VERGEET CUNÉGONDE NIET. Professor Gossman in Groningen
Henk de Jong
Eind februari was Professor Lionel Gossman van de universiteit van Princeton te gast in Groningen om er op het congres over 'Het Romantisch Verleden' te spreken over de fascinerende groep intellectuele dwarsliggers die rond 1870 in het Zwitserse Bazel hun eigen tijd onder vuur namen. Dat een zo gerespecteerd hoogleraar Franse taal- en letterkunde unzeitgemäf3e Duitstalige mopperaars als Burckhardt, Bachofen, Nietzsche en Overbeck tot onderwerp van studie neemt, is verrassend; en reden genoeg voor een interview. Maar dat de heer Gossman ver voor de narrativistische golf al oog had voor de literaire aspecten van geschiedwerken en daar nu weer enigszins op terugkomt maakt het haast noodzakelijk om op zijn hoteldeur te kloppen. De heer Gossman is in de eerste plaats bekend als één van de toonaangevende geleerden van de zogenaamde linguistic turn. Hij heeft altijd de geschiedschrijving sterker benadrukt dan de geschiedvorsing. "The truth we can expect to achieve in history is thus similar to tbe kind of truth we get from an autopsy or an investigation of an air crash", schreef hij ooit. Maar altijd is er ook een tegenstem te horen geweest. En die lijkt nu dus sterker geworden. Het doel van al zijn overpeinzingen noemt hij nu: "to save history from literature and literature from history, and to stress at the same time the historical aspects of literature and the literary aspects of history". Hij voelt zichzelf, zo zegt hij, één van de laatste geleerden in de traditie van de negentiende eeuw. Hij bezit inderdaad een intellectuele reikwijdte en een welsprekendheid die zeldzaam zijn geworden. De manier waarop hij kan spelen met het beste uit de Europese literaire traditie is indrukwekkend. Het geleerdendom, of beter nog Bi/dung in contrast tot geleerdendom, wordt door Professor Gossman zeer hoog gewaardeerd. Dat bindt hem ook aan de negentiende-eeuwse geleerden uit het Zwitserse Bazel die hij zo graag bestudeerd. Net als Bachofen, Nietzsche, Burckhardt en Overbeck (naar die laatste twee gaat zijn voorkeur uit) doet ook hij een spanningsvolle poging om kunst en geleerdendom te verstrengelen waar dat kan, te scheiden waar dat nodig is, èn boven alles die breekbare twee-eenheid levend te houden. Bi/dung is voor hem ideaal, vesting en vluchtplaats tegelijkertijd. Kunst heeft voor hem, in tegenstelling tot velen tegenwoordig, nog niet haar gezicht verbrand. "Out of key with his time, he strove to maintain 'the sublime' in the old sense" , schreef Ezra Pound ooit. En dat zou misschien van toepassing kunnen zijn op de vriendelijke en goedlachse Professor Gossman. Of het "Wrong from
89
De Jong
the start" dat Pound daarop laat volgen ook van toepassing is, is aan de lezer om te beoordelen. Mijnheer Gossman, u heeft wel eens verteld dat uw intellectuele wortels in Glasgow liggen, omdat u daar; tijdens uw studie, het werk van Lukács ontdekte. Was het lezen van Lukács een soort openbaring voor u?
o
zeker. Tot op dat moment had ik het verwarrende gevoel dat alles in de literaire kritiek compleet willekeurig en impressionistisch was. Ik had nog nooit iets gelezen dat op enigerlei wijze streng methodisch was. De Russische formalisten kende ik nog niet. Ik kwam alleen in aanraking met de zeer fascinerende speculaties van getalenteerde eenlingen. Maar Lukács toonde opeens aan dat literaire kritiek mogelijk was op een coherente en rationele wijze. Je kon hem begrijpen. Het was systematisch en voorzien van een theoretische onderbouwing. En ik zocht iets dergelijks toentertijd. Ik ben eigenlijk nog steeds vooral onder de indruk van studies over literatuur die gekenmerkt worden door een zekere ftlosofische strengheid. Hoewel ik niet langer denk dat het de enige manier is om over literatuur te schrijven. Natuurlijk speelde bij mijn belangstelling voor Lukács ook mee dat ik op dat moment politiek links georiënteerd was. Als ik rechts was geweest had ik mij zeker niet aangetrokken gevoeld tot Lukács, dat durf ik wel vol te houden. Verder is bij Lukács de relatie tussen het 'onderdeel' en het 'geheel' essentieel. Deze relatie van het individu tot het totaal, en van de individuele kunstenaar tot de artistieke traditie, is ook voor mij altijd zeer belangrijk geweest. Dat is het nog steeds. Mijn huidige werk over Bazel worstelt in feite nog altijd met datzelfde probleem. Zwitserland is zo fascinerend volgens mij omdat ze daar in staat blijken te zijn een soort identiteit in stand te houden die geen onderdrukking van verschillen noodzakelijk maakt, of een complete integratie van het individu veronderstelt. Er bestaat daar zoiets als een identiteit die pluraliteit tolereert. Na uw studies te Glasgow vertrok u naar de Verenigde Staten om er Franse literatuur te doceren. U heeft toen een indrukwekkend aantal belangrijke denkers ontmoet. Zou u kunnen zeggen wie in de voetsporen van Lukács is getreden, en wie u het meest heeft beïnvloed?
Waarschijnlijk is het degene geweest die het dichtst bij Lukács stond: Goldmann. Zijn werk beïnvloedde mij al lang voordat ik hem leerde kennen. Bij de anderen was het eerder een kwestie van bijleren, en vervolgens pogen dat bijgeleerde in te passen. Het kwam neer op het leren begrijpen van bepaalde denkwijzen. Zeker bij Derrida was dat het geval. Roland Barthes was in zekere zin makkelijker te benaderen, hoewel hij als persoon iets beschroomds over zich had. Hij was bedeesd, hield van de afzondering en had een hekel aan fanfare. Maar je voelde dat er een hartstochtelijke natuur schuil ging onder zijn afkeer van institutionalisering en zijn band met 90
Supplement
vrijheid, risico en authenticiteit. Ik bewonderde hem zeer, omdat hij zo briljant en essayistisch was, omdat hij nooit in routine verviel en voortdurend van positie veranderde. Maar ik kan niet zeggen dat ik geprobeerd heb hem na te volgen. Als zoiets al mogelijk is. Hij was eigenlijk niet te imiteren. En met Lyotard was het weer geheel anders. Met hem had ik veel meer een persoonlijke band. Hij voelt je stemmingen en onuitgesproken gedachten voortreffelijk aan en is gezegend met een grote dosis ironie, humor en zelfspot. We zijn goede vrienden geworden. Maar van een grote invloed is niet echt sprake geweest. Ik heb minder van hem geleerd dan ik zou hebben gekund. Pas later, na het lezen van Burckhardt, raakte ik geboeid door Lyotards werk over het moderne en postmoderne. Ondanks alle conversaties en de vriendschap begreep ik niet precies wat voor hem de kern van de zaak was. Pas na het lezen van een heleboel andere auteurs, die mij er rijp voor maakten, begreep ik wat hij eigenJijk wilde. En dal was?
Lyotard wil de negentiende-eeuwse vormen van geschiedenis ter discussie stellen, met de notie van 'ontwikkeling' erbij. Ik verwerp dat echter niet compleet. Ik probeer het op een manier te begrijpen die dicht tegen Burckhardt aan ligt. Historische ontwikkeling is voor Droysen, Hegel en Ranke noodzaak: het is alsof de voorzienigheid het heeft beschikt. Maar voor Burckhardt gaat dat niet op. Integendeel. Burckhardt is juist gepreoccupeerd door het gevaar van catastrofe en breuken. Het is geen toeval dat hij schreef over Constantijn, en over Alexander de Grote die de Griekse cultuur redde door haar door te geven aan het nageslacht. Burckhardt vervangt historische ontwikkeling door culturele continuïteit, al stelt hij eveneens dat er geen enkele garantie bestaat dat er steeds weer opnieuw een redder van de cultuur zal komen. Wat ik hiermee wil zeggen is dit: de eenheid en onafgebroken beweging van de menselijke cultuur - wat niet noodzakelijkerwijs hetzelfde is als vooruitgang het is volgens Burckhardt iets waarvoor je je moet inzetten! Dat is nogal een ontwikkeling: van het systematische en socialistische idealisme van Lukács naar het sombere a-systematische humanisme van Burckhardt.
Maar is dat ook niet de ontwikkeling van onze tijd? Mijn god, niets dat we verwachten heeft plaats gevonden! Maar dan ook helemaal niets. De meesten van ons dachten aan het eind van de oorlog dat alles anders zou worden. Het leek aannemelijk dat er een soort rationele en betekenisvolle geschiedenis bestond. We geloofden in een socialistische toekomst. Het leek in de sterren geschreven te staan, het was het doel waarheen zich alles bewoog. Maar niets is volbracht. Het is gebleken dat de landen die het geprobeerd hebben in gruwelijke terreur zijn geëindigd.
91
De Jong
U bent een gedesillusioneerd mens?
Wellicht, ja. Als je bedoelt gedesillusioneerd over die dingen. Ja, dat waren illusies. Maar daarvan heb ik mij bevrijd en met gedesillusioneerd bedoel ik dus niet wanhopig. Ten tijde van de Verlichting geloofden de meeste denkers ook niet dat de wereld onvermijdelijk verlicht zou worden. Velen vreesden zelfs een terugkeer naar onderdrukking en 'bijgeloof'. Verlichting zou er alleen komen als de mensen er hard voor bleven werken, tegen de belangen van de enkeling en de domheid van de velen in. Ik ben, geloof ik, terug bij die traditie. U bent bang dat ons anders een catastrophe zal treffen?
Het is meer een ongerustheid. Voor een deel hangt dat natuurlijk samen met het feit dat ik ouder word. Misschien omdat je jezelf bewust wordt van je eigen sterfelijkheid ga je nadenken over de sterfelijkheid van al het andere - terecht of onterecht. Voor een ander deel komt het voort uit het feit dat ik mij zeer veel zorgen maak over bepaalde ontwikkelingen in wat men noemt 'the public culture'. Het lijkt zich allemaal te bewegen in de richting van de grootste gemene deler. Wij krijgen werkelijk een massacultuur. U weet natuurlijk dat Jacob Burckhardt in reactie op de lelijkheid van zijn tijd het mooie en waardevolle uit het verleden ging koesteren. U neigt daar ook toe?
Absoluut. Dat vormde voor mij de grote bekoring van Burckhardt. Burckhardt is geen makkelijk auteur. Hij is onsystematisch en lijkt soms tegenstrijdige dingen te zeggen. Maar zeker is wel dat Burckhardt de waarde van grote kunstwerken werkelijk respecteerde en hun vermogen kende om iets in je te bewerkstelligen. Hij wilde het waardevolle redden uit de klauwen van de cultuurelativisten. Is dat ook de reden voor het feit dat u zich verre houdt van pogingen om kunst terug te brengen tot haar sociologische aspecten? Zoals Bourdieu dat bijvoorbeeld doet?
Zeker. Ik heb veel respect voor Bourdieu en ik zie wel in dat intellectuele of artistieke strijd op een gegeven moment een machtsstrijd wordt, of dat bepaalde aspecten van een literair werk goed met sociologische categorieën te benaderen zijn. Maar er schuilt toch ook een soort coherentie en een kracht in een intellectuele constructie die het doet uitstijgen boven de plaats waar het is ontstaan. En Burckhardt besefte dat. Hij is zich bewust van de materiële basis van kunstprodukties. Maar hij stelt altijd - en ik geloof dat eveneens - dat de bloem die uit deze humus groeit haar materiële basis overstijgt, en een eigen leven gaat leiden.
92
Supplement
Maar wat maakt iets tot kunst? Is het, zoals u ooit zelf zei, de mogelijkheid om je er steeds andere meningen over te vormen? Het heeft inderdaad met een zekere openheid te maken. Maar kunst bezit ook de 'negatieve' kracht om routinematige reacties, gevoelens en idées reçues te ondermijnen. Dat is het sublieme aspect van kunst. Het dringt bij je binnen en breekt je intellectuele en affectieve verdediging af. In potentie maakt het zo nieuwe manieren van voelen en denken voor je toegankelijk. Kunst en religie kunnen twee dingen: troosten en uitdagen. Ze staan binnen de sociale orde als een referentiepunt en houden zo de samenleving bijeen. Maar ze staan tegelijkertijd ook buiten die orde en dagen haar uit. De Phèdre van Racine bijvoorbeeld, hoewel een zeer 'klassiek' werk, heeft voor mij altijd die 'negatieve' kracht gehouden. Het wordt nooit vertrouwd of geruststellend. Elke keer als ik het lees schrik ik wakker uit de routine waarin ik dan weer vervallen ben. Want het bevat een belangrijke tragische vraag: die naar de mate waarin je gedwongen wordt compromissen te sluiten met de samenleving waarin je leeft. Twee systemen zijn in dat werk in botsing met elkaar, en er is geen bevredigende oplossing. Maar andere werken kunnen juist weer opwindend en uitdagend zijn omdat ze wel een soort oplossing bieden. Wilhelm Meister bijvoorbeeld is eigenlijk het tegendeel van de Phèdre. Daarin leer je hoe je in de wereld kan leven door je aan te passen. Niet zonder compromissen, maar zonder je principes volledig opzij te zetten. U houdt meer van de klassieke tragische benadering? Nee. Niet echt. Ik heb wel grote sympathie voor de klassieke benadering hoewel het in dit verband misschien beter is om over barok te spreken. Alles is daar in botsing, alles staat in spanning tot elkaar, conflicten worden als onoplosbaar beschouwd, en het gevolg is dat de botsingen en tegenstellingen zichzelf voortdurend in de vorm van tragedies of komedies herhalen. De thema's van Molière en Racine zijn dan ook eigenlijk gelijk: oude man, jonge man, vrouw, strijd, etc. Maar ik heb nog meer sympathie voor de poging van de Verlichting om een soort middenpositie te vinden en te ontsnappen aan dit soort botsingen. De Rococo is een poging vloeibaar te maken wat in de Barok statisch en conflictueus is. Ze poogt uit de impasse te geraken. Er is een voortdurende strijd gaande tegen de spanningen van de klassieke periode, met als doel: vooruit te komen, en dingen mogelijk te maken. Neem nu Voltaires beeld van het schip en de ratten in het ruim. Dat geeft het heel mooi weer: de ratten in het ruim hoeven niet te weten wie de kapitein, is en waar het schip naartoe vaart. Voltaire gelooft in een soort verloochening van de onoplosbare problemen, met als doel ruimte te scheppen voor 'het bewerken van de eigen tuin'.
93
De Jong
Het thema van Candide.
Inderdaad. Candide eindigt behoorlijk treurig. Maar je kan verder. Als je je tuin bewerkt. Wanneer je stopt met het reiken naar de onbereikbare, en datgene wat het menselijke te boven gaan met rust laat, kun je dingen verwerven die heel waardevol zijn, al zijn ze weinig verheven. Loon naar werken en tevredenheid nemen de plaats in van gelukzaligheid en verlossing. Met andere woorden: de Verlichting kenmerkt zich niet door een tragische manier van denken. Ze doen er dan juist alles aan om de doodlopende steeg van het tragische te vermijden. Candide leert dat hij niet alles krijgen kan wat hij wil. Maar dat is niet tragisch. Dat is alleen triest. De Verlichting heeft een sombere zijde, maar is over het geheel genomen toch optimistisch. Je loopt misschien Cunégonde mis, omdat ze - bij de tijd dat je haar gevonden hebt - aloud en lelijk is, maar je hebt door het bewerken van je tuin toch nog iets gemaakt van een leven dat alles behalve perfect is. Het is een zeer bescheiden claim, en ik heb daar veel sympathie voor. Maar ik geloof ook dat je nooit mag vergeten dat je verliefd bent geweest op de vroeger zo mooie Cunégonde. Dat mist de Verlichting. De prijs die betaald wordt voor het bewerken van de eigen tuin hoeft niet de totale verdringing van alle metafysische en religieuze aspiraties te zijn. Ik vind dat een te hoge prijs. Utopia en het heilige blijven belangrijk. Laten we van de Verlichting overstappen naar de Romantiek; het thema van het congres. Waarom worden tegenwoordig juist de historici uit de Restauratie-periode zoveel bestudeerd? Is het omdat de 'linguistic turn' zelf een vorm van romantiek is, maar dan in vermomming?
Ik geloof niet dat de linguistic turn vermomde romantiek is. Er bestaat binnen die beweging zonder twijfel een voorkeur voor romantische historici, maar haar werkwijze kan worden toegepast op alle historici. De linguistic turn - wat dat ook precies betekent - heeft te maken met een besef van taal. En dat vindt je niet echt in de Romantiek. De romantici spraken vaak 'door de taal heen', alsof die niet bestond. Taal was voor hen een glashelder instrument. Het is dan ook geen toeval dat zij het retorische terugdrongen of het compleet negeerden. Wij zijn wat dat betreft geen romantici meer. In zekere zin is de linguistic turn dus misschien zelfs anti-romantisch. Maar wat zo fascinerend is aan de romantische historici uit de tijd van de Restauratie, is dat zij een sterk persoonlijke visie hadden. Ze construeerden werelden, en werkten als romanschrijvers. Ze construeerden werelden die eindeloos herlezen en interpreteren mogelijk maken. Iets dat wetenschappelijke publikaties die onderdeel willen uitmaken van een doorlopende discussie en debat tussen vakgenoten - zoals historisch werk nu - absoluut niet toelaten.
94
Supplement
Maar zijn er dan edIt geen romantisdte elementen aan te wijzen in de mcente historiografie?
Je kan misschiep zeggen dat de romantici erg geobsedeerd waren door 'het verborgene'; door dat wat onder de oppervlakte ligt. Freud is, zo bekeken, zeer romantisch. De visie dat de mens eveneens een verborgen verleden heeft, en dat het de taak van de historicus is om dat onbewuste niet-beleden verleden, en alles wat zich verder verborgen houdt, op te graven, is naar mijn gevoel een karakteristiek van de romantische historiografie waaraan wij nog steeds veel ontlenen. Zou de vervmemding van het verleden als taak voor de historicus, iets waarover u ook spmekt, daamntegen niet een on-romantisdte karakteristiek van onze tijd kunnen zijn?
Maar het idee dat het verleden iets vreemds is, is niet echt on-romantisch. Denk aan Zoega en Bachofen. Het probleem is alleen dat een romanticus veel sneller dan ik, geneigd is het verleden terug te halen. Maar romantici hebben een veel sterker besef van de vreemdheid van het verleden dan bijvoorbeeld de historici uit de Verlichting die geloofden in een 'common humanity' en meenden dat het niet moeilijk was mensen uit een ander land of een andere tijd te begrijpen. Dat had echter ook weer zijn verdiensten moet je beseffen. Dit soort zaken zijn altijd heel complex. Ik gebruik bij studenten vaak het voorbeeld van een Franse abbé uit het eerste deel van de achttiende eeuw, die op reis ging naar West-Afrika en de landen daar beschreef alsof ze bewoond werden door mensen die precies zo leefden als aan het hof van Lodewijk de veertiende. Nergens vinden we l'homme sauvage of l'homme de la natum. De nederzettingen worden geschilderd als even zo vele Versailles en de rituelen als de rituelen die horen bij een palais du rois. Op een vreemde manier dus, juist omdat hij aannam dat andere mensen waren zoals hij, kon deze reiziger dingen waarnemen die de romantische reizigers met hun notie van de primitieve mens niet konden zien. We hebben hier een reiziger uit de Verlichting die verondersteld wordt blind te zijn voor andere culturen omdat hij alle mensen als eender ziet, maar juist hij blijkt in staat te zijn dingen waar te nemen die de rest over het hoofd ziet. En hoe passen de geleerden uit Bazel, waarover u op het congres een lezing houdt, in de spanni'Jg tussen Romantiek en Verlidtting?
Ik denk dat we kunnen volhouden dat de critici uit Bazel bepaalde aspecten van de Romantiek, die zeer snel een soort routine werden, deden herleven. Zij benadrukken allen bijvoorbeeld de directheid en de kracht van het contact met kunstwerken en het verleden. En daarom zijn ze ook zo negatief over de wetenschap, - positivistische wetenschap om precies te zijn. Naar hun gevoel strijkt de 95
De Jong
academische wetenschap alles glad. Het haalt het contact met het verleden uit de gevaarlijke sfeer en trekt er de mogelijke angels uit. Terwijl het contact met het verleden juist iets gevaarlijks zou moeten zijn. Niet iets dat je uit carrièreoverwegingen doet. Het moet je raken en ongemakkelijk doen voelen, in plaats van een behaaglijk genoegen te scheppen. U schreef ooit dat u deze geleerden uit Bazel bent gaan bestuderen vanwege u eigen persoonlijkheid en om een: ''general feeling of political disillusionment".
Dat is in zekere zin waar. Maar ik geloof in de neus van Cleopatra. Ik had er ook via een andere weg kunnen komen. Maar toen ik eenmaal bij hen was aanbeland, herkende ik inderdaad iets dat mij zeer dierbaar is: betrokkenheid bij de toekomst van de 'cultuur' in het algemeen, en in het bijzonder bij de waarden die in de afgelopen eeuwen (niet alleen in het westen) zijn ontwikkeld. En het gaat mij daarbij niet om specifieke waarden die op dit moment bedreigd zouden zijn, maar om het idee van waarden op zich. Bovendien vond ik hun vermogen om zich een enorme hoeveelheid speculatie te veroorloven en daar tegelijkertijd zeer verstandig en conservatief mee om te gaan bijzonder boeiend. En daarmee zijn we terug bij wat we daarnet al zeiden: je mag Cunégonde niet vergeten, je mag Utopia en het sublieme niet vergeten. Als je utopistische neigingen en verlangens hebt, zoals ik, dan is het beter om je daarvan bewust te zijn, en je er op één of andere wijze mee te verzoenen. Dat is beter dan het te verdringen. Want anders loop je het risico dat het terugkeert in een minder controleerbare of misschien zelfs onherkenbare vorm. De Burckhardt-Nietzsche relatie bevat dit probleem in een notedop. Burckhardt herkende het demonische, net als Nietzsche. Hij voelt zich zelfs aangetrokken tot het demonische. Maar tegelijkertijd wijde hij het altijd onder controle hebben. Dat verklaart zijn grote bewondering voor Rubens en zijn afstand-houden van Nietzsche. Rubens kent het demonische en integreert dat in zijn werk, maar hij beteugelt het, en dat is wat Burckhardt bewondert. Ik ben zelf tegelijkertijd geïnteresseerd in minder succesvolle gevallen. Bachofen slaagde bijvoorbeeld veel minder goed dan Burckhardt in het bereiken van evenwicht tussen tegenstrijdige krachten. En het klinkt misschien vreemd wat ik nu ga zeggen; maar ik ben geïnteresseerd in dit soort zaken vanuit een heel ander probleem. Ik vraag mij altijd af waarom rechtse groeperingen zoals het fascisme mensen zo aanspreken. En of het mij zou hebben aangesproken als ik niet geweten had wat ik nu allemaal weet. En wat is het antwoord?
Het antwoord is een bescheiden 'het is mogelijk'. Daarom wij ik deze dingen ook begrijpen. Zodat ik een betere weerstand kan ontwikkelen tegen idealen die in de praktijk vooral extreem rechte politieke ideologieën ondersteunen. Hoewel niet exclusief rechtse. Ik ben nogal aangesla-
%
Supplement
gen door de recente openbaringen over president Mitterand's connectie met Vichy en de bewondering van deze socialist voor Ernst JÜnger. Het is opmerkelijk welke verfijnde geesten je vindt onder de mensen die in de jaren dertig werden aangetrokken door rechts. Ik blijf mijzelf afvragen: wat was er met mij gebeurd? Ik was toen vrij jong. En jonge mensen zijn geneigd zich makkelijk ergens in te storten. Ik was links. Maar wat betekent dat? Betekent het dat ik beschermd werd tegen het aanhangen van het nazisme door het gelukkige - of ongelukkige - toeval dat ik joods ben? Heeft mij dat gered? Burckhardt zou zijn gered, daarvan ben ik overtuigd, als hij in onze tijd had geleefd. Maar alleen door zijn Bazelse achtergrond. Er gaat een antisemitische toon in het werk van Burckbardt schuil. Maar het is ondenkbaar dat hij tot de extremen zou zijn gegaan.... En waarom? Louter toeval! Het toeval van de geboorte. Hij was een Burckhardt. Rijk, van goede familie en met een keurige opleiding. Mensen zoals hij deden dat soort dingen niet. Hij werd, net als ik, beschermd door het toeval. Daarom is het voor mij ZO belangrijk om te begrijpen wat 'de krachten' zijn. Dan kunnen we ze beter in de hand houden. Het lijkt wel wat op de psychoanalyse. Het beste is het om het allemaal boven water te halen. U heeft altijd gewerkt binnen de 'narrativistische traditie'. In uw laatste boek (Between literature and history) en in het bijwnder in het laatste artikel daaruit ('The rationality of history') lijkt u echter het narrativisme niet in zijn uiterste consequenties te willen aanvaarden. Dit kan gevolgen hebben voor uw visie op de Holocaust, iets waarover we in bedekte termen eigenlijk spreken. Het narrotivisme waaruit u zelf voortkomt lijkt namelijk de stelling te verdedigen dat er over de Holocaust net zoveel geschiedverhalen mogelijk zijn als er 'intriges' bestaan. Maar kunt u zich werkelijk nog verschillende geschiedenissen van de Holocaust naast elkaar voorstellen, zoals: de Holocaust als tragedie, de Holocaust als romance, en zelfs: de Holocaust als komedie? Het antwoord is: ja. Dat de Holocaust een haast ondenkbaar fenomeen is, wil nog niet zeggen dat je geen woorden gebruikt als je erover schrijft. Maar misschien is het wel zo dat de enige goede manier om over de Holocaust te schrijven niet-traditionele vormen van literatuur veronderstelt. Je moet misschien gebruikelijke vormen van retorica trachten te vermijden en een poëtische benadering kiezen. Daarom beschouwt men Celan ook als de grootste dichter van deze ervaring. Hij 'vertelt' niet door middel van bepaalde intriges of volgens een vaststaand model, maar probeert een nieuwe taal te ontwikkelen om naar de Holocaust te verwijzen. Reduceer het eventueel tot de historische factoren die er een rol bij speelden. Of analyseer het op een intellectuele manier. Maar ontheilig het in ieder geval. Ik maak mij daarbij geen zorgen om relativisme of subjectivisme. Ik geloof niet dat het feit dat er meerdere visies op de Holocaust bestaan de Holocaust doet verdwijnen of het minder belangrijk maakt. Het enige dat we hebben zijn
97
De Jong
interpretaties, en dat zijn constructies. Maar er zijn door historici in der loop der tijd wel criteria ontwikkeld die ons helpen te onderscheiden tussen meer of minder plausibele interpretaties. Het geïnstitutionaliseerde debat als redding van het complete relativisme dat dreigt bij schrijven over het verleden?
Wat ik in Between literature and history probeer te zeggen is dat geschiedenis zoals het nu gepraktizeerd wordt op zijn minst tot op zekere hoogte onderworpen is aan andere regels dan die waarmee de narrativisten werken. Het narrativisme is vooral geschikt om de negentiende-eeuwse vorm van geschiedschrijving te analyseren. Institutionele veranderingen blijken echter zowel wat geschiedenis voor ons betekent, als de manier waarop het geschreven en bedreven wordt, te hebben beïnvloed. Geschiedenis bedrijven staat momenteel gelijk aan uitwisseling van gedachten. Centraal staan: vraag, antwoord, debat, argumenten, commentaar, correcties, het presenteren van hypotheses, het terugtrekken ervan, etcetera, etcetera. En een debat heeft zijn eigen vormen van retorica! Historici werken niet meer in hun eentje, om vervolgens na jaren een kloek meesterwerk te lanceren. Geschiedschrijving vergelijkbaar met die van de negentiende eeuw keert wellicht nooit meer terug. Het is de vraag of de geschiedwetenschap ooit nog een werk zal opleveren dat de kwaliteiten bezit van de boeken van Burckhardt of Fustel de Coulange. Maar ik moet toegeven: ... het is een verschrikkelijke probleem..., Op het moment dat het werkelijk belangrijk is om iets te begrijpen over een bepaald aspect van het verleden, juist dan blijkt het praktisch onmogelijk of misschien zelfs wel volstrekt onvoldoende om te zeggen: deze visie is meer plausibel dan andere. Omdat het juist dan gaat om de waarden en niet om feiten. Werkelijk interessant zijn natuurlijk de antwoorden op, of de reflecties over, de vragen naar menselijke waarden: mag je bijvoorbeeld gewelddadig handelen om rechtvaardige doelen te bereiken? Maar wanneer geschiedschrijving al zulke problemen aansnijdt - literatuur doet dat wel - blijkt het onmogelijk om aan te geven welke visie er op het meest plausibel is. Want plausibiliteit hoort bij een intellectueel oordeel, niet bij een waardeoordeel. Misschien dat alles wat er echt toe doet geen onderwerp kan zijn van de historische analyse. Maar het is aan de andere kant natuurlijk wel zo dat, hoewel waardeoordelen niet te reduceren zijn tot oordelen over feiten, kennis omtrent feiten zeer belangrijk is bij het vormen van waardeoordelen.
98