VERSLAG VAN DE COMMISSIE Algemeen Verslag 2003 — FINAAL — Groep 1
Bericht aan de lezer De in het kader van de medebeslissing ingeleide procedures worden in de tekst aangegeven door „(tab. I)”. De in het kader van de raadpleging ingeleide procedures worden in de tekst aangegeven door „(tab. II)”. Internationale overeenkomsten worden in de tekst aangegeven door „(tab. III)”. Naar de hierboven bedoelde besluiten en overeenkomsten wordt dus niet verwezen met een voetnoot. Zij worden vermeld in drie afzonderlijke tabellen die als bijlage bij dit algemeen verslag zijn gevoegd, met de verwijzingen naar de verschillende procedurestadia (Publicatieblad, COMdocumenten, Bulletin) en naar de desbetreffende nummers in dit verslag. In de tekst wordt - behoudens uitzondering - niet verwezen naar tussenstadia van procedures die vóór 1 januari 2003 waren ingeleid en op 31 december 2003 nog niet waren afgesloten. De desbetreffende gegevens worden eveneens vermeld in de als bijlagen opgenomen tabellen. De Europese Unie in 2003 - Algemeen overzicht Gezien de hoge prioriteit die door de Europese Unie voor 2003 aan de voltooiing van de uitbreiding was toegekend, vormt het Verdrag van Athene de juridische bekroning van de toetredingsonderhandelingen met tien landen (Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek), die in december 2002 in Kopenhagen met succes werden afgerond met 1 mei 2004 als datum voor de feitelijke toetreding tot de Unie. Het politieke belang van het verdrag valt evenmin te verwaarlozen, zoals blijkt uit het bijzonder snelle verloop van de procedure ter bekrachtiging van de toetreding door de toekomstige lidstaten, die met het oog hierop bijna allemaal een referendum hadden uitgeschreven, om aldus de toetreding te laten bezegelen met de stem van het volk. Hoewel de ratificatie nog niet is afgerond, hadden verschillende van de huidige vijftien lidstaten van de Unie deze procedure overigens al vóór eind 2003 afgehandeld. In feite werd in 2003, afgezien van de belangrijke mijlpaal die het Verdrag van Athene vormt, reeds op verschillende terreinen geanticipeerd op de uitbreiding. In de loop van het jaar werden de interne voorbereidingen van de Unie op de ontvangst van de nieuwe lidstaten opgevoerd op het vlak van de werking van de diensten van de instellingen en hun aanbod aan taalcursussen. Met het oog op de uitbreiding hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tevens een interinstitutioneel akkoord gesloten om de doelstelling „Beter wetgeven” te bevorderen. Bovendien wordt bij de opstelling van talrijke communautaire besluiten meer en meer rekening gehouden met de dimensie „uitbreiding”: dit geldt zowel voor de inhoud van deze besluiten, zoals blijkt uit de aanpassing van de financiële vooruitzichten of de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
NL
1
NL
alsook voor de arbeidsmethode, in die zin dat vertegenwoordigers van de toekomstige lidstaten kunnen worden betrokken bij de werkzaamheden van comités of andere organen die aan het raadplegingsproces deelnemen; voorts worden op het operationele vlak de communautaire programma’s steeds meer tot deze landen uitgebreid, zoals met name blijkt uit de start van tenuitvoerlegging van het zesde kaderprogramma voor onderzoek. In de toetredende landen is de overname van het „communautaire acquis”, waartoe zij zich met hun toetreding verplichten, in een beslissende fase gekomen na verschillende jaren van voorbereiding en, afgezien van enkele nog hangende vraagstukken, is daarmee de „pretoetredingsfase” praktisch afgesloten. De bijstand die de Gemeenschap heeft verleend bij de versterking van de bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit van deze landen, is daarbij van nut gebleken. Wat de drie resterende kandidaat-lidstaten betreft, hebben de onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië die reeds verscheidende jaren aan de gang zijn, aanmerkelijke vooruitgang geboekt. Voorts volgt de Gemeenschap nauwlettend de ontwikkelingen die zich de afgelopen twaalf maanden in Turkije hebben voorgedaan met betrekking tot de inachtneming van de politieke criteria die onlosmakelijk met de toetreding zijn verbonden; bovendien heeft de Commissie in maart voorgesteld om de toetredingsstrategie die voor dit land is uitgestippeld, kracht bij te zetten. En ten slotte met betrekking tot een derde, wat onduidelijke groep, bestaande uit de landen van de westelijke Balkan, is de ambitie om op termijn tot de Europese Unie toe te treden eveneens aangewakkerd in 2003, los van de consolidatie van het stabilisatie- en associatieproces dat hun huidige Europese draaiboek kenmerkt. De Europese Raad van Thessaloniki heeft namelijk in juni een duidelijke impuls in die richting gegeven, waarop is ingehaakt door de topconferentie Europese Unie-westelijke Balkan. Kroatië heeft zelfs een formeel toetredingsverzoek ingediend. En ten slotte het „nabuurschapsbeleid” tegenover de landen aan de externe land- en zeegrenzen van de uitgebreide Europese Unie, dat zich in 2002 als zodanig begon af te tekenen, heeft in 2003 duidelijkere vormen aangenomen dankzij het gezamenlijk optreden van verschillende instellingen van de Unie. Dit beleid, dat op Rusland, de nieuwe onafhankelijke westerse landen en de landen van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied gericht is, was het onderwerp van twee mededelingen van de Commissie en van standpuntbepalingen van met name de Raad, de Europese Raad en het Europees Parlement. De Commissie heeft in het bijzonder de mogelijkheden onderzocht om tegen 2006 een „nieuw nabuurschapsinstrument” in het leven te roepen. * *
*
Bij het interne beleid van de Unie stonden zowel de voortzetting van beslissende impulsen die met name in 2002 waren gegeven als de lancering van nieuwe initiatieven centraal, een en ander tegen de achtergrond van de langetermijnstrategie die door de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 was uitgetekend. Het jaar 2003 werd echter vooral gekenmerkt door het vrij sombere klimaat dat door de algemene conjunctuur werd geschapen. De zwakke groei die in de eerste zes maanden nog duidelijk merkbaar was, heeft het verwachte herstel ondermijnd, hetgeen met name zijn weerslag had op de ernstige moeilijkheden die sommige lidstaten ondervonden bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact. In het licht van deze situatie heeft de Commissie voorgesteld gebruik te maken van de ruimte die het pact biedt om 2
het hoofd te bieden aan een weinig gunstige conjunctuur, maar ze heeft zich ook opgeworpen als een groot voorstander van het beginsel van de bijstelling van de buitensporige tekorten, om te voorkomen dat de houdbaarheid van de openbare financiën in het gedrang komt, zoals in Duitsland en Frankrijk het geval is. * Over het algemeen bleef het interne beleid in 2003 op de meeste terreinen op kruissnelheid. Desondanks onderstreepte de Europese Raad in het voorjaar dat er nog veel te doen bleef en dat het tijd was voor de Unie en de lidstaten hun toezeggingen inzake economische hervormingen na te komen „door de daad bij het woord te voegen”. Verschillende verworvenheden van de interne markt, die tien jaar lang met grote openheid had gefunctioneerd, werden in feite verder geconsolideerd, zoals duidelijk blijkt uit de ontwikkeling van de energiemarkt en de energie-infrastructuur, een ontwikkeling die trouwens niet uitsluit dat er een nieuwe strategische aanpak voor de samenwerking met derde landen wordt geformuleerd. Voorts werden de besprekingen over de invoering van het statuut voor de Europese coöperatieve vennootschap na elf jaar afgerond; daarmee werd de regeling gecompleteerd die in 2001 na veel inspanningen het licht had gezien met de goedkeuring van een statuut voor de Europese vennootschap. Voorts werden in het afgelopen jaar alle voorbereidingen getroffen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie die in 2000 in het witboek van de Commissie was vastgesteld voor de voedselveiligheid. Een tussentijdse evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid voor de periode 2000-2005, leidde tot een herziening van dit programmeringsdocument om een voortzetting onder optimale omstandigheden mogelijk te maken. Ten slotte kan de euro, twee jaar nadat deze in twaalf lidstaten in de omloop was gebracht in de vorm van bankbiljetten en munten, thans worden beschouwd als een natuurlijk bestanddeel van het dagelijkse leven van de burgers en ondernemingen van de betrokken landen. Hoewel de invoering ervan in Zweden afgeketst is op de tegenstemmen van een referendum, heeft de euro over het algemeen zijn rol als basismunt en zijn positie op de valutamarkten geconsolideerd onder de scepter van de Europese Centrale Bank. Een bijna paradoxaal gevolg van dit succes was dat er meer werk moest worden gemaakt van de bescherming van de euro tegen valsemunterij. * Veel van hetgeen de Unie in 2003 op het gebied van het interne beleid heeft bereikt, vloeit voort uit doorslaggevende initiatieven die in het voorgaande jaar zijn genomen of voltooid. Op het wetgevende vlak was de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid die in juli haar beslag kreeg, een van de belangrijkste verwezenlijkingen van het jaar 2003. Het nieuwe beleid, dat meer op de consument, de rationalisering van de communautaire uitgaven, milieuoverwegingen en voedselveiligheid gericht is, berust in hoofdzaak op de „ontkoppeling” van subsidies en productie, wat het concurrentievermogen van de Europese landbouwers zou moeten verhogen en tevens de noodzakelijke stabiliteit van hun inkomsten zou moeten verzekeren. Verder heeft de in 2002 goedgekeurde hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid geleid tot aanvullende maatregelen die er met name op
3
gericht zijn een uniforme en doeltreffende toepassing te waarborgen en een duurzame exploitatie van de visbestanden, met name in het Middellandse-Zeegebied, te bevorderen. Een andere belangrijke zaak die lang heeft aangesleept, is afgerond met de definitieve goedkeuring door de Raad van het „belastingpakket”, waarmee de weg is bereid voor een doeltreffender bestrijding van schadelijke praktijken alsmede een terugdringing van de distorsies op de interne markt, met name op het gebied van de belasting op spaartegoeden. Voorts is de modernisering van de regelgeving voor het mededingingsbeleid voortgezet met de invoering, met name met het oog op de uitbreiding, van uitgebreide bepalingen voor het toezicht op kartels en concentraties. Ook is de Commissie begonnen aan een grondige herziening van de wijze waarop de staatssteunregels in de praktijk worden toegepast. Er is ook belangrijke vooruitgang geboekt bij de versnelde totstandkoming van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid dankzij de hoge prioriteit die door de Europese Raad van Sevilla van juni 2002 is verleend aan de bestrijding van illegale immigratie en aan de totstandbrenging van een gezamenlijk beheer van de buitengrenzen van de Unie. Zo heeft de Unie, met name onder de impuls van de Europese Raad van Thessaloniki, de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen vastgesteld en minimumnormen voor de voorwaarden voor de opvang van asielzoekers en voor de toekenning en intrekking van de vluchtelingenstatus. Daarnaast is werk gemaakt van de vermindering van de formaliteiten die verband houden met het recht van vrij verkeer en van verblijf binnen de Unie, en zijn er belangrijke maatregelen genomen op het gebied van de grensoverschrijdende justitiële samenwerking in strafrechtelijke, burgerlijke en handelszaken. De grote aandacht die met name in 2002 aan de dag werd gelegd voor de veiligheid van het vervoer, heeft in 2003 ook tot meerdere concrete resultaten geleid: op het gebied van het luchtvervoer werd het pakket wettelijke maatregelen inzake het „gemeenschappelijk luchtruim” nagenoeg in zijn geheel goedgekeurd, alsook specifieke maatregelen om de veiligheid in vliegtuigen te vergroten en om de rechten van de gebruikers beter te waarborgen; op het gebied van het zeevervoer werden besluiten genomen ter bespoediging van het uit de vaart nemen van enkelwandige tankschepen en ter verbetering van de opleiding voor zeevarenden; op het gebied van het vervoer over land, werden de werkzaamheden in verband met de vaststelling van wettelijke maatregelen tot verbetering van de verkeersveiligheid en de veiligheid van de weggebruiker in het algemeen afgerond of voortgezet. Op het operationele vlak zijn de in 2002 goedgekeurde kaderprogramma’s of actieprogramma’s op het gebied van onderzoek, milieu en volksgezondheid, in de fase van de concrete tenuitvoerlegging gekomen, hetgeen in het bijzonder geresulteerd heeft in de start van honderden projecten en een groot aantal oproepen tot het indienen van voorstellen die gericht waren tot de betreffende beroepsgroepen. Voorts zijn verschillende Europese agentschappen, die juridisch gezien in 2002 in het leven waren geroepen, feitelijk in 2003 in werking getreden, zoals die voor respectievelijk de veiligheid van de zeevaart en de veiligheid van de luchtvaart, terwijl ook de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid werd opgericht. En ten slotte is de gemeenschappelijke onderneming Galileo voor radionavigatie per satelliet sedert september operationeel en wordt geleidelijk opengesteld voor de deelname van derde landen. * Afgezien van deze verwezenlijkingen waartoe voornamelijk in 2002 de impuls werd gegeven, werden in 2003 nieuwe initiatieven op een heel aantal terreinen gelanceerd. 4
Allereerst, teneinde proactief in te spelen op het eerder genoemde fenomeen van economische stagnatie en teneinde op de lange termijn een structurele verbetering van het Europese concurrentievermogen te bewerkstelligen, heeft de Unie onder de scepter van de Europese Raad en na intensieve voorbereidingen van de Commissie, een Europees groei-initiatief gelanceerd. Dit initiatief berust hoofdzakelijk op twee pijlers: enerzijds de wil om investeringen in sleutelprojecten te stimuleren, met name aan de hand van een „pakket” van bijna 60 grote projecten op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer, energie, telecommunicatie en onderzoek, waarmee een totale financiering, van onder meer de Europese Investeringsbank en de particuliere sector, is gemoeid die op 10 miljard EUR per jaar tussen nu en 2010 wordt geraamd, alsook door middel van meer investeringen in menselijk kapitaal; anderzijds het scheppen van de voorwaarden om groei en werkgelegenheid te bevorderen door vergroting van het concurrentievermogen en de ontwikkeling van de sociale en de milieudimensie van de groei. Dit initiatief gaat vergezeld van een „snellestartprogramma”. Van haar kant heeft de Commissie bovendien een aantal dringende en belangrijke maatregelen bepleit ter verwezenlijking van de doelstelling van de Europese Raad om een geïntegreerde strategie tot bevordering van het Europese concurrentievermogen uit te werken. Op sociaal gebied heeft de Unie een vereenvoudigde en doeltreffender Europese strategie voor de werkgelegenheid vastgesteld die gebaseerd is op een gerationaliseerde benadering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. De Commissie heeft ook een begin gemaakt met de rationalisering van de mechanismen voor de coördinatie van het beleid op de verschillende terreinen van de sociale bescherming en de lidstaten gesteund bij de hervorming van hun stelsels van sociale bescherming. In het kader van de interne markt heeft de Commissie een groenboek gepresenteerd over diensten van algemeen belang, waarin zij pleit voor een diepgaand onderzoek van het beleid dat op dit gebied door de Unie wordt gevoerd, met name door een publieke raadpleging en debat. Ook maakt zij hierin gewag van de wenselijkheid of de noodzaak van Europese regelgeving op dit gebied. Op het raakvlak van productbeleid en milieuoverwegingen heeft de Commissie voorts met de zogenaamde „Reach”-regeling, gestalte gegeven aan de strategie die zij in 2001 voor chemische producten had uitgestippeld. Op het gebied van onderwijs en scholing zijn twee belangrijke programma’s van start gegaan: het programma „Erasmus Mundus”, dat de grondslagen moet leggen voor grotere samenwerking en mobiliteit ten behoeve van studenten en docenten in het kader van de betrekkingen met derde landen, alsmede het programma „eLearning” voor de integratie van de informatie- en communicatietechnologie in de onderwijsstelsels. Op het vlak van het consumentenbeleid zijn ook belangrijke ontwikkelingen te signaleren: zo heeft de Commissie voorgesteld om communautaire regels op te stellen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken. Voorts heeft zij een actieplan voor het Europees verbintenissenrecht vastgesteld en is het financiële kader voor maatregelen ter ondersteuning van dit beleid goedgekeurd. En ten slotte, de hierboven genoemde tendens om gespecialiseerde agentschappen op te richten, heeft zich in 2003 voortgezet, met name met het oog op een betere aanpak van de veiligheidsvoorzieningen op verschillende terreinen. Zo is er een agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging in de informatiemaatschappij in oprichting, alsmede een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de gemeenschappelijke grenzen. Bovendien heeft de Commissie, gezien de ernstige problemen die internationaal werden veroorzaakt door het uitbreken van de sars (ernstig acuut respiratoir syndroom)5
epidemie in Azië, voorgesteld een Europees centrum voor ziektepreventie en -bestrijding op te richten. * *
*
Tal van ontwikkelingen in de externe betrekkingen van de Europese Unie werden overschaduwd door de belangrijke gebeurtenis die het internationale gebeuren in 2003 heeft beheerst: de Amerikaanse interventie in Irak. De keuzes die door sommige lidstaten werden gemaakt ten aanzien van hun houding, of zelfs hun engagement, in dit conflict, hebben, een soms aanmerkelijke, verdeeldheid aan het licht gebracht die zwaar heeft gewogen op het vermogen van de Unie om met één stem te spreken in de wereld en die vragen over de trans-Atlantische betrekkingen heeft opgeroepen. Maar ondanks de verschillen in opvattingen werd de versterking van het trans-Atlantische partnerschap in feite van meet af aan als een strategische prioriteit beschouwd door de Europese Raad van Brussel in maart van het afgelopen jaar. Op de Europese Raad van Thessaloniki in juni werd opnieuw de noodzaak bevestigd dat de trans-Atlantische betrekkingen zich op voet van gelijkheid ontwikkelen. Nadat de jaarlijkse top tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten een nieuwe fase van de dialoog tussen beide partijen had ingeluid, gepaard gaande met concrete vooruitgang in een aantal economische of technische aangelegenheden, werd op de Europese Raad van Brussel in december een plechtige verklaring bekendgemaakt waarin de Raad andermaal bevestigt dat de Unie streeft naar een constructief, evenwichtig en toekomstgericht partnerschap dat gebaseerd is op gedeelde waarden en gemeenschappelijke belangen. Aangezien door de Iraakse crisis het meer algemene probleem aan de orde werd gesteld van de massavernietigingswapens waarover bepaalde landen zouden beschikken, heeft de Unie bij verschillende gelegenheden haar solidariteit met de Verenigde Staten betuigd met betrekking tot de opzegging door Noord-Korea van het non-proliferatieverdrag en diens houding ten aanzien van zijn internationale verplichtingen. Terloops zij opgemerkt dat het conflict tussen de Gemeenschap en de Verenigde Staten in verband met de handel in staal kon worden opgelost dankzij een beslissing van de Wereldhandelsorganisatie ten gunste van de Gemeenschap. In de hachelijke situatie die door de crisis in Irak was ontstaan, is bovendien de tendens die in het recente verleden geleidelijk naar voren was gekomen, in 2003 verder versterkt: het betreft het belang dat door de Unie aan de rol van de Verenigde Naties wordt gehecht. Naar aanleiding van het conflict in Irak heeft de Europese Raad gewezen op de belangrijke taak die op de Verenigde Naties rust tijdens en na de crisis, alsmede op de bijzonder grote verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad voor de handhaving van de internationale vrede en stabiliteit. De Commissie heeft van haar kant gewezen op het dynamisme van de betrekkingen tussen de Unie en de Verenigde Naties in een mededeling waarin de keuze van Europa voor multilateralisme wordt toegelicht. Op het operationele vlak heeft de Commissie overigens haar jarenlange samenwerking met verschillende agentschappen van de Verenigde Naties, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, voortgezet en geïntensiveerd. Vermeldenswaardig is ook dat met betrekking tot een problematiek die in zekere zin verband houdt met de uitbreiding van de Unie, laatstgenoemde resoluut haar steun heeft betuigd aan de pogingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om tot een globale regeling van de Cyprus-kwestie te komen.
6
Ten slotte zij opgemerkt dat de Unie al vanaf het begin van de crisis bij Irak heeft aangedrongen op een algehele en daadwerkelijke ontwapening, onder verwijzing naar de eerbiediging van de territoriale onschendbaarheid en de rechten van het Iraakse volk, met inbegrip van de minderheden. Vervolgens heeft de Gemeenschap zich vooral ingezet op het humanitaire vlak door voor bijna 70 miljoen EUR aan hulp te verstrekken via ECHO. Dit optreden was vooral gericht op het herstel van de gezondheidszorg en de watervoorziening. Deze aanpak komt grotendeels overeen met die welke sedert 2001 ten aanzien van Afghanistan wordt gevolgd, waar de Unie nog steeds meewerkt aan de wederopbouw, met bijzondere aandacht voor het ernstige vluchtelingenprobleem. * Het markantste feit met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) was de goedkeuring van een veiligheidsstrategie. De Europese Raad van december heeft zijn waardering uitgesproken voor de heer Solana, hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, voor het werk dat in dit verband was verricht en heeft hem en het komende voorzitterschap verzocht om concrete voorstellen in te dienen voor een doeltreffende tenuitvoerlegging, met name met het oog op een multilateraal optreden waarbij de Verenigde Naties centraal staan en met het oog op terrorismebestrijding. De Europese Raad heeft bovendien een strategie tegen de proliferatie van massavernietigingswapens, een cruciaal onderdeel van de veiligheidsstrategie, aangenomen. Teneinde beter het hoofd te kunnen bieden aan mondiale bedreigingen en uitdagingen, heeft de bijdrage van de Europese Unie aan de crisisbeheersing in 2003 tastbare vormen aangenomen. Terwijl zij in verschillende gevallen volgens een reeds gevestigde praktijk heeft geijverd voor een hervatting van de dialoog tussen de strijdende partijen, heeft zij tevens veldoperaties gelanceerd in derde landen in het kader van internationale mandaten. De eerste betrof de start op 1 januari van de Politiemissie van de Europese Unie in BosniëHerzegovina, die juridisch gezien in 2002 in het leven was geroepen. De tweede, eveneens in de westelijke Balkan, betrof de aflossing van de NAVO in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in het kader van de militaire operatie „Concordia”, die enige tijd later gevolgd werd door de Politiemissie „Proxima”. Op het Afrikaanse continent heeft de Unie de militaire operatie „Artemis” geleid teneinde de humanitaire en veiligheidssituatie in de regio Ituri, in de Democratische Republiek Congo te stabiliseren. Deze interventies kwamen voort uit de wil om concreter gestalte te geven aan een echt Europees veiligheids- en defensiebeleid. De Europese Raad heeft van zijn kant de wens te kennen gegeven een dergelijk beleid verder te ontwikkelen door de instelling van een intergouvernementeel agentschap op het gebied van defensie aan te moedigen, terwijl de Commissie op het industriële vlak een initiatief heeft gelanceerd om een Europees beleid op het gebied van defensiematerieel te bevorderen. * Op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid stagneerden de multilaterale onderhandelingen ondanks een forse inspanning van de Unie om schot te brengen in de agenda die in 2001 in Doha was overeengekomen. Deze stagnatie was te wijten aan het feit dat de deelnemers aan de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in september in Cancún (Mexico) geen overeenstemming wisten te bereiken. In een in november ingediende mededeling waarin zij de lessen trok uit deze mislukking, heeft de Commissie het standpunt van de Unie verder ontwikkeld teneinde het proces weer op gang te brengen. Tevens verzocht zij de Unie andere benaderingen te onderzoeken voor de onderhandelingen over bepaalde onderwerpen, zonodig in het kader van plurilaterale akkoorden. Daarentegen zijn de 7
onderhandelingen over regionale economische partnerschapsovereenkomsten met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, die in 2002 van start zijn gegaan, in een actieve fase gekomen. * Het begrip partnerschap was in 2003 juist het sleutelwoord voor de ontwikkelingen met betrekking tot de verschillende regio’s waarmee de Unie steeds meer gestructureerde betrekkingen onderhoudt. Afgezien van de hierboven genoemde aspecten met betrekking tot de vooruitzichten op toetreding op termijn van de westelijke Balkan tot de Unie, heeft de „agenda” die in Thessaloniki was overeengekomen, het startschot gegeven voor een verrijkt samenwerkingsproces, dat gebaseerd is op nieuwe gemeenschappelijke doelstellingen; intussen zijn ook de onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Albanië geopend. Voor de landen van het zuidelijk Middellandse-Zeegebied is op de Europees-mediterrane ministeriële conferenties nieuwe vooruitgang geboekt met de richtsnoeren van het Barcelona-proces. De Unie heeft ook bij verschillende gelegenheden haar steun betuigd voor het vredesproces in het Nabije Oosten, ondanks de bijzonder gespannen situatie in deze regio, die nog wordt aangewakkerd door de crisis in Irak. De regelmatige politieke dialoog met de landen van Oost-Europa is voortgezet en ten aanzien van Rusland zijn de structuren voor deze dialoog zelfs geconsolideerd dankzij de oprichting van een Permanente Samenwerkingsraad, die in de plaats komt van de Samenwerkingsraad die voorheen centraal stond bij de betrekkingen met dit land. Met betrekking tot Azië heeft de Commissie strategische richtsnoeren vastgesteld met het oog op een nieuwe partnerschapsovereenkomst met de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen en met andere landen in deze regio, terwijl er met betrekking tot Latijns-Amerika akkoorden zijn ondertekend teneinde de politieke dialoog met de landen van het Andesgebied en de landen van Midden-Amerika te intensiveren. Het belangrijkste feit van dit jaar voor de betrekkingen met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan was de inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou na een lang ratificatieproces; niettegenstaande de impuls die hiermee aan het negende Europees Ontwikkelingsfonds werd gegeven, blijft de Gemeenschap waakzaam ten aanzien van de naleving van de rechten van de mens en de democratie in deze landen en neemt zij zonodig, net als in de voorgaande jaren, haar toevlucht tot de regeling die een opschorting van de samenwerking mogelijk maakt in geval van ernstige schendingen van deze waarden. Bij het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie bleef de terugdringing van de armoede centraal staan overeenkomstig de „doelstellingen voor het millennium” die in 2000 op mondiaal niveau waren vastgesteld. De Unie heeft zich eveneens beijverd voor de nakoming van de verplichtingen zie zij in 2002 op zich heeft genomen op de internationale conferentie van Monterrey inzake ontwikkelingsfinanciering en de internationale top over duurzame ontwikkeling in Johannesburg: vooral met het oog op dit laatste aspect zijn er initiatieven genomen of in voorbereiding op het gebied van water, energie en de instandhouding van bossen. * *
*
Op het institutionele vlak in de ruime zin was 2003 het jaar van de verlengingen, verwezenlijkingen en overgangsstadia.
8
In de eerste plaats wordt het gekenmerkt door de feitelijke inwerkingtreding per 1 januari van het nieuwe Financieel Reglement van juni 2002 dat van toepassing is op de Gemeenschapsbegroting. Een van de belangrijkste gevolgen hiervan is dat de opstelling van de begroting, in casu die voor 2004, voor het eerst wordt gestructureerd op basis van beleidsterreinen. Deze inwerkingtreding gaat in het bijzonder gepaard met een modernisering van het financieel beheer in het algemeen en met een grotere transparantie van het systeem voor het sluiten van contracten door de Gemeenschap. Dit laatste, dat bijzonder relevant is gezien de beroering die het afgelopen jaar is ontstaan over het beheer van het Bureau voor de statistiek (Eurostat), is een blijk van de wil om het risico van fraude op het gebied van contracten beter te ondervangen. Voorts nadert de hervorming die de Commissie in 2000 had ingeleid op basis van haar witboek, thans op veel punten haar voltooiing. Afgezien van de modernisering en vereenvoudiging van de werkmethoden is een van de opvallendste punten waarop in dit verband vooruitgang is geboekt, het proces van decentralisatie van het beheer van de externe hulp ten behoeve van de delegaties van de Commissie, een proces dat in 2003 de laatste fase is ingegaan. Voorts is er een belangrijke stap voorwaarts gemaakt met het Statuut van het personeel van de instellingen van de Gemeenschap, waarover de Raad tot een politiek akkoord is gekomen. En ten slotte is er in de betrekkingen tussen de instellingen in 2003 zowel inhoudelijk als ten aanzien van de methode vooruitgang geboekt: zoals hierboven vermeld hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij een interinstitutionele overeenkomst overeenstemming bereikt over de principes die elke instelling in acht moet nemen tot bevordering van de doelstelling om „de wetgeving te verbeteren”; ook werd er een gestructureerde dialoog tussen de drie instellingen op gang gebracht en voortgezet over de belangrijkste prioriteiten en initiatieven voor 2004; verder is de opstelling door de Raad van een meerjarig strategisch programma voor de periode 2004-2006 eveneens geschraagd door een interinstitutioneel optreden. * Afgezien van deze specifieke onderwerpen stond het jaar eens te meer in het teken van de werkzaamheden betreffende de toekomst van de Unie. Het voorlopige, maar belangrijke resultaat hiervan is de uitkomst van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie. Na de luisterfase en vervolgens de studiefase, die zich in 2002 hebben voltrokken, zijn de activiteiten van de Conventie in 2003 een derde en laatste fase ingegaan met als leidraad de opstelling van een ontwerp-grondwet. Het ontwerp-verdrag dat met het oog hierop is opgesteld, is in juni aan de Europese Raad van Thessaloniki voorgelegd. De tekst betekent op tal van punten een vooruitgang, zoals de opneming van het Handvest van de grondrechten in het eigenlijke Verdrag, de veralgemening van de medebeslissingsprocedure, de uitbreiding van de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad, de afschaffing van de pijlers en de invoering van de functie van minister van Buitenlandse Zaken. De Europese Raad van Thessaloniki, die deze resultaten gunstig heeft onthaald, onderstreepte in het bijzonder dat de Conventie haar nut heeft bewezen als forum voor de democratische dialoog tussen de vertegenwoordigers van regeringen, nationale parlementen, het Europees Parlement, de Commissie en het maatschappelijk middenveld. Hij heeft voorts geoordeeld dat het ontwerp voor een constitutioneel verdrag een goed uitgangspunt was voor de intergouvernementele conferentie (IGC).
9
De IGC is op 4 oktober in Rome van start gegaan met als doel de werkzaamheden in verband met de opstelling van het nieuwe verdrag vóór juni 2004 af te ronden, zodat de burgers nog vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement hiervan kennis kunnen nemen. De IGC heeft verschillende ministeriële bijeenkomsten gehouden, alsook een bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders, met inbegrip van die van de toekomstige lidstaten, op 12 en 13 december te Brussel. Hoewel er dienaangaande enige verwachtingen werden gekoesterd, kon op deze bijeenkomst geen globaal akkoord worden bereikt: de voornaamste meningsverschillen betroffen de weging en het toepassingsgebied van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid alsmede de omvang van de Commissie in een Unie van 25 landen. De kwestie van de goedkeuring van het constitutionele verdrag is derhalve bij het begin van 2004 nog niet opgelost. De onzekerheid die dit meebrengt, onder andere door een zekere teleurstelling van de verwachtingen van de publieke opinie ten aanzien van de vorderingen van de IGC, dient evenwel te worden gerelativeerd in die zin dat het onterecht zou zijn te gewagen van een eventueel juridisch vacuüm, en wel om ten minste twee redenen. Allereerst mag hier in het algemeen niet voorbij worden gegaan aan de intrinsieke waarde die het communautair acquis in deze overgangsfase vertegenwoordigt. Dit vormt namelijk het fundament en de neerslag van de hele geschiedenis van de communautaire wetgeving en met de overname hiervan sluiten de nieuwe lidstaten aan bij deze ontwikkeling, zoals blijkt uit de afronding van de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten en de ondertekening van het Verdrag van Athene. Dit erfgoed vormt in zekere zin het terrein waarop de communautaire werkzaamheden wortel kunnen schieten, wat ook de verwachtingen mogen zijn ten aanzien van de toekomstige werking van de instellingen. De tweede reden is dat in afwachting van de definitieve vaststelling van een nieuw Verdrag, het Verdrag van Nice, dat op 1 februari van kracht is geworden en dat een eerste herziening van de eerdere Verdragen met het oog op de uitbreiding behelst, nog steeds van toepassing is. Het biedt dus al een operationele grondslag voor de werkzaamheden van de instellingen bij het allereerste begin, dat in principe voor 1 mei 2004 is voorzien, van de Unie van 25 lidstaten. * *
*
In het licht van deze algemene situatie zou 2003 de geschiedenis van de Europese Unie kunnen ingaan als het jaar van het Verdrag van Athene. De sterke symbolische waarde van deze stad als bakermat van de Europese beschaving doet trouwens denken aan Rome, de andere belangrijke stad uit de klassieke oudheid, die met de Verdragen van 1957 haar stempel heeft gezet op de oprichting van de Europese Gemeenschappen. Doordat met het Verdrag dat op 16 april aan de voet van de Akropolis werd ondertekend, een uitbreiding en bloc werd bekrachtigd die haar weerga niet kent in het gestage proces van de Europese eenwording, kan dit in zekere zin als een nieuw oprichtingsbesluit worden beschouwd, dat de nieuwe ordening van een continent bezegelt. Hoofdstuk I Institutionele aangelegenheden en toekomst van de Unie Deel 1
10
1.1. Verdrag van Nice (1) 1. Inwerkingtreding van het Verdrag. Het op 26 februari 2001 (2) te Nice ondertekende en door de vijftien lidstaten (3) geratificeerde Verdrag houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, is op 1 februari (4) in werking getreden, dat wil zeggen op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de indiening van de akte van bekrachtiging door Ierland, dat deze procedure op 18 december 2002 (5) als laatste van de lidstaten heeft afgerond. De bij het nieuwe Verdrag aangebrachte wijzigingen hebben in het bijzonder betrekking op: institutionele aanpassingen die nodig zijn met het oog op de uitbreiding (samenstelling van het Europees Parlement en de Commissie, stemmenweging in de Raad); de ruimere toepassing van de gekwalificeerde meerderheid in de Raad en van de medebeslissingsprocedure; de hervorming van de rechtspraak van de Unie om de werkdruk van het Hof van Justitie te verlichten, en de verbetering van de procedure aan de hand waarvan de risico’s van een ernstige schending van de grondrechten door een lidstaat kunnen worden achterhaald. In een mededeling van 6 februari over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice voor de bestaande wetgevingsprocedures (6), heeft de Commissie aangegeven dat deze procedures voor een aantal hangende voorstellen zullen worden gewijzigd vanwege de ruimere toepassing van de medebeslissingsprocedure en de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, en dat van een klein aantal voorstellen de rechtsgrondslag zelf zal worden gewijzigd. Deel 2 1.2. Toekomst van de Unie 1.2.1. Overzicht 2. De synthesefase van de werkzaamheden van de Conventie over de toekomst van de Unie werd in juni besloten met de voorstelling van een ontwerp voor een verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa. Dit ontwerp is een essentiële stap voor de Europese integratie. Het werd door alle instellingen en door de Europese Raad van Thessaloniki gunstig onthaald. De staatshoofden en regeringsleiders noemden het ontwerpverdrag een goede basis voor de intergouvernementele conferentie. Deze werd bijeengeroepen door het Italiaanse voorzitterschap en startte op 4 oktober. De Europese Raad heeft op de top van Brussel op 12 en 13 december echter geen overeenstemming bereikt. Het is dus aan het Ierse voorzitterschap om de onderhandelingen in 2004 te heropenen. 1.2.2. Conventie over de toekomst van de Europese Unie (7)
(1) 2
() (3) (4) (5) (6) (7)
PB C 80 van 10.3.2001. Aanvullende informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/nice_treaty/index_nl.htm). Algemeen Verslag 2001, nr. 1. Algemeen Verslag 2002, tabel 1. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.1. Algemeen Verslag 2002, nr. 3. COM(2003) 61 en Bull. 1/2-2003, punt 1.1.2. http://european-convention.eu.int.
11
1.2.2.1. Algemene aspecten 3. Na de luister- (8) en studiefase (9) in 2002 stonden de activiteiten van de Conventie in 2003 in het teken van de synthesefase, waarin de conclusies van de werkzaamheden moesten worden getrokken en een ontwerp voor een constitutioneel verdrag moest worden opgesteld (→ nr. 15). De rode draad in deze fase was de uitwerking van een ontwerp-grondwet voor Europa (10), die op de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni (11) werd voorgesteld. 1.2.2.2. Verloop van de werkzaamheden 4. De synthesefase liep gedurende de eerste zeven maanden van het jaar. De veertiende zitting van de Conventie (12) (20 en 21 januari) was gewijd aan een debat over de werking en de hervorming van de Europese instellingen. Na een algemene inleiding door voorzitter Giscard d’Estaing werd voornamelijk gesproken over een Frans-Duits voorstel om een vast ambt van voorzitter/president van de Raad te creëren. Dit werd door de meeste sprekers verworpen. Het Europees Parlement had de Conventie op 16 januari (13) ook verzocht om in de toekomstige grondwet de bepaling op te nemen dat het Europees Parlement de voorzitter van de Commissie kiest. Tijdens de vijftiende zitting (6 en 7 februari) (14) ging het vooral over het verslag van de Werkgroep voor een sociaal Europa en over het thema van de regionale en lokale dimensie in Europa. Tevens presenteerde Valéry Giscard d’Estaing namens het presidium 16 artikelen van de ontwerp-grondwet. Deze werden samen met enkele voorstellen voor amendementen besproken tijdens de zestiende zitting (27 en 28 februari) (15), die plaatsvond tegen de achtergrond van de crisis rond Irak, wat een belangrijke rol speelde in de discussie over een gemeenschappelijke diplomatie van de Unie. Voor de bespreking van de bevoegdheden van de Unie was een extra zitting nodig op 5 maart (16). De zeventiende zitting (17 en 18 maart) (17) was gewijd aan de presentatie van het ontwerp voor de artikelen over de financiën van de Unie en de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en aan de bespreking van het ontwerp voor de bepalingen over de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie, de subsidiariteit, de evenredigheid en de rol van de nationale parlementen. Tijdens een extra zitting op 26 maart (18) werd voornamelijk gesproken over de waarden en doelstellingen van de Unie en het probleem van de opneming van het Handvest van de grondrechten (19) in de toekomstige grondwet. Tijdens de achttiende zitting (3 en 4 april) (20) is het ontwerp voor de artikelen over de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en over de financiën besproken; tevens presenteerde vice-voorzitter Dehaene het ontwerp voor de bepalingen over het democratisch leven van de Unie, over de Unie en haar naaste omgeving en over het lidmaatschap van de
(8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20)
Algemeen Verslag 2002, nr. 9. Algemeen Verslag 2002, nr. 10. http://europa.eu.int/futurum/constitution/index_nl.htm. Bull. 6-2003, punt I.3. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.9. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.12. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.10. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.11. Bull. 3-2003, punt 1.1.5. Bull. 3-2003, punt 1.1.6. Bull. 3-2003, punt 1.1.7. PB C 364 van 18.12.2000, Algemeen Verslag 2000, nrs. 15 en volgende, en internet (http://europa.eu.int/comm/justice_home/unit/charte/index_en.html). Bull. 4-2003, punt 1.1.1.
12
Unie. Deze bepalingen werden besproken tijdens de volgende zitting (24 en 25 april) (21), waarop ook de artikelen over de instellingen en de buitenlandse betrekkingen werden gepresenteerd. Op 15 en 16 mei (22) vond tijdens de twintigste zitting een algemeen debat over de instellingen plaats. Tijdens de eenentwintigste zitting (30 en 31 mei) (23) presenteerde Valéry Giscard d’Estaing voor het eerst het hele ontwerp van het door het presidium voorbereide constitutioneel verdrag, in het licht van de door de Conventieleden ingediende amendementen. In het debat sprak een meerderheid van de Conventieleden zich uit voor een versterking van de bepalingen over economisch bestuur en voor een ruimere toepassing van de stemming bij meerderheid. De debatten van de tweeëntwintigste zitting (5 juni) (24) betroffen hoofdzakelijk de behoefte aan een tekst zonder opties met het oog op de Europese Raad van Thessaloniki, de opstelling van de preambule van de grondwet, de waarden en doelstellingen van de Unie, de versterkte samenwerking, de uitbreiding van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid en de besluitvorming op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en defensie. De drieëntwintigste zitting van de Conventie vond plaats op 11, 12 en 13 juni (25). Tijdens deze zitting werd een debat gehouden over nieuwe versies van diverse punten van het ontwerp voor een constitutioneel verdrag en werden nog enkele laatste amendementen opgesteld. Ondanks enig voorbehoud bij de ontwerp-tekst spraken meerdere Conventieleden hun vertrouwen in het ontwerp uit. 5. Na deze werkzaamheden werd het ontwerp-verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa gepresenteerd aan de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni. Op vele gebieden is in de tekst vooruitgang geboekt wat de nieuwe taken van de Europese Unie betreft, en met name voor de integratie van het Handvest van de grondrechten in het eigenlijke verdrag, de toekenning van één rechtspersoonlijkheid aan de Unie, het economisch bestuur en de externe vertegenwoordiging van de euro, de veralgemening van de medebeslissingsprocedure voor wetgeving, de uitbreiding van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad, de duidelijkere afbakening van de bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten, de opstelling van één enkel verdrag en de afschaffing van de pijlers, de toepassing van de communautaire methode op verschillende deelgebieden van justitie en binnenlandse zaken, de invoering van de functie van minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en de opname van specifieke bepalingen over de uitvoering van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid. 6. De werkzaamheden van de Europese Raad van Thessaloniki vingen aan met de presentatie van het ontwerp voor een Europese grondwet door Valéry Giscard d’Estaing (26). Dit werd positief onthaald door de Europese Raad, die de presentatie een historische stap in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese integratie noemde. De Europese Raad benadrukte dat de Conventie haar nut had bewezen als forum voor een democratische dialoog tussen vertegenwoordigers van regeringen, nationale parlementen, Europees Parlement, Commissie en burgermaatschappij. Verder besloot hij dat het ontwerp voor een constitutioneel verdrag een goede basis was voor de start van de intergouvernementele
(21) (22) (23) (24) (25) (26)
Bull. 4-2003, punt 1.1.2. Bull. 5-2003, punt 1.1.1. Bull. 5-2003, punt 1.1.2. Bull. 6-2003, punt 1.1.2. Bull. 6-2003, punt 1.1.3. Bull. 6-2003, punt I.3.
13
conferentie (→ nrs. 9 en volgende), die werd opgeroepen zo snel mogelijk haar werkzaamheden te voltooien en het verdrag goed te keuren om het voor de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2004 bij de Europese burgers bekend te kunnen maken. 7. De voorzitter van de Conventie bracht tijdens de vierentwintigste zitting van de Conventie (4 juli) (27) verslag uit over deze bevindingen van de Europese Raad. De debatten van deze zitting betroffen institutionele aangelegenheden, het GBVB, de diensten van algemeen belang en de coördinatie van het economisch beleid. De vijfentwintigste en laatste zitting van de Conventie vond plaats op 9 en 10 juli (28). Op basis van de besprekingen van de eerste dag bracht het presidium de laatste wijzigingen aan in de door de Conventie uitgewerkte ontwerp-grondwet; deze betroffen met name de opname van bepalingen over de symbolen van de Europese Unie (vlag, hymne, devies, euro, 9 mei), bijzondere vormen van open coördinatie op een aantal terreinen (sociaal beleid, onderzoek, volksgezondheid en industrie) en het garanderen van de rechten van het Europees Parlement ten aanzien van de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden en van de toekomstige herzieningen van de Europese grondwet. Door een amendement bleef het beginsel van besluitvorming met eenparigheid van stemmen voor overeenkomsten op het gebied van culturele en audiovisuele diensten behouden. De fusie van de Gemeenschappen binnen de Unie werd echter beperkt tot de Europese Gemeenschap. De rechtspersoonlijkheid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie werd niet opgeheven. De rechtspersoonlijkheid van de Unie in het ontwerp-verdrag is dus niet uniek. 1.2.3. Debat over de toekomst van de Europese Unie 8. Het forum over de toekomst van de Europese Unie (29), dat door de Conventie naar aanleiding van de verklaring van de Europese Raad van Laken (30) was opgezet om het debat over de toekomst van de Unie uit te breiden door de burgers erbij te betrekken, ging samen met maatschappelijke organisaties en burgers op de ingeslagen weg verder. Via de door de diensten van de Commissie beheerde internetsite kregen de Conventieleden ruim 1 500 reacties, die openbaar zijn gemaakt. Met steun van het Europees Economisch en Sociaal Comité werden diverse ontmoetingen georganiseerd tussen de Conventieleden en maatschappelijke organisaties. De Commissie bleef het openbare debat begeleiden en stimuleren. Alle documenten en links over de toekomst van de Unie werden op de meertalige interinstitutionele portaalsite van het debat Futurum (31) gezet. Op de discussieruimte voor de burgers werden een aantal discussies gevoerd. Ook coördineerde en beheerde de Commissie het initiatief „Lente in Europa”; de door Commissieleden opgerichte groep kon meer dan 5 500 scholen ertoe bewegen hun leerlingen en leerkrachten mee te laten denken over de toekomst van Europa. Via meertalig, downloadbaar informatiemateriaal (32) bevorderde de Commissie ook de verspreiding, presentatie en uitleg van de resultaten van de Conventie. Lokaal werden, vaak op initiatief van de plaatselijke overheid, talrijke bijeenkomsten en hoorzittingen gehouden, die door de Commissie werden ondersteund om zo veel mogelijk burgers te betrekken bij het pluralistische debat over de voorbereiding van de Europese grondwet.
(27) (28) (29) (30) (31) (32)
Bull. 7/8-2003, punt 1.1.2. Bull. 7/8-2003, punt 1.1.3. http://europa.eu.int/futurum/forum_convention/index_nl.htm. Algemeen Verslag 2001, nr. 13. http://europa.eu.int/futurum/index_nl.htm. http://europa.eu.int/futurum/comm/index_nl.htm.
14
1.2.4. Intergouvernementele conferentie (IGC) (33) 9. De Europese Raad van Thessaloniki (34) verzocht het aanstaande Italiaanse voorzitterschap de in artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde procedure voor wijziging van de Verdragen in te leiden om een intergouvernementele conferentie bijeen te roepen. 10. Op 24 september bracht het Europees Parlement een gunstig advies (35) uit over de bijeenroeping van de IGC en riep het de conferentie op de ontwerp-grondwet goed te keuren zonder het basisevenwicht ervan te wijzigen. Het toonde zich verheugd over de democratische vorderingen, zoals het bindende karakter van het Handvest van de grondrechten, de „nieuwe wetgevingsprocedure”, de verruimde toepassing van de medebeslissingsprocedure, de verkiezing van de voorzitter van de Commissie door het Parlement en de versterking van de rol van de nationale parlementen. Naast de vorderingen op het gebied van de transparantie van de Unie door de toekenning van één rechtspersoonlijkheid en de afschaffing van de pijlers, verwelkomde het ook de uitdrukkelijke erkenning van het primaat van de grondwet en het recht van de Unie. Tevens betuigde het zijn instemming met de uitbreiding van de besluitvorming bij meerderheid van stemmen. Het had daarentegen bedenkingen bij de verkiezing van de voorzitter van de Europese Raad vanwege de risico’s voor het institutionele evenwicht van de Unie die de procedure met zich kan brengen. Ook betreurde het het gebrek aan vooruitgang op het gebied van het economisch en sociaal cohesiebeleid en de handhaving van het beginsel van eenparigheid van stemmen voor het hele gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In een resolutie van 23 oktober (36) naar aanleiding van de Europese Raad van 16 en 17 oktober onderstreepte het dat de Wetgevingsraad en het akkoord over de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie met het oog op de doelstellingen van de Conventie moesten worden gehandhaafd. 11. De Commissie stelde op 17 september een advies (37) op waarin zij zich eveneens uitsprak voor het bijeenroepen van de IGC. Zonder terug te komen op het door de Conventie bereikte compromis stelde zij enkele verbeteringen en verduidelijkingen voor. Zo verklaarde zij zich voorstander van het behoud van één Commissielid per lidstaat en van een grotere decentralisatie van de besluitvorming binnen de Commissie. Ook stelde zij manieren voor om het vetorisico terug te dringen door in de Raad de besluitvorming bij eenparigheid van stemmen te beperken of door bepaalde wijzigingen in te voeren. Voorts wou zij soepeler procedures voor wijzigingen van de grondwet die geen betrekking hebben op de bevoegdheden van de Unie of het constitutioneel evenwicht. Wat het economisch bestuur betreft, vond zij dat de grondwet de eurolanden in staat moet stellen om hun economisch beleid beter te coördineren. 12. In zijn advies van 19 september (38) heeft de Europese Centrale Bank (ECB) eveneens ingestemd met het ontwerp-verdrag tot vaststelling van de grondwet. Het advies was met name gericht op de aspecten die verband houden met de Economische en Monetaire Unie en wees nog eens op het belang van stabiliteit als basisbeginsel voor de Unie. Bovendien gaf de ECB te kennen dat zij in de grondwet wil worden erkend als volwaardige instelling binnen het institutionele kader van de Unie en dat zij de taken van het Europees Stelsel van centrale banken in de grondwet vastgesteld wil zien.
(33) (34) (35) (36) (37) (38)
http://ue.eu.int/igc/index.asp?lang=NL. Bull. 6-2003, punt I.3. Bull. 9-2003, punt 1.1.1. Bull. 10-2003, punt 1.1.3. COM(2003) 548 en Bull. 9-2003, punt 1.1.2. PB C 229 van 25.9.2003 en Bull. 9-2003, punt 1.1.3.
15
13. In zijn advies van 24 september (39) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de IGC opgeroepen het evenwicht in de ontwerp-grondwet niet meer ter discussie te stellen. Het liet zich positief uit over het democratische karakter van de uitwerking van het ontwerp, maar wou dat het over een groter aantal onderwerpen dan nu verplicht geraadpleegd zou worden en dat de rol van maatschappelijke organisaties zou worden erkend. Voorts wees het op de tekortkomingen van het ontwerp voor wat betreft het economisch bestuur, de coördinatie van het economisch en sociaal beleid en het beheer van de eurozone, en drukte het zijn teleurstelling uit over het uitblijven van een veralgemening van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. 14. Het Comité van de Regio’s bracht op 9 oktober een gunstig advies uit over de ontwerp-grondwet (40). Het vroeg de IGC niet aan het bereikte institutionele evenwicht te tornen en drong aan op een uitbreiding van de verplichte raadpleging, het recht voor regionale ministers de vergaderingen van de Raad bij te wonen en een rechtsgrond voor grensoverschrijdende en interregionale samenwerking. 15. Werkzaamheden van de intergouvernementele conferentie (IGC). Na het gunstige advies van de andere instellingen en organen keurde de Raad op 29 september de bijeenroeping van de IGC goed. Op 4 oktober (41) openden de staatshoofden en regeringsleiders de IGC met de Verklaring van Rome; zij bevestigden dat het ontwerpverdrag voor de grondwet een goede basis was voor de werkzaamheden en dat zij deze voor de verkiezing van het Europees Parlement in juni 2004 beëindigd wilden zien. Op de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 oktober (42) werden institutionele kwesties besproken. De ministersvergaderingen van de IGC werden voorgezeten door de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken en voorzitter van de Raad Frattini en bijgewoond door de ministers van de 25 huidige en toekomstige lidstaten, de Commissie en de vertegenwoordigers van de drie kandidaat-lidstaten, die als waarnemers aan de besprekingen deelnamen. De eerste vergaderingen vonden plaats in Rome, Luxemburg en Brussel op 4 (43),13 (44) en 27 (45) oktober. Aan de orde kwamen het aantal en het voorzitterschap van de samenstellingen van de Raad, de toepassing van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, de samenstelling van de Commissie, de positie van de minister van Buitenlandse Zaken en het beleid van de Unie. De vierde ministersvergadering werd op 18 november (46) in Rome gehouden en ging over de minister van Buitenlandse Zaken, de herziening van het Verdrag, de bepalingen over de „overstapmogelijkheden” en het protocol over de positie van Denemarken inzake justitie en binnenlandse zaken. Op het conclaaf in Napels van 28 en 29 november (47) vonden drie nieuwe ministersvergaderingen plaats: de eerste ging over de juridische revisie van de grondwet, de waarden van de Unie, het Handvest van de grondrechten, de economische, financiële en begrotingsbepalingen, de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en de sociale bepalingen; de tweede en derde gingen over het overige beleid van de Unie, het Europese defensiebeleid, institutionele vraagstukken en, tot slot, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Op 8 december vond opnieuw een ministersvergadering
(39) (40) (41) (42) (43) (44) (45) (46) (47)
PB C 10 van 14.1.2004 en Bull. 9-2003, punt 1.1.4. Bull. 10-2003, punt 1.1.8. Bull. 10-2003, punt 1.1.4. Bull. 10-2003, punt 1.1.6. Bull. 10-2003, punt 1.1.4. Bull. 10-2003, punt 1.1.5. Bull. 10-2003, punt 1.1.7. Bull. 11-2003, punt 1.1.1. Bull. 11-2003, punt 1.1.2.
16
plaats in Brussel, die aan veiligheid en defensie en aan de begrotingsprocedure was gewijd (48). De Europese Raad van Brussel van 12 en 13 december (49) bereikte geen overeenstemming over de ontwerp-grondwet. Het voornaamste meningsverschil betrof de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid en de stemverdeling. 16. Het Europees Parlement verzocht de staatshoofden en regeringsleiders op 4 december (50) hun meningsverschillen te overbruggen en de door de Conventie opgestelde bepalingen meer te ondersteunen, en betreurde in een resolutie van 18 december (51) het falen van de Europese Raad. Het wees erop dat de intergouvernementele methode te weinig rekening hield met het algemeen belang. Het riep het Italiaanse voorzitterschap op een lijst van punten van overeenstemming op te stellen en verzocht het aanstaande Ierse voorzitterschap de IGC opnieuw bijeen te roepen om voor 1 mei 2004 tot overeenstemming te komen. Deel 3 1.3. Betrekkingen met de belangengroepen (52) 17. Normen inzake raadpleging. De algemene beginselen en minimumnormen die de Commissie op 11 december 2002 heeft goedgekeurd voor de raadpleging van de betrokken partijen (53), zijn op 1 januari van kracht geworden. Het instrument, dat is opgezet als een samenhangend en flexibel kader om te bewerkstelligen dat alle betrokken partijen daadwerkelijk worden geraadpleegd, behelsde in eerste instantie de toepassing van de minimumnormen op voorstellen die aan een grondige effectbeoordeling zullen worden onderworpen alvorens ze worden goedgekeurd. In het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor 2003 (54) is een lijst opgenomen van voorstellen die onder deze procedure vallen. In een resolutie van 4 december over Europese governance (→ nr. 23) heeft het Europees Parlement de aldus door de Commissie goedgekeurde aanpak ten aanzien van maatschappelijke organisaties toegejuicht. Zoals vastgelegd in de minimumnormen is de portaalsite „Uw stem in Europa" (55) in januari van start gegaan als één enkel podium voor raadpleging. Op de site is informatie naar beleidsterrein te vinden over de raadplegingen die de Commissie voor het publiek heeft opengesteld. In 2003 werd op de site speciale aandacht gevestigd op 21 raadplegingsprocedures; voor 6 daarvan werd in het kader van het initiatief voor interactieve beleidsvorming (IPM) de on-line-enquête ingezet (→ nr. 22). 18. Deelname aan het debat over de toekomst van de Europese Unie. Het Europees Economisch en Sociaal Comité is samen met de Conventie over de toekomst van de Unie doorgegaan met de organisatie van regelmatige bijeenkomsten met Europese
(48) (49) (50) (51) (52) (53) (54) (55)
Bull. 12-2003, punt 1.1.4. Bull. 12-2003, punt 1.1.5. Bull. 12-2003, punt 1.1.6. Bull. 12-2003, punt 1.1.3. http://europa.eu.int/comm/civil_society/index_en.htm. COM(2002) 704, Algemeen Verslag 2002, nr. 17, en internet (http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgc/consultation/index_en.htm). COM(2002) 590 en Algemeen Verslag 2002, nr. 1094. http://europa.eu.int/yourvoice/consultations/index_nl.htm.
17
maatschappelijke organisaties en netwerken voor informatie en dialoog over de werkzaamheden van de Conventie (→ nr. 8). Op 30 en 31 januari organiseerde het Comité een studiebijeenkomst over de Conventie en de toekomst van Europa, waaraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties uit de kandidaatlidstaten. 19. Ondersteuning van maatschappelijke organisaties in derde landen. Op 15 mei zijn door het Europees Economisch en Sociaal Comité voorstellen gedaan ter bevordering van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties in Zuidoost-Europa (→ nr. 868). Op 16 juli heeft het Comité zijn visie ontvouwd op de rol van maatschappelijke organisaties in het Europese ontwikkelingsbeleid (→ nr. 845). Deel 4 1.4. Transparantie (56) 20. Initiatieven van de Commissie. De Commissie heeft overeenkomstig het beleid van doorzichtigheid dat zij sinds enkele jaren toepast, haar werkprogramma voor 2003 op de Europaserver op internet gepubliceerd (57). Zij heeft voorts in het kader van het raadplegingsproces of met het oog op een openbaar debat verschillende witboeken en groenboeken goedgekeurd (58). 21. Toegang van het publiek tot documenten (59). De Raad en de Commissie hebben respectievelijk op 8 april (60) en op 29 april (61) hun eerste jaarverslagen gepubliceerd over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (62). Op 25 september heeft het Europees Parlement een resolutie (63) goedgekeurd waarin het zich verheugt over de vooruitgang die op het gebied van de transparantie is geboekt, maar tevens opmerkt dat de verordening niet altijd conform wordt toegepast. Deze resolutie bevat tevens een aantal aanbevelingen om het documentenbeheer te verbeteren en de toegankelijkheid van de documenten te verhogen. Op 11 februari heeft het Comité van de Regio’s een besluit inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Comité goedgekeurd (64), waarbij het recht van toegang tot deze documenten, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen die in Verordening (EG) nr. 1049/2001 zijn vastgelegd, wordt bevestigd. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 juli een soortgelijk besluit vastgesteld (65). Voorts zijn in het kader van de herziening van de financiële voorschriften van toepassing op de gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap (→ nr. 1051) nieuwe bepalingen ingevoerd, zodat Verordening (EG) nr. 1049/2001 ook van toepassing is voor de documenten van deze organen. Op 22 september heeft de Raad een wijziging goedgekeurd van de verordening inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Gemeenschap (→ nr. 1052). Het Interinstitutioneel Comité dat belast is met (56) (57) (58) (59) (60) (61) (62) (63) (64) (65)
Aanvullende informatie is te vinden op de Europaserver (http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/lvb/a18000.htm). COM(2000) 590, Algemeen Verslag 2002, nr. 1094 en http://europa.eu.int/comm/off/work_programme/index_nl.htm. http://europa.eu.int/documents/comm/index_nl.htm. http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgc/acc_doc/index_en.htm. Bull. 4-2003, punt 1.1.4. COM(2003) 216 en Bull. 4-2003, punt 1.1.5. PB L 145 van 31.5.2001 en Algemeen Verslag 2001, nr. 21. Bull. 9-2003, punt 1.1.7. Besluit nr. 64/2003 (PB L 160 van 28.6.2003). Besluit 2003/603/EG (PB L 205 van 14.8.2003 en Bull. 7/8-2003, punt 1.1.4).
18
de coördinatie van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door de drie instellingen (66), is op 23 september in Straatsburg bijeengekomen. 22. Transparantie op wetgevingsgebied. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben hun inspanningen voortgezet om de documenten betreffende het wetgevingsproces rechtstreeks toegankelijk te maken, met name via registers. Daarnaast verspreidt de Commissie de agenda’s en gewone notulen van haar vergaderingen via internet (67). In een resolutie van 25 september (68) verheugt het Parlement zich erover dat het publiek tot een toenemend aantal documenten toegang heeft; niettemin hoopt het dat op dit gebied nog meer inspanningen worden gedaan: in dit verband wordt de Raad met name verzocht toegang te geven tot de standpunten van de nationale delegaties tijdens het besluitvormingsproces, en wordt van de Commissie gevraagd één enkel elektronisch register in te stellen en actuele informatie op haar internetsite te verstrekken. In januari zijn verbeteringen aangebracht in de feedbackfunctie in het kader van het initiatief van de interactieve beleidsvorming (IPM) (69). Dit instrument maakt het voor de diensten van de Commissie mogelijk om tijdens het besluitvormingsproces op de hoogte te blijven van de problemen die zich in de lidstaten op het gebied van de communautaire wetgeving voordoen en de negatieve gevolgen daarvan voor de ondernemingen en de burgers. Bovendien kan de Commissie bij het formuleren van haar voorstellen beter rekening houden met de reële behoeften en kan zij bepaalde politieke beslissingen beter rechtvaardigen. Deel 5 1.5. Governance (70) 23. Tenuitvoerlegging van het witboek „Europese governance” (71). In een advies van 2 72 juli ( ) heeft het Comité van de Regio’s zich gunstig uitgesproken over bijna alle dossiers die deel uitmaken van de reeks mededelingen van de Commissie van december 2002 (73) over de tenuitvoerlegging van een groot aantal door het witboek geplande acties, waaronder: de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; de instrumenten voor regelgeving; inschatting van de impact; gebruikmaking van de wetenschappelijke deskundigheid; de permanente dialoog met de regionale en lokale overheden; de tripartiete doelstellingenovereenkomsten en -contracten. In een resolutie van 4 december over Europese governance (74) heeft het Europees Parlement opgeroepen tot meer interinstitutionele samenwerking tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, om de actiepunten uit het witboek tot uitvoering te brengen, en heeft het zijn steun verleend aan initiatieven van de Commissie voor de tenuitvoerlegging van verschillende onderdelen van zowel het actieplan als het interinstitutioneel akkoord „Naar een betere wetgeving” (→ nrs. 24 en 41), met name verkleining van het volume van de wetgeving en vereenvoudiging ervan alsmede de inzet van deskundigen. Het Parlement steunt ook de inspanningen van de Europese instellingen ter
(66) (67) (68) (69) (70) (71) (72) (73) (74)
Algemeen Verslag 2002, nr. 21. http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/meeting/index_nl.htm. Bull. 9-2003, punt 1.1.7. Algemeen Verslag 2001, nr. 20, Algemeen Verslag 2002, nr. 25, en internet (http://europa.eu.int/yourvoice/ipm/). Meer informatie is te vinden op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/governance/index_en.htm). COM(2001) 428, Algemeen Verslag 2001, nrs. 24 en 25, en internet (http://europa.eu.int/comm/governance/white_paper/index_en.htm). PB C 256 van 24.10.2003. Algemeen Verslag 2002, nr. 24. Bull. 12-2003, punt 1.1.7.
19
versterking van de participatieve democratie en de bijdrage van de Unie aan mondiale governance. 24. Interinstitutioneel akkoord. In overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Sevilla (75) en die van Brussel (76) hebben de voorzitter van de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie en de gemandateerde vertegenwoordigers van het Europees Parlement op 3 juni een politiek akkoord gesloten over een ontwerp van een interinstitutioneel akkoord, dat op 16 juni (77) door de Raad en op 9 oktober (78) door het Parlement werd goedgekeurd. In dit kader zijn de drie instellingen overeengekomen zich bij de uitoefening van hun bevoegdheden te laten leiden door beginselen als de democratische legitimiteit, het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, het beginsel van de rechtszekerheid, de bevordering van de duidelijkheid en de samenhang bij het opstellen van wetteksten en de grootst mogelijke transparantie van het wetgevingsproces. 25. Rol van de lokale en regionale overheden. In een resolutie van 14 januari (79) bepleit het Europees Parlement dat er met name in de toekomstige Europese grondwet (→ nr. 4) nieuwe participatiemethoden worden uitgewerkt, waarin de sleutelrol van de lokale en regionale organen bij de voorbereiding van communautaire besluiten en de uitvoering van het beleid van de Unie tot uiting komt. Overeenkomstig haar toezegging om een permanente dialoog tot stand te brengen met regionale en lokale maatschappelijke organisaties heeft de Commissie een document voor vaststelling van het toepassingsgebied van deze dialoog voor breed openbaar overleg ingediend. Op 19 december (80) heeft de Commissie aan de hand van de antwoorden van dit overleg haar goedkeuring gehecht aan de nadere regelingen van deze dialoog, die zij in 2004 naar verwachting ten uitvoer zal leggen. 26. Open coördinatiemethode. In een resolutie van 5 juni (81) onderstreept het Europees Parlement het belang van de open coördinatiemethode die de Europese Raad van Lissabon (82) heeft ingesteld, en spreekt het de wens uit dat deze methode niet alleen wordt toegepast op gebieden die verband houden met de strategie van Lissabon (economisch en sociaal; milieu), maar ook op de gebieden jeugd, media, cultuur en sport. Ook toont het zich voorstander van de uitwerking van een interinstitutioneel akkoord waarin regels worden vastgelegd inzake de selectie van de beleidsterreinen die voor deze methode in aanmerking komen. 27. Tripartiete doelstellingenovereenkomsten. Op het gebied van het Europees beleid inzake milieubescherming heeft de Commissie steun verleend aan drie pilot-projecten tot instelling van tripartiete doelstellingenovereenkomsten, welke projecten in gang zijn gezet door de lokale overheden met steun van regionale en centrale overheden in de respectieve lidstaten: een project in Birmingham (Verenigd Koninkrijk) over mobiliteit in steden, een project in Pescara (Italië) over mobiliteit in steden en luchtkwaliteit, en een project in Lille (Frankrijk) over het beheer van groengebieden in steden. De drie pilot-projecten beogen het nieuwe instrument van de tripartiete overeenkomsten, waarvan het kader in 2002 is vastgesteld (83), in de praktijk en onder reële omstandigheden te testen. Aan de hand van de uitkomsten zal de Commissie haar gedachten kunnen laten gaan over de vraag hoe deze aanpak in de toekomst in het kader van een nieuwe governance voor Europa kan worden
(75) (76) (77) (78) (79) (80) (81) (82) (83)
Bull. 6-2002, punt I.6 en Algemeen Verslag 2002, nr. 25. Bull. 3-2003, punt I.10. Bull. 6-2003, punt 1.1.5. Bull. 10-2003, punt 1.1.9. Bull. 1/2-2003, punt 1.1.13. COM(2003) 811 en Bull. 12-2003, punt 1.3.111. Bull. 6-2003, punt 1.1.4. Algemeen Verslag 2000, nr. 1145 en Bull. 3-2000, punt I.18. COM(2002) 709 en Algemeen Verslag 2002, nr. 24.
20
voortgezet. In een resolutie van 4 december (84) heeft het Parlement van zijn kant de Commissie aangespoord vaart te zetten achter de uitvoering van haar pilot-programma op het gebied van overeenkomsten en contracten in een reeks gevallen die zich ertoe lenen om de voorgestelde methode ter verwezenlijking van flexibiliteit ten aanzien van de middelen waarin voorzien is voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving, op een voldoende representatieve en rigoureuze wijze te testen. Deel 6 1.6. Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving 28. Algemene aanpak. In aansluiting op haar mededeling van juni 2002 over de noodzaak van een betere wetgeving (85), heeft de Commissie op 11 februari een strategie voorgesteld die erop gericht is de communautaire wetgeving te „moderniseren en te vereenvoudigen” (86) teneinde ten behoeve van burgers, werknemers, bedrijven, overheidsdiensten enzovoort, voor een duidelijk, begrijpelijk, bijgewerkt en gebruiksvriendelijk Gemeenschapsrecht te zorgen. Daarom stelt de Commissie een actiekader voor dat op verschillende doelstellingen is gericht, namelijk vereenvoudiging, consolidatie, codificatie, intrekking, en herziening van de organisatie en de presentatie van het acquis. Het programma bestaat uit drie fasen, die zich uitstrekken van februari 2003 tot december 2004. Op 24 oktober heeft de Commissie een eerste tussentijds verslag goedgekeurd over de vooruitgang die tijdens de eerste fase (van februari tot september) is geboekt en heeft zij haar werkprogramma voor fase II (van oktober 2003 tot maart 2004) vastgesteld (87). Op 19 november heeft het Comité van de Regio’s advies over deze initiatieven uitgebracht (88). In een initiatiefadvies van 26 maart (89) doet het Europees Economisch en Sociaal Comité een oproep om een begin te maken met het codificatieproces van het acquis communautaire, teneinde de omvang ervan drastisch te beperken en de duidelijkheid, de samenhang, de toegankelijkheid en de doeltreffendheid te verhogen. 29. Vereenvoudiging. Het bovengenoemde actiekader (→ nr. 28) is erop gericht een proces op gang te brengen met het oog op de modernisering en de vereenvoudiging van de bestaande wetgeving en de toepassing van efficiëntere of meer evenredige wetgevingsinstrumenten. Tevens wordt een vereenvoudiging van het communautaire beleid beoogd, zonder dat aan de fundamentele beginselen wordt geraakt. Daarom hebben de diensten van de Commissie een twintigtal strategische beleidsgebieden op mogelijke vereenvoudiging onderzocht, waarover later voorstellen bij het Europees Parlement en de Raad kunnen worden ingediend. Voorts worden zo’n 170 richtlijnen en verordeningen bestudeerd die zijn aangemerkt als wetteksten die voor vereenvoudiging in aanmerking komen. 30. Codificatie en consolidatie van de communautaire wetgeving. In het kader van haar mededeling van november 2001 betreffende de codificatie van het acquis communautaire (90) heeft de Commissie om de consolidatie van 1 118 wetteksten verzocht en is zij begonnen met
(84) (85) (86) (87) (88) (89) (90)
Bull. 12-2003, punt 1.1.9. COM(2002) 275 en Algemeen Verslag 2002, nr. 25. COM(2003) 71 en Bull. 1/2-2003, punt 1.1.14. COM(2003) 623 en Bull. 10-2003, punt 1.1.10. Bull. 11-2003, punt 1.1.4. PB C 133 van 6.6.2003 en Bull. 3-2003, punt 1.1.10. COM(2001) 645 en Algemeen Verslag 2001, nr. 28.
21
de codificatie van 555 teksten. Dankzij de mededeling van de Commissie van februari (→ nr. 28) kon het programma dat hiervoor is opgezet worden opgenomen in het ruimere actiekader van de bijwerking en de vereenvoudiging van het acquis communautaire, zodat de programmering en de uitvoering van het codificatieprogramma meer gestructureerd kunnen verlopen volgens drie fasen die eind 2005 moeten zijn voltooid. In 2003 heeft de Commissie 12 gecodificeerde autonome wetteksten goedgekeurd die in de plaats zijn gekomen van 64 wetgevingsbesluiten, hetgeen neerkomt op een vermindering van het volume van het Publicatieblad van de Europese Unie met 102 bladzijden per taal. Tevens heeft de Commissie 18 codificeringsvoorstellen ingediend die gericht zijn op de vervanging van 68 wetgevingsbesluiten, en heeft zij 5 voorstellen voor herschikking geformuleerd waarbij 59 wetgevingsbesluiten zijn betrokken. Deel 7 1.7. Subsidiariteit en evenredigheid 31. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, als bedoeld in artikel 5 van het EGVerdrag en het als bijlage aan het Verdrag van Amsterdam gehechte protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, hebben het hele jaar als richtsnoer voor de wetgevende werkzaamheden van de Commissie gefungeerd. Evenals de afgelopen jaren heeft de Commissie vooral met twee criteria (noodzaak en doeltreffendheid) rekening gehouden om te bepalen of de voorkeur aan een communautair initiatief dan wel aan een nationale actie moet worden gegeven. 32. Zoals elk jaar heeft de Commissie het verslag „De wetgeving verbeteren” (91) over de toepassing van deze beginselen aangeboden aan de Europese Raad van december. Dit op 11 december goedgekeurde elfde verslag bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt de balans opgemaakt van de tenuitvoerlegging in 2003 van het actieplan van de Commissie „Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving” (92) alsmede van de voortgang die is geboekt op interinstitutioneel niveau (→ nrs. 41 en 42) en op het niveau van de lidstaten. In het tweede deel van het verslag wordt geëvalueerd hoe de Commissie de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid toepast bij de uitoefening van haar initiatiefrecht. Ook wordt nagegaan in hoeverre het Parlement en de Raad hiermee rekening houden bij wijziging van de voorstellen van de Commissie. In een resolutie van 8 april (93) is het Europees Parlement ingegaan op de verslagen „De wetgeving verbeteren” die in het kader van de begrotingsjaren 2000 (94) en 2001 (95) zijn aangeboden aan de Europese Raad. Het Parlement is van mening dat de uitwerking van een eenvoudiger en duidelijker wetgeving in overeenstemming met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel een voorwaarde vormt voor de naleving ervan door de burger, en het zou graag zien dat de communautaire instellingen alles in het werk stellen om deze doelstelling te realiseren. Onder verwijzing naar de werkzaamheden van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie (→ nrs. 4 tot en met 7) stelt het Parlement een nieuwe benadering voor inzake de toepassing van deze beginselen, zowel voor wat betreft de
(91) (92) (93) (94) (95)
COM(2003) 770, en Bull. 12-2003, punt 1.1.8 en internet (http://europa.eu.int/comm/governance/docs/index_en.htm). COM(2002) 278 en Algemeen Verslag 2002, nr. 25. Bull. 4-2003, punt 1.1.3. COM(2000) 772 en Algemeen Verslag 2000, nr. 1108. COM(2001) 728 en Algemeen Verslag 2001, nr. 30.
22
voorstellen van de Commissie als de gevolgen van zijn eigen amendementen en die van de Raad. Deel 8 1.8. Medebeslissing (96) 33. Algemene gegevens. Sinds het Verdrag van Amsterdam is de medebeslissingsprocedure van toepassing op het merendeel van de terreinen van de eerste pijler en omvat met name de interne markt, vervoer, milieu, consumentenbescherming en volksgezondheidsbeleid, sociale zaken, werkgelegenheid en bepaalde aspecten van de ontwikkelingssamenwerking. In deze context heeft de Commissie in de loop van 2003 112 voorstellen opgesteld die onder deze procedure vallen. Het Europees Parlement en de Raad hebben hun goedkeuring gehecht aan of een voorlopig akkoord bereikt over de goedkeuring van 104 dossiers, waarvoor de procedure in de meeste gevallen al vóór 1 januari van start was gegaan. 34. Goedkeuring in eerste lezing. Over 38 voorstellen werd in eerste lezing een akkoord bereikt. Hoewel de lijst van dossiers die werden afgerond zonder tweede lezing hoofdzakelijk technische en codificatiedossiers, of dossiers over de betrekkingen met derde landen omvat, zijn er toch ook andere welbekende aangelegenheden aan bod gekomen, zoals - op het gebied van vervoer - de voorschriften op zeevervoergebied voor dubbelwandige schepen (→ nr. 683), de stabiliteit en veiligheid van passagiersschepen (→ nr. 683) of de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare verkeersdeelnemers (→ nr. 322). Op het gebied van de informatiemaatschappij werd eveneens snel overeenstemming bereikt wat betreft het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (→ nr. 390). 35. Goedkeuring in twee lezingen. Bijna de helft van de wetgevingsvoorstellen (49 dossiers) werd goedgekeurd in twee lezingen. Er is wel sprake van een toenemende tendens de dossiers snel in eerste dan wel in tweede lezing af te ronden. Hieruit blijkt dat de wetgevers de politieke wil hebben tot akkoorden te komen over belangrijke en gevoelige dossiers zonder een beroep te doen op de bemiddelingsprocedure. Voorbeelden hiervan zijn afgeronde dossiers als het energiepakket en met name het onderdeel daarvan dat betrekking heeft op de interne stroom- en aardgasmarkt (→ nr. 641), of de wetgeving inzake prospectussen in de effectenmarktsector (→ nr. 195). Op milieugebied zijn bijvoorbeeld de dossiers afgerond van de handel in quota voor de uitstoot van broeikasgassen (→ nr. 591) en de bewaking van bossen en milieu-interacties (Forest Focus) (→ nr. 595). Inzake genetisch gemodificeerde organismen is een belangrijk pakket van drie verordeningen goedgekeurd betreffende de traceerbaarheid van levensmiddelen en diervoeders (→ nr. 610), grensoverschrijdend verkeer (→ nr. 610) en levensmiddelen en diervoeders (→ nrs. 711 en volgende). Bij 17 dossiers moest het Bemiddelingscomité worden ingeschakeld om de tekst te laten aannemen. Bij 6 daarvan keurde het Bemiddelingscomité een gemeenschappelijke tekst goed zonder bespreking („punt A”), vooral dankzij de voorafgaande interinstitutionele onderhandelingen waarin de Commissie overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag optrad als bemiddelaar. Op een aantal gebieden waren grondiger besprekingen nodig, hoofdzakelijk met betrekking tot dierlijke gezondheid waar het gaat om het verkeer van huisdieren (→ nr. 723), de interne markt, met twee richtlijnen over overheidsopdrachten (→ (96)
Meer informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/cig/g4000m.htm#m2).
23
nr. 232), en vervoer waar het gaat om compensatie in geval van instapweigering (→ nr. 699), het gemeenschappelijk luchtruim (→ nr. 695) en ecopunten (→ nr. 677). Voor de tweede maal sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft een dossier dat via de medebeslissingsprocedure werd behandeld tot een mislukking geleid. De gemeenschappelijke ontwerp-tekst voor toegang tot de markt van havendiensten, waarover met het Bemiddelingscomité overleg is gevoerd, is namelijk door het Europees Parlement na afloop van de procedure niet goedgekeurd (→ nr. 691). 36. Interinstitutionele samenwerking. In de geest van het op 4 en 5 november 2002 (97) gehouden interinstitutioneel seminar over medebeslissing onderscheidde het jaar 2003 zich onder meer door een solide bestuurlijke samenwerking tussen de instellingen, die vooral de intensivering van het wetgevingsprogramma beoogde in verband met het einde van de zittingsperiode in het voorjaar van 2004. Deel 9 1.9. Aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden 37. Op grond van het in februari 2000 gesloten akkoord (98) tussen het Europees Parlement en de Commissie over de wijze van toepassing van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (99), heeft de Commissie in 2003 aan het Europees Parlement 2 206 documenten toegezonden, waarvan 74 uit hoofde van het inzagerecht met betrekking tot maatregelen ter uitvoering van besluiten die op grond van artikel 251 van het EG-Verdrag volgens de medebeslissingsprocedure zijn vastgesteld. 38. Overeenkomstig het genoemde besluit en in de lijn van haar vorige verslag over het jaar 2001 (100) heeft de Commissie op 13 december een verslag goedgekeurd over de werkzaamheden van de comités in het jaar 2002 (101). 39. In het kader van de tenuitvoerlegging van de voorschriften van Besluit 1999/468/EG van de Raad en de daaraan gehechte verklaringen (102) hebben de instanties van het Europees Parlement en de Raad in de loop van 2003 de wetgevende voorstellen behandeld die door de Commissie in december 2001 zijn ingediend en die beoogden de bestaande bepalingen met dat besluit in overeenstemming te brengen: de onderlinge aanpassing van de procedures van de diverse comités is vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 806/2003 en (EG) nr. 807/2003 van de Raad van 14 april (tab. II), bij Verordening (EG) nr. 1105/2003 van de Raad van 26 mei (tab. II) en bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september (tab. I).
(97) (98) (99) (100) (101) (102)
Algemeen Verslag 2002, nr. 32. PB L 256 van 10.10.2000 en Algemeen Verslag 2000, nr. 1100. PB L 184 van 17.7.1999 en Algemeen Verslag 1999, nr. 981. PB C 223 E van 19.9.2003, COM(2002) 733 en Algemeen Verslag 2002, nr. 35. PB C 223 E van 19.9.2003, COM(2003) 530 en Bull. 9-2003, punt 1.1.10. PB C 203 van 17.7.1999.
24
Bovendien zijn de bestaande comités ermee doorgegaan om, voorzover nodig, hun reglement van orde aan te passen op basis van het standaardreglement dat op 31 januari 2001 door de Commissie is goedgekeurd (103). Ten slotte hebben de diensten van de Commissie, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Besluit 1999/468/EG van de Raad, een register ingesteld van de documenten die in het kader van de werkzaamheden van de comités aan het Europees Parlement worden toegezonden. Dat register is sedert 22 december voor het publiek toegankelijk via de Europaserver op het internet (104); verschillende soorten voor de comités bestemde documenten kunnen er worden geraadpleegd. 40. In haar mededeling over de institutionele structuur (105) acht de Commissie het wenselijk dat een duidelijk inzicht wordt verkregen in de verantwoordelijkheden die iedere instelling binnen het besluitvormingsproces van de Unie draagt (106). In afwachting van de goedkeuring en de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag, is het wetgevingswerk voortgezet met het oog op het onderzoek van het voorstel van de Commissie van 11 december 2002 met betrekking tot de hervorming van de regelgevingsprocedure voor bepaalde maatregelen ter uitvoering van besluiten die zijn vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure; dit voorstel is erop gericht het Europees Parlement en de Raad binnen het kader van het huidige Verdrag op voet van gelijkheid te stellen bij de uitoefening van de controle op de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie (tab. II). Deel 10 1.10. Interinstitutionele samenwerking 41. Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”. De belangrijkste nieuwe vooruitgang die in 2003 op het vlak van de interinstitutionele samenwerking is geboekt, betrof het akkoord dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in juni hebben gesloten over de beginselen waar elke instelling zich aan moet houden om de doelstelling „Beter wetgeven” (→ nr. 23) te bereiken. De belangrijkste doelstellingen van dit akkoord zijn de kwaliteit van de communautaire wetgeving en de omzetting ervan in nationale wetgeving te verbeteren. Dit akkoord maakt de beste praktijken tot regel en stelt nieuwe doelstellingen en verplichtingen vast. De belangrijkste aspecten van het akkoord zijn met name: verbetering van de coördinatie en transparantie tussen de instellingen, waarbij de drie instellingen worden opgeroepen hun coördinatie via hun respectieve jaarlijkse wetgevingsprogramma’s te verbeteren met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijke jaarplanning; een stabiel kader voor instrumenten voor „niet-bindende wetgeving”, die het gebruik ervan in de toekomst moet vergemakkelijken, waarbij de drie instellingen voor het eerst een gemeenschappelijke definitie voor coregulering en zelfregulering hebben vastgesteld; meer gebruikmaken van effectbeoordelingen bij besluiten van de Gemeenschap; de verplichting een bindende termijn vast te stellen voor de omzetting van richtlijnen in nationale wetgeving: alle richtlijnen moeten voortaan deze termijn bevatten, die zo kort mogelijk is, in de regel niet langer dan twee jaar.
(103) (104) (105) (106)
PB C 38 van 6.2.2001 en Algemeen Verslag 2001, nr. 36. http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/regcomito/registre.cfm?CL=nl. COM(2002) 728 en Algemeen Verslag 2002, nr. 12. Algemeen Verslag 2002, nr. 37.
25
42. Andere vormen van samenwerking. Eerder doorgevoerde innovaties hebben op operationeel niveau een vervolg gekregen in de vorm van activiteiten als die van het in 2002 ingestelde Interinstitutioneel Comité, dat belast is met de tenuitvoerlegging van de verordening betreffende de toegang van het publiek tot documenten van de instellingen (→ nr. 21). Hoofdstuk II Uitbreiding (107) Deel 1 2.1. Overzicht 43. Op 16 april is in Athene een beslissende stap gezet in het uitbreidingsproces van de Europese Unie met de ondertekening van het Toetredingsverdrag betreffende de tien landen die de onderhandelingen met de Unie in december 2002 hebben afgesloten (Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenië). De procedure ter bekrachtiging van dit Verdrag is van start gegaan en is goedgekeurd door middel van referenda die in nagenoeg alle toekomstige lidstaten werden gehouden. Bovendien zijn met Bulgarije en Roemenië de toetredingsonderhandelingen voortgezet zodat zij in 2007 tot de Unie zouden kunnen toetreden. In maart heeft de Commissie een mededeling aangenomen betreffende de versterking van de toetredingsstrategie voor Turkije, waarin zij voorstelt de financiële bijstand voor de periode 2004-2006 fors te verhogen en de samenwerking op talrijke gebieden te verbeteren. Bovendien heeft de Commissie, teneinde te voorkomen dat de nieuwe buitengrenzen van het uitgebreide Europa aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe tegenstellingen, een ambitieus nieuw Europees nabuurschapsbeleid („de grotere Europese nabuurschap”) voorgesteld (→ nr. 1012). Deel 2 2.2. Toetredingsverdrag (108) 44. Goedkeuring van het principe van de toetreding. Nadat de Europese Raad van Kopenhagen de toetredingsonderhandelingen met Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenië in december 2002 (109) had afgesloten, is de goedkeuringsprocedure begin dit jaar van start gegaan zodat de uitbreiding van de Europese Unie met deze tien landen in het voorjaar van 2004 een feit kan worden. Overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Commissie op 19 februari (110) een gunstig advies gegeven. Na eensluidend advies van het Europees (107) (108) (109) (110)
Aanvullende informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/enlargement/index_nl.html). Aanvullende informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/enlargement/negotiations/treaty_of_accession_2003/index.htm). Algemeen Verslag 2002, nrs. 704 en 706. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.2.
26
Parlement op 9 april (111), heeft de Raad op 14 april (112) de toelating van deze landen tot de Europese Unie middels een besluit goedgekeurd, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor de ondertekening van het Toetredingsverdrag. Naast zijn formele advies heeft het Parlement op dezelfde dag (113) een uitgebreidere resolutie aangenomen over de afsluiting van de toetredingsonderhandelingen waarin er bij de huidige en toekomstige lidstaten met name op wordt aangedrongen samen te werken aan de formulering en tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Daarnaast wordt de noodzaak erkend van versterking van de institutionele capaciteit van de Unie en van een sterker gevoel van solidariteit bij de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid. Tevens wordt benadrukt dat de uitbreiding het vooruitzicht van lidmaatschap opent voor alle Europese landen die aan de politieke criteria voor toetreding tot de Unie voldoen. Wat de toetredende landen betreft heeft de goedkeuring van het principe van de toetreding, vaak in combinatie met het proces ter bekrachtiging van het Toetredingsverdrag, aanleiding gegeven tot referenda in alle kandidaat-lidstaten met uitzondering van Cyprus, die een positief resultaat te zien gaven. Malta viel de eer te beurt op 8 maart (114); Slovenië op 23 maart (115); Hongarije op 12 april (116); Litouwen op 10 en 11 mei (117); Slowakije op 16 en 17 mei (118); Polen op 8 juni (119); de Tsjechische Republiek op 15 en 16 juni (120); Estland op 14 september (121) en Letland op 21 september (122). Het parlement van Cyprus heeft de toetreding op 14 juli (123) unaniem goedgekeurd. 45. Ondertekening van het Toetredingsverdrag. Op 16 april is in Athene aan de voet van de Akropolis (124) het Verdrag tot toetreding van tien nieuwe landen tot de Europese Unie ondertekend door de staatshoofden of regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken van deze landen en van de huidige lidstaten. De staatshoofden of regeringsleiders van de drie andere kandidaat-lidstaten (Bulgarije, Roemenië en Turkije) waren hierbij aanwezig. De staatshoofden en regeringsleiders van de „Vijftien” en van de „Tien” hebben bovendien hun goedkeuring gehecht aan de „Verklaring van Athene” (125) waarin wordt benadrukt dat de Unie in haar nieuwe vorm een gemeenschappelijke vastberadenheid belichaamt om een einde te maken aan eeuwen van conflicten en om de vroegere verdeeldheden op het Europese continent achter zich te laten. Aangezien de toetreding een nieuwe verbintenis is tussen onze burgers en niet louter een verdrag tussen staten, benadrukken de ondertekenende staten dat de fundamentele waarde van dit project is gelegen in het vermogen van de Europese Unie om haar burgers en haar lidstaten handelingsbekwamer te maken. Bovendien herhalen zij de thema’s die de Europese Unie hoog in haar vaandel moet blijven voeren: verdediging van de fundamentele mensenrechten; bevordering van een duurzame ontwikkeling, een dynamische kenniseconomie en een echte ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; stimulering van een opener en rechtvaardiger wereldeconomie en een werkelijk gemeenschappelijke wereldwijde informatiemaatschappij. Daarnaast zijn de ondertekenende landen vastberaden (111) (112) (113) (114) (115) (116) (117) (118) (119) (120) (121) (122) (123) (124) (125)
Bull. 4-2003, punt 1.5.1. Bull. 4-2003, punt 1.5.1. Bull. 4-2003, punt 1.5.4. Bull. 3-2003, punt 1.5.3. Bull. 3-2003, punt 1.5.4. Bull. 4-2003, punt 1.5.3. Bull. 5-2003, punt 1.5.3. Bull. 5-2003, punt 1.5.4. Bull. 6-2003, punt 1.5.4. Bull. 6-2003, punt 1.5.5. Bull. 9-2003, punt 1.5.4. Bull. 9-2003, punt 1.5.5. Bull. 7/8-2003, punt 1.5.3. Bull. 4-2003, punt I.1. Bull. 4-2003, punt I.1.
27
hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de wereld te nemen, in het bijzonder door conflicten te voorkomen en vrede en stabiliteit in de wereld te bevorderen. Tot slot wordt in de verklaring het belang erkend van democratie, de fundamentele waarde die aan de Europese Unie ten grondslag ligt. De Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart (126) was verheugd over de aanzienlijke inspanningen die alle betrokken partijen leveren met het oog op de eindredactie van het Toetredingsverdrag en van de Akte van toetreding zodat deze kunnen worden ondertekend. De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni (127) stelde vast dat de resultaten van de referenda in een bepaald aantal kandidaat-lidstaten een extra stimulans geven aan het proces ter bekrachtiging van het Toetredingsverdrag (→ nr. 46). Dat proces moet tijdig worden afgerond, willen de nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 tot de Unie kunnen toetreden. Bovendien gaf de Europese Raad van Thessaloniki positieve signalen aan Bulgarije en Roemenië (128) alsmede aan Turkije (129) met het oog op hun latere toetreding en riep hij op de inspanningen voort te zetten voor een allesomvattende regeling van de kwestie Cyprus in navolging van de initiatieven van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (130). 46. Bekrachtiging van het Toetredingsverdrag. Opdat het Toetredingsverdrag in werking kan treden, moet het Verdrag van Athene door alle ondertekenende partijen worden bekrachtigd volgens hun respectieve grondwetten. In de toekomstige lidstaten, met uitzondering van Cyprus, werd het Verdrag van Athene weliswaar goedgekeurd aan de hand van een referendum maar in de huidige vijftien lidstaten werd het door de parlementen bekrachtigd. De ratificatieoorkonden werden neergelegd op 11 juni voor Denemarken, op 27 november voor Duitsland, op 26 november voor Spanje, op 6 augustus voor Cyprus, op 10 oktober voor Litouwen, op 29 juli voor Malta, op 5 augustus voor Polen, op 3 november voor de Tsjechische Republiek en op 9 oktober voor Slowakije. 47. Aanpassing van de Toetredingsakte aan de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Commissie heeft op 27 oktober een besluit voorgesteld gericht op de toepassing van deze hervorming op de uitgebreide Gemeenschap. Deel 3 2.3. Periodieke verslagen 48. Op 5 november heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een algemeen voortgangsverslag over de mate waarin de tien toetredende landen zich hebben voorbereid (131), en aan een strategiedocument over de vorderingen op de weg naar toetreding (132) van elk van de kandidaat-lidstaten, vergezeld van de verslagen betreffende elk land. Al deze documenten werden gunstig onthaald en goedgekeurd door de Raad op 17 november (133) en door de Europese Raad van Brussel op 12 december (134).
(126) (127) (128) (129) (130) (131) (132) (133) (134)
Bull. 3-2003, punt I.44. Bull. 6-2003, punt I.13. Bull. 6-2003, punt I.14. Bull. 6-2003, punt I.15. Bull. 6-2003, punt I.16. COM(2003) 675 en Bull. 11-2003, punt 1.5.3. COM(2003) 676 en Bull. 11-2003, punt 1.5.4. Bull. 11-2003, punt 1.5.5. Bull. 12-2003, punt I.12.
28
De Commissie merkt op dat met betrekking tot de algemene administratieve en justitiële capaciteit alle toetredende landen het overheidsapparaat en justitie hebben voorzien van voldoende middelen voor het ten uitvoer leggen van het acquis maar dat in alle landen nog meer verbeteringen wenselijk zijn. Met betrekking tot het gevolg dat werd gegeven aan de door de toetredende landen tijdens de onderhandelingen aangegane specifieke verbintenissen, wordt in de verslagen van de Commissie erop gewezen dat zij een zeer hoge graad van harmonisatie met het acquis hebben bereikt. Met betrekking tot Roemenië en Bulgarije bevestigt de Commissie dat deze twee kandidaatlidstaten nog steeds voldoen aan de politieke toetredingscriteria en op een bepaald aantal gebieden belangrijke hervormingen op gang hebben gebracht. Op economisch gebied concludeert de Commissie dat Bulgarije voldoet aan de criteria van een levensvatbare markteconomie die, op korte termijn, in het kader van de Unie zou moeten kunnen functioneren, indien de hervormingsprogramma’s gericht op het doen verdwijnen van de laatste belemmeringen verder ten uitvoer worden gelegd. Roemenië zal slechts kunnen worden beschouwd als een levensvatbare markteconomie wanneer met de aan de gang zijnde maatregelen aanzienlijke voortgang is gemaakt. Ten aanzien van Turkije wordt erkend dat het land blijk heeft gegeven van een grote vastberadenheid om het tempo van de hervormingen op te voeren, en dat met betrekking tot de politieke criteria talrijke prioriteiten werden gerespecteerd. Er bestaan evenwel nog een aantal belangrijke problemen betreffende, bijvoorbeeld, het komen tot een grotere onafhankelijkheid van het justitieel apparaat, de voltooiing van het algemeen kader voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging, het vrijwaren van de culturele vrijheden en het uitoefenen van de godsdienstvrijheid. Er wordt eveneens gewezen op de belangrijke rol van Turkije met betrekking tot de oplossing van het Cypriotisch probleem op basis van het UNO-plan. In haar strategiedocument merkt de Commissie op dat zij bij het voortzetten van de onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië zal uitgaan van dezelfde beginselen als in het verleden, met name die van de eigen verdiensten, hetgeen betekent dat elk zal worden beoordeeld op de gemaakte voortgang op het gebied van de aanneming, tenuitvoerlegging en toepassing van het acquis. De totale financiële steun die aan Roemenië en Bulgarije wordt verleend, zal betrekking hebben op een periode van drie jaar, en worden gebaseerd op dezelfde beginselen en methodiek als die welke in het kader van de onderhandelingen met de tien toetredende landen werden gehanteerd. 49. Op 13 februari (135) heeft het Comité van de Regio’s advies uitgebracht over de vorderingen van elk van de kandidaat-lidstaten op de weg naar toetreding. In dat advies, dat is gebaseerd op de in 2002 (136) gepubliceerde verslagen, stelt het Comité met name voor dat de kandidaat-lidstaten een geïnstitutionaliseerde procedure opzetten om de regionale en lokale overheden te betrekken bij de voorbereiding op en toepassing van het acquis communautaire. Deel 4 2.4. Toetredingsonderhandelingen (137)
(135) (136) (137)
PB C 128 van 29.5.2003 en Bull. 1/2-2003, punt 1.5.1. Algemeen Verslag 2002, nr. 705. Aanvullende informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/enlargement/negotiations/index.htm).
29
50. Algemene aanpak. Eind 2002 werden de onderhandelingen afgesloten met de tien kandidaat-lidstaten die het Verdrag van Athene hebben ondertekend (→ nrs. 44 tot en met 46). In 2003 werden de onderhandelingen met twee landen (Bulgarije en Roemenië) voortgezet zodat zij later tot de Europese Unie zouden kunnen toetreden. Bulgarije en Roemenië maken deel uit van hetzelfde inclusief en onomkeerbaar uitbreidingsproces dat uitmondde in het Verdrag van Athene. De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni (138) heeft de doelstelling bevestigd om beide landen in 2007 als nieuwe lidstaten van de Europese Unie te verwelkomen. Hiertoe zullen de onderhandelingen op dezelfde basis en volgens dezelfde beginselen worden voortgezet als in het geval van de tien toetredende landen, die stuk voor stuk op hun eigen merites zijn beoordeeld. De onderhandelingen zullen in 2004 worden afgesloten. Daarnaast steunt de Europese Raad de inspanningen die Turkije zich getroost om te voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen voor de aanknoping van toetredingsonderhandelingen (139). 51. Ministeriële vergaderingen. Op 16 juni vond in Luxemburg een ministeriële vergadering plaats met Bulgarije (140) en op 17 juni met Roemenië (141). Tijdens deze vergaderingen konden verschillende hoofdstukken voorlopig worden afgesloten en konden de onderhandelingen over andere onderwerpen worden voortgezet. Voor Bulgarije werd op de vergadering de voorlopige afsluiting bevestigd van het hoofdstuk vervoer en werd de stand van zaken besproken met betrekking tot de hoofdstukken mededinging en landbouw. Voor Roemenië werd op de vergadering de afsluiting bevestigd van de hoofdstukken goederenverkeer, vrij kapitaalverkeer, belastingen en cultuur en audiovisueel beleid. Op de vergadering van 9 september werden aan deze lijst de hoofdstukken financiële controle, vervoer en vrij personenverkeer toegevoegd. Tabel 1 geeft een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen met beide landen aan het eind van het jaar. TABEL 1 Stand van de toetredingsonderhandelingen (december 2003) Land Hoofdstuk 1. Vrij verkeer van goederen 2. Vrij verkeer van personen 3. Vrij verkeer van diensten 4. Vrij verkeer van kapitaal 5. Vennootschapsrecht 6. Mededinging 7. Landbouw 8. Visserij 9. Vervoer 10. Belastingen 11. Economische en Monetaire Unie 12. Statistieken 13. Sociaal beleid 14. Energie 15. Industriebeleid 16. Midden- en kleinbedrijf 17. Wetenschap en onderzoek
(138) (139) (140) (141)
Bull. 6-2003, punt I.14. Bull. 6-2003, punt I.15. Bull. 6-2003, punt 1.5.3. Bull. 6-2003, punt 1.5.6.
30
Bulgarije
Roemenië
x x x x x o o x x x x x x x x x x
x x o x x o o x x x x x x o x x x
18. Onderwijs en opleiding 19. Telecommunicatie en informatietechnologie 20. Cultuur en audiovisueel beleid 21. Regionaal beleid 22. Milieu 23. Consument en gezondheidsbescherming 24. Justitie en binnenlandse zaken 25. Douane-unie 26. Buitenlandse betrekkingen 27. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid 28. Financiële controle 29. Begroting 30. Instellingen 31. Overige
x x x o x x x x x x x o x -
x x x o o x o x x x x o x -
Open hoofdstukken
30
30
Hoofdstukken afgesloten op 31 december 2003
26
22
NB: o = hoofdstuk waarover onderhandelingen worden gevoerd. x = voorlopig afgesloten hoofdstuk. - = nog niet behandeld hoofdstuk.
Deel 5 2.5. Pretoetredingsstrategie (142) 2.5.1. Partnerschappen voor toetreding en algemene aspecten 52. Bijstelling van de partnerschappen voor toetreding. Op 19 mei heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan drie besluiten met betrekking tot de bijstelling van de beginselen, prioriteiten, tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van de partnerschappen voor toetreding van respectievelijk Bulgarije, Roemenië en Turkije (143). Deze bijstelling is gebaseerd op de periodieke verslagen van 2002 die de Commissie voor elk van de betrokken landen (144) heeft opgesteld, alsmede op de gedetailleerde draaiboeken voor Bulgarije en Roemenië (145) en op de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen (146) met betrekking tot Turkije. In de goedgekeurde besluiten zijn de maatregelen opgenomen die elk van de drie landen dient te nemen om te voldoen aan de politieke en economische criteria voor toetreding tot de Europese Unie en om de verplichtingen van het lidmaatschap ten aanzien van het acquis communautaire na te komen. Daarnaast hebben de besluiten betrekking op de financiële pretoetredingssteun. In een resolutie van 5 juni (147) stelde het Europees Parlement vast dat slechts ten dele is voldaan aan de uitvoering van de prioriteiten op korte en middellange termijn, zoals die in het huidige partnerschap voor toetreding van Turkije zijn overeengekomen. Het dringt er bij de Turkse regering dan ook op aan zo spoedig mogelijk een helder routeplan en een helder tijdschema te presenteren voor de tenuitvoerlegging van de politieke criteria. Tevens heeft het
(142) (143)
(144) (145) (146) (147)
Aanvullende informatie is beschikbaar op de Europaserver (http://europa.eu.int/comm/enlargement/pas/index.htm). Besluiten 2003/396/EG (Bulgarije), 2003/397/EG (Roemenië) en 2003/398/EG (Turkije) (PB L 145 van 12.6.2003 en Bull. 52003, punten 1.5.5 tot en met 1.5.7). Vorige herziening voor Bulgarije en Roemenië: Algemeen Verslag 2002, nr. 712; oorspronkelijk besluit voor Turkije: Besluit 2001/235/EG van de Raad (PB L 85 van 24.3.2001 en Algemeen Verslag 2001, nr. 773). Algemeen Verslag 2002, nr. 705. COM(2002) 624 en Algemeen Verslag 2002, nr. 705. Bull. 12-2002, punt I.6. Bull. 6-2003, punt 1.5.8.
31
Parlement aanbevelingen gedaan met name inzake de situatie van de mensenrechten en van de democratisering in dit land, alsmede inzake de externe betrekkingen van Turkije met zijn buurlanden. 53. Handelsbeleid. Op 9 en 10 mei (148) vond in Boekarest een ministeriële vergadering plaats van de Europese Unie en de ministers van Handel van de tien toekomstige lidstaten van de Europese Unie en de drie kandidaat-lidstaten. Het doel van deze vergadering, waarbij de Europese Unie werd vertegenwoordigd door de heer Lamy, lid van de Commissie, was om de standpunten van de ministers van Handel en die van de Europese Unie op elkaar af te stemmen voor de lopende onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in het kader van het ontwikkelingsprogramma van Doha, met name met het oog op de vijfde ministeriële conferentie van de WTO in september 2003 te Cancún in Mexico (→ nr. 781). 54. Administratie van de Gemeenschap. Op 26 mei (149) vond in Brussel een vergadering plaats tussen de Europese Unie, vertegenwoordigd door de heer Kinnock, vice-voorzitter van de Commissie, en de ministers die belast zijn met het functioneren van het openbaar bestuur van de tien toekomstige lidstaten. De deelnemers hebben voornamelijk gesproken over de procedure voor de aanwerving van nieuwe ambtenaren van de Europese Unie uit toetredende landen en over de administratieve hervorming. Op 13 juni hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een voorstel voor een verordening tot instelling van bijzondere maatregelen betreffende deze aanwerving, zo spoedig mogelijk na de feitelijke toetredingsdatum (tab. II). 2.5.2. Europaovereenkomsten en andere overeenkomsten 55. Douanesamenwerking. Op 5 maart is een aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Malta ondertekend inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden (tab. III). Het protocol is op 1 mei in werking getreden. 56. Technische voorschriften. Met de toekomstige lidstaten zijn bilaterale overeenkomsten gesloten betreffende een vereenvoudigde informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en de voorschriften betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (→ nrs. 293 tot en met 295). 57. Europese Economische Ruimte. Met de toekomstige lidstaten zijn overeenkomsten gesloten zodat zij kunnen toetreden tot de Europese Economische Ruimte (→ nr. 857). 58. Industriële producten. Er zijn aanvullende protocollen gesloten inzake overeenstemmingsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europese associatieovereenkomsten (PEOA), respectievelijk op 27 januari met Slovenië (tab. III), en op 14 april met Estland (tab. III) en Slowakije (tab. III). Op 22 september heeft de Raad overeenkomsten gesloten tot wijziging van de reeds in werking zijnde PEOA met Hongarije (tab. III) en de Tsjechische Republiek (tab. III), teneinde deze protocollen toepasselijk te maken op industrieproducten ongeacht hun oorsprong. Op 15 juli heeft de Raad besloten tot ondertekening van een autonome overeenkomst met Malta betreffende overeenstemmingsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (OOA) (tab. III). Deze overeenkomst is enkel tijdens de pretoetredingsperiode van kracht.
(148) (149)
Bull. 5-2003, punt 1.5.1. Bull. 5-2003, punt 1.5.2.
32
Op 21 juli (150) heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een herstructureringsprogramma en bedrijfsplannen met betrekking tot kolen en staal die door Polen zijn ingediend, overeenkomstig het besluit van de Associatieraad houdende verlenging van de periode zoals voorzien in de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Polen (151). 59. Landbouwproducten. Teneinde alle concessies te consolideren en rekening te houden met de resultaten van de onderhandelingen betreffende nieuwe wederzijdse concessies op het gebied van de handel in landbouwproducten, heeft de Raad een reeks besluiten genomen om aan de associatieovereenkomst een protocol toe te voegen tot aanpassing van de handelsaspecten van die overeenkomst: Estland op 18 maart (tab. III); Hongarije op 18 maart (tab. III); Polen op 27 maart (tab. III); Bulgarije op 8 april (tab. III); de Tsjechische Republiek op 14 april (tab. III); Slowakije op 14 april (tab. III); Slovenië op 26 mei (tab. III) en Letland op 22 september (tab. III). In alle gevallen zijn met deze besluiten tevens de respectieve verordeningen ingetrokken voor de vaststelling dan wel uitvoering van autonome maatregelen en overgangsmaatregelen van bepaalde landbouwconcessies. 60. Verwerkte landbouwproducten. In afwachting van de inwerkingtreding van het protocol tot aanpassing bij de Europaovereenkomst tussen de Gemeenschap en Polen heeft de Raad op 6 februari (152) een verordening goedgekeurd tot vaststelling van de noodzakelijke overgangsmaatregelen voor bepaalde verwerkte landbouwproducten uit dit land teneinde op autonome basis te kunnen voorzien in de tariefconcessies. Op 2 juni is een vergelijkbare verordening goedgekeurd voor Hongarije (153). Voorts heeft de Raad op 2 juni vergelijkbare maatregelen getroffen in afwachting van de inwerkingtreding van de handelsovereenkomst tot wijziging van het protocol tot aanpassing van de Europaovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Estland (154). Op 18 juni volgden Letland, Litouwen, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Slovenië (155) en Malta (156). Er werden eveneens onderhandelingen op gang gebracht met Bulgarije en Roemenië, en die met Polen werden afgesloten in november met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe regeling in het voorjaar van 2004. 61. Visserijproducten. Op 27 maart stelde de Commissie de sluiting voor van een aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en Roemenië, teneinde de handel in vis en visserijproducten tussen de Gemeenschap en dit land geleidelijk te liberaliseren (tab. III). 62. Deelname van de kandidaat-lidstaten aan communautaire programma´s. In overeenstemming met de in 2002 vastgestelde kaderinstrumenten (157) werden protocollen van overeenkomst gesloten met alle toetredende landen en kandidaat-lidstaten met betrekking tot hun deelname aan een groot aantal communautaire programma’s.
(150) (151) (152) (153) (154) (155) (156) (157)
Besluit 2003/588/EG van de Raad (PB L 199 van 7.8.2003 en Bull. 7/8-2003, punt 1.5.10). Besluit nr. 3/2002 van de Associatieraad EU/Polen (PB L 186 van 25.7.2003). Verordening (EG) nr. 278/2003 (PB L 42 van 15.2.2003 en Bull. 1/2-2003, punt 1.5.7). Verordening (EG) nr. 999/2003 (PB L 146 van 13.6.2003 en Bull. 6-2003, punt 1.5.11). Verordening (EG) nr. 1039/2003 (PB L 151 van 19.6.2003 en Bull. 6-2003, punt 1.5.10). Verordeningen (EG) nr. 1087/2003 (Letland), (EG) nr. 1088/2003 (Litouwen), (EG) nr. 1090/2003 (Tsjechische Republiek), (EG) nr. 1089/2003 (Slowakije) en (EG) nr. 1086/2003 (Slovenië) (PB L 163 van 1.7.2003 en Bull. 6-2003, punt 1.5.9). Verordening (EG) nr. 1890/2003 (PB L 278 van 29.10.2003 en Bull. 10-2003, punt 1.5.7). Algemeen Verslag 2002, nr. 724.
33
63. Gezamenlijke instanties. De vergaderingen van de associatieraden, associatiecomités en van de eveneens bij de Europaovereenkomsten ingestelde parlementaire commissies worden behandeld in de subrubriek „Bilaterale vraagstukken” van dit deel (→ nrs. 72 tot en met 84). 2.5.3. Financiële en technische bijstand 64. Algemene aanpak. Op 9 januari (158) heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan het eerste algemeen verslag over de pretoetredingssteun (Phare - ISPA - Sapard) dat een bespreking bevat van alle pretoetredingssteun per land, alsmede van de coördinatie tussen de betreffende instrumenten (159) voor 2000, het eerste jaar waarin Sapard en ISPA in werking waren. Naast de statistische analyse is de Commissie met name verheugd dat goede voortgang is gemaakt met het opzetten van deze twee instrumenten, dat het Phare-programma in dit kader is aangepast en dat de economische en sociale samenhang beter in acht wordt genomen. Voorts beklemtoont de Commissie dat het opzetten van voorzieningen voor de pretoetredingsinstrumenten in de kandidaat-lidstaten een zeer positieve uitwerking op de institutionele opbouw in die landen heeft gehad en de toekomstige lidstaten verder heeft voorbereid op het beheer van de structuurfondsen. Op 4 juni (160) keurde de Commissie haar tweede algemeen verslag over de pretoetredingssteun voor het jaar 2001 goed. In een mededeling van 16 juli (161) is zij nagegaan in hoeverre de toekomstige lidstaten hun verbintenissen nakomen op het gebied van de invoering van administratieve structuren en toezicht-, controle- en beheersprocedures die onmisbaar zijn voor de uitvoering van de structuurfondsen en het Cohesiefonds. Op 12 maart (162) formuleerde de Commissie specifieke aanvullende richtsnoeren waarin rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden van de tien toetredende kandidaat-lidstaten en tegelijk ook met het institutionele kader waarbinnen de nieuwe uitbreiding van de Europese Unie plaatsvindt. Dit initiatief is een aanvulling op de mededeling van de Commissie van 1999 betreffende indicatieve richtsnoeren voor de nationale en regionale autoriteiten die belast zijn met de voorbereiding van de programma’s van de structuurfondsen voor de periode 2000-2006 (163). 65. Decentralisatie van de tenuitvoerlegging van de steun. De toetredende landen en kandidaat-lidstaten hebben zich verder voorbereid op de uitgebreide decentralisatie, die hen in staat zal stellen aan de pretoetredingssteun uitvoering te geven zonder dat de Commissie daaraan deelneemt. Verschillende landen hebben voor de uitgebreide decentralisatie accrediteringsaanvragen ingediend. 66. De aanpassing van de financiële vooruitzichten in het kader van de uitbreiding wordt behandeld in deel 2 („Financiële vooruitzichten”) van hoofdstuk VII (→ nrs. 1017 tot en met 1019). 67. Phare-programma (164). De begroting van het Phare-programma bedroeg in 2003 1,698 miljard EUR. De gefinancierde acties zijn als volgt verdeeld:
(158) (159) (160) (161) (162) (163) (164)
COM(2002) 781 en Bull. 1/2-2003, punt 1.5.11. Verordening (EG) nr. 1266/1999 (PB L 161 van 26.6.1999 en Algemeen Verslag 1999, nr. 605). COM(2003) 329 en Bull. 6-2003, punt 1.5.14. COM(2003) 433 en Bull. 7/8-2003, punt 1.5.13. COM(2003) 110 en Bull. 3-2003, punt 1.5.12. PB C 267 van 22.9.1999, COM(1999) 344 en Algemeen Verslag 1999, nr. 323. http://europa.eu.int/comm/enlargement/pas/phare/index.htm.
34
· nationale programma’s: 1,223 miljard EUR, waarvan 99 miljoen EUR voor Bulgarije, 39,5 miljoen EUR voor Estland, 107 miljoen EUR voor Hongarije, 45,6 miljoen EUR voor Letland, 67 miljoen EUR voor Litouwen, 402,8 miljoen EUR voor Polen, 95,2 miljoen EUR voor de Tsjechische Republiek, 272,1 miljoen EUR voor Roemenië, 57,1 miljoen EUR voor Slowakije en 37,9 miljoen EUR voor Slovenië; · grensoverschrijdende samenwerking: 161 miljoen EUR; · ontmanteling van kerncentrales: 116,9 miljoen EUR (61,9 miljoen EUR voor Bulgarije, 30 miljoen EUR voor Litouwen en 25 miljoen EUR voor Slowakije); · regionale en horizontale programma’s: 197,4 miljoen EUR. Op 3 maart (165) hechtte de Commissie haar goedkeuring aan het jaarverslag 2001 over het Phare-programma. Dit verslag bevat statistische gegevens alsmede een overzicht van de programmering en tenuitvoerlegging van het instrument in elk van de begunstigde landen. De Commissie benadrukt dat er in 2001 maatregelen zijn genomen om deze landen te helpen zich voor te bereiden op het gebruik van de structuurfondsen na toetreding. Verder beklemtoont de Commissie dat haar diensten steeds meer verantwoordelijkheid voor het beheer van het programma aan de autoriteiten van de kandidaat-lidstaten hebben overgedragen. Op 11 augustus (166) werd bovendien een nieuw verslag goedgekeurd waarin de voortgang van het Phare-programma wordt geëvalueerd. Bovendien heeft dit verslag voor het eerst ook betrekking op de pretoetredingsinstrumenten voor Cyprus, Malta en Turkije. 68. Speciaal toetredingsprogramma op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard) (167). De Commissie heeft op 7 oktober (168) haar goedkeuring gehecht aan het jaarverslag betreffende de tenuitvoerlegging van dit instrument in 2002. Met Verordening (EG) nr. 696/2003 van 14 april (tab. II) heeft de Raad de bijdrage van de Gemeenschap, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1268/1999, op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa verhoogd, teneinde zorg te dragen voor herstel van plattelandsgebieden na uitzonderlijke natuurrampen. In 2003 beschikte het instrument over een financiële toewijzing van 559,5 miljoen EUR. 69. Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA) (169). De Commissie heeft op 4 november (170) haar goedkeuring gehecht aan het jaarverslag betreffende de tenuitvoerlegging van dit instrument in 2002. In een resolutie van 19 juni (171) uitte het Europees Parlement zijn voldoening over het jaarverslag van de Commissie betreffende het beheer van het pretoetredingsinstrument in 2001 (172). Bovendien sprak het de wens uit dat een financieel en procedureel controlesysteem wordt opgezet, zodat niet alleen informatie per sector en per begunstigd land kan worden verkregen, maar ook over individuele projecten. De verdeling per kandidaat-lidstaat van de in 2003 in het kader van ISPA toegekende vastleggingskredieten wordt in tabel 2 gegeven.
(165) (166) (167) (168) (169) (170) (171) (172)
COM(2003) 97 en Bull. 3-2003, punt 1.5.13. COM(2003) 497 en Bull. 7/8-2003, punt 1.5.14. http://europa.eu.int/comm/enlargement/pas/sapard.htm. COM(2003) 582 en Bull. 10-2003, punt 1.5.8. http://europa.eu.int/comm/enlargement/pas/ispa.htm. COM(2003) 655 en Bull. 11-2003, punt 1.5.9. Bull. 6-2003, punt 1.5.15. COM(2002) 596 en Algemeen Verslag 2002, nr. 729.
35
TABEL 2 Vastleggingskredieten in 2003 - ISPA (in miljoen EUR) Kandidaat-lidstaat
ISPA
Tsjechische Republiek Estland Letland Litouwen Hongarije Polen Slovenië Slowakije Bulgarije Roemenië
74,9 30,7 50,3 55,8 94,5 371,0 16,3 49,0 104,6 250,5
Totaal
1 097,6
70. Steunmaatregelen van de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB heeft in 2003 voor 4,6 miljard EUR leningen toegekend aan kandidaat-lidstaten. 71. Macrofinanciële steun. De informatie met betrekking tot dit soort steun aan bepaalde kandidaat-lidstaten is opgenomen in deel 1 („Economisch en monetair beleid”) van hoofdstuk IV (→ nrs. 120 tot en met 122). 2.5.4. Bilaterale vraagstukken 72. Bulgarije. De heer Prodi, voorzitter van de Commissie, heeft ontmoetingen gehad, op 8 mei met de heer Parvanov, president van de republiek, en op 27 november met de heer van Saxen-Coburg-Gotha, eerste minister. Op 9 en 10 juli is de heer Verheugen, lid van de Commissie, naar Sofia en Varna gereisd. Hij heeft daar ontmoetingen gehad met de heren Parvanov en van Saxen-Coburg-Gotha alsook met andere vertegenwoordigers op hoog niveau van de Bulgaarse regering. De Associatieraad en het associatiecomité voor Bulgarije zijn te Brussel respectievelijk op 8 en 9 december en op 16 juli bijeengekomen. De gemengde parlementaire commissie heeft te Brussel op 22 en 23 april vergaderd. 73. Estland. De Estlandse eerste minister, de heer Parts, was op 21 en 22 mei in Brussel, waar hij de heer Verheugen, lid van de Commissie, en de heer Prodi, voorzitter van de Commissie, heeft ontmoet. De heer Verheugen heeft zich op 1 en 2 september naar Estland begeven, waar hij werd ontvangen door de heer Rüütel, president van de republiek, de heer Parts, eerste minister, mevrouw Ojuland, minister van Buitenlandse Zaken, de heer Atonen, minister van Economie en Verkeer en de heer Tammsaar, minister van Landbouw. De heer Kinnock, vice-voorzitter van de Commissie, is op 6 en 7 oktober in Estland geweest, waar hij de heer Parts, eerste minister, heeft ontmoet. Op 24 november is mevrouw Wallström, lid van de Commissie, naar Estland gereisd, waar zij de heer Reiljan, minister van Milieu, heeft ontmoet. Op 22 en 23 mei en 9 en 10 december is de gemengde parlementaire commissie EUEstland bijeengekomen te Tallinn en te Brussel. Het gemengd raadgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van Estland en het Europees Economisch en Sociaal Comité, is bijeengekomen te Narva op 21 en 22 mei, en te Brussel op 6 november. Het associatiecomité EU-Estland heeft op 16 juni vergaderd te Tallinn.
36
74. Hongarije. Op 3 en 4 april (173) bracht de heer Fischler, lid van de Commissie, een bezoek aan Boedapest, waar hij werd ontvangen door de heer Medgyessy, Hongaars premier, en de heer Nemeth, Hongaars minister van Landbouw. Op 22 juli (174) had de heer Verheugen, lid van de Commissie, op zijn beurt een bespreking met de heer Kovacs, Hongaars minister van Buitenlandse Zaken. Op 26 september (175) legde ook de heer Lamy, lid van de Commissie, een bezoek aan Boedapest af, waar hij werd ontvangen door de premier en de heer Csillag, Hongaars minister van Economie. 75. Letland. Op 6 februari (176) legde mevrouw Stake, minister van Sociale Zaken van Letland, een bezoek af aan Brussel, waar zij met mevrouw Diamantopoulou, lid van de Commissie, een gezamenlijke beoordeling heeft ondertekend. In deze nota is vastgelegd wat Letlands strategische prioriteiten op het gebied van werkgelegenheid zijn. De heer Kinnock, vice-voorzitter van de Commissie, is op 28 oktober in Riga geweest, waar hij gesprekken heeft gehad met mevrouw Vike-Freiberga, president van de republiek, en de heer Repse, eerste minister. 76. Litouwen. Op 19 maart heeft de heer Prodi, voorzitter van de Commissie, te Brussel een ontmoeting gehad met de heer Rolandas Paksas, president van de Republiek Litouwen. Op 25 april (177) begaf de heer Verheugen, lid van de Commissie, zich naar Litouwen, waar hij onder andere sprak met de heer Rolandas Paksas en de heer Algirdas Brazauskas, premier van Litouwen. Mevrouw de Palacio en de heren Kinnock en Vitorino, respectievelijk vicevoorzitters en leden van de Commissie, zijn respectievelijk op 5 september, 18 en 19 september en 26 september in Litouwen geweest. De heer Verheugen en president Paksas hebben elkaar gesproken op 6 november. De gemengde parlementaire commissie EULitouwen is bijeengekomen te Vilnius op 14 en 15 april, en te Brussel op 10 en 11 november. Het associatiecomité is bijeengekomen te Vilnius op 13 juni. Het gemengd raadgevend comité bestaande uit vertegenwoordigers van Litouwen en het Europees Economisch en Sociaal Comité is bijeengekomen te Kaunas op 6 mei en te Brussel op 6 november. 77. Polen. De heer Prodi, voorzitter van de Commissie, heeft zich op 19 mei naar Warschau en Siedlce begeven. Hij heeft de heer Kwasnieswki, de president van de republiek, en de heer Miller, de eerste minister, ontmoet. Hij heeft laatstgenoemde eveneens te Brussel gesproken op 6 oktober. De heer Verheugen, lid van de Commissie, is op 22 en 23 april en op 26 en 27 mei (178) in Polen geweest, waar hij gesprekken heeft gevoerd met de heren Kwasnieswski en Miller en mevrouw Hübner, minister van Europese Aangelegenheden. Ook andere leden van de Commissie hebben zich naar Polen begeven, te weten de heer Liikanen op 31 maart, de heer Byrne op 16 en 17 juli, mevrouw Wallström op 6 oktober, de heer Patten op 8 en 9 oktober, de heer Barnier op 6 november en de heer Solbes Mira op 20 en 21 november. De gemengde parlementaire commissie EU-Polen is in Warschau op 28 en 29 april en te Brussel bijeengekomen op 24 en 25 november. Het associatiecomité is bijeengekomen te Warschau op 19 september. Het gemengd raadgevend comité bestaande uit vertegenwoordigers van Polen en het Europees Economisch en Sociaal Comité is bijeengekomen te Katowice op 29 april en te Brussel op 5 en 6 november.
(173) (174) (175) (176) (177) (178)
Bull. 4-2003, punt 1.5.21. Bull. 7/8-2003, punt 1.5.15. Bull. 9-2003, punt 1.5.12. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.14. Bull. 4-2003, punt 1.5.22. Bull. 5-2003, punt 1.5.18.
37
78. Tsjechische Republiek. Op 25 september (179) werd de heer Lamy, lid van de Commissie, in Praag ontvangen door de heer Spilda, premier van de Tsjechische Republiek, de heer Svoboda, Tsjechisch minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Urban, Tsjechisch minister van Handel en Industrie. 79. Roemenië. Op 3 april en 16 september heeft de heer Nastase, eerste minister, te Brussel de heer Prodi, voorzitter van de Commissie, ontmoet. De heer Lamy, lid van de Commissie, begaf zich op 9 en 10 mei naar Boekarest, waar hij gesprekken had met president Iliescu en de heer Nastase. Mevrouwen Diamantopoulou en Schreyer, leden van de Commissie, waren in Boekarest, respectievelijk op 12 en 13 juni en 12 en 13 oktober. De Associatieraad en het associatiecomité met Roemenië zijn respectievelijk op 19 mei in Brussel (180) en op 21 november in Boekarest bijeengekomen. De gemengde parlementaire commissie is op 10 en 11 juni te Brussel en op 27 en 28 november te Boekarest bijeengekomen. Op 20 en 21 februari (181) bracht de heer Verheugen, lid van de Commissie, een bezoek aan Boekarest, waar hij een bespreking had met de heer Iliescu, Roemeens president, de heer Nastase, Roemeens premier, de heer Geoana, Roemeens minister van Buitenlandse Zaken en mevrouw Puwak, Roemeens minister van Europese Integratie. 80. Slowakije. Tijdens zijn bezoek aan Slowakije op 5 en 6 mei (182) is de heer Verheugen, lid van de Commissie, ontvangen door de president van Slowakije, de heer Schuster, de premier van Slowakije, de heer Dzurinda, en de minister van Buitenlandse Zaken van Slowakije, de heer Kukan. In aanwezigheid van vice-premier Csaky heeft de heer Verheugen in Nitra lokale vertegenwoordigers ontmoet en heeft hij een toespraak gehouden voor de landbouwuniversiteit. 81. Slovenië. Het associatiecomité met Slovenië is op 3 juli bijeengekomen te Ljubljana. De heren Prodi en Verheugen, respectievelijk voorzitter en lid van de Commissie, hebben zich op 6 en 7 maart naar Slovenië begeven, waar zij ontmoetingen hebben gehad met de heren Drnosek, president van de republiek, Rop, eerste minister, Potocnik, minister van de Europese Aangelegenheden, en Rupel, minister van Buitenlandse Zaken. Op 23 mei (183) legde de heer Fischler, lid van de Commissie, eveneens een bezoek aan Slovenië af, waar hij werd ontvangen door de heer Rop alsook door de heer But, Sloveens minister van Landbouw. Op 9 september heeft bovendien mevrouw Reding, lid van de Commissie, zich naar dat land begeven en heeft daar een onderhoud gehad met de heren Rop en Rupel alsook met de heer Gaber en mevrouw Rihter, respectievelijk minister van Onderwijs en minister van Cultuur. Op 14 november werd de heer Solbes Mira, lid van de Commissie, ontvangen door de heer Mramor, Sloveens minister van Financiën. Op 2 december heeft voorzitter Prodi eerste minister Rop ontvangen. 82. Cyprus. Op 19 mei (184) bracht de heer Iacovou, minister van Buitenlandse Zaken van Cyprus, een bezoek aan Brussel waar hij door de heer Verheugen, lid van de Commissie, werd ontvangen. Op 3 juni (185) presenteerde de Commissie een mededeling waarin initiatieven worden voorgesteld om het noordelijke deel van Cyprus nader tot de Europese Unie te brengen en de ontwikkeling ervan te bevorderen. Deze mededeling ligt in het verlengde van de besluiten van de Europese Raad van Kopenhagen van december 2002 (186), die zijn (179) (180) (181) (182) (183) (184) (185) (186)
Bull. 9-2003, punt 1.5.12. Bull. 5-2003, punt 1.5.15. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.15. Bull. 5-2003, punt 1.5.19. Bull. 5-2003, punt 1.5.20. Bull. 5-2003, punt 1.5.17. COM(2003) 325 en Bull. 6-2003, punt 1.5.16. Bull. 12-2002, punt I.4.
38
bevestigd door de Europese Raad van Brussel op 20 en 21 maart (187), en wil een krachtig politiek signaal afgeven aan de Turks-Cypriotische gemeenschap. De heer Verheugen, lid van de Commissie heeft op 16 tot en met 18 juni eveneens een bezoek aan Cyprus afgelegd en er president Papadopoulos en de heer Iacovou, alsook de leider van de Cypriotisch-Turkse gemeenschap, de heer Denktash, ontmoet. De heer Barnier, lid van de Commissie, is op 22 tot en met 24 oktober ook in Cyprus geweest. President Papadopoulos heeft de heer Prodi, voorzitter van de Commissie, en de heer Verheugen ontmoet ter gelegenheid van een bezoek aan Brussel op 16 en 17 oktober. 83. Malta. De heer Verheugen, lid van de Commissie, is op 23 en 24 januari in Malta geweest, waar hij de Maltese autoriteiten heeft ontmoet en de resultaten van de toetredingsonderhandelingen heeft besproken. De heer Fischler, lid van de Commissie, begaf zich eveneens op 3 oktober naar Malta, waar hij ontmoetingen had met de heren Guido de Marco, president, Adami, eerste minister, en Pullicino, minister van Plattelandszaken en Milieu. 84. Turkije. De Associatieraad met Turkije is op 15 april in Luxemburg (188) bijeengekomen. De gemengde parlementaire commissie is op 16 en 17 juni in Istanboel bijeengekomen. Tijdens zijn bezoek aan Ankara op 31 januari en 1 februari (189) voerde de heer Verheugen, lid van de Commissie, bilaterale besprekingen met leden van de nieuwe Turkse regering die na de verkiezingen van 3 november 2002 is aangetreden. Hij sprak met name met de heer Gül, premier van Turkije, de heer Yakis, Turks minister van Buitenlandse Zaken, de heer Erdogan, partijleider van de AKP, alsmede met de belangrijkste leiders in het parlement. Ook de heer Patten, lid van de Commissie, bracht een bezoek aan Ankara op 6 februari (190), dat in het kader stond van de internationale inspanningen om een oplossing te vinden voor de crisis in Irak. Op 17 februari (191) bezocht de Turkse premier op zijn beurt Brussel, waar hij een gesprek had met de heer Solana, hoge vertegenwoordiger voor het GBVB. Op 24 en 25 april (192) werd mevrouw Schreyer, lid van de Commissie, in Ankara ontvangen, waar zij sprak over het voorstel de pretoetredingsgelden voor Turkije geleidelijk te verhogen in het kader van het partnerschap voor de toetreding met dit land (→ nr. 52). Hoofdstuk III Mensenrechten en fundamentele vrijheden Deel 1 3.1. Acties binnen de Europese Unie 85. Grondrechten. Op 15 januari (193) en 4 september (194) heeft het Europees Parlement respectievelijk in 2001 en in 2002 twee resoluties goedgekeurd over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie waarin het nagaat in hoeverre de in de zes hoofdstukken van het Handvest van de grondrechten afgekondigde waarden door de lidstaten worden
(187) (188) (189) (190) (191) (192) (193) (194)
Bull. 3-2003, punt I.48. Bull. 4-2003, punt 1.5.23. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.16. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.17. Bull. 1/2-2003, punt 1.5.18. Bull. 4-2003, punt 1.5.24. Bull. 1/2-2003, punt 1.2.2. Bull. 9-2003, punt 1.2.2.
39
nageleefd (195). In een mededeling van 15 oktober betreffende artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (196) heeft de Commissie onderstreept dat een preventief beleid nodig is om te garanderen dat de gemeenschappelijke waarden van de lidstaten worden bevorderd en heeft zij nagegaan onder welke materiële en formele voorwaarden artikel 7 eventueel ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen van ernstige en voortdurende schending van de gemeenschappelijke waarden of wanneer er een duidelijk gevaar is voor schending van deze waarden. 86. Mensenhandel (197). Op 8 mei (198) heeft de Raad de lidstaten opgeroepen om het kaderbesluit van 2002 inzake bestrijding van mensenhandel ten uitvoer te leggen (199) en de internationale instrumenten betreffende de mensenhandel te ratificeren. Het Europees Parlement heeft op 3 juli (200) ertoe opgeroepen een Europese strategie uit te werken betreffende kinderhandel en kindsoldaten. 87. Daphne-programma (201). Op basis van de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van het Daphne-programma 2000-2003 (202) dat op 31 december afloopt, heeft de Commissie voorgesteld de tweede fase vast te stellen van het programma ter voorkoming van alle vormen van geweld jegens kinderen, jongeren en vrouwen voor de periode 2004-2008 (tab. I). Zij wil de doelstellingen van de eerste fase nastreven door het bevorderen van transnationale opdrachten zoals het oprichten van multidisciplinaire netwerken en de bewustmaking van doelgroepen alsmede door de tenuitvoerlegging van aanvullende acties, zoals studies en het verzamelen van gegevens. 88. Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. De kwesties die verband houden met de werkzaamheden van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat worden behandeld in deel 3 („Werkgelegenheid en sociaal beleid”) van hoofdstuk IV (→ nr. 714). 89. Sacharov-prijs. Op 23 oktober heeft het Europees Parlement de Sacharov-prijs 2003 toegekend aan de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties (UNO), de heer Kofi Annan en al het personeel van de Verenigde Naties, waarbij met name de heer Viella de Mello en de talrijke andere ambtenaren van de Verenigde Naties die hun leven hebben verloren bij de uitoefening van hun werkzaamheden ten behoeve van de vrede in de wereld werden herdacht. Deze prijs zal in januari 2004 worden uitgereikt. 90. Europese Groep Ethiek (EGE) (203). Op 4 februari heeft de Commissie op verzoek van de EGE advies nr. 17 gepubliceerd, getiteld „De ethische aspecten van het klinisch onderzoek in de ontwikkelingslanden”. De EGE heeft ook de werkzaamheden inzake de ethische aspecten van de genetische proeven voortgezet. Voorts heeft de Groep in advies nr. 18 over dit onderwerp bijzondere aandacht besteed aan de verschillende vormen van machtiging en goedkeuring. Teneinde de uitwisseling van ervaringen en informatie te bevorderen en de samenwerking tussen nationale comités ethiek te stimuleren is de EGE begonnen met de
(195) (196) (197) (198) (199) (200) (201) (202) (203)
PB C 364 van 18.12.2000, Algemeen Verslag 2000, nrs. 15 en volgende en internet (http://europa.eu.int/comm/justice_home/unit/charte/index_en.html). COM(2003) 606 en Bull. 10-2003, punt 1.1.2. http://europa.eu.int/comm/justice_home/project/stop_prov_nl.htm. PB C 137 van 12.6.2003 en Bull. 5-2003, punt 1.2.2. Kaderbesluit 2002/629/JBZ (PB L 203 van 1.8.2002 en Algemeen Verslag 2002, nr. 489). Bull. 7/8-2003, punt 1.2.1. http://europa.eu.int/comm/justice_home/funding/daphne/funding_daphne_en.htm. Besluit nr. 293/2000/EG (PB L 34 van 9.2.2000 en Algemeen Verslag 2000, nr. 22). http://europa.eu.int/comm/european_group_ethics/index_en.htm.
40
publicatie van een overzicht van de activiteiten van de nationale ethische instanties in de lidstaten en in andere landen. Deel 2 3.2. Acties buiten de Europese Unie 91. Hoofdlijnen. In een resolutie van 4 september over de mensenrechten in de wereld in 2002 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (204) drong het Europees Parlement aan op de totstandbrenging van synergie tussen communautaire actie en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onderzocht het op welke wijze het beleid doeltreffender kan worden gemaakt en bracht het de potentiële themagebieden voor prioritaire acties in kaart. 92. Eerbiediging van de mensenrechten en bevordering van de democratisering in derde landen. Op 18 maart (205) uitte de Raad zijn bezorgdheid over de veelvuldige toepassing van de doodstraf, de onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en de ontzegging van religieuze en culturele rechten in China. Op dezelfde dag (206) benadrukte hij dat de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran afhankelijk is van de eerbiediging van de mensenrechten door Iran. Ondanks het feit dat hij zich verheugde over de derde ronde in de dialoog tussen de Europese Unie en Iran, herinnerde de Raad er op 13 oktober (207) andermaal aan dat de mensenrechten moeten worden geëerbiedigd. Op 21 mei (208) nam de Commissie een mededeling aan met tien concrete aanbevelingen ter versterking van de maatregelen die de Europese Unie tezamen met haar mediterrane partners neemt voor de bevordering en bescherming van de universele rechten van de mens. Op 25 november (209) sprak de Raad zich over deze mededeling uit. Verder stelde de Commissie op 28 oktober voor de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, tot 31 december 2006 te verlengen (tab. I). Het Europees Parlement nam op 19 november (210) een resolutie aan waarin het aanbeveelt de strijd tegen de schendingen van de rechten van de vrouw te integreren in het buitenlands beleid van de Europese Unie. Op 8 december (211) nam de Raad richtsnoeren aan met betrekking tot kinderen en gewapende conflicten, waarmee hij derde landen en niet-gouvernementele actoren ertoe wil bewegen de maatregelen en normen inzake mensenrechten toe te passen en doeltreffende maatregelen te nemen om kinderen in dergelijke conflicten te beschermen. Voorts sprak het Europees Parlement zich uit over de situatie van de mensenrechten of de eerbiediging van de democratische beginselen in vele landen, zoals in tabel 3 is aangegeven. TABEL 3 Resoluties van het Europees Parlement over de mensenrechten in bepaalde landen Land
(204) (205) (206) (207) (208) (209) (210) (211)
Onderwerp
Referenties
Bull. 9-2003, punt 1.2.4. Bull. 3-2003, punt 1.2.3. Bull. 3-2003, punt 1.2.4. Bull. 10-2003, punt 1.2.11. COM(2003) 294 en Bull. 5-2003, punt 1.2.3. Bull. 11-2003, punt 1.2.5. Bull. 11-2003, punt 1.2.3. Bull. 12-2003, punt 1.2.4.
41
Boeroendi Cuba Egypte Guatemala Indonesië Kazachstan Nigeria Filipijnen Togo Turkije Vietnam Zimbabwe
Schendingen van de mensenrechten Schendingen van de mensenrechten Mensenrechten en fundamentele vrijheden Schendingen van de mensenrechten Vredesproces Situatie in de provincie Atjeh Situatie van de mensenrechten Proces en mogelijke steniging van Amina Lawal Doodstraf Toestand van de heer Bigah, voorzitter van de ACAT (Actie van christenen voor afschaffing van martelen) Huiszoeking in het hoofdkantoor van de vereniging voor de rechten van de mens in Turkije Vrijheid van meningsuiting en godsdienst Situatie van de mensenrechten Situatie van de mensenrechten
Bull. 10-2003, punt 1.2.10 Bull. 4-2003, punt 1.2.1 Bull. 9-2003, punt 1.2.5 Bull. 4-2003, punt 1.2.2 Bull. 4-2003, punt 1.2.3 Bull. 11-2003, punt 1.2.4 Bull. 1/2-2003, punt 1.2.7 Bull. 3-2003, punt 1.2.5 Bull. 12-2003, punt 1.2.5 Bull. 4-2003, punt 1.2.4 Bull. 5-2003, punt 1.2.4 Bull. 5-2003, punt 1.2.5 Bull. 11-2003, punt 1.2.6 Bull. 1/2-2003, punt 1.2.10
Een aanzienlijk aantal door de Europese Unie vastgestelde gemeenschappelijke strategieën, standpunten en optredens heeft specifiek betrekking op de mensenrechten en de democratisering of omvat wezenlijke elementen die verband houden met de rechten van de mens (→ nrs. 756 tot en met 758). In het licht van de aanhoudende ernstige schendingen van de democratische beginselen en de mensenrechten in talrijke landen heeft de Europese Unie haar optreden ten aanzien van de betrokken landen voortgezet, zowel door vertrouwelijke demarches te ondernemen (→ nr. 760) als dergelijke praktijken publiekelijk te veroordelen (→ nr. 764). 93. Verkiezingswaarneming. Ook in 2003 is de Europese Unie het democratiseringsproces blijven ondersteunen via de verkiezingswaarnemingsmissies die zij heeft gezonden naar met name Cambodja, Guatemala, Mozambique, Nigeria en Rwanda. 94. Activiteiten van de Europese Unie in de internationale fora. Het belang dat de Europese Unie aan de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten hecht, kwam ook tot uiting in haar bijdrage aan de werkzaamheden van verschillende internationale fora. De 59e zitting van de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties (212) vond plaats in Genève van 17 maart tot en met 25 april (213). Het Europees Parlement had eerder op 30 januari (214) aanbevelingen gedaan voor een gecoördineerd en gezamenlijk optreden van de Europese Unie. Daags na de opening van de zitting (215) hechtte de Raad zijn goedkeuring aan het standpunt van de Europese Unie inzake haar optreden in dit forum nadat hij zijn conclusies van 2001 (216) en 2002 (217) in herinnering had gebracht. Op 23 oktober (218) verzocht het Europees Parlement het Italiaanse voorzitterschap bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (→ nr. 765) een voorstel voor een resolutie in te dienen waarin wordt opgeroepen tot de instelling van een algemeen moratorium op de doodstraf. 95. Internationaal Strafhof (ICC) (219). De kwesties die verband houden met het Internationaal Strafhof, worden behandeld in deel 1 („Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid”) van hoofdstuk VI (→ nr. 754).
(212) (213) (214) (215) (216) (217) (218) (219)
http://www.unhchr.ch/html/menu2/2/chr.htm. http://www.unhchr.ch/html/menu2/2/59chr/. Bull. 1/2-2003, punt 1.2.1. Bull. 3-2003, punt 1.2.2. Bull. 6-2001, punt 1.9.11. Bull. 12-2002, punt 1.2.3. Bull. 10-2003, punt 1.2.3. http://www.icc-cpi.int/.
42
96. Nobelprijs. De Europese Raad van 16 en 17 oktober (220) heeft mevrouw Shirin Ebadi gefeliciteerd met de Nobelprijs voor de vrede die haar werd toegekend als erkenning voor de strijd die zij voert voor de democratie en de bescherming van de rechten van de mens in Iran. 97. Mensenhandel. De kwesties die verband houden met mensenhandel, worden behandeld in deel 1 („Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”) van hoofdstuk V (→ nrs. 535 en 537). 98. Technische en financiële hulp. De Gemeenschap heeft in 2003 voor een bedrag van 100 miljoen EUR technische en financiële hulp verleend aan acties die met name gericht zijn op de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, op de ondersteuning van het democratiseringsproces en van acties ter bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten en de democratisering alsmede op conflictpreventie.
(220)
Bull. 10-2003, punt 1.2.1.
43