Onderzoeksrapportage Praktijkonderzoek
‘In hoeverre bestaat er een verschil in motivatie tussen leerlingen op BK niveau en leerlingen op Havo en Gymnasium niveau tijdens het vak Bevo op het middelbaar onderwijs in de onderbouw?’
Door: Marrit Kloen (314846) en Petra Tjepkema (321702) Email:
[email protected];
[email protected] Docent: Sophie Elkhuizen Onderzoeksvaardigheden, jaar 3, 2015
Voorwoord Voor het tot stand komen van dit onderzoek zijn er verschillende mensen die we willen bedanken. Als eerste onze docent S. Elkhuizen, die ons heeft begeleid bij het schrijven van een onderzoeksplan. Zij bracht ons kennis bij over het vak in verschillende lessen waarbij ze ons niet alleen informeerde maar ook stuurde. Ten tweede willen we onze stagecoaches bedanken van het RSG Magister Alvinus te Sneek, J. Wessels en M. van der Meer. Zij hebben ons niet alleen de ruimte geboden om les te geven aan middelbare scholieren maar ook ruimte om ons onderzoek te houden. Voor het vertrouwen dat ons meteen werd gegeven zijn wij erg dankbaar.
2
Inhoudsopgave Samenvatting 4 Inleiding 5 Aanleiding Context Onderzoeksorganisatie Probleemstelling 6 Praktijkprobleem Doel Onderzoeksvraag en deelvragen Literatuurstudie 7 Aanpak 13 Observatieplan Aanpak enqûete Resultaten 15 Conclusie 17 Vooruitblik 18 Evaluatie 19 Literatuurlijst 20 Bijlages 21
3
Samenvatting Met de vraag ‘In hoeverre bestaat er een verschil in motivatie tussen leerlingen op BK niveau en leerlingen op Havo en Gymnasium niveau tijdens het vak Bevo op het middelbaar onderwijs in de onderbouw?’ stapten wij het onderzoek in. Door een theoretisch onderzoek kwamen we er achter dat motivatie een heel groot begrip is. Wij hebben ons gericht op de zichtbare motivatie: is een leerling wel of niet aan het werk? Door observaties uit te voeren en de leerlingen enquêtes te laten invullen hebben we conclusies kunnen trekken en antwoord kunnen geven op onze hoofdvraag. Wat duidelijk naar voren komt is dat er een minimaal verschil zichtbaar is tussen de motivatie van de leerling van een hoger opleidingsniveau en de leerling van een lager opleidingsniveau.
4
Inleiding Aanleiding In jaar 3, periode 1 en 2 van de opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving aan de NHL liepen wij - Petra Tjepkema en Marrit Kloen - stage aan het RSG Magister Alvinus te Sneek. Afgelopen half jaar waren wij hier op de donderdag aanwezig. Petra heeft meegelopen met twee klassen van het eerste en tweede jaar basis/kader. En Marrit heeft meegelopen met een derde klas havo en eerste klas gymnasium. Tijdens deze stage hebben wij niet alleen ons zelf ontwikkelt als docent door middel van het ontwikkelen van lessen geven, maar leerden wij ook een onderzoeksplan en rapportage te schrijven. Dit kan van belang zijn in onze verdere loopbaan als docent BKV. Wanneer wij in de toekomst als docent tegen een probleem aanlopen en wanneer er van ons wordt gevraagd een onderzoek te houden, wij hebben dan de juiste voorkennis. De opdracht om een onderzoek uit te voeren is ons gegeven van uit de opleiding Docent Beeldende kunst en Vormgeving door S. Elkhuizen, docent aan de NHL. Zij heeft ons begeleid in het proces van het onderzoeksplan. De stagecoaches vanuit het RSG zijn van het onderzoek op de hoogte en geven ons de ruimte om hier tijdens de stage aan te werken. Na de eerste stagedag viel het ons op dat er een verschil in motivatie is tussen de BK klassen en de Havo /Gymnasium klassen. Leerlingen in de hogere niveaus leken meer gemotiveerd dan de leerlingen in de lagere niveaus. Dit is een aanname die wij hebben gedaan op basis van observatie en in gesprek gaan met elkaar. Wij wilden er tijdens ons onderzoek achter komen of en in hoeverre er sprake is van een verschil in motivatie per niveau. Context RSG Magister Alvinus is gevestigd in Sneek en telt meer dan 2000 leerlingen. De school biedt opleidingen aan van LWOO tot gymnasium. Eén van de doelstellingen van de school is dat de leerlingen het maximale uit hun mogelijkheden halen. Elke leerling wordt zo begeleid dat hij of zij de kennis, vaardigheden en houding ontwikkelt om succesvol te zijn in de vervolgopleiding, werk en als burger. Het ontwikkelen van talenten staat centraal binnen de school, dit geldt voor zowel de leerling als voor de medewerker. Uitdagen, verbinden, afwisselen, activeren en durven delen zijn belangrijke uitgangspunten. (http://www.rsgsneek.nl/) Magister Alvinus heeft meer dan 230 werknemers waarvan er ongeveer 160 docent zijn. Binnen dit team van docenten zijn er 6 Bevo-docenten. De Bevo-docenten M. van der Meer en J. Wessels zullen onze stage coaches zijn. Onderzoeksorganisatie Het onderzoeksplan is opgezet tijdens de stage uren en binnen de lessen onderzoeksvaardigheden. Hierbij hebben wij wekelijks feedback gekregen van S. Elkhuizen. Het onderzoek heeft plaats gevonden op het RSG Magister Alvinus in Sneek. Tijdens het onderzoek hebben we samengewerkt binnen de stage uren. Coaches M. van der Meer en J. Wessels gaven ons de ruimte om onze onderzoeks-activiteiten uit te voeren. Hierbij hebben ze aangegeven dat ook zij baat hebben bij de onderzoeksresultaten.
5
Probleemstelling Het praktijk probleem Wij hadden het vermoeden dat er een verschil zou bestaan tussen de motivatie van de leerlingen in verschillende niveaus. Leerlingen met een lager niveau leken minder motivatie te hebben dan leerlingen met een hoger niveau. Dit is ons opgevallen tijdens onze stage op het RSG in Sneek. Als beginnend vakdocent vinden wij het belangrijk om deze mogelijke verschillen te kunnen vaststellen of te ontkrachten. Dit om in de toekomst als docent in te kunnen spelen op deze mogelijke verschillen. Het zal ons helpen om zekerder voor de klas te staan omdat er meer voorkennis zal zijn over de mogelijke verschillen. Ook kunnen wij hierdoor beter inspelen op de lesinhoud per niveau. Het probleem doet zich voor tijdens onze stage op het RSG Magister Alvinus in Sneek gedurende de Beeldende Vorming lessen. Petra geeft les aan Basis-Kader 1 en 2, en Marrit geeft les aan Havo 3 en Gymnasium 1. Aan het eind van elke stagedag bespreken we onze bevindingen met elkaar. Het viel ons telkens op dat de leerlingen van Petra minder gemotiveerd lijken dan de leerlingen van Marrit. Hieruit is naar voren gekomen dat de mogelijke verschillen in motivatie een interessant uitgangspunt kunnen zijn voor een onderzoek. Tijdens dit onderzoek richten wij ons dus op de onderbouwklassen Gymnasium 1, Havo 3 en Basis Kader 1 en 2, dit zijn de klassen die wij zelf les geven. Doel Wij vroegen ons af of hogere niveaus een hogere motivatie hebben dan lagere niveaus. Hierbij hebben we ons gericht op de onderbouw omdat dit de klassen zijn die wij op stage hebben lesgegeven. We hebben een vergelijkend onderzoek uitgevoerd waarbij we ook een stukje verklarend onderzoek hebben gedaan. Dat houdt in dat wij hebben gekeken naar in hoeverre de aanname die wij hebben gedaan juist of onjuist is. Het onderzoek dat wij hebben gehouden heeft ons meer helderheid gegeven omdat wij een antwoord op onze vraag hebben. Als beginnende vakdocenten vinden wij het belangrijk om deze verschillen te kunnen zien. Het zal ons helpen om zekerder voor de klas te staan omdat er meer voorkennis zal zijn over deze verschillen. Hierdoor kunnen wij beter inspelen op de les inhoud per opleidingsniveau.
Onderzoeksvraag en deelvragen Hoofdvraag: ‘In hoeverre bestaat er een verschil in motivatie tussen leerlingen op BK niveau en leerlingen op Havo en Gymnasium niveau tijdens het vak Bevo op het middelbaar onderwijs in de onderbouw?’ Deelvragen: Wat is motivatie? Wat is het verschil in de niveaus in de onderbouw? Wat zijn kenmerken van gemotiveerde leerlingen? (Hoe kun je dit signaleren in de klas.)
6
Literatuurstudie Wat is motivatie? Voordat een leerling gemotiveerd kan zijn is het belangrijk dat de eerste basisbehoeften in de piramide van Maslov zijn vervuld. Motivatie kan worden onderverdeeld in twee vormen: Intrinsieke en extrinsieke motivatie. Bij intrinsieke motivatie beleefd de leerling plezier in de leeractiviteit en bij extrinsieke motivatie voert de leerling de leeractiviteit uit omdat het moet. Motivatie kun je dus bevorderen maar erfelijkheid speelt ook een rol. 40 tot 50% van de motivatie van de leerling wordt bepaald door de genen. De bovenstaande tekst is een samenvatting uit het onderzoeksplan en beschrijft deelvraag 1: Wat is motivatie? Hier zullen wij dieper op in gaan door relevantie informatie uit de literatuurstudie van het onderzoeksplan te gebruiken en aan te vullen met nieuwe informatie. Theoretische benadering In Gemotiveerd leren en lesgeven wordt er als volgt gesproken over motivatie: Als leerlingen gemotiveerd zijn, steken zij energie in de leeractiviteit. Motivatie is dus van essentieel belang voor het leren. Dit kan op 4 punten gemeten worden: Het opstarten en beginnen met de opdracht, de manier waarop de leeractiviteit wordt uitgevoerd, de hoeveelheid energie die de leerling in de activiteit steekt en het doorzettingsvermogen van de leerling. (Ros, Castelijns, van Loon, Verbeeck, 2014.) Nelis en Sark stellen dat motivatie een is begrip waaronder allerlei motieven vallen. Het is een begrip dat niet in één zin kan worden samengevat maar afhankelijk is van allerlei termen. ‘Wat vindt iemand zó belangrijk of leuk, zó interessant of begerenswaardig dat hij of zei bereid is er energie, tijd en toewijding in te stoppen om daarmee door te gaan? vooral ook als het even tegenzit?’ (Nelis & Sark, 2015, p. 32) Metaforische benadering In De gemotiveerde leerling (2010) wordt in hoofdstuk 2 beschreven wat motivatie is door middel van metaforen. Volgende citaten zijn hier in beschreven: “Motivatie is als je dromen hun werkpak aantrekken.” (Motivatie kalender 2008) “Motivatie is een vuur van binnenuit. Als iemand anders dat vuur onder jou probeert op te stoken, dan is de kans groot dat het maar kort zal branden. “ (Dr. Stephan R. Cprvey, MBA Harvard) “Motivation is like food for the brain. You Cannot get enough in one sitting. It needs continual and regular top ups.” ( Peter J. Davies) Dit zijn geen feitelijke woordenboek-beschrijvingen, maar iedereen weet wat er mee wordt bedoeld: de kracht en de passie die in het woord motivatie schuilgaan. Naast de theoretische benadering van het begrip motivatie, worden er door Bors & Stevens dus ook gesproken over een metaforische benadering van motivatie. (Bors & Stevens, 2010)
7
Intrinsieke en extrinsieke motivatie Motivatie kan worden onderverdeeld in twee soorten: intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. De Amerikaanse psychologen Richard Ryan en Edward Deci omschrijven de begrippen in Gemotiveerd leren en lesgeven als volgt: Bij intrinsieke leert de leerling omdat hij echt iets wil leren vanuit interesse en heeft plezier in de activiteit. De leerling leert met minder inspanning, leert sneller, en houdt het leren langer vol. Om dit te realiseren moeten de drie psychologische basisbehoeften zijn vervuld: autonomie, relatie en competentie. Bij extrinsieke motivatie leert de leerling alleen omdat het moet; er is druk van buiten door bijvoorbeeld school om stof te leren die de leerling niet interessant vindt. Hierin worden wel verschillende soorten onderscheiden: - Persoonlijk belang: De leerling voert de leeractiviteit uit omdat hij er een belang in ziet. Dit kan zijn omdat er sprake is van identificatie met het doel dat het zelf wil bereiken. - Interne verplichting: De leerling handelt niet vanuit interesse maar omdat het iets anders wil bereiken. Dit doet de leerling bijvoorbeeld omdat het de leerkracht aardig vindt of een hoger cijfer dan zijn/haar klasgenoten wil halen. - Externe verplichting: De reden om iets te doen ligt voor de leerling geheel buiten zichzelf. De leerling voert de leeractiviteit alleen uit omdat het moet. De leerling wiln een onvoldoende of straf vermijden, daarom doet de leerling het. (Ros, Castelijns, Loon & Verbeeck, 2014) Nelis en Sark stellen hetzelfde als wat er in Gemotiveerd leren en lesgeven wordt geschreven over intrinsieke en extrinsieke motivatie. Als extra informatie vermelden zij dat het bij intrinsieke motivatie gaat om wat het oplevert en bij extrinsieke motivatie gaat om het bereiken van een doel en niet om de activiteit zelf. Ook vinden zij dat intrinsieke en extrinsieke motivatie samen kunnen gaan. Als voorbeeld nemen zij: ‘Neem bijvoorbeeld een schaatser: zijn intrinsieke motivatie is een goede schaatser worden en zijn extrinsieke motivatie is een gouden medaille winnen en erkenning krijgen. ‘ (Nelis & Sark, 2015, p. 35) Randvoorwaarden Om motivatie tot stand te laten komen is het belangrijk om te kijken naar de voorwaarden die hier nodig voor zijn. Maslow vertelt dat er als eerste moet worden voldaan aan de lichamelijke behoeften zoals eten en drinken, warmte en een dak boven je hoofd. Pas als er aan deze behoeftes wordt voldaan kan er gekeken worden naar behoefte aan veiligheid en zekerheid. Om tot zelfontplooiing te kunnen komen zal dus eerst aan alle andere behoeftes moeten worden voldaan. Wanneer een leerling honger heeft tijdens de les dan zal hij alleen denken aan eten en verliest hierdoor de motivatie om te leren. (Ros. et al., 2014, p. 19)
8
Samenvatting Samengevat is motivatie een niet duidelijk aan te duiden begrip: het heeft zowel een theoretische als een metaforische benadering. Binnen de theoretische benadering wordt het begrip gezien als iets meetbaars wat je op verschillende fronten kan meten. Bij de metaforische benadering wordt er gesproken over een gevoel van binnenuit, iets wat niet te meten is. Motivatie wordt gezien als een essentieel element in de ontwikkeling van de leerling. Wat zijn de verschillen in de opleidingsniveaus in de onderbouw? Het begrip intelligentie is van belang voor dit onderzoek omdat er verschillende soorten opleidingsniveaus zijn. Deze niveaus zijn er omdat er een verschil is in intelligentie betreft de leerlingen. Door onderzoek te doen naar het begrip intelligentie zal duidelijk worden wat intelligentie is en hoe dit te zien is. De bovenstaande tekst is een samenvatting uit het onderzoeksplan en beschrijft deelvraag 2: Wat zijn de verschillende opleidingsniveaus in de onderbouw? Hier zullen wij dieper op in gaan door relevantie informatie uit de literatuurstudie van het onderzoeksplan te gebruiken en aan te vullen met nieuwe informatie. Structuur: “Na de basisschool gaan kinderen naar het voortgezet onderwijs. Ze zijn dan ongeveer elf jaar oud. Er zijn drie soorten voorgezet onderwijs, elk met een eigen niveau en onderwijsduur: · vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) duurt vier jaar; · havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) duurt vijf jaar; · vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) duurt zes jaar.” Geerts, W., & Kralingen, R. . (2011). Handboek voor leraren. Bussum: Coutinho. Van de drie soorten voortgezet onderwijs kan het vmbo weer worden onderverdeeld in vier verschillende niveaus; · Theoretische leerweg (tl); · Gemengde leerweg (gl); · Kaderberoepsgerichte leerweg (kb); · Basisberoepsgerichte leerweg (bl). Geerts en Van Kralingen (2011) vertellen dat voor het onderwijs kerndoelen zijn opgesteld. Dit geldt voor de vakken Nederlands, Engels, Geschiedenis, Staatsinrichting, Aardrijkskunde, Economie, Wiskunde, Natuur- en Scheikunde, Biologie, Verzorging, Informatiekunde, Techniek, Lichamelijke opvoeding, Beeldende Vorming, Muziek, Drama en Dans. Ook is het verplicht om één of twee moderne vreemde talen naast Engels te hebben. Meestal is dat Frans of Duits. Ook Fries, Russisch en Spaans kunnen worden gekozen als de scholen deze vakken aanbieden. Kenmerken in de drie soorten voortgezet onderwijs: Leerlingen van het vmbo hebben gemiddeld een IQ tussen de 75 en 107 en kunnen ongeveer 10 minuten intensief een instructie opvolgen. In het onderwijs wordt binnen het vmbo de nadruk gelegd op de leerdoelen bereiken die de docent stelt binnen een
9
aangereikte structuur. Tijdens de lessen wordt er samengewerkt, maar dit wordt wel onder (strakke) begeleiding van de docent uitgevoerd. De leerlingen moeten extrinsiek gemotiveerd worden door de docent. Om tot verhoogde motivatie te komen is het van cruciaal belang om een goede band met de docent te hebben. Ook snelle succeservaringen zijn hierin belangrijk. De leerling is zeer taakgericht, waarbij het af hebben van een taak belangrijker lijkt dan het proces en opgedane kennis. De leerling beschikt over beperkte planningsvaardigheden en zal daarom huiswerk en/of toetsen ook twee tot drie dagen van tevoren inplannen. In het sociaal emotioneel gebied is de leerling erg vatbaar voor de mening van leeftijdsgenoten en komt dan ook op school voor de sociale contacten. Het leren koppelt de leerling aan de docent, hoe leuker de docent hoe gemotiveerder de leerling. Leerlingen van de havo hebben gemiddeld een IQ tussen de 108 en 117 en is in staat om 20 minuten lang intensief een instructie op te volgen. De leerling kan met een aangereikte structuur van de docent zelf zijn leerdoelen behalen. Om tot intrinsieke motivatie te komen heeft de leerling extrinsieke motivatie van de docent nodig. Ook heeft de leerling sturing van de docent nodig tijdens het samenwerken. De leerling is sterk taakgericht waarbij net als leerlingen van het vmbo het af hebben van een taak belangrijker lijkt dan het proces en opgedane kennis. De leerling kan plannen binnen een termijn van een week, en zal dit dus met huiswerk en toetsen ook zo doen. Net zoals bij de vmbo leerling werkt de havo leerling sterk voor de docent en komt hij op school voor de sociale contacten. Leerlingen van het vwo hebben gemiddeld een IQ hoger dan 117, daarnaast is de leerling in staat om een instructie 40 minuten lang intensief te volgen. Een vwo leerling kan zelfstandig zijn leerdoelen bereiken binnen een periode van zes weken, de docent functioneert hierbij als coach. Ditzelfde geldt bij samenwerken, de leerlingen hebben weinig sturing nodig om tot samenwerken komen en dus bemiddelt de docent als coach. De leerlingen hebben intrinsieke motivatie waardoor het dus bijna niet nodig is om als docent extrinsiek te motiveren. De vwo leerling vindt de relatie met de docent van ondergeschikt belang en is minder gevoelig voor groepsactiviteiten. Tijdens het plannen heeft de leerling begeleiding nodig van een docent, maar kan wel een planning maken van ongeveer 6 weken. (Van Lodenstijn, z.d.) Onderbouw: In het eerste en tweede leerjaar is de lesstof voor alle leerlingen op alle niveaus gelijk. Dit is relevante informatie voor ons onderzoek omdat het gaat over verschillende niveaus in het onderwijs. Het onderzoek vindt plaats in de onderbouw, hierbij kunnen we stellen dat de lesstof voor ieder niveau gelijk is. Dit gegeven vergroot de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek. Onderbouw op het RSG Sneek: Kinderen van groep 8 kunnen op RSG Sneek terecht in drie stromingen; vwo, havo en vmbo met lwoo. In deze stromingen bevinden zich verschillende soorten klassen. In het vwo zijn de klassen gymnasium en atheneum. In het eerste jaar havo is er de klas havo/atheneumkans, na dit jaar kunnen deze leerlingen doorstromen naar atheneum, havo of gemengd theoretisch. Op het vmbo zijn de klassen gemengd theoretisch samen met gemengd theoretisch kans-klas en basis kader. Ook binnen deze twee klassen kunnen de leerlingen van stroming veranderen na het eerste jaar. 10
Het RSG houdt ook rekening met leerlingen die een extra uitdaging aan willen gaan. Het RSG stelt dat het met die extra uitdaging leuker is om te leren omdat je meer aandacht kan besteden aan wat je als leerling graag wilt leren. Hiervoor is er de SportAccent klas, deze klas vindt plaats naast het gewone lesprogramma en is voor elke leerling toegankelijk. (RSG-Sneek, z.d.)
Figuur 2. RSG Sneek opleidingsvormen, (2015). Samenvatting: Het voortgezet onderwijs wordt onderverdeeld in drie stromingen met elk zijn eigen kenmerken: Vmbo: Heeft veel hulp en sturing van de docent nodig en houdt zich veel bezig met sociale contacten. De leerling kan zich ongeveer 10 minuten lang concentreren op een instructie. Havo: Hebben extrinsieke motivatie van de docent nodig om de intrinsieke motivatie te activeren. Ook houden ze zich veel bezig met sociale contacten en kunnen zij zich ongeveer 20 minuten lang concentreren op een instructie. Vwo: Kan zelfstandig aan een taak werken waarbij de docent meer als een coach functioneert. De leerling heeft weinig behoefte aan groepswerken en kan zich ongeveer 40 minuten concentreren. De leerlingen van de opleidingsniveaus mogen dan wel hun eigen kenmerken hebben, toch blijft de lesstof in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs voor elk niveau gelijk. Wat zijn de kenmerken van gemotiveerde leerlingen? (Hoe signaleer je dit in de klas) Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zullen we onderzoek doen naar de kenmerken van motivatie in de klas. De resultaten zullen we vervolgens gaan observeren. Deze observatie zal plaats vinden in de Basis-kader klas en in de Havo klas. Ons doel is om helder te krijgen hoe je motivatie kan signaleren in een observatie. Kenmerken: “Of iemand gemotiveerd is, kan je zien aan: a) WAT men op elk ogenblik doet, WELK type van GEDRAG men stelt, waaraan men aandacht schenkt , waar men mee bezig is, welke doelen men nastreeft. b) Hoeveel tijd men besteedt aan dat gedrag (PERSISTENTIE). c) Hoe intens of met welk niveau van INZET men dat gedrag stelt.
11
d) Hoe EFFICIËNT men gebruik maakt van zijn ware capaciteiten en vaardigheden bij het stellen van een gedrag” (Kind in ontwikkeling, z.d.) Wat men op elk ogenblik doet is een belangrijk gegeven, wanneer de leerling klaar is met een opdracht dan kan hij er voor kiezen om een spelletje te spelen of er voor kiezen om nog even wat huiswerk te maken. Motivatie verklaard dus welke doelen hij nastreeft. Ook hoe de leerling tijdens een zelfstandige opdracht bezig is kan veel informatie opleveren.
12
Aanpak Observatieplan Tijdens de observatie wilden wij inzichtelijk krijgen in hoeverre de leerlingen van Havo 3 en Basis-Kader gemotiveerd zijn tijdens de les Bevo op 10 december 2015. We hebben na de observatie alle resultaten met elkaar vergeleken en aan de hand daarvan konden wij vaststellen in hoeverre er een verschil bestaat in motivatie in de verschillende opleidingsniveaus en zo antwoord geven op onze hoofdvraag. Concrete gedragingen die wij hebben geobserveerd: De leerling is met de opdracht bezig: - De leerling zit op zijn plek en is in stilte aan het werk. - De leerling verzamelt materialen. - De leerling vraag informatie aan de docent/klasgenoot. - De leerling zoekt relevante informatie op op zijn Ipad. De leerling is niet met de opdracht bezig: - De leerling loopt rond. - De leerling kletst over andere zaken dan de opdracht op zijn plek met zijn klasgenoten. - De leerling loopt rond om met klasgenoten te praten. - De leerling staart voor zich uit. - De leerling is in zichzelf bezig met andere dingen dan de opdracht, denk aan: mobiel, Ipad, ander vak etc. De observatievorm die we hebben gebruikt bestaat uit de telmethode ook wel bekend als turven. We hebben de klas verdeeld in twee helften, elk observeerde één helft. Om de 2,5 minuut zijn we elke leerling bij langs gegaan om te kijken of hij/zij wel of niet met de opdracht bezig was. Het schema was als volgt: De tafel van elke leerling is zijn eigen turf schema, hierin staan 36 vakjes die om de 2,5 minuut wordt ingevuld met een X of een V. De X staat voor niet bezig zijn met de opdracht en de V voor wel bezig zijn met de opdracht. Ook konden we hierdoor kijken of leerlingen achtereenvolgend niks aan het doen waren of juist wel. Zo konden we elke leerling individueel observeren. Zie bijlage 2 voor observatie formulieren.
13
Aanpak Enquête Door middel van de enquête wilden wij inzichtelijk krijgen in hoeverre de leerlingen Havo 3, en Basis-Kader 1 en 2 gemotiveerd waren tijdens de les Bevo op 3 december 2015. Alle leerlingen hebben deze enquête individueel ingevuld. Na het afleggen van de enquête hebben we alle resultaten met elkaar vergeleken en aan de hand daarvan hebben wij vastgesteld in hoeverre er een verschil bestaat in motivatie in de verschillende opleidingsniveaus. Om onderscheid te maken in hogere en lagere opleidingsniveaus hebben wij Havo bestempeld als een hoger opleidingsniveau en Basis/Kader 1 en 2 samengevoegd als een lager opleidingsniveau. In de enquête werden negatieve en positieve vragen gesteld, de leerlingen konden deze vragen beantwoorden door één van de vier mogelijkheden aan te vinken, namelijk: Helemaal niet mee eens, deels niet mee eens, deels wel mee eens en helemaal mee eens. We hebben alle vragen uit de enquête gecategoriseerd in twee stellingen: - Ik ben goed in het vak Bevo, ik werk er met plezier aan en ik heb het gevoel dat de leraar mij hierin stimuleert. - Ik ben niet goed in het vak Bevo, ik werk er met tegenzin aan en ik heb het gevoel dat de leraar mij niet stimuleert.
14
Resultaten We hebben antwoorden gevonden op de deelvragen die we hebben opgesteld voor dit onderzoek. Hiermee hebben wij antwoord kunnen geven op de hoofdvraag. Deelvraag 1: Wat is motivatie? Motivatie is een niet duidelijk aan te duiden begrip: het heeft zowel een theoretische als een metaforische benadering. Binnen de theoretische benadering wordt het begrip gezien als iets meetbaars wat je op verschillende fronten kan meten. Bij de metaforische benadering wordt er gesproken over een gevoel van binnenuit, iets wat niet te meten is. Motivatie wordt gezien als een essentieel element in de ontwikkeling van de leerling. Deelvraag 2: Wat is het verschil in de niveaus in de onderbouw? Het voortgezet onderwijs wordt onderverdeeld in drie stromingen met elk zijn eigen kenmerken: Vmbo: Heeft veel hulp en sturing van de docent nodig en houdt zich veel bezig met sociale contacten. De leerling kan zich ongeveer 10 minuten lang concentreren op een instructie. Havo: Hebben extrinsieke motivatie van de docent nodig om de intrinsieke motivatie te activeren. Ook houden ze zich veel bezig met sociale contacten en kunnen zij zich ongeveer 20 minuten lang concentreren op een instructie. Vwo: Kan zelfstandig aan een taak werken waarbij de docent meer als een coach functioneert. De leerling heeft weinig behoefte aan groepswerken en kan zich ongeveer 40 minuten concentreren. De leerlingen van de opleidingsniveaus mogen dan wel hun eigen kenmerken hebben, toch blijft de lesstof in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs voor elk niveau gelijk. Deelvraag 3: Wat zijn kenmerken van gemotiveerde leerlingen? ( hoe kun je dit signaleren in de klas) “Of iemand gemotiveerd is, kan je zien aan: a) WAT men op elk ogenblik doet, WELK type van GEDRAG men stelt, waaraan men aandacht schenkt , waar men mee bezig is, welke doelen men nastreeft. b) Hoeveel tijd men besteedt aan dat gedrag (PERSISTENTIE). c) Hoe intens of met welk niveau van INZET men dat gedrag stelt. d) Hoe EFFICIËNT men gebruik maakt van zijn ware capaciteiten en vaardigheden bij het stellen van een gedrag” (Kind in ontwikkeling, z.d.) Wat men op elk ogenblik doet is een belangrijk gegeven, wanneer de leerling klaar is met een opdracht dan kan hij er voor kiezen om een spelletje te spelen of er voor kiezen om nog even wat huiswerk te maken. Motivatie verklaard dus welke doelen hij nastreeft. Ook hoe de leerling tijdens een zelfstandige opdracht bezig is kan veel informatie opleveren.
15
Resultaten observatie Havo: 84% van de tijd zijn de leerlingen gemotiveerd bezig. Dit houdt in dat de leerling intensief bezig is met zijn/haar opdracht en niet met andere dingen bezig is. Basis/Kader: 82% van de tijd zijn de leerlingen gemotiveerd bezig. Dit houdt in dat de leerling intensief bezig is met zijn/haar opdracht en niet met andere dingen bezig is. Resultaten enquête Ik ben goed in het vak Bevo, ik werk er met plezier aan en ik heb het gevoel dat de leraar mij hierin stimuleert. 53% van de Havo 3 leerlingen is het hier mee eens. 59% van de BK 1 leerlingen is het hier mee eens. 61% van de BK 2 leerlingen is het hier mee eens Ik ben niet goed in het vak Bevo, ik werk er met tegenzin aan en ik heb het gevoel dat de leraar mij niet stimuleert. 56% van de Havo 3 leerlingen is het hier niet mee eens. 69% van de BK 1 leerlingen is het hier niet mee eens. 66% van de BK 2 leerlingen is het hier niet mee eens. Resultaat 54,5% van de Havo 3 leerlingen is gemotiveerd 63,75% van de BK 1 en 2 leerlingen is gemotiveerd.
16
Conclusies Uit de resultaten van de observatie blijkt dat de hogere niveaus 2% meer gemotiveerd zijn dan de lagere niveaus tijdens de gegeven lessen Bevo op 10 december 2015. Uit de resultaten van de enquêtes blijkt dat de lagere niveaus 9,25% meer gemotiveerd zijn dan de hogere niveaus tijdens de gegeven lessen Bevo op van 3 december 2015. Uit bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat er wel degelijk een verschil bestaat tussen de motivatie van hogere en lagere opleidingsniveaus in de onderbouw op het middelbaar onderwijs. Echter zijn de resultaten voor ons zeer verrassend omdat hieruit blijkt dat juist de lagere niveaus een hogere motivatie lijken te hebben. Deze resultaten zijn gebaseerd op een observatie van één dag en een enquête op één dag. Dit betekent dat de motivatie gemeten is op twee specifieke data. Hiermee kunnen we concluderen dat de motivatie van de lagere opleidingsniveaus 3,63% hoger was dan de hogere opleidingsniveaus op 3 en 10 december 2015. Bovenstaand is het voorlopige antwoord op onze hoofdvraag: ‘In hoeverre bestaat er een verschil in motivatie tussen leerlingen op BK niveau en leerlingen op Havo en Gymnasium niveau tijdens het vak Bevo op het middelbaar onderwijs in de onderbouw?’
17
Vooruitblik Aan de hand van de conclusie van dit onderzoek kunnen we de volgende vraag stellen: Is dit resultaat betrouwbaar genoeg om een conclusie te trekken? Aan de hand van de gevonden resultaten kan de conclusie worden getrokken dat op twee specifieke data bepaalde opleidingsniveaus gemotiveerder waren dan anderen. Om een antwoord te geven op de vraag of er een verschil is in hogere en lagere opleidingsniveaus als het gaat om motivatie, zou er een vervolgonderzoek aan vast gekoppeld kunnen worden. Hierbij zouden de observaties en enquêtes meerdere malen kunnen worden uitgevoerd om een zo betrouwbaar mogelijk resultaat te krijgen. Suggesties voor een ander vervolg onderzoek zouden kunnen gaan over de oorzaak waarom de motivatie van de hogere niveaus hoger is dan die van de lagere niveaus.
18
Evaluatie Als we terug kijken naar het onderzoek was dit een moeizaam proces. Allebei hebben we veel moeten leren om het onderzoek tot stand te laten komen. Ondanks dat we enige kennis hadden van het maken van een onderzoek hadden we toch gebrek aan ervaring. Het kostte ons veel tijd en moeite om achter alle regels en bronnen te komen. Ook hadden we een krap rooster waarin het voor ons moeilijk was om tijd voor het onderzoek in te plannen en hier ook de juiste concentratie voor te hebben. We zijn dankbaar voor de begeleiding en de wekelijkse feedback van S. Elkhuizen tijdens het schrijven van het onderzoeksplan waar wij veel aan hebben gehad. Ook het boek ‘Praktijkonderzoek in de school’ heeft ons goed geholpen. We hadden een goede samenwerking met elkaar waarin we elke week afspraken maakten over de voortgang en planning van het onderzoek. Een goede en eerlijke samenwerking heeft zeker ook bijgedragen aan het goed afronden van dit onderzoek. Als het gaat over de uitwerking van het onderzoek hadden we eventueel meer observaties kunnen uitvoeren om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. In de toekomst zal dit ook zeker een leerdoel voor ons beide zijn. In onze planning stond beschreven dat wij bij Gymnasium 1 ook een enquete wilden afleggen. Wegens omstandigheden is dit echter niet gelukt wardoor de betrouwbaarheid van ons onderzoek verminderd is. In het vervolg is het dus van essentieel belang om een strakkere en meer haalbare planning te maken om eventuele onverwachte veranderingen op te vangen. Over de resultaten zijn we aangenaam verrast. Het stereotypebeeld wat wij in het begin van deze stage hadden over de verschillende niveaus lijkt onjuist. We zijn benieuwd naar eventuele vervolg resultaten om een betrouwbaarder antwoord te kunnen formuleren. Met dit gezegd te hebben kijken we met een tevreden blik terug naar ons onderzoek.
19
Literatuurlijst Boon, T., (z.d.). Hoofdstuk 7 Motivatie. Geraadpleegd op 9 november 2015, van http://kindinontwikkeling.pressbooks.com/chapter/hoofdstuk_7/ Bors, G., Stevens, L. M., & Grunsven, K. . (2010). De gemotiveerde leerling. Antwerpen: Garant. Donk, D., & Lanen, B., (2012). Praktijk onderzoek in de school. Bussum: Uitgeverij Coutinho Dijk, M. ., Eggels, S., & Boves, T. (2011). Motiveren tot leren. Ten Brink Uitgevers Franzen, G. (2004). Wat drijft ons?: Denken over motivatie sinds Darwin. Utrecht: LEMMA. Geerts, W., & Kralingen, R. . (2011). Handboek voor leraren. Bussum: Coutinho. Grabmeier, J. (2015). Don’t blame kids if they do not enjoy school, study suggets. Geraadpleegd op 15 oktober 2015, van https://news.osu.edu/news/2015/04/08/geneticmotivation/ Koenderink, T., & Louwerse, R. (2013). Is het voor een cijfer?: Motivatie in het onderwijs van containerbegrip naar hanteerbaar concept : een praktisch boek voor iedereen die wil weten hoe kinderen in het onderwijs beter tot hun recht kunnen komen. Venlo: Novilo. Lodenstein, van. (z.d.) Leerlingenkenmerken. Geraadpleegd op 2 november 2015, van http://www.vanlodenstein.nl/media/96903/b8%20m%20leerlingkenmerken%20webversie.pdf Magister Alvinus (z.d.) Algemeen. Geraadpleegd op 15 oktober 2015, van http://www.rsgsneek.nl/index.php/algemeen.html Mens en Samenleving, (2010). Observeren met het stappenplan. Geraadpleegd op 16 november 2015, van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/communicatie/50316-observerenmet-het-stappenplan.html Nelis, H., Sark, Y. M. ., & Bakker, A. (2014). Motivatie binnenstebuiten: Het geheim achter gemotiveerde pubers, enthousiaste leerlingen en gedreven studenten. Utrecht: Kosmos Uitgevers Resing, W. C. M., & Drenth, P. J. D. (2007). Intelligentie: Weten en meten. Amsterdam: Nieuwezijds. Ros, A. A., Castelijns, J., Loon, A.-M. ., & Verbeeck, K. (2014). Gemotiveerd leren en lesgeven: De kracht van intrinsieke motivatie. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
20
Bijlage 1 Doordat niet alle bijlages digitaal zijn hebben we deze moeten inscannen. Helaas is het niet mogelijk om scans in een word bestand toe te voegen en daarom hebben we de enquetes in een apart PDF-document bijgeleverd. Dit document zal dus in twee PDF-bestanden worden toegezonden.
Observatie Havo
21
Observatie BK
22
23