Verslag Transitieversneller 2
Datum & Tijd Locatie Verslag
: 16 maart 2007 : Mobilion, Utrecht : Janneke van Bakel, Flor Avelino, Paul Huijbregts en Nanny Bressers
Op vrijdag 16 maart werd de tweede transitieversnellingssessie gehouden. De transitieversnellers voor deze bijeenkomst waren René Kemp en Suzanne van den Bosch. Een aantal punten die meermalen zijn teruggekomen tijdens de bijeenkomst zijn: Er blijkt een spanning te zijn tussen het behalen van projectresultaat en het bijdragen aan en leren voor een transitiedoel of maatschappelijke opgave. Dit komt o.a. doordat het leren niet alleen leren binnen het eigen project betreft, maar ook leren over hoe een vernieuwing in andere contexten, met andere probleemdimensies, bijdraagt aan duurzame mobiliteit. Sponsoren en praktijkmensen willen graag dat projecten (snel) iets opleveren. Een mogelijke oplossing was binnen een project aparte mensen aan te wijzen die zich met de hogere (transitie)doelstelling en met deelaspecten (zoals technische innovatie) bezighouden. Suzanne stelde Transumo ook de vraag of verbreden de verantwoordelijkheid is van projecten of van het programma. De transitie terminologie (zoals niches en regime) wordt gebruikt door deelnemers en is nuttig. Ze moeten echter niet altijd te letterlijk worden genomen. Suzanne geeft aan dat de term ‘experiment’ soms verkeerd opgevat kan worden. ‘Herhaling’ in de context van ‘verbreden’ betekent niet dat je hetzelfde experiment op een ander plek herhaalt, maar dat je een context zoekt waarin je kan leren over andere dimensies van een probleem. ‘Opschalen’ moet ook niet worden geassocieerd met marktvergroting. Het gaat erom dat er de juiste (of nieuwe) wet- en regelgeving en structuren/ organisatie zijn, nieuwe denkmodellen en werkwijzen waardoor een innovatie daadwerkelijk door kan breken. Er wordt nog weinig over duurzaamheid gesproken. Transumo werkt aan de visie op duurzame mobiliteit, wat de deelnemers ook wel tijd vinden worden. Tegelijkertijd geeft Jan Klinkenberg aan dat alle projecten in hun voorstel de bijdrage op People, Planet en Profit hebben moeten aangeven. Met name Planet blijkt in veel projecten lastig te benoemen, dus daar gaat Transumo bij helpen. De bijeenkomst werd ingeleid door Douwe Jan Joustra. Hij benadrukte het belang van het vinden van meer antwoorden, iets waarin de bijeenkomsten een goede bijdrage konden leveren. Na deze inleiding kwam Jan Klinkenberg aan het woord. Hij beloofde dat de volgende keer het voltallige bestuur en de voltallige directie aanwezig zullen zijn. Vanuit Transumo had hij al gehoord dat er na de bijeenkomst van de vorige keer veel vragen leefden over hoe het management transitie bezag. Om die reden begint Jan Klinkenberg de sessie van vandaag met een korte presentatie. In deze presentatie begint hij met het hoofdprobleem binnen Transumo op transitiegebied op dit moment; het ontbreken van een one-liner: ‘van x naar y’. Op dit moment wordt er binnen Transumo gewerkt aan de vraag waar men op duurzaamheidgebied naar toe wil. Hij beschrijft de transitie die op dit moment plaatsvindt als niet alleen een inhoudelijke transitie, maar ook als een transitie in werkwijzen. Men is niet langer bezig met traditionele innovatieprojecten, maar met een transitietraject. Dit gaat ook om de transitie van Transumo zelf. Transumo moet zorgen voor verbindende kennis, over het verband tussen inhoud en proces. De metafoor van ‘De reis naar het Zuiden’ wordt hierbij naar voren gehaald, waarbij wordt aangegeven dat Transumo niet slechts deze reis moet maken, maar ook moet functioneren als reisgids, en uiteindelijk een reisverslag moet opleveren. Er moeten tools en competenties worden ontwikkeld voor
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
1
succesvol innoveren cq transitioneren. Het definiëren van een visie op duurzaamheid is hierbij de eerste prioriteit. Hiernaast is het ook belang samen te werken met kennisinstituten, te leren van andere transitietrajecten, en leerervaringen uit eerdere en andere innovatietrajecten te benutten. Het reisverslag heeft vervolgens als hoofddoel om tot een nieuwe kennisinfrastructuur te komen. Hierin moet ook worden gekeken naar de toekomst, naar ‘Transumo 2’. Binnen de projecten en thema’s moet hiertoe transitie-experimenten plaatsvinden, waarbij de directie en het bureau hierbij helpen, visies delen, faciliteren en kennisuitwisseling stimuleren. Samen moet men uiteindelijk dan komen tot het reisverslag. Jan Klinkenberg stelt de vraag: als uw project een bijdrage zou moeten leveren aan de doelstellingen voor duurzame mobiliteit in Nederland, hoe kan Transumo dat dan faciliteren? Hierbij gaat het dus over de potentie van een project voor het bereiken van de visie. De rol van projecten hierin is het uitvoeren van transitie-experimenten, maar ook om aan te geven hoe Transumo dat goed kan faciliteren. “Als u constateert dat de financiële structuur niet past om een project goed uit te voeren, trek dan aan de bel.” Jan Klinkenberg heeft over dit proces twee vragen. De eerste vraag is: wat is leren in een transitie-experiment? De tweede vraag is: Hoe organiseer je dat leerproces? Hij sluit af met de opmerkingen dat doelen vertaald moeten worden naar wat duurzaamheid betekent voor Transumo, oftewel wat duurzame mobiliteit inhoudt, en dat de kennismiddag op 11 april en het congres op 7 juni hierbij kunnen helpen. Dit zal echter niet top-down gebeuren. Over Na de presentatie van Jan Klinkenberg geeft René Kemp een korte inleiding voor de presentatie van Suzanne. Hij wijst hierbij op het boekje over transitie-experimenten dat hij en Suzanne hebben geschreven, en op het KSI-project waarin hij werkt (“in search of the transition to sustainable mobility”). De bedoeling van deze dag is, zijns inziens, te reflecteren. De antwoorden moeten hierbij niet van hem en Suzanne komen, maar uit de groep zelf. Hierna geeft Suzanne van den Bosch een presentatie over transitie-experimenten (“leren van transitieexperimenten”). In deze presentatie wordt een niche-perspectief geboden op transities. Centrale vragen hierbij zijn: wat gebeurt er in experimenten en hoe kan je dit dermate sturen dat projecten bijdragen aan transitie? De definitie van een transitie-experimenten die zij hierbij geeft is als volgt: “Maatschappelijke experimenten met een hoog risico (hoge faalkans) en een hoge potentiële bijdrage aan een transitieproces” (Rotmans 2005) Transitie-experimenten starten hierbij vanuit een maatschappelijke opgave, en zijn voor een groot deel een zoek- en leerproces. Een experiment staat nooit op zichzelf, ook al is het transitiepad in het begin wellicht niet helemaal duidelijk. Maar er is interactie tussen het pad en de experimenten, en hierdoor wordt het pad gaandeweg steeds duidelijker. Vervolgens vertelt Suzanne over de opschalingsmogelijkheden (van micro naar meso niveau) van niches (niches (micro-niveau) Æ niche-clusters (micro-niveau) Æ niche-regime (meso-niveau). Hierbij zijn drie mechanismen aan het werk: verdieping, verbreding en opschaling. Ze geeft met ‘Kas als Energiebron’ en het project ‘Peoplemovers op Weg’ voorbeelden bij deze mechanismen. Bij verdiepen is het van belang om de interactie aan te gaan met het regime, en om hierbij een goede balans in de gaten te houden: enerzijds moet men de ‘weerstand in huis halen’, maar anderzijds is dit ook een element van bescherming, en moet je ervoor waken niet in een te geïsoleerde context te gaan zitten. Bij verdieping gaat het om leren in één context. Dit in tegenstelling tot verbreding waar een probleem in verschillende contexten wordt bezien. De herhaling in een nieuwe context kan je meer leren over het probleem en de verschillende dimensies van het probleem. Het opschalingmechanisme is het minst stuurbaar, en bekijkt het creëren van nieuwe structuren, denkmodellen en werkwijzen. Na Suzanne’s presentatie wordt de groep in vieren gedeeld. Eén groep gaat kijken naar de vraag hoe je van een experiment een transitie-experiment maakt. De andere drie groepen kijken naar hoe je vanuit een experiment kan doen aan respectievelijk verdiepen, verbreden en opschalen. Verslag groep 1 – Janneke van Bakel
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
2
Groep 1 heeft gekeken in hoeverre hun eigen projecten daadwerkelijk transitie-experimenten zijn, aan de hand van het lijstje kenmerken van een transitie-experiment. Er zijn een drietal projecten besproken. Het eerste (DESSUS) draait om het ontwikkelen van een gezamenlijke taal met mensen uit de ruimtelijke ordening en verkeer- en vervoer, om RO processen aan vervoersprocessen te kunnen koppelen. Hiervoor is een experiment opgezet: een aantal workshops om die taal te ontwikkelen. Dit heeft het karakter van leren, exploreren zonder dat er van tevoren een vast einddoel was. Na enige discussie wordt dit project als een echt transitie-experiment bestempeld. Een deelnemer geeft aan dat zijn project juist een transitie-experiment is geworden doordat hij er regimespelers bij heeft betrokken. “Als je de weerstand binnen haalt gebeurt er ineens van alles”. Er wordt gediscussieerd over de vraag of je dominante spelers (het regime) moet betrekken in je project en op welk moment. Bij Peoplemovers op Weg (POW) proberen ze mensen op alle niveaus van de gemeente te betrekken. “Om een transitieproject te hebben moet je in de eerste fase al de voorwaarden scheppen voor verdiepen, verbreden en opschalen.” Voor POW betekent dit op elk niveau enthousiaste mensen te hebben. De wethouder is echter verantwoordelijk en blijkt een cruciale rol te spelen bij realisering. Nadat de verantwoordelijke wethouder, die het project steunde, wegging na de gemeenteraadsverkiezingen, is het een stuk moeilijker gebleken steun voor een experiment te vinden. Ook komt de vraag aan bod in hoeverre je transparant moet zijn naar regimespelers. Iemand merkt op dat het goed kan zijn ze op de hoogte te houden, omdat ze erop in zullen springen zodra ze merken dat ze iets aan de nieuwe innovatie kunnen hebben. Maar andere denken dat het soms slimmer is de ontwikkelingen van je project even stil te houden. Verslag groep 2 – Nanny Bressers Groep 2 hield zich bezig met verdieping. De groep bestond uit: Jan Duffhues (AGV, project IPV), Marc Kemink (Traduvem), John Pommer (Transumo), Kate de Jager (Ministerie Verkeer&Waterstaat), Erwin van der Laan (Erasmus Universiteit, project ECO), Thijs van Noord (afstudeerder Connekt, project Traduvem), Nanny Bressers (Erasmus Universiteit). Suzanne was aanwezig als observeerder. In deze groep waren dus drie projecten vertegenwoordigd: IPV, TRADUVEM en ECO. Na een toelichting van Suzanne over verdieping komen enkele thema’s aan bod. Ten eerste wordt gesproken over het juiste moment om regimespelers bij een project te betrekken. De angst wordt uitgesproken dat een regime te snel zal beginnen met sturen zodra zij betrokken raken, en dat als ze te snel komen kijken bij een project meteen de indruk ontstaat dat een bepaald project niets is en dus afgekapt wordt. Vanaf hier komt het gesprek op de relatie tussen onderzoek en beleid. Een leeropgave zou zijn om een brug te slaan tussen deze twee onderdelen. Marc maakt hierbij een onderscheid tussen praktisch onderzoek en theoretisch onderzoek. Volgens Jan is er meer praktisch onderzoek nodig zodat men kan leren over succesfactoren. Kate wijst op de problemen rondom onderzoek bij de overheid: een minister moet snel kunnen scoren, en wil de resultaten het liefst morgen al, en niet pas over drie jaar. Een voorbeeld hierbij is het project Spitsmijden, dat landelijke aandacht trok. Het ministerie springt hier dan meteen bovenop en wil het meteen ook gaan doen. John voegt hieraan toe dat omdat iedereen er bovenop springt het ook gemakkelijk weer kapot kan gaan. De groep is het erover eens dat dit een belangrijke valkuil van succes is, die wordt omschreven door John als ‘verstikking door succes’. Locaties zijn vaak niet hetzelfde als de testlocatie, en een potentieel interessant en leerzaam project kan dus hierdoor al snel als een mislukking worden geduid, omdat het te snel in een brede context is geplaatst. Hierna komt het gesprek op de verschillende partijen die in een project deelnemen. Grote klankbordgroepen met alle deelnemende partijen werken vaak niet. Erwin brengt de suggestie naar voren dat enkele keren per jaar samenkomen, en de rest van het jaar in kleine groepen overleggen vaak veel beter werkt. John voegt hieraan toe dat Jan Rotmans hier echter erg kritisch over was: dergelijke splitsingen waren ‘het begin van het einde’, omdat de groep op dezelfde manier georganiseerd moest zijn, met de neuzen dezelfde kant op. Suzanne geeft hierbij wel als kanttekening dat ‘de neuzen dezelfde kant op’ natuurlijk niet hetzelfde is als polderen: dat kost te veel tijd. Ondanks dat de groep nog lang niet uitgepraat was is de tijd om en wordt het gesprek beëindigd. Kate sluit af met de observatie dat, haar inziens, verdiepen al snel verbreden wordt.
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
3
Verslag groep 3 – Paul Huijbregts De opdracht van groep 3 heeft betrekking op het verbreden van projecten. De projecten Europese netwerken, integraal collectief personenvervoer, peoplemovers op weg en dynamips zijn vertegenwoordigd in groep 3. Voor de discussie hebben de projecten Europese netwerken en peoplemovers op weg (POW). De vragen die centraal staan: of het project alleen iets over vervoer leert of ook over andere functies? wat voor mogelijkheden er zijn voor herhaling in een andere context en wat daar te leren valt? wat levert herhaling op? Marcel Michon brengt naar voren dat het project Europese netwerken nu compleet anders is ingericht en veel meer toegespitst op de transitie-aspecten. Waar in het verleden de focus veel meer lag op het optimaliseren van transport- en distributiestromen, wordt nu breder gekeken naar de totale transport- en distributieketen van vervoerders en verladers. Dit betekent dat ook naar andere modaliteiten, hybride netwerken en locaties van distributiecentra gekeken wordt. De nieuwe partners die bij het project betrokken zijn ook bereid om verder te denken dan alleen optimalisatie van de goederenstromen. Voor het project peoplemovers op weg (POW) wordt naar voren gebracht dat het project oorspronkelijk een vrij klassiek ingericht project betrof. Hoofdzakelijk vanuit het technologisch aspect is het project in eerste instantie opgesteld. Door veel aandacht te besteden aan de transitie-aspecten en het project opnieuw in te richten is POW veel meer een transitieproject geworden. Het project is nu verbreed naar een inbedding in de situatie van Almere met een bredere betrokkenheid van diverse stakeholers. Er wordt nu veel meer vanuit deze bestaande situatie naar het maatschappelijke probleem gekeken. Het is nu zaak om POW naast de Almere case te verbreden in een andere context. Verslag groep 4 – Flor Avelino De leden van groep 4 hebben zich vooral ´verdiept` in twee projecten – “Intelligent Transport Systems” en “PROTECT” – en op de vraag hoe deze projecten opgeschaald zouden kunnen worden. Samenvatting van Discussie: Voor “Intelligent Transport Systems” werd aangegeven dat navigatiesystemen nu vooral worden ingezet voor veiligheid. Opschalen bestaat er vooral uit om vanuit de intelligente transportsystemen “een functionaliteit te ontwikkelen die niet alleen bijdraagt aan veiligheid, maar ook aan milieu en bereikbaarheid”. Verder blijkt de grootste blokkade bij het project te bestaan uit het gebrek aan acceptatie van navigatiesystemen en het daaraan gekoppelde concept van ´vervoerd worden`, wat in tegenstrijd is met ideeën als vrijheid en snelheid. Bovenal is er een onwetendheid over de acceptatie van gebruikers, omdat daar veel tegenstrijdige studies over zijn: men gaat er vanuit dat de gebruikers navigatiesystemen gewoon niet vertrouwen, hetgeen in eerste instantie bevestigd wordt in studies naar klantperspectieven, maar uit die onderzoeken blijkt ook dat gebruikers positiever worden over deze systemen naarmate ze er meer mee in aanmerking komen en de voordelen er van in gaan zien. Er is behoefte aan autofabrikanten die dergelijke systemen op de markt brengen, maar zij ´durven niet`. Verzekeraars zijn in principe geïnteresseerd maar ook terughoudend want ze willen eerst bewijzen van succesvolle implementatie zien. Er is dus een katalyserende rol van de overheid nodig. De overheid moet een ´adaptief denkmodel` toepassen en een proactieve houding innemen. De overheid moet vooral niet afwachten totdat alle kennis beschikbaar is, maar al eerder en gaandeweg voor de onderzoeken en experimenten een stimulerend effect uitoefenen. Voor “PROTECT” werd aangegeven dat de security systemen in kwestie nu alleen worden ingezet op containers op veiligheid te scannen. Je zou deze functie echter kunnen uitbreiden naar een algemenere “gezondheidsscan” van de inhoud van containers. Dit kan voor grote bedrijven als Heineken interessant zijn om risico`s en imagoschade (bijv. als gevolg van één ´verkeerd flesje` op de markt) te voorkomen (dit wordt aangeduid als het Oostenrijkse-witte-wijn-syndroom). Opschaling van het project bestaat vooral uit 1) andere manieren van certificering en veiligheidscontroles, en 2) multifunctioneel gebruik van de scansystemen. “Van security naar een algemene gezondheidsscan” wordt hier genoemd als een transitioneel aspect. Aan milieuverbetering kan het ook bijdragen in de zin dat het gebruikt kan worden voor controle op allerlei afvalstoffen. De grootste blokkade bij dit project bestaat uit het ´gevaar` dat de
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
4
scans en veiligheidscontroles misbruikt worden voor “protectionisme”. Toezicht, dure accountants en andere certificeringeisen maken het moeilijk voor nieuwkomers – zowel kleinere bedrijven als nieuwe lidstaten – om ´mee te kunnen doen`. Hierbij werd vermeld dat ´dit gecompenseerd moet worden met een stuk vereenvoudiging m.b.t. controle op de weg`. Tijdens de plenaire sessie gaf Prof. Teisman een eloquente samenvatting van de bovengenoemde discussie over opschaling, en voegde daar ook nog iets aan toe m.b.t. het Transumo-project Noordvleugel. Professor Teisman gaf o.a. aan dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat “berucht is om haar project aanpak; alles wordt als project aangepakt, zelfs wanneer het geen project is.” Het ´project` Noordvleugel draagt bij aan een interessant transitiepad, namelijk die van een nieuwe generatie programmamanagement, waarbij ook wordt gedacht aan bepaalde vormen van managementtraining. Reflectie: Ondanks het feit dat het woord en het concept van “opschaling” gebruikt werd tijdens de werkgroepdiscussie en ook leek te leiden tot interessante inzichten, bleek men achteraf nog te twijfelen wat er ´anders` of ´nieuw` was aan het concept van “opschaling”. Nadat de twee projecten besproken waren in de werkgroep, kwamen deelnemers namelijk nog even snel tot de conclusie dat opschalen “eigenlijk hetzelfde is als het zoeken van win-win situaties”. Om de overeenkomsten en verschillen tussen deze twee concepten verder te bespreken was geen tijd meer. Het zou voor een vervolg dus interessant kunnen zijn om de volgende vraag te beantwoorden: is opschaling en het vinden van win-win situaties hetzelfde en zo niet, wat is er dan wezenlijk anders aan? In de werkgroep waren er verschillende projecten vertegenwoordigd die allemaal op een ander schaalniveau plaats vinden. Zo zijn de projecten Noordvleugel en Zuidvleugel van een andere orde dan die m.b.t. intelligente transportsystemen en security scans. Ook het A-15 project neemt een speciale positie in binnen Transumo, aangezien het daar nadrukkelijk de bedoeling is dat de inzichten en leerervaringen uit allerlei andere Transumo-projecten worden toegepast voor de A-15 problematiek. Het toepassen van ´inzichten uit andere projecten` is ook als zodanig geformuleerd als een nadrukkelijke doelstelling van het A-15 project. Daarmee wordt het A-15 project binnen de context van Transumo een soort ´meta-project`, en vindt er dus in zeker zin al een vorm van ´opschaling` plaats, voornamelijk in de zin van verbreding. Alle projecten die binnen werkgroep 4 vertegenwoordigd werden, worden ´project` genoemd, maar lijken in zeker zin meer op ´programma`s` of ´proeftuinen`. Er was nu uiteraard geen tijd om op deze verschillen in te gaan. Het zou echter interessant zijn om in een vervolg stil te staan bij de volgende vraag: in hoeverre hangt de ´opschalingsstrategie` en het ´opschalingspotentieel` voor een bepaald ´experiment` of ´project` af van het schaalniveau waarop de activiteiten reeds plaats vinden? Kan een ´programma` of een ´proeftuin` ook ´opgeschaald` worden? Na de groepsgesprekken volgen de groepspresentaties over de belangrijkste conclusies van elke groep. Ter afsluiting geven René en Suzanne hun observaties van de middag. René heeft vijf observaties: 1. Het is opgevallen dat de deelnemers transitieterminologie gebruiken in hun discussies over de projecten. Het jargon is dus enigszins bekend. 2. Hij was aanwezig bij groep 1, waarin werd besproken dat de lijst Klassiek Innovatie-experiment versus Transitie-experiment behoorlijk zwart-wit is. Er zijn ook vele grijstinten. 3. De derde observatie betrof het woordgebruik. Bij het project DESSUS wordt taal ontwikkeld voor planners. In de groep werd de vraag gesteld hoe taal een doel kan zijn, in plaats van een middel. Vanuit het perspectief van René is elk project voor de mensen in dat project zelf een doel, maar voor het transitieproces zijn zij een middel. Misschien moeten projectleiders de projecten zien als onderdeel van een groter proces. 4. De indruk van René is dat duurzaamheidsaspecten niet erg veel aandacht hebben in de projecten. Een verbetersuggestie is de duurzaamheidsaspecten in kaart te brengen voor de projecten en hoe het project duurzaamheidsvoordelen biedt voor het systeem als geheel. Duurzame ontwikkeling zal altijd een diffuus concept blijven, maar wellicht helpt het om NGO’s of burgers bij het proces te betrekken zodat er een discussie gevoerd kan worden over wat
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
5
5.
duurzaam is. Projectleden zouden meer moeten leren over hun duurzaamheidsvoordelen en duurzaamheidspotentie. Over eerlijk zijn: het is niet nodig alle zwakheden van de projecten sterk te gaan benadrukken, maar het is wel goed kritisch te zijn ten opzichte van deze zwakheden.
Douwe Jan Joustra sluit af met de opmerking dat pas als de samenleving in beweging komt er ook echte transitieverandering kan plaatsvinden en dat het van belang is zones van naaste ontwikkeling op te zoeken.
Verslag Transitieversneller 2 16 maart 2007
6