VERSLAG VAN DE 72e OVERLEGVERGADERING VAN COLLEGE VAN BESTUUR EN UNIVERSITEITSRAAD D.D. 12 FEBRUARI 2007 Aanwezig:
5 Afwezig:
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
Te Beest, Van Haaften en Van der Heijden (CvB); Louw (SCvB). Bloys, Bulhof, Caussin, Dutta, Hoeflaak, Josaputra, Kerkhof, Van der Molen, Oudes, Regoor, Van Rest, Smit, Stol (griffier), Valk, Van der Varst (voorzitter) en Van der Wal. Van Baardewijk en Dobbe.
1. Opening De voorzitter opent de vergadering om 16.00 uur, heet met name de nieuwe rector magnificus / voorzitter CvB welkom en houdt een voorstelronde langs de aanwezigen. 2. Verslag vorige vergadering Het verslag van de 71e Overlegvergadering zal worden nagezonden. 3. Minorstelsel Zie de stukken ad punt 4 van de UR-vergadering d.d. 5 februari 2007, de korte uitwerking van die vergadering en het conceptadvies van de UR. Wat betreft de eerste alinea van het conceptadvies merkt Van Haaften op dat het aan het College van Bestuur is om te bepalen wanneer het met informatie naar buiten komt. Als de Raad bedoelt te zeggen dat in de bekendmaking voorbij is gegaan aan de rol van de UR, dan heeft de Raad gelijk en biedt het College daarvoor zijn excuses aan. Overigens is het advies helder en wordt het in dank aanvaard. Wat betreft de krappe invoeringstermijn per 1 september 2007 wordt gemeld dat deze is overeengekomen met en ondersteund wordt door alle faculteitsbesturen. Er zijn inderdaad nog zaken die verder uitgezocht moeten worden en waarover nog een standpunt moet worden bepaald. De belangrijkste daarvan zijn de positionering en roostering van het minoronderwijs. Daarover zal het College zo spoedig mogelijk (eind februari – begin maart) uitsluitsel geven. De uitgangspunten van de roostering zullen ook in de volgende vergadercyclus met de Raad besproken worden. Dat laat echter onverlet dat het College nu wil besluiten het minorstelsel per 1 september 2007 in te voeren. Dit besluit is nodig in verband met de voorbereidingen die faculteiten en ondersteunende diensten moeten treffen. De eerste drie knelpunten die de Raad noemt hebben betrekking op de programmering en roostering van het minoronderwijs. Het College heeft al eerder aangegeven dat – welke keuze ook wordt gemaakt – niet alle problemen kunnen worden opgelost. Het gaat er om díe keuzes te maken die er toe leiden dat zo weinig mogelijk studenten belemmerd worden bij de vrije invulling van de keuzeruimte. Wat betreft de realisatie van de keuzeruimte heeft het College zich op het standpunt gesteld dat binnen opleidingen bij voorkeur 30 ects wordt vrijgemaakt met een minimum van 15 ects. Met dit uitgangspunt gaan faculteiten aan de slag. De verwachting is dat een aantal opleidingen met name binnen FSW, W&N en Rechtsgeleerdheid kiezen voor een keuzeruimte van 15 ects. Of deze keuze permanent of tijdelijk is, is nu niet te zeggen. Afgezien van de keuze voor 15 of 30 ects keuzeruimte heeft het College wel als voorwaarde gesteld dat alle faculteiten voor elke nog nader overeen te komen discipline of combinaties van disciplines een minor aanbieden van 30 ects. Daarnaast moeten studenten met een keuzeruimte van 15 ects in staat worden gesteld een samenhangend pakket van 15 ects af te nemen en hebben studenten de gelegenheid een minor ook extracurriculair te volgen. In de voorlichting aan studenten die per 1 september 2007 instromen is in de studiebrochures al rekening gehouden met de mogelijkheid dat het nieuwe minorsysteem wordt ingevoerd. In komende voorlichtingsactiviteiten voor studenten zal hieraan uiteraard verder aandacht worden gegeven. De conclusie van de Raad dat het stappenplan voor de invoering van het minorstelsel krap is, is juist. Het stappenplan is ambitieus, maar wel haalbaar. Daarbij gaat het College ervan uit dat bij de programmering van de keuzeruimte in het tweede of derde studiejaar het nieuwe minorstelsel op zijn vroegst per 1 september 2008 en uiterlijk per 1 september 2009 (afhankelijk van de keuze die uiteindelijk m.b.t. de programmering gemaakt wordt) operationeel moet zijn. Na het definitieve besluit over de invoering (eind februari) zal het College met de faculteitsbesturen afspraken maken over het minoraanbod en de realisatie van de keuzeruime binnen de opleidingen. Daarnaast zullen, conform het stappenplan, in de komende maanden de noodzakelijke richtlijnen, procedures en administratieve maatregelen worden voorbereid om invoering per 1 september 2007 mogelijk te maken voor studenten die met hun bachelorstudie beginnen. Nog deze maand gaat een projectgroep hiermee aan de slag. Het CvB heeft eerder gesteld dat de keuzeruimte moet kunnen worden ingezet zowel ter verdieping als verbreding van de studie. De student heeft daarbij verschillende mogelijkheden. De keuzeruimte kan worden ingevuld met een minor, een pakket keuzevakken en met een buitenlandverblijf / stage. Een goede mogelijkheid voor studenten om zich verder te specialiseren binnen het eigen vakgebied is door middel van keuzevakken binnen de discipline. In dat geval behoeft geen sprake te zijn van een verhoogde drempel. Er is namelijk geen toestemming van de examencommissie nodig indien binnen het OER wordt vastgelegd dat alle keuzevakken die de discipline aanbiedt door de student gevolgd kunnen worden, zoals nu ook veelal het geval is. Een andere mogelijkheid voor specialisatie is een minor binnen de eigen discipline. De aanbieding daarvan zal mede afhankelijk zijn van het aantal studenten dat daarin geïnteresseerd zal zijn. Met faculteiten kan in ieder geval worden afgesproken dar aan studenten die zich verder willen verdiepen in het vakgebied ook de mogelijkheid wordt geboden dat op enigerlei wijze te doen (met een keuzepakket, minor of maatwerk). Tot slot wordt gemeld dat het College het een goed idee vindt onder studenten die met het nieuwe minorsysteem te maken krijgen een enquête te houden. Daarmee kan een eerste indruk worden verkregen van de belangstelling van studenten op welke wijze men de keuzeruimte denkt in te vullen. Ook de adviescommissie implementatie minorsysteem heeft dit geadviseerd. Wellicht kan het nuttig zijn deze enquête ook uit te breiden naar ouderejaarsstudenten om een indruk te krijgen van de afwegingen die gevorderde studenten maken bij de invulling van een vrije keuzeruimte. Dit zal nog worden bekeken. Wat betreft de gebruikte terminologie meldt Van Haaften desgevraagd dat daarover duidelijke voorlichting aan de studenten gegeven zal worden. Overigens is de veelheid aan termen niet het gevolg van het minorstelsel, maar manifesteert deze zich nu vanwege de diversiteit van het stelsel. Wat betreft de door de Raad opgesomde knelpunten meldt Van Haaften dat hij niet over alles zekerheid kan geven, omdat niet van te voren te zeggen is welke knelpunten zich waar voor zullen doen. Op basis van ervaring zullen werkenderwijs oplossingen gezocht moeten; het systeem moet zodanig zijn dat problemen overwonnen kunnen worden. Er zullen uitgangspunten en ambities geformuleerd en knelpunten in
1
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
kaart gebracht worden, maar complicerende factor is dat het gedrag van studenten niet voorspelbaar is. Het is zaak nu voldoende basis te kweken om het stelsel per 1 september 2007 in te voeren. Desgevraagd meldt Van Haaften dat uniformiteit belangrijk is, maar niet ten koste van alles; diversiteit is ook belangrijk en het gaat erom het minorstelsel zo toegankelijk mogelijk te maken. Hij meldt voorts dat de bekostiging een vooruitgang is t.o.v. die van het huidige dienstverlenend onderwijs; er zal bekostigd worden per behaald studiepunt per student. Wat betreft het aantal studiepunten voor de vrije keuzeruimte meldt Van Haaften dat de inzet van het College was om die op 30 te krijgen voor iedere student in iedere opleiding, maar duidelijk was dat dit uitgangspunt bij een aantal opleidingen problemen opleverde. De ervaring zal moeten leren of hierin verschuiving zal kunnen plaatsvinden; er zal hierover regelmatig overleg gevoerd zal worden met de faculteitsbesturen, waarbij de vraag aan de orde zal komen of bijstelling nodig dan wel wenselijk is. Daarbij zal echter met name rekening gehouden moeten worden met onderwijsinhoudelijke overwegingen. Hij merkt op dat een grote groep faculteiten een vrije keuzeruimte van 30 punten hanteert en dat een aantal opleidingen nu voor 15 punten opteert. Studenten van deze opleidingen die 30 punten willen voor een minor zullen die deels extracurriculair kunnen invullen. Desgevraagd meldt hij dat er geen sprake is van het buiten de deur houden van studenten die 30 punten willen, kunnen hun vrije keuzeruimte vullen met een pakket van keuzevakken binnen of buiten de eigen discipline. Wat betreft de invulling van de vrije keuzeruimte meldt Van Haaften dat deze ook extracurriculair kan zijn. Tot slot meldt Van Haaften desgevraagd dat een overzicht van opleidingen die 30 dan wel 15 studiepunten vrije keuzeruimte vrijmaken niet op korte termijn geleverd zal kunnen worden. Afgesproken wordt dat de Raad in zijn aansluitende vergadering zijn advies zal vaststellen. 4. Basiskwalificatie onderwijs: beleidsuitgangspunten Zie de stukken ad punt 5 van de UR-vergadering d.d. 5 februari 2007, de korte uitwerking van die vergadering en het conceptadvies van de UR. Van Haaften meldt in antwoord op de vraag hoe vaak een basiskwalificatiekandidaat de mogelijkheid krijgt haar/zijn basiskwalificatie te verkrijgen, dat het aantal kansen niet van belang is maar het feit dat iemand pas een vaste aanstelling krijgt wanneer die kwalificatie is behaald. Hij meldt dat bij de implementatie van de basiskwalificatie per 1 september a.s. prioriteit wordt gegeven aan de groep die de meeste tijd besteed aan onderwijs, t.w. docenten, ud’s, uhd’s en hoogleraren. Didactische scholing van promovendi, PhD-fellows en student-assistenten zal later plaatsvinden en aan de doelgroep aangepast worden. Hij meldt voorts dat het College het volledig eens is met de Raad wat betreft de eis dat eenieder die geacht wordt onderwijs te geven in de Engelse taal, zijn of haar basiskwalificatie alleen krijgt op het moment dat ook de vereiste papieren voor het doceren in deze taal behaald zijn. Vanuit de Raad wordt daaraan toegevoegd dat nieuw aan te stellen personeel de basiscompetenties voor het geven van onderwijs in het Engels dient te bezitten dan wel te behalen, daar men nooit uit kan sluiten dat iemand in de toekomst genoodzaakt wordt in het Engels te doceren. Desgevraagd meldt Van Haaften dat de implementatie van de basiskwalificatie start met een onderzoek naar de competenties op het gebied van door betrokkene te geven onderwijs; wanneer die niet aan de maat zijn dient passende bijscholing plaats te vinden. Hij meldt voorts desgevraagd dat hij geen toezegging kan doen dat extra middelen verschaft zullen worden i.v.m. taakverzwaring t.g.v. de implementatie van deze basiskwalificatie, anders dan dat de tijd en middelen beschikbaar worden gesteld om de vereiste bijscholing te volgen. Afgesproken wordt dat de Raad in zijn aansluitende vergadering zijn advies zal vaststellen. 5. Toelating masteropleidingen Zie de stukken ad punt 6 van de UR-vergadering d.d. 5 februari 2007, de korte uitwerking van die vergadering en het conceptadvies van de UR. Van Haaften meldt dat het College inderdaad de resultaten van het onderzoek naar de praktische uitvoering van de huidige toelatingsregeling met de Raad zal bespreken. Bij dat onderzoek zal ook gekeken worden naar de problemen rond de aansluiting van de bachelor- op de masteropleidingen, waarbij rekening gehouden zal worden met de ideeën die bij de faculteiten Letteren en Rechtsgeleerdheid ten aanzien daarvan leven. Ter kennisgeving meldt hij dat het College voorstander is en blijft van een harde cesuur, omdat er sprake is van twee opleidingen: een bachelor- en een masteropleiding. Hij voegt daaraan toe dat de discussie hierover op een later tijdstip gevoerd zal worden. In antwoord op het verzoek vanuit de Raad of in de volgende versie van Onderwijs in Cijfers ook gegevens over de harde cesuur opgenomen kunnen worden, meldt Van Haaften dat hij een slag om de arm wenst te houden. Overigens komen deze gegevens naar boven bij het eerdergenoemde onderzoek. In antwoord op de vraag of i.s.m. de VSNU landelijke afstemming over een harde cesuur gemaakt kan worden, meldt Van Haaften dat dit daar – en in disciplineoverleggen en Rectorencollege – reeds aan de orde is geweest. De praktijk bij de diverse instellingen zal bekeken worden en bezien zal worden of afstemming plaats kan vinden, maar vooralsnog houdt Leiden vast aan de eigen harde cesuur. Afgesproken wordt dat de Raad in zijn aansluitende vergadering zijn advies zal vaststellen. 6. Meerjarenplan ICT 2007-2010 en ICT-Projectenkalender 2007 Zie de stukken ad punt 7 van de UR-vergadering d.d. 5 februari 2007, de korte uitwerking van die vergadering en het conceptadvies van de UR. Te Beest meldt dat het College het met de Raad eens is dat een universiteitsbreed beschikbare virtuele werplek voor medewerkers en studenten de voorkeur verdient, maar dat dit wel bestuurlijk mogelijk moet zijn en afhankelijk is van de tarieven en van de graad van dienstverlening. Berekend zal worden hoe hoog de tarieven zullen zijn wanneer alle faculteiten en andere eenheden meedoen en bekeken zal worden of differentiatie in dienstverlening tot tariefsverlaging zal kunnen leiden. Dit zal uitgezocht worden en daarna zal de directeur van de I-groep de uitkomst daarvan en de verdere mogelijkheden met de betrokken eenheden bespreken, maar de Raad moet zich realiseren dat er tijd nodig is om betrokkenen over de streep te krijgen. Te Beest meldt dat het door de UR gevraagde onderzoek naar (nut en noodzaak van) single-sign-on is opgenomen in de projectenkalender 2007. Het project wordt onder verantwoordelijkheid van de afdeling IM uitgevoerd en de I-groep en ICS (eigenaar van ULCN) zullen er nauw bij worden betrokken. Hij meldt dat single-log-on (inloggen met steeds dezelfde account/wachtwoordcombinatie) t.b.v. alle websites al enige tijd geregeld is. Gebruik maken van blackboard, UB, U-twist e.d. gebeurt via het ULCN-account. Single-sign-on betekent dat met één keer inloggen direct toegang tot alle applicaties wordt verkregen. Dit systeem is met het huidige ULCNwachtwoordenbeleid niet veilig, omdat het wachtwoord niet behoeft te worden aangepast (wat bij UB en VUW wel zeer regelmatig dient te gebeuren). Overigens kan men met zijn ULCN-account elektronisch stemmen en moet men met ingang van 2007 gebruik
2
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
maken van elektronische verlofregistratie. Te Beest deelt mee dat in de definitieve versie van het meerjarenplan (p. 22) iets opgenomen zal worden over open source software. Hij meldt dat deze software weliswaar besparingen oplevert, maar ook kosten met zich meebrengt. Hij zegt toe dat - zoals door de Raad gevraagd - nader onderzoek en nadere inventarisatie zal plaatsvinden. Te Beest meldt dat het College het door de Raad uitgesproken belang van goede draadloze netwerken onderschrijft. Dat is ook de reden waarom er budget voor is opgenomen in de ICT-projectenkalender 2007. Met de eenheden worden nu de afspraken gemaakt over tempo van invoering, het bereik binnen de gebouwen (overal of alleen in kantines en sommige collegezalen) en de verdeling van de kosten. Voorts is het zo dat faculteiten en eenheden die aan VUW meedoen voorrang krijgen bij de uitrol. In antwoord op desbetreffende reacties/vragen vanuit de Raad meldt Te Beest dat de I-groep dno’s (diensten niveau overeenkomsten) afsluit met faculteiten en eenheden die zich bij VUW aansluiten/ aangesloten hebben en dat daarin de omvang van de dienstverlening wordt vastgelegd, waarna het bijbehorende prijskaartje wordt gemaakt. Hij meldt voorts desgevraagd dat onderzocht zal worden (zie projectenkalender 2007) welke vorm van single-sign-on in Leiden wenselijk, maar vooral haalbaar is. Wat betreft de termijnen waarop een en ander zal geschieden meldt Te Beest dat de diverse onderzoeken daarover uitsluitsel zullen moeten geven. Afgesproken wordt dat de Raad in zijn aansluitende vergadering zijn advies zal vaststellen. 7. Openingstijden studievoorzieningen Zie de stukken ad punt 8 van de UR-vergadering d.d. 5 februari 2007, de korte uitwerking van die vergadering en het conceptadvies van de UR. Van Haaften meldt dat het College kennis heeft genomen van het conceptadvies van de Raad en dat toekomstige openingstijden van de studievoorzieningen afhankelijk zijn van de uitkomsten van de kosten-batenanalyse. De SGL meldt dat men verheugd is dat gedurende de vier tentamenperiodes verruimde openingstijden gelden; zij begrijpt dat behoefte, nut en noodzaak uitgangspunten zijn voor de universiteit, maar vanuit studentenoogpunt blijft zij voorstander van openingstijden van 08.00 tot 24.00 uur. BeP is eveneens verheugd over de toezegging, maar is ook voorstander van ruimere openingstijden. LEO vraagt aandacht voor opening van instituutsbibliotheken, zodat ook medewerkers gebruik kunnen maken van de ruimere openingstijden. De CSL verzoekt duidelijk aan te geven welke voorzieningen wanneer open zijn. Van Haaften meldt het eens te zijn met de wenselijkheid van zo ruim mogelijke openingstijden, maar dat doelmatigheid uitgangspunt blijft. Datzelfde geldt voor de wens van LEO, waarbij hij erop wijst dat de openingstijden van instituutsbibliotheken een zaak van de faculteiten is. Wat betreft de communicatie meldt hij dat de informatievoorziening over de openingstijden van de verschillende locaties verbeterd zal worden waarbij via de website een gemakkelijk toegankelijk overzicht geboden zal worden. Afgesproken wordt dat de Raad in zijn aansluitende vergadering zijn advies zal vaststellen. 8. Mededelingen & Informatie Van dit agendapunt wordt geen gebruik gemaakt. De nagezonden CvB-conclusies geven geen aanleiding tot opmerkingen of vragen. 9. Rondvraag In antwoord op de vraag over ‘Studentenrestauratie internationale studenten’ meldt Te Beest dat het College dit een charmant idee vindt, maar daarvoor – aangezien aan een dergelijke onderneming velerlei eisen worden gesteld - niet de verantwoordelijkheid kan nemen. Gemeld wordt dat de vraag over GGZ en studentenpsychologen schriftelijk zal worden beantwoord. In antwoord op de vraag over ‘ondernemende studenten’ meldt Te Beest dat het College de plannen van het kabinet en de door EZ beschikbaar gestelde subsidies kent. De universiteit probeert samen met de EUR en de TUD een subsidie uit de EZ-pot te krijgen om daarmee een Center of Entrepreneurship op te richten. Deze activiteit zal zich vooral richten op laboratoriumsituaties, die toegesneden zijn op studenten, promovendi, postdocs en andere medewerkers die ook daadwerkelijk willen ondernemen. Vervolgens kan er een spin-off naar minorenstelsels e.d. plaatsvinden. Er zal gebruik gemaakt worden van het netwerk van het BioScience-park. De aanvraag zal in maart ingediend moeten worden; de Raad zal van een en ander op de hoogte gehouden worden. In antwoord op de vraag over de evaluatie van Leidraad/MARE/Nieuwsbrief meldt Van der Heijden dat deze in maart zal worden afgerond; nadat het College zich een oordeel over de uitkomsten gevormd heeft, zal het onderwerp in de UR ter sprake komen. In antwoord op de vraag naar de stand van zaken m.b.t. de ‘operatie schoon schip’ bij het UFB meldt Te Beest dat er anderhalf jaar geleden nogal wat problemen waren met klanten over tariefstellingen, met een niet duidelijke tariefstructuur en onduidelijkheid over de vraag wie de tarieven vaststelde. Daarenboven bood de exploitatie geen enkele mogelijkheid om tegenvallers op te vangen en geen enkele ruimte om flankerend beleid te voeren. Deze drie punten zijn opgepakt en inmiddels afgewikkeld: het College heeft een beslissing genomen over hoe de tarieven van het UFB jaarlijks berekend worden voor de klanten (in dienstverleningsovereenkomsten). Vervolgens heeft het College de reservepositie van het UFB aangevuld om ervoor te zorgen dat er een zekere buffer ontstaat, die nodig is als het UFB min of meer als een zelfstandige eenheid geacht wordt te opereren binnen de universiteit met niet altijd per definitie gedwongen winkelnering. Ten laste van het resultaat 2006 is een – niet al te grote – voorziening getroffen om het UFB in ieder geval in staat te stellen flankerend beleid te voeren, daar waar dat nodig is. De operatie schoon schip zou daarmee wel eens een eind genomen kunnen hebben. In antwoord op de vraag inzake ELCID wordt gemeld dat ook deze schriftelijk zal worden beantwoord. Het antwoord op de vraag inzake Engelstalige website universitaire verkiezingen is reeds elektronisch gegeven en luidt als volgt: Navraag bij de producent en host van de kiesapplicatie heeft een indicatie opgeleverd van de kosten die gemoeid zijn met het tweetalig maken van de applicatie: aanpassing van de applicatie kost ca 40.000 Euro, excl. BTW (19 %). In de huidige situatie waar een bezuiniging op de kosten van de infrastructuur noodzakelijk is, is het niet opportuun om de kiesapplicatie aan te passen. Wel kijken de secretaris van het Centraal Stembureau en de voorzitter van de UR nog eens kritisch naar de Engelstalige handleiding voor het stemmen, en zullen zij deze zo nodig aanpassen om het anderstalige collega's onder studenten en medewerkers gemakkelijk(er) te maken te stemmen. Vragensteller reageert dat hij het jammer vindt, maar er – aangezien het om een groot bedrag gaat – begrip voor heeft dat niet gekozen is voor het tweetalig maken van de kiesapplicatie. Hij meldt dat hij de websites bekeken heeft en gezien heeft dat er al veel gebeurd is.
3
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
In antwoord op de vraag inzake ontvlechting FdG (LUMC) en Universiteit Leiden meldt Van Haaften dat deze wat opmerkelijk begint met de zinsnede dat het ‘erop lijkt alsof er een ontvlechting plaatsvindt’. Het is zo dat zich een aantal jaren geleden een proces heeft voorgedaan waarbij de academische ziekenhuizen en de faculteiten der geneeskunde in één organisatie zijn ondergebracht, t.w. de UMC’s en dat heeft consequenties gehad voor personeel en organisatie. Vervolgens wordt in de vraag opgemerkt dat ‘een gevolg hiervan is dat het onderzoek en onderwijs binnen het LUMC hun academisch karakter beginnen kwijt te raken’, maar dat lijkt het College onzin. Juist in de geschetste ontwikkeling is het zo dat de universiteit verantwoordelijk is en blijft voor het onderzoek en het onderwijs en de kwaliteit daarvan en dat betekent dat ook de faculteit geneeskunde – opgenomen in het LUMC – onderworpen wordt aan dezelfde kwaliteitszorg: er komen visitatiecommissies langs, de opleidingen moeten geaccrediteerd worden en het onderzoek wordt gewoon via het Van Bemmel-protocol gevisiteerd. Er worden dezelfde criteria gebruikt als bij het andere universitaire onderzoek. Er vindt tussen het College van Bestuur en de Raad van Bestuur van het LUMC – in het bijzonder de decaan, die verantwoordelijk is voor onderwijs en onderzoek – zeer regelmatig overleg plaats op precies dezelfde wijze als dat met de faculteitsbesturen plaatsvindt. Zelfs maar de suggestie dat het academisch gehalte van onderwijs en onderzoek aan het LUMC achteruit zou gaan of minder zou zijn, is grote onzin. In reactie hierop wordt gemeld dat het punt dat men met deze vraag wilde maken is dat onderzoekers zich iets minder vrij voelen aan het LUMC. De onderzoekers hebben het idee dat ze ‘tweederangs’medewerker zijn en dat men niet meer zelfstandig een veni-aanvraag mag doen, maar dat men daarvoor aangewezen zou moeten worden. Het ergste is dat mensen die een veni of een vidi winnen het LUMC verlaten omdat ze te veel aan het ziekenhuis zouden moeten afdragen. Vragenstellers zullen nog nader onderzoek doen en hierop wellicht nog terug komen. Van Haaften dankt voor de verheldering en merkt op dat de gestelde vraag buitengewoon algemeen en generiek gesteld was en het door hem gegeven antwoord daarop blijft dat het ‘onzin’ is. Van de meer specifieke gevallen die zojuist genoemd zijn vraagt het College zich af of die in de UR aan de orde moeten komen, want dat lijkt typisch iets dat hoort tot de medezeggenschap van het LUMC. Overigens is iedereen in Nederland vrij om een veni- of vidi-aanvraag in te dienen; dat instellingen, faculteiten of eenheden ook (niet in plaats van) beleid maken rondom de vernieuwingsimpuls is niet meer dan normaal. Dat gebeurt niet alleen door het LUMC, maar ook door de faculteiten. Zoals de Raad weet is de vernieuwingsimpuls een persoonsgebonden programma van NWO en als het om het aanvragen gaat, is het uiteindelijk de persoon zelf die de aanvraag doet. Iets anders is de inbedding, acceptatie enz., want daar zit een heel proces achter. De voorzitter stelt voor de specificatie van de vraag af te wachten en dan te beslissen wat de juiste plek van behandeling is. In antwoord op de vraag inzake gratis toegang Hortus voor universitaire medewerkers meldt Te Beest dat het College tot de conclusie is gekomen dat niet verantwoord is om op deze manier een gat te slaan in de financiële exploitatie van de Hortus en de directeur daarvan daarmee op te zadelen; het College weet ook niet hoe de Hortus dat gat dan zou moeten dichten. Vanuit de Raad wordt opgemerkt dat men zich niet kan voorstellen dat gratis toegang voor universitaire medewerkers een groot gat in de financiën zal slaan. Zowel Raad als College heeft zich niet in de getallen verdiept om de omvang van een eventueel gat aan te geven en het College meldt daar nog wel eens naar te willen kijken. Er wordt echter op gewezen op dat dergelijke ideeën in zijn algemeenheid charmant zijn, maar op het moment dat aan het College om compensatie gevraagd wordt voor de financiële gevolgen gaat dat ten koste van onderwijs en onderzoek. Het antwoord op de aanvullende vraag over de brasserie in de Wintertuin is reeds elektronisch gegeven en luidt als volgt: De brasserie wordt geëxploiteerd door een extern bedrijf, te weten Hortus Wintertuin V.O.F. Al geruime tijd bestaat er onenigheid over de kwaliteit van hun dienstverlening. Het dispuut is steeds verder geëscaleerd. Al geruime tijd loopt er een gerechtelijke civiele procedure tegen hen. Op dit moment wordt getracht om tot een vertrekregeling te komen. De catering t.b.v. feesten e.d. in de Hortus werd tot voor kort verzorgd door twee cateraars verzorgd, waaronder het voornoemde bedrijf. De overeenkomst met cateraar Hortus Wintertuin V.O.F. is opgezegd naar aanleiding van vele klachten. De andere cateraar opereert naar alle tevredenheid. In antwoord op de nadere vragen inzake studentenhuisvesting meldt Te Beest dat het College enigszins verrast was omdat het zich herinnerde dat niet zo lang gelden een groot overzicht is gegeven van hetgeen er allemaal in de pijplijn zit, wat er gebouwd wordt en wanneer dat klaar is, wanneer worden welke panden afgestoten, wanneer wordt er iets afgebroken. Te Beest wil dat overzicht in de aandacht van de Raad aanbevelen en verzoekt - wanneer na kennisneming daarvan nog vragen overblijven – deze opnieuw in te dienen; hij is bereid deze schriftelijk te beantwoorden, maar hij wil vermijden dat zich steeds een herhaling voordoet. Hij wil wel antwoord geven op vraag 8, waarin gevraagd wordt in hoeverre het College de garantie kan geven dat het kamertekort op korte termijn daadwerkelijk en tegen betaalbare prijzen zal worden opgelost. Die garantie kan het College niet geven, omdat het College niet gaat over studentenhuisvesting, deze niet betaalt en ook geen invloed heeft op de huurprijzen, anders dan langs 1 route: het College kan universitaire grond en universitaire gebouwen verpachten aan woningcoöperatie en in de prijs die zij daarvoor rekent afdwingen dat dit vertaald wordt in een lagere kamerhuur. Vanuit de Raad wordt gemeld dat men zich kan herinneren dat in de laatste overlegvergadering op 18 december 2006 gesproken is over huisvestingstekort en dat toen door het College is gevraagd om de vragen nader te specificeren. Toen werd ook gemeld dat niet alle op dat moment ter tafel liggende vragen beantwoord zouden kunnen worden en daarom is de voorliggende uitsplitsing gemaakt. De Raad zou graag nog eens met College over deze vragen praten en het nu laten bij vraag 6 en 7. De eerste gaat over de International Student Barometer, die bij de UR-vergadering van 5 februari jl. is toegezonden en waarover nog niet met het College gesproken is; men zou graag over de prijs-kwaliteitverhouding willen spreken, zeker aangaande internationale studenten. Ook zou men willen spreken over de kwestie zoals die speelt op gemeentelijk niveau en dan met name over externe overlegmogelijkheden zoals de Taskforce studentenhuisvesting om te bezien wat voor mogelijkheden er zijn en wat de opties zijn voor studenten. Het zou uitermate betreurenswaardig zijn als deze huisvestingskwestie, die zo’n hoge prioriteit behoeft, uitmondt in een slak in een grote pot teer. Te Beest meldt dat hij zich een wethouder hier ter stede herinnert, die deze vergelijking heeft getrokken toen hij al negen maanden in functie was en al negen maanden voorzitter van genoemde taskforce studentenhuisvesting. Overigens maakt het College deel uit van die taskforce onder de conditie dat het wordt uitgenodigd. Het CvB maakt er met veel plezier deel van uit, overlegt met DUWO en SLS, maar men moet zich realiseren dat deze pas studentenhuisvesting realiseren als ze een locatie hebben waar de bestemming aangeeft dat er studentenhuisvesting gebouwd mag worden, die niet valt onder de woonruimteverdeelregels. In de taskforce wordt getracht om plekken te vinden waar de gemeente bereid is een zodanige bestemming aan te geven en dat kunnen alleen plekken zijn die SLS of DUWO ergens kunnen kopen of pachten, soms van de gemeente (maar die is niet bereid panden beneden de marktprijs te verkopen) en vaak van de universiteit, die met regelmaat bereid is om miljoenen euro’s inkomstenderving te leiden door panden of grond beneden de marktprijs aan te bieden. De universiteit doet dat overal waar dat mogelijk is, zoals straks weer op het
4
5
10
15
20
Boerhaaveterrein maar de universiteit bezit niet de hele stad. Vanuit de Raad wordt gemeld dat men blij is dat eraan gewerkt wordt; men zou graag eens op de publieke tribune aanwezig bij een overleg van de taskforce om te bezien hoe de transparantie wordt vormgegeven en wie er daadwerkelijk verantwoordelijkheid neemt, want dat is soms nog onduidelijk. Te Beest meldt dat die vraag gesteld zou moeten worden aan de voorzitter van de taskforce, t.w. wethouder Witteman. In antwoord op de vraag inzake de digitale universitaire kalender meldt Te Beest dat een Programma Aanpak Universitaire Website (PAUW) wordt gemaakt en dat de resultaten geleidelijk aan te zien zijn, waarbij de faculteit der Rechtsgeleerdheid – zoals vaker in dit soort zaken – voorop loopt. Gestreefd wordt om het totale aanbod van nieuws en agendaberichten te stroomlijnen via de website en als afgeleide via de mail. Daarbij wordt getracht ervoor te zorgen dat zowel universitair als facultair berichten aangemaakt kunnen worden, een bron gezet kunnen worden en vervolgens – afhankelijk van de doelgroep – op verschillende plaatsen getoond kan worden. Daarbij zou het zo kunnen zijn dat mensen er via de digitale nieuwsbrief op geattendeerd worden dat die berichten en aankondigingen er zijn, daarna door kunnen klikken en dan met een link al die dingen kunnen zien zodat losse bulkmails achterwege kunnen blijven. Er wordt hard aan gewerkt, maar het betekent wel dat PAUW eerst bij alle faculteiten geïmplementeerd moet worden voordat het overal zover is. De verwachting is dat dit eind 2007 rond is; het heeft voor een deel te maken met een gebrek aan personele capaciteit om het overal tegelijkertijd te implementeren, maar ook omdat er bij de faculteiten redacteuren gevonden moeten worden. In het kader van PAUW wordt dus aan het vraagstuk gewerkt in de lijn van het gestelde in de rondvraag. 10. Sluiting Voordat de voorzitter de vergadering om 18.00 uur sluit, verzoekt hij de raadsleden om na vijf minuten in de zaal terug te zijn voor de extra raadsvergadering.
5