YRSA SIGURDARDÓTTIR
IK VERGEET JE NIET
Oorspronkelijke titel Ég man thig (I Remember You) Uitgave Copyright © Yrsa Sigurdardóttir 2010 This book is published by arrangement with Literary Agency Wandel Cruse, Paris Copyright voor het Nederlandse taalgebied © 2013 by The House of Books, Vianen/Antwerpen Vertaling Corry van Bree Omslagontwerp Wil Immink Design Omslagfoto © Dave Curtis/Trevillion Images Foto auteur © Sigurjón Ragnar Opmaak binnenwerk ZetSpiegel, Best ISBN 978 90 443 3887 4 ISBN 978 90 443 3888 1 (e-book) D/2013/8899/75 NUR 305 www.thehouseofbooks.com All rights reserved. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
1
DE GOLVEN ROLDEN DE BOOT HEEN EN weer in een voortdurend veranderend ritme. De voorsteven wiegde zachtjes op en neer terwijl fellere bewegingen de boot scherp van de ene kant naar de andere lieten schommelen. De schipper worstelde om het bootje vast te maken aan een smalle, stalen paal, maar de verweerde, drijvende pier bleef zich terugtrekken, alsof het een spelletje was. De schipper herhaalde de bewegingen telkens weer: hij trok het rafelende touw in de richting van de paal, maar steeds als de grove lus op zijn plek leek te vallen, was het alsof hij weggetrokken werd. Het was alsof de zee met hem speelde, hem liet zien wie de baas was. Uiteindelijk lukte het de man om de boot aan te leggen, maar het was onduidelijk of de golven er genoeg van hadden hem te tarten of dat ze uiteindelijk waren overwonnen door de ervaring en het geduld van de kapitein. Hij draaide zich met een ernstige gezichtsuitdrukking naar de drie passagiers en zei: ‘Zo, dat is gelukt, maar wees voorzichtig met uitstappen.’ Daarna wees hij met zijn kin naar de dozen, tassen en andere spullen die ze bij zich hadden. ‘Ik help jullie de spullen van de boot te halen, maar ik kan helaas niet helpen om ze naar het huis te brengen.’ Hij keek met samengeknepen ogen naar de zeespiegel. ‘Het lijkt erop dat ik beter zo 7
snel mogelijk terug kan gaan. Als ik weg ben, hebben jullie de tijd om het allemaal uit te zoeken. Er moet hier ergens een kruiwagen staan.’ ‘Dat hindert niet.’ Gardar glimlachte flauw naar de man, maar maakte geen aanstalten om de boot te lossen. Hij verschoof zijn voeten en ademde hoorbaar uit, waarna hij zijn blik op het land richtte, waar aan het eind van het strand verschillende huizen zichtbaar waren. Verder weg glansden meerdere daken. Hoewel het vroeg in de middag was, verdween het zwakke winterlicht snel. Het zou niet lang duren voordat het helemaal donker was. ‘Niet bepaald een bruisende plek,’ zei hij geforceerd vrolijk. ‘Tja, nee. Verwachtte je dat dan?’ De schipper maakte geen geheim van zijn verbazing. ‘Ik dacht dat je hier eerder geweest was. Misschien wil je je plannen herzien? Het staat je vrij om met me mee terug te varen, zonder betaling uiteraard.’ Gardar schudde zijn hoofd terwijl hij zo verstandig was om niet naar Katrín te kijken, die oogcontact met hem probeerde te maken zodat ze kon knikken, of op een andere manier kon aangeven dat ze het echt niet erg vond om terug te gaan. Ze was nooit zo enthousiast als Gardar geweest over dit avontuur, hoewel ze er ook niet faliekant tegen was geweest. In plaats daarvan was ze erin meegegaan. Ze had zich laten meeslepen door zijn enthousiasme en overtuiging dat het allemaal volgens plan zou gaan, maar nu dat leek te wankelen, was haar vertrouwen weggeëbd. Plotseling was ze er heel zeker van dat een totale mislukking het beste was waarop ze konden hopen, maar ze koos ervoor om zich het worstcasescenario niet voor te stellen. Ze gluurde naar Líf, die op het dolboord leunde en probeerde om het evenwicht terug te vinden dat ze op de pier in Ísafjördur had achtergelaten. Nadat ze het grootste gedeelte van de tocht had gevochten tegen zeeziekte, zag Líf er hondsberoerd uit. Er was weinig over van de levendige vrouw die zo graag mee wilde dat ze Katríns waarschuwingen had genegeerd. Zelfs Gardar leek zichzelf niet te zijn; naarmate ze dichter bij de kust kwamen, was de branie die hij had getoond tijdens de voorbereidingen op de tocht verminderd. Natuurlijk had Katrín nauwelijks recht van 8
spreken; ze zat op een zak brandhout en weigerde hardnekkig op te staan. Het enige verschil tussen haar en de andere twee was dat zij zich nooit had verheugd op de tocht. De enige passagier die enthousiast leek om van boord te gaan was Putti, Lífs kleine hond, die – tegen hun verwachtingen in – over uitstekende zeepoten bleek te beschikken. Afgezien van de kabbelende golven was de stilte compleet. Waarom had ze ooit gedacht dat dit ging lukken? Met z’n drieën midden in de winter in een verlaten dorp ver in het noorden in niemandsland, zonder elektriciteit of warmte, en de enige weg terug was via de zee. Als er iets zou gebeuren, hadden ze alleen zichzelf om op terug te vallen. Nu Katrín de feiten onder ogen zag, gaf ze aan zichzelf toe dat ze hier absoluut niet geknipt voor waren. Geen van drieën waren ze buitenmensen, en het renoveren van een oud huis was wel het laatste wat je hun zou toevertrouwen. Ze deed haar mond open om de beslissing voor hen te nemen en het aanbod van de kapitein te accepteren, maar deed hem weer dicht zonder een woord te zeggen, waarna ze zuchtte. De kans was verkeken, ze konden niet terug en het was veel te laat om nu nog te protesteren. Katrín kon alleen zichzelf verwijten dat ze zich bij deze waanzin had laten betrekken. Ze had talloze gelegenheden om bezwaar te maken of de koers te veranderen voorbij laten gaan. Sinds het huizenproject voor het eerst ter sprake was gekomen, had ze op elk moment kunnen voorstellen dat ze het aanbod zouden afslaan en een aandeel zouden kopen, of dat ze tot de zomer zouden wachten met de renovatie, als er een regelmatige veerbootdienstregeling was. Katrín werd zich plotseling bewust van de koude wind en trok de rits van haar jack verder dicht. Deze hele situatie was belachelijk. Maar stel dat het niet te wijten was aan haar passiviteit, maar aan het enthousiasme van Einar, die inmiddels overleden was en die Gardars beste vriend en Lífs echtgenoot was geweest? Het was moeilijk om boos op hem te zijn nu hij in een doodskist lag. Toch was het Katrín duidelijk dat hij de meeste verantwoordelijkheid droeg voor deze absurde situatie. Einar had twee zomers geleden een trektocht door natuurreservaat Hornstrandir gemaakt 9
en kende Hesteyri daardoor, het dorp waar het huis stond. Hij had hun het verhaal verteld over een dorp aan het eind van de wereld, schoonheid en rust en eindeloze wandelpaden in een onvergetelijke omgeving. Gardar was geïnspireerd geweest – niet omdat hij zich aangetrokken voelde tot de natuur, maar omdat Einar geen kamer in Hesteyri had kunnen krijgen omdat het enige pension vol was geweest. Katrín kon zich niet herinneren wie van hen had voorgesteld om uit te zoeken of een van de andere huizen daar te koop stond en het te verbouwen tot een pension, maar dat maakte niet uit; toen het idee eenmaal was geopperd konden ze niet meer terug. Gardar was acht maanden werkloos en hij was volkomen in de ban van het idee om eindelijk iets nuttigs te doen. Het had zijn interesse nauwelijks verminderd toen Einar uitdrukkelijk verklaarde dat hij betrokken wilde zijn bij het project en aanbood om zowel arbeidskracht als kapitaal bij te dragen. Daarna had Líf het vuurtje opgestookt met haar ongebreidelde enthousiasme voor het briljante idee en haar karakteristieke, overdreven aansporingen. Katrín herinnerde zich hoe Lífs enthousiasme haar op de zenuwen had gewerkt; ze had vermoed dat het deels gemotiveerd was door het vooruitzicht om een tijdje bij haar man uit de buurt te zijn, omdat de renovatie vereiste dat hij lange periodes in het noorden zou doorbrengen. In die periode leek hun huwelijk te wankelen, maar toen Einar stierf was Lífs verdriet bodemloos geweest. Een lelijke gedachte schoot door Katríns hoofd: het zou beter zijn geweest als Einar was gestorven voordat de aankoop van het huis rond was. Maar helaas was het zo niet gegaan, en nu zaten ze eraan vast, terwijl er nu nog maar één man enthousiast was over het project. Het feit dat Líf er zo op gebrand was om de rol van haar echtgenoot op zich te nemen en de renovatie door te zetten, had waarschijnlijk te maken met het rouwproces. Ze had in elk geval geen aanleg en geen belangstelling voor dat soort werk, zoveel was zeker. Als ze zich had teruggetrokken, was het huis opnieuw in de verkoop gegaan en zouden ze op dit moment waarschijnlijk thuis televisie zitten kijken, in de troostende armen van de stad waar de nacht nooit zo zwart was als in Hesteyri. 10
Toen het duidelijk werd dat het project niet was overleden met Einar, waren Líf en Gardar een weekend naar het westen gegaan, en waren van Ísafjördur naar Hesteyri gevaren om het huis te bekijken. Het verkeerde in een slechte staat, maar dat had het enthousiasme van Gardar en Líf niet getemperd. Ze kwamen terug met een stapel foto’s van alle hoeken en gaten van het huis en Gardar begon meteen aan een planning wat er gedaan moest worden voordat het toeristenseizoen begon. Aan de hand van de foto’s zou Katrín zeggen dat het huis bij elkaar werd gehouden door de verf, hoewel Gardar volhield dat de vorige eigenaar alle noodzakelijke grote reparaties had uitgevoerd. Líf had het aangevuld met bloemrijke beschrijvingen over de fabelachtige, natuurlijke schoonheid van Hesteyri. Gardar was al snel berekeningen aan het maken, waarbij hij de prijs van een overnachting en de hoeveelheid gasten die in het kleine huis met één verdieping paste telkens als hij zijn Excel-spreadsheet opende verhoogde. Het zou in elk geval interessant zijn om het huis met eigen ogen te zien en te horen hoe Gardar van plan was om al die mensen onderdak te bieden. Katrín ging staan, maar kon het huis niet zien vanaf haar plek op het dek. Op een van de panoramafoto’s die Gardar van de omgeving had genomen, had het geleken alsof het op een vrij hoge plek aan de rand van het dorp stond, zodat het zichtbaar moest zijn. Maar stel dat het ingestort was nadat Gardar en Líf terug waren gekomen van hun verkenningstocht? Er waren sindsdien twee maanden voorbijgegaan, en het gebied werd geteisterd door bijzonder slecht weer. Ze stond op het punt om voor te stellen dat ze dat zouden controleren voor de boot wegvoer toen de schipper, die zich zorgen begon te maken dat hij hen van de boot zou moeten dragen, zei: ‘Nou, in elk geval hebben jullie geluk met het weer.’ Hij keek naar de hemel. ‘Maar ondanks de voorspellingen kan het nog steeds veranderen, dus jullie moeten overal op voorbereid zijn.’ ‘Dat zijn we. Kijk eens naar al deze spullen.’ Gardar glimlachte, een zweem van de eerdere overtuiging in zijn stem. ‘Ik denk dat we alleen bang hoeven te zijn voor spierpijn.’ 11
‘Als jij het zegt.’ De kapitein ging er niet op door en tilde in plaats daarvan een doos op de pier. ‘Ik hoop dat jullie volledig opgeladen telefoons hebben; als je boven op die heuvel klimt, heb je bereik. Het heeft geen zin om het hierbeneden te proberen.’ Gardar en Katrín keken naar de heuvel, die ze eerder op een berg vonden lijken. Líf staarde nog steeds naar het kolkende wateroppervlak van de zee. ‘Dat is goed om te weten.’ Gardar klopte op zijn jaszak. ‘Hopelijk hebben we ze niet nodig. We moeten in staat zijn om een week te overleven. We wachten op deze pier op je, zoals we hebben afgesproken.’ ‘Hou er rekening mee dat ik hier niet naartoe kan komen als het weer slecht is. Maar als dat zo is, kom ik zodra het opklaart. Als het weer bar en boos is, hoeven jullie natuurlijk niet op de pier te wachten; dan kom ik naar het huis om jullie te halen. Jullie hoeven niet in de kou en de wind te wachten.’ De man keek uit over de fjord. ‘De voorspellingen zijn goed, maar er kan veel veranderen in een week. Er is niet veel voor nodig om de boot als een kurk te laten dobberen, dus laten we maar hopen dat het goed blijft.’ ‘Hoe slecht moet het weer zijn om niet te komen?’ Katrín probeerde haar irritatie over zijn opmerking te verbergen. Waarom had hij dat niet verteld voor ze afspraken met hem hadden gemaakt? Misschien hadden ze dan een grotere boot gehuurd. Zodra de gedachte bij haar opkwam, realiseerde ze zich echter dat ze dat niet gedaan zouden hebben; een grotere boot kostte veel meer. ‘Als de golven op open zee hoog zijn, is het niet waarschijnlijk dat ik een poging waag.’ Hij keek opnieuw uit over de fjord en knikte naar het water. ‘Ik vaar niet als het veel erger is dan dit.’ Hij draaide zich weer naar hen om. ‘Ik moet gaan.’ Hij liep naar de goederen op het dek en gaf Gardar het matras dat bovenop lag. Ze vormden een ketting om de dozen, potten verf, brandhout, gereedschap en zwarte vuilniszakken volgestopt met niet breekbare spullen op de drijvende pier te leggen. Terwijl Katrín de spullen zo op de pier neerzette dat het eind vrij bleef, mocht Líf uitrusten. Ze was er slecht aan toe; het enige waartoe ze in staat was, was aan land strompelen en op het strand liggen. 12
Putti volgde haar. Hij rende over het zand, duidelijk dolgelukkig om vaste grond onder zijn poten te hebben en blind voor de afschuwelijke conditie van zijn bazin. Het kostte Katrín al haar kracht om de mannen bij te houden, en soms moesten ze op de pier springen om haar te helpen. Eindelijk stond de vracht in een lange rij op de wal, een soort erehaag voor de bezoekers. De schipper begon ongeduldig met zijn voeten te schuifelen. Hij leek veel enthousiaster dan zij om afscheid te nemen. Zijn aanwezigheid gaf hun een gevoel van veiligheid, en dat gevoel zou samen met zijn kleine boot aan de horizon verdwijnen. In tegenstelling tot Gardar, Katrín en Líf had hij eerder te maken gehad met de natuurkrachten en hij was voorbereid op alles wat er kon gebeuren. Gardar en Katrín speelden allebei met het idee hem te vragen om te blijven en hun een handje te helpen, maar ze spraken het allebei niet uit. Uiteindelijk maakte de man een eind aan de impasse. ‘Nou, het enige wat jullie nu nog hoeven te doen is aan wal gaan.’ Hij richtte zich tot Gardar, die aarzelend glimlachte en daarna op de drijvende pier klom. Katrín en hij keken naar de schipper met een verwarde uitdrukking op hun gezicht. De schipper keek enigszins in verlegenheid gebracht weg. ‘Jullie redden het wel. Ik hoop alleen dat jullie vriendin zich zo meteen beter voelt.’ Hij knikte naar Líf, die inmiddels zat. Haar witte jack lichtte fel op, een bewijs hoe slecht de nieuwe bezoekers in deze omgeving pasten. ‘Kijk, de arme ziel lijkt zich al beter te voelen.’ Zijn woorden wisten hen niet op te vrolijken – als dat zijn bedoeling was geweest – en Katrín vroeg zich af hoe ze op hem overkwamen: een stel uit Reykjavik, een leerkracht en een bedrijfseconoom, allebei nauwelijks ouder dan dertig en niet gewend aan grote fysieke inspanningen; om maar te zwijgen over het derde wiel dat haar hoofd nauwelijks overeind kon houden. ‘Ik weet zeker dat alles goed komt,’ herhaalde de kapitein bars, maar zonder veel overtuiging. ‘Maar wacht niet te lang met de spullen naar het huis brengen; het duurt niet lang voordat het donker is.’ Een verwarde haarlok waaide voor Katríns ogen. In de haast 13
om niets te vergeten van de lijst met onmisbare bouwmaterialen en voorraden was ze vergeten om elastiekjes mee te nemen. Líf beweerde dat ze er maar één bij zich had en die had moeten gebruiken tijdens de oversteek om het haar uit haar gezicht te houden terwijl ze braakte. Katrín probeerde de lok met haar vingers terug te duwen, maar de wind waaide hem meteen weer terug. Gardars haar verging het niet veel beter, hoewel het veel korter was dan dat van haar. Hun wandelschoenen zagen eruit alsof ze speciaal voor deze tocht waren gekocht, en hoewel hun winddichte broeken en jacks niet splinternieuw waren, hadden ze dat net zo goed kunnen zijn. Ze hadden ze als huwelijkscadeau gekregen van Gardars broers en zussen, maar dit was de eerste keer dat ze de kans hadden om ze te dragen. Líf had haar witte skipak gekocht voor een skivakantie in Italië. Het pak was ongeveer net zo geschikt voor hun huidige omgeving als een badjas. Door hun bleke huidskleur was het ook duidelijk dat ze niet opgegroeid waren in de buitenlucht. In elk geval waren ze allemaal in goede conditie. Ze hadden urenlang in de sportschool doorgebracht, hoewel Katrín vermoedde dat het waarschijnlijk niet voldoende was voor het werk dat ze hier moesten gaan doen. ‘Weet je of er deze week nog andere bezoekers verwacht worden?’ Katrín kruiste haar vingers achter haar rug. Als dat zo was, hadden ze nog steeds hoop dat ze een overtocht konden krijgen als het niet liep zoals ze hoopten. De schipper schudde zijn hoofd. ‘Jullie weten niet veel over deze plek, hè?’ Ze hadden onderweg niet veel gepraat vanwege het lawaai van de motor. ‘Nee. Niet echt.’ ‘Er komt hier niemand, behalve in de zomer, omdat er geen reden is om hier midden in de winter te zijn. Sommige bewoners komen hier tijdens oud en nieuw naartoe, en een aantal huiseigenaren komt af en toe controleren of alles in orde is, maar verder is het hier uitgestorven tijdens de wintermaanden.’ De man zweeg en keek naar het dorp. ‘Welk huis hebben jullie gekocht?’ ‘Het huis het verst hiervandaan. Ik denk dat het de woning van de pastoor is geweest.’ Gardars stem verraadde een spoor van 14
trots. ‘Je kunt het vanaf hier niet zien, maar het is heel opvallend.’ ‘Wat? Weet je dat zeker?’ De schipper keek verbaasd. ‘Er heeft geen pastoor in dit dorp gewoond. Toen er nog een kerk was, werd die bediend vanuit Adalvik. Ik denk dat je onjuiste informatie hebt gekregen.’ Gardar aarzelde en verschillende gedachten kwamen in Katríns hoofd op, waaronder het hoopvolle idee dat het allemaal een misverstand was: er was geen huis en ze konden meteen omkeren en naar huis gaan. ‘Nee, ik heb het bekeken en het is duidelijk gebruikt als pastoorswoning. In elk geval was er een kruis in de voordeur gekerfd.’ De schipper leek moeite te hebben om Gardar te geloven. ‘Wie zijn de mede-eigenaars?’ Hij fronste zijn voorhoofd; het was alsof hij hen ervan verdacht dat ze op illegale wijze in het bezit van het huis waren gekomen. ‘Niemand,’ zei Gardar somber. ‘We hebben het huis gekocht uit de nalatenschap van iemand die overleden is voordat hij het kon renoveren.’ De kapitein trok aan het touw en sprong op de pier. ‘Ik denk dat ik beter kan uitzoeken wat hier aan de hand is. Ik ken alle huizen in het dorp en doorgaans hebben ze allemaal meerdere eigenaren, gewoonlijk broers en zussen of kinderen van de vroegere bewoners. Ik ken geen huis dat in het bezit van één persoon is geweest.’ Hij veegde zijn handen aan zijn broek af. ‘Ik kan jullie hier niet achterlaten voordat ik zeker weet dat jullie onderdak hebben en dat jullie niet gewoon een hoop onzin is verkocht.’ Hij sprong van de pier. ‘Wijs me het huis maar aan als we boven aan het strand zijn; dan zijn we ver genoeg bij de boot vandaan om niet verblind te worden door de lichten.’ Hij begon over het strand te lopen en zij volgden, gedwongen om grotere stappen te nemen dan ze gewend waren om hem te kunnen bijhouden. Hij liep snel en wijdbeens, wat niet strookte met zijn korte postuur. Hij stopte net zo plotseling als hij begonnen was en ze konden net voorkomen dat ze tegen hem aan botsten. Ze waren bij de plek waar Líf lamlendig op het strand zat. Toch dacht Katrín dat ze iets meer kleur op haar wangen zag. ‘Ik denk dat ik niet meer hoef te braken.’ Ze probeerde zonder 15
veel succes naar hen te glimlachen. ‘Ik ben bevroren. Wanneer kunnen we naar binnen?’ ‘Zo meteen.’ Gardar was ongewoon kortaf, maar had daar blijkbaar spijt van, omdat hij er op een veel vriendelijkere toon aan toevoegde: ‘Probeer nog even vol te houden.’ Hij duwde Putti opzij omdat de hond hun aankomst begroette door tegen hem op te springen. Gardar veegde het zand geïrriteerd van zijn broekspijp. De schipper draaide zich naar Gardar om. ‘Welk huis zei je dat het was? Kun je het vanaf hier zien?’ Katrín ging naast de mannen staan en keek net zo bezorgd als de oude kapitein. Hoewel ze Gardars beschrijving van het dorp levendig voor haar geestesoog had, was het moeilijk om dat in overeenstemming te brengen met wat ze nu zag. De tien huizen met bijbehorende schuren stonden veel verder uit elkaar dan ze had verwacht. Ze had gedacht dat de mensen in zo’n geïsoleerde gemeenschap dicht bij elkaar zouden willen wonen, om kracht aan elkaar te ontlenen in tijden vol ontberingen. Maar wat wist zij ervan? Ze had er geen idee van hoe oud het dorp was. Misschien hadden de bewoners grote stukken land nodig gehad om vee te houden of groente te verbouwen. Er zou beslist geen winkel zijn. Gardar vond eindelijk waarnaar hij zocht en wees. ‘Daar, het verste huis, aan de andere kant van de beek. Vanaf hier kun je alleen het dak zien, aan de andere kant van de heuvel met de sparrenbomen, die het uitzicht een beetje blokkeren.’ Hij liet zijn hand zakken. ‘Dus u denkt dat de pastoor daar niet gewoond heeft?’ De oude man klakte met zijn tong terwijl hij naar het dak keek, dat boven de vergeelde beplanting op de helling uitstak. ‘Ik was dat huis vergeten, maar nee, het is geen pastoorswoning. Degene die daar woonde was een volgeling van de hemelse vader en zijn zoon en vond het een gepast eerbetoon.’ Hij dacht even na en leek op het punt te staan nog iets te zeggen, maar deed het niet. ‘Het huis heeft jarenlang de naam De Laatste Blik gehad. Het is zichtbaar vanaf de zee.’ De man keek of hij er iets aan toe wilde voegen, maar deed het opnieuw niet. 16
‘De Laatste Blik. Oké.’ Gardar probeerde nonchalant te klinken, maar Katrín doorzag hem. Een van de dingen die hij het aantrekkelijkst aan het huis had gevonden, was dat het ooit bewoond was geweest door een van de belangrijkste figuren van het dorp. ‘Ik neem aan dat het wat veel gevraagd is om een pastorie in een dorp van deze omvang te hebben.’ Gardar keek naar de huizen, waarvan de meeste volledig zichtbaar waren vanaf de plek waar ze stonden, in tegenstelling tot de deels verborgen woning die van hen was. ‘Maar waren hier ooit niet meer huizen? Sommige moeten gedurende de jaren afgebroken zijn.’ ‘Ja, ja, je hebt gelijk.’ De oude man had zich nog steeds niet omgedraaid en leek verstrooid. ‘Er waren meer huizen. Natuurlijk hebben hier nooit veel mensen gewoond, maar sommige namen hun huizen mee toen ze vertrokken. Alleen de funderingen zijn gebleven.’ ‘Bent u ooit binnen geweest? In ons huis?’ Katrín had het gevoel dat er iets vreemds aan de hand was, maar dat de man dat om de een of andere reden niet wilde zeggen. ‘Staat het dak op het punt om in te storten of zoiets?’ Het ontbrak haar aan fantasie om iets anders te bedenken. ‘Is het er veilig?’ ‘Ik ben er nooit binnen geweest, maar het dak is waarschijnlijk in orde. De vorige eigenaar was in het begin heel enthousiast om het huis op te knappen. Iedereen begint vol goede moed.’ ‘Begint?’ Gardar knipoogde samenzweerderig naar Katrín en glimlachte. ‘Het is dus hoog tijd dat er iemand aan de slag gaat die de renovatie afmaakt.’ De man negeerde Gardars poging om de sfeer wat op te vrolijken; in plaats daarvan wendde hij zich af van het kleine groepje huizen dat nauwelijks een dorp genoemd kon worden en maakte aanstalten om naar de pier terug te lopen. ‘Ik ga iets uit de boot halen.’ Katrín en Gardar aarzelden onthutst, onzeker of ze moesten wachten of met hem mee moesten lopen. Uiteindelijk besloten ze het laatste te doen. ‘Waar gaan jullie naartoe? Jullie mogen me hier niet alleen laten!’ Líf krabbelde overeind. Katrín draaide zich naar haar om. ‘We zijn zo terug. Je zit hier 17
al langer dan een halfuur, dus die paar minuten maken niet veel verschil. Rust lekker uit.’ Voor Líf een kans had om te protesteren, haastte Katrín zich om Gardar en de schipper in te halen. De schipper verdween in de boot en verscheen een moment later met een open, plastic doos die verschillende voorwerpen bevatte die ze niet konden thuisbrengen. Hij haalde er een sleutelring uit met een gewone huissleutel en een ouderwetse, voornaam ogende sleutel. ‘Neem deze sleutels van het pension in de dokterswoning voor alle zekerheid.’ Hij wees naar een statig huis, dat duidelijk zichtbaar was vanaf de pier. ‘Ik laat de eigenaars weten dat ik de sleutels aan jullie heb uitgeleend. De vrouw die een oogje in het zeil houdt is de zus van mijn vrouw; het zal haar geruststellen als ze weet dat jullie ergens terechtkunnen mocht er iets gebeuren. Jullie kunnen daar gerust naartoe gaan.’ Gardar en Katrín voelden zich allebei niet op hun gemak. Ze hadden de schipper niet verteld over hun plannen om te gaan concurreren met het pension waarvan ze de sleutels hadden gekregen. Geen van beiden zei iets. Katrín stak haar hand uit en pakte de sleutels aan. ‘Bedankt.’ ‘Zorg ervoor dat jullie mobieltjes opgeladen zijn, en aarzel niet om te bellen als er problemen zijn. Bij goed weer kan ik hier binnen twee uur zijn.’ ‘Dat is heel aardig van u.’ Gardar sloeg zijn arm om Katríns schouders. ‘We zijn niet zo hulpeloos als we eruitzien, dus ik betwijfel of dat nodig zal zijn.’ ‘Het heeft niets met jullie te maken. Het huis heeft geen beste reputatie en hoewel ik niet bijgelovig ben, geeft het me een prettiger gevoel als ik weet dat jullie een plek hebben om naartoe te gaan en dat jullie weten dat jullie altijd om hulp kunnen bellen. Het weer kan hier gevaarlijk zijn, dat is alles.’ Toen ze allebei geen antwoord gaven wenste hij hun veel succes en nam afscheid. Ze mompelden op hun beurt een afscheid en stonden als aan de grond genageld te zwaaien terwijl de man de boot voorzichtig bij de pier vandaan navigeerde en naar het open water voer. Toen ze alleen waren, werd Katrín overvallen door een gevoel 18
van ongerustheid. ‘Wat bedoelde hij ermee dat het huis geen beste reputatie heeft?’ Gardar schudde zijn hoofd bedachtzaam. ‘Geen idee. Ik vermoed dat hij meer over ons plan weet dan hij wilde toegeven. Zei hij niet dat zijn schoonzus het pension beheert? Hij probeerde ons gewoon bang te maken. Ik hoop dat hij geen geruchten over het huis gaat verspreiden.’ Katrín zei niets. Ze wist zeker dat Gardar het mis had. Behalve Líf wist niemand over hun plannen. Gardar en zij hadden niets met hun families besproken, omdat ze bang waren dat het ongeluk zou brengen. Het was erg genoeg dat hun families medelijden met hen hadden omdat Gardar werkloos was. Hun verwanten dachten dat ze een reis naar het westen maakten tijdens Katríns schoolvakantie. Nee, de oude man had het niet gezegd om hen bang te maken; er zat iets anders achter. Katrín had er spijt van dat ze hem geen details had gevraagd, om te voorkomen dat haar fantasie met haar op de loop ging. De boot verdween sneller dan ze zich van de heenreis kon herinneren, en algauw was hij niet meer dan een stip aan de horizon. ‘Het is hier verschrikkelijk stil.’ Gardar verbrak de stilte die de boot had achtergelaten. ‘Ik denk niet dat ik ooit op zo’n afgelegen plek ben geweest.’ Hij bukte zich en gaf een kus op Katríns zoute wang. ‘Maar het gezelschap is hier goed, dat is zeker.’ Katrín glimlachte naar hem en vroeg of hij Líf – hun Lazarus – vergeten was. Ze draaide haar rug naar de zee toe omdat ze de boot niet wilde zien verdwijnen en keek naar het strand. Líf stond inmiddels weer op haar benen en zwaaide enthousiast naar ze. Katrín stak haar hand op om terug te zwaaien, maar liet hem zakken toen ze iets snel langs haar in het wit geklede vriendin zag schieten. Het was een inktzwarte schaduw, veel donkerder dan de omgeving. Hij verdween zodra hij was verschenen, waardoor Katrín onmogelijk kon zien wat het was, maar het leek een beetje op een persoon, een klein persoon. Ze pakte Gardars bovenarm stevig vast. ‘Wat was dat?’ ‘Wat?’ Gardar keek in de richting die Katrín aanwees. ‘Bedoel je Líf?’ 19
‘Nee. Ik zag achter haar iets bewegen.’ ‘Echt?’ Gardar keek haar verbaasd aan. ‘Er is daar niets. Alleen een zeezieke vrouw in een skipak. Was het de hond niet gewoon?’ Katrín probeerde kalm te lijken. Het kon heel goed dat haar ogen haar misleid hadden. Maar het was Putti niet, dat wist ze zeker. Die stond voor Líf en snoof de lucht op. Misschien had de wind iets meegevoerd, maar dat verklaarde niet waarom het zo snel weer verdwenen was. Hoewel het natuurlijk een plotselinge windstoot geweest kon zijn. Ze liet Gardars arm los en concentreerde zich erop om kalm adem te halen terwijl ze het laatste stuk over de pier liepen. Ze zei ook niets tegen Líf. Er klonk geritsel en gekraak in de dorre struiken achter hen alsof er iemand doorheen liep. Gardar en Líf leken het niet te merken, maar Katrín kon de gedachte niet kwijtraken dat ze niet alleen waren op Hesteyri.
20