Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
Datum: oktober 2008 Colofon Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek contactpersonen: Jenny Zonneveld en Hans Voutz tel.: (024) 329 98 89 e‐mailadres:
[email protected] Verkrijgbaar Open Huis, Stadswinkel Mariënburg 75 6611 PS Nijmegen tel: (024) 329 24 08 of via www.nijmegen.nl (onderdeel wonen & leven > onderzoek en cijfers)
Inhoudsopgave 1
Vergrijzing: een uitdaging
3
1.1 1.2 1.3
Algemene typering: zowel zegeningen als problemen Samenvattend beeld toekomstige vergrijzing in Nijmegen Waar en hoe moet het lokale beleid op de vergrijzing anticiperen?
3 4 6
2
Demografisch kader
7
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Geboortegeneraties en vergrijzing in Nederland Ouderen in Nijmegen Oudere huishoudens Niet‐westerse ouderen Conclusie
7 8 13 16 18
3
Oude en nieuwe senioren
19
3.1 3.2 3.3
Inleiding Nieuwe senioren: een gunstig gemiddeld sociaaleconomisch profiel Nieuwe senioren: een andere generatie, een andere leefstijl
19 20 24
4
De maatschappelijke participatie van senioren
28
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Inleiding Grijze druk Allereerst: groeiende arbeidsparticipatie van 50‐plussers Tijdsbesteding Vrijwilligerswerk (en mantelzorg) Uitgaan en bezoek culturele instellingen Risicofactoren en risicogroepen
28 28 29 30 31 34 37
5
Zorg
40
5.1 5.2 5.3 5.4
Relatie leeftijd en zorgbehoefte Andere invloeden op zorgbehoefte Doorrekeningen zorgbehoefte Conclusies
40 43 45 48
6
Woningmarkt
50
6.1 6.2 6.3 6.4
Hoe wonen oudere huishoudens in Nijmegen1998‐2008 Hoe geschikt is de Nijmeegse woningvoorraad voor ouderen? Woningbehoefte van ouderen in de toekomst Conclusie
50 54 55 57
2
Vergrijzing in Nijmegen Vergrijzing: een uitdaging
1
Vergrijzing: een uitdaging
1.1
Algemene typering: zowel zegeningen als problemen Lang is in Nederland gewaarschuwd voor de als negatief voorgestelde gevolgen van de vergrijzing. Ouderdom gaat met gebreken gepaard en dat kost de samenleving geld. Als er meer senioren zijn ‐ en dat is een onmiskenbare trend ‐ komen er dus meer gebreken en zullen de maatschappelijke kosten groeien. Daarbij komt, zo was altijd de redenering, dat door de groei van het aandeel 65‐plussers in de totale bevolking ‐ met een zich tegelijk manifesterende afname van het aandeel jonge mensen ‐ de druk op de actieve beroepsbevolking toeneemt. Minder maatschappelijk actieven moeten dan namelijk zorgen voor meer inactieven (senioren en jeugdigen). Wie moet de aow in de toekomst betalen? Zijn er genoeg arbeidskrachten in de zorg die garant kunnen staan voor de verzorging van de nieuwe senioren? Op dit moment lijkt zich een kentering in de discussie over vergrijzing voor te doen. Immers vergrijzing is niet per se of uitsluitend een trend die met problemen en gebreken gepaard hoeft te gaan. Vergrijzing kent ook zegeningen, zo wordt nu door steeds meer mensen toegegeven, en is het misschien beter om over verzilvering te spreken. Een paar opvallende constateringen: Veel mensen die eenmaal 65 zijn kunnen nog vele jaren in gezondheid en zonder al te grote fysieke beperkingen doorleven. Mannen hebben na hun 65e gemiddeld nog 16,5 jaar te gaan en vrouwen zelfs nog 20. Gedurende een relatief groot deel van die tijd kunnen de betrokkenen nog maatschappelijk actief zijn. De senioren die eraan komen hebben gemiddeld een betere maatschappelijke positie dan de huidige senioren. Hun inkomen is hoger, mede door het feit dat steeds meer 65‐plussers goede aanvullende pensioenvoorzieningen hebben opgebouwd, hun opleiding is hoger en hun gezondheid beter. Nu al ontwikkelt zich een omvangrijke seniorenmarkt. Op tal van terreinen in de economie blijken senioren belangrijke of zelfs de belangrijkste consumenten te zijn: in de vakantiesector, in de boeken‐ en tijdschriftenmarkt, qua cultuurconsumptie e.d. Daarom zou men de vergrijzing ‐ die op zichzelf (als trend) vaststaat ‐ tweeledig kunnen interpreteren. Aan de ene kant zijn er zegeningen, die gedurende vele jaren geteld kunnen worden. Aan de andere kant zullen vroeg of laat, omdat er nu eenmaal ooit gebreken komen, problemen ‐ en in het kielzog daarvan: oplopende kosten ‐ optreden.
3
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
1.2
Samenvattend beeld toekomstige vergrijzing in Nijmegen Uitgangspunten bij analyse In dit rapport schetsen we een beeld van de (effecten van) vergrijzing in Nijmegen. Daarvoor hebben we geen nieuw onderzoek gedaan, maar gaan we uit van bestaande landelijke en lokale studies. Vergrijzing raakt aan veel thema’s. Omdat we ook veel thema’s aan bod willen laten komen betekent dat tegelijkertijd dat geen enkel thema heel diepgravend zal worden behandeld. Bij de selectie van thema’s hebben we vooral onderwerpen gekozen die relatie hebben met gemeentelijk beleid. Onderwerpen die wel sterk beinvloed worden door vergrijzing maar verder van de gemeentelijke praktijk staan (b.v. arbeidsmarkt en belasting) komen niet of slechts zijdelings aan de orde. Een analyse van toekomstige vergrijzing, vooruitzien, voorspellen gaat gepaard met onzekerheid. De werkelijkheid zal altijd van de uitkomsten afwijken. Zicht op onderliggende trends en aannames is net zo belangrijk als feitelijke uitkomsten. Daarom gaan we vaak ook uitgebreid in op de trends die in praktijk al te zien zijn en werken we voor verschillende thema’s met meerdere toekomstscenario’s.
Demografisch ontwikkeling Het aantal 55‐plussers in Nijmegen gaat tussen 2008 en 2020 met een kwart toenemen, van 39.000 naar 50.000. Tot 2020 zal de groei het sterkst terug te vinden zijn bij de 65‐74 jarigen. Het aantal huishoudens met senioren zal nog sterker toenemen. De groei zal zich zowel bij 1‐ als bij 2‐persoonshuishoudens voordoen. Individualisering, huishoudensverdunning en het feit dat steeds minder ouderen in tehuizen en instellingen wonen zijn, naast de algemene groei van de groep ouderen, drijvende krachten achter de groei van de 1‐persoonshuishoudens. De concentratie van de groei van de groep ouderen bij de leeftijdsklassen 65‐74 zorgt voor een toename van de 2‐persoonshuishoudens. Er komen ook meer niet‐westerse senioren bij, maar hun aandeel in de totale populatie senioren zal beperkt blijven. De niet‐westerse ouderen horen vaker tot de jongere leeftijdsklassen (tot 65) dan de westerse en autochtone ouderen De groei van de groep ouderen ligt tot 2020 in Nijmegen iets onder het landelijk gemiddelde. De totale bevolkingsgroei in de stad zal juist bovengemiddeld zijn. Dat zorgt er samen voor dat de grijze druk ‐ dat wil zeggen de verhouding van de 65‐ plussers tot de beroepsbevolking ‐ minder zal toenemen dan landelijk. Na 2020 gaat (zowel in Nijmegen als landelijk) het aantal 75+ers toenemen
4
Vergrijzing in Nijmegen Vergrijzing: een uitdaging
Sociaalculturele ontwikkelingen De nieuwe senioren zijn na de tweede wereldoorlog geboren en behoren tot de zogeheten babyboomers. Rond 2010 zal het punt bereikt worden dat binnen de groep 55‐plussers het aandeel nieuwe senioren meer dan de helft bedraagt. De nieuwe senioren zijn ‐ gesteld tegenover de senioren die vóór de tweede wereldoorlog geboren zijn ‐ moderner en een deel kan men als postmaterialistisch omschrijven. Het inkomen van zowel de 55‐ als de 65‐plussers is de laatste jaren gestaag gegroeid. Die trend zal zich naar verwachting doorzetten, vooral omdat steeds meer senioren goede pensioenvoorzieningen geregeld hebben.
Maatschappelijke participatie Groei arbeidsparticipatie 55‐64 jarigen. Vrijwilligerswerk onder druk. Enerzijds als gevolg van de groeiende arbeidsparticipatie bij de 55‐64 jarigen, anderzijds door kloof tussen bestaande organisatievormen en nieuwe sociaalculturele kaders. Daar staat tegenover dat in absolute zin het potentieel aan seniore vrijwilligers natuurlijk zal groeien. Veel Nijmeegse podia zullen profiteren van de groeiende groep senioren. Kerkbezoek zal naar verwachting teruglopen, daarentegen zal bibliotheekbezoek naar verwachting toenemen. In het algemeen neemt de maatschappelijke participatie behoorlijk af naarmate de betrokkenen de zeventig of de vijfenzeventig gepasseerd zijn.
Risicogroepen ‐Alleenstaande vrouwen. ‐Niet‐westerse senioren. ‐Mensen voor wie isolement dreigt…die groep zou kunnen groeien, aangezien er in de toekomst steeds meer senioren zullen zijn zonder of met slechts weinig eigen kinderen en andere familie.
Zorg Ouderen zijn de grootste gebruikers van zorgvoorzieningen. De toename van het aantal ouderen heeft dus een omhoogstuwend effect op de zorgvraag in Nijmegen Hiertegenover staan ook een aantal ontwikkelingen die de vraag van ouderen naar zorg (enigzins) dempen: o de toename van ouderen is de eerste 10 jaar het sterkst bij jongere ouderen, die een veel beperktere zorgvraag hebben o het opleidingsniveau, de gezondheidssituatie en het inkomen van de toekomstige ouderen zal verbeteren, wat over het algemeen samen gaat met een lagere zorgvraag.
5
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Per saldo zal er sprake zijn van een toename van de zorgvraag. Maar de groei van de totale zorgvraag zal waarschijnlijk wel minder groot zijn dan de toename van het aantal ouderen. De groep ouderen (vooral jongere ouderen) zonder hulpvraag neemt sneller toe dan die van ouderen met een hulpvraag Hulp kan in verschillende vormen geboden worden: intramuraal, door opname in een tehuis of instelling, of bij mensen thuis, door thuiszorg of door particuliere zorgleveranciers. Hoe de verhoudingen tussen de verschillende soorten zorg in de toekomst zullen liggen is mede afhankelijk van politieke beslissingen en maatschappelijke ontwikkelingen.
Huisvesting Over 12 jaar hebben 55+‐ers zo’n 8000 woningen meer in gebruik dan nu. Op de 27.000 woningen die nu door hen gebruikt worden een toename met ongeveer een kwart. De groei is voor het merendeel: ouder worden van huishoudens in woningen waar ze nu al wonen. De toename van de door ouderen gebruikte woningen is daardoor voor een belangrijk deel te vinden in de laagbouw(koop), net als de groei in de afgelopen 10 jaar. Op dit moment verhuizen er ruim 1000 oudere huishoudens per jaar: 600 huishoudens tussen 55 en 64 jaar, 500 65+ huishoudens. Oudere huishoudens die verhuizen gaan in meerderheid naar een etagewoning. Wanneer het aantal verhuizende ouderen even hard groeit als het aantal oudere huishoudens dan zijn er rond 2020 jaarlijks zon 1400‐1500 verhuizingen van oudere huishoudens te verwachten. In Nijmegen zijn relatief weinig 0‐tredewoningen, vooral laagbouw 0‐trede. De groei van leeftijdsklasse 75+ komt na 2020 in een stroomversnelling. Dan wordt de invloed op de woningbehoefte groter.
1.3
Waar en hoe moet het lokale beleid op de vergrijzing anticiperen? Deze onderzoeksrapportage dient ter oplading van de (beleids) Nota Vergrijzing. Daarin worden de gemeentelijke voornemens en plannen op het gebied van ouderenbeleid beschreven.
6
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader
2
Demografisch kader
2.1
Geboortegeneraties en vergrijzing in Nederland Geboortegeneraties bepalen ontwikkeling bevolking De afgelopen 60 jaar, en ook de komende 40 jaar, is de omvang en samenstelling van de bevolking sterk bepaald door twee processen: de sterke stijging van het aantal geboortes in de jaren na de 2e wereldoorlog. Na de eerste en grootse piek direct na de oorlog (de geboortegolf) bleven de geboortecijfers nog jarenlang op een hoog niveau liggen. het inzakken van de geboortecijfers rond 1970. Onder andere door het grote aantal geboortes in de periode 1946‐1970 is de Nederlandse bevolking flink gegroeid. Ook de komende decennia zal de bevolking, in een lager tempo, nog toenemen. Naar de huidige inzichten zal de bevolking vanaf halverwege de jaren ’30 van de 21e eeuw gaan afnemen. In de leeftijdsopbouw “piekt” daarbij steeds de leeftijdsklasse waarin de geboortegolf zich op dat moment bevindt. In de jaren 70 waren er veel jongeren, in de jaren 80 veel 30‐ers. De oudste mensen uit de geboortegolf zijn nu begin 60. De toename van het aantal ouderen is hiermee begonnen en zal ook in de komende 10, 20 jaar doorzetten. Parallel aan het ouder worden van de geboortegeneraties is ook de levensverwachting, de uiteindelijke leeftijd die de Nederlanders zullen bereiken, steeds toegenomen. Dit op zichzelf zorgt al voor een groei van de groep ouderen. 2500000 2000000 1500000 1000000 500000 0 55-64
65-74 1990
2000
75-84 2010
85+ 2020
Figuur 1 Aantal ouderen in Nederland, 1990-2020, bron: CBS
7
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Tussen 2000 en 2010 stijgt vooral de groep tussen de 55 en 64 jaar oud. Een flink deel van deze stijging hebben we nu, in 2008, al gehad. Tussen 2010 en 2020 zal de toename logischerwijze vooral bij de leeftijdsklasse daarboven zitten: 65‐74 jaar.
2.2
Ouderen in Nijmegen
2.2.1
Ontwikkeling 1993‐2008 Tussen 1993 en 2008 7000 55+‐ers erbij Ook in Nijmegen is het aantal 55+ers de afgelopen jaren toegenomen, van ruim 32.000 in 1993 naar ruim 39.000 in 2008. De toename is vooral terug te zien bij de groep jongere ouderen (55‐64) die zowel absoluut als relatief gezien flink groeide. De groep oudste ouderen, de 85+ers, groeide procentueel gezien ook sterk. Omdat het hier echter om een in absolute cijfers gezien niet zo grote groep mensen gaat is de toename in aantal personen hier veel minder groot. De groep ouderen tussen de 65 en 74 bleef de afgelopen 15 jaar ongeveer even groot. 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90-94 9555+ totaal
1993 6575 6410 6009 5170 3828 2527 1229 389 79 32216
1998 7146 6413 6011 5282 4251 2683 1358 496 107 33747
2003 8848 6710 5887 5214 4217 2980 1443 508 121 35928
2008 9786 8363 6126 5187 4304 3049 1719 559 136 39229
1993 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
1998 109 100 100 102 111 106 110 128 135 105
2003 135 105 98 101 110 118 117 131 153 112
2008 149 130 102 100 112 121 140 144 172 122
bevolking
147140
150542
156308
161289
100
102
106
110
22%
22%
23%
24%
aandeel 55+ Figuur 2 Ontwikkeling 55+ers in Nijmegen, absoluut en index (1993=100)
Overeenkomsten en verschillen in Nederlandse en Nijmeegse ontwikkeling Wanneer je de ontwikkeling van de groep ouderen in Nijmegen vergelijkt met die van de groep ouderen in Nederland als geheel vallen een paar dingen op: de algemene trend komt overeen, een procentueel sterke stijging bij de jongste en oudste ouderen. zowel in Nederland als in Nijmegen is de groep tussen de 65 en 75 jaar oud het minst gegroeid. Voor Nederland als geheel was er nog wel sprake van groei, met zo’n 15%. In Nijmegen bleef deze groep echter even groot.
8
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader
160 150 140 130 Nederland
120
Nijmegen
110 100 90 80 55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85+
Figuur 3 Ontwikkeling 55+ers per leeftijdsklassen, Nijmegen en Nederland, tussen 1993 en 2008, 1993=100
2.2.2
Ouderen in Nijmegen de toekomst Tot 2020 kwart toename, vooral bij 65‐74‐jarigen De afgelopen 15 jaar is het aantal 55+ ers in Nijmegen dus met zo’n 7.000 mensen toegenomen tot ruim 39.000. Ook in de toekomst zal deze groei doorzetten. In 2020 zullen er in Nijmegen rond de 50.000 inwoners van 55 jaar of ouder zijn. Niet in alle leeftijdsklassen zal de groei even sterk zijn.
55-64 65-74 75-84 85+
groei 2007-2020 2007 Nijmegen Nederland 17458 25% 14% 11340 40-50% 47% 7276 10-20% 25% 2301 20-30% 37%
Figuur 4 Procentueel groei per leeftijdsklassen, 2007-2020, Nijmegen en Nederland
Vooral de leeftijdsklasse 65‐74, waarin in 2020 de voorhoede van de na‐oorlogse geboortegolf is aangekomen, zal sterk toenemen. Verschillen en overeenkomsten met landelijke ontwikkeling Net als voor de afgelopen 15 jaar geldt dat de lijn van de ontwikkeling in Nijmegen overeenkomt met die in Nederland. Zowel landelijk als lokaal zie je een groeipiek bij 65‐74‐jarigen en mindere groei bij de andere leeftijdsklassen. Toch zijn er wel nuanceverschillen:
9
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage de groei bij de groep 55‐64 jarigen in Nijmegen is groter dan in Nederland als geheel. Dat komt o.a. doordat in Nijmegen de geboortecijfers in de jaren 60 erg hoog waren. De “verse toevoer” van ouderen is daardoor in Nijmegen groter dan landelijk. de toename van de groep 75‐84‐jarigen is in Nijmegen juist kleiner dan in heel Nederland. Dit is een voortzetting van het gegeven dat in de afgelopen jaren de groep 65‐74‐jarigen in Nijmegen weinig in omvang toenam. Het gaat daarbij immers om dezelfde mensen. De geboortegeneratie uit de jaren ’30 is in Nijmegen relatief klein. De leeftijdsklasse waartoe zij, nu of op een toekomstig moment, behoren zal daarom altijd in vergelijking tot landelijk cijfers klein zijn en minder groeien. in totaliteit groeit de groep 65+ in Nijmegen wat minder sterk dan landelijk. Het totaal aantal inwoners van Nijmegen, dat een flinke uitbreiding van de woningvoorraad zal kennen, neemt nog behoorlijk toe, sterker dan de Nederlandse groei. Dat maakt dat de grijze druk (het aantal 65+‐ers in verhouding tot de totale bevolking) in Nijmegen wat langzamer toeneemt dan gemiddeld. Na 2020 sterkste groei bij 75+‐ers Voor de jaren na 2020 hebben we geen specifiek Nijmeegse vooruitberekeningen. Op landelijk niveau zijn er door het CBS wel prognoses gemaakt die een verdere tijdshorizon hebben. De richting van de ontwikkeling in Nijmegen zal echter in grote lijnen, net als de afgelopen jaren, overeenstemmen met die in Nederland. In de berekeningen van het CBS is de groep 55+ers, nu ongeveer 4,5 miljoen mensen groot, rond 2035 op zijn hoogtepunt. Dan horen meer dan 6 miljoen mensen tot deze leeftijdsklasse. Daarna wordt een afname van het aantal 55+ers verwacht.
10
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader
3000000
2500000
2000000
1500000
1000000
500000
0 55-64
65-74 2006
2015
75-84 2025
2035
85+ 2045
Figuur 5 Ouderen in Nederland, CBS-prognose
De piek per leeftijdsklasse valt logischerwijs samen met het ouder worden van de grote geboortegeneraties uit de jaren ’50 en ‘60. Het aantal 55‐64‐ jarigen is op zijn hoogst rond 2025, en zakt daarna terug. Voor de 65‐74‐jarigen valt de top rond 2035, waarna er sprake is van een terugloop in aantal. De groep 75 tot 84 ‐jarigen piek rond 2045 en de groep 85+ers nog 10 jaar later.
11
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
2.2.3
Een samenvattend beeld in bevolkingspiramides Nederland
Nijmegen
90 jaar of ouder
90 jaar of ouder
40-50
40-50
1 9 9 3
0-9 -1500000 -1000000 -500000
2 0 0 8
0-9 0
500000
1000000 1500000-20000
-10000
0
90 jaar of ouder
90 jaar of ouder
40-50
40-50
0-9 -1500000 -1000000 -500000
2 0 2 0
20000
0-9 0
500000
1000000 1500000-20000 -15000 -10000 -5000
0
90 jaar of ouder
90 jaar of ouder
40-50
40-50
0-9 -1500000 -1000000 -500000
10000
5000
10000 15000 20000
0-9 0
500000
1000000 1500000-20000
0
500000
1000000 1500000
-10000
0
10000
20000
90 jaar of ouder
2 0 3 5
40-50
0-9 -1500000 -1000000 -500000
Figuur 6 Bevolkingspiramides Nederland en Nijmegen, 1993 tot 2035
12
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader In Figuur 6 staan de bevolkingspiramides van Nijmegen en Nederland, voor verleden (1993) en heden (2008) en voor twee momenten in de toekomst: 2020 en 2035. Daarbij vallen de volgende zaken op: in de Nijmeegse bevolking zijn in verleden en heden inwoners tussen de 20 en 30, en dan vooral vrouwen, heel sterk vertegenwoordig. Dat hangt natuurlijk samen met de opleidingsfunctie van Nijmegen. Deze “afwijking” zal ook in de toekomst te signaleren zijn. hoe later en de tijd, des te groter zijn de staafjes voor de oudere leeftijdsklassen in de Nederlandse piramide is duidelijk zichtbaar dat er een “verdikking” naar boven schuift. Eerst is die te vinden bij de twintigers en dertigers, nu bij de veertigers en vijftigers, in de toekomst bij de zestigers en zeventigers. Uiteindelijk komen we uit bij een tamelijk “rechte” piramide waarin de meeste leeftijdsklassen even grote staagjes hebben.
2.3
Oudere huishoudens Aandeel alleenwonenden ouderen laatste 10 jaar gestegen Tussen 1998 en 2008 nam het aantal huishoudens met 55+ers met ongeveer 4500 toe (van 22.500 tot 27.000). Dat kwam niet alleen doordat het totale aantal 55+ers in Nijmegen toenam maar ook omdat ouderen steeds vaker alleen wonen (huishoudensverdunning. In Figuur 7 is te zien dat van de Nijmegenaren in de leeftijdsklasse 55 tot rond de 75 in 2008 (meer dan) de helft samenwoont met een partner, al dan niet met ook nog kinderen in huis. Daarboven loopt het aandeel ouderen dat alleen woont of in een verzorgings‐ of verpleeghuis of instelling woont sterk op.
13
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 2008 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90+
alleenw. 22% 23% 28% 32% 41% 49% 50% 46%
samenw. 47% 60% 61% 58% 48% 36% 24% 12%
1-ouder 4% 2% 2% 2% 2% 2% 3% 2%
2-ouder 21% 10% 5% 3% 3% 1% 1% 0%
overig 5% 4% 3% 3% 2% 2% 2% 3%
tehuis 1% 1% 2% 2% 5% 10% 20% 36%
1998 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90+
18% 20% 26% 33% 41% 46% 44% 29%
53% 62% 60% 54% 45% 30% 16% 10%
3% 2% 2% 2% 2% 2% 4% 3%
20% 11% 7% 4% 3% 2% 3% 2%
4% 4% 4% 3% 2% 2% 3% 2%
1% 1% 2% 3% 7% 17% 32% 54%
alleenw. 4% 3% 2% -1% 0% 3% 6% 17%
samenw. -7% -1% 0% 4% 3% 6% 9% 2%
1-ouder 1% 0% 0% -1% -1% 0% -1% 0%
2-ouder 0% -2% -2% -1% 0% -1% -2% -2%
overig 1% 0% 0% 0% 0% 0% -1% 1%
ontwikkeling 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90+
tehuis 0% 0% 0% -1% -3% -7% -12% -18%
Figuur 7 Woonvormen onder 55+ers, bron GBA Leesvoorbeeld: in 2008 woonden van de mensen tussen 75 en 79 jaar 48% samen met een partner
In vergelijking tot de huishoudens zoals die 10 jaar geleden door 55+‐ers werden gevormd valt het volgende op: het aandeel ouderen dat alleen woont is in bijna alle leeftijdsklassen toegenomen onder de jongere ouderen ( 55‐69) is dat ten koste gegaan van het aandeel ouderen dat, met of zonder kinderen, samenwoont met een partner. Het aandeel 55‐69 jarigen dat gescheiden is is in deze 10 jaar flink toegenomen: van 12 naar 17,3%. bij de oudere ouderen gaat stijging van het aandeel alleen wonenden juist samen met een stijging van het aandeel dat samenwoont met een partner. Hier is het de categorie “wonend in tehuis of instelling) die sterk in aandeel is afgenomen. Ook in toekomst groei van aantal oudere huishoudens Ook in de jaren tot 2020 groeit het aantal huishoudens met ouderen door. Het aantal 55+huishoudens zal in die tijd met zo’n 6000‐8000 toenemen.
14
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader 55+ 1998 2008 2020 patr. 2020 trend
22444 27020 33.000 34.000
waarvan 75+ 6320 7274 8.000 8.500
Figuur 8 Ontwikkeling zelfstandig wonende oudere huishoudens in Nijmegen
Voor de inschatting van het toekomstig aantal huishoudens zijn de ontwikkelingen op gebied van individualisering en extramuralisering van belang: zal de individualisering nog verder doorgaan of zijn we gekomen aan het eind van dit proces, zal het aandeel ouderen dat in tehuizen woont nog verder afnemen? Daarom hanteren we twee scenario’s. In het scenario “2020 patroon” gaan we er van uit dat de indivualisering en extramuralisering niet verder gaat dan de verhoudingen die we nu, in 2008, bereikt hebben. In “2020 trend” gaan we ervan uit dat de lijn van de ontwikkeling tussen 1998 en 2008 zich ook in de jaren 2008‐2020 voortzet. Dus relatief steeds minder mensen in tehuizen en instellingen en meer alleenwonenden. In het “patroon 2008‐scenario” neemt zowel het aantal 1‐persoonshuishoudens als het aantal 2‐persoonshuishoudens flink toe. In dit scenario blijft de mate waarin ouderen in verzorgings‐ en verpleeghuizen wonen gelijk aan de huidige verhoudingen. Het aantal ouderen in verzorgingshuizen gaan weltoenemen. Dit is een logisch gevolg van het toenemen van het aantal (oudere) ouderen. In het “trend‐scenario” is de groei van 1‐persoonshuishoudens extra sterk. In de laatste 20 jaar is het aantal ouderen in tehuizen in absolute en relatieve zin afgenomen. Gaat de relatieve afname door (scenario trend) dan zal het aantal ouderen in tehuizen en instellingen nog verder zakken. In plaats van in een instelling zullen deze ouderen met name in 1‐persoonshuishoudens wonen.
15
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 1phh
2phh 1998
2008
gezin 2020 patr.
tehuis
2020 trend
Figuur 9 Huishoudens met 55+ers, 1998-2020
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 1phh
2phh 1998
2008
gezin 2020 patr.
tehuis
2020 trend
Figuur 10 Huishoudens met 75+ers, 1998-2020
2.4
Niet‐westerse ouderen Weinig ouderen onder niet‐westerse Nijmegenaren Ongeveer 12% van de Nijmeegse bevolking heeft een niet‐westerse achtergrond (Turks, Marokkaans, Surinaams, Antilliaans, overig niet‐westers). Onder de niet‐westerse Nijmegenaren is het aandeel ouderen maar beperkt. Gemiddeld is 10‐15% van hen 55 jaar of ouder, tegenover ruim een kwart van de allochtone of westerse burgers.
16
Vergrijzing in Nijmegen Demografisch kader 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
es te rs ni et -w
es te rs w
M ar ok ka an s
Tu rk s
ru b An t il /A
Su ri n aa m s
au to ch to on
0%
Figuur 11 Aandeel 55+-ers per etnische groep
In absolute cijfers uitgedrukt wonen er in 2008 in Nijmegen bijna 1800 mensen uit niet‐ westerse groepen die 55 jaar of ouder zijn. Hoewel het aantal niet‐westerse ouderen niet zo groot is is het de afgelopen 10 jaar wel flink toegenomen: in 1998 waren er slechts ruim 800 niet‐westerse ouderen in de stad. De niet‐westers ouderen zijn vooral “jonge ouderen”: slechts ongeveer een derde van hen is ouder dan 65 jaar. Wel groei in toekomst, maar nog steeds een kleine groep Ook de komende 10 jaar zal, uitgaande van de nu in Nijmegen wonende niet‐westerse burgers, het aantal oudere niet‐westerse Nijmegenaren flink toenemen. In absolute cijfers weer bijna een verdubbeling, tot ongeveer 3200 mensen. Het aandeel van de 65+‐ ers onder de 55+ers stijgt eveneens wat door: tot rond de 40%. Maar ook over 10 jaar zijn de niet‐westerse ouderen nog steeds veel jonger dan de autochtone ouderen. Op de totale hoeveelheid 55+ers in Nijmegen (rond de 50.000) is het dan nog steeds een kleine groep.
17
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 1400
1200
1000
800 65+ 600
55-64
400
200
Surin.
Antil.
Turks
Marok.
2018
2013
2008
2018
2013
2008
2018
2013
2008
2018
2013
2008
2018
2013
2008
0
niet-west
Figuur 12 Ontwikkeling niet-westerse Nijmegenaren 55+
2.5
Conclusie Met het ouder worden van de grote geboortegeneraties uit de jaren 1946‐1970 komen er steeds meer ouderen in Nederland en Nijmegen. In 2020 wonen er in Nijmegen ongeveer 50.000 55+‐ers in Nijmegen, een toename met een kwart in vergelijking tot de huidige situatie. Bij die groei ligt de nadruk op de leeftijdsklassen tussen 65 en 74 jaar. De richting van de demografische ontwikkeling in Nijmegen is gelijk aan die van de landelijke ontwikkeling: toename van het aantal ouderen. In Nijmegen is de toename wel wat minder sterk dan landelijk: vooral in de leeftijdsklasse 75‐84 ligt in Nijmegen de groei de komende 10 jaar onder het landelijke niveau. In 2020 worden de eerste ouderen uit de na‐oorlogse geboortegeneratie 75. Vanaf dat moment zal vooral het aantal oudere ouderen gaan toenemen. Ouderen wonen steeds vaker als 1‐persoonshuishouden, waardoor het aantal oudere huishoudens nog sterker stijgt dan het aantal ouderen. Hoewel het aantal niet‐westerse 55+‐ers in Nijmegen in 2020 ongeveer verdubbeld zal zijn maken zij ook dan slechts enkele procenten van het totaal aantal ouderen uit.
18
Vergrijzing in Nijmegen Oude en nieuwe senioren
3
Oude en nieuwe senioren
3.1
Inleiding In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat ook in Nijmegen het aantal 55‐plussers in de komende jaren drastisch zal toenemen: van bijna 40.000 nu naar bijna 50.000 in 2020. In dit hoofdstuk zullen we nader inzoomen op deze groep. Cruciaal hierbij is, zo zal blijken, dat de komende 55‐plussers ‐ qua algemene typering ‐ niet dezelfde soort mensen zijn als hun huidige leeftijdgenoten. De huidige senioren zijn vóór of tijdens de tweede wereldoorlog geboren, terwijl de senioren die ‘eraan komen’ geboren zijn in de wederopbouwfase. Op basis van sociaaleconomische statistieken weten we dat ten opzichte van de oude senioren de nieuwe gemiddeld meer inkomen hebben, hoger opgeleid zijn en langer leven. In sociaalculturele zin is er sprake van een overgang van een traditioneel waarden‐ en normenpatroon (vooroorlogs) naar een meer moderne mentaliteit (van na de bevrijding). Toekomstige ouderdom zal nog gedurende vele jaren, gerekend vanaf het 65e levensjaar, probleemloos kunnen verlopen. Het CBS heeft onlangs berekend1 dat mannen gemiddeld na hun 65e nog 16,5 jaar te gaan hebben en vrouwen zelfs nog 20 jaar. Tijdens een groot deel van deze periode kunnen de betrokkenen maatschappelijk actief zijn en zullen ze de samenleving niet op kosten jagen. Interessant is dat de nieuwe senioren bestaan uit de zogeheten babyboomers (geboren tussen 1945 en 1955), waarvan een belangrijk deel opgegroeid is in een besef van eeuwig jong blijven en cultureel verzet plegen tegen de oudere generaties. Hoe gaan deze mensen hun ‘oude dag’ beleven? Hoe gaan zij om met de spanning tussen ‘midden in het leven’ willen staan enerzijds en lichamelijke en psychische beperkingen (die zich ongetwijfeld ooit voordoen) anderzijds? In dit hoofdstuk trachten we het gegeven van de groeiende groep 55‐plussers te verbinden met de overgang naar een ander type senioren. We doen dat allereerst aan de hand van een aantal sociaaleconomische karakteristieken, vervolgens gaan we nader in op sociaalculturele typeringen.
1
Zie publicatie van maandag 28 juli 2008.
19
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
3.2
Nieuwe senioren: een gunstig gemiddeld sociaaleconomisch profiel
3.2.1
Inkomen senioren: gestage groei Uit de ‘Rapportage ouderen 2006’ (van het SCP)2 blijkt dat de gemiddelde inkomenspositie van senioren niet slecht is. We zullen dit gegeven illustreren aan de hand van een tweetal tabellen: in de ene wordt vanaf 1994 tot en met 2003 per leeftijdscategorie het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen weergegeven3, in de andere het aandeel huishoudens (weer per leeftijdscategorie) dat op of onder de armoedegrens zit. 1994 1998 2000 2003 allen (ouder dan 35 jaar) 18 19 20 20 35‐54 jaar 19 20 20 20 55‐64 jaar 19 20 21 23 65‐74 jaar 17 18 19 19 75+ 16 17 17 18 65‐74 jaar, samenwonend 18 19 19 20 65‐74 jaar, mannen alleen 17 17 19 19 65‐74 jaar, vrouwen alleen 15 16 17 17 75+, samenwonend 17 18 18 19 75+, mannen alleen 16 17 18 20 75+, vrouwen alleen 15 15 16 17 bewoners van instellingen/tehuizen 11 12 13 14 Figuur 13: inkomensontwikkeling 1994 t/m 2003
We zien dat de verschillen niet heel erg groot zijn. De 55‐64 jarigen hebben gemiddeld het hoogste inkomen, 75‐plussers gemiddeld het laagste. Achterblijvende groepen zijn: alleenstaande vrouwen (zowel in de leeftijdscategorie 65‐74 als 75+) en bewoners van instellingen/tehuizen. 2 3
Den Haag, juni 2006. Hierbij moet men elk getal met duizend vermenigvuldigen. Bij een gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen worden alle huishoudens, van groot tot klein, rekenkundig aan elkaar gelijk gesteld. Daarbij is het eenpersoonsinkomen als standaard genomen.
20
Vergrijzing in Nijmegen Oude en nieuwe senioren allen (ouder dan 35 jaar) 35‐54 jaar 55‐64 jaar 65‐74 jaar 75+
1994 16
1998 13
12 14 17 30
11 14 12 21
2000 9 8 10 9 16
2003 9 10 10 7 7
Figuur 14: percentage per leeftijdsgroep dat onder de armoedegrens zit, 1994 t/m 2003
Het valt op dat het aandeel huishoudens dat op of onder de armoedegrens zit zowel bij de 65‐74 jarigen als bij de 75‐plussers in tien jaar tijd drastisch is afgenomen: in het ene geval van 17 naar 7% en in het andere geval van 30 naar 7%. In 2003 waren binnen beide leeftijdscategorieën relatief minder arme huishoudens dan binnen de twee onderscheiden jongere leeftijdsgroepen. Het gemiddelde inkomen van 65‐plussers ten opzichte van 65‐minners en ten opzichte van degenen die op sociaal minimumniveau zitten is de laatste jaren gestegen en zal naar verwachting in de komende periode verder stijgen. ten opzichte van 65‐ ten opzichte van sociaal 2000 0,7 1,7 2005 0,8 1,9 2010 0,8 2 2015 0,9 2,2 2020 0,9 2,3 Figuur 15: verhouding inkomen 65-plussers ten opzichte van 65-minners en sociale minima, 2000 t/m 2020
De betere financiële positie van ouderen heeft naast een aantal andere factoren ‐ denk bijvoorbeeld aan een tot stand gekomen gunstiger belastingregeling ‐ vooral te maken met het feit dat steeds meer 65‐plussers bovenop hun aow kunnen profiteren van aanvullende pensioenvoorzieningen. In de volgende tabel laten we zien welke de belangrijkste inkomensbronnen van senioren zijn en hoe groot het aandeel is van de onderscheiden bronnen.
21
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 65‐74 75+
bron aow aanvullend pensioen vermogen aow aanvullend pensioen vermogen
1994 72 19
2003 69 24
77 15
75 20
aandeel 1994 2003 48 46 33 38 12 7 53 51 27 35 16 12
Figuur 16: samenstelling inkomen 65-plussers
Financieel gesproken zijn twee risicogroepen van belang: alleenstaande oudere vrouwen en niet‐westerse senioren. In diverse studies wordt aangenomen dat in 2020 circa 15% van alle vrouwelijke 55‐plussers onvoldoende pensioenontwikkeling kent. Als we terughalen (uit het vorige hoofdstuk) dat in Nijmegen rond 2020 circa 15.OOO alleenstaande huishoudens onder de 55‐plussers zijn en aannemen dat minstens de helft daarvan uit vrouwen bestaat, ontstaat er een risicogroep van ruim 1.100 personen. In 2020 zijn er ongeveer 3.200 niet‐westerse senioren in Nijmegen. Een substantieel deel van deze populatie ‐ hoeveel precies is moeilijk aan te geven ‐ zal financiële problemen hebben.
3.2.2
Explosieve groei seniorenmarkt Door de groei van het aantal senioren en vooral ook de groei van het gemiddelde inkomen van de nieuwe doelgroep begint een groot deel van de consumptieve sector te beseffen dat nieuwe inkomsten te halen zijn. Een paar voorbeelden: Op dit moment is circa één op de drie kopers bij de middenstand ouder dan 50. In 2030 zijn deze senioren waarschijnlijk de belangrijkste groep consumenten. Volgens de directeur van fietsenfabrikant Batavus zijn de senioren nu al goed voor ruim 20% van de totale omzet. Op dit moment boeken de 50‐plussers bij elkaar 3,3 miljoen vakanties per jaar, waaraan eenieder gemiddeld 800 euro besteedt. Op de mediamarkt zijn senioren de belangrijkste consumenten van het geschreven woord: kranten, tijdschriften en boeken. 50‐plussers besteden gemiddeld tweeëneenhalf keer zo veel tijd aan lezen dan 50‐minners.
3.2.3
Continu stijgend opleidingsniveau Naast de verbeterde inkomenspositie van senioren is ook hun continu stijgend opleidingsniveau een teken van sociaaleconomische vooruitgang. In de volgende tabel zien we hoe de verschillende opleidingsniveaus binnen de groep 55‐plussers verdeeld
22
Vergrijzing in Nijmegen Oude en nieuwe senioren zijn, hoe dat patroon zich in de laatste twintig jaar ontwikkeld heeft en hoe het zich naar verwachting verder zal ontwikkelen in de komende twintig jaar. 1981 2003 2030 toe‐ of afname mannen basisniveau 49 17 8 ‐9 lbo/mavo 18 22 19 ‐3 havo/vwo 25 37 42 +5 hbo/wo 9 23 31 +8 vrouwen basisniveau 66 29 10 ‐19 lbo/mavo 17 35 23 ‐12 havo/vwo 13 25 42 +17 hbo/wo 5 11 25 +14 Figuur 17: illustratie stijgend opleidingsniveau mannelijke en vrouwelijke 55-plussers, 1981 t/m 2030
Een hoger opleidingsniveau is niet alleen een extra hulpbron in verband met de noodzakelijke kennis en vaardigheden die benodigd zijn om maatschappelijk actief te zijn, statistisch blijkt het ook een graadmeter te zijn in verband met zorgbehoefte: ‐minder behoefte aan zorg,4 ‐als er wel behoefte aan zorg is komt die vooral via de particuliere sector tot uiting, ‐en is er veel minder sprake van mantelzorg, mede omdat hoger opgeleiden meestal op grotere afstand van hun kinderen en/of andere familieleden wonen. Uit de laatste Nijmeegse stadspeilingen (2005 en 2007) ‐ waarbij de respondenten zelf hebben aangegeven welke hun hoogst genoten opleiding is ‐ kunnen we opmaken dat het opleidingsniveau van de 55‐plussers ook in onze stad groeiende is. 2005 2007 toe‐ of afname mannen basisniveau 17 15 ‐2 lbo/mavo 33 32 ‐1 havo/vwo 31 24 ‐7 hbo/wo 19 29 +10 vrouwen basisniveau 23 19 ‐4 lbo/mavo 46 50 +4 havo/vwo 16 15 ‐1 hbo/wo 15 16 +1 Figuur 18: illustratie stijgend opleidingsniveau mannelijke en vrowuelijke 55-plussers tussen 2005 en 2007
4
Voor een nadere toelichting hierop zie verderop in het hoofdstuk over zorg.
23
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Als we de stadspeilingen over een iets langere periode (vanaf 1998) bekijken ‐ vanuit de leeftijdsverdeling 18‐29 jarigen, 30‐54 jarigen en 55‐plussers; en vanuit een iets andere indeling in opleidingsniveau ‐ zien we in wezen dezelfde trend: een continu stijgend opleidingsniveau. 1998 2001 2003 2005 2007 maximaal lbo 18‐29 jaar 10 9 9 7 6 30‐54 jaar 23 20 20 17 16 55+ 45 45 41 38 36 hbo/wo 18‐29 jaar 37 41 45 46 43 30‐54 jaar 42 47 47 50 53 55+ 17 18 21 24 28 Figuur 19: stijgend opleidingsniveau drie leeftijdsgroepen in Nijmegen, 1998 t/m 2007
3.3
Nieuwe senioren: een andere generatie, een andere leefstijl De discussie over vergrijzing kan alleen op zinvolle wijze gevoerd worden wanneer niet alleen naar aantallen gekeken wordt. We hebben al eerder in dit hoofdstuk gezien dat zowel oude als nieuwe 55‐plussers onderling kunnen verschillen qua inkomen en genoten opleiding. Om alle denkbare verschillen enigszins te structureren en tevens in een sociaalcultureel (of mentaal) kader te plaatsen heeft het zin te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken van groepen senioren op basis van de generatie waartoe ze behoren en op basis van leefstijlkenmerken. Zoals al eerder aangegeven: qua leeftijd zijn 55‐ of 65‐plussers in verschillende perioden natuurlijk gelijk aan elkaar, maar niet zonder meer vanuit hun waarden‐ en normenpatroon.
3.3.1
Opeenvolgende generaties De Utrechtse hoogleraar sociologie Henk Becker heeft ruim twintig jaar geleden een generatietheorie ontwikkeld. Becker gaat ervan uit dat iemands mentaliteit grotendeels bepaald wordt tussen zijn of haar 10e en 25e levensjaar: de zogeheten formatieve periode. In die periode is er sprake van een soort collectief gedeelde maatschappelijke ervaring, zoals bijvoorbeeld tijdens de economische crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw, tijdens de eerste jaren van de wederopbouw na de tweede wereldoorlog, etc. Uiteindelijk onderscheidt Becker in Nederland een vijftal generaties: De vooroorlogse generatie (geboren tussen 1910 en 1930). Deze generatie heeft de crisis van de jaren dertig meegemaakt en hard gewerkt na de tweede wereldoorlog
24
Vergrijzing in Nijmegen Oude en nieuwe senioren
om het land weer op te bouwen. Men is opgevoed met zaken als gehoorzaamheid, vlijt en arbeidsdiscipline. In de meeste gevallen heeft de vooroorlogse generatie een waarden‐ en normenpatroon dat als conservatief omschreven kan worden. De stille generatie (geboren tussen 1930 en 1945). Deze generatie heeft een meer pragmatische houding ten opzichte van het leven. Menigeen vond na de oorlog snel een baan en wist vlot carrière te maken. Politiek gezien staat de stille generatie voor een langdurig naoorlogs pragmatisme: beperkte hervormingen binnen het raamwerk van de verzorgingsstaat. De protestgeneratie of vroege babyboomgeneratie (geboren tussen 1945 en 1955). Deze generatie is in welvaart en vrede opgevoed en stond in de jaren zestig aan de wieg van een omvattende culturele en politieke omwenteling in Nederland. Zaken als vrouwenemancipatie en strijd tegen discriminatie van minderheidsgroepen kwamen tot ontwikkeling, maar ook groeide tegenover het moralisme en pragmatisme van de eerdere generaties een meer op persoonlijke ontwikkeling gerichte mentaliteit. De verloren generatie of late babyboomgeneratie (geboren tussen 1955 en 1970). Deze generatie heeft lang een ongunstige arbeidsmarktpositie gekend, in de overgang van de culturele revolutie van de ‘zestigers’ naar het latere no nonsense tijdperk in de jaren tachtig. De verloren generatie is over het algemeen pessimistischer, in ieder geval realistischer dan de protestgeneratie.5 De pragmatische generatie (geboren tussen 1970 en 1980). Deze generatie bestaat gemiddeld uit hardwerkende en zakelijk ingestelde individuen.
In verband met huidige en aankomende senioren zijn de eerste drie onderscheiden generaties van belang. Op dit moment bestaat het segment 65‐plussers uitsluitend nog uit personen die tot de vooroorlogse en stille generatie behoren, terwijl de komende tien à vijftien jaar de vroege babyboomers het leeuwendeel van de senioren gaan vormen. We kunnen trachten voor Nijmegen een inschatting te maken hoe groot het aandeel van de door Becker onderscheiden generaties is binnen de lokale bevolking als geheel en hoe deze verdeling zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld en zich verder nog zal ontwikkelen.
5
Bij de verloren generatie moet men bedenken dat de aanduiding ‘verloren’ in de jaren tachtig (van de vorige eeuw) verzonnen is. Toen leek het inderdaad erop dat deze generatie maatschappelijk niet of moeilijk aan de bak zou komen. Nu, twintig jaar later, weten we dat de kansen na een moeilijke beginperiode in positieve zin gekeerd zijn. Aldus is de omschrijving ‘verloren generatie’ heel erg tijdgebonden.
25
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage geboren 1910‐1930 1930‐1945 1945‐1955 1955‐1970 na 1970
1998 9 13 13 25 40
2003 6 11 12 22 49
2008 3 10 11 21 55
2015 1 8 8 20 63
2020 ‐ 5 5 19 71
Figuur 20: verhouding in Nijmeegse bevolking van vijf generaties
We zien duidelijk de gestage afname van de oudere generaties enerzijds en de gestage groei van degenen die na 1970 geboren zijn. Van belang is nu om te kijken naar de samenstelling van de groep 55‐plussers. Welk deel van hen bestaat wanneer uit de tweede oudste generaties (geboren vóór 1945) en welke deel uit de jongste generaties (geboren na 1945)? ‘oud’ ‘jong’ 1998 100 ‐ 2003 75 25 2008 55 45 2015 35 65 2020 20 80 Figuur 21: verhouding ‘oude’ en ‘jonge’ senioren in Nijmegen, 1998 t/m 2020
Tussen 2008 en 2015 ligt het keerpunt wanneer de na de tweede wereldoorlog geborenen de meerderheid van de 55‐plussers zullen gaan uitmaken.
3.3.2
Verschillende leefstijlen In veel publcaties over de (mogelijke) maatschappelijke inzet van oude en nieuwe senioren wordt gebruik gemaakt van een indeling in verschillende leefstijlen.6 Het in Amsterdam gevestigde onderzoeksbureau Motivaction onderscheidt bijvoorbeeld acht verschillende leefstijlen in Nederland: dat zijn clusters van personen die op hoofdzaken op dezelfde wijze in het leven staan en tegen het leven aankijken. Toegepast op de eerder weergegeven indeling in generaties ‐ met aan de ene kant de vooroorlogse en stille generatie en aan de andere kant de protestgeneratie ‐ blijken bij de verschillende typen senioren verschillende leefstijlen te domineren. Bij de vooroorlogse en stille generatie zijn de zogeheten traditionele burgers overheersend. Hun waardenpatroon wordt gekenmerkt door: hard werken, moralisme, lokale oriëntatie en kerkelijke 6
Leefstijlen zijn tegenwoordig in de mode. Het gebruik ervan moet echter niet verabsoluteerd worden. Ze verklaren niet alles en zijn in zekere zin indicatief en illustratief. Soms kunnen verschillen binnen leefstijlen net zo belangrijk zijn als die ertussen. Dat neemt niet weg dat leefstijlen het belang accentueren van sociaalculturele stromingen en onderstromingen. Alleen al daarom verdient toepassing van het leefstijlenconcept aanbeveling.
26
Vergrijzing in Nijmegen Oude en nieuwe senioren gezindheid. Bij de protestgeneratie zijn de zogeten moderne burgers maar ook de zogeheten postmaterialisten overheersend. Het hierbij horende waardenpatroon kan men typeren als: werken maar ook veel vrije tijd, hedonisme, meer werelds dan lokaal gericht en niet‐kerkelijk. In het vervolg ‐ onder andere als we kijken naar de wijze waarop senioren (nog) maatschappelijk actief zijn ‐ zal blijken hoe participatiegedrag beïnvloed wordt door generatie‐ en leefstijlkenmerken.
Andere leefstijlen bij niet‐westerse senioren Aangezien in de komende tijd ook het aantal senioren bij de niet‐westerse bevolkingsgroepen zal toenemen is het interessant na te gaan of deze mensen op dezelfde wijze als bij de westerse senioren sociaalcultureel ingedeeld kunnen worden. Volgens Motivaction blijkt dat niet het geval te zijn. Turkse en Marokkaanse ouderen worden getypeerd als teruggetrokken conservatieven: een groot deel van het leven speelt zich in gezinsverband af, de betrokkenen zijn weinig maatschappelijk actief en zijn overtuigd islamitisch. Surinaamse en Antilliaanse ouderen zijn volgens Motivaction betrokken traditioneel: een groot deel van het leven speelt zich in familieverband af, de betrokkenen zijn wel enigszins maatschappelijk actief en zijn daarbij ook enigszins kerkelijk. Op iets langere termijn zullen de Surinaamse en Antilliaanse senioren meer neigen naar een leefstijl die men als pragmatisch modern kan omschrijven.
Beleidsmatige relevantie Wat kan of moet de lokale overheid met een dergelijke, vanuit generaties en leefstijlen ontwikkelde optiek? Het antwoord is dat toekomstige senioren anders in het leven staan dat huidige senioren. Een van de consequenties daarvan is dat zij op andere wijze maatschappelijk actief willen zijn. We zullen dat in het volgende hoofdstuk verder uitwerken. De uitdaging voor de lokale overheid ligt erin om op tijd te anticiperen op deze verschuiving. Anders is het mogelijk dat een substantieel potentieel op het vlak van vrijwilligerswerk, mantelzorg en bezoeken aan culturele instellingen verloren gaat.
27
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
4
De maatschappelijke participatie van senioren
4.1
Inleiding In de voorafgaande hoofdstukken is aan de orde gekomen dat niet alleen het aantal 55‐ en 65‐plussers groeit, maar ook dat er sprake is van een nieuw type senioren. Het beeld dat oudere mensen thuis wegkwijnen achter de geraniums is volstrekt in strijd met de huidige en toekomstige werkelijkheid. Huidige en toekomstige senioren zijn langer gezond, langer maatschappelijk actief, willen langer zelfstandig wonen, etc. Kortom: ook na de pensioengerechtigde leeftijd kunnen de betrokkenen nog gedurende lange tijd een actieve inbreng voor de maatschappij hebben. In dit hoofdstuk gaan we na hoe senioren hun tijd indelen en welk deel van die tijd besteed wordt aan zaken als vrijwilligerswerk en mantelzorg. Eerst kijken we evenwel naar het verschijnsel dat grijze druk genoemd wordt, dat wil zeggen de mate waarin de groeiende groep 65‐plussers gaat drukken op de in aantal afnemende beroepsbevolking. Plus gaan we kort in op de arbeidsparticipatie van senioren.
4.2
Grijze druk Als men de groei van het aandeel 65‐plussers (in de bevolking als geheel) als een probleem ziet, doet men dat meestal door te wijzen op de gelijktijdige afname van de beroepsbevolking. Minder maatschappelijk actieve mensen (tussen 20 en 65 jaar) moeten dan zorgen voor meer inactieven (degenen tot 20 samen met de 65‐plussers). De ‘grijze druk’ zal zich in de grote steden echter veel minder manifesteren dan gemiddeld in Nederland. We laten voor de jaren 2008, 2015 en 2020 zien hoe groot deze druk is, ook samen met de zogheten ‘groene druk’ (het percentage 0‐20 jarigen van de beroepsbevolking). 2008 2015 2020 groene druk 31,5 32 32,4 grijze druk 19,8 20,9 22,2 samen 51,3 52,9 54,6 Figuur 22: groene en grijze druk in Nijmegen, 2008 t/m 2020
28
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren Dat betekent dat de ‘inactieven’ samen gedurende lange tijd iets meer dan de helft vormen van de ‘actieven’. In verhouding met het gemiddelde in Nederland is dat een gunstige verhouding. Gemiddeld voor Nederland als geheel is zowel de groene als de grijze druk omvangrijker: 2008 2015 2020 groene druk 39,2 38,2 37,6 grijze druk 24 28,9 33,5 samen 63,2 67,1 71,1 Figuur 23: groene en grijze druk in Nederland, 2008 t/m 2020
Dat de grijze druk in Nijmegen lager is dan gemiddeld in Nederland komt natuurlijk in belangrijke mate door het feit dat Nijmegen een typische studentenstad is en daardoor veel jonge mensen hier wonen.
4.3
Allereerst: groeiende arbeidsparticipatie van 50‐ plussers In Europees verband hebben de verschillende landen afgesproken ‐ het zogeheten Lissabon‐akkoord ‐ dat in 2010 minimaal 50% van de 55‐64 jarigen een betaalde baan heeft. Op dit moment blijkt dat Nederland aardig op weg is om die doelstelling te halen. 1992 2005 toename 35‐49 68 77 +9 50‐54 56 70 +14 55‐59 38 55 +17 55‐64 25 40 +15 60‐64 11 18 +7 Figuur 24: groeiende arbeidsparticipatie verschillende leeftijdsgroepen, tussen 1992 en 2005
We zien dat de arbeidsparticipatie van jonge senioren meer gegroeid is dan die van de 35‐49 jarigen. Alleen de 60‐64 jarigen blijven nog ver achter bij de overige leeftijdsgroepen. Overigens is het wel zo dat er relatief grote verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Het gemiddelde percentage 40 voor de 55‐64 jarigen komt neer op ruim 55% van de mannen en circa 30% van de vrouwen. Bij de 60‐64 jarigen is het niet anders: gemiddeld werkte in 2005 18%, maar van de mannen was het bijna 30% en van de vrouwen ongeveer 10%.
29
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Groeiende arbeidsparticipatie van senioren is op zich een positieve zaak, maar kan wel betekenen dat minder senioren aan vrijwilligerswerk of mantelzorg doen. We zullen die ‘concurrentie’ later tegenkomen. Binnen de Nijmeegse beroepsbevolking is het aandeel 50‐plussers op dit moment ruim 25%. Dit zal naar verwachting tot bijna 30% groeien in 2020. Een problematische situatie kan zich voordoen wanneer de oudere werknemers uittreden en hun plekken moeilijk of niet opgevuld kunnen worden. Bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt zijn meer vergrijsd dan andere en dreigen dus in een zekere gevarenzone te komen. Het gaat om het onderwijs, de zorg, de overheid en de persoonlijke vervoerssector.7
4.4
Tijdsbesteding Gemiddeld hebben 45‐54 jarigen, 55‐64 jarigen en 65‐plussers respectievelijk 40, 50 en 60 uur vrije tijd tot hun beschikking. Van de mensen die 55 of ouder zijn is bekend hoe ze hun vrije tijd (gemiddeld) indelen.8 Ruim 40% gaat op aan mediagebruik (televisie kijken, lezen en gebruik van pc/internet). Ouderen blijven relatief veel lezen, waardoor de algemene maatschappelijke trend: minder lezen, enigszins getemperd wordt. Gebruik van pc/internet is duidelijk groeiend.9 Ruim 30% wordt besteed aan sociaal verkeer. Hieronder vallen zowel bezoeken aan of van familie en vrienden als uitgaan en naar culturele voorstellingen gaan. In de loop der jaren is de tijd die besteed wordt aan sociaal verkeer een beetje teruggelopen. Ruim 15% staat gereserveerd voor solitaire hobby’s. Circa 5% gaat op aan vrijwilligerswerk en mantelzorg. Circa 5% blijft over voor sporten, fietsen en wandelen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen we nader ingaan op enerzijds vrijwilligerswerk en mantelzorg en anderzijds sociaal verkeer, althans voor zover dit betrekking heeft op het bezoeken van culturele en maatschappelijke instellingen.
Een situatieschets uit het onderwijs: op dit moment is 45% van de leerkrachten in het basisonderwijs, 55% van de leerkrachten in het voortgezet onderwijs en 60% van de leerkrachten in het beroepsonderwijs ouder dan 45 jaar. 8 Zie onder andere Rapportage ouderen 2006 (SCP) en Ouderen en maatschappelijke inzet (SCP in opdracht van RMO). 9 In 2003 had al 75% van de 55‐64 jarigen een pc (met in de meeste gevallen ook een internetaansluiting) thuis. 7
30
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren
4.5
Vrijwilligerswerk (en mantelzorg) In veel publicaties over het vrijwilligerswerk dat senioren doen wordt ervan uitgegaan dat in Nederland circa 45% van alle vrijwilligerswerk door 55‐plussers gedaan wordt. Niet alle senioren zijn (even) actief als vrijwilliger of mantelzorger. Alleen bij mantelzorg is er een oververtegenwoordiging van laag opgeleide mensen. Voor de rest zijn de hoog opgeleide senioren meer actief als vrijwilliger dan hun laag opgeleide leeftijdgenoten. Naast opleiding blijkt kerkelijke gezindheid een relevante indicatie te zijn: mensen die kerkelijk gezind zijn doen meer aan vrijwilligerswerk dan mensen die niet veel op hebben met kerk en geloof. Wanneer we dit gegeven ‐ dat 55‐plussers een groot deel van het vrijwilligerswerk in Nederland voor hun rekening nemen ‐ vasthouden en relateren aan Nijmeegse cijfers, moeten we dat voor onze stad enigszins relativeren. In 2005 deed 27% van de 55‐ minners vrijwilligerswerk, van de 55‐plussers was dat toen 29%. In 2007 deed zowel van de 55‐minners als van de 55‐plussers 27% vrijwilligerswerk. In beide jaren werd ongeveer 30% van het totale lokale vrijwilligerswerk door de 55‐plussers gedaan. Dus: een kleine afname van het aandeel mensen dat vrijwilligerswerk doet, en een minder sterke oververtegenwoordigers van 55‐plussers in het lokale vrijwilligerswerk.10 Vanaf 2001 blijkt steeds tussen de 25 en 30% van de Nijmeegse 55‐plussers vrijwilligerswerk te verrichten. Maar dat geldt ook voor de groep 30‐54 jarigen, waardoor het waarschijnlijk is dat met de vergrijzing op zich het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet niet zal veranderen. Ook in Nijmegen zullen senioren nog tot op hoge leeftijd even of bijna even dan jongere leeftijdsgroepen actief zijn op een groot aantal gebieden. Een paar voorbeelden: tot 45 45‐55 55‐65 65‐75 75+ voelt zich medeverantwoordelijk voor 80 88 89 82 69 heeft meegedaan aan activiteiten in wijk11 26 33 22 20 18 doet aan vrijwilligerswerk 25 24 28 26 17 verricht mantelzorg 6 18 16 11 11 sport wekelijks 52 50 50 41 23 Figuur 25: percentages per leeftijdsgroep voor maatschappelijke verantwoordelijkheid en/of maatschappelijke inzet, uit stadspeiling 2007
Het is trouwens niet goed mogelijk om Nijmeegse en landelijke cijfers met elkaar te vergelijken. Niet altijd is duidelijk wat respondenten zelf tot vrijwilligerswerk rekenen. Tellen ze mantelzorg wel of niet mee? 11 In de loop der tijd (2003 tot en met 2007) is deze activiteit bij de 30‐54 jarigen toegenomen van 35 naar 40% en bij de 55‐plussers van 20 naar 25%. 10
31
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Het valt op dat de leeftijdsgrens waarop mensen gemiddeld minder actief zijn of worden vrij hoog ligt. De verschillen tussen 55‐65 jarigen aan de ene en 65‐75 jarigen aan de andere kant zijn niet zo erg groot. Pas vanaf het 70e of 75e levensjaar blijkt een duidelijke afname van maatschappelijke activiteit plaats te vinden. Dat betekent dus dat met de komst van een relatief grote groep nieuwe senioren het potentieel om vrijwilligerswerk te doen (of zich op andere wijze voor de samenleving in te zetten) groot blijft of zelfs zal groeien. Het soort vrijwilligerswerk dat 55‐plussers doen verschilt wezenlijk niet van dat bij andere leeftijdsgroepen. De meest voorkomende vormen zijn: ‐hulp aan buren, bejaarden en/of gehandicapten; ‐activiteiten op het gebied van sport; ‐activiteiten op het gebied van godsdienst en levensbeschouwing; en ‐activiteiten van een hobbyvereniging.12 Een specifieke vorm van vrijwilligerswerk betreft politieke participatie. Op deelname aan collectieve acties na ‐ waarbij jongeren actiever zijn ‐ zijn 55‐plussers meer politiek actief dan jongere leeftijdsgroepen. Van de 55‐plussers is bijvoorbeeld 6% lid van een politieke partij; dat is aanmerkelijk meer dan bij de jongeren. Verder zijn de senioren ook meer dan jongeren lid van een vakbond, milieuorganisatie, buurtvereniging en ouderenbond.
Het zelf sporten Zijn senioren in de laatste jaren meer gaan sporten (in Nijmegen)? Ja. Vanaf 2003 wordt in de stadspeiling aan de respondenten gevraagd aan te geven hoe vaak per week ze actief een bepaalde sport bedrijven. Daaruit blijkt dat het aantal 55‐plussers dat minimaal wekelijks sport is toegenomen: 2003 2005 2007 18‐29 jarigen 62 70 65 30‐54 jarigen 51 57 55 55+ 35 44 46 Figuur 26: percentage actieve sporters per leeftijdsgroep, Nijmegen 2003 t/m 2007
Van de 55‐plussers doet circa 15% aan sport in verenigingsverband. Van 30‐54 jarigen is dat ongeveer 20% en van de 18‐29 jarigen 25 à 30%. Welke sporten zijn geliefd bij de 55‐ plussers? De top zes: 1. wandelen, 2. zwemmen, 3. fitness en conditietraning, 12
Alleen het vrijwilligerswerk in de sectoren godsdienst en levensbeschouwing is specifiek voor senioren.
32
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren 4. wielrennen en mountainbiken, 5. tennissen, en 6. gymnastiek of turnen. In de loop der jaren is de populariteit van het wandelen gegroeid en in iets mindere mate die van fietsen/mountainbiken.
Trends Mede in verband met het eerder gemaakte onderscheid tussen oude en nieuwe senioren is het van belang te weten of en in welke mate het vrijwilligerswerk onder druk komt te staan of op andere wijze ingevuld gaat worden. Daarom op deze plek een aantal relevante trends: De groeiende arbeidsparticipatie van de 55‐64 jarigen zal ten koste gaan van de tijd die mensen over houden om vrijwilligerswerk te doen. Het is nu eenmaal zo dat werkende mensen gemiddeld minder vrijwilligerswerk doen dan niet‐werkende mensen. Een groeiende groep senioren ‐ nu al ruim een vijfde van alle 50‐plussers ‐ is actief als oppasser van hun kleinkinderen. Men doet dat gemiddeld bijna zes uur per week. Deze activiteit is de laatste tijd drastisch toegenomen en zal waarschijnlijk blijven toenemen, mede in het perspectief van de groeiende arbeidsmarktparticipatie van dochters en schoondochters. Ook dit zal wellicht ten koste gaan van de uren die aan vrijwilligerswerk besteed worden. Twee tegelijkertijd plaatsvindende ontwikkelingen zullen van invloed zijn op het verrichten van vrijwilligerswerk als zodanig en de specifieke aard ervan: aan de ene kant de stijging van het gemiddelde opleidingsniveau ‐ gunstig! ‐ en aan de andere kant de afname van kerkelijke betrokkenheid ‐ ongunstig! Het is moeilijk om nu reeds de precieze gevolgen van deze, deels tegen elkaar inwerkende trends in te schatten. Men mag aannemen dat er verschuivingen optreden in het soort vrijwilligerswerk dat senioren doen. Die verschuivingen hangen sterk samen met de volgende trend. Nieuwe senioren zullen niet zonder meer passen in de netwerken en organisaties die door de oude senioren ontwikkeld zijn, ze zullen veel daarvan ouderwets en truttig vinden. “De status van het ‘in vaste dienst zijn’ bij een grote vrijwilligersorganisatie telt voor hen ‐ dat wil zeggen: de babyboomers ‐ minder dan voor de oudere generaties. In plaats daarvan zullen zij meer afwisseling en uitdaging zoeken, meer autonomie en zelfregie wensen en meer uit zijn op ontplooiingskansen dan hun
33
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage voorgangers.”13 Volgens Motivaction zijn de aankomende senioren in vergelijking met het nu zittende cohort minder vaak lid van een politieke partij, kerk of charitatieve instelling; zijn ze meer op milieu en wereldse thema’s gericht; zijn ze minder vaak lokaal georiënteerd en voelen ze zich meer door de huidige overheid vertegenwoordigd.14 Zoals al in het vorige hoofdstuk aangegeven ligt hier een uitdaging voor de lokale overheid. De nieuwe senioren passen niet zonder meer in het bestaande plaatje qua vrijwilligerswerk. Aan de ene kant ervaren zij meer tijdsdruk vanwege andere activiteiten. Aan de andere kant hebben zij specifieke oriëntaties. Er blijft wel degelijk een groot potentieel bestaan om maatschappelijk actief te zijn. Maar om dat aan te boren wordt de gemeente als het ware uitgedaagd om de nieuwe senioren te verleiden, uitgaande van hun specifieke wensen en behoeftes. De uitdaging ligt er vooral in om de spanning, die vanuit de botsing tussen twee trends ‐ afname kerkelijkheid, toename opleidingsniveau ‐ is weergegeven, uit te houden.
4.6
Uitgaan en bezoek culturele instellingen In dezelfde lijn als die we gezien hebben bij vrijwilligerswerk zullen senioren nog tot een bepaalde leeftijd uitgaan en culturele instellingen in de stad bezoeken. Bezoek aan restaurant en/of café neemt af naarmate men ouder wordt, evenals centrumbezoek op zaterdag. 45‐55 55‐65 65‐75 75+ minimaal maandelijks naar een restaurant 40 40 25 20 vaker dan eens per maand naar een café 35 30 20 20 nooit naar het centrum op zaterdag 25 40 55 65 Figuur 27: uitgaansgedrag verschillende leeftijdsgroepen, stadspeiling 2007
Bezoek aan culturele voorstellingen is een ander verhaal, aangezien juist senioren bij bepaalde podia de grootste groep bezoekers vormen. Dit blijkt uit het onlangs gehouden cultuuronderzoek in Nijmegen. Daarbij is bijvoorbeeld aan een vijftal podia gevraagd hoe groot het aandeel 55‐plussers en het aandeel 40‐55 jarigen is. Daaruit zijn de volgende cijfers gekomen:
13 14
Zie Factsheet maatschappelijke inzet door ouderen van Zilveren Kracht (juli 2008). Een nieuwe trend in het vrijwilligerswerk van senioren met een postmaterialistische levensinstelling betreft de zogeheten goede doelen‐vakanties in verre landen.
34
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren De Vereeniging Stadsschouwburg LUX Lindenberg Theater Doornroosje
55+ 50 45 25 15 ‐
40‐55 30 30 35 35 5
samen 80 75 60 50 5
Figuur 28: aandeel 40- en 55-plussers bij Nijmeegse podia
Opmerkelijk is dat bij LUX het aandeel 55‐plussers in de laatste vijf jaar van 10 naar 25% gestegen is. In het genoemde cultuuronderzoek is ook aan respondenten gevraagd of zij wel eens een bepaalde voorstelling/instelling bezoeken. Daar zijn de volgende cijfers uit voortgekomen: 18‐24 25‐44 45+ culturele voorstelling (zonder film) 65 65 55 filmvoorstelling 85 75 50 gesubsidieerd podium 80 75 60 museum 35 35 50 bibliotheek 35 45 40 Figuur 29: percentage van verschillende leeftijdsgroepen dat wel eens culturele instelling bezoekt
De senioren ‐ in dit geval: 45‐plussers ‐ blijken opvallend meer dan de jongere leeftijdsgroepen naar het museum te gaan, terwijl ze qua bibliotheekbezoek iets hoger scoren dan de 18‐24 jarigen maar iets lager dan de 25‐44 jarigen. Kortom: uitgezonderd bij filmtheaters en Doornroosje vormen senioren een substantieel deel van het uitgaanspubliek in de culturele sector.
Verschillende gevolgen vergrijzing voor bezoeken aan kerk, wijkcentrum en bibliotheek Uitgaande van de demografische prognoses zoals we die eerder gemaakt hebben voor 2020 en uitgaande van in principe gelijkblijvend bezoekgedrag (zie daarvoor de stadspeiling 2007) ‐ waarbij dus dat gedrag van een bepaalde leeftijdsgroep in tien jaar tijd opschuift naar een volgende leefstijdsgroep ‐ zien we verschillende gevolgen van de vergrijzing voor de bezoeken aan kerk, wijkcentrum en bibliotheek.15
15
De cijfers zijn afgerond tot op honderttallen.
35
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Kerkbezoek 55‐65 65‐75 75+ totaal
2008 1.800 4.000 3.900 9.700
2020 1.100 1.600 3.000 5.700
toe‐ of afname ‐700 ‐2.400 ‐900 ‐4.000
2020 2.300 2.300 2.500 7.100
toe‐ of afname ‐400 ‐500 +500 ‐400
2020 5.400 3.900 2.000 11.300
toe‐ of afname +900 +1.600 +500 +3.000
Figuur 30: waarschijnlijke afname kerkbezoek
Bezoek wijkcentrum 55‐65 65‐75 75+ totaal
2008 2.700 2.800 2.000 7.500
Figuur 31: nagenoeg gelijkblijvend bezoek aan wijkcentra
Bibliotheekbezoek 55‐65 65‐75 75+ totaal
2008 4.500 2.300 1.500 8.300
Figuur 32: waarschijnlijke toename bibliotheekbezoek
We zien dat vooral het kerkbezoek te lijden zal hebben onder de toenemende vergrijzing. Daarentegen neemt het bibliotheekbezoek toe.
Beperkingen Uitgaansgedrag bij senioren wordt vanaf een bepaalde leeftijd, wanneer fysieke beperkingen en/of gevoelens van onveiligheid een rol spelen, wel degelijk belemmerd als gevolg van het ouder worden. In de stadspeiling is aan mensen gevraagd aan te geven om welke reden zij geen culturele voorstellingen bezoeken, tevens is gevraagd in welke mate men ’s avonds niet alleen de deur uitgaan in verband met het zich onveilig voelen. <45 45‐55 55‐65 65‐75 75+ van bezoek afzien / geen tijd 35 35 20 5 5 van bezoek afzien / gebreken ‐ ‐ 5 15 30 ’s avonds niet de deur uit 5 5 15 25 35 Figuur 33: beperkingen bij uitgaansgedrag
36
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren
4.7
Risicofactoren en risicogroepen
4.7.1
Risicofactoren Het overwegend positieve verhaal tot nu toe kan niet verhelen dat ouderdom vanaf een bepaald moment wel degelijk ook met problemen samenhangt. Ouder zijn is een extra levensfase, na de jeugd en de werkzame periode, waarbij fysieke en mentale gebreken hun tol gaan eisen. In het al aangehaalde rapport van het SCP wordt gewezen op het feit dat zich in de laatste levensfase meerdere cruciale transities op persoonlijk vlak kunnen voordoen: functionele beperkingen, chronische aandoeningen, depressie, cognitieve achteruitgang, verlies van partner, en verhuizing. Van alle 55‐plussers: maakt 30% geen van dergelijke transities mee, maakt 35% één van dergelijke transities mee, maakt 25% twee van dergelijke transities mee, en maakt 10% drie of meer van dergelijke transities mee.16
4.7.2
Eenzaamheid en sociaal isolement In de Nijmeegse stadspeiling wordt gevraagd in welke mate mensen (voldoende of te weinig) contacten hebben met andere mensen. Van daaruit kunnen we een indicatie krijgen over de mate van eenzaamheid bij de 55‐plussers. 2003 2005 2007 ontmoet familieleden slechts paar keer p.j. 15 17 16 ontmoet vrienden slechts paar keer p.j. 20 18 18 ontmoet buren slechts paar keer p.j. 31 28 35 heb te weinig contacten 5 4 4 Figuur 34: ontmoetingen 55-plussers in Nijmegen, 2003 t/m 2007
Terwijl toch een redelijk grote groep slechts enkele keren per jaar familieleden, vrienden of buren ontmoet, geeft maar 5% van de 55‐plussers aan dat men te weinig contacten heeft. Maar uit de laatste stadsmonitor ‐ zie het hoofdstuk over gezondheid ‐ 16
Met meemaken wordt in dit verband bedoeld: in een periode van zes jaar. Zie Rapportage ouderen 2006 van het SCP, juni 2006.
37
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage blijkt dat van de 65‐plussers ruim 10% zich in ernstige mate als eenzaam beschouwt. Ongeveer een kwart van de 65‐plussers blijkt zich elke dag in meer of mindere mate zorgen te maken: over de eigen gezondheid, de kinderen en/of de partner.
4.7.3
Risicogroepen Naast risicofactoren, waar in principe alle senioren vroeg of laat ooit mee te maken krijgen ‐ zijn er ook risicogroepen. Dat zijn segmenten van de totale populatie senioren die kans hebben om niet mee te groeien in het gemiddeld positieve patroon zoals dat in het voorafgaande geschetst is. Anders gesteld: risicogroepen slagen er minder dan gemiddeld in om elementen van kwetsbaarheid te compenseren en dreigen daardoor achterop te raken. Belangrijke elementen van kwetsbaarheid zijn: Gebrekkige inkomsten als gevolg van onvoldoende aanvullende pensioenvoorzieningen en onvolledige opbouw van de aow. Dit zal vooral gaan gelden voor een groep alleenstaande vrouwen17 en een relatief groot deel van de niet‐westerse senioren. Het zich voordoen van ernstige lichamelijke of geestelijke beperkingen. We hebben eerder al geconstateerd dat bijvoorbeeld bewoners van instellingen en tehuizen tot de laagste inkomengroepen behoren. Sociaal isolement. Een relatief groot aantal mensen zal in de toekomst in een kleine sociale kring oud worden. Vaker dan ooit zijn mensen op dit moment kinderloos: één op de vijf 65‐plussers in 2035 zal geen kinderen hebben, één op de twintig heeft geen broer of zus en maar liefst 40% zal het dan moeten doen met slechts één broer of zus. Gevoelens van onveiligheid. Bekend is dat senioren objectief minder dan junioren slachtoffer van een misdrijf zijn, desondanks neemt hun perceptie van onveiligheid bij het ouder worden gemiddeld toe, vooral wanneer de betrokkenen wonen in anonieme, grootstedelijke wijken. De demograaf Jan Latten (werkzaam bij het CBS en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam) waarschuwt voor wat hij noemt: uitsortering. Daarmee doelt hij op het fenomeen ‐ dat zich nu al op grote schaal voordoet ‐ dat gelijksoortige mensen elkaar opzoeken en zich met elkaar verbinden. Rijken en hoogopgeleiden trouwen onder elkaar ‐ neem bijvoorbeeld de zogeheten ‘powerkoppels’ ‐ terwijl armen en laagopgeleiden dat ook doen. De consequentie daarvan is dat men gescheiden sociale circuits maar ook gescheiden ruimtelijke sferen ‐ denk aan gated communities ‐ krijgt. 17
De schatting is dat in 2020 ongeveer 15% van de alleenstaande vrouwelijke 65‐plussers geen aanvullende pensioenopbouw heeft.
38
Vergrijzing in Nijmegen De maatschappelijke participatie van senioren Het is moeilijk om een precieze inschatting te geven van aantallen personen die in 2020 als risicogroep aangeduid kunnen worden. In het vorige hoofdstuk is, naar aanleiding van de financiële positie, gesproken over ruim 1.100 alleenstaande vrouwen en een substantieel deel van de 3.200 niet‐westerse senioren die mogelijkerwijs risicogroep vormen. We zouden daaraan kunnen toevoegen het aantal mensen dat zich eenzaam voelt. Op dit moment, zo blijkt uit recente gegevens van de GGD ‐ gezondheidsonderzoek ‐ voelt circa 10% van de Nijmeegse 55‐plussers zich in meer of mindere mate ernstig eenzaam.
39
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
5
Zorg
5.1
Relatie leeftijd en zorgbehoefte Wat is “zorg”? Een sluitend beeld geven van de huidige en toekomstige zorgbehoefte van ouderen is een onmogelijke opgave. Een eerste probleem is al dat er vele manieren denkbaar zijn om zorg (en beperkingen waardoor zorg nodig is) te definieren. Daarnaast geldt dat er geen “centrale registratie” van zorgbehoefte of levering van zorg bestaat, waardoor het het niet mogelijk is een integrale beschrijving te maken. Deze voorbehouden gemaakt is het wel duidelijk dat ouderen meer gebruik maken van zorg dan jongeren. Dat is in allerlei lokaal en nationaal onderzoek en registraties terug te vinden. Ter illustratie laten we hier analyseresultaten uit drie bronnen ( GGD‐ onderzoek, SCP en WMO‐administratie Nijmegen) zien. Uitkomsten ouderenonderzoek GGD Nijmegen Het ouderenonderzoek 2006 van de Nijmeegse GGD geeft een beeld van hoeveel ouderen zorg nodig hebben. Bij de 75‐plussers is het zorggebruik duidelijk hoger dan bij de 65‐74‐jarigen. 92%
huisarts bezo cht
83%
medisch specialist bezo cht
70% 53%
co ntact met thuiszo rg gehad
39% 9%
in ziekenhuis gelegen
18% 15%
mantelzo rg o ntvangen
26% 7%
pro fessio nele hulp bij verpleging gehad
15% 6%
75+
pro fessio nele hulp bij verzo rging gehad
13%
65-74
3%
0%
20%
40%
60%
80%
Figuur 35: Zorggebruik ouderen in het afgelopen jaar ... Bron: ouderenonderzoek GGD Nijmegen, 2006
40
100%
Vergrijzing in Nijmegen Zorg Ook het gebruik van hulpmiddelen is met het ouderenonderzoek in kaart gebracht. Zo heeft ruim één op de drie ouderen één of meer aanpassingen in de woning en maakt 6% gebruik van een rolstoel en 4% van een scootmobiel. Zorggebruik volgens het SCP In Figuur is eveneens te zien dat zorggebruik een sterke samenhang met leeftijd heeft. Bij het stijgen van de leeftijd zakt het aandeel mensen dat geen gebruik maakt van zorg. In eerste instantie stijgt vooral het aandeel mensen dat hulp van de thuiszorg krijgt, maar vanaf een jaar of 80 wordt het verpleeg/verzorgingshuis, de intramurale zorg, steeds belangrijker. De informele/particuliere zorg bedraagt in bijna alle leeftijdscategorieen niet meer dan 10%. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
geen
inf/part
thuiszorg
90
86
82
78
74
70
66
62
58
54
50
46
42
38
34
30
0
intramuraal
Figuur 36: Gebruik zorg per leeftjid op basis AVO 2003 Bron: SCP verklaringsmodel verpleging en verzorging, 2008
WMO‐analyse Nijmegen Vanaf 2007 gebeurt de afhandeling van aanvragen en verstrekking voor de WMO via de gemeenten. We hebben de ontvangers van toekenningen en indicaties van dat jaar naar leeftijd bekeken. In totaal waren er in 2007 ongeveer 5000 personen die in het kader van de WMO een indicatie voor huishoudelijke hulp hadden. In ongeveer een derde van de gevallen ging het om “eenvoudige hulp” (alphahulp, HH1). Ook hier is duidelijk te zien dat de mate van gebruik toeneemt bij het stijgen van de leeftijd. Vooral tussen de 70 en 80 jaar oud stijgt het aandeel gebruikers flink. In de oudere leeftijdsklassen is er geen verdere doorstijging van hulpgebruik. Dat komt vooral doordat teruglopende zelfredzaamheid dan opgevangen wordt door een stijgend wonen in verzorgings‐ of verpleegtheuizen.
41
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 100%
80%
60%
40%
20%
0% 0 jaar
10
20
30
WMO-gebruik
40
50
60
tehuisbewoners
70
80
90
100
geen WMO-gebruik
Figuur 37: Personen die indicatie hebben voor huishoudelijke hulp via WMO, naar leeftijd, Nijmegen 2007
Naast huishoudelijke hulp gaat de WMO ook over woningaanpassing, vervoersvergoeding en rolstoelen. Voor deze onderdelen zijn er in 2007 ongeveer 2200 toekenningen gedaan, waarbij 1500‐1600 mensen betrokken waren. Ook hier geldt dat met het stijgen van de jaren het gebruik van deze voorzieningen stijgt. Alleen het aandeel ouderen met een vervoersvergoeding neemt af in de hoogste leeftijdsgroepen.
42
Vergrijzing in Nijmegen Zorg
8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 0-4 5-9 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 9514 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 vervoer
woning
rolstoel
Figuur 38: toekenningen rolstoel, woning, vervoer, naar leeftijd, Nijmegen 2007
5.2
Andere invloeden op zorgbehoefte Ook andere factoren van belang voor zorgvraag Zoals we in de vorige paragraaf zagen is er een duidelijke relatie tussen leeftijd en zorggebruik. Toch is leeftijd niet de enige factor die een rol speelt in de zorgbehoefte: zorgbehoefte wordt groter naar mate de gezondheid slechter wordt. Al decennialang verbetert de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking. Dat betekent dat de huidige ouderen, op een vergelijkbare leeftijd, vaak minder zorg nodig hebben dan ouderen b.v. 20 jaar geleden. Bij een verder voortzetten van deze ontwikkeling zal de zorgvraag per leeftijdsgroep nog verder afnemen. een hoger opleidingsniveau gaat vaak samen met een betere gezondheid en een hoger inkomen. Dat kan ervoor zorgen dat toekomstige ouderen, die gemiddeld genomen hoger opgeleid zijn dan de huidige ouderen, minder beroep doen op zorgvoorzieningen. Enerzijds omdat zij door een betere gezondheid daar minder behoefte aan hebben. Anderzijds doordat het bij een hoger inkomen ook mogelijk is zelf (particuliere) zorg te organiseren. Sommige ouderen geven hier de voorkeur aan. Daar staat tegenover dat er nu, zeker bij lager opgeleide ouderen, een ondergebruik aan zorgvoorzieningen is, door onbekendheid met of afschrikwekkendheid van de regels. Dit ondergebruik kan, met het stijgen van het opleidingsniveau, afnemen. netwerken: informele hulp komt vooral van mensen uit het netwerk, de directe omgeving, van de hulpvragers. Omdat toekomstige ouderen meer dan de huidige
43
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage ouderen alleen zullen wonen zullen zij minder makkelijk gebruik kunnen maken van de vanzelfsprekende zorg van een huisgenoot. extramuralisering zorgt voor vervanging verpleeghuiszorg door thuiszorg. Mensen die naar de normen van een paar jaar geleden nog opgenomen zouden worden in een verplegings‐ of verzorgingstehuis blijven nu, met hulp van thuiszorg, zelfstandig wonen. Hoewel hierbij sprake is van uitwisseling van de ene zorg voor de andere maakt dit vanuit gemeentelijke optiek veel verschil. Voor huishoudelijke zorg thuis is de gemeente via de WMO immers verantwoordelijk. In Nijmegen is, vooral onder 75+‐ers, de afgelopen 10 jaar het aandeel dat in een tehuis of instelling woont sterk afgenomen. Hoe sterk zal deze ontwikkeling doorzetten? 70% 60% 50% 1998
40%
2003 30%
2008
20% 10% 0% 55
60
65
70
75
80
85
90
95+
Figuur 39: Aandeel Nijmegenaren per leeftijd dat in tehuis of instelling woont, GBA
44
Vergrijzing in Nijmegen Zorg ontwikkeling
effect op zorgbehoefte
stijgend
vergrijzing
ouderen hebben meer behoefte aan zorg dan jongeren
hoger ouderen
remmend
opleidingsniveau minder ondergebruik
betere gezondheid hoger inkomen meer zelf particuliere zorg
(sociale) netwerken
meer 1‐persoonshuishoudens bij ouderen
extramuralisering
zorg aan huis verpleeghuiszorg
betere gezondheid
georganiseerde
vervangt
door betere gezondheid op vergelijkbare leeftijd minder zorgbehoefte dan in verleden
Figuur 40: Maatschappelijke ontwikkeling van invloed op zorgvraag
5.3
Doorrekeningen zorgbehoefte Bij het in kaart brengen van de toekomstige zorgbehoefte zijn er vele insteken mogelijk. In deze paragraaf gaan we in op de volgende facetten: het SCP deelt in analyses de bevolking in in vier “hoofdzorggroepen”, mensen die geen zorg nodig hebben, gebruikers van informele/particuliere zorg, gebruikers van thuiszorg en mensen die verpleeghuiszorg nodig hebben. In welke mate zullen deze vier hoofdgroepen in de toekomst in Nijmegen aanwezig zijn? het GIDZ (Gelders Informatie en Documentatiecentrum voor Zorg en Welzijn) maakt doorrekeningen voor de aanwezigheid van mensen met beperkingen. Hoofdzorggroepen: uitgangssituatie en aannames Van de bijna 40.000 55+ers die Nijmegen in 2007 telde woonde 4% in een tehuis of instelling, ruim 10% kreeg huishoudelijke zorg via de WMO. Van particuliere of informele hulp is geen Nijmeegse gegeven bekend maar het SCP stelt dat ongeveer 7% van de ouderen van zulke hulp gebruik maakt. Wanneer dat ook in Nijmegen het geval zou zijn betekent dat de meer dan driekwart van de ouderen het zonder zorg kan/moet stellen.
45
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Voor doorrekeningen tot 2020 hebben we deze gegevens (leeftijdsspecifiek) gecombineerd met de verwachte aantallen ouderen in Nijmegen. Daarbij hebben we verschillende aannames gedaan: in de eerste variant gaan we ervan uit dat het gebruik zoals dat in 2007 zich heeft voorgedaan ook in de toekomst zal optreden. Zorgbehoefte/gebruik wordt dus constant verondersteld in de tweede variant nemen we aan dat de extra‐muralisering, die de afgelopen 10 jaar flink is geweest, nog zal doorgaan, maar in een iets lager tempo. De verminderde aandelen ouderen in instellingen worden “gecompenseerd” door een grotere behoefte aan zorg aan huis in de laatste variant gaan we, behalve van verder gaande extramuralisering, ook uit van een verschuiving van vraag van de thuiszorg naar particuliere zorg. Uiteenlopende effecten in verschillende scenario’s In figuur 40 is te zien dat er tussen de scenario’s behoorlijke verschillen in uitkomsten bestaan: in het scenario waarin de huidige zorgverhoudingen doorgetrokken worden zie je in alle vier de “zorggroepen” een toename bij het scenario “afname intramuraal” zie je dat geraamd wordt dat het aantal ouderen dat in een tehuis of instelling woont lager zal zijn dan op dit moment. De groeitendens die uitgaat van het stijgend aantal ouderen wordt meer dan gecompenseerd door het feit dat deze ouderen verhoudingsgewijs steeds minder in instellingen zullen wonen. Daarmee samenhangend stijgt de vraag naar thuiszorg extra sterk. in het laatste scenario zie je nog steeds een afname van het aantal ouderen in instellingen. Maar nu gaat dat niet meer samen met een flinke groei van de behoefte aan thuiszorg. Verpleeghuiszorg en thuiszorg wordt in dit rekenmodel vervangen door particuliere zorg.
46
Vergrijzing in Nijmegen Zorg
55-74
75-84
85+
55+
constant 2015 geen hulp 119 inf./part. 119 thuiszorg 118 intramuraal 118 geen hulp 106 inf./part. 106 thuiszorg 106 intramuraal 106 geen hulp 107 inf./part. 113 thuiszorg 111 intramuraal 117 geen hulp inf./part. thuiszorg intramuraal totaal
117 115 111 114 116
2020 132 134 137 135 113 112 111 110 116 122 121 128
afname intramuraal afn. intram.+toename par 2015 2020 2015 2020 119 132 119 132 119 134 144 172 123 145 93 100 99 104 99 104 106 113 106 113 106 112 106 121 112 122 112 119 81 71 81 71 107 116 107 116 113 122 113 122 122 139 122 139 102 103 102 103
129 128 123 124 128
117 115 118 94 116
129 128 134 92 128
117 132 107 94 116
129 156 116 92 128
Figuur 41: Toekomstige zorgvraag in 3 scenarios (2007=100) Leesvoorbeeld: voor iedere 100 55+ers uit 2007 zijn er in 2015 116 en in 2020 128. De stijging bij de gebruikers van thuiszorg zal in het scenario “constant” minder sterk zijn: voor iedere 100 gebruikers in 2007 111 in 2015 en 123 in 2020. In scenario “afname intramuraal” stijgt de behoefte aan thuiszorg sterker: voor ieder 100 gebruikers uit 2007 zijn er in 2020 134
GIDZ‐doorrekening: in kaart brengen van demografische effecten Het GIDZ (Gelders informatie en documentatiecentrum voor zorg en welzijn) maakt voor alle gemeenten en regio’s in Gelderland doorrekeningen van de gevolgen voor wijzigingen in bevolkingssamenstelling op de aanwezigheid van beperkingen binnen de bevolking (en daardoor op de zorgbehoefte). Daarvoor baseren zij zich op de primos‐prognose en landelijke kencijfers omtrent de relatie leeftijd‐beperkingen. Naar effecten van andere ontwikkelingen dan verandering in leeftijdsopbouw (b.v. veranderingen in inkomen, opleiding, extramuralisering) kijken ze niet. Nijmegen 2006 aantal 159522
index 100
lichamelijk beperkt: persoonlijke verzorging huishoudelijke taken tenminste één beperking
2183 5127 5236
100 100 100
122 120 121
145 144 144
chronische ziekten: matig ernstig
9593 4687
100 100
120 125
127 142
bevolking
regiogemeenten 2020 2020 index Beuningen Wijchen 109 97 103
Heumen 96
Arnhem 107
147 146 147
136 136 135
114 112 113
133 147
118 128
116 120
Figuur 42: Ontwikkeling aantal inwoners met beperking, GIDZ, (2006=100)
47
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage GIDZ: groei in regiogemeenten het sterkst Uit deze doorrekening blijkt dat wanneer je puur kijkt naar de effecten van de veranderingen in leeftijdsopbouw van de bevolking in Nijmegen het aantal mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte sterker gaat stijgen dan het aantal inwoners: rond de 20% versus 9% voor alle inwoners. Vergelijk je deze ontwikkeling met die in andere Gelders gemeenten dan zie je dat de stijging van het aantal mensen met een beperking of chronische ziekte zich in de rond Nijmegen liggende kleinere gemeenten nog veel sterker voordoet (terwijl de bevolking daar ongeveer gelijk in omvang blijft). Dat heeft natuurlijk alles te maken met de geschiedenis van deze dorpen, waar in de jaren , ’70, ’80 en ’90 veel gebouwd is. Er wonen nu erg weinig ouderen, waardoor het aantal “beperkten” niet groot is. Door het ouder worden dan de bewoners van de nieuwbouwgolf uit de vorige eeuw zal het aantal mensen met een beperking of handicap gaan groeien. Gecombineerd met de kleine absolute aantallen op dit moment zorgt dat voor een hoge groeiindex. In andere steden in Gelderland is de ontwikkeling vaak vergelijkbaar met die in Nijmegen. In Arnhem is de groei van het aantal mensen met een beperking zelfs nog iets gematigder dan in Nijmegen. GIDZ: na 2020 versterkte groei van zorgvraag Op basis van de in de Primos‐prognose voorziene bevolkingsontwikkeling raamt het GIDZ voor de jaren na 2020 een versterkte groei van de zorgvraag. Bij een, volgens de Primos‐prognose, nog maarheel licht groeiende totale bevolking van Nijmegen, stijgt de berekende zorgvraag in de 10 jaar tussen 2020 en 2030 net zo hard als in de 14 jaar tussen 2006 en 2020. aantal
index
2006 159522
2006 100
2020 109
2030 110
lichamelijk beperkt: persoonlijke verzorging huishoudelijke taken tenminste één beperking
2183 5127 5236
100 100 100
122 120 121
140 140 141
chronische ziekten: matig ernstig
9593 4687
100 100
120 125
130 140
bevolking
Figuur 43: Zorgvraag in Nijmegen tot 2030 volgens GIDZ
5.4
Conclusies stijgen aantal ouderen heeft opwaarts effect op zorgbehoefte, maar er zijn ook dempende invloeden
48
Vergrijzing in Nijmegen Zorg effecten van beleidsmaatregelen (extramuralisering) hebben net zo’n grote invloed op zorgbehoefte van zelfstandig wonenden ouderen als vergrijzing tussen verschillende gemeenten kunnen flinke verschillen in ontwikkeling zorgbehoefte bestaan.
49
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
6
Woningmarkt
6.1
Hoe wonen oudere huishoudens in Nijmegen 1998‐2008 Meer ouderen in laagbouwkoop Het aantal oudere huishoudens neemt toe. In 1998 waren er ongeveer 22.000 huishoudens waarin minstens één 55+‐ers woonde, in 2008 ruim 5.000 meer (zie ook paragraaf 2.3). 10000 8000 6000
1998 2008
4000 2000 0 lb huur
lb koop
et huur
et koop
Figuur 44: Woningen bewoond door huishoudens met een 55+-ers, bron GBA en WOZ 1998/2008
De oudere huishoudens hebben vooral meer laagbouwkoopwoningen in gebruik dan 10 jaar geleden, en ook wel etagehuur en ‐koopwoningen. Specifiek naar woning‐ en huishoudenstype gekeken zijn de volgende ontwikkelingen te zien (zie figuur 43): zowel bij etage‐ als bij laagbouwwoningen, maar het sterkst bij de laagbouw, zie je een verschuiving van huur naar koop deze verschuiving is heel sterk bij de meerpersoonshuishoudens in de leeftijdsklassen 55‐64 jaar. In 1998 woonde ongeveer een derde van deze huishoudens in een laagbouwkoopwoningen, in 2008 de helft. de kleinere verschuiving van huur naar koop in de etagesector deed zich bij alle huishoudenstypen en leeftijdsklassen voor.
50
Vergrijzing in Nijmegen Woningmarkt
55-64 1phh 55-64 2phh 55-64 gezin 65-74 1phh 65-74 2phh 75+ 1phh 75+ 2phh
1998 lb huur lb koop et huur et koop 31% 15% 45% 43% 35% 16% 47% 36% 11% 32% 14% 46% 41% 30% 23% 27% 13% 52% 32% 25% 35%
7% 4% 3% 5% 4% 4% 5%
55+ totaal
36%
24%
32%
5%
55-64 1phh 55-64 2phh 55-64 gezin 65-74 1phh 65-74 2phh 75+ 1phh 75+ 2phh
2008 26% 29% 35% 29% 35% 23% 28%
20% 49% 52% 18% 37% 17% 32%
43% 14% 8% 46% 21% 52% 32%
10% 7% 4% 6% 7% 7% 7%
55+ totaal
29%
32%
31%
7%
ontwikkeling -5% -14% -11% -3% -6% -4% -4%
5% 14% 16% 4% 7% 4% 7%
-2% -2% -3% 0% -2% 0% -2%
3% 3% 1% 1% 3% 3% 2%
-7%
8%
-2%
3%
55-64 1phh 55-64 2phh 55-64 gezin 65-74 1phh 65-74 2phh 75+ 1phh 75+ 2phh 55+ totaal
Figuur 45: Woonsituatie oudere huishoudens, naar leeftijd, samenstelling en woningtype, ontwikkeling 19982008, bron: GBA en WOZ
Ouderen wonen vaak lang in dezelfde woning Op macroniveau gezien een flink veranderingsproces dus. Vanuit veel individuele oudere gezien was er juist sprake van weinig verandering: ongeveer 70% van de huidige 55+‐ers (meer dan 18.000 van de 27.000 55+huishoudens) woont in 2008 nog in dezelfde woning als in 1998. Vooral bij de bewoners van laagbouwkoopwoningen woont een erg groot deel (ongeveer 80%) al meer dan 10 jaar in de huidige woning. Dat is het bijzondere van de ontwikkelingen in de woningbehoefte van ouderen: een behoorlijke toename de afgelopen 10 jaar in het aantal woningen bewoond door ouderen als groep gaat samen met het gegeven dat voor de meerderheid van de individuele ouderen juist niets veranderd is: zij wonen nog in dezelfde woning als 10 jaar geleden.
51
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage 100%
75%
50%
25%
0% lb huur
lb koop
korter dan 5 jaar
et huur
5-10 jaar
et koop
langer dan 10 jaar
Figuur 46: Woonduur van 55+-huishoudens, bron GBA/WOZ 2008
1250 van 55+ huishoudens betrokken in de afgelopen 10 jaar een nieuwbouwwoning De 30% van de 55+huishoudens die wel tussen 1998 en 2008 verhuisd zijn betreffen in absolute termen ongeveer 8000 huishoudens. De meerderheid van deze verhuizingen ging naar een etagewoning, ongeveer 40% van de ouderen betrok een laagbouwwoning. Voor 85% waren de door ouderen betrokken woningen bestaande woningen, 1250 verhuizingen gingen naar een nieuwbouwwoning. In deze periode zijn er in Nijmegen in totaal ongeveer 6000 woningen gebouwd. De door de oudere huishoudens betrokken nieuwbouwwoningen waren voor 2/3 etagewoningen, zowel in de huur als koopsector.
52
Vergrijzing in Nijmegen Woningmarkt
8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 nieuwbouw lb huur
lb koop
oudbouw et huur
et koop
Figuur 47: Woningen tussen 1998 en 2008 betrokken door huishoudens die in 2008 55 jaar of ouder zijn, GBA en WOZ
Jaarlijks ruim 1000 verhuizingen van 55+huishoudens Een andere manier om het verhuisgedrag van oudere huishoudens in beeld te brengen is te kijken wat voor verhuizingen van ouderen er jaarlijks bij het GBA worden vastgelegd. We hebben dat voor de jaren 2006 en 2007 gedaan. Daaruit bleek dat er jaarlijks ongeveer 1100 “huishoudensverhuizingen” in Nijmegen zijn waarbij minstens een van de huishoudensleden 55 jaar of ouder is. Voor het merendeel (rond 800) gaat het om verhuizingen binnen Nijmegen, voor een kleiner deel (300) om vestigingen van buiten de stad. Ruim de helft van de verhuizingen komt voor rekening van de jonge senioren, ongeveer 500 verhuizingen zijn van 65+‐ers. 55-59 60-64 65-69 70-74 75+
350 225 160 125 230 1100
Figuur 48: Aantal naar zelfstandige woning verhuizende huishoudens, gemiddelde 2006 en 2007, bron: GBA
53
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage
Hoe geschikt is de Nijmeegse woningvoorraad voor ouderen? Met een “woning geschikt voor ouderen” wordt meestal een woning bedoeld waarin je goed kunt wonen ook als je niet meer goed kunt (trap)lopen. Dit betekent niet dat andere woningen ongeschikt zijn voor ouderen. Voor veel ouderen is het (trap)lopen geen probleem en zij wonen, zoals ook in de vorige paragraaf te zien is, in een grote verscheidenheid aan woningtypen. Vaak met grote tevredenheid. In deze paragraaf kijken we speciaal naar de “nultreden‐woningen” in Nijmegen, woningen die zonder traplopen bereikbaar zijn (via lift of vanaf de straat) en waarin alle belangrijke woonfuncties op één niveau liggen. Een probleem hierbij is dat in de woningstatistiek deze eigenschappen van woningen niet worden vastgelegd. Harde cijfers hierover zijn dus niet voorhanden. In de voor het nationale Woningbehoefteonderzoek (WoON 2006) gehouden enquete wordt geinventariseerd hoeveel nultrede‐woningen er zijn. In Nijmegen is slechts een beperkt aantal enquetes afgenomen (bijna 500) maar het beeld dat daaruit naar voren komt wijkt niet sterk af van andere indicaties (zoals gegevens van de corporaties over hun woningbezit). 25% 20% 15% 10% 5%
nd ed er la N
el de rla nd G
st ed el i jk st er k
ij m eg en
0%
N
6.2
Figuur 49: Aandeel 0-tredewoningen in woningvoorraad, Woon 2006
Volgens het WoOn zouden een kleine 10.000 Nijmeegse woningen, bijna 15% van de woningvoorraad 0‐tredewoningen zijn. Dit is een laag aandeel, in vergelijking tot Gelderland, Nederland als geheel en alle sterk stedelijke gemeenten, waar steeds rond 20% van de voorraad uit 0‐tredewoningen bestaat.
54
Vergrijzing in Nijmegen Woningmarkt Het verschil wordt voor een deel verklaard door het feit dat er in Gelderland en Nederland volgens het WoON een behoorlijk aantal laagbouw 0‐tredewoningen zijn. In Nijmegen komt dit woningtype heel weinig voor.
6.3
Woningbehoefte van ouderen in de toekomst Meer woningen bewoond door ouderen. De groei van het aantal oudere huishoudens zal vanzelfsprekend ook inhouden dat er in de toekomst meer woningen bewoond zullen worden door ouderen. Van de rond de 27.000 huishoudens in 2008 gaan we naar schatting naar 33.000‐34.000 huishoudens in 2020. Net als in de afgelopen jaren wordt deze toename vooral verklaard doordat huishoudens ouder worden in de woning waar ze wonen. Omdat de huishoudensgroei tot 2020 voor een belangrijk deel te vinden is in de leeftijdsklassen 65‐74 is het niet verwonderlijk dat een belangrijk deel van de toename te vinden is in de laagbouwkoopwoningen. 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 lb huur
lb koop 2008
et huur
et koop
2020
Figuur 50: Door 55+-ers bewoonde woningen
Marges rond indicaties De ontwikkelingen die in Figuur geschetst worden zijn indicatief. Ze zijn het resultaat van een keten van aannames: de omvang en samenstelling van de groep ouderen in de toekomst de manier waarop deze ouderen huishoudens vormen de woningen die deze huishoudens zullen bewonen. In de schattingen zijn we vooral uitgegaan van een voorzetting van de afgelopen jaren waar te nemen trends: verder gaande extramuralisering, “doorschuiven” van verhouding huren/kopen naar oudere leeftijdsklassen.
55
Vergrijzing in Nijmegen Onderzoeksrapportage Uit een verkenning van de Nijmeegse woningbehoefte tot 202018 (Socrates) kan ook afgeleid worden wat voor een toename van het woninggebruik door ouderen (met leeftijdsgrens 65) daar door het model wordt berekend. Er zijn wel wat verschillen met de uitkomsten van de Socrates‐verkenning en de berekening op basis van de Nijmeegse kengetallen maar er zijn ook behoorlijke overeenkomsten: de grootse groei is te vinden in de laagbouwkoopsector ongeveer de helft van de groei is te vinden in bij etagewoningen, waarbij in Socrates de nadruk wat meer op koopwoningen ligt dan in de berekening met Nijmeegse kengetallen de laagbouwhuursector in beide berekeningen niet sterk vertegenwoordigd. lb huur et koop
lb huur et koop
lb koop et huur lb koop et huur berekening Nijm. kengetallen
Socrates
Figuur 51: Toename woninggebruik door ouderen 65+, 2008-2020
Na 2020 grotere trendbreuk waarschijnlijk In 2020 wordt de voorhoede van de na‐oorlogse geboortegolf 75 jaar. Onder deze oudere ouderen woont een groter aandeel in etagewoningen dan in de leeftijdsjaren daaronder. Door de grote hoeveelheid mensen die vanaf dat moment de hogere leeftijdsjaren gaan bereiken zal de behoefte aan etagewoningen zich dan sterker manifesteren.
18
Woningmarktverkenning Socrates door ABF‐research, nog niet openbaar
56
Vergrijzing in Nijmegen Woningmarkt
6.4
Conclusie Over 12 jaar hebben 55+‐ers zo’n 8000 woningen meer in gebruik dan nu. Op de 27.000 woningen die nu door hen gebruikt worden een toename met ongeveer een kwart. De groei is voor het merendeel: ouder worden van huishoudens in woningen waar ze nu al wonen. Doordat ouderen weinig verhuizen is de toename van de door ouderen gebruikte woningen voor een belangrijk deel te vinden in de laagbouw(koop) (net als de toename in de afgelopen 10 jaar). Maar wanneer ouderen wel verhuizen is dat in de meeste gevallen naar een etagewoning. Het toenemen van het aantal ouderen zal zorgen voor een toename van het aantal verhuisbewegingen en die zullen op hun beurt zorgen voor een toename van de manifeste vraag van ouderen naar etagewoningen. Aantal verhuizingen van oudere huishoudens per jaar bedroeg de afgelopen jaren 600 huishoudens tussen 55 en 64, 500 65+ huishoudens. Als het aantal verhuizende oudere huishoudens net zo hard groeit als het aantal ouderen (een kwart tot 2020) zullen er in 2020 zo’n 1400‐1500 verhuizende oudere huishoudens per jaar zijn. In Nijmegen zijn relatief weinig 0‐tredewoningen, vooral laagbouw 0‐trede. De groei van leeftijdsklasse 75+ komt na 2020 in een stroomversnelling, dan wordt invloed op woningbehoefte groter
57