Verkenning van ontwikkelingen in Arbeidsmatige dagbesteding Eindverslag van een oriënterend traject
Petra Crombag-Röben Diana Kole Postbus 8228, 3503 RE Utrecht Telefoon: (030) 789 2532, e-mail:
[email protected] ,
[email protected] Website: www.vilans.nl
Utrecht, januari 2010
Inhoud 1. Inleiding ......................................................................................3 Doel en vraagstelling van het project ...................................................3 Aanpak ........................................................................................3 Informatieverzameling .....................................................................4 Leeswijzer....................................................................................4 2. Veranderingen in wet- en regelgeving ..................................................5 2.1 AWBZ Pakketmaatregelen per 2009.................................................5 2.2 Veranderingen in Wajong en Wij ....................................................6 2.3 Werken naar vermogen................................................................6 2.4 Aansluiting op deze ontwikkelingen ................................................6 3 Ontwikkelingen in het veld.................................................................8 3.1 Gemeenten ..............................................................................8 3.2 Pilotprojecten gemeenten............................................................9 3.3 Verschillen kleine en grote(re) gemeenten...................................... 13 3.4 Belangrijkste ontwikkelingen bij gemeenten ................................... 14 3.5 Ontwikkelingen bij zorginstellingen .............................................. 15 3.6 Ontwikkelingen bij particuliere ondernemers .................................. 16 4 Vraagstukken voor de toekomst ......................................................... 17 Informatiebronnen ........................................................................... 19 Literatuurlijst.............................................................................. 19 Interviews .................................................................................. 19 Expertmeeting ............................................................................. 19
1. Inleiding De arbeidsmatige dagbesteding maakt een periode van veranderingen en ontwikkelingen door, o.a. door de veranderingen binnen de AWBZ en WMO. Hoe gaan zorginstellingen, die tot nu toe de arbeidsmatige dagbesteding verzorgden voor mensen met een beperking, en de gemeenten die nu meer met het organiseren van de dagbesteding als vorm van participatie van zijn burgers hiermee om? Wat gebeurt er met nieuwe initiatieven van particuliere ondernemers? Hoe kunnen zij het beste met elkaar samenwerken? Om hier meer zicht op te krijgen heeft Vilans deze verkenning naar ontwikkelingen van de arbeidsmatige dagbesteding uitgevoerd. Dit project wordt gefinancierd door VWS met kenniscentrumsubsidie in 2009. Looptijd van het project is een jaar.
Doel en vraagstelling van het project Doel Verkenning van de ontwikkelingen van de arbeidsmatige dagbesteding Vraagstellingen Om bovenstaand doel te kunnen bewerkstelligen hebben we de volgende vragen als leidraad gesteld: -
Welke regelingen hebben invloed op de veranderingen in arbeidsmatige dagbesteding? Welke praktijkvoorbeeld zijn er? Welke ontwikkelingen zijn zichtbaar binnen zorginstellingen, gemeenten en particuliere ondernemers ten aanzien van organisatie van de arbeidsmatige dagbesteding?
Aanpak Het project is ingedeeld in 3 fasen. Fase 1: Oriëntatie op mogelijke vraagstelling Door middel van deskresearch van literatuur over de AWBZ pakketmaatregelen en de uitbreiding van de WMO is een eerste verkenning gedaan over de stand van zaken in het voorjaar van 2009. Deze verkenning is ondersteund door interviews met enkele Nederlandse gemeenten Fase 2: Vaststelling van de trends Onderzoek is gedaan door middel van verdere deskreseach naar aanleiding van de resultaten van fase 1. Ook enkele (telefonische) interviews met Divosa, VNG, koplopers zorginstellingen, en koplopers gemeenten hebben de inzichten in de stand van zaken uitgebreid. Verder is intern Vilans afstemming gepleegd met de programma’s Gehandicaptenzorg en Cliënt en ondersteuning, o.a. door te informeren naar ontwikkelingen, contactpersonen en koplopers op het gebied van uitbreiding van de WMO met arbeidsmatige dagbesteding. Deelname aan de werkconferentie “Gevolgen AWBZ pakketmaatregelen voor de WMO” op 18 juni 2009, en deelname aan de Vilans studiemiddag “Samenwerken
rond Participatie” op 8 juni 2009 hebben nuttige informatie opgeleverd van partijen die betrokken zijn bij de uitbreiding van de WMO. Als laatste is een expertmeeting georganiseerd op 22 oktober 2009 met deelnemers van de zorginstellingen Avelijn, Plurijn en Pameijer, VGN, gemeente Amsterdam, en een zorgboerderij. Fase 3: Rapportage In fase 3 worden alle bevindingen gerapporteerd en aanbevelingen worden gedaan voor verder onderzoek voor, en ontwikkeling van arbeidsmatige dagbesteding.
Informatieverzameling De informatieverzameling is gebeurd door literatuurstudie, informatie uit Vilans studiemiddagen rondom het thema WMO en gemeenten, informatie uit de conferentie “AWBZ Pakketmaatregelen 2009”, interviews met zorginstellingen, gemeenten, VNG en UWV, en de expertmeeting met deelnemers van zorginstellingen, gemeente en zorgboerderij. Dit project is een verkenning naar ontwikkelingen in arbeidsmatige dagbesteding. Het is geen wetenschappelijke studie die volledigheid van informatie beoogt. Het doel van de verkenning is een indicatie te geven over de stand van zaken en mogelijke ontwikkelingen rondom arbeidsmatige dagbesteding.
Leeswijzer Dit rapport beschrijft de stand van zaken en de trends zoals wij ze hebben geïnventariseerd en besproken met experts uit het veld. In dit hoofdstuk 1 heeft u in het kort kunnen lezen wat het project behelst en hoe het is aangepakt. In hoofdstuk 2 worden de achtergronden beschreven die ten grondslag liggen aan de veranderingen die de invulling, uitvoering en financiering van de arbeidsmatige dagbesteding beïnvloeden. Stand van zaken van de arbeidsmatige dagbesteding en voorbeeldprojecten komen in hoofdstuk 3 aan bod. De ontwikkelingen bij de zorgorganisaties worden in hoofdstuk 4 behandeld. Hier wordt tevens een beeld geschetst van de ontwikkelingen die bij gemeenten en (particuliere) ondernemers worden gesignaleerd. Tenslotte worden in de bijlage een aantal voorstellen gedaan voor zorgorganisaties om de veranderingen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding te ondersteunen.
2. Veranderingen in wet- en regelgeving In dit hoofdstuk wordt vanuit wet- en regelgeving aangegeven welke ontwikkelingen er invloed hebben op de ontwikkelingen in de arbeidsmatige dagbesteding. De volgende wet- en regelgevingen worden beschreven, AWBZ pakketmaatregel, nieuwe wet Wajong, de wet WIJ, en Werken naar vermogen.
2.1 AWBZ Pakketmaatregelen per 2009 Met ingang van 1 januari 2009 hebben mensen met een lichte lichamelijke of psychiatrische beperking, die moeite hebben met participeren in de samenleving, geen recht meer op ondersteuning vanuit de AWBZ. Ook de mensen met psychosociale problemen komen niet langer in aanmerking voor begeleiding vanuit de AWBZ. De AWBZ werd de laatste jaren te breed ingezet door een te grote doelgroep waardoor de kosten niet meer te hanteren dreigen. De gemeenten zijn vanaf 2004 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) die de burger dient te ondersteunen in de participatie in de maatschappij. De WMO wordt per 1 januari 2009 uitgebreid met ondersteuning van de doelgroepen mensen met een lichte lichamelijke beperking en mensen met een psychiatrische beperking. De ondersteuning en begeleiding die deze doelgroepen ontvingen vanuit de AWBZ moet nu opgevangen en betaald worden door de gemeenten met de WMO. Deze ondersteuning valt nu onder prestatieveld 6 van de WMO. Het gevolg van de pakketmaatregelen is dat deze doelgroepen op een andere manier ondersteuning moeten organiseren. Naast het aanspreken van het eigen netwerk zullen zij vaker, in het kader van de WMO, een beroep moeten doen op de gemeente. De gemeente krijgt met andere partijen te maken zoals de zorginstellingen die dagopvang organiseren, en particuliere initiatieven die ontstaan om deze niche in de WMO te gaan invullen. De doelgroepen zullen het PGB moeten gaan gebruiken voor bekostiging van dagopvang. Gevreesd wordt dat een deel van deze doelgroepen tussen wal en schip vallen met geen indicatie meer voor AWBZ dagopvang. De meeste mensen zullen niet weten wat te doen en zullen zich niet melden bij de WMO om een vervolg van hun dagopvang te regelen. Arbeidsmatige dagbesteding wordt de laatste jaren met name door zorginstellingen georganiseerd, als een variant op de normale “comfortabele” dagbesteding. De dagopvang voor mensen met een beperking is er op gericht om deze mensen een structuur te bieden in de week door een of meerdere dagdelen activiteiten te organiseren. Ook biedt deze dagopvang een verlichting van zorg voor de mantelzorg van deze doelgroepen. Naast de “comfortabele” dagopvang is er ook arbeidsmatige dagopvang voor mensen met een beperking die de motivatie en vaardigheden hebben om een zekere mate van arbeid te verrichten. Deze arbeidsmatige dagopvang kan ingedeeld worden in drie groepen: dagopvang met arbeidsmatige activiteiten zonder enige vorm van arbeidseisen, dagopvang met arbeidsmatige activiteiten waarbij enige mate van eisen gesteld worden zoals doelstellingen van productie per dag of per week, en dagopvang met arbeidsmatige activiteiten met productie-eisen en toepassing van arbeidsnormen zoals op tijd op het werk zijn. De arbeidsmatige dagbesteding zoals die georganiseerd was door zorginstellingen met bekostiging van de AWBZ is geheel op losse schroeven gaan staan. Zowel voor de zorginstellingen als de gemeenten vergt dit een nieuwe aanpak van organisatie die uitgaat van ondersteuning van participatie van burgers met een beperking. De betrokken partijen moeten nieuwe samenwerkingsverbanden
aangaan, en ook het aanbod van arbeidsmatige dagbesteding zal aangepast moeten worden aan de vraag van de cliënten, i.e. de mensen met een beperking.
Uitdaging De uitdaging voor de gemeenten, zorginstellingen en andere betrokken partijen hoe om te gaan met de toenemende vraag voor ondersteuning van begeleiding van mensen met een lichte lichamelijke beperking en mensen met een psychische beperking die nu bij de WMO moeten aankloppen voor bekostiging van dagbesteding. Welke doelgroepen hebben deze ondersteuning nodig? En hoe kunnen de gemeenten en zorginstellingen en particuliere initiatieven zoals zorgboerderijen zelfredzaamheid en participatie stimuleren en ondersteunen, mede door het organiseren van arbeidsmatige dagbesteding?
2.2 Veranderingen in Wajong en Wij Zowel de Wajong wetgeving als de WWB wetgeving zijn veranderd. In beide gevallen betreft de verandering dat een jongere tot 27 jaar die zich aanmeldt voor een inkomensvoorziening bij UWV of gemeente een leer-werk aanbod krijgt. Voortaan vallen jongeren van 18 – 27 jaar onder de nieuwe Wajong of onder de wet Wij (wet investering jongeren). Zij komen alleen in aanmerking voor een inkomensvoorziening als ze meewerken aan een leer-werk traject dat hen wordt aangeboden voor UWV of gemeente.
2.3 Werken naar vermogen De commissie fundamentele herbezinning WSW (ook wel commissie de Vries genoemd) heeft een voorstel geschreven om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen (Werken naar vermogen, oktober 2008). Daarin is niet alleen gekeken naar de WSW regeling, maar alle regelingen zijn in hun onderlinge samenhang onder de loep genomen. Ontschotting van regelgeving en financieringsstromen en aansluiten bij de arbeidsmarkt zijn in dit voorstel uitgangspunten. Op dit moment lopen verschillende pilotprojecten die invulling geven aan de adviezen in het rapport “Werken naar vermogen”.
2.4 Aansluiting op deze ontwikkelingen Zorgorganisaties die een aanbod willen doen of hun bestaande aanbod willen waarborgen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding kunnen aansluiten bij de bovengenoemde ontwikkelingen. De organisaties kunnen leer-werk trajecten aanbieden aan UWV of gemeenten. Zij zijn immers verplicht om alle jongeren die zich melden voor een uitkering een passend aanbod te doen. Omdat het niet alleen werken, maar ook leren betreft, kan een zorgorganisatie er ook voor kiezen om een aanbod te doen in samenwerking met een ROC, die bijvoorbeeld een AKA opleiding (algemene kwalificatie assistent opleiding) niveau 1 aanbiedt. De doelgroep die zich meldt bij UWV voor een Wajong leer-werk traject is voor de zorgorganisaties vaak een bekendere doelgroep, dan de jongeren die zich bij de gemeente melden en onder de wet WIJ vallen. Zorgorganisaties kunnen voor een deel van deze doelgroep een passend aanbod doen. Bijvoorbeeld zwerfjongeren of jongeren met een laag opleidingsniveau die zonder diploma school verlaten. Zij vertonen vaak kenmerken die overeen komen met jongeren met een licht verstandelijke beperking. Een zorgorganisatie met ervaring met deze groep kan de gemeenten een aanbod doen specifiek voor deze jongeren.
Voor wat betreft aansluiting bij de adviezen in het rapport “Werken naar vermogen” geldt ook dat het verbreden van de doelgroep waarvoor een aanbod wordt gedaan op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding, mogelijkheden geeft voor de instandhouding van projecten of het opzetten van nieuwe projecten.
3 Ontwikkelingen in het veld In dit hoofdstuk worden ontwikkelingen rondom de arbeidsmatige dagbesteding beschreven die in de praktijk voorkomen. Hiervoor is en literatuurstudie uitgevoerd en zijn interviews gehouden met mensen werkzaam bij zorginstellingen, gemeenten en particuliere ondernemers. In een expertmeeting met deelname van mensen van de zorginstellingen Avelijn, Pameijer en Plurijn, gemeente Amsterdam, de VGN en de zorgboerderij de Zonnehoeve zijn de bevindingen in oktober 2009 besproken.
3.1 Gemeenten De WMO kent negen prestatievelden waaraan de gemeenten moeten voldoen met de uitvoering van de WMO. Prestatieveld 6 richt zich op het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. De voorziening arbeidsmatige dagbesteding valt onder dit prestatieveld. Vanuit de praktijk van 2009 zijn er drie toekomstvisies op begeleiding in de gemeentelijke WMO te formuleren (Driest e.a., 2009): 1. Gemeenten nemen lichte begeleiding over uit de AWBZ en laten de indicatie door het CIZ stellen of doen dit zelf. Burgers worden individueel geïndiceerd en ondersteund. Subsidieverstrekking aan zorginstellingen valt hier ook onder. 2. Gemeenten wachten af wat de gevolgen zijn van de wetswijziging en doen niets. 3. Gemeenten gebruiken de pakketmaatregelen om tot een kanteling in denken en doen te komen door nieuwe vormen van ondersteuning te ontwikkelen die collectief of individueel kunnen zijn en gebiedsgericht en dwars door alle sectoren heen georganiseerd. Uit de resultaten van pilots en experimenten werd geconcludeerd dat het logisch was dat gemeenten vanuit de WMO-gedachte, iets te doen aan de participatie van de inwoners, het nieuwe gat gaan opvullen. Het ingewikkelde is nu om een voorziening gebaseerd op een tekort aan zelfredzaamheid te vervangen door een voorziening die zich richt op participatie en die vooral gebaseerd is op het versterken van wat mensen nog wel kunnen en willen. De vraag is hoe kan een individuele verstrekking als de AWBZ begeleiding nu vervangen worden door een ondersteuningsaanbod dat mensen op weg helpt naar meedoen in de samenleving. Natuurlijk kent de WMO wel individuele oplossingen, maar de geest van de wet ligt toch vooral in termen als participatie, samen en collectief. Dat is wellicht het meest ingewikkelde waar gemeenten nu mee te maken krijgen. Niet de financiële aspecten zijn het grootste struikelpunt voor gemeenten, maar de omslag van een AWBZ-regime naar een WMO-regime. We constateren dat er een zoektocht gaande is naar wat een integrale aanpak heet. Wij noemen dat liever een includerende aanpak. Dat betekent: een samenleving waarin er voor iedereen plek is om op hun eigen manier een bijdrage te leveren en waarin men elkaar waar nodig ondersteunt. Er ontstaat een aanpak waarin vraag en aanbod op elkaar is afgestemd, partijen elkaar kennen en kunnen vinden en die over de grenzen van gemeenten en subsidieafspraken reiken. Deze aanpak is op dit moment nog toekomstmuziek. We zien wel dat er onder de noemer van burgerparticipatie allerlei interactieve processen ontstaan en dat er pilots worden opgezet om te onderzoeken wat integrale samenwerking in de lokale context kan betekenen.
3.2 Pilotprojecten gemeenten Vanuit een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van VWS en de VNG zijn pilot projecten voor gemeenten opgestart in 2006, waarin gemeenten konden experimenteren met de verschillende onderwerpen van de WMO. Deze leerervaring kon dan worden gedeeld met alle overige gemeenten in Nederland. Gedurende tweeënhalf jaar hebben 26 gemeenten gewerkt aan hun pilot project om complexe thema’s en prestatievelden uit te werken. De uitval van ondersteunende begeleiding (OB) en activerende begeleiding (AB) uit de AWBZ, waarvan arbeidsmatige dagbesteding een van de activiteiten is, en de invoeging daarvan in de WMO valt onder prestatieveld 6. Specifiek op dit vlak hebben de gemeenten Haarlem, Almere, Enschede en Nunspeet ieder een pilotproject uitgevoerd. Een dicht aanverwant en interessant project is het pilotproject van Amsterdam die gekeken heeft naar de relatie tussen de WWB (wet werk en bijstand) en de WMO.
Haarlem: Haarlem wilde met het ontwikkelpilotproject uitvinden welke onderdelen van ondersteunende en activerende begeleiding (OB/AB) goed tot hun recht komen in de WMO en welke onderdelen beter af zijn in de AWBZ-zorg. Alles bezien vanuit het perspectief van de klant. Ook wilde Haarlem duidelijkheid over de voorwaarden waaronder OB/AB eventueel naar de gemeenten overgeheveld kan worden. Binnen het thema OB/AB concentreerde Haarlem zich op de toegankelijkheid van hulp en de indicatiestelling voor de groepen ‘zeer kwetsbare ouderen waaronder dementerenden’ en ‘ OGGz’ (chronisch psychiatrisch patiënten en verslaafden). Haarlem heeft geprobeerd met aanbieders en andere partijen modellen te ontwikkelen die een mogelijke overheveling van OB/AB naar de WMO mogelijk maken. Centrale doelstelling van Haarlem voor de ontwikkelpilot was: als (onderdelen van) de functies OB/AB naar de gemeente komen kan dat voor cliënten veel voordelen bieden (integrale benadering, ondersteuning op maat). Dit is alleen mogelijk als de gemeente ook intern tot de noodzakelijke integratie van dienstverlening en beleid komt en extern een stevige regie voert Haarlemse conclusie over de overheveling van OB en dagbesteding naar de WMO: Er bestaat samenhang en overlap met alle prestatievelden en met verschillende vormen van aanpalend gemeentelijk beleid. Ten aanzien van (arbeidsmatige) dagbesteding dient de gemeente ondersteuning te bieden bij daginvulling voor diegenen die onvoldoende perspectief op betaalde arbeid hebben dat een traject richting betaalde arbeid kans van slagen heeft (en die daarmee onder de WWB-trajecten en/of de WSW vallen). Dit kan zowel zijn het bieden van ondersteuning bij het krijgen en uitvoeren van vrijwilligerswerk als het bieden van ondersteuning bij het vinden en behouden van een meer laagdrempelige vorm van dagbesteding zoals een ontmoetingsactiviteit en deelname aan sociaal-culturele activiteiten, sport en verenigingsleven. In het verlengde hiervan ligt ondersteuning bij het vinden van en deelname aan geschikte vrijetijdsbesteding. Dit sluit enerzijds aan op het aanbod van de welzijnssector (prestatievelden 1, 4 en 5), anderzijds op arbeidsre-integratie.
Almere (2006 – 2008): Almere wilde samen met cliënten en de lokale woon-, zorg- en welzijnspartijen voortbouwen op de bestaande infrastructuur voor zorg en welzijn. De gemeente wil tot een model komen van vraagsturing en een passende regie. Binnen dit model moeten flexibele ondersteuning- en zorgarrangementen ontstaan die
aansluiten op de wensen van cliënten. Welzijn- en zorgfuncties hangen met elkaar samen in deze pakketten en dat vraagt om een andere manier van indiceren. De huidige indicatie (AWBZ en Wvg) richt zich op beperkingen en gebreken. In de nieuwe indicatiemethode wil Almere de ‘beoordeling van de zelfredzaamheid’ en de ‘regie over het eigen bestaan’ centraal stellen. Het gaat in deze ontwikkelpilot om wat cliënten en hun sociale omgeving wél kunnen. De centrale doelstelling van de ontwikkelpilot WMO in Almere was het structureel verbinden van de vraag naar ondersteuning met maatschappelijke participatie, waarbij voor de maatschappelijke participatie aangesloten wordt bij de potentie van de cliënt en van zijn sociale omgeving. Deze doelstelling heeft zowel een inhoudelijke component (het ontwikkelen van individuele en collectieve arrangementen) als een procesmatige component (het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen en methodieken). De belangrijkste positieve conclusie van deze eindevaluatie is, dat de visie dat ondersteuning direct gekoppeld moet worden aan participatiemogelijkheden op basis van de potentie van iemand zelf en aan de potentie van de omgeving breed gedeeld wordt en dat dit op uitvoeringsniveau leidt tot een cultuurverandering in de manier van werken. In de pilot wordt de vorm van maatschappelijke ondersteuning zo breed mogelijk gehouden. Kernpunt is dat de gemeente Almere wil kunnen experimenteren met vraagsturing op een breed terrein binnen de WMO, in nauwe afstemming met zorgarrangementen uit de AWBZ en de Zorgverzekeringswet. Daarbij wordt gestreefd naar integrale ondersteuning van de cliënt vanuit een gezamenlijk concept van lokale samenwerking tussen aanbieders, zorgkantoor en gemeente Het integrale team: Almere heeft op het gebied van samenwerking verschillende vormen van uitvoering ontwikkeld. Het integraal team is een voorbeeld van directe samenwerking, waaraan verschillende organisaties zich verbonden hebben. Het gaat bij het Integraal team om het analyseren van ‘de vraag achter de vraag’ van een klant. De gemeenschappelijke WMO-visie en de gezamenlijke deskundigheden maken een integraal team geschikt om nieuwe arrangementen te ontwikkelen. Dat is een andere insteek dan een ketenbenadering, waarbij de afstemming tussen de betrokken organisaties geoptimaliseerd worden. Een voorbeeld van een ontwikkeld collectief arrangement is de inzet van cliënten van de dagbesteding die tuinen van mensen met een klein budget opknappen en onderhouden. Sociaal activeringscentrum: Het Sociaal Activeringscentrum is in oktober 2007 van start gegaan. Het Sociaal Activeringscentrum is een samenwerkingsverband tussen WMO en WWB, en heeft als doel om langdurig werklozen te activeren in de wijk. Het sociaal activeringscentrum is een collectief arrangement waar uitkeringsgerechtigden ingezet worden om de vraag naar buurtactiviteiten en de potentie van de buurtbewoners met elkaar te verbinden. De WWB’ers worden hiervoor getraind in het afnemen van interviews bij buurtbewoners. Op basis van de uitkomsten van de interviews worden activiteiten ontwikkeld waarin buurtbewoners, waaronder ook eventueel de WWB’ers zelf een rol kunnen spelen. Effecten zijn dat de WWB’ers meer zelfvertrouwen krijgen en meer contacten hebben met de buitenwereld. Dit doet zich ook voor bij de langdurige werklozen, die actief zijn in het sociale activeringscentrum. Dit wordt een kwalitatief effect van substitutie genoemd, namelijk meer contacten in en met de samenleving. Dit kwalitatieve effect zal op termijn ook een kwantitatief effect kunnen krijgen op het beroep op de AWBZ en in het geval van langdurig werklozen door een verminderd beroep op de Wet Werk en Bijstand (WWB).
Enschede (2005 – 2007) Enschede experimenteerde in het pilotproject met een mogelijk nieuwe taak voor de gemeente, de functies ondersteunende en activerende begeleiding
(OB/AB). Uit de ontwikkelpilot moest duidelijk worden of en hoe de gemeente deze taak kan uitvoeren. Bewonersparticipatie was essentieel voor deze ontwikkelpilot. De gemeente wilde een vraaggestuurd aanbod van welzijn- en zorgdiensten in de wijk Roombeek. Een Zorginkoopplan moest de aanbieders in Roombeek stimuleren om innovatieve projecten in te dienen voor ondersteunende en activerende begeleiding en andere vormen van welzijn, diensten en zorg. In het zorginkoopplan wordt de inkoop van zorg, welzijn en diensten van de gemeente en zorgverzekeraar Menzis op elkaar afgestemd. Enschede benadrukt dat het totale aanbod van zorg- en dienstverlening de aandacht heeft. Het is heel erg belangrijk om te laten zien dat welzijn en ondersteuning in 1 keten worden aangeboden. 1+1 =3 door die keten (voor de cliënt). Dit vraagt wijzigingen in financiering en in werkwijze tussen instellingen en methodiek. Het gaat erom dat mensen de klant centraal stellen. In de pilot werd aan de slag gegaan met 1. vormen van bewonersparticipatie en maatschappelijke participatie; 2. het uitwerken van het begrip “eigen verantwoordelijkheid; 3. een bijdrage, door deelnemers aan dagbestedingactiviteiten, aan de leefbaarheid van de wijk 4. regievoering door gemeente en zorgverzekeraar 5. het financieringsvraagstuk WMO/AWBZ/zorgverzekeringswet De belangrijkste geleerde lessen van de ontwikkelpilot zijn: 1. Er is een op capaciteiten gerichte aanpak ontwikkeld door gebruik te maken van bestaande talenten, deze te inventariseren en direct na het aanboren hiervan zo ook te benutten. Een combinatie van krachtige vrijwillige inzet en eventuele ondersteuning heeft grote meerwaarde. Uitgaande van de belangrijkste “triggers” voor mensen leidde ertoe dat enkele mensen met afstand tot de arbeidsmarkt weer (deeltijd) werk hebben, dat iemand met een verstandelijke beperking een ‘helpdeskfunctie” inneemt bij computergebruikers en dat verstandelijk gehandicapten een zinvolle dagbesteding hebben, maar ook geïntegreerd zijn in de wijk. 2. Voorkom dat (te) veel zorgaanbieders zich in één bepaalde wijk vestigen. Creëer samenhang en bestendiging. Te veel “zorg” in de wijk leidt tot stigmatisering en een tegendraadse beeldvorming van een zorgwijk. 3. Een vraaggericht aanbod van diensten ontstaat niet vanzelf. Het is van belang dat arrangementen worden ontwikkeld die uitstijgen boven de huidige grenzen van wet- en regelgeving. Dagbesteding die wordt aangeboden in combinatie met welzijnsfuncties leidt tot integratie van kwetsbare mensen in de wijk, biedt bewoners van de wijk een lunchrestaurant en ontmoetingspunt en voorkomt eenzaamheid van ouderen. Financiering werkt echter meestal versnippering van werkprocessen en organisatievormen in de hand. Een van de conclusies is dan ook dat integraliteit door de huidige wet- en regelgeving niet wordt bevorderd. 4. Het samenwerken van strategische partijen bevordert integraliteit en vernieuwing, mits er sprake is van een “luwte” waarin partijen met elkaar van gedachten kunnen wisselen, dingen kunnen uitwerken en tot vernieuwing kunnen komen, zonder bang te moeten zijn voor concurrentie en tegenstrijdige belangen. Project Roomblik Het project Roomblik is een van de resultaten van de Enschedese ontwikkelpilot. Roomblik is een lunchroom / ontmoetingsruimte die een functie heeft als voorziening voor de buurt en voor de in de directe omgeving wonende mensen die zorg en begeleiding nodig hebben. In samenwerking met de welzijnsstichting zijn er mensen in de buurt geworven, begeleid en geschoold om zich als vrijwilliger in te zetten voor de buurt en haar bewoners. De aanbieder van zorg voor verstandelijk gehandicapten stelt, als eigenaar van het gebouw de locatie beschikbaar als werkplek en activiteitenruimte overdag en als ontmoetingsplek in de andere uren. Onder de titel ‘Schatmeesters’ hebben een aantal vrijwilligers activiteiten voor en door de buurt georganiseerd. Uiteindelijk is de conclusie getrokken dat, vooral de methodiek van investeren in mensen uit de buurt, hen
actief betrekken bij activiteiten, ze een actieve rol laten spelen en eigen verantwoordelijkheid geven, en dit mogelijk maken door ondersteuning, begeleiding en scholing, leidt tot een forse toename van welbevinden, een stijgende eigenwaarde, stappen op de participatieladder en toeleiding tot, dan wel deelname aan reguliere arbeid. Een aantal conclusies is voor arbeidsmatige dagbesteding van belang: Participeren en meedoen – individuele sociale stijging: - Mensen met afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt wanneer de juiste individuele snaar geraakt wordt en aan de daar bij horende voorwaarden voldaan wordt. - Actief kunnen zijn in en voor de eigen buurt is voor een aantal mensen de juiste voorwaarde om te kunnen stijgen. - Herkenning bij, en steun van en voor andere mensen die een zelfde traject afleggen, stimuleert om mee te doen en mee te blijven doen. - Een vorm van vergoeding (geld, scholing) vergroot het gevoel van eigenwaarde en stimuleert om tot blijvende activiteit te komen. Samenhang, betrokkenheid en binding – gemeenschappelijke stijging: - Integratie van groepen bewoners met gemeenschappelijke ‘bijzondere’ kenmerken in een buurt of wijk, wordt vergemakkelijkt wanneer die groep ook iets kan, wil en gaat betekenen voor die wijk, dit kan door een locatie open te stellen, activiteiten voor de buurt te organiseren, diensten of service te leveren aan de buurt. Zorg en ondersteuning: - (te) veel zorgaanbieders (niet zozeer voorzieningen als wel aanbieders) in één wijk heeft gevaar van stigmatisering. - zorg voor efficiënte afstemming en regie. - breng draagkracht en draaglast met elkaar in evenwicht, ondersteun waar nodig, stimuleer waar kan, positieve ervaringen leiden tot meer draagkracht/draagvlak.
Nunspeet (2005 – 2007) Het pilotproject in Nunspeet richtte zich op de toelatingscriteria voor de functies activerende en ondersteunende begeleiding (OB/AB) voor mensen met een verstandelijke beperking. Nunspeet onderzocht of de functies activerende en ondersteunende begeleiding via de WMO naar gemeenten overgeheveld kunnen worden. Daarbij hebben zij aandacht besteed aan het achterhalen van succes- en faalfactoren voor de uitvoering van OB/AB door gemeenten en ze onderzochten welke vorm van toegang tot OB/AB het beste aansluit bij de praktijk van een kleinere gemeente. Daarbij heeft Nunspeet rekening gehouden met efficiency, klantgerichtheid en effectiviteit. Nunspeet heeft zich gericht op het toegangsbeleid van OB en AB naar de WMO. De casemanager speelt daarin een centrale rol. De casemanager is een persoon in dienst van de gemeente en met de regie en coördinatie van het hele proces, van aanvraag tot toewijzing, in handen. De casemanager betrekt alle relevante partijen in het proces en volgt ook de aanvrager administratief. Hij houdt in de gaten wanneer nieuwe indicatiestellingen nodig zijn. De casemanager kan goed communiceren en kent de lokale en sociale kaart en de doelgroepen. Nunspeet heeft een functie OB-plus gecreëerd waarbij enkele onderdelen van AB zijn gevoegd. In bestuurlijk zin is er op gelet dat er sprake is van samenhang tussen het beleidsterrein van OB-plus en andere beleidsterreinen (welzijn, onderwijs, sociale zaken).
Amsterdam (2005-2007) Amsterdam heeft met het ontwikkelproject WMO-WWB in de prestatievelden 7, 8 en 9 zich gericht op participatie en activering van verslaafden, dak en thuislozen en chronisch psychiatrische patiënten. Dit is een grote doelgroep in Amsterdam die zeer moeilijk bereikbaar is en moeizaam aan het werk komt. Amsterdam heeft 500 verslaafden en daklozen aan het werk geholpen tijdens dit ontwikkelproject waarbij een zeer gerichte en intensieve begeleiding van professionals bij de gemeente en instellingen is ingezet. Idee achter de pilot was om in de praktijk aan de hand van 450 concrete trajecten ervaring op te doen met de activering van deze moeilijke doelgroepen en zo meer inzicht te krijgen in de vraag, het aanbod, de organisatie en uitvoering. Met het uitgangspunt van de gemeente dat iedereen meedoet in de stad heeft geleid tot de vormgeving van toeleiding van moeilijke doelgroepen naar passende vormen van dagbesteding. Door samenwerking van de gemeentelijke diensten ‘Zorg en Samenleving’ en ‘Werk en Inkomen’ met het zorgkantoor Amsterdam en Agis zorgverzekeringen zijn de beschikbare middelen uit de WMO, de WWB en de AWBZ gezamenlijk ingezet om het projectdoel te bereiken. Ook het UWV heeft hieraan meegedaan en er zijn in de pilot samenwerkingsafspraken gemaakt. Amsterdam heeft een ordening in het aanbod van dagbesteding gehanteerd waarin is gekeken naar verschillende vormen en niveaus van dagbesteding. Er worden verschillende doelen van dagbesteding onderscheiden: - Dagbesteding als onderdeel van de behandeling en preventie - Dagbesteding met als doel om actief deel te nemen aan de maatschappij - Dagbesteding met als doel om een nuttige bijdrage te leveren aan de maatschappij - Dagbesteding als eerste stap in een traject richting betaald werk. De laatste twee doelen komen het dichtst in de buurt van de doelstelling van arbeidsmatige dagbesteding. Het beschikbare aanbod van projecten en dagbestedingsplekken is in beeld gebracht, beschreven en ontsloten voor de doelgroep op de website www.dagactiviteiten.nl . Met het individuele profiel van de cliënt kan een gerichte match gemaakt worden met het beschikbare aanbod, zowel door de klantmanager als door de klant zelf. De betrokken instellingen kenmerken zich door een grote betrokkenheid met de doelgroep en door creativiteit en ondernemerszin in het opzetten van nieuwe werkprojecten. Wel zijn de verschillende wettelijke regelingen en financieringsvormen complex en ondoorzichtig voor de kleiner instellingen, en zij hebben ondersteuning nodig met de administratieve belasting die de gemeente slechts deels kan geven.
3.3 Verschillen kleine en grote(re) gemeenten Kleine gemeenten richten zich met de invulling van de nieuwe WMO op behoud van wat er al bij zorginstellingen was geregeld vanuit de AWBZ. Vaak is de doelgroep zo klein dat het voor hen haast niet mogelijk is speciale regelingen hiervoor te treffen. Een aantal kleine en middelgrote gemeenten hebben een regionaal samenwerkingsverband. De WMO voorbereidingen, beleid en praktische uitvoeringen worden samen bepaald en op elkaar afgestemd. Een voorbeeld is Parkstad. Hier functioneert een aparte Stuurgroep WMO. Zoals de gemeente Voerendaal aangeeft varen zij op het beleid dat in de stuurgroep wordt gemaakt,
anders zouden ze er zelfstandig niet uitkomen hoe om te gaan met de AWBZWMO veranderingen. De trekkersfuncties op het gebied van aanpassing van het WMO beleid in eigen gemeente zijn vaak de grotere gemeenten. Mede door een grotere doelgroep hebben ze meer direct belang bij de aanpassingen en samenwerkingsverbanden die voor de aanpassingen nodig zijn.
3.4 Belangrijkste ontwikkelingen bij gemeenten Arbeidsmatige dagbesteding is een term die over het algemeen door gemeenten niet herkend wordt als een activiteit waar zij vanuit de WMO een bijdrage aan kunnen leveren. Dagbesteding wordt geassocieerd met een aanbod van zorginstellingen voor de opvang van mensen een specifieke beperking. Uit bovenstaande voorbeelden van pilotprojecten in Haarlem, Almere, Enschede en Nunspeet kunnen we voorzichtig een aantal conclusies trekken. 1. Om ondersteuning op maat te kunnen bieden aan kwetsbare doelgroepen, zoals mensen met beperkingen die voorheen bij de AWBZ terecht konden, is het noodzakelijk tot integratie van dienstverlening en beleid te komen. Er is duidelijk waarneembaar bij verschillende gemeenten dat samenwerking tussen WMO en Sociale zaken hechter is. Nu participatie is opgenomen in het prestatieveld van de WMO weten ze op dit punt sociale zaken te vinden en andersom eveneens, sociale zaken stapt naar de WMO afdeling voor cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op dit punt lijkt een stap naar ontschotting dichterbij te komen. (wetgeving, zoals STAP stimulering arbeidsparticipatie was al een eerste “stap” in deze richting). 2. Een aantal gemeenten nemen de regierol op zich, zodat kwetsbare burgers niet tussen wal en schip vallen. In de pilotprojecten laten de gemeenten een voortrekkersrol voor zichzelf zien op het gebied van regie. Het koppelen van deskundigheid van verschillende organisaties in de eigen gemeente kan leiden tot interessante, waardevolle en vaak ook noodzakelijke samenwerkingsverbanden. Bij de gemeente Amsterdam is de regiefunctie vooral vervuld door sociale zaken. Zowel op dit punt als het eerste punt duiden op het streven naar een integrale benadering. Integraal werken geldt zowel intern voor de gemeente als in samenwerking met andere partijen op het gebied van zorg, welzijn en arbeid. 3. Er is een tendens waarneembaar waar uit blijkt dat de focus op zoveel mogelijk betaald werk, lijkt te verschuiven naar participatie in het algemeen. Met andere woorden deelname aan de samenleving hoeft niet per sé als doel te hebben dat het betaald werk moet zijn. Het is de vraag of deze focus in de toekomst weer gaat schuiven als de economie aantrekt en er meer vacatures ontstaan voor betaald werk. In ieder geval geeft de aandacht voor participatie aan onbetaalde activiteiten met als doel meedoen in de samenleving en erbij horen ruimte voor doelgroepen die aanvankelijk niet zo zichtbaar waren, zoals de Nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden). De diversiteit aan onbetaalde activiteiten is redelijk groot, de activiteiten zijn laagdrempelig en vaak aan te passen aan de mogelijkheden van de deelnemer. 4. Er is aandacht voor lokale wijk- en buurtgebonden initiatieven. Activiteiten op het gebied van sociale activering die soms veel overlap hebben met projecten op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding worden vaak
gekoppeld aan wijkprojecten. Participatie in de samenleving krijgt een invulling passend bij de lokale omstandigheden. Ook onder de gemeenten laat de invulling van de WMO twee uitersten zien. Een deel van de gemeenten is afwachtend. Zij willen graag eerst weten hoeveel burgers er aankloppen met een hulpvraag. Zolang zij deze mensen nog niet aan het loket hebben gezien, wachten ze met het maken van beleid. Andere gemeenten zijn juist erg actief in het opzetten van allerlei initiatieven. Deze initiatieven zijn vaak lokaal gericht en voor verschillende kwetsbare doelgroepen toegankelijk. De meeste activiteiten betreffen niet zozeer regulier werk. Vaak wordt er een andere behoefte in de samenleving mee opgelost. Bijvoorbeeld mensen gaan enkele uren werken voor de vrijwilligerscentrale en maaltijden bezorgen voor ouderen, of deelnemen aan een klusteam in de wijk die hand- en spandiensten verzorgt voor de leefbaarheid van de woonomgeving en voor bewoners die zelf niet capabel zijn om deze klussen uit te voeren. Daarnaast zijn de kringloopcentra en wijkgebouwen bekende plekken waar mensen met een chronische aandoening of psychische beperking zich actief in kunnen zetten. Kortom veel gemeenten hebben vanuit de WMO wel activiteiten ontwikkeld die mogelijk kunnen aansluiten bij cliënten die momenteel of in het verleden deelnamen aan de arbeidsmatige dagbesteding.
3.5 Ontwikkelingen bij zorginstellingen Omdat de huidige financiële mogelijkheden die de AWBZ heeft geboden niet meer toereikend zijn worden er activiteiten ondernomen die gericht zijn op zowel bezuinigen als het zoeken naar nieuwe financieringsbronnen. Het perspectief van waaruit dit gebeurd is verschillend. Er zijn instellingen die zich terugtrekken op hun zorgtaak en dat als uitgangspunt nemen. Zij laten het arbeidsmatige aspect varen dat gericht is op ontwikkeling van cliënten, zodat ze zoveel mogelijk deel kunnen nemen aan regulier werk (betaald of onbetaald). Zij bieden vooral dagactiviteiten aan die passen in hun bestaande aanbod voor de doelgroepen met een complexe hulpvraag. Dat betekent dat de huidige meer arbeidsmatige activiteiten worden afgebouwd, omdat daarvoor te weinig cliënten beschikbaar zijn. Een ander perspectief dat door instellingen wordt gehanteerd is de focus op integratie in de samenleving, inclusie en streven naar zoveel mogelijk deelname aan reguliere activiteiten. Deze instellingen blijken juist erg actief in het zoeken naar nieuwe financieringsmogelijkheden en het aansluiten bij aanbod van andere partijen. Uiteraard is een mix van bovenstaande perspectieven ook zichtbaar. Er zijn 2 reacties zichtbaar op de huidige financiële tendens. 1. Zorginstellingen die zich terug gaan trekken op hun “core-business” door dagactiviteiten aan te bieden die niet zozeer arbeidsgerelateerd zijn. Er worden bezuinigingsmaatregelen genomen: • De huidige dagcentra worden uitgebreid met extra plaatsen in de groepen. • Functiedifferentiatie door het aanpassen van de huidige loonschalen van de begeleiders te wijzigen naar lager betaalde functies. • Met minder professionele begeleiders op een groep werken en deze aanvullen met stagiaires en of vrijwilligers. • Op goedkopere locaties de werkzaamheden plaats laten vinden.
2. Instellingen die de mogelijkheid aangrijpen om de focus op integratie in de samenleving en inclusie te versterken. • Lokaal gericht werken verder uitbouwen. Samenwerking zoeken met organisaties in de wijk, zowel regulieren werkgevers (dit kunnen ook zorgaanbieders zijn) als wijkcentra e.d. • Doelgroepen meer combineren, bijvoorbeeld aansluiten bij bestaande voorzieningen die de gemeente al biedt in de wijk (voor GGZ dagopvang bijvoorbeeld) • Meer op locatie bij werkgevers in het pand gaan werken, waarbij de reguliere onderneming de kosten voor de locatie op zich neemt. • Meer zoeken naar nieuwe financieringsbronnen (vanuit WMO, WWB, woningcorporaties etc.) • Aanbieden van producten en diensten die meer zijn afgestemd op de behoefte die op die locatie (in die wijk) bestaat. Vraaggericht werken en niet vanuit een aanbod een initiatief oppakken. Uiteraard is een mengvorm van bovenstaande trends ook veel voorkomend.
3.6 Ontwikkelingen bij particuliere ondernemers Particuliere ondernemers lijken zich steeds meer bewust te worden van hun verantwoordelijkheid. Maatschappelijk verantwoord ondernemen draagt hieraan mogelijk bij. De verzorgingsstaat lijkt op zijn retour, er van iedereen een eigen inspanningsverantwoordelijkheid verwacht binnen de persoonlijke mogelijkheden. Daar moeten mensen dan ook de kans voor krijgen. Er worden verschillende initiatieven genomen om als bedrijf een eigen bijdrage aan de samenleving te willen leveren. Grote bedrijven geven aan wel meer mensen met een beperking te willen plaatsen, maar dan moeten er een aantal veranderingen plaats vinden. •
•
•
•
Een aantal grote bedrijven hebben aangegeven graag een eigen jobcoach in dienst te nemen die mensen begeleidt, zodat ze niet steeds met een andere jobcoach van doen hebben. De verschillende financieringsstromen waarmee een werkgever te maken kan krijgen(vanuit de gemeente, het UWV of de AWBZ) creëert een administratieve rompslomp die en barrière opwerpt om actief meer mensen met een beperking te willen werven. Daarnaast brengen de verschillende financieringsvormen ook verschillende administratieve verantwoordingen met zich mee en verschillende regelgeving, waardoor werkgevers door de bomen het bos niet zien. Een ander aspect betreft de terminologie die wordt gehanteerd. De diverse afkortingen en het vakjargon dat wordt gebruikt door de zorgsector, gemeente en UWV spreekt de particuliere ondernemers niet aan. Bovendien bevestigd dit het exclusieve traject waarin een medewerker zit. Echte inclusie kan alleen bewerkstelligd worden als er gesproken wordt over werk (betaald of niet) en opleiding (in plaats van leer-werk recht e.d.). Particuliere ondernemers willen meer inzicht in “zachte” opbrengsten. Er is behoefte aan instrumenten als Social Return on Investment of andere methodieken die sociale resultaten inzichtelijk maken.
4 Vraagstukken voor de toekomst Welke vraagstukken op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding liggen er voor de nabije toekomst voor de gemeenten en zorginstellingen. We zetten een aantal op een rijtje. Gemeenten o Coördinatie / regie van de gemeenten in zake arbeidsmatige dagbesteding. Wat moet de gemeente doen om arbeidsmatige dagbesteding mogelijk te maken? Een aantal mensen met een beperking of chronische ziekte zullen geen AWBZ indicatie meer hebben. Daarmee vallen zij ook automatisch buiten deelname aan arbeidsmatige dagbesteding die voorheen door de AWBZ werd betaald aan de zorginstelling. Deze mensen worden doorverwezen naar het gemeentelijke WMO loket of naar het UWV. Daardoor krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor deze cliënten van arbeidsmatige dagbesteding om hen toch zo goed mogelijk te laten participeren in de maatschappij. Arbeidsmatige dagbesteding kan voor deze cliënten de juiste oplossing zijn voor participatie. Ze zijn er tenslotte destijds met een AWBZ indicatie wel voor geïndiceerd. Het is aan de gemeente om voor deze ‘nieuwe’ cliënten plek bij arbeidsmatige dagbesteding te regelen. Hoe kan de gemeente dat het beste doen? Met wie kan er beste samengewerkt worden of aan welke organisatie moet de arbeidsmatige dagbesteding aanbesteed worden? o
Samenwerking binnen de gemeente tussen WMO en sociale dienstverlening / sociale activering, ontschotting binnen de gemeente. De grenslijn tussen WMO en sociale activering voor cliënten met indicatie arbeidsmatige dagbesteding kan erg vaag zijn. Doel van arbeidsmatige dagbesteding is niet alleen een daginvulling aan mensen bieden die nuttig is en op niveau van de individuele cliënt, maar ook mogelijk een doorstroom bewerkstelligen van de dagbesteding naar een reguliere werkplek. Een dergelijk doorstroomtraject kan het beste afgestemd worden met de sociale dienst van de gemeente die cliënten vanuit de dagbesteding op kan vangen als doorstroom naar een reguliere baan mogelijk wordt geacht. Ook zouden mogelijkheden bekeken moeten worden om WMO gelden en WWB gelden van de gemeente gecombineerd te gebruiken voor doorstroomkandidaten.
Zorginstellingen o Aanbod arbeidsmatige dagbesteding van zorginstellingen Het aanbod van arbeidsmatige mogelijkheden voor de dagbesteding dient zo goed mogelijk afgestemd te zijn op de vraag van de cliënten. De verandering van financiering voor de zorginstelling door de pakketmaatregelen van de AWBZ en WMO dwingt de zorginstelling keuzes te maken ten aanzien van het aanbod van arbeidsmatige dagbesteding dat zo aantrekkelijk mogelijk dient te zijn voor de doelgroep. Ook keuzes ten aanzien van samenwerking met andere partijen om een vraaggerichte invulling te kunnen geven aan het aanbod van arbeidsmatige dagbesteding is een optie voor zorginstellingen. Welke keuzes kunnen ze maken? o
Positionering van zorginstellingen in arbeidsmatige dagbesteding (doorgaan met aanpassing of stoppen?). Hoe moet de zorginstelling zich aan-/inpassen binnen de nieuwe AWBZ – WMO situatie? Hoe kan de zorginstelling zich het beste aanpassen aan de nieuwe AWBZ situatie? Door de uitsluiting van doelgroepen uit de AWBZ lopen ze
cliënten mis, of ze moeten de cliënten via een ander financieringskanaal zoals de PGB binnen boord zien te houden. Hoe houden ze hun aanbod zo aantrekkelijk mogelijk voor de doelgroep voor arbeidsmatige dagbesteding? Met wie kunnen ze het beste samenwerkingsverbanden aangaan, en op wat voor manier? Samenwerking o Samenwerking tussen zorginstellingen, gemeenten, UWV en particuliere ondernemers. Om een beter aanbod te creëren voor de burgers ten aanzien van arbeidsmatige dagbesteding zullen de betrokken partijen met elkaar in gesprek moeten gaan om elkaars expertise beter op elkaar af te stemmen en elkaar aan te vullen. Aan te raden is dat de gemeente de regie op zich neemt om een ketennetwerk op te zetten en gaande te houden.
Informatiebronnen Literatuurlijst Hagen B., Mulder A. (ed). Arbeidsmatige dagbesteding in de context van de WMO. Vilans 2007 Spierenburg M., Kole D. Zorg en UWV samen sterk voor werk? Mogelijkheden bij het ontwikkelen van arbeidspotentieel van mensen met een beperking. Vilans november 2008 Spierenburg M., Kole D. WMO, UWV en AWBZ, wat hebben ze gemeen? WMO magazine januari 2009 Spierenburg M., Kole D. Impressie studiemiddag Samenwerking rond participatie. Vilans juni 2009 Eindrapportage WMO pilots, leren uitdragen en delen over maatschappelijke ondersteuning. Resultaten van 26 WMO ontwikkelpilots. Deloitte Consulting, VWS, VGN, december 2007 Uppelschoten M., Hilberts P., Kamp W., van Eupen R. Evaluatie Pilot WMO-WWB bij Dienst Zorg en Samenleven en Dienst Werk en Inkomen van gemeente Amsterdam. Gemeente Amsterdam 2008 WMO: zorg of zegen? Samenvatting van WMO pilot Ondersteunende en activerende begeleiding van de gemeente Haarlem. Van Bergen A., Driest P., van Eerten M., van Ogtrop J. Participatie uit de AWBZ± wat staat gemeenten te doen? Movisie, Vilans, 2009 Driest P. Wonen, zorg, welzijn voor dummies, of wat moet ik weten van ZVW, AWBZ, WMO? Vilans juli 2009
Interviews Interviews zijn gehouden met: Hanne Overbeek (Divosa) Marc Uppelschoten (gemeente Amsterdam) Pierre Verbraak (gemeente Voerendaal) Freek Heerema (Pameijer) Ageeth Ouwehand (Steinmetz de Compaan) Susan Feith (Vilans)
Expertmeeting Deelnemers Expertmeeting, gehouden op 22 oktober 2009: Joyce van Rees (Avelijn) Henny ten Voorde (Avelijn) Marc Uppelschoten (gemeente Amsterdam) Freek Heerema (Pameijer) Sascha Stoffelen (Plurijn) Paul Ongenae (VGN) Piet van IJzendoorn (de Zonnehoeve) Diana Kole (Vilans) Petra Crombag (Vilans)