D
BIJLAGE I).
VERSLAG omtrent, den toestand van het lager onderwijs in 1920 in de provinciën Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe. Aangezien ik met ingang' van den lsten Januari 1921 geroepen werd tot de functie, welke met zich brengt Let inzenden aan Uwe Excellentie van een verslag, als ter zijde is vermeld, en over het jaar 1920 aan mij was opgedragen het toezicht over slechts een zeer klein gedeelte van mijn tegeiiwoordig ambtsgebied, terwijl bovendien ook overigens de samenstelling van het Kijksschooltooezicht bij de inwerkingtreding der nieuwe wet op het lager onderwijs een belangrijke wijziging onderging, is het voor mij zeer bezwaarlijk een beredeneerd overzicht te leveren van den tooestand, waarin gedurende genoemd jaar het lager onderwijs in de 4de hoofdinspectie zich bevond. Vandaar dat ik hoop en vertrouw, dat het mij vergund zal z,ijn, dat ik mij dezen keer in hoofdzaak bepaal tot het overleggen van de bij mij ingekomen staten en het weergeven van door de inspecteurs mij kenbaar gemaakte meeningen en opmerkingen in betrekking tot de verschillende Onderdeden, waaruit in de laatste jaren het jaarverslag bestond. De voormalige districtsschoolopziener in het district Deventer schrijft omtrent den om vang van het onderwijs: ,,De uitbreiding van het onderwijs in sommige dorpsscholen (zooals te Holten, Wierden, Diepenheim. Denekamp en Olst) met één of meer vakken /—u van art. 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs, waartoe gedurende de laatste jaren op mijn aandrang door de betrokken gemeentebesturen werd overgegaan, bleek in een bepaalde behoefte te voorzien. Dit onderwijs werd meest buiten de gewone schooltijden gegeven. Het zou zeer te betreuren zijn en m. i. ook niet in het belang van de betrokken leerlingen en van het onderwijs op plaatsen als de genoemde, indien ten gevolge der nieuwe wet de gelegenheid tot hel ontvangen van dit onderwijs weer werd weggenomen. Daardoor toch zouden vele ouders, die dit onderwijs voor hunne kinderen noodig achten en verlangen, weder gedwongen worden hen naar scholen voor u.l.o. of m.u.l.o. in grootere plaatsen als Deventer, Almelo, Oldenzaal of Enschedé te zenden, hetgeen allerlei moeilijkheden en kosten zou veroorzaken. Het ligt voor de hand, dat op plaatsen, in het oosten deiprovincie gelegen, groote behoefte bestaat aan onderwijs in het Duitsch. Zoo zijn b.v. ook in de gemeente Lonneker maatregelen getroffen om voor leerlingen der scholen te (jlaneibrug de gelegenheid te openen onderwijs in genoemde taal te ontvangen, dat ook buiten den gewonen schooltijd zal worden gegeven. De hoop mag hier worden uitgesproken, dat op plaatsen, waar geen eigenlijke u.l.o.-school kan bestaan, door cursussen zooveel mogelijk in de plaatselijke behoeften kan worden voorzien. Tot het openen van dergelijke gelegenheden zal het Rijksschooltoelicht g a a r n e — evenals het tot nog toe deed — zijn medewerking verleenen. I n sommige grootere gemeenten bestonden openbare scholen, welke meer speciaal dienst deden ;>ls préparatoir* scholen voor hoogere burgerscholen, lycea en gymnasia, zooals te Almelo school A, te Deventer school 0, te Enschedé
scholen BI en B2. Ook op sommige bijzondere scholen in die zelfde gemeenten en te Hengelo en Denekamp en in de lagere klassen van openbare en bijzondere m.u.l.o.-scholen bestond de gelegenheid de leerlingen geschikt te maken om de lessen op genoemde inrichtingen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs met vrucht te kunnen volgen. Ten gevolge van de bepalingen der nieuwe Lager-onderwijswet 1920 en van het vervallen van den eisch van kennis van het Fransch bij de toelating tot hoogere burgerschool, lyceum en gymnasium, hebben deze voorbereidingsscholen geen reden van bestaan meer en zullen successievelijk moeten worden omgezet, hetzij in scholen voor gewoon lager of in scholen voor uitgebreid lager onderwijs. I n sommige gemeenten (o. a. Deventer) zijn dei gelijke reorganisatieplannen reeds in voorbereiding. Ook in de inrichting der m.u.l.o.scholen moet eene belangrijke wijziging worden gebracht. Het was tot nog toe regel, dat tot de eerste (laagste) klasse der m.u.l.o.-scholen leerlingen werden toegelaten, die de klasse van het vierde leerjaar der gewone lagere school met vrucht hadden doorloopen. Daar begonnen zij dan Eransch te leeren en in de volgende klassen werd daaraan Duitsch, Engelsch, wiskunde en soms handelskennis (ook wel machineschrijven en stenografie) toegevoegd. Aan dezen toestand moet thans een eind komen, wat voor de gewone lagere scholein eene verbetering mag genoefmd worden. Telkens hoorde men daar nl. de klacht, dat de beste leerlingen de school na het vierde leerjaar verlieten en dat de klassen van het vijfde en zesde leerjaar op die wijze waren „afgeroomd". Te Goor en te Hellendoorn (dorp) bestaat één school, die het lager en m.u.l.o. omvat. Het voornemen bestaat, elk dezer scholen te splitsen in twee scholen, nl. één voor gewoon en één voor uitgebreid lager onderwijs (Lager-onderwijswet 1920.) Omtrent deze noodig geworden wijzigingen hebben in genoemde plaatsen, evenals Deventer en Hengelo, reeds één of meer conferentiën plaats gehad met de betrokken gemeentebesturen. Ik meen hier nog op een hoogst belangrijk punt te moeten wijzen. Nu in de loekonist de hoogereburgerscholen, lycea en gyninasia toegankelijk zullen moeten zijn voor de leerlingen, die zes leerjaren der gewone lagere school niet vrucht hebben doorloopen, voorzie ik groote moeilijkheden ten opzichte der „aansluiting". Dit bleek mij ook op eene conferentie te Hengelo, die gehouden werd op verzoek van de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs aldaar en weid bijgeWOond door den wethouder van onderwijs, den rector van het gymnasium, den directeur der hoogere burgerschool, hoofden van scholen, vertegenwoordigers van onderwijzeisorganisaties, enz., waarbij ook ik tegenwoordig was. Door de vertegenwoordigers van het lager onderwijs werd mij gezegd, dat zij hun leerlingen niet zoover kunnen "brengen (vooral in Ndlerlandsohe taal), dat dezen zouden kunnen voldoen aan de eiseben, welke in het programma voor toelating worden gesteld. Van de andere zijde werd betoogd, dat deze eischen
ijlage
D.
2 9 9 »
6 . Onderwijsverslag "ver 1920—1921. (Luger oiulorwijs.) T W O ö d e
in het belang van het verder onderwijs moesten worden gehandhaafd. Toen ik aan het woord kwam, wees ik er op, dat — ook met de handhaving dezer eischen -— de uoodige aan' sluiting zeer goed mogelijk is, mits de eenige rationeele weg werd gevolgd, nl. dat de heeren van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs niet voorschrijven: dit en dat moeten de leerlingen weten om bij ons te worden toegelaten, maar vragen: hoever kunt gij uwe normale leerlingen in de verschillende vakken brengen 't In verband hiermede drong ik aan op gemeenschappelijk overleg en voortdurend contact tusschen leeraren en onderwijzers. Ik wees er verder op, dat vooral verhoed moest worden van de lagere scholen een voorbereidende school voor boogere burgerschool te maken, daar het zeker strijdig zou zijn met de belangen van de overgroote meerderheid der leerlingen (immers voor meer dan 90 % is dit onderwijs eindonderwijs). indien allerlei grammaticale en theoretische finesses werden behandeld, die voor hen zonder eenig practisch nut zijn en die heel wat kostbaren tijd zouden in beslag nemen, welke beter besteed kon worden. Bovendien zou dit m. i. strijdig zijn met de bedoelingen der wet, zoodat ik nogmaals den wensch uitsprak, dat men te Hengelo er naar zou streven tot eene gezonde aansluiting te komen. Maar al gelukt dit daar en misschien op nog andere plaatsen, dan voorzie ik toch ten opzichte van dit punt in de toekomst zeer groote nroeilijkheden, welke storend zullen werken op den geregelden gang van zaken rn de lagere school. Dit geeft mij aanleiding eene opmerking te maken, waarvan de strekking oppervlakkig beschouwd buiten het terrein van het lager onder-wijs is gelegen, maar die er, op grond van het bovenaangevoerde, wel degelijk mede in het nauwste verband staat. Het komt mij nl. voor, dat de door mij voorziene bezwaren en moeilijkheden ondervangen of voorkomen kunnen worden door instelling van een voorbereidende klasse aan hoogere burgerscholen, lycea en gymnasia. In drieërlei opzicht zou zulk eene klasse gunstig werken. In de eerste plaats zou voor de lagere school het bovenornschreven gevaar worden weggenomen. In de tweede plaats zou men in de eerste klasse van hoogere burgerscholen enz. rustiger kunnen werken, daar de van allerlei lagere scholen komende leerlingen met dikwijls zeer uiteenloopende ontwikkeling en vorderingen in die voorbereidende klasse — waar ze ook onderwijs in het Fransch zouden moeten ontvangen — eenigszins op gelijk peil gebracht zouden zijn. En in de derde plaats zou er een groot voordeel in liggen voor de leerlingen zelf, die tot nog toe steeds onderwijs hebben ontvangen van één onder wijzer (es) en nu niet ineens met acht a negen verschillende leeraren te doen zullen krijgen, die ieder hooge eischen zullen stellen aan de vakken, waarin ze lesgeven, maar als geleidelijke overgang in die voorbereidende klasse drie a vier leeraren elkaar zien afwisselen. Onr de groote voordeden, die m. i. uit de toepassing en uitvoering van dit denkbeeld zullen voortvloeien voor het onder-wijs in het algemeen en voor het lager onderwijs in het bijzonder, achtte ik mij gerechtigd, ja, zelfs verplicht, het hier ter sprake te brengen en ik veroorloof mij dan ook het in ernstige overweging te geven." De voormalige schoolopziener in het district Groningen, die nog slechts korten tijd als zoodanig werkzaam was, vangt zijn rapport aan met het doen van een enkele greep uit diens eigen indrukken en schrijft, dat hij verbaasd heeft gestaan over het groot aantal scholen, waar de lei nog hoogtij viert, terwijl hem verzekerd was, dat allang met succes tegen dit leermiddel was gestreden. Hij ver-volgt dan: ,,Eveneens werd ik herhaaldelijk onaangenaam getroffen, doordat ik onderwijzers, meer-malen hoofden van scholen, rookende aantrof voor de klasse. Een enkelen keer zelfs iemand van achttien jaar, die haast evenveel moeite had met zijn pij]) als met zijne klasse. Nog heeft het mijne aandacht getrokken, dat bijna nergens ten plattelande de vrije en ordeoefeningen naar den eisch der wet werden gegeven, doch het onderwijs in dit vak afhankelijk was van de weersgesteldheid, zoodat zoowel warmte als koude, droogte als vochtigheid oorzaken heeten om vak ;' voor een keer uit te stellen. Het komt mij voor. dat het noodzakelijk is hierin wijziging te brengen, daar op de tegenwoordige manier niet voldaan is aan de voorschriften tot invoering." Omtrent het gebruik van de lei schijnt de klacht van den Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1922—1923.
K a m e r . 29
voormaligen schoolopziener in het district Groningen niet alleen te staan. Ver-meldt diens ambtgenoot in het voormalig district Winschoten slechts terloops: „Dij het schrijfondei-wijs is nog veel variatie op te merken: een enkele school laat nimmer met potlood werken en gebruikt alleen griffel en pen ; bij sommige scholen is het leiwerk nog het meest voorkomende; aan andere scholen wordt veel op papier gewerkt.", de voormalige schoolopziener in het district Heerenveen schrijft dienaangaande: „Xog te veel wordt de lei in de hoogere klassen gebruikt en het bevel: ,,maakt schoon" is een zeker middel, om alle controle en correctie onmogelijk te maken. Wel is dit leermiddel niet geheel uit de school te weren en kan het vooral als ,,kladpapier" goede diensten vervullen, maar in het 4de, ode, (kle en 7de leerjaar dient het schrijfboek het w;erk der kinderen te bevatten en te bewaren, goed gecoirigeerd en beoordeeld. Verlaat straks het kind de school, dan neemt het zijn opstellen en aanteekeningen als eigendom mee naar huis en ik ben er verzekerd van, dat alles nog lang met zorg wordt bewaard. Merkwaardig is het. dat ik aan twee- en driemansseholen meer zulk goed verzorgd werk vond dan aan grootere inrichtingen; waar goed de hand aan dit deel van den arbeid wordt gehouden, vond ik net en flink werk; was de correctie bijzaak geworden, dan hadden ook de kinderen den lust verloreu, om te geven wat ze konden." De voormalige schoolopziener in het district Leeuwarden zegt: „Het papier wordt wat beter gelukkig, zoodat de voorstanders van de lei niet jueer uit kunnen niet de bewering, dat het schrijven eigenlijk op de lei nog beter gaat. Wij moeten nu trachten aan de lei het terrein, dat zij in den oorlogstijd hier en daar heeft veroverd, weer afhandig te maken. Het liefst zag ik de lei heelemaal uit de lagere school verbannen; het is eerr onhandig, lawaaierig, vies, onhygiënisch ding. dat maar hoe eer hoe beter moest verdwijnen, al zit daar voor de onderwijzers misschien ook een beetje meer correctie aan vast." De inspecteur te Zwolle merkt op: ,,De mobilisatietijd heeft hier en daar de lei weer in eere hersteld, maar ze moet weer terrein verliezen. Om meer dan één reden moet ze van de school zoogoed als geheel verdwijnen.". De voormalige schoolopziener in het district Groningen vermeldt in betrekking tot den omvang van het onder-wijs verder: ,,Op elk dorp van eenige beteekenis trof ik één of meer scholen aan met eenige uitbreiding in het leerplan. De motieven voor die uitbreiding heb ik niet altijd nagegaan; ik onderschrijf dus zonder meer niet de meening, die ik wel hoorde uiten, dat het bezit van akten bij het onderwijzend personeel en niet het verlangen der ouders of der gemeentebesturen hier gedomineerd had. doch juich alleen over het feit, dat in bijna elke gemeente gelegenheid was om naast het gewone onderwijs ook onderwijs te ontvangen in één of meer moderne talen." De voormalige schoolopziener in het district Heereuveen is, wat dit laatste punt betreft, minder optimistisch gestemd, waar hij schrijft: ,,Ik deed werkelijk de er-varing op, dat die vakken dikwijls aan het leerplan werden toegevoegd, waarvoor het hootd eene akte bezat, of dat de uitbreiding werd voortgezet, als weer eene akte was verkregen. Vandaat dat dikwijls alle stelsel ontbreekt en de vakken worden toegevoegd, waarvoor akten aanwezig zijn. terwijl de behoeften der leerlingen bijzaak is. Bij mijn bezoek aan eene school ontdekte ik, dat het hoofd zich belast had met de klassen Ga (eindonderwns), 66 en 7 (uitgebreid leerplan), terwijl in een andere de 7de klasse in zijn geheel les'ontving in de Engelse ho taal, terwijl het grootste deel der leerlingen na het doorloopen dier klasse de school zou verlaten om het practische leven in te gaan. \ oor zulke leerlingen zou m. i. meer onderwijs in lezen en stellen vruchtdragender zijn geweest." De inspecteur te Assen valt zijn ambtgenoot te Heerenveen op dit punt bij door te verklaren: ..Dikwijls, aldus de schoolopziener. wordt de behoefte der bevolking geregeld naar de cai>a< iteiten der leerkrachten." De voormalige schoolopziener in het district Leeuwarden constateert, dat weinige bijzonderheden in het afgeloopen verslagjaar ten opzichte van het lager onderwijl zijn vooigevallen. Hij schrijft o. m.: „Misschien wel ten gevolge van de nieuwe perspectieven, die de pas in werking getreden Onder-
s
D wijswet opent, is ei' op schoolgebied niet zoo heel veel gebeurd in het verslagjaar. Gemeente- en schoolbesturen hebben voor het meerendeel eene afwachtende houding aangenomen ; eerst zoolang de wet nog niet was bekrachtigd en daarna omdat tijdens een loopend schooljaar van ingrijpende wijziging toch eigenlijk geen sprake kon zijn. Eene goede huisvrouw haalt ook niet gaarne nog van allerlei overhoop, als de aroote schoonmaak toch in het vooruitzicht is. Alleen op het gebied van schoolbouw is er wat meer levendigheid geweest dan de laatste iaren. Vooral in de laatste maanden des jaars is, met name bij de besturen van bijzondere scholen, ten dezen meerdere activiteit aan den dag getreden, met de kennelijke bedoeling om door het doen viseeren van hun bouwplannen nog vóór 1 Januari de scholen, waarom liet ging, nog te doen steinnelen als scholen, die vóór dien datum ..in aanbouw" waren. Ik veronderstel, dat daarbij de meening beeft vooi erezeten. dat men zoodoende meer de vrije hand hebben zou bij den bouw. Wel brengt deze wijze van doen voor de betrokken besturen grooter finacieele zorgen met zich, maar voor kapitaalkrachtige lichamen, die daar niet tegen opzien, is er toch wel iets voor te zeggen." In het vervolg van zijn verslag behandelt hij de wijzigingen in het leerplan ten gevolge der aanstaande invoering van de nieuwe wet op het lager onderwijs 1920 en vermeldt hij daaromtrent: ,,De omstandigheid, dat sedert 1 Januari 1920 gemeente- noch schoolbesturen aan de onderwijzers of onderwijzeressen meer eene toelage mogen geven voor buiten de gewone schooluren gegeven lessen in vakken, die in het leerplan zijn opgenomen, heeft een streven doen ontstaan, om alle onderwijs tijdens de gebruikelijke schooltijden te doen geven. Vooral van de zijde der onderwijzeressen, die tevens belast zijn niet het onderwijs in vak k, wordt daarop aangedrongen. Ik voel daar niet zoo heel veel voor. Zoolang aan de jongens, terwijl de meisjes handwerkles hebben, geen regelmatig voortschrijdend onderwijs kan worden gegeven, lijkt het mij beter de handwerk!essen buiten de gewone schooluren te doen vallen, al dreigt het gevaar daardoor, dat de onderwijzeressen langer werktijd zouden krijgen dan haar mannelijke collega's. Door voor het 1ste en 2de leerjaar, waarin toch gewoonlijk onderwijzeressen werkzaam zijn, de niorgenschooltijden wat korter te maken dan voor de hoogere leerjaren, zou daar misschien wel een mouw aan te passen zijn. Eiken morgen drie kwartier geeft in zes dagen vier en een half uur, dus als men de onderwijzeressen vier middagen reiweek na afloop van den middagschooltijd daarvoor nog een uur handwerken liet geven, zouden ze er nog een half uur bij winnen. Ik weet wel, dat daartegen wel eens aangevoerd wordt, dat de kleintjes dan op eigen gelegenheid naar huis zouden moeten en dat dit een bezwaar is, maar dat bezwaar is toch niet van overwegenden aard. Kinderen van zes en zeven jaar zullen in den regel wel spoedig den weg naar huis alleen kunnen vinden en daarbij niet in zeven slooten te gelijk loopen. Wanneer er gelegenheid was om, terwijl de meisjes tijdens de schooluren handwerken hebben, aan de jongens onderwijs te doen geven in slöjd bijv., zou ik er wel voor zijn de lessen buiten de schooluren te doen vervallen, maar daar zijn onze scholen nog niet op ingericht en ook ontbreken nog de voor dat vak bedoelde leerkrachten. Zooals thans op de meeste scholen, waar vak k tijdens de schooluren wordt onderwezen, gedurende dien tijd de jongens meestal maar worden beziggehouden met het een of ander. zonder dat van aliremeen vormend, regelmatig voortschrijdend onderwijs eigenlijk sprake kan zijn, kan vrij algemeen gezegd worden, dat die tijd voor hen, zoo al niet geheel verloren, voor het onderwijs toch niet van heel veel waarde is. Voor een zevende leerjaar zal men wel niet warm loopen..vóór het in de Leerplichtwet verplicht wordt gesteld. Hier en daar komt het op het platteland wel voor, maar dan toch meest als aanhangsel van het zesde leerjaar. De leerlingen krijgen dan meestal wel wat afzonderlijk reken- en taalwerk, doch daarbij blijft bet vaak en dan nemen de leerlingen het ook niet ernstig. Ook in de steden slaat het nog niet in. E r aan alle scholen mee te beginnen, zou dwaasheid ziin en aanleiding geven tot veel te kleine klasjes, die dan ook weer, evenals buiten, wel in veel scholen met de zesde klassp zouden moeten meedoen, zoodat er van een eigenlijk zevende leerjaar toch
80 weer geen sprake kan zijn. Ook uit een economisch oogpunt lijkt het mij wel gewenscht, om bij de invoering van een zevende leerjaar, zooals in Leeuwarden en Harlingen ook reeds gebeurt, de leerlingen van verschillende scholen, die nog wat door willen leeren, in één zevende leerjaar te vereenigen onder een afzonderlijke leerkracht. I n den omvang van het onderwijs kwam dus, zooals uit het bovenstaande blijkt, niet zoo heel veel verandering. I n enkele scholen werd, behalve de gewone vakken van het iager onderwijs, nog Fransch onderwezen, maar dat bleef beperkt tot slechts heel enkele, bijv. de openbare lagere school te
Stiens."
Ook de voormalige schoolopziener in het district Deventer vermeldt de talrijke plannen, die op het einde van het verslagjaar bij hem inkwamen als gevolg van de in te voeren Lager-onderwijswet. Hij schrijft: ,,In den toestand van het onderwijs kwam in den loop van 1920 geen verandering. Wel kregen allerlei reeds sedert eenigen tijd gemaakte plannen tijdens en na de behandeling der nieuwe Lager-onderwijswet vasteren vorm, waarvan het gevolg was, dat talrijke besprekingen moesten worden gehouden met bijzondere schoolbesturen, architecten en gemeentebesturen over het stichten van nieuwe bijzondere scholen of het overnemen van bestaande openbare scholen. Tegen het einde van het jaar, tot op den namiddag van 31 December toe, werden mij in grooten getale bestekken en teekeningen toegezonden van geprojecteerde nieuwe scholen — vooral Roomsch-Katholieke — door de besturen, die zekerheid wilden hebben, dat die scholen geacht zouden worden op 1 Januari 1921 ,,in aanbouw" te zijn. Later bleek, dat de meeste dier plannen niet zouden worden uitgevoerd, maar intusschen veroorzaakte een en ander zooveel werk, dat er bijna geen doorkomen aan was." Over den toestand van het onderwijs is de voormalige schoolopziener in het district Leeuwarden niet ontevreden. Hij schrijft: ,,Over den toestand van het onderwijs wordt door verschillende arrondissements-schoolopzieners in hun jaarverslag met waardeering gesproken, en m. i. niet ten onrechte. Ons lager onderwijs lijdt wel een beetje aan onderwaardeering. Allerlei ijveraars voor volstrekt niet altijd verwerpelijke nieuwigheden maken propaganda voor wat zij nu eer.maal het panacee achten, waardoor eindelijk eens aan alle onderwijsmisère een einde zal komen. En nu liikt wel dit het beste propagandamiddel te zijn, dat men het bestaande op alle mogelijke manieren afkomt. De Montessoriai>eii. de menschen van slöjd, de voorstander van de openluchtschool, zij. die alleen in een doeschool heil zien. en zooveel anderen meer, zij roepen allen om het hardst, dat ons onderwijs niet deugt, en ik vraag mij wel eens af, waar dan toch in vredesnaam al die practische menschen vandaan komen, die met elkaar het maatschappelijk raderwerk vormen en in gang houden. Ik wil de school niet met al wat haar verkeerds aankleeft, in bescherming nemen, maar haar van alles wat verkeerd loopt de schuld te laten aanwrijven, gaat toch ook niet. Op gevaar af, dat men mij beschuldigt van een optimisme, dat tot gevaarlijke consequenties leiden kan, houd ik vol, dat onze lagere school nog zoo kwaad niet is en over het nlne. ineen wel bereikt, wat van haar naar recht en billijkheid mag verwacht worden. Met hen. die mochten beweren, dat de lagere school na zes jaar hare leerlingen kant en klaar voor het leven moet afleveren, kan ik niet meegaan, want dan zou ik de opvoedende kracht van dat leven zelf moeten uit het oog verliezen." In aansluiting hieraan laat de voormalige schoolopziener in het district Winschoten zich aldus u i t : ,,De resultaten van het onderwijs zijn in doorsnee genomen tamelijk bevredigend, hoewel in hetzelfde vak niet alle scholen even goede vorderingen maken. Ann een enkele school slaat het onderwijs beneden een behoorlijk peil. Bij sommige leerkrachten heerscht natuurlijk orde zonder toepassing van bijzondere machtsmiddelen, anderen straffen aanhoudend en zijn dan dikwijls inconsequent bij de uitvoering daarvan. Het beste is de orde, waar kalm met de kinderen wordt omgegaan; schreeuwen en forsch optreden geven niets, maar verergeren op den duur den toestand. In enkele klassen is de orde slecht. Vele scholen maken jaarlijks een reisje met de leerlingen
81 der hoogere klassen. Hoewel hierbij het nuttige met het aangename verbonden wordt, kan toch over het algemeen gezegd worden, dat deze reisjes meer dienen voor uitspanning dan voor onderwijsdoeleinden. I n 1918 en 1919 werden er voor deze reisjes geen faciliteiten verleend bij het vervoer per spoor, zoodat ze toen minder werden gedaan. Gelukkig zijn de toestanden thans weer zoodanig, dat in 1920 de scholen weer konden uittrekken. I n enkele scholen worden de klompen door de leerlingen in de schoolgang uitgetrokken, soms blijven ze daar staan en soms worden ze medegenomen naar de zitplaatsen. Aan één school zijn de meeste leerlingen in het bezit van een paar van huis meegenomen schoolklompjes, die in de school worden gedragen. De zindelijkheid der lokalen wordt door een en ander wel bevorderd. Van gemeentewege of door de schoolbesturen verstrekte schoolpantoffels worden nergens aangetroffen." Niettegenstaande voor dit jaar echter — niet met uitsluiting van andere vakken — voornamelijk de indrukken van de zg. u.l.o. en m.u.l.o.-vakken gevraagd werd, wijdt alleen het rapport van laatstgenoemden schoolopziener ook meer in het bijzonder aan de g.l.o.-vakken zijne bijzondere aandacht, waarbij hij o.m. schrijft: „ F l i n k doorgevoerde differentiatie door indeeling in groepen voor het maj>en van verschillend werk trof ik alleen in de hoosere klassen van de Christelijke u.l.o.-school te Siddeburen: bii het herhalingsonderwijs hier en daar, en dikwijls voor de leerlingen, die na het doorloopen van het gewone aantal leerjaren nog eenigen tijd op de scholen bleven. Het teekenonderwijs is nog op vele scholen niet je ware: dil<wijls bevalt me dit onderwijs niet: er moet meer verband worden gelegd tusschen het teekenen en de andere vakken van onderwijs, meer ilustratief teekenen dus. Op enkele scholen is men hiermede begonnen en naar het schijnt met succes, onderwijzers en leerlingen krijgen meer animo voor het vak dan door het slaafs laten nateekenen van wat een of andere teekenmethode aanbiedt. Aan stijlschrift wordt nergens meer gedaan. Het werk in de meeste cahiers wordt met staand schrift gemaakt; laat men de leerlingen loopend schrijven, dan wordt het werk dikwijls minder net. Voorschrijven gebeurt in de meeste scholen alleen in de cahiers voor schoonschrijven, in de andere cahiers merkt men daarvan weinig. Het door den onderwijzer of door de onderwijzeres voorbeschrevene moet duidelijk in het oog vallen, daarom lijkt het mij uitstekend dit b.v. met rooden inkt te doen. Voor het lezen worden in de scholen meer en meer boekjes aangeschaft met een doorloopend verhaal en wordt er in enkele scholen reeds toe overgegaan de leerlingen voor de klasse te latea voorlezen. De ieestoon wordt er door bevorderd, er wordt beter gelet op de gemaakte leesfouten. de leerlingen leeren de kunst van luisteren. >Er werd mij door een paar onderwijzers verzekerd, dat de resultaten van het leesonderwijs er merkbaar beter door werden. Een enkele maal komt het voor. dat men de leerlingen maar voor het vaderland weg laat lezen, terwijl de betrokken onderwijzer zich met een ander leerjaar bezighoudt en alleen zoo nu en dan een ,,die volgt" laat hooren: veel komt er dan van het lezen niet terecht en hoe de leerlingen er bij blijven, is mij een raadsel. Veel voorkomende leesfouten zijn: het weglaten en verkeerd plaatsen van de , , h " , de verwisseling van ,,in" en ,,en", en de Groningsche uitspraak. Als eerste eisch aan het lezen stel ik steeds, dat het gelezene duidelijk verstaanbaar en te volgen is zonder in een boekje te kijken. Het lezen door de leerlingen telkens af te wisselen met verklaringen, werkt verwarrend en heeft een slechten invloed op den Ieestoon; zijn er verklaringen bij de leesles noodig, dan moeten die vooraf gegeven worden. Ten opzichte van de Nederlandsche taal valt op te merken, dat er geen eenheid heerscht. In de meeste scholen worden de buigingsuitgangen, zooals bij ..den. eenen. miinen. goeden, enz." weggelaten; in enkele echter niet. Het maken van opstellen is in de eene school hoofdzaak, terwiil er in eene andere school veel minder aan gedaan wordt. Het postklaar maken van brieven wordt nosr zeer weinig beoefend. Over de correctie van het schrifteliik werk zou heel wat te schriiven zijn; wel is waar wordt het meeste werk gecorrigeerd, doch het leiwerk over het algemeen maar ge-
i
brekkig; de correctie van het werk in de cahiers geschiedt meestal met meer zorg, maar laat toch wel eens te wenschen over; zelfs komt het een enkele maal voor, dat de fouten wel zijn aangegeven, maar niet verbeterd. Soms wordt er alleen op de fouten gelet en niet op de netheid van het werk en op den lettervorm. Echter zijn er ook scholen, waar alles keurig netjes in orde is en men allen lof moet hebben voor de onderwijzeres of den onderwijzer, die hieraan heel wat werk moet besteden. Een enkele maal komt liet voor. dat werk op de lei wordt gecorrigeerd door het onder het maken van ander werk door leerlingen op het bord te laten maken en daarna de leien te laten nazien; deze manier lijkt mij niet zoo verkeerd." De voormalige schoolopziener in het district Heerenveen vermeldt slechts terloops: ..'t Is mij in het afgeloopen jaar gelukt, voor de scholen van elk der 25 gemeenten een gemeenschappelijke boekenlijst te doen samenstellen, hetgeen meer eenheid in het onderwijs kan geven en dwingt tot gemeenschappelijke bespreking en overleg. voorbehoedsmiddel tegen inslapen. Hetzelfde plan omtrent de leerplans en lesroosters heeft een begin van uitvoering gekregen en zal dit jaar, ook in verband met de nieuwe wet. kunnen worden voortgezet. Onze 7-jarige volksschool moet een afgesloten geheel vormen en nu kan wat meer eenvormigheid heusch geen kwaad: de z.g. vrijheid in de school leidt niet zelden tot verwarring en doelloosheid. H e t gebeurt me meer dan eens. dat ik op do vraag: ,.waarom onderwijst u deze leerstof?" ten antwoord krijg: ,,och, mijnheer, 't staat in 't boekje en dan slaat men niet gemakkelijk iets over". Het antwoord op het waarom? blijven ze schuldig, hetgeen-bewijst, dat machinaal ia onderwezen ; vooral bij taal en rekenen is die ervaring niet zeldzaam. Door samenspreking en schoolvergaderingen kan hier veel goeds worden tot stand gebracht, mits dan de tijd niet worde verbeuzeld met quaesties over baas zijn en salaris. Onderlinge controle is noodig, opdat niet elk lokaal een schooltje op zich zelf worde, waarin alleen de klasse-on derwijzer iets te zeggen meent te hebben. Het 7de leerjaar kwam in 1920 nog aan weinig scholen voor als zelfstandige klasse, wel blijven aan Teel scholen leerlingen langer clan 6 jaar, maar dezen werden dan ingeüjfd ten deele bij de 6de klasse. Jammer, dat de hoofden der scholen niet altijd zulke leerlingen wijzen op de betere leergelegenheid op naburige u.l.o.-seholen. dikwijls omdat ze er gaarne mee willen pronken in eigen klasse of later bij een of ander examen, natuurlijk niet zelden tot nadeel van de overige bevolking der klassen." De inspecteur te Assen vermeldt: ..Over de resultaten van het onderwiis wordt door de schoolopziener over het algemeen met lof gesproken. De schoolopziener in het arrondissement Assen teekent aan. dat de resultaten van het eenklassig stelsel niet beter waren dan die van het onderwijs, gegeven in scholen, waar twee klassen aan één leerkracht waren toevertrouwd." Ten slotte vermeldt het ranport van den voormaligen schoolopziener in het' District Deventer: ..Omtrent het onderwijs zelf en de resultaten daarvan valt niets bijzonders te rapporteeren. Ongeveer alle opmerkingen, in vorige verslagea gemaakt, zouden kunnen worden herhaald." Over het m.u.l.o. zijn de verslagen uitvoeriger: De voormalige schoolopziener in het district Deventer vermeldt dienaangaande: ..Ook voor de vakken 1—u van het m.u.l.o. — welke in 1920 meer in het biizonder werden nagegaan — is niets nieuws te zeggen. Van belangrijke veranderingen in methode of resultaten is niets ontdekt. Alleen kan de opmerking worden cemaakt. dat op sommisre m.u.l.o.scholen meer en meer wordt srednan aan vak u in ziin treheel of aan het onderdeel handelsrekenen, terwiil aan diezelfde scholen dikwiils gelegenheid bestaat voor de leerlincen om zich te bekwamen in het machineschriiven en de stetnographie. Dit komt vooral voor on de scholen of in de klassen, waar de leerlingen worden opsreleid voor de nractiik. nl. voor betrekkingen op handels-. bank- of fahriekskantoren. Te Hengelo (O.) is met dat doel eene heele school eonige jaren
D
82
geleden opgericht (de z.g. 2de m.u.l.o.-school), welke in eene bestaande behoefte voorziet en zeer goed voldoet. De lste m.u.l.o.«school in dezelfde gemeente leidt op voor het m.11.1.O-examen (niet uitstekende resultaten) en voor de 2de en 3de klasse der H.B.S., zoodat het onderwijs — vooral in de moderne talen — met andere eischen moet rekening houden. De regeling te Hengelo is een gevolg van de neiging om het onderwijs te doen aanpassen aan de plaatselijke behoeften. Ditzelfde nemen we ook elders waar. De schoolopziener in het arrondissement Deventer rapporteert: ..Aan de behoefte van de streek voldoet in Deventer het m.u.l.o.-onderwijs wel: vele ouders zijn er zeer op gesteld. Vak 1/ wordt niet • onderwezen, wel bejrinselen handelsrekenen. Op de in.u.l.o.-scholen in Deventer is vak u niet bepaald noodig, daar handelsavondschool en handelsdagschool voldoende gelegenheid geven om het onderwijs in dat vak te genieten." Dezelfde schoolopziener vermeldt, dat soms vrijstelling wordt gegeven van de verplichting om het onderwijs in de wiskunde te volgen en ook (b.v. op de St. Bernardusjongenssehool) in Duitsch en Engelsch. wanneer de zekerheid bestaat, dat de leerlingen naar gymnasium gaan of naar de H . B . S . Op enkele scholen, b.v. de fabrieksschool te Enschedé, de openbare school voor buitengewoon onderwijl te Deventer en in enkele klassen van school I te Deventer (in deze laatste alleen in karton en klei) wordt onderwijs gegeven in bandenarbeid. Met het onderwijs in de moderne talen wordt in den regel op de volgende wijze te werk gegaan. Met Fransch wordt begonnen in het 4de leerjaar, terwijl een jaar later het Duitsch wordt onderwezen en een jaar later Engelsch. een enkele maal probeert men het Engelsch aan het Duitsch te doen voorafgaan. Hoewel — voor zoover mij bekend — on geen enkele school de zuivere directe methode wordt gevolgd, tracht men toch de leerlingen eenige vaardigheid bij te brengen zich in de vreemde taal mondeling uit te drukken, door bet doen beantwoorden van vragen, het doen terugvertellen van daartoe geschikte stukken, welke niet hen behandeld zijn en door het laten van buiten leeren van proza en poëzie. Op de scholen en in de klassen, waar de leerlingen bestemd zijn examen te doen voor het m.u.l.o.-diploma of voor de 2de of 3de klasse eener H.B.S., wordt natuurlijk ook de noodige tijd besteed aan de spraakkunst en het maken van thema's en vertalingen in de vreemde taal. De vertalingen uit de vreemde taal in het Xederlandsch kunnen meer beschouwd worden als uitstekende stijloefeningen voor de moedertaal. „Over liet algemeen", schrijft de schoolopziener in het arrondissement Oldenzaal, ..mag men de resultaten van het onderwijs in vreemde talen voldoende achten. Zoowel mondelingals schriftelijk hebben de leerlingen zich er van leeren bedienen, om zich op eenigszins behoorlijke wijze uit te drukken. Boeken en geschriften over gewone, alledaagsche zaken kunnen de leerlingen, hoewel niet steeds zonder hulp der dictionnaire, lezen." Ook de resultaten van het onderwijs in de wiskunde kan men voldoende noemen, als men zijne eischen niet te hoosr stelt. Aan dit vak wordt in den regel heel wat minder tijd besteed dan aan de talen. Behah-e eenige kennis van wat in de verte iets op stereometrie lijkt, welke op enkele scholen wordt bijgebracht, wordt van de wiskundige vakken alleen behandeld de algebra tot en met de vierkantsvergelij kingen en de meetkunde (planimetrie) tot en met den cirkel. Dit laatste vak is aanvankelijk niets anders dan eene voortzetting van eene aansluiting bij hetgeen in de rekenkunde geleerd is omtrent de regelmatige vlakken en lichamen, zooiets dus als hetgeen men vroeger onder vormleer verstond. Onder de leerboeken, welke het meest gebruikt worden, staan in den laatsten tijd die van Derkien en de Laive en die van Wijdenes bovenaan. Uit den aard der zaak kan ook aan de algemeene geschiedenis niet veel tijd worden besteed. Evenals men dit met de behandeling van de vaderland^che geschiedenis gewoon is, begint men meestal met enkele hoofdpersonen als uitgangspunt te nemen, om in de hoogere klassen de geschiedenis meer als één geheel en in chronologische orde te behandelen.
„Over de resultaten van dit onderwijs", verklaart de schoolopziener in het arrondissement Oldenzaal, ,,kan men tevreden zijn. Wordt ook al veel vergeten, een algemeen inzicht en overzicht blijft, de vaderlandsche geschiedenis wordt beter begrepen, voor zoover deze niet die der omliggende landen in aanraking komt en doordat ook voldoende aandacht wordt geschonken aan de nieuwste geschiedenis, ontstaat er belangstelling voor de voornaamste gebeurtenissen van den laatsten tijd, ook met betrekking tot den laatst gevoerden algemeenen Europeeschen oorlog." Mijn persoonlijk oordeel is minder gunstig. J a , er blijft natuurlijk van het geleerde wel iets hangen. Er zijn leerlingen, die tal van jaartallen goed in het hoofd hebben en die aardig wat feiten kennen en daarover kunnen vertellen ook. Maar de meesten haspelen soms op vermakelijke wijze de Karels en Lodewijken en Hendrikken en Fransen uit verschillende tijdperken en landen dooreen en van een werkelijk verband tusschen de feiten en van een inzicht en kijk op personen en gebeurtenissen is bij de meesten geen sprake. Dit kan trouwens op dien leeftijd nog lang niet verwacht worden: dit alles komt — als het komt — eerst jaren later. Voor zoover mij bekend is, wordt, op geen enkele lagere school in het district Deventer onderwijs gegeven in vak r of rbis land- en tuinbouwkunde. Wel kan men dikwijls den gunstigen invloed op het onderwijs in kennis der natuur bemerken bij die onderwijzers, die de akte voor genoemde vakken bezitten." De voormalige schoolopziener in het district Heerenveen schrijft dienaangaande: „Zooals ik ook in het jaarverslag over 1919 uiteenzette, acht ik nog de 9-jarige school (voor lager- en u.l.o.-onderwijs) voor de inspectie Heerenveen. met bijna uitsluitend plattelandsbevolking, niet den besten vorm, waarin het onderwijs kan worden gegeven. Zijn lager- en m.u.l.o.-afdeeling onder één hoofd zoo innerlijk verbonden, dan zal meestal een der twee deelen nadeel ondervinden en dan in de meeste gevallen helaas het deel gewoon lager onderwijs. Immers het m.u.l.o.-deel timmert aan den weg. moet leerlingen (dikwijls van invloedrijke ouders) afleveren, die door examen zullen worden gemeten, terwijl de kinderen uit het andere deel ongemeten de maatschappij intrekken. Is het wonder, dat het hoofd met de beste leerkrachten zich neerzet in het m.u.l.o.-deel, om daaraan het doel te beantwoorden? "sis mijne positieve ervaring, dat in die 9-jarige scholeru het onderwijs in het gedeelte, dat de kinderen na 6 of 7 jaar afgeeft aan de maatschappii. minder «roede resultaten heeft, dan in de afzonderlijke 7-jarige volksscholen. waarin alle leerkrachten werken aan één taak: het kind, dat eindonderwijs ontvangt, in dien tijd zooveel mogelijk datgene mee tei geven, wat het leven (de practijk) eischt." En verder: „Als men maar begreep, dat het wenschelijk is, dat alleen in de centra flinke u.l.o.-scholen moeten verrijzen. aansluitende bij het 6de leerjaar, die na voorafgaande afspraak hunne leerlingen zullen ontvangen uit de omringende. volksscholen. Bolsward heeft 4 u.l.o.-scholen en IJlst 2 : zulke toestanden moesten zoo mogelijk niet voorkomen: 't kost te veel geld en verhindert de totstandkoming van flinke scholen niet geschikte leerkrachten Aan veel u.l.o.-scholen komt het onderwijs in de kennis der natuur dikwijls nog niet tot zijn recht: de onderwijzers verstaan meerendeels niet de kunsten om proeven te nemen, terwijl niet zelden ook de gelegenheid ontbreekt. Bij het bouwen van nieuwe u.l.o.-scholen heb ik hierop steeds met succes gewezen. Zeker kan voor dit vak een onderwijzer met akten voor land- en tuinbouwkunde goede diensten bewijzen. Telkens als ik voor dit vak het leesleerboek zag gebrujken. was ik teleurgesteld: het levende woord van den onderwijzer en de verklarende proef zijn hier onmisbaar. Ik betreur het ten zeerste (misschien ben ik als wiskundige niet geheel onpartijdig), dat de akte wiskunde L.O. straks zal verdwijnen. Toch durf ik te beweren, dat de doorsnee-onderwijzer zonder die akte niet in staat zal zijn het vak goed en ontwikkelend te onderwijzen en wordt het niet goed onderwezen, dan verliest het al zijne waarde.
Bijlage D. 2 9 9 . 6.
33
)Tweede Kamer.
van een (Lager der werkjes van F . van Rijssens, zoodat de leerOnderwijsv
Bijlagen.
1922—1923.
9
D talen, vooral van liet Duitsch." Deze opmerking noemt een bezwaar voor liet m.u.l.o., liet is waar, maar geeft teven* aan.
dat het taalonderwijs on de lagere school niet meer zoo de
verkeerde 1 richting van vroeger uitgaat. Of nu de goede koers is genomen, is slecht! zijdelings daaruit af te leiden. We mogen het hopen en we hebben redetn om liet aan te nemen, ten minste we konden liet zoo hier en daar reeds constateeren. Zonder verdette talenstudie heelt het kind weinig aan het vele grammatisch onderwijs. De levende taal moet het kind leeren zonder veel onderscheiding op spraakkunstig terrein. En op de meisjesscholen heeft men. hoven werd het reeds opgemerkt, rekening te houden met de toekomstige vrouw, maar ook met de psyche van het meisje, vooral van de jongedochter van 12 tot 15 jaar. (Jok is gebleken, dat het meisje meer dan de jongen gevoel heeft voor de levende taal en het skeletachtige van de grammatica veftfoeit. Ook hij de vreemde talen heeft men hiermede rekening te houden. Wensckten we straks, dat de onderwijzer meer studie maakte van psycho-pathologie, de speciale psychologie zou hem heel wat leeren omtrent verschil in leerstof voor jongens en meisjes. Coëducatie vindt haar voor- en tegenstanders, maar coïnstructie heeft zeker voordeden, maar ontegenzeglijk meer nadeden, vooral in de jaren zooeven genoemd. l i e t leven zelf en ook de verschillrinde examens dienen meer rekening hiermede te houden, de school zou zich vooral in de grootere plaatsen er naar voegen. De opvoedende kracht van het m.u.l.o. gaat natuurlijk weer verloren, zoo een school met de kwaal behept is, als door den schoolopziener van Zwolle wordt beschreven. De m.u.l.o.-school wint het van de middelbare als slechts eenige leerkrachten aan eene klas onderwijs geven, maar als velen daarbij te pas komen, dan heeft de middelbare alles voor. Da Lager-onderwij swet-] 920 heeft daarvoor ten deele nu gewaakt. (Jok is nu voorkomen, dat de extra leerkrachten voor de kopklassen bestemd aan deze ten deele worden onttrokken en aan de lagere klassen ten goede komen. Dat was tot heden een kwaad met in elk geval één lichtzijde. De schoolopzieners bovengenoemd wijzen nog op een ander kwaad, dat ernstiger is en door de nieuwe wet ook grootendeels zal worden voorkomen. Er zijn scholen waar het onderwijs eindonderwijs zal zijn en waarvan slechts een enkele leerling overgaat naar het middelbaar of naar het voorbereidend hooger onderwijs, en ook daar worden soms vreemde talen, ja tot drie toe, onderwezen. Dat het leerplan zich hier geheel en al richt naar del behoefte der leerlingen, meen ik eenigszins te mogen hetwijfetlen. Het schijnt, dat het leerplan grootendeels afhankelijk gemaakt wordt van de bevoegdheden der onderwijzers, vooral van die van het hoofd der school en niet omgekeerd. De tijd, welke dan aan de vreemde talen wordt besteed, wordt ontroofd aan de vakken a—k, die deze leerlingen zoo bijzonder noodig hebben. Het kind wordt dan opgeofferd aan de belangeln van den onderwijzer. Zooals gezegd, ook hieraan wordt een eind gemaakt door de nieuwe wet. A'og verdient melding gemaakt te worden van een m.u.l.o.BUTSUS te Oenemuiden. Er wordt onderwijs gegeven in de vakken: lezen, Nederlandsche taal, vaderlandsche en algemeene geschiedenis, aardrijkskunde. Fransch, Duitsch, Engelsen en wiskunde. De leerlingen zijn verdeeld in twee klassen ; G leerlingen volgens het onderwijs in Fransch, 2 in Duitsch, 15 in Engelsch en 9 in wiskunde en de overige vakken. Aan handenarbeid wordt in dit district weinig gedaan. Onder du onderwijzers en de onderwijzeressen zijn er enkelen, die de bevoegdheid bezitten, terwijl — meent de schoolopziener in het arrondissement Steenwijk — de gediplomeerden niet zoo vol enthusiasme zijn, dat ze het in de school in de praktijk zouden willen brengen." Het rapport van den voormaligen distrietssehoolopziener te Groningen werpt een eigenaardig licht op dei verschillende beoordeelingen van de waarde der m.u.l.o.-scholen in verband met de g.l.o.-scholen; hij schrijft dienaangaande): ,,AVaar het de bedoeling is om dit jaar meer in het bijzonder de aandacht te vragen voor de vakken /—r der wet tot regeling van het lager onderwijs en de arrondissementsschoplonzieners met deze bedoeling bij hun schoolbezoek rekening hielden, wil ik de hulp inroepen van deze schoolopzieners en dan het woord geven aan twee antipoden ten dezen. Ik doe dat met te meer recht, omdat ik meen dat Act'.e beiden in meer dan een opzicht vertegenwoordigers zijn van bestaande stroomingen. De schoolopziener in het arrondissement Warffum schrijft:
84 „Mijn ervaringen betreffende het m.u.l.o. zijn zeer dikwijls van dien aard. dat niet alleen van loven en waardeeren niet veel inkomt, maar dat de grondtoon van mijn verslag zelfs van het begin tot het eind in minciur staat. Zeer dikwijls ging ik na het hospiteeren bij een m.u.l.o.-les heen met een zoo niet ontevreden, dan toch onvoldaan gevoel; steeds bemerkte ik, dat het onderwijs niet was, wat het zijn moest en dat het dit ook niet zijn kon in vele scholen waar het m.u.l.o. gegeven werd, niet omdat het een behoefte is. In erge mate geldt dit de lessen in het Fransch, die lastigste der nieuwe talen voor Germanen in het algemeen en — wanneer men op de uitspraak speciaal let — voor Groningers in het bijzonder. Deinst men — en blijkens het succes, dat de spellingsbeweging met haar nasleep heeft, ongestraft — terug voor moeilijkheden in spelling en vormleer in onze eigen taal, wordt
de spraakkunst hier tot een minimum teruggebracht, tot
schade van het geheele geslacht, dat de dupe dier beweging reeds geworden is en wordt: del vreemde talen — zelfs het Engelsch — eischen kennis van haar spraakregels, daar de directe methode, om de eigenaardige moeilijkheden aan deze leerwijze verbonden, zoo goed als niet voorkomt op onze lagere scholen. Is het wonder, dat de resultaten voor het onderwijs in de vreemde talen zoo poover zijn P Eischt zoodoende het vreemdetalen-onderwijs niet te veel van de krachten van onderwijzers en onderwijzeressen op? Is het niet eigenaardig, dat de leerlingen in een vreemde taal grammatisch knapper zijn dan in hun moedertaal P Het onderwijzen van'het Duitsch leidt tot beter succes, wanneer men —en zoo wijs is men meestal wel — als doel beschouwt: het kunnen lezen van een Duitsch boekje; ook bij het Engelsch is eerder iets te bereiken dan bij het Fransch. Het zal wel duidelijk zijn, dat de vraag of het gewone onderwijs schade lijdt onder het m.ul.o. beve'stigend beantwoord moet worden; het m.u.l.o. gaat ten koste van het gewoon lager onderwijs. Een groot voordeel van de Lager-onderwijswet 1920 is dan ook. dat aan dit usurpeeren van tijd en krachten, bestemd voor het gewone lager onderwijs, paal en perk wordt gesteld." Thans geef ik het woord aan den arrondissementsschoolopziener van Groningen. Deze zegt: ..Het onderwijs zal in de lagere klassen niet onder het m.u.l.o behooren te lijden, indien dit m.u.l.o. alleen in kopklassen wordt gegeven en dus eerst in de laatste jaren aan de eisciien van het m.u.l.o.diploma wordt gedacht. De inrichting van rooster en leerplan voor de lagere klassen zal dan onafhankelijk zijn van het vervolgonderwijs. Alleen zal niet het oog op het latere talen-onderwijs iets aan grammatica moeten gedaan worden. E r zijn echter ook scholen, die van den beginne af op het m.u.l.o. zijn ingericht, waar b.v. in de 5de en 6de klasse reeds Fransch wordt geleerd. Aan dit soort van scholen wordt het m.u.l.o. ten koste van de andere leervakken gegeven. Voor kinderen, die tot het einde doorgaan, lijkt me dit geen bezwaar. Ik acht het juist een groote ramp. dat het Fransch in de lagere klassen van de voorbereidingsscholen voor gymnasium en hoogereburgerscholen is afgeschaft en vermoed, dat men over eenigen tijd daar wel van zal terugkomen, omdat het talenonderwijs aan gymnasium en hoogereburgerscholen nu een warwinkel zai worden, waarin niet kan worden bereikt wat tot heden mogelijk was." Even slecht als over de afschaffing van het onderwijs in de moderne talen is deze schoolopziener te spreken over de instelling van eene akte voor vak u en de zoogenaamde invoering van het vak handelsrekenen op sommige scholen. Hij zegt daarvan: ,,De invoering van vak u is in veel opzich* ten geen verbetering. Tot nu toe behandelde een onderwijzer zonder speciale bevoegdheid voor dit vak gaarne verschillende onderdeelen van dit vak, die tot de rekenkunde mogen gebracht worden. En juist die onderdeelen zijn van het allergrootste nut, vooral voor m.u.l.o-leerlingen. die nooit een m.u.l.o.-diploma kunnen of willen behalen. Zullen angstvalliff deze onderdeelen in het vervolg uitsluitend tot vak u worden gerekend, dan is de invoering van vak u een ramp. Vele onderwijzers toch bezitten deze akte niet en zullen hun handels- en boekhoudvraagstukjes dus niet mogen geven en het practisch nut van het rekenen zal voor een deel vervallen zijn. De «-akte heeft alleen wezenlijk recht van bestaan hij het onderwijs aan kinderen, die voor den handel worden opgeleid. Een weinig boekhouden leeren is zeer goed voor ieder.
35 ook voor de toekomstige huismoeder en vraagstukjes met die
strekking vindt men in oude rekenboek,]'ei l>ii menigte en worden door de onderwijzers gaarne behandeld. Vooral voor de kinderen, die geen m.u.l.o.-diploma halen, is het een ramp, als het onderwijs in elementair handelsrekenen en boekhouden aan den gewonen onderwijzer verboden wordt. Ik verheug" me, dat het m.u.l.o., dat vóór de wet op het middelbaar onderwijs bloeide, weer in eere is gebracht voor de kinderen, die voor het onderwijl aan gymnasium en hoogere burgerschool niet geschikt zijn en ik bedroef me. dat voor de laatste kinderen het Fransch van de voorbereidingsschool is geschrapt, maar troost me met de gedachte, dat over niet heel langen tijd hierin verandering zal zijn gebracht. Verstandige o.uders zullen zoolang hun toevlucht nemen tot privaat-onderwijs en hiermede zal dan de school rekening" moeten houden." De schoolopziener in het arrondissement Warffum zegt: ,,De akte u, door de onderwijzers behaald, was meer dan eens aanleiding om dit vak aan het m.u.l.o. toe te voegen: daar het een bij uitstek practisch vak is, zal nadeel hiervan niet ondervonden zijn of worden, maar de vraag of de toevoeging geschiedt in de eerste plaats om het onderwijs te dienen, kan wel ontkennend worden beantwoord." De andere drie schoolopzieners spreken in gelijken geest. Het schijnt dus, dat er verschil van appreciatie is van vak u. en toch is dat slechts schijn, want de oorzaak der ontevredenbeid des eenen en de tevredenheid der anderen zit in gelijke waardeering van het rekenen. De laatste vier schoolopzieners leggen in hunne goedkeurende meening over de invoering van vak u eigenlijk hunne ontevredenheid met het tegenwoordige rekenen. Zii wijzen op het practisch nut van het handelsrekenen en constateeren daarmede, dat het eigenlijke rekenen onpractisch is of is geworden. De arrondissementssehooïooziener van Groningen voegt er bij, dat het toch Avel practisch zou kunnen zijn. Ik zelf hoop, dat het daarheen zal geleid kunnen worden, dat het practisch gedeelte van het rekenen het meest naar voren zal komen, i k hoop. dat alle rekenboekjes met ingewikkelde vraagstukjes en raadseltjes zullen verdwijnen, dat het rekenen van het dagelijksche leven meer en meer op den voorgrond zal treden, dat dus wat oefening zal worden gegeven in de hoofdbewerkingen met geheele en tiendeelige getallen en dat alleen vraagstukjes uit de practijk van het leven worden opgegeven ter oplossing zoowel schriftelijk als uit het hoofd. Is dot het geval, dan blijft er voor de invoering van vak u niet ^Teel anders over dan wat handelsrekenen op een hooger trap en eenig boekhouden. Vak r en rbis geven slechts den arrondissementsschoolopzieners van Warffum en Zuidhorn aanleiding tot een waardeerend woord, waar zij meenen te hebben geconstateerd, dat het bezit van één dezer akten bevorderlijk is aan natuurkennis. De andere schoolopzieners spreken er niet van of deelen slechts mede, dat geen der onderwijzers voor deze vakken bevoegd was. Over de andere z.g. m.u.l.o.-vakken wordt weinig gesproken. De een zegt: ..Van handenarbeid heb ik nog weinig bemerkt" : een ander: ..Het bezit van een diploma slöjd bemerkt men wel eens aan de versiering van het lokaal, doch aanleiding tot ernstige bespreking is bliikbaar in geen der andere vakken te vinden." De arrondissementsschoolopziener van Groningen zegt van het m.u.l.o. en van de m.u.l.o.-examens: ..Op het oogenblik is het verwarrend ingericht aan de m.u.l.o.-scholen. On sommige beginnen de leerlingen met het Fransch in de 4de klasse, in andere wordt het alleen in de kopklassen gegeven. Ik zal over de laatste soort, die overheerschend schijnt te worden, alleen spreken. Daar dan zitten in de kopklassen leerlingen, die voor het m.u.l.o.-diploma werken: een gedeelte zal daarvan slagen, een groot gedeelte zal wegens gemis van ijver en aanleg of gelegenheid tot huiswerk geen diploma kunnen behalen en deze leerlingen hebben aan dit onderwijl 6f niets óf nog minder. Voor den bloei der aan de bedoeling beantwoordende m.u.l.o.-scholen moeten de eischen worden verzacht, de examens strikt onpartijdig en onder der zake kundig toezicht worden afgenomen. Tot heden wordt er veel onbegrepen geleerdheid, veel grammatische spitsvondigheid aangeleerd. en gevraao-d. Op het laatste examen was een der opgaven voor schriftelijk werk: ..Verklaar, hoe de wet van Faraday in verband staat met de klos van Rhumkorf."
D
Bij rekenkunde vraagt men oplossingen van allerlei evenredigheden, waarbij de hoofdeigenschap niet mag worden toegepast. Bij aardrijkskunde worden allerlei onbeduidende kleiüigheden en daarnaast onbegrijpelijke geleerdheden over de kronkels in de Maas, liet tijverloop bij Harlingen onderwezen en gevraagd. Bij algemeene geschiedenis leeren de kinderen van Zweden, Itusland, Italië, Mexico en Siam ! Bij vreemde talen wordt te veel grammatica vereischt. Op de m.u.l.o.-scholen moet meer gelezen worden, moet ook wat in de vreemde taal gesproken worden, moeten geen onbegrepen schijngeleerdheid, geen grammatische spitsvondigbeden worden geleerd. Slechts in dat geval kan worden voorkomen, dat het m.u.l.o.-diploma een schrikbeeld worde voor onderwijzers en leerlingen." De voormalige schoolopziener in het district Winschoten, na over de scholen, waar een of meer der vakken van l tot en met u worden onderwezen, verklaard te hebben, dat over het algemeen met voldoening' kan worden geconstateerd, dat aan genoemde scholen met lust en ijver gewerkt wordt en tevens, dat het in deze richting gegeven onderwijs door de ouders zeer gewaardeerd wordt, vervolgt verder: ..Het aantal scholen en vooral het aantal leerlingen is sterk toegenomen, zoozeer, dat de beschikbare localiteit hier en daar uitbreiding noodig had en heeft. Ik wijs in dit verband op den uitbouw in de laatste tijden van bestaande scholen en de oprichting van eene nieuwe dergelijke school te Ter Apel. Een groot bezwaar openbaart zich in het niet beschikbaar hebben van een voldoend aantal geschikte sollicitanten bij eventueele vacatures. Een gevolg daarvan is. dat dikwijls leerkrachten aangesteld worden, die niet in elk opzicht voldoen aan de eischen van het m.u.l.o. Hoewel niet aan alle bovengenoemde scholen gegeven, doet zich de behoefte voor aan goed handelsonderwijs; daardoor laat zich dan ook verklaren, dat gemeentebesturen en. besturen van bijzonder scholen er toe overgaan ,,handelskennis" op het programma te plaatsen, zoodra zij over het noodige personeel kunnen beschikken. Wanneer het inderdaad practisch wordt gegeven en aansluit bij hun maatschappelijk leven, vind ik het aandringen op dergelijk onderwijs inderdaad een gelukkig verschijnsel. Voor den goeden gang van het onderwijs acht ik het zeer noodzakelijk, dat lagere scholen, wier leerlingen op eene school voor m.u.l.o. geplaatst worden, er naar streven, dat er eene zekere uniformiteit bestaat in de verschillende leerplans ; groote af wij kingen daarin werken vooral storend en hinderlijk voor de laagste klassen der m.u.l.o.-scholen." De schoolopziener in het voormalige arrondissement Hoogezand treedt meer in algemeene beschouwingen. Aan zijn verslag ontleen ik het volgende: ,,In dit jaar hadden de z.g. m.u.l.o.-vakken de bijzondere belangstelling; niet alleen door het opwaken van het internationale leven, maar ook door de vragen, die verband houden met de herziening van de Onderwij swet. Ik denk hierbij aan de cruaestie van al of niet Fransch op de lagere school. Wel bleef men ook nu als hoofdzaak beschouwen het gewoon lager onderwijs, dat voor ver de meeste kinderen ook eindonderwijs is. Het komt me voor, dat men in het arrondissement Hoogezand wel waakte tegen het gevaar, dat dit laatste zou kunnen lijden door het uitgebreid lager onderwijs in de vervolgklassen of in de overlading van het leerplan, of daarin dat de lagere klassen te veel worden ontbloot van werkkrachten. Wat betreft de inrichting van het m.ix.l.o., streeft men naar aansluiting aan de practijk van het leven. Voor een volledig m.u.l.o.-diploma is in dit arrondissement niet gewerkt." De schoolopziener in het voormalig arrondissement Slochteren is ook over deze vakken het meest uitvoerig, daar hij niet alleen opmerkingen van algf»meenen aard maakt, maar ook voor de verschillende scholen in bijzonderheden treedt. Daarom laat ik ook hem hier aan het woord, als hij het volgende schrijft: ,,De ongewenschte invloed, door de u.1.o.«klassen uitgeoefend op de lagere scholen is gelukkig minder groot dan wel eens gevreesd wordt. In de gemeente Slochteren moet bij de vaststelling van het leerplan door de hoofden der gewone lagere scholen rekening worden erehouden met het leerplan
86 der u.l.o.-sc hooi; burgemeester en wethouders wensohen dat zoo. Nu is er veel voor te zeggen, dat scholen in eikaars buurt leerplannen hebben met niet te groots verschillen, doch. het samenstellen .lezer leerplannen dient alleen rekening te bouden met de kinderen dier scholen en niet niet het leerplan van een hoogere inrichting van onderwijl: het leerplan voor de u.l.o.-scliool moet gebaseerd lijn op de leerplannen voor het
gewoon laser onderwijs en niet omgekeerd. Aan de Christe-
iijke school te Nieuwolda is het leerplan voor de lagere klassen ingelicht met het oog op het u.l.o. Aan de Christelijke school te Siddeburen gebruikt men in de lagere klassen de taaiboekjes van Vrieze en Waanden voor u.l.o.-scholen; aan het h e i vak Nederlandsche taal is dus in de gewone schoolklassen eenige uitbreiding gegeven ter bevordering van het onderwijs in dat vak in liet lide en Tde leerjaar (het u.l.o. begint hier in het Ode' leerjaar). Aan de andere 4 u.l.o.schob ü is het leerplan voor de luirere klassen onafhankelijk van het verder onderwijs en worden er in de klassen 1—-6 geen werkjes gebruikt, die voor u.l.o. geschreven zijn. Aan de u.l.o.-school te Slochteren is het Ode leerjaar gesplitst; aan de openbare u.l.o.-school te Nieuwolda thans niet meer,
doch tot 1 Mei 1920 wel.
Voor het u.l.o. ten plattelande is niet uoodig een groot aantal vakken, maar wel verdieping en. uitbreiding' van de gewone leerstof; betei' van enkele vakken wat goeds dan van vele vakken alleen een vernisje. Alleen datgene, wat noodig is voor de schoolbevolking', moet onderwezen worden. Een groot gevaar voor de kinderen van u.l.o.-scholen schuilt in het huiswerk. Wordt dit met mate opgegeven, dan is het ia orde. maar meermalen verneemt men de klacht, dat de jonge kinderen al uren lang thuis moeien zitten werken voor de school en dat deunt niet. Kinderen moeten kinderen blijven en geen jeugdige sludeerende werkezeltjes worden, ze muiten van hun jeugd kunnen genieten en veel tijd hebben voor gezonde spelen in de buitenlucht. Voorliet onderwijs in vreemde talen worden aan alle scholen thema's gemaakt, hoewel niet meer zooveel als jaren geleden, toen bijna alleen in thema's maken heil werd gezocht ; men moest en zou in vroeger jaren zuiver grarumatioaal schrijven en daarvoor was het leeren van de grammatica zelf schering en inslag1 bij alle lessen: thans wordt van de grammatica alleen het hoogst noodige onderwezen, hoewel de voorbereiding voor het examen hoogereburgerschool tot nu toe hiervan nog meer eischte dan de meeste onderwijzers lief was. Lezen staat tegenwoordig meer op den voorgrond; de leerlingen komen zoover, dat zii eenvoudige werkjes in de vreemde taal kunnen lezen. Aan de Christelijke school te Nieuwolda wjrdt zelfs in het Fransch gelezen . .Itomain E a l b r i s " en in het Engelsch ,,Ships that pass in the N i g h t " en ,,The scarlet Pimpernel" : er wordt in deze school dan ook per week 5 uur Fransch geeeven aan elk der klassen ü, 7 en 8 en j uur Engelsch aan elk der klassen 7 en S. Opleiding voor het 111.u.l.o.«diploma heeft aan geen enkele
school plaats,
Aan alle u.l.o.-scholen maken alle leerlingen, op enkele Uitzonderingen na, alle vakken in de hoogere klassen mee. Alleen in Noordbroek is de toestand anders: daar worden de beide talen gegeven buiten de irewone schooluren, zoodat men daar heeft gewoon voortgezet onderwijs in een 7de en 8ste leerjaar niet extra uren voor Eransch en Duitsch. Aan de Christelijke school te Siddeburen zou men gaarne landbouwonderwjjs geven, in de u.l.o.«klassen; met de invoering van de nieuwe wet kan daaraan binnenkort worden voldaan. E r werd over geklaagd, dat er soms zoo moeilijk aan de wet te voldoen was, als een onderwijzer 2 klassen voor zijn rekening bad. Wanneer iemand b.v. het 8ste en 9de ieerjaar samen heeft en hij gcett 1 uur Fransch aan klasse 9, teiwijl klasse S in het lokaal aanwezig is. dan wordt dat uur maar voorheen '. uur gerekend: dus de 8ste klasse moet er uit en tijdelijk bij een anderen onderwijzer worden ondergebracht 01 or moet een veel grooter aantal uren Franse!) aan klasse 9 worden gegeven. Deze klacht kan in. i. ook worden opgevat als een pleidooi voor alleen flinke, groote u.l.o."inrichtingen, hoewel dit niet de bedoeling van den klager was. In de wiskunde is in geen enkele school wijziging gebracht. Over het onderwijs in de algemeene geschiedenis was de meening van een der hoofden van scholen: ..Hoofdzaken van algemeene geschiedenis zijn van meer belang dan de vaderlandscbe geschiedenis van voor lölJO." Deze meening deel ik ten volle.
Slechts aan twee scholen wordt er aan gedaan. Inzonderheid in onze dagen van internationaal verkeer en meeleven met wat in het buitenland voorvalt. U eenige kennis van de geichiedenis der andere landen en volken een vereischte. Het onderwijs in handteekenen beperkt zich overal tot de eerste beginselen. Mooie collecties leermiddelen, b.v. voor natuurkunde, vindt men nog lang niet voldoende en toch zijn deze vooral voor het u.l.o. zoo wenschelijk; er dient meer werk van te worden gemaakt." De voormalige schoolopziener in het district Leeuwarden maakt in zijn verslag de volgende opmerkingen omtrent het m.u.l.o.: , , i n het verslagjaar is in het bijzonder dei aandacht gewijd aan de z.g. m.u.l.o.«vakken en juist daarbij komt uit, dat lang niet altiid de school zelf er schuld aan heeft, dat het onderwijs vaak te schoolsch is. Zoo las ik dezer dagen nog, dat de directeur-generaal der posterijen en telegraphie opnierkzaani gemaakt had op de uiterst geringe topographische kennis, die de leerling-kantoorbedienden, in dienst genomen op grond van het diploma m.u.l.o.^A. oi' B. blekun te bezitten, en verzocht te overwegen of op een of andere wijze in deze leemte kan worden voorzien. En de redactie van het CorrespondeMieblad van de Vereenujing voor m.u.l.o. reageerl daar als vanzelfsprekend op met de woorden; ..dat bij de opleiding niet alleen het examen, maar ook de toe>komstige betrekking der leerlingen dient te worden in acht genomen, en in het bijzonder waar het aanstaande leerlingkantoorbedienden geldt." Weer een nieuw itempje dus in het leerplan der m.u.l.o.-scholen: „uitgebreide topographische kennis", ©en zijpas te meer op den weg van rustig voortschrijden naar een breedere algemeene ontwikkeling dan de school 1 voor g.l.o geven kan. H e t m.u.l.o. is juist geboren uit dejn ' wensch, dat de school aan hare leerlingen dat zou meegeven. [ De school voor g.l.o.. die uit den aard der zaak ook rekening ! heeft te houden met het milieu, waaruit zij in hoofdzaak hare leerlingen betrekt, moet zich wel beperken. ,,Er is nu eenmaal", las ik onlangs. ..zonder tegenspraak verschil tusschen kinderen uit het eene milieu en het andere." Verstandelijk en moreel verschil. En het is yolstrekt niet democratisch, wanneer we dat verschil ontkennen. Het kan democratisch zijn. wanneer we trachten het te verminderen. Indien het dan zóó kan, dat het lagere gebracht 1 wordt op het peil van het hoogere en niet het hoogere neergedrukt wordt tot het niet hooger is dan het ,,andere". Dat laatste zou even onbillijk zijn ten opzichte van de kinderen, die van huis uit op wat hooger peil van ontwikkeling staan, als het nu onbillijk heet, dat die kinderen wat verdergaand onderwijs krijgen. Ik zeg met opzet ..heet", want het kan natuurlijk nooit onbillijk ..zijn", dat een kind dat onderwijs krijgt, waarvoor het naar aard en aanleg geschikt blijkt. De fout schuilt in dezen niet in de school, maar in de maatschappij. Haar taak is het geestelijk en moreel peil van het kind van den financieel minder bedeelde zóó te verheffen, dat het als gelijkwaardige van de kinderen der meer gegoeden de school kan binnentreden. Dat het m.u.l.o. niet altijd en ook niet in alle opzichten beantwoord heeft aan de verwachtingen, die men er ten opzichte van bovenstaande breedere ontwikkeling van koesterde, vindt wel eenigszins zijn grond in het z.g. m.u.l.o.examen, Zoodra de gedachte daaraan overheerschend wordt, is het, dunkt mij, in de school gedaan met den rustigen voort gang naar breeder algemeene ontwikkeling, moet eir meer gestreefd worden naar het aanbrengen van parate kennis, die I voor het slagen bij dat examen vereischt wordt. Dat is nu < enmaal de vloek van alle examens, ook van het m.u.l.o.examen. Een m.u.l.o.-school, die daar niet voor klaar maakt, wordt eenvoudig niet voor vol aangezien, al zou zij zich overigens j ook nog zoo verdienstelijk van haar taak als opvoedingsinsti| tuut kwijten. Al zou ik ook niet het tegenovergestelde willen ; beweren, toch kan ik maar niet zonder meer erkennen, dat de beste m.u.l.o.-school die is. welke de meeste ni.u.l.o.I diploma's kan boeken. Bij de meeste m.u.l.o.-scholen, die niet voor het examen opleiden, vindt dat ephter meer zijn oorzaak in overwegingen van practischen aard dan van ethischen. Het gehalte der leerlingen, die moeten worden aangenomen ! om het vereischte aantal te krijgen, is dikwijls van dlisjl aard, dat zij met den besten wil niet kunnen opgewerkt worden tot de hoogte van het m.u.l.o.-examen. En ook zijn de bevoegdheden fler betrokken m.u.l.o."Onderwijzers wel eens
Bijlage
D. 2 9 9 .
6 - 7 . Onderwijsverslag over 1920—1921. (Lager o n d e r w j J O T W g e d g
wat... ja, in een lakenwinkel noemt men dat, geloof ik, wat „verleden". De eischen van het m.u.l.o.-examen zijn vrij hoog, zoodat het iemand met een stuk of wat oude taaiakten niet altijd even gemakkelijk vallen zal zijn leerlingen zoover te brengen. En dan leidt nien maar liever niet op voor het examen. In de meeste m.u.l.o.-scholen doet het m.u.l.o. zijn invloed reeds gelden op de 6de en 6de klasse. Is het aantal leerlingen groot genoeg om deze beide klassen te splitsen in een afdeeling voor gewoon lager onderwijs en een voor het m.u.l.o.onderwijs, dan is dat geen groot bezwaar; maar daartoe is het leerlingenaantal op de plattelandsscholen in den regel niet groot genoeg en dan kan niet ontkend worden, dat het g. 1. o. wel eens wat in het gedrang komt, en dus ook wel eens minder deelt in de belangstelling van het hoofd. Het zijn.vooral de moderne talen, die het m.u.l.o. in den smaak doen vallen. Voor wiskunde voelt men minder; wel wordt nier en daar handelskennis gegeven. Voor fraaie handwerken is in den regel geen tijd; dat is trouwens ook een vak, dat voor de aesthetische opvoeding meer waarde heeft dan voor de practische. Ook handenarbeid komt niet voor, eensdeels omdat het aantal vakken op een m.u.l.o.-school toch al groot genoeg is en anderdeels, omdat m«n voor dat vak nog maar sporadisch iets voelt en de menschen met m.u.l.o.-bevoegdheid meestal geen tijd gehad hebben om zich in die richting te bekwamen. Aan land- en tuinbouwonderwijs wordt wel veel gedaan op avondcursussen, voor de rijpere jeugd en voor volwassenen, doch op de m.u.l.o.-scholen minder of in het geheel niet. Geen tijd voor, luidt meestal het bescheid, als men daarnaar vraagt. Bovendien acht ik dit ondenvns ook meer geschikt voor hen, die zich overdag in de practijk bewegen, dan voor hen, die nog schoolgaan. Het gehalte der leerlingen van de m.u.l.o.-school is in de steden weer anders dan in de dorpen. In de steden heeft men eerst de hoogereburgersc.bolen, die afroomen; wat dreigt daar niet mee te kunnen, dat moet dan maar naar de m.u.lo.-school. Is er op het platteland een goede m.u.l.o.-school, dan gaat ieder, die niet later naar Delft of naar een universiteit moet, allicht daarheen. Jammer dat er in de steden meestal meer verschot is van onderwijzers. Daar treft men ook meer de menschen aan met middelbare bevoegdheden. Eigenlijk moest er aan iedere m.u.l.o.-school één onderwiizer zijn. die nl bet Fransen. Wn die al het Duitsch, en één die al het Engelsch voor zijn rekening nam en in de kleinere plaatsen komt bet maar al +c- vaak voor, dat in de 9de klasse de drie talen in één band zijn, wat, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, toch nooit tot voldoende resultaten leiden kan. Deze differentieering heeft eigenlijk op de m.u.l.o.-school het vakonderwijs binnengesmokkeld, en daarmede heeft zij iets ingeboet, dat velen aan haar de voorkeur deed geven boven de driejarige hoogereburgerscholen." Herhalingsonderwijs. Over het herhalingsonderwijs loopen de meeningen der voormalige districtsschoolopzieners weinig uiteen. De voormalige districtsschoolopziener van Winschoten berichtte o. m.: ,,Aan vele scholen begon het herhalingsonderwijs niet op het bepaalde uur. Het nazien van het schriftelijk werk had soms in het geheel niet en dikwijls erg vluchtig plaats. Het verloop der leerlingen was betrekkelijk groot, hetwelk moet worden toegeschreven aan verschillende oorzaken. Bij vele leerlingen ontbreekt het aan doorzettingsvermogen, zoodat zij den lust er spoedig af hebben. Na Januari is liet langer licht en wordt er langer gewerkt. Het onderwijs was soms minder interessant, omdat het voor leerlingen van 15—18 jaar gegeven werd als voor kinderen van de lagere dagschool." De inspecteur te Assen sluit zich hierbij aan, waar hij zegt: ,,De schoolopzieners zijn eenstemmig in de klacht, dat door weinig belangstelling bij de ouders en leerlingen, het herhalingsonderwijs over het algemeen van weinig beteekenis was." Als oorzaken van deze geringe belangstelling worden door hem genoemd: 1°. op het platteland moet inzonderheid gedurende de Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1922—1923.
Kamer.
37
wintermaanden rekening gehouden worden met de groote afstanden en de slechte verlichting der toegangswegen; 2°. in plaatsen als Hoogeveen en Assen volgen de jongens andere cursussen, bijv. in teekenen, theorie van vakonderwijs enz.; 3°. de leerstof komt nog niet genoeg overeen met de gevoelde of werkelijke behoeften der deelnemers; 4°. het volgen van dit onderwijs is niet verplicht; 5°. de ouders hebben de zeggenschap verloren over de kinderen van 13 jaar en ouder, die tegenwoordig nog te veel kunnen verdienen. Hij vermeldt verder, dat slechts de schoolopzieners in de arrondissementen Borger en Emmen gewagen van toenemende belangstelling in het herhalingsonderwijs, al merkt laatstgenoemde tevens op: „Nog steeds is het herhalingsonderwijs niet wat het wezen moest en kon." De voormalige schoolopziener in het district Leeuwarden schrijft, dat het herhalingsonderwijs is blijven toenemen, zoodat er thans nog maar enkele scholen zijn, waar het niet gegeven wordt; doch hij laat er op volgen: „Met deze uitbreiding heeft het echter lang niet overal ook aan diepte gewonnen. Heel vaak omvat het niet meer dan ook de lagere school geeft, zij het dan misschien ook wat uitgebreider. Het is nog te veel herhalingsonderwijs." En hij stelt de vraag: ,,Zal het vervolgonderwijs beter aan zijne roeping beantwoorden? Dit zal zeker het geval zijn, als het zich meer ten doel stelt de maatschappelijke opvoeding, door bijv. te geven voor: Nederlandsche taal: taalkundig zuiver schrijven, schrijven van bastaardwoorden en het verstaan van hun beteekenis. Schrijven van brieven en briefkaarten van verschillenden aard, rekeningen, advertenties, quitanties, verzoekschriften, schuldbekentenissen, enz. Lezen: goed lezen en verstaan; vorming van den smaak voor werkelijk goede lectuur. Rekenen: eenvoudige bedrij f sboekhouding; huishoudboekje, kasboekje, marktberichten, verzekering, postgiro. postquitantie, spoorweggids. Natuurkunde: het menscheliik lichaam: hygiëne, ook van huis en erf, eerst hulp bij ongelukken, verschijnselen in den dampkring, de aarde als hemellichaam, telefoon, telegraaf, eleotrische schel, enkele eenvoudige werktuigen, o. a. het stoomwerktuig, motoren, enz. Algemeene kennis: beginselen van gemeente-, provinciale en Staatsinrichting, post en telegraaf: invullen en ver/enden van allerlei materiaal, voornaamste producten van in- en uitvoer. Belastingen, inkomsten van Staat, provincie en gemeente. Staatsinstellingen, courantenlezen, verstaan van het weerbericht. Handel en scheepvaart in het wereldverkeer. Handwerken voor meisjes: Verstellen en van oud wat nieuws maken, bijv. van een afgedankte broek van vader of een rok van moeder iets fabriceeren voor een jonger broertje of zusje. Mij dunkt, bij zulk een menu, zouden de gasten wel toehappen en het zou hun wel bekomen ook. Het lijkt mij eenzij dig, bij de meisjes te veel te sturen in de richting van de handwerken. Dit komt nog te veel voor. De jongens worden in Maart, soms al in Februari losgelaten, terwijl men de meisjes vasthoudt tot in October de nieuwe cursus weer begint, en in die zomermaanden worden haast uitsluitend handwerken beoefend, net of het voor de meisjes ook niet noodig en nuttig is, dat ze wat wereldwijs worden gemaakt, zoodat ze niet door het leven behoeven te gaan als slaapwandelaars, die niet de minste notie hebben van wat er om hen heen voorvalt." En als verdere illustratie van zijn min gunstigen indruk over dit onderwijs schrijft h i j : „Aan bijna alle openbare en bijzondere scholen werd in bet afgeloopen jaar herhalingsonderwijs gegeven. Of er veel gebruik van gemaakt werd, is een andere vraag. Ik vrees, dat, als in het najaar de vervolgcursussen aanvangen, welker leerlingenaantal niet minder dan zes bedragen mag en maandelijks wordt gecontroleerd, dat wel eens nieuw licht kon werpen op bet oude herhalingsonderwijs. Van geregeld bezoek van de herhalingscursussen 10
D is tot nog toe weinig sprake geweest. Het oude schooltoezieht voelde er blijkbaar niet veel voor, mede door slechte verbindingen op het platteland. Of het nieuwe zich beter houden zal? De inspectie Leeuwarden telt ongeveer 280 6cholen; gesteld eens, dat aan al die scholen veryolgonderwijs gegeven werd, dan zouden wij met ons drieën in 20 weken dus 280 avondbezoeken hebben af te leggen; dat wordt per week en per hoofd vijf ongeveer. Zal daar wat van terechtkomen, dan mocht men ieder onzer wel een auto geven, anders vrees ik dat er heel wat niet aan de beurt zullen komen in één jaar. J a , het staat wel zoo in het Koninklijk besluit, maar ,,a 1'impossible, nul n'est t e n u " . De aanhef van het verslag van den voormaligen schooh opziener in het district Deventer luidt: ,,De groote belangstelling, die besturen en onderwijzers plotseling gingen gevoelen voor dit onderwijs en waarop ik in mijn vorig verslag reeds wees, bleef ook in 1920 bestaan. In grootere plaatsen heeft men cursussen van verschillenden aard ingericht om aan uiteenloopende behoeften te kunnen voldoen; zoo bestaan te Almelo cursussen voor aanstaande landbouwers en landbouwersvrouwen naast andere, die meer bestemd zijn voor een fabrieksbevolking. Op het platteland houdt men met die behoeften natuurlijk ook rekening, maar uit den aard der zaak zal er zelden behoefte bestaan aan meer dan één cursus in dezelfde buurtschap." En verder vermeldt h i j : „Omtrent de deelneming aan de lessen meldt de schoolopziener in het arrondissement Hengelo: ,,Er bleef weinig belangstelling. Slechts één heel enkel hoofd, die er bijzonder veel moeite voor doet in zijne omgeving" (hij noemt een paar hoofden in de gemeente Markelo) ,,weet een flink aantal leerlingen te trekken en te behouden." En zijn ambtgenoot in het arrondissement 01denzaal schrijft: ,,Hoewel de deelneming aan het herhalingsonderwijs nog niet algemeen kan worden genoemd, is er toch een stijgende belangstelling merkbaar. Slechte wegen en groote afstanden zijn vooral op het platteland in den winter nogal een beletsel. Zii. die ann het herhalinsrsonderwija deelnemen, volgen het met veel belangstelling." Het verslag van den inspecteur te Zwolle kan al evenmin in alle opzichten bevredigend worden genoemd: ,,Het in de laatste jaren gestadig toenemen van het aantal leerlingen", zegt de schoolopziener in het arrondissement Kampen, ..bliikt niet alleen een gevolg' fe zijn van de betere belnonimr. die de onderwijzers voor het geven van dit onderwijs ontvangen, maar wijst er — dunkt mij — ook op, dat het herhalingsonderwijs langzamerhand de belangstelling trekt, zoowel van de ouders als van de niet meer leerplichtige jeugd. Met genoegen zag ik, dat op enkele scholen jongens van 16 jaar en ouder geheel uit vrijen wil nog eens op de schoolbanken hadden plaats genomen en zich beijverden om nog wat kennis op te doen. Jammer is het, dat over het algemeen het nog te kleine aantal leerlingen geen splitsing in twee of meer klassen toelaat. Nu moet aan die leerlingen met veelal zeer uiteenloopende ontwikkeling — kinderen, die pas de lagere school verlaten hebben en dus nog over een zekere dosis elementaire kennis beschikken, en andere bij wie die kennis grootendeels is vervlogen — hetzelfde onderwijs gegeven worden, wat zeker niet de ambitie der leerlingen in de hand werkt." In het jaarverslag van den voormaligen schoolopziener in het district Winschoten lezen wij omtrent het herhalingsonderwijs: ,,Meest worden onderwezen de vakken: lezen, taal, rekenen, soms teekenen en kennis der natuur, een enkele maal aardrijkskunde of geschiedenis; voor de meisjes nog nuttige handwerken. E r moet meer hoofdelijk en minder klassikaal onderwijs gegeven worden, de differentiatie moet hier meer worden doorgevoerd. Het lezen op de herhalingsschool was over het algemeen minder goed dan aan het eind van de lagere school; de klanken waren meer dialectisch; het Nederlandsch spreken was ook minder goed geworden : voor lezen worden nog-te veel gebruikt de leeshoekjes van de lagere school met korte leeslesjes; er moet bij lezen hier meer op algemeene ontwikkeling worden gelet. Op een herhalingsschool werden de leerlingen bekendgemaakt met het werk van enkele bekende
B8 schrijvers en dichters. Voor Nederlandsche taal moeten meer brieven worden geschreven en daaraan wordt nog te weinig gedaan: schering en inslag was het maken van opstelletjes naar aanleiding van een voorgelezen verhaaltje. Op een herhalingscursus werd tot mijn verbazing druk gedaan aan mannelijk en vrouwelijk, om de buigingsuitgangen te leeren schrijven. Voor rekenen kon ook meer aansluiting worden gezocht met het practische leven. De netheid van het schriftelijk werk liet nogal te wenschen over, dat van de meisjes was meestal netter dan dat van de jongens. Een enkele maal waren er leerlingen op de herhalingsschool, die eigenlijk bij inhalingsonderwijs thuisbehoorden. Waar echter mhalingsonderwijs niet bestaat op de meeste plaatsen, vond ik de toelating van die leerlingen zeer goed; de onderwijzer bemoeide zich wat extra met deze leerlingen. Het onderwijs in de nuttige handwerken bij het herhalingsonderwijs beviel mij wel wat aangaat het maken van nieuwe kledingstukken; de gemeenten leverden hier en daar de grondstoffen en de gemaakte stukken werden voor geringen prijs aan de leerlingen afgestaan; dit is heel mooi, maar het Bleek, dut het maken van verstelwerk er door in het gedrang kwam. Verstelwerk nu lijkt mij een der meest practische dingen voor het herlialingsonderwiis. mits het werkelijk versi elwerk is en niet opzettelijk veroorzaakt verstelwerk in een nieuw stuk goed en juist dit laatste ceschiedde uitsluitend, hoewel de onderwijzeressen allen toegaven, dat werkelijk verstelwerk heel anders en veel nuttiger was. Het gebruik van naaimachines bij het herhalingsonderwijs lijkt mij zeer nuttig. Het groote nut van dit onderwijs wordt nog niet voldoende ingezidn door ouders en kinderen: de onderwijzers moeten zooveel mogelijk het bezoeken van de herhahngsschool bevorderen. I n een paar plaatsen gaan de jongens des avonds naar een vakschool. Als er vakonderwijs aan de herlialingsscholen verbonden wordt, zal er een grootere toevloed van leerlina-en komen." Onderwijs aan
schipperskinderen.
De» voormalige schoolopziener in het district Groningen bericht dienaangaande: „Groot is het aantal dezer kinderen, dat op de school van de Westerbinnensingel plaatsing zoekt. De ruimte blijkt menigmaal te klein om allen te bergen. Om onderwijs te ontvangen, zooals het dien kinderen zou liassen, zuilen de leerlingen allen en doelmatiger ondergebracht moeten worden. Bovendien is de taak. die aan het hoofd dier inrichting is opgelegd, veel te zwaar. Het administratief werk geeft handen vol arbeid, dagelijks moeten kinderen worden in- en afgeschreven, dagelijks moet plaats gezocht worden voor velen: het is te vreezen, dat weldra dagelijks velen moeten worden afgewezen, wat geen wonder is als ruim 400 kinderen zich aanmelden, waar slechts voor 260 plaats is. Daarbij komt, dat' het hoofd der school, een man die zich voor liet onderwijs aan schipperskinderen zeer interesseert, zeil f een klasse aan de schippersschool voor zijne rekening heeft en bovendien hoofd is van een gewone school. Vol beidend verlangen wacht ik den dag af, dat door het gemeentebestuur van Groningen uitvoering zal worden gegeven aan het voornemen om beide scholen te scheiden en meer ruimte voor het schippersyolkje beschikbaar te stellen." Zijn ambtgenoot in het district Winschoten laat zich aldus uit: „Deischippersklasse te Musselkanaal mag zich nog steeds verheugen in de belangstelling van schippers en schipperskinderen. E r dreigde een gevaar van opheffing, want het lokaaltje) is verkocht, omdat de eigenaar overleden is, maar gelukkig zal het gemeentebestuur van Onstwedde een houten hulplokaaltje beschikbaar stellen, waardoor het aantal leerlingen, dat opgenomen kan worden, grooter wordt. Ook aan de bijzondere school te Musselkanaal is nu eene schipperaklas ingericht, waarvan eveneens druk gebruik wordt gemaakt. Trouwens Musselkanaal is m. i. een der plaatsen, die aangewezen dienen te wordem voor een schippersschool met internaat. De schippersklas te Oude Pekela heeft ook geregeld bezoek. In Wildervank en Veendam bestaat nog steeds"gelegenheid voor schipperskinderen om buiten de gewone schooluren onderwijs te ontvangen. In de gemeente Termunten zijn schipperskinderen met steun van het „Schoolfonds voor schipperskinderen" vast op de school te Termunten, terwijl er te Borgsweer 7 zijn ingeschreven, waarvan 3 steeds aanwezig.
39
In de gemeente Slochtere/n zijn er acht ingeschreven te Lageland en 1 te Overschild. Gedurende de aardappelcampagne zijn er aan de school te Woudbloem bovein de 20. In de gemeente Noordbiioek zijn er 7 schipperskinderen ingeschreven aan de school Zuid. In de gemeente Zuidbroek 4 aan de Christelijke school; bovendien ü aan de school Diepstreek. I n de gemeente Nieuwolda zijn «• drie op de Christelijke school; de moeder met de kinderen woonde eerst aan dem wal, maar door woningnood gedwongen zijn ze weer aan boord gegaan. Deze schipperskinderen doen meestal gewoon met de klassen mee; voor sommiera vakken kan dat echter niet en moeten deze kinderen dan ander werk doen. Door de meeste onderwijzers wordt afzonderlijke zorg aan hen besteed. Aan da school te Woudbloem is in* de zoogenaamde aardappelcampagne een afzonderlijke schippersklasse buiten de gewone dagschool. Op de schippersklasse worden alleen lezen, Nederlandscke taal, rekenen en schrijven ondel-wezen en daar zijn de vorderingen goed; anders wordt over de vorderingen meestal door de onderwijzers geklaagd en worden deze tamelijk zeer slecht genoemd. De schipperskinderen onderwerpen zich meestal gewoon aan de schoolorde; aan een paar scholen had men moeite met de jongens, die dikwijls erg in vrijheid opgroeien. Over het algemeen spannen deze leerlingen zich erg in gedurende de dagen, waarop zij zich op school bevinden. Op de school te Borgsweer zijn 3 schipperskinderen, die bij de familie thuis zijn en zoodoende de school geregeld bezoeken. Op de school te Lageland is 1 kind, dat daar in een gezin is ondergebracht; de ouders worden daarvoor met f 1,50 per week gesteund. Aan de school te Noordbroek-Zuid zijn een paar schipperskinderen bij familie onder dak gebracht; aan de school te Zuidbroek (Diepstreek) is één zoo'n leerling. Het schoolfonds voor schipperskinderen in de provincie Groningen hielp in het afgeloopein jaar 128 kinderen aan plaatsing op eene school en wel 84 op eene openbare en 44 op eene bijzondere school." De schipperskinderen in het voormalige district Zwolle vonden in Zwolle, Zwartsluis en Dedemisvaart eene voor hen bestemde klasse, terwijl die van het voormalige district Assen in den regel tijdelijk onderwijs op de nahiigelegen scholen ter plaatse, waar de ouders de* wintermaanden doorbrengen, ontvantren. ,,De voornaamste centra, waar de schipperskinderen zoo nu en dan verschillende scholen bezoeken, om na langer of korter tijd weer te verdwijnen zonder heel veel aan het onderwijs te hebben gehad, zijn Assen, Hoogeveén, Emmercompascuum, 2de Exloërmond en Valthermond". zegt de inspecteur te Assen. Te Hoogeveen echter is gedurende de wintermaanden (November—Maart) alleen voor schipperskinderen vier avonden per week van 5—7 avondschool. Deze inspecteur besluit zijn verslag: „ U i t deze mededeelingen blijkt, dat deze materie nog altijd niet behoorlijk is geregeld." In het voormalig district Leeuwarden werd met ingang
D van 1 Juni van de schippersklasse, die verbonden was aan de gemeenteschool n°.'