) twee jaar langer pensioen opgebouwd en hoeft het pensioenfonds uiteindelijk twee jaar korter pensioen uit te keren. Maar de regering heeft ook besloten dat er minder pensioen opgebouwd mag worden. De aanspraken die vóór 1 januari 2014 zijn opgebouwd blijven gewoon staan. Het blijft mogelijk om eerder dan 67 met pensioen te gaan, maar dan wordt het pensioen verlaagd met ca. 6,5% per jaar dat iemand eerder met pensioen gaat. De actuaris berekent exact welke verlaging bij hoeveel eerder met pensioen hoort. Er zijn twee verschillende actuarissen bij het pensioenfonds betrokken: een adviserende actuaris, die o.a. berekeningen maakt voor het bestuur en een certificerende actuaris, die o.a. de jaarrekening van het pensioenfonds controleert. Op dit moment wordt er op de AOW-datum in beginsel automatisch ontslag verleend. Langer doorwerken is al wel mogelijk: het pensioenontslag in de CAO is daarop aangepast. Maar het ouderdomspensioen gaat nog steeds in op de 65 jarige leeftijd. Hoe is de situatie bij langer doorwerken na 65 jaar? De CAO Werkgroep Pensioen bekijkt momenteel op welke wijze de pensioenregeling aangepast moet worden. Ook de pensioenleeftijd en langer doorwerken worden nadrukkelijk bestudeerd. Per 1 januari 2014 zal een aantal belangrijke wijzigingen worden doorgevoerd. Dan is duidelijk welke pensioenleeftijd in het pensioenreglement wordt opgenomen en onder welke voorwaarden langer doorgewerkt kan worden. Keuzes bij de nieuwe pensioenregeling Het verschil tussen een nominale dekkingsgraad en een reële dekkingsgraad is lastig. Deze dekkingsgraden worden op een verschillende manier berekend. Het pensioenfondsvermogen is natuurlijk gelijk, maar de verplichtingen worden anders berekend. Bij de berekening van de verplichtingen voor de reële dekkingsgraad wordt de rekenrente verlaagd met het inflatiepercentage (NB. eerst opslag op de rekenrente voor het verwachte beleggingsrendement, vervolgens afslag van de rente voor de inflatie, per saldo verlaging van de rekenrente) en bij de nominale dekkingsgraad niet. Daardoor komt een nominale dekkingsgraad van ca. 125% overeen met een reële dekkingsgraad van ca. 100%. De overheid wil de eisen die bij een nominale pensioenregeling aan indexeren worden gesteld flink verhogen. Dat is een paniekreactie van de overheid als gevolg van de huidige crisis. Bij het nieuwe nominale kader mag pas volledig worden geïndexeerd bij een nominale dekkingsgraad die overeenkomt met een reële dekkingsgraad van 100%. Dat is dus een nominale dekkingsgraad van ca. 125%. In het huidige nominale kader mag al vanaf een nominale dekkingsgraad van ca. 117% volledig worden geïndexeerd. Dan heeft het pensioenfonds alle risicoreserves, waarover het fonds op dat moment moet beschikken. Het pensioenfonds heeft momenteel een reservetekort en een indexatieachterstand. Het zal lastig zijn om die achterstand in te halen als er straks fors hogere eisen worden gesteld. Als de rente zo laag blijft zal de indexatieverwachting bij een nominale regeling de eerste jaren mogelijk beperkt zijn. Alleen als de rente flink stijgt komen volledige indexaties weer in beeld en kan de achterstand ingehaald worden. Bij de nieuwe reële regeling is de indexatie inbegrepen, maar die moet dan wel ook uit premie worden betaald. Tevens wordt er weliswaar eerst geïndexeerd, maar wordt de pensioenopbouw vervolgens bijgesteld op basis van de financiële positie van het pensioenfonds. Dat bijstellen kan overigens zowel omhoog als omlaag.
4
Bij het nominale kader wordt minder risico geaccepteerd. De risicobereidheid heeft invloed op de beleggingen en op het rendement. Bij de keuze tussen het nominale of het reële kader moet dus ook bekeken worden wat die keuze voor het beleggingsbeleid betekent. Het pensioenfondsbestuur kan geen stemadvies geven bij de forumkeuze tussen een nominale en een reële pensioenregeling. Ook binnen het bestuur is men er nog niet uit. Beide regelingen hebben voor- en nadelen. Welke regeling voor welke groep deelnemers gunstiger uitpakt is afhankelijk van de omstandigheden. De uiteindelijk beslissing ligt niet bij het pensioenfondsbestuur, maar bij de sociale partners (CAO-partijen). Die bepalen de inhoud van de pensioenregeling. De vraag hoe de situatie in het nieuwe pensioenstelsel is bij een pensioenbreuk - hoe de waardeoverdracht is geregeld als je van een pensioenfonds met een nominale pensioenregeling overstapt naar een pensioenfonds met een reële pensioenregeling of andersom - moet helaas onbeantwoord blijven. Dat is één van de punten die door de overheid nog verduidelijkt moeten worden. Risico en rendement De waardeontwikkeling op de financiële markten verloopt heel grillig. De ene keer stijgt de waarde van de beleggingen, de andere keer daalt de waarde juist. Het pensioenfonds is een lange termijn belegger en daardoor minder gevoelig voor de ‘waan van de dag’. Het bestuur heeft bij een zgn. ALM-studie* verschillende beleidsalternatieven bij verschillende economische scenario’s laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heeft het bestuur het beleggingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Het bestuur heeft per beleggingscategorie aangegeven hoe risicovol of risicoarm er mag worden belegd. De beleggingsportefeuille bestaat uit ca. 50% obligaties en andere vastrentende waarden en ca. 50% aandelen en andere zakelijke waarden. De portefeuille wordt beheerd door de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De beleggingscommissie heeft daarvoor een mandaat gekregen van het bestuur. Het pensioenfonds heeft de afgelopen 20 jaar gemiddeld een jaarlijks rendement van ruim 7% op zijn beleggingen gerealiseerd. Dat is een prima rendement. Het pensioenfonds had die rendementen echter ook nodig om de pensioenen te kunnen indexeren en om een aantal financiële klappen te kunnen verwerken, zoals bijvoorbeeld een forse stijging van de levensverwachting. Het is natuurlijk fantastisch dat we allemaal ouder worden dan verwacht, maar voor een pensioenfonds betekent dit dat er ook langer pensioen moet worden uitgekeerd dan verwacht. En daar is dan in het verleden bij het vaststellen van de pensioenpremies onvoldoende rekening mee gehouden. Risicobereidheid Als je een goed salaris hebt en weinig financiële verplichtingen en als je al een hele behoorlijke pensioenvoorziening hebt opgebouwd, dan beschouw je een deel van je pensioenvoorziening wellicht als een ‘appeltje voor de dorst’ en ben je wellicht best bereid om op pensioengebied wat meer risico te lopen om die pensioenvoorziening nog wat verder uit te breiden. Maar als je gewoon een modaal salaris heb, en een aflossingsvrije hypotheek en een normale pensioenvoorziening, dan kun je een klap op pensioengebied minder goed opvangen en dan wil je dus wat meer zekerheid voor je pensioen.
*
zie voetnoot op pagina 3
5
Een pensioengerechtigde heeft helemaal weinig mogelijkheden om op lagere pensioenen te anticiperen/reageren: de meeste pensioengerechtigden kunnen niet meer aan het werk en ook sparen is dan heel moeilijk. Een pensioengerechtigde zal een klap dus gewoon moeten incasseren. Daarom is een zeker pensioen juist voor een pensioengerechtigde heel belangrijk. Maar het is ook in dat geval wel belangrijk dat het pensioen aangepast wordt aan de inflatie, dus ook dan zal je toch een zekere mate van risico moeten accepteren. De meeste deelnemers vinden het lopen van een klein risico prima, maar een groot risico liever niet. Een enkeling geeft aan dat hij graag zelf de mate van risico zou willen kunnen bepalen en dat hij dan geen enkel risico zou willen lopen. Risicoverdeling De meerderheid is van mening dat zowel tegenvallers als meevallers zo eerlijk mogelijk over alle groepen verdeeld zouden moeten worden en dat niet één van de groepen ontzien of bevoordeeld zou moeten worden. Er dient wel extra aandacht te zijn voor de meest kwetsbare groepen. Dat is immers de essentie van solidariteit. Jongeren moeten in staat gesteld worden om een zo goed mogelijke pensioenvoorziening op te bouwen. Dat zou een reden kunnen zijn om de actieve deelnemers toch wat te ontzien bij tegenvallers of wat te bevoordelen bij meevallers. Ouderen kunnen hun positie niet meer veranderen, hun koopkracht dient zo goed mogelijk beschermd te worden. Dat zou dan juist een reden kunnen zijn om de pensioengerechtigden wat te ontzien bij tegenvallers. Er is brede overeenstemming dat de partij die bij tegenvallers meer moet inleveren, dan ook bij meevallers meer zou moeten ontvangen en dat de partij die bij tegenvallers minder hoeft in te leveren, bij meevallers minder zou moeten ontvangen. Het uitsmeren van de plussen en minnen over de tijd lijkt ook een goede optie, maar dat dient er wel sprake te zijn van een realistische hersteltijd. Het moet er niet op neer komen dat problemen steeds verder vooruit geschoven worden. Meevallers zou je eigenlijk pas moeten uitdelen nadat je een gezonde buffer hebt aangelegd. Risicospreiding Men zou eigenlijk zo weinig mogelijk risico willen lopen en eventuele tegenvallers over een langere periode willen uitsmeren. Dat is helaas met elkaar in tegenspraak. Je kunt de ‘pijn’ eigenlijk alleen over een langere periode uitsmeren, als je bereid bent om wat meer risico te lopen. Anders kun je onvoldoende herstelvermogen realiseren. Een enkeling zou de pijn niet uit willen stellen en gewoon even door de zure appel heen willen bijten. Dan ben je er het snelste weer van af. Voor een actieve deelnemer werkt dat uiteraard beter uit, dan voor een pensioengerechtigde die de gevolgen direct in zijn portemonnee voelt. Het is ook afhankelijk van de omvang van de korting en van de spreidingstijd: een kleine tegenvaller zouden de deelnemers best in één keer willen incasseren, maar de gevolgen van een forse tegenvaller zouden over een langere periode uitgespreid moeten worden. Dus een kleine korting zou wellicht over een korte tijd verdeeld kunnen worden en een grote korting wellicht over een wat langere periode, zodat de terugval ongeveer gelijk is. Een deelnemer vraagt of de administratiekosten hoger worden bij het spreiden van de verlaging. De spreidingsmethode bij het reële kader is erg bewerkelijk en zal waarschijnlijk ook hogere administratiekosten met zich meebrengen. Solidariteit De deelnemers die in het verleden onder de eindloonregeling pensioen hebben opgebouwd en voor prepensioen hebben gespaard en wellicht ook nog via de IPRregeling extra pensioen hebben bijgespaard, hebben een relatief goede
6
pensioenvoorziening kunnen opbouwen. Met ingang van 2015 worden de mogelijkheden om voor het pensioen te sparen fors versoberd. Jongere deelnemers zullen daardoor nooit meer dezelfde fiscale mogelijkheden hebben om een vergelijkbaar pensioen op te bouwen. Dat is een bewuste keuze van de overheid, die wil dat mensen langer blijven doorwerken en beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Dat overheidsbeleid staat los van de keuze tussen een nominaal en een reëel pensioen. Het is helaas niet mogelijk om de gevolgen van dat beleid voor het pensioen van de jongere deelnemers bij het inrichten van een nieuwe pensioenregeling te repareren. De sociale partners en het pensioenfondsbestuur zijn gebonden aan de nieuwe wet- en regelgeving. Bij de overgang van de eindloon- naar de middelloonregeling in 2003 is de pensioenpremie voor de actieve deelnemers in twee stappen verhoogd, maar is er ook een indexatie voor de pensioengerechtigden overgeslagen om de ‘pijn’ te verdelen. Misschien is het nu ook mogelijk om straks bij de vertaling van de oude pensioenregeling naar de nieuwe pensioenregeling in 2015 weer zo’n soort ‘solidariteitsbijdrage’ aan de pensioengerechtigden en de oudere deelnemers te vragen. Het pensioenfonds is immers gebaseerd op solidariteit tussen alle groepen deelnemers. Het fonds zou niet opgesplitst moeten worden in een pensioenfonds voor ouderen en een pensioenfonds voor jongeren. De deelnemers vinden zo’n solidariteitsvraag heel lastig. De een kan best wat missen voor de jongere deelnemers en is van mening dat het allemaal wel heel karig wordt door het beleid van de overheid, dat solidariteit het kenmerk van het pensioenfonds is en dat daarom ook de ouderen op hun beurt moeten bijdragen. Die bijdrage moet dan wel naar draagkracht zijn. Als je zelf een goed pensioen hebt, kun je best een stukje inleveren voor anderen, die minder hebben, maar als je zelf ook een beperkt pensioen hebt, wordt je wel erg kwetsbaar als je daarvan een bijdrage moet leveren. Een wat oudere deelnemer vindt het wel terecht dat ouderen naar draagkracht bijdragen voor de jongeren. Een ander is van mening dat jongeren zelf ook hun verantwoordelijkheid hebben bij een lagere opbouw. De jeugd groeit tamelijk verwend op. De levensstandaard is de afgelopen decennia sterk verbeterd. De jongeren profiteren ook daardoor van wat de eerdere generaties hebben opgebouwd. Een eigen huis met 30 jaar wordt normaal gevonden. Er wordt gevraagd om een voorbeeldberekening van het lagere pensioen van de jongeren. Wat betekent de langere maar lagere opbouw nu precies? De jongeren moeten weliswaar langer doorwerken, maar kunnen daardoor ook langer sparen voor hun pensioen (van 21 tot 67 i.p.v. van 25 tot 65) en hebben voldoende tijd om eventuele tekorten aan te vullen. Ze weten immers dat ze minder pensioen gaan opbouwen. Dat is hun eigen verantwoordelijkheid. Ze moeten dus maar extra gaan sparen. Wellicht dat het pensioenfondsbestuur eens kan kijken op welke wijze de jongeren zouden kunnen bijsparen voor hun pensioen (lijfrente, banksparen, etc.). Extra sparen kan echter fiscaal niet binnen het pensioenfonds. Dat zal dus privé moeten worden gedaan door zelf te beleggen of het afsluiten van polissen. Men is het er wel over eens dat het niet terecht zou zijn als de jongere deelnemers meer zouden moeten bijdragen, dan ze uiteindelijk ‘kosten’. Dan zou er juist geld van de jongere deelnemers naar de pensioengerechtigden en de oudere deelnemers vloeien en dat zou de omgekeerde wereld zijn. Dan betalen jongeren dubbel: eerst extra voor de ouderen en dan ook nog eens extra voor zichzelf. Ouderen zouden eventueel best wat willen inleveren als dat aan hun eigen kinderen ten goede zou komen. Dan moet je het op landelijk niveau bekijken en niet alleen bij OWASE.
7
Beleggingskosten In het TV-programma Zwarte Zwanen werden de enorme beloningen aan de kaak gesteld, die vermogensbeheerders bij pensioenfondsen bedingen. Pensioenfonds OWASE maakt geen gebruik van een fiduciair manager. Het bestuur heeft het vermogensbeheer gemandateerd aan de eigen beleggingscommissie. De commissie maakt heldere afspraken met de vermogensbeheerders van de beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds belegt. Die vermogensbeheerders krijgen geen eigen mandaat. De commissie houdt daardoor goed zicht op de beloningen - fees - van de vermogensbeheerders. Maar als het pensioenfonds zaken wil doen met een vermogensbeheerder, dan wordt er enkel onderhandeld over de vergoeding die de beheerder zelf bedingt. De interne beloningsstructuur van een vermogensbeheerder is dan geen onderwerp van discussie. Als blijkt dat er sprake is van misstanden, dan kan het bestuur enkel besluiten om geen zaken te doen met deze vermogensbeheerder of om de beleggingen, die bij deze vermogensbeheerder zijn ondergebracht, af te stoten. De deelnemers begrijpen wel dat pensioenfonds OWASE van een andere omvang is dan ABP en PfZW en niet de marktpositie heeft om veranderingen af te dwingen. Het pensioenfondsbestuur probeert zo goed mogelijk op de hoogte te blijven welke beloningen andere pensioenfondsen betalen. Grotere pensioenfondsen kunnen hogere kortingen op de fees bedingen dan kleinere fondsen. Pensioengeld investeren in Nederland De overheid wil de Nederlandse pensioenfondsen eventueel gaan verplichten om meer in de eigen Nederlandse economie te gaan investeren. Het is nog maar de vraag of de overheid dat kan afdwingen. Diezelfde overheid stelt ook hoge eisen aan de beheersing van beleggingsrisico’s door pensioenfondsen. Voor de beheersing van risico’s is het van belang dat de beleggingen zo breed mogelijk worden gespreid over zoveel mogelijk landen en regio’s, thema’s en beleggingscategorieën. Nederland is een klein land met een relatief grote maar kwetsbare economie. Een aantal beleggingsfondsen waarin pensioenfonds OWASE belegt investeert in Nederland, maar het leeuwendeel van de investeringen wordt toch echt elders gedaan. Het pensioenfonds heeft wel een behoorlijk aantal Nederlandse staatsobligaties, omdat dat relatief veilige beleggingen zijn, maar die obligaties dienen voornamelijk om het renterisico te verkleinen, daar wordt weinig rendement mee behaald.
8