Vergadering van vrijdag 16 mei 2014 __________________________________
VR PV 2014/21 - punt 0045 Betreft : Vlaamse Bestuursrechtscolleges Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges Goedkeuring na advies van de Raad van State (VR 2014 1605 DOC.0762/1, DOC.0762/2 en DOC.0762/3) Beslissing : De Vlaamse Regering hecht haar goedkeuring aan bovengenoemd ontwerpbesluit en aan het bijbehorende verslag aan de Vlaamse Regering.
Raf SUYS, secretaris.
1/1
VR 2014 1605 DOC.0762/1
Voor verdere processtukken (antwoordnota, schriftelijke uiteenzetting, ...) is er geen sanctie bij bijvoorbeeld niet ondertekening. Indiening door een raadsman die geen advocaat is en geen schriftelijke volmacht heeft, is geregeld door artikel 3 (geacht niet te zijn ingediend). De "vervaltermijn" heeft per definitie de niet-ontvankelijkheid van laattijdige stukken tot gevolg. Verdere uitwerking is niet nodig. Randnr. 5. Soms is het niet nodig dat de Vlaamse Regering nadere regels bepaalt: - het bepalen van verdere procedureregels is niet vereist om artikel 36, 1, derde lid, van het decreet, te kunnen toepassen. - het bepalen van verdere procedureregels is niet vereist om artikel 41 van het decreet inzake voorlopige maatregelen te kunnen toepassen.
Bij de procedureregeling inzake de Raad voor Vergunningsbetwistingen is weldegelijk overgegaan tot de bepaling van de vervaltermijnen waarbinnen de partijen hun nota's in het kader van de schorsingsprocedure - moeten indienen. De verwerende partij kan een afzonderlijke nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing indienen (art. 62), terwijl de tussenkomende partij in zijn verzoek tot tussenkomst onmiddellijk een schriftelijke uiteenzetting over de vordering tot schorsing kan toevoegen (art. 60, tweede lid, 6"). Ook de wijze waarop de partijen in kennis worden gesteld van de neerlegging van de nota's in de schorsingsprocedure is bepaald, met name in artikel 63, derde lid. Randnr. 6. Voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen zijn geen bepalingen over het deskundigenonderzoek en de vaststellingen ter plaatse nodig, aangezien dit college hier geen gebruik van maakt, maar oordeelt louter op basis van het dossier.
Dispositief Deel 1. Alqemene bepalinqen Randnr. 14.1. (Artikelen 5 en 6) De bepaling van de dag die de termijn doet ingaan, blijft behouden om volgende redenen: - dit wijzigen zou een discrepantie geven met de termijnberekening in het decreet (omdat termijnen in het decreet nu op dezelfde wijze ingaan als in het ontwerpbesluit); - de bedoeling is maximale afstemming van het procedurereglement van de verschillende colleges. Randnr. 14.2. (Artikel 6) Een eventuele termijnverlenging wordt voorzien voor de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen, zoals gesuggereerd door de Raad van State. Dit wordt niet voorzien voor partijen die geen woonplaats hebben in België, omdat deze volgens het ontwerpbesluit, met uitzondering van de besturen, een woonplaats in België moeten kiezen, waardoor een eventuele termijnverlenging niet nodig is. Randnr. 21. (Artikel 20) Deze bepaling betreft het rolrecht, en hoort daarom thuis in de afdeling "Kosten".
Deel 2. Bestuurliike qeldboete en voordeelontneminq Randnr. 25. (geschrapt artikel 26) Een ongelijke berekening van termijnen voor de colleges naar aanleiding van de periode dat de griffie gesloten is, is geen goede optie. In plaats van artikel 26 van het ontwerp van toepassing te maken voor alle colleges, wordt artikel 26 geschrapt (dit zorgt ook voor een gelijke behandeling). Randnr. 27. (huidig artikel 27 - voorheen artikel 28) Bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen werd een termijn van 45 dagen ingeschreven, omdat het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 812011 van 27 januari 2011) oordeelde dat een termijn van 30 dagen tekort is. Met het oog op een maximale uniformering van de procedure, werd daarom gekozen voor een termijn van 45 dagen, zowel voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen als voor het Milieuhandhavingscollege. Bovendien maakt niet elk verschil in een procedure een inbreuk op de wapengelijkheid tussen de partijen uit. Randnr. 33. (huidig artikel 42 -voorheen artikel 43) Overbodig om het artikel aan te passen om rekening te houdenpet de eventualiteit van ondertekening van het proces-verbaal van de zitting door getuigen en deskundigen: dit is elders geregeld (artikel 33, 38 en 83). De weigering door getuigen en deskundigen om te ondertekenen moet niet uitdrukkelijk geregeld worden; de weigering kan bijvoorbeeld genotuleerd worden in het procesverbaal of diegene die weigert kan deze weigering ondertekenen. Randnr. 35. (huidig artikel 46 -voorheen artikel 47) Artikel 46 wordt aangevuld met excepties, zoals gesuggereerd door de Raad van State. Het artikel wordt niet aangevuld met de uitdrukkelijke bepaling dat de partijen de mogelijkheid hebben om daarover standpunt in te nemen, aangezien artikel 16 van het decreet bepaalt dat de behandeling van beroepen of bezwaren op tegenspraak geschiedt, hetgeen impliceert en voldoende garandeert dat partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten mee te delen betreffende ambtshalve opgeworpen middelen of excepties. Deel 3. Verqunninnsbeslissinaen Randnr. 71. (artikel 101 en 102) Het artikel wordt niet aangevuld naar analogie van de artikelen 46 tot 49 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012, om het artikel zo eenvoudig mogelijk te houden. Deel 4. Verkiezinqsbetwistinnen en mandaatqeschillen Randnr. 81. Artikel 111, 1, eerste lid, wordt geschrapt, omdat het geen meerwaarde heeft ten aanzien van de bepalingen die de uitspraaktermijn bepalen (art. 25, 27 en 30 van het decreet).
3.
VERNIETIGING BESTUURLIJKE LUS IN VCR0
Het Grondwettelijk Hof vernietigde in haar arrest nr. 7412014 van 8 mei 2014 artikel
4.8.4 en artikel 4.8.28, 2, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) inzake de bestuurlijke lus. Artikel 34 van het decreet betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, betreffende de bestuurlijke lus, vertrekt vanuit dezelfde principes als de vernietigde bepalingen, waardoor de middelen die bij het VCRO werden ingeroepen, ook bij dit decreet tot vernietiging zouden leiden. De implicaties van het arrest op dit decreet en het voorliggend ontwerpbesluit worden onderzocht. In afwachting van dit onderzoek, zullen artikel 34 van het decreet en de artikelen 50, 51, 93 en 94 van het ontwerpbesluit betreffende de bestuurlijke lus nog niet i n werking treden.
4.
WEERSLAG VAN HET VOORSTEL VAN BESLISSING OP DE BEGROTING VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
Wat de weerslag op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap betreft, verwijs ik naar punt 2 (weerslag van het voorstel van beslissing op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap) van de nota aan de Vlaamse Regering n.a.v. de eerste principiële goedkeuring van dit ontwerpbesluit (VR 2014 2102 DOC.025211BIS). 5.
PROCEDURE VAN ADMINISTRATIEVE EN BEGROTINGSCONTROLE CONTROLE
Voor de procedure van administratieve - en begrotingscontrole verwijs ik naar punt 2 en 3 van deze nota. 6.
WEERSLAG OP HET PERSONEELSBESTAND EN DE PERSONEELSBUDGETTEN
Het voorliggend ontwerpbesluit heeft geen weerslag op het personeelsbestand of het personeelsbudget zodat het akkoord van de Vlaamse minister van bestuurszaken niet vereist is 7.
WEERSLAG OP DE LOKALE BESTUREN
a) Personeel: voorliggend ontwerpbesluit noodzaakt geen bijkomende inzet van het in dienst zijnde personeel van de lokale besturen, noch de werving van bijkomend personeel. b) Werkingsuitgaven: voorliggend ontwerpbesluit heefî geen weerslag op de lopende uitgaven van de lokale besturen. c)
Investeringen en schuld: de uitvoering van voorliggend ontwerpbesluit veroonaakt geen bijkomende investeringen voor de lokale besturen.
d) Ontvangsten: in uitvoering van voorliggend ontwerpbesluit worden geen bijkomende financiële middelen aan de lokale besturen ter beschikking gesteld.
e)
Conclusie: voorliggend ontwerpbesluit heeft geen weerslag op het personeel, de werkingsuitgaven, investeringen, schuld en ontvangsten van de lokale besturen.
8. KWALITEIT VAN DE REGELGEVING Het bijgaande ontwerpbesluit werd aangepast overeenkomstig het wetgevingstechnisch- en taaladvies nr. 20141102. De RIA-verplichting is niet van toepassing Het voorliggende voorontwerp van besluit bevat immers uitsluitend bepalingen van juridisch-technische aard die de rechtspleging moeten regelen voor sommige Vlaamse Bestuursrechtscolleges. In die zin gaat het om regelgeving die vooral impact heeft op de eigen werking en organisatie van deze Vlaamse Bestuursrechtscolleges (autoregulering). 9. VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse Regering hecht haar definitieve goedkeuring aan het bijgaande ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.
Geert Bourgeois Viceminister-president van de Vlaamse Regering Vlaams minister van Bestuurszaken. Binnenlands Bestuur. Inburgering, Toerisme e@aamse Rand
van Leefmilieu, Natuur en Cultuur
Philippe Muyters Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
VR 2014 1605 DOC.0762/2
I Hoofdstuk 1. Alaemene en institutionele be~aiinaen Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1" advocaat: een persoon die als advocaat ingeschreven is op de lijst van de stagiairs, het tableau van de Orde der Advocaten of een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie die, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, gerechtigd is het beroep van advocaat uit te oefenen of een titel van advocaat te voeren; 2" afschrift: een fotokopie of een digitale kopie; 3" beschikking: de beslissing van de voorzitter van het College, van de kamervoorzitter of een bestuursrechter, die alleen betrekking heeft op procedurele aangelegenheden; 4" bestreden beslissing: een beslissing als vermeld in artikel 2, 7", van het decreet; 5" beveiligde zending: een van de betekeningswijzen als vermeld in artikel 2, 8", van het decreet; 6" College: een Vlaams Bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, l",van het decreet; 7" decreet: het decreet van 4 a ~ r i2014 l betreffende de oraanisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges; 8" huishoudelijk reglement: het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 11 van het decreet; 9" kamervoorzitter: het lid van het College dat een kamer als vermeld in artikel 12 van het decreet voorzit. Art. 2. De zetel van het College is gevestigd in het Ellipsgebouw, Koning Albert IIlaan 35, 1030 Brussel. Het College kan zijn zittingen evenwel organiseren in de provinciehoofdsteden, onder de voorwaarden, vermeld in zijn huishoudelijk reglement.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging Onderafdeling 1. Raadsman Art. 3. Een raadsman die advocaat is, treedt voor het College op als gevolmachtigde van een partij zonder dat hij daarvoor een volmacht moet kunnen voorleggen. Behalve in geval van bewijs van het tegendeel, wordt de advocaat verondersteld gemandateerd te zijn door de handelingsbekwame persoon die hij beweert te verdedigen. Een raadsman die geen advocaat is, kan alleen voor het College optreden als gevolmachtigde van een partij, als hij een volmacht heeft. Hij bezorgt die schriftelijke volmacht aan het College op het ogenblik dat hij het verzoekschrift indient en voor de later ingediende processtukken of de bijstand ter zitting uiterlijk voor het sluiten van de debatten. Als een raadsman die geen advocaat is, niet over een schriftelijke volmacht Pagina 2 van 38
beschikt, wordt de betrokken partij geacht niet bijgestaan of vertegenwoordigd te zijn en wordt het betrokken processtuk geacht niet te zijn ingediend. Onderafdelinq 2.Termiinen Art. 4. De verzoekschriften en processtukken moeten op straffe van nietontvankelijkheid worden ingediend binnen de termijnen, vermeld in het decreet, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009,het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 201 1, en dit besluit. Art. 5. De dag van de akte of de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, vermeld in dit besluit en in hoofdstuk 3 van het decreet, wordt niet in de termijn begrepen.
De vervaldag wordt in de termijn begrepen. Als de vervaldag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt die vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Art. 6. De betekening met een aangetekende brief wordt, behalve in geval van bewijs van het tegendeel door de geadresseerde, geacht plaats te vinden op de werkdag die valt na de datum van de poststempel van de aangetekende brief. De datum van aanbieding door de postdiensten geldt, niet de feitelijke kennisneming van de beveiligde zending op een later tijdstip. De datum van de poststempel heeft bewijskracht zowel voor de verzending als voor de ontvangst.
De betekening door afgifte tegen ontvangstbewijs wordt geacht plaats te vinden op de datum van het ontvangstbewijs. De bij het decreet en dit besluit bedoelde termijnen lopen eveneens tegen de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen. Het College kan de termijnen van hun verval ontheffen wanneer het vaststaat dat de vertegenwoordiging van die personen niet tijdig was verzekerd voor het verstrijken van de termijnen. Onderafdelina 3.Woonplaatskeuze Art. 7. §l. Met uitzondering van de besturen kiest elke partij in haar eerste processtuk een woonplaats in België die geldt voor alle daaropvolgende proceshandelingen.
92.De griffier verricht alle betekeningen rechtsgeldig op de gekozen woonplaats. §3.Elke wijziging van de woonplaatskeuze wordt voor elke procedure afzonderlijk en met een beveiligde zending uitdrukkelijk ter kennis gebracht van de griffier, met vermelding van het rolnummer van het beroep of bezwaar waarop de wijziging betrekking heeft. Bij overlijden van een partij, behalve bij hervatting van het geding, doet het College alle betekeningen rechtsgeldig op de gekozen woonplaats van de overledene ter attentie van de gezamenlijke rechtverkrijgenden, zonder vermelding Pagina 3 van 38
van de namen en hoedanigheden Onderafdelinq 4. Indieninq en kennisname van verzoekschriften en processtukken, de overtuiqinqsstukken en het administratief dossier Art. 8. §l. De partijen bezorgen aan het College alle verzoekschriften en processtukken met een beveiligde zending, op straffe van onontvankelijkheid.
De processtukken die aan het College gericht zijn, bevatten een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. §2. De griffier kan de neerlegging van afschriften van het verzoekschrift, overtuigingsstukken of processtukken bevelen.
§3. Het administratief dossier bevat de bestreden beslissing, de geïnventariseerde stukken op grond waarvan die beslissing is genomen en in voorkomend geval een bewijs van de datum van de kennisgeving van de beslissing door het bestuur aan de verzoeker. 94. De partijen en hun raadsmannen kunnen ter griffie kennis nemen van de verzoekschriften, het administratief dossier. de processtukken. de overtuigingsstukken en de uitspraken. Art. 9.
De griffier verricht alle betekeningen met een beveiligde zending.
Als de betekening een termijn doet ingaan, maakt de griffier melding van de toepasselijke termijn. De verrichtingen mogen echter met een gewone brief, per fax of per e-mail worden gedaan als de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan. Onderafdeling 5. Afstand van het inqediende beroep of bezwaar Art. 10. Als de verzoeker uitdrukkelijk afstand doet van het door hem ingediende beroep of bezwaar, stelt de kamer de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten.
Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde, met elkaar overeenstemmende feiten waaruit met zekerheid blijkt dat de verzoeker afstand wil doen van zijn beroep. De kamer stelt de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten. Onderafdelinq 6. Samenvoeqen van beroepen of bezwaren Art. 11. Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij verschillende kamers, kan de voorzitter van het College bij beschikking de kamer aanwijzen die de samengevoegde beroepen of bezwaren zal behandelen.
Pagina 4 van 38
Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij dezelfde kamer, kan de kamervoorzitter beroepen of bezwaren samenvoegen. Onderafdelinq 7. Het ambtshalve opvraqen van stukken of inlichtingen bij partiien en derden Art. 12. Met het oog op de beoordeling van de zaak kan het College rechtstreeks briefwisseling voeren met alle partijen, besturen en derden en hen alle nuttige inlichtingen en stukken vragen.
I Afdeling 2. Procedureverloop Onderafdelina 1. Het indienen van een verzoekschrift Art. 13. Het beroep of bezwaar wordt bij verzoekschrift ingediend Art. 14. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door de verzoeker of zijn raadsman ondertekend. Art. 15. Het verzoekschrift bevat, minstens de volgende gegevens: 1" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker en de gekozen woonplaats; 2" in voorkomend geval, de naam en het adres van de verweerder; 3" het voorwerp van het beroep of bezwaar; 4" een uiteenzetting van de feiten en de ingeroepen middelen; 5" een inventaris van de overtuigingsstukken . Art. 16. De verzoeker voegt in voorkomend geval de volgende documenten bij het verzoekschrift: 1" een afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift; 2" als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; 3" de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als hij geen advocaat is; 4" de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.
Onderafdelina 2. Het registreren van het verzoekschrift Art. 17. § l . De griffier schrijft elk inkomend verzoekschrift in op een register in de volgorde van ontvangst.
§2. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als: I " de stukken, vermeld in artikel 16, 2", niet gevoegd zijn bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon; Pagina 5 van 38
2" het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of ziin raadsman: 3" het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat overeenkomStig artikel 7,'$1; 4" er geen afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afsch;ift, bij het verzoekschrift gevoegd is; 5" de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 16, 3", niet bij het verzoekschrift gevoegd is; 6" de stukken, vermeld in artikel 16, 4", niet bij het verzoekschrift gevoegd zijn; 7" er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. Behalve in geval van verkiezings- of mandaatgeschillen, stelt de griffier, in voorkomend geval, de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren binnen een vervaltermijn van acht dagen die ingaat op de dag na dag van deze van de betekening van het verzoek tot regularisatie. De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging. Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend. Art. 18. Na de inschrijving in het register wijst de voorzitter van het College de zaak, overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement, toe aan een kamer. Art. 19. De griffier betekent, in voorkomend geval na toepassing van de vereenvoudigde procedure, vermeld in artikel 26 en 59, met een beveiligde zending een afschrift van het verzoekschrift aan: 1" de verweerder; 2" in geval van een bestreden vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing, de begunstigde van de beslissing en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is; 3" de belanghebbenden bij de zaak, voor zover ze kunnen worden bepaald.
De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de samenstelling van de bevoegde kamer.
I Afdeling 3. Kosten Onderafdelinq 1. Rolrechten Art. 20. Het verschuldigde rolrecht wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges.
Bij de betekening overeenkomstig artikel 21, $5, eerste lid, van het decreet brengt de griffier de partij op de hoogte van de gegevens van het fonds, met inbegrip van het rekeningnummer, die het mogelijk maken om het verschuldigde rolrecht te storten.
Pagina 6 van 38
Onderafdelinq 2. Getuiqenqeld Art. 21. Aan iedere getuige, ook al verschijnt hij vrijwillig, wordt gevraagd of hij getuigengeld wil.
Het getuigengeld bedraagt maximaal 200 euro en wordt door de kamer begroot en toegekend. De kosten voor het vervoer, berekend op de voordeligste wijze, moeten in het getuigengeld begrepen zijn. Onderafdelina 3. Deskundigenonderzoek Art. 22. Behalve in aeval van een andersluidende beslissina van de kamer. schiet de partij die een de~iundi~enonderzoek heeft gevorderd delkosten en de erelonen voor die aan dat deskundigenonderzoek verbonden zijn.
De kamervoorzitter keurt de staat van kosten en erelonen van de deskundiaen bij beschikking al dan niet goed. Hij kan daarbij onder meer rekening houden m ; de omstandigheid of het verslag al dan niet tijdig werd ingediend. Onderafdelinq 4. Verqoedinq voor afschriften of uittreksels Art. 23. §l. De betekening door de griffier van afschriften van verzoekschriften, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken voorgeschreven bij of krachtens het decreet en dit besluit gebeurt kosteloos.
Ongeacht hetgeen bepaald is in het eerste lid, kunnen de partijen en hun raadsmannen bijkomend aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van verzoekschriften, het administratief dossier, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken. Andere personen dan de personen, vermeld in het tweede lid, kunnen aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van de uitspraken van het College. De vergoeding voor de afgifte of zending van een afschrift of uittreksel bedraagt 50 eurocent per bladzijde, tenzij het eerste lid bepaalt dat die afgifte of zending kosteloos is. Als de griffier het afschrift of uittreksel per post opstuurt, is een aanvullende vergoeding verschuldigd die gelijk is aan de kosten van het frankeertarief aan het loket van een niet-aangetekende brief van genormaliseerd formaat De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar, de leidend ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen of, bij diens afwezigheid de gemachtigde van die leidend ambtenaar, die om de afgifte van een afschift of een uittreksel-van een uitspraak verzoekt, is vrijgesteld van de betaling van de vergoedingen, vermeld in deze paragraaf. §2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges, met de vermelding van het dossiernummer en de naam van Pagina 7 van 38
de persoon die het afschrift of uittreksel aanvraagt. Pas na de storting reikt de griffier het afschrift of het uittreksel uit. Onderafdeling 5. Indexatie Art. 24. De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig deze afdeling, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de ABEX-index, met als basisindex die van januari 2014, en met een eerste indexatie op 1 januari 2019.
De bedragen worden afgerond naar de dichtstbijzijnde euro, behalve het bedrag, vermeld in artikel 23, $1, vierde lid, dat afgerond wordt naar het dichtstbijzijnde veelvoud van 10 cent. Als de afronding tot een bedrag leidt dat precies de helft van een euro of van tien cent is, wordt het bedrag naar boven afgerond.
DEEL2 . BESTUURLIJKE GELDBOETE EN V00RDEELONTNEM1NG
I Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Art. 25. Dit deel is van toepassing op de beroepen, vermeld in artikel 16.4.19, 92, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging I Afdeling 1. Vereenvoudigde procedure Art. 26. 91. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter binnen een ordetermijn van dertig dagen na de datum van de registratie van het verzoekschrift ambtshalve onderzoeken of: 1" het beroep doelloos is; 2" het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is; 3" het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen; 4" het beroep alleen korte debatten vereist.
92: In afwijking van artikel 27 kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen. Als de veiweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de
Pagina 8 van 38
verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.
§3. De griffier bezorgt de vaststellingen van de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot die vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van die vaststellingen. §4. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen.
De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter doet onmiddellijk uitspraak over de klaarblijkelijke onontvankelijkheid van het beroep, de klaarblijkelijke onbevoegdheid van het College of het doelloos zijn van het beroep.
fj5. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan de partijen bij beschikking oproepen om op korte termijn te verschijnen voor korte debatten. De griffier betekent die beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter van oordeel is dat het beroep alleen korte debatten vereist, wordt de zaak in beraad genomen na het horen van de partijen. §6. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk ofdoelloos is, dat het College kenneliik onbevoead is of dat korte debatten volstaan. dan wordt de arocedure voortg&zet volgeng de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit. De griffier betekent een afschrift van de beschikking aan de partijen.
I Afdeling 2. Vernietiging Onderafdelina 1.Het vooronderzoek Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder Art. 27. De verweerder dient een antwoordnota, een geïnventariseerde administratief dossier, voor zover dat met toepassing van artikel 26, in kader van de vereenvoudigde procedure nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19.
Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de Pagina 9 van 38
verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Sectie 2. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker Art. 28. De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker, of deelt hem het ontbreken van een tijdige antwoordnota mee, en bezorgt de verzoeker een kopie van het administratief dossier. Art. 29. De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de antwoordnota.
Als de verweerder geen tijdige antwoordnota heeft ingediend, deelt de griffier dat mee aan de verzoeker. In dat geval mag de verzoeker de wederantwoordnota vervangen door een toelichtende nota. De verzoeker kan aan de wederantwoordnota of toelichtende nota aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in-repliek op de'antwoordnota van de verweerder. Sectie 3. De laatste nota van de verweerder Art. 30. De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of van de toelichtende nota aan de verweerder. Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de verweerder op de hoogte van de laattijdigheid. Art. 31. De verweerder kan een laatste nota indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota.
De verweerder kan aan de laatste nota, vermeld in het eerste lid, nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker. Art. 32. De griffier betekent een afschrift van de laatste nota aan de verzoeker,
Onderafdelinq 2. Getuiqen Art. 33. §l. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.
De kamervoorzitter beslist over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden. De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen Pagina 10 van 38
$2. In voorkomend geval hoort de kamer de getuigen $3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen. Art. 34. De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.
Onderafdelinq 3. Deskundiqen Art. 35. $1. De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun daarop volgende nota's, op gemotiveerde wijze vragen om deskundigen aan te stellen. De kamer beslist bij arrest over het verzoek. De kamer kan ook ambtshalve bij arrest een deskundig onderzoek bevelen.
Als een deskundig onderzoek wordt bevolen, vermeldt het arrest de opdracht van de deskundigen en de termijn waarbinnen het deskundig verslag bij de griffie wordt ingediend. De griffier betekent het arrest aan de partijen en in voorkomend geval aan de deskundigen die in het arrest zijn aangewezen. §2. De deskundigen beschikken over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, om de griffier te laten weten of ze hun opdracht aanvaarden. Als de deskundigen de opdracht aanvaarden, bezorgt de griffier hun een afschrift van het administratief dossier. Art. 36. Binnen vijftien dagen na de dag waarop de deskundigen hun opdracht, vermeld in artikel 35, hebben aanvaard, delen ze aan de partijen met een beveiligde zending de plaats, de dag en het uur mee waar en waarop ze hun deskundige werkzaamheden zullen aanvangen.
De griffier en in voorkomend geval de partijen bezorgen aan de deskundigen de stukken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun opdracht. Art. 37. De deskundigen bezorgen hun voorverslag aan de partijen vóór ze hun definitief deskundig verslag bij de griffie indienen. Gedurende een termijn van hoogstens dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de bezorging van het voorverslag, kunnen de partijen aan de deskundigen met een gewone brief, een fax of een e-mail, opmerkingen geven over dat voorverslag. De deskundigen nemen eventuele o~merkinaenalsook hun stand~untendaarover OD in hun definitief verslag. Ze begroten hun staat van kosten en ereionen op omstandige wijze en voegen die begroting als bijlage bij hun verslag. Pagina 11 van 38
De deskundigen ondertekenen hun verslag. De deskundigen bezorgen het origineel van het definitieve deskundig verslag aan de griffie en een kopie ervan aan de partijen. Art. 38. De kamer kan de deskundigen horen om toelichtingen en ophelderingen over hun verslag te krijgen. De griffier stelt een proces-verbaal van het verhoor op dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde deskundige ondertekent. Art. 39. De kamer kan, om gewichtige redenen en bij arrest, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien na hen te hebben gehoord. De griffier betekent het arrest aan de deskundigen en aan de partijen Onderafdelina 4. Het doen van vaststellinqen ter plaatse Art. 40. De kamervoorzitter, of de bestuursrechter die de kame~00rZitterdaarvoor aanwijst, kan ambtshalve ter plaatse overgaan tot alle vaststellingen. De griffier roept de partijen op. Onderafdelinu 5. Zitting Art. 41. 51. Na afloop van het vooronderzoek bepaalt de kamervoorzitter bij beschikking: 1" de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld; 2" de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken; 3" de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist om een partij te horen; 4" de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen; 5" in voorkomend geval, de namen van door de kamer opgeroepen deskundigen. §2. De griffier betekent de beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen en getuigen.
De'beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen. 53. In afwijking van paragraaf 1, en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamervoorzitter vragen of partijen een beroep willen doen op de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet.
Pagina 12 van 38
De griffier verzoekt de partijen, in voorkomend geval, om hun gezamenlijk standpunt te bezorgen. De partijen delen, na onderling overleg, hun gezamenlijk standpunt mee binnen een termijn van vijflien dagen na de kennisgeving. Als de partijen akkoord gaan met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, neemt de kamer de zaak van rechtswege in beraad. Bij gebrek aan een antwoord van de partijen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, worden de partijen geacht in te stemmen met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, tenzij het college anders beslist. Art. 42. § l . De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting. §2. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen.
§3. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen. De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad. Art. 43. De partij die aannemelijk maakt dat ze de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, kan zich ter zitting laten bijstaan door een vertaler-tolk Daarvan maakt de griffier proces-verbaal op. De kamervoorzitter duidt de vertaler-tolk aan uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking ligt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel. De kosten van de vertaler-tolk zijn ten laste van het College. Onderafdelinq 6. Beraadslaqinq en uitspraak Art. 44. Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na dag van de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit. Art. 45. Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1" de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt; 2" de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting; 3" de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd. Art. 46. Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het Pagina 13 van 38
verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen. Art. 47. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest.". Art. 48. De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen
I Afdeling 3. Tussengeschillen Onderafdeling 1. Betichtinq van valsheid Art. 49. 91. Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.
Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting. Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op. 92. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden. Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep of bezwaar, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid. Onderafdelinq 2. Bestuurliike lus Art. 50. Als het College, rekening houdend met alle ingeroepen middelen, ambtshalve vaststelt dat elke onwettiaheid in de bestreden beslissina hersteld kan worden, bepaalt het College in zijn tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, 91, eerste lid, van het decreet, op welke wijze en binnen welke termijn de verweerder een onwettigheid kan herstellen of laten herstellen. Art. 51. De griffier betekent de tussenuitspraak aan de partijen, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening van de tussenuitspraak.
De griffier brengt de verzoeker ervan op de hoogte dat de verweerder al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid om een onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen. Als de verweerder overgaat tot herstel van de onwettigheid, bezorgt de griffier Pagina 14 van 38
een afschrift van de mededeling, vermeld in artikel 34, §2,tweede lid, van het decreet, met een beveiligde zending aan de verzoeker. De verzoeker kan binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het derde lid, schriftelijk zijn zienswijze meedelen over de wijze waarop de onwettigheid is hersteld. De griffier deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld.
I Afdeling 4.Verzoek tot herziening of verbetering Onderafdelinq 1. Herziening Art. 52. §l. Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39, g3, van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat.
§2.Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat ondertekend is door een partij of door haar raadsman. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat:
I" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij en de gekozen woonplaats; 2" de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd; 3" een omschrijving van het belang van de verzoeker; 4" de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken; 5" een inventaris van de overtuigingsstukken. De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift: I" als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; 2" de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is; 3" de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partij bij het bestreden arrest. Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 41 en 42. g3. Als de verzoeker tot herziening noch verschijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen. Pagina 15 van 38
§4.Artikel 44 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 45 en 47,inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen. Onderafdelinq 2.Verbeterinq in qeval van een materiële verqissinq Art. 53. Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39, §2,van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen.
I Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Art. 54. Dit deel is van toepassing op de beroepen die worden ingediend tegen vergunningsbeslissingen, valideringsbeslissingen en registratiebeslissingen, als vermeld in artikel 4.8.2van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.
I Hoofdstuk 2.Rechtspleging I Afdeling 1. Het indienen van een verzoekschrift Art. 55. Met behoud van de toepassing van artikel 15,bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, het opschrift: 1" "verzoek tot vernietiging"; 2" "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing"; 3" "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid"; 4" "vordering tot schorsing"; 5" "vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid".
In de gevallen 2"tot en met 5"word het opschrift in voorkomend geval aangevuld met "en een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen". Art. 56. §l. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift: 1 " een omschrijving van het belang van de verzoeker; 2" in geval van een vordering tot schorsing, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing hoogdringend is; 3" in geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, een uiteenzetting van de redenen die, volgens de verzoeker, de hoogdringendheid verantwoorden die ter ondersteuning van dat verzoekschrift werd ingeroepen.
52.Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift, in geval van een vordering tot het bevelenvan voorlopige maatregelen, ook: 1" de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen; Pagina 16 van 38
2" de uiteenzetting van de feiten die aantonen dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, veilig te stellen. Art. 57. Met behoud van de toepassing van artikel 16 voegt de verzoeker, in voorkomend geval, bij het verzoekschrift de overtuigingsstukken die aantonen dat: I" de schorsing hoogdringend is; 2" de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is; 3" het verzoekschrift tijdig werd ingediend. Art. 58. Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift stuurt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift ter informatie aan de verweerder en in voorkomend geval aan de begunstigde van de bestreden beslissing.
Het toesturen van een afschrift van het verzoekschrift, vermeld in het eerste lid, houdt geen definitieve aanwijzing van de verweerder in. Het stelt niet de termijnen in werking die de verweerder of de begunstigde van de bestreden beslissing in acht moet nemen.
I Afdeling 2. Vereenvoudigde procedure Art. 59. 31. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter binnen een ordetermijn van dertig dagen na de datum van registratie van het verzoekschrift ambtshalve onderzoeken of: 1" het beroep doelloos is; 2" het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is; 3" het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen; 4" het beroep alleen korte debatten vereist.
§2. In afwijking van artikel 62, eerste lid, en 74, § l , eerste lid, kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.
§3. De griffier bezorgt de vaststellingen van de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot die vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van die vaststellingen.
Pagina 17 van 38
54. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen. De voorzitter van het Colleae of de door hem aanaewezen bestuursrechter doet onmiddellijk uitspraak over de klaarblijkelijke onontvancelijkheid van het beroep, de klaarblijkelijke onbevoegdheid van het College of het doelloos zijn van het beroep. 55. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan de partijen bij beschikking oproepen om op korte termijn te verschijnen voor korte debatten. De griffier betekent die beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter van oordeel is dat het beroep alleen korte debatten vereist, wordt de zaak in beraad genomen na het horen van de partijen. 56. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk of doelloos is dat het College kennelijk onbevoegd is of dat korte debatten niet volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit. De griffier betekent een afschrift van de beschikking aan de partijen
Art. 60. Een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend bij verzoekschrift, ondertekend door de verzoeker tot tussenkomst of door zijn raadsman.
Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1" het o~schrift"verzoek tot tussenkomst". met aanduidina dat het verzoek tot tussenkokst alleen geldt in de schorsings&ocedure, allee; in de vernietigingsprocedure, of in beide procedures; 2" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot tussenkomst en de gekozen woonplaats; 3" de vermelding van de zaak waarin de verzoeker tot tussenkomst wil tussenkomen, en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is, als hij dat kent; 4" een omschrijving van het belang van de verzoeker tot tussenkomst; 5" een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn; 6" in geval van tussenkomst in de procedure van de vordering tot schorsing, de schriftelijke uiteenzetting over de vordering tot schorsing. -
-~
De verzoeker tot tussenkomst voegt bij het verzoekschrift: 1" als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; 2" de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is; 3" de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig Pagina 18 van 38
die inventaris genummerd zijn. Art. 61. 31. Het verzoekschrift tot tussenkomst wordt ingediend binnen een vervaltermijn van twintig dagen die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19.
Bij ontstentenis van een betekening kan het College een latere tussenkomst toestaan, als die tussenkomst de procedure niet vertraagt.
52. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als: 1" de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, l " , niet bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon. gevoegd zijn; 2" het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman; 3" het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat overeenkomstig artikel 7, § l ; 4" het verzoekschrift geen vermelding bevat van de zaak en het rolnummer. of een verklaring dat de verzoeker het rolnummer niet kent; 5" de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 60, derde lid, 2", niet bij het verzoekschrift gevoegd is; 6" er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken, die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. In voorkomend geval stelt de griffier de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren. De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging. Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend. Deze regularisatie vindt plaats uiterlijk op een van de volgende tijdstippen: 1" het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing wordt behandeld; 2" het tijdstip waarop de schriftelijke uiteenzetting, vermeld in artikel 75, wordt ingediend.
I Afdeling 4. Schorsing Onderafdelina 1. Het vooronderzoek Art. 62. De verweerder dient het geïnventariseerde administratief dossier in binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, eerste lid, l " , als het administratief dossier nog niet werd ingediend met toepassing van de vereenvoudigde procedure, vermeld in artikel 59.
Binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de verweerder een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing indienen. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij Pagina 19 van 38
aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie. Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Onderafdelina 2. Zitting Art. 63. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1" de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing
wordt behandeld; 2" de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken. De griffier betekent de beschikking, vermeld in het eerste lid, minstens zeven dagen voor de dag van de zitting aan de partijen. Tegelijkertijd bezorgt de griffier de volgende stukken: 1" de nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing aan de verzoeker en aan de eventueel tussenkomende partijen; 2" in voorkomend geval, het ontvankelijke verzoekschrift tot tussenkomst aan de verzoeker en de verweerder. Art. 64. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.
De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op, dat hij samen met de kamervoorzitter ondertekent. De kamervoorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad. Onderafdelina 3 . Schorsina weaens uiterst drinaende noodzakeliikheid of schorsing weaens uiterst dringende noodzakeliikheid met vorderinq tot het bevelen van voorlopiae maatreaelen Art. 65. §l. Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, zijn artikel 60 tot en met 63 niet van toepassing. 32. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1" de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld; 2" de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken; 3" de namen van de partijen en in voorkomend geval van een of meer Pagina 20 van 38
belanghebbenden, als vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij of een belanghebbende te horen; 4" de termijn waarbinnen de partijen en belanghebbenden die persoonlijk moeten verschijnen, als vermeld in punt 3", een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen indienen. De kamervoorzitter kan de partijen en de belanghebbenden bij beschikking eventueel te zijnen huize oproepen op het door hem bepaalde tijdstip, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur.
33. De griffier betekent de beschikking, vermeld in paragraaf 1, onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 2, 3". Als de verwerende partij het administratief dossier niet van te voren heeft toegezonden, overhandigt ze het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen. §4. De kamervoorzitter kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.
Onderafdelinq 4. Arrest waarbii uitspraak wordt qedaan over de vorderinq tot schorsinq of over de vordering tot schorsinq weqens uiterst drinqende noodzakeliikheid, in voorkomend qeval met vorderinq tot het bevelen van voorlopiqe maatreqelen - --
Art. 66. Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: I"de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt; 2" de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting; 3" de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd. Art. 67. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ". Art. 68. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing met toepassing van deze afdeling, aan de partijen.
De griffier deelt tegelijkertijd aan de partijen de tekst van onderafdeling 5 van deze afdeling mee.
Pagina 21 van 38
Onderafdeling 5. Verzoek tot voortzetting Art. 69. Als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft met toepassing van deze afdeling, kan de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Als er geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan het College volgens de versnelde rechtspleging, vermeld in onderafdeling 6, de bestreden beslissing vernietigen.
Als het College de bestreden beslissing niet geschorst heeft, kan de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Als de verzoeker geen verzoek tot voortzetting indient, geldt ten aanzien van hem een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding. De termijn van vijftien dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing. Art. 70. Het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging wordt met een beveiligde zending ingediend.
De griffier bezorgt het ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging met een beveiligde zending aan de andere partijen. Onderafdelinu 6. Versnelde rechtspleuing Art. 71. Als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft met toepassing van deze afdeling en de verweerder of de tussenkomende partij binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, eerste lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer uitspraak zal doen over de vordering tot vernietiging van de bestreden beslissing.
De verweerder of de tussenkomende partij beschikt over een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de mededeling bij beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, om te vragen te worden gehoord. Als geen van die partijen vraagt te worden gehoord, kan de kamer de bestreden beslissing onmiddellijk vernietigen. Als een partij vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, §l, op om spoedig te verschijnen. Nadat de kamer de partijen heeft gehoord, doet ze onmiddellijk uitspraak over de vordering tot vernietiging. Art. 72. 51. Als het College de vordering tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, heeft verworpen en de verzoeker binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, tweede lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer ten aanzien van de verzoeker de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoeker Pagina 22 van 38
binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening vraagt te worden gehoord. §2. Als de verzoeker niet vraagt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit. Als de verzoeker vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, § l , op om spoedig te verschijnen. Nadat de kamer de partijen heeft gehoord, doet ze onmiddellijk uitspraak over de afstand van geding. $3. Als verschillende verzoekers gemeenschappelijk een verzoekschrift tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging maar door sommige van de verzoekers wordt ingediend, worden de overige verzoekers geacht afstand te doen van geding. De kamer doet uitspraak over de afstand van degenen die geen verzoek tot voortzetting van de procedure hebben ingediend in het arrest over de vordering tot vernietiging. Onderafdelinq 7. Opheffina van het schorsinqsarrest Art. 73. § l . De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door een partij of door haar raadsman ondertekend.
Het verzoekschrift bevat: 1" de opgave van het arrest waarvan de opheffing wordt gevorderd; 2" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot opheffing en de gekozen woonplaats; 3" een uiteenzetting van de feiten en de redenen waaruit blijkt dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is; 4" een inventaris van de overtuigingsstukken. De verzoeker tot opheffing voegt bij het verzoekschrift: 1" als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; 2" de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is; 3" de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.
§2. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen Iedere partij kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het eerste lid, een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen over de gevorderde opheffing indienen. De griffier bezorgt een afschrift van de nota met opmerkingen over de gevorderde opheffing aan de andere partijen. Pagina 23 van 38
§3. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld. De griffier betekent de beschikking, vermeld in het eerste lid, minstens zeven dagen voor de dag van de zitting aan de partijen. §4. Als de verzoeker tot opheffing niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.
De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering.
I Afdeling 5. Vernietiging Onderafdelina 1.Het vooronderzoek Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder Art. 74. § l . De verweerder dient een antwoordnota, een geïnventariseerde administratief dossier, voor zover dat met toepassing van artikel 59, §2, in het kader van de vereenvoudigde procedure nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen de volgende vervaltermijn: 1" bij een vordering tot vernietiging, zonder vordering tot schorsing, vijfenveertig dagen, die ingaat: a) als het administratief dossier in het bezit is van de verweerder: vanaf de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1O ; b) als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder: vanaf de betekening door de griffier dat het administratief dossier is neergelegd; c) als er toepassing is gemaakt van de vereenvoudigde procedure: vanaf de dag na de betekening van de beschikking dat het beroep verder behandeld wordt volgens de gewone rechtspleging; 2" bij een vordering tot schorsing, ingediend tegelijk met of na de vordering tot vernietiging, vijfenveertig dagen, die herneemt: a) ingeval de schorsing wordt bevolen: de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen; b) ingeval de vordering tot schorsing wordt verworpen: de dag na de betekening door de griffier van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging.
Een vordering tot schorsing schorst de proceduretermijnen van de vordering tot vernietiging vanaf de datum van ontvangst van het verzoekschrift door het College tot de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen of van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging.
Pagina 24 van 38
§2. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in paragraaf 1, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie. Sectie 2. De schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij Art. 75. 31. Bij een vordering tot vernietiging, zonder vordering tot schorsing, beschikt de tussenkomende partij over een vervaltermijn van dertig dagen om een schriftelijke uiteenzetting en eventuele geïnventariseerde overtuigingsstukken in te dienen.
De termijn van dertig dagen gaat in de dag na de betekening van de uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzoek tot tussenkomst. §2. Bij een vordering tot schorsing, ingediend tegelijk met of na de vordering tot vernietiging, herneemt de vervaltermijn van dertig dagen om de schriftelijke uiteenzetting in te dienen: 1" als de schorsing wordt bevolen: de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen; 2" als de vordering tot schorsing wordt verworpen: de dag na de betekening door de griffier van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging. Sectie 3. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker Art. 76. De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker, of deelt hem het ontbreken van een tijdige antwoordnota mee, en brengt de verzoeker ook op de hoogte van de neerlegging van het administratief dossier.
In geval van een tussenkomst, betekent de griffier gelijktijdig een afschrift van de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij aan de verzoeker. Art. 77. De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen.een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de antwoordnota.
Als de verweerder geen tijdige antwoordnota heeft ingediend, deelt de griffier dat mee aan de verzoeker. In dat geval mag de verzoeker de wederantwoordnota vervangen door een toelichtende nota. Pagina 25 van 38
De verzoeker kan aan de wederantwoordnota nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblikwaarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder. Art. 78. De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of de toelichtende nota aan de verweerder en, in geval van een tussenkomst, aan de tussenkomende partij. Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de verweerder op de hoogte van de laattijdigheid. Sectie 4. De laatste nota van de verweerder Art. 79. De verweerder kan een laatste nota indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota van de verzoeker.
De verweerder kan bij de laatste nota, vermeld in het eerste lid, nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken voegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker. Sectie 5. De laatste schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij Art. 80. De griffier betekent een afschrift van de laatste nota aan de verzoeker en, in geval van een tussenkomst, aan de tussenkomende partij. Art. 81. De tussenkomende partij kan een laatste schriftelijke uiteenzetting indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota of de toelichtende nota van de verzoeker.
Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de tussenkomende partij op de hoogte van de laattijdigheid. De tussenkomende partij kan aan de laatste schriftelijke uiteenzetting nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker. Art. 82. De griffier betekent een afschrift van de laatste schriftelijke uiteenzetting aan de andere partijen.
Onderafdelinq 2. ~ e t u i a e n Art. 83. §l. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.
De kamervoorzitter beslist over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de Pagina 26 van 38
beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen §2. De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen.
§3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen. Art. 84. De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.
onderaf del in^ 3. Zittinq Art. 85. §l. Na afloop van het vooronderzoek bepaalt de kamervoorzitter bij beschikking: 1" de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld; 2" de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken; 3" de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij te horen; 4" de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen. §2. De griffier betekent die beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen en getuigen.
De beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen.
93. In afwijking van paragraaf 1, en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamervoorzitter vragen of partijen een beroep willen doen op de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet. De griffier verzoekt de partijen om, in voorkomend geval, hun gezamenlijk standpunt te bezorgen. De partijen delen, na onderling overleg, hun gezamenlijk standpunt mee binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving. Als de partijen akkoord gaan met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, neemt de kamer de zaak van rechtswege in beraad. Bij gebrek aan een antwoord van de partijen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, worden de partijen geacht in te stemmen met de toepassing van artikel 16, Pagina 27 van 38
zesde lid, van het decreet, tenzij het college anders beslist Art. 86. 51. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.
32. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen. 33. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen. De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad. Onderafdelina 4. Beraadslaaina en uitspraak Art. 87. Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na dag van de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit. Art. 88. Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1" de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt; 2" de oproeping van de partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting; 3" de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd. Art. 89. Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen.
De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing, door het bestuur, aan de goede ruimtelijke ordening wordt altijd geacht een middel van openbare orde uit te maken. Art. 90. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan:
"De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ". Art. 91. De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is.
I Afdelina 6. Tussenaeschillen Pagina 28 van 38
Onderafdelinq 1. Betichting van valsheid Art. 92. 31.Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.
Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting. Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op. §2. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden.
Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid. Onderafdelinq 2. Bestuurliike lus Art. 93. Als het College, rekening houdend met alle ingeroepen middelen, ambtshalve vaststelt dat elke onwettigheid in de bestreden beslissing hersteld kan worden, bepaalt het College in zijn tussenuitspraak, vermeld in artikel 34,31,eerste lid, van het decreet, op welke wijze en binnen welke termijn de verweerder een onwettigheid kan herstellen of laten herstellen. Art. 94. De griffier betekent de tussenuitspraak, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening van de tussenuitspraak, aan de partijen.
De griffier brengt de partijen ervan op de hoogte dat de verweerder al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid om een onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen. Als de verweerder overgaat tot herstel van de onwettigheid, bezorgt de griffier een afschrift van de mededeling, vermeld in artikel 34, $2, tweede lid, van het decreet, met een beveiligde zending aan de andere partijen. De partijen kunnen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het derde lid, schriftelijk hun zienswijze meedelen over de wijze waarop de onwettigheid is hersteld. De griffier deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld. Onderafdelinq 3. Bemiddeling Art. 95. 31.De partijen kunnen tijdens het vooronderzoek het College om een bemiddelingspoging verzoeken met een gemotiveerd verzoek tot bemiddeling, Pagina 29 van 38
ondertekend door alle partijen of hun raadsman, §Z. Het verzoek tot bemiddeling, vermeld in paragraaf 1, bevat: 1" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen en de gekozen woonplaats; 2" de vermelding van de zaak waarin om bemiddeling verzocht wordt, en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is; 3" eventueel de identiteit van de persoon die wordt voorgedragen als externe bemiddelaar. De partijen voegen bij het verzoek tot bemiddeling de overtuigingsstukken waaruit blijkt dat een voorgedragen externe bemiddelaar voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, 92, derde lid, van het decreet. De partijen kunnen bij het verzoek alle overtuigingsstukken voegen die ze nuttig achten. §3. Als niet voldaan is aan de vormvereisten, vermeld in paragraaf 1 en 2, stelt de griffier de partijen in staat om het verzoek tot bemiddeling te regulariseren binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het verzoek tot regularisatie. Art. 96. De partijen kunnen tijdens een zitting het College om een bemiddelingspoging verzoeken.
De griffier stelt een proces-verbaal van het gemotiveerde verzoek tot bemiddeling op, dat hij samen met de kamervoorzitter en alle partijen of hun raadsman ondertekent. Art. 97. De kamer doet bij tussenarrest als vermeld in artikel 42, 31, van het decreet, uitspraak over het verzoek tot bemiddeling.
Het tussenarrest waarbij het verzoek tot bemiddeling wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk: 1" het akkoord van de partijen; 2" de identiteit van de bemiddelaar; 3" de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar; 4" de termijn van de opdracht, die maximaal zes maanden bedraagt en die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het vierde lid; 5"de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum na het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 4", is. Het tussenarrest waarbij het verzoek tot bemiddeling wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed..; De griffier betekent een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en, in voorkomend geval, aan de bemiddelaar. Art. 98. De bemiddelaar beschikt over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het tussenarrest, vermeld in artikel 97, om de Pagina 30 van 38
griffier te laten weten of hij zijn opdracht aanvaardt. Als de aangewezen externe bemiddelaar de opdracht aanvaardt, bezorgt de griffier hem een afschrift van het administratieve dossier. Art. 99. Na de ontvangst van de bemiddelingsopdracht en het administratief dossier en zodra het nuttig is, nodigt de bemiddelaar de partijen uit binnen een termijn die hij bepaalt.
Bij de uitnodiging voegt de bemiddelaar een inventaris van de stukken die al aan hem bezorgd zijn. De partijen kunnen de bemiddelaar aanvullende stukken bezorgen die ze nuttig achten. Art. 100. § l . Uiterlijk tijdens de zitting, vermeld in artikel 97, tweede lid, 5", informeren de partijen de kamer over het resultaat van de bemiddeling.
§2. De kamer kan overeenkomstig artikel 42, 33,van het decreet het bemiddelingsakkoord al dan niet bekrachtigen, of de voortzetting van de jurisdictionele procedure bevelen. §3. Als de partijen niet tot een akkoord zijn gekomen, kunnen ze om een nieuwe bemiddelingstermijn verzoeken. De kamer doet bij tussenarrest uitspraak over het verzoek om een nieuwe bemiddelingstermijn. Het tussenarrest waarbij het verzoek voor een nieuwe bemiddelingstermijn wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk: 1" de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar; 2"de nieuwe termijn van de opdracht die maximaal drie maanden bedraagt en die ingaat op de dag na dag van de betekening van het tussenarrest; 3" de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum na het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2",is. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het tweede lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar. Met toepassing van deze paragraaf kan de termijn van de opdracht op verzoek van de partijen telkens met maximaal drie maanden verlengd worden.
§4. Als de kamer bij tussenarrest de voortzetting van de jurisdictionele procedure beveelt, zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van dit tussenarrest aar! de partijen en aan de bemiddelaar..
§5.De kamer kan, op basis van de informatie die ze ontvangt op de zitting, vermeld in paragraaf 1, met een tussenarrest vaststellen dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, en kan een einde stellen aan de bemiddelingspoging. Pagina 31 van 38
In dat geval zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar. Onderafdelinq 4.Hervattinq van het aeding Art. 101. In geval van het overlijden van een van de partijen wordt de rechtspleging, behalve in een spoedeisend geval, geschorst gedurende de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, vermeld in artikel 795 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 102. De rechtsopvolger van een partij kan, vóór de sluiting van de debatten, het geding hervatten bij een verzoekschrift dat wordt ingediend op de wijze, vermeld in artikel 14.
De rechtsopvolger voegt bij het verzoekschrift tot hervatting de overtuigingsstukken waaruit de hoedanigheid van rechtsopvolger blijkt. De griffier bezorgt een afschrift van dat verzoekschrift aan de partijen.
I Afdeling 7. Geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep Art. 103. Als de kamer vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest waarmee uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging daarvoor een zitting op een nabije datum.
Het arrest dat de geldboete oplegt, geldt in elk geval als op tegenspraak gewezen. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep, aan de partijen. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep is opgelegd. De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig dit artikel, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
I Afdeling 8. Verzoek tot herziening of verbetering Onderafdeling l. Herzieninca .<
Art. 104. §l.Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39,§3,van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat.
$2. Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat Pagina 32 van 38
ondertekend is door een partij of door haar raadsman. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1" de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij en de gekozen woonplaats; 2"de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd; 3"een omschrijving van het belang van de verzoeker; 4" de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken; 5"een inventaris van de overtuigingsstukken en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift: 1" als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; 2"de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is; 3"de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen bij het bestreden arrest. Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 85 en 86.
g3.Als de verzoeker tot herziening niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen. g4. Artikel 87 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 88 en 90, inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is.
Onderafdelina 2.Verbeterinn in geval van een materiële veraissing Art. 105. Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39,g2,van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is.
Pagina 33 van 38
I Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Art. 106. Dit deel is van toepassing op de uitspraken of ambtshalve beslissingen waarvoor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bevoegd is overeenkomstig met toepassing van: 1" het Gemeentedecreet van 15 juli 2005; 2" het Provinciedecreet van 9 december 2005; 3" het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 4" het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 201 1.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging Art. 107. Met behoud van de toepassing van artikel 15,2", bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, de naam van de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. In afwijking van artikel 17, §2, kan de verzoeker de vormvereisten niet regulariseren na het verstrijken van de termijn om het verzoekschrift in te dienen. In afwijking van artikel 19, eerste lid, l " , bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift aan de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en in voorkomend geval, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist. De verzoeker kan na het bezorgen van het verzoekschrift alleen aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken aan het dossier toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken OD het ogenblik waaror, het verzoekschrift wërd ingediend of voor zover ze noodzakeiijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder. De verzoeker bezorgt in dat geval onmiddellijk een kopie van de aanvullende overtuigingsstukken aan het college e n aan de betrokken gemeente. het betrokken district. de betrokken ~rovincieof het betrokken o~enbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en, in vo'orkomend geval, aan de ka"didaten van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist. Art. 108. Elke partij, elke kandidaat van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist, elke mandataris van wie het mandaat wordt betwist, of elke andere belanghebbende kan een nota indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de kennisgeving van het verzoekschrift. De griffier betekent een afschrift van de nota aan de verzoeker, en aan de andere partijen of in dit lid vermelde betrokkenen. Iedere partij of in het eerste lid vermelde betrokkene, behalve de verzoeker, kan Pagina 34 van 38
eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de kennisgeving van het verzoekschrift. Art. 109. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt, binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de registratie van het verzoekschrift. De kamervoorzitter beslist bij beschikking over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt alle partijen en alle betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid, schriftelijk op de hoogte van de beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden. De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen. De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan alle partijen en alle betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid. Art. 110. De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord. Art. 111. SI. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1" de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop het bezwaar wordt behandeld; 2" de termijn waarbinnen de partijen en betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid, of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken; 3" de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij te horen; 4" de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen.
92. De griffier betekent die beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen, de betrokkenen en de getuigen. Die beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen. §3. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting
g4. De behandeling van elke zaak wordt aangevat met een beknopt verslag door een bestuursrechter-verslaggever. Daarna krijgen de verzoeker en de andere partijen of betrokkenen en hun raadsmannen de gelegenheid om hun mondelinge opmerkingen naar voren te brengen. Pagina 35 van 38
95.De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen. 96.De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen en getuigen die op verzoek van de kamervoorzitter gehoord zijn. De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad. Art. 112.91.Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1" in voorkomend geval, de namen van de verzoeker, van de bezwaarde, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist, en van hun raadsmannen; 2" de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; 3" de naam van de verslaggever en van de bestuursrechters die het arrest hebben gewezen; 4" de dag waarop het arrest in openbare zitting is uitgesproken.
De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest".
§2.De griffier betekent een afschrift van de uitspraak aan de partijen en betrokkenen, vermeld in paragraaf 1 , 1" en 2",alsook aan: I" het aftredende raadslid, vermeld in artikel 69 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011,of de drie ondertekenaars, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet, als de verkiezing geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard is; 2" in voorkomend geval de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen, als de zetelverdeling tussen de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt. Van de beslissing van het College waarbij de verkiezingen geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard of de zetelverdeling wordt gewijzigd, wordt tegelijkertijd naar de eerste voorzitter van de Raad van State een eensluidend verklaard afschrift van de uitspraak, van het administratief dossier en van de procedurestukken gestuurd. Binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissingen van het College, kunnen de partijen en betrokkenen op de griffie inzage nemen van het dossier.
93.Als de termijn waarbinnen het College moet beslissen, is verstreken, wordt het uitblijven van een beslissing binnen de voorgeschreven termijn door de griffie meegedeeld aan de partijen en de betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, 1" en 2".
Pagina 36 van 38
DEEL5. ~PHEFFIMGS-,OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Art. 113. De volgende regelingen worden opgeheven: I" het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 201 1 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege; 2" het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Art. 114. Beroepen of bezwaren die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden behandeld volgens de procedureregels die golden op het ogenblik van het instellen van het beroep of bezwaar. Art. 115. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015,met uitzondering van artikel 50,51,93en 94.
Pagina 37 van 38
Art. 116. De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, .. De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand,
Geert BOURGEOIS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Joke SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport,
Philippe MUYTERS
VR 2014 1605 DOC.0762/3
5"
beveiligde zending: één van de hierna volgende betekeningswijzen: a) een aangetekende brief, b) een afgifte tegen ontvangstbewijs, c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
6" College: het Milieuhandhavingscollege,de Raad voor Vergunningsbetwistingen, of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. 9" kamervoorzitter: de bestuursrechter die een kamer voorzit. Het huishoudelijk reglement bepaalt de indeling in kamers. De voorzitter van de algemene vergadering bepaalt de samenstelling van de kamers en duidt de kamervoorzitters aan. In uitvoering van artikel 10, zesde lid, van het decreet betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse Bestuursrechtscolleges stelt de Vlaamse Regering de taken van de voorzitter van een rechtscolleqe betreffende de rechtspleging vast: - samenvoegen van beroepen (artikel 11 van dit besluit); - vereenvoudigde procedure inleiden (artikel 26 en 59 van dit besluit). - de schorsing bij uiterst dringende noodzakelhkheid en de voorlopige maatregelen (artikel 55-57, en 65 en verder van dit besluit). Artikel 2 In uitvoering van artikel 3 van het decreet bepaalt dit artikel de zetel van de Vlaamse bestuursrechtscolleges.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging
I Afdeling 1.Algemene bepalingen Onderafdelina 1. Raadsman Artikel 3 Overeenkomstig artikel 16 van het decreet kunnen partijen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. In uitvoering van artikel 17, 5", van het decreet stelt dit artikel de nadere regels vast voor de bijstand of vertegenwoordiging door een raadsman.
De advocaat die optreedt in naam van een rechtspersoon, moet niet langer het bewijs leveren dat het bevoegd orgaan van deze rechtspersoon rechtsgeldig heeft beslist om op te treden voor het College. Dit belet niet dat een partij in het geschil de regelmatigheid van de beslissing om te handelen zou betwisten. Maar het behoort die ~ a r t iin i casu dan toe dit door alle mogelijke rechtsmiddelen te bewijzen. Een verzoeker zonder advocaat (al dan niet met raadsman) moet wel het bewijs van de beslissing van de rechtspersoon leveren. Dit artikel stelt dat een raadsman die geen advocaat is, zoals een deskundige in de materie of een vertrouwenspersoon, van een schriftelijke volmacht moet doen blijken. Pagina 2 van 38
Ontbreekt de schriftelijke volmacht, dan wordt de betrokken partij geacht niet bijgestaan of vertegenwoordigd te zijn en het betrokken processtuk geacht niet te zijn ingediend. De raadsman-niet advocaat die optreedt als vertegenwoordiger van de verweerder moet van een volmacht tot vertegenwoordiging doen blijken, die zij toevoegt aan de antwoordnota van de verweerder. Zonder deze volmacht wordt de antwoordnota van de verweerder geacht niet te zijn ingediend. Het zonder volmacht ingediende verzoekschrift wordt geacht niet ingediend te zijn, maar dit kan achteraf rechtgezet worden via de regularisatie, door het indienen van de volmacht binnen de regularisatietermijn. Onderafdelina 2. Termiinen Artikel 4 Dit artikel bepaalt dat de verzoekschriften en processtukken op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen de bepaalde termijnen moeten ingediend worden. Artikel 5 In uitvoering van artikel 17, 7", van het decreet bepaalt dit artikel de nadere regels voor de wijze van de berekening van de termijnen, vermeld in hoofdstuk 3 van het decreet (Rechtspleging), en van de termijnen vermeld in dit besluit. De gebeurtenis welke de termijn doet ingaan is bijvoorbeeld een betekening, kennisgeving, aanplakking of oproeping. Het niet naleven van termijnen kan verstrekkende gevolgen, zoals het verval van recht, veroorzaken. Het is daarom en inzonderheid vanuit het ooaount van de rechtszekerheid van bijzonder belang dat duidelijk wordt bepaaldkanneer een termijn aanvang neemt en op welk tijdstip hij eindigt. De griffie, georganiseerd door de Dienst voor de Bestuursrechtscolleges (DBRC), heeft dezelfde sluitingsdagen als de diensten van de Vlaamse overheid, dus onder meer de periode van Kerstmis tot en met Nieuwjaar. Deze periode schorst de termijnen niet (verzoeker moet bij het indienen van een verzoek rekening houden met de sluitingsdagen, bijvoorbeeld om stukken af te geven ter griffie voor het einde van een termijn). Artikel 6 Elke gedingpartij moet, in het geval hierover betwisting bestaat, het bewijs leveren dat zij tijdig, dit is binnen de opgelegde termijn, haar procedure- en overtuigingsstukken aan het College heeft bezorgd. Enkel het ontvangstbewijs van de griffie of de stempel van de postdiensten kan desbetreffend uitsluitsel geven. De betekening door de aanbieding van de aangetekende brief door de postdiensten wordt geacht te gebeuren de werkdag die valt na de datum van de poststempel van de aangetekende brief (niet door de feitelijke kennisneming van de zending door de partij op een later tijdstip). Aldus is de termijn niet afhankelijk van factoren zoals de bereidheid van een partij om documenten al dan niet af te halen bij het postkantoor. Met andere woorden, een aangetekende brief die op vrijdag 20 januari aangetekend verstuurd wordt (poststempel van 20 januari), wordt geacht op maandag 23 januari Pagina 3 van 38
betekend te worden. De termijnen gaan dan in op dinsdag 24 januari. Dit is ook het geval als de bestemmeling van de aangetekende brief niet thuis is, en een week zou wachten om de brief af te halen bij het postkantoor. Voor zendingen met "U.V.", die geen poststempel hebben, beoordeelt het College het bewijs op basis van de website van de post (e-tracker: http://www.bpost.beltrack/). Het College kan tot termijnverlenging beslissen voor de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen waarvan de vertegenwoordiging niet tijdig was verzekerd. Onderafdelinq 3. Woonplaatskeuze Artikel 7 Dit artikel bepaalt dat partijen woonplaatskeuze moeten doen in België (behalve de besturen). De verzoeker en tussenkomende partij doen dit in het verzoekschrift, de verweerder in zijn antwoordnota. Die woonplaatskeuze geldt voor alle daaropvolgende proceshandelingen, tenzij een partij uitdrukkelijk en met een beveiligde zending aangeeft dat zij haar keuze wijzigt.
Onderafdelinq 4. Indieninq en kennisname van verzoekschriften en processtukken. de overtuiqinqsstukken en het administratief dossier Artikel 8 Artikel 8 bevat nadere regels over de inventaris van de overtuigingsstukken en het administratief dossier.
§l. In uitvoering van artikel 17, 4", van het decreet bepaalt dit artikel hoe de partijen verzoekschriften en processtukken aan het College bezorgen. Een processtuk is een stuk dat betrekking heeft op het proces, zoals bijvoorbeeld een nota, een proces-verbaal, een beschikking of arrest, ... De overtuigingsstukken zijn stukken die bij een verzoekschrift (vordering tot schorsing, vernietiging, tussenkomst, bemiddeling, ...) of antwoordnota worden gevoegd ter staving (als "bewijsmateriaal") van hetgeen door de partij beweerd wordt in het verzoekschrift of de antwoordnota (dit kan bv. ook een foto zijn, een geluidsopname, . ..). De verzoekschriften en ~rocesstukken(biivoorbeeld de antwoordnota) bevatten in voorkomend geval een inventaris van de' bijgevoegde overtuigingsst;kken, die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. §2. Het artikel bepaalt niet dat de partijen een bepaald aantal afschriften van elk origineel moeten bezorgen. De griffier kan wel een aantal afschriften vragen, als dit nodig is. Indien nodig, kan de griffier voor een bepaald bestuursrechtscollege standaard aanvullende afschriften vragen (bijvoorbeeld de afschriften die de griffie moet bezorgen aan de verweerder of andere belanghebbenden). Zo worden er geen overbodige afschriften afgeleverd. Pagina 4 van 38
Afschriften moeten niet voor eensluidend verklaard worden
93. Het administratief dossier bevat de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de beslissing is genomen. Voor het Milieuhandhavingscollege is bijvoorbeeld een kopie van het bewijs van kennisgeving van de bestreden beboetingsbeslissing van belang voor het bewijs van de tijdigheid van het verzoekschrift. 94. Dit artikel regelt ook de kennisname van het administratief dossier en de overtuigingsstukken ter griffie.
De partijen bezorgen alle processtukken ter griffie (dus niet rechtstreeks aan de andere partijen). De griffier bezorgt kosteloos een afschrift van het verzoekschrift aan de verweerder en belanghebbenden (artikel 19 en 23). Bij toepassing van de vereenvoudigde procedure wordt het verzoekschrift pas overgemaakt aan de verweerder en belanghebbenden op het ogenblik dat de uitspraak wordt betekend aan de verzoeker (artikel 19). De griffier geeft kennis van de neerlegging van stukken en de mogelijkheid tot inzage ter griffie van het administratief dossier en de overtuigingsstukken. De kamervoorzitter bepaalt de termijn vanaf wanneer een partij inzage kan nemen (bijvoorbeeld na het bezorgen van het administratief dossier). Enkel de partijen (inclusief tussenkomende partijen) kunnen afschriften of uittreksels krijgen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken (de griffier bezorgt niet automatisch stukken aan de partijen, tenzij dit uitdrukkelijk zo bepaald is). De griffier betekent afschriften van de verzoekschriften, beschikkingen, tussenarresten, arresten, nota's van de verweerder, . . ... Andere beslissingen, vaststellingen of gebeurtenissen worden medegedeeld aan de partijen, zonder betekening van een afschrift (vb. reden waarom zijn verzoekschrift niet is ingeschreven, de laattijdigheid van de nota van de verweerder, de beslissing of de getuige gehoord zal worden, vaststellingen in kader van de vereenvoudigde procedure, ... ). Artikel 9 Dit artikel verduidelijkt de wijze waarop de griffier de betekeningen dient te verrichten. In uitvoering van artikel 17, 4", van het decreet bepaalt dit artikel dat betekeningen, kennisgevingen en oproepingen door het College met een beveiligde zending gebeuren als deze een termijn doet ingaan. Onderafdelinq 5. Afstand van het inqediende beroep of bezwaar Artikel 10 Dit artikel verduidelijkt dat een verzoeker niet verplicht is een door hem ingesteld beroep of bezwaar te blijven handhaven, maar dat hij in elke stand van het Pagina 5 van 38
geding uitdrukkelijk afstand kan doen van het door hem ingestelde beroep of bezwaar. Het gaat in dit artikel over de vrijwillige afstand van geding. Met oplossingsgerichtheid en efficiëntie voor ogen, is het niet wenselijk om procedures verder te zetten waarbij uit bepaalde feiten of akten blijkt dat de verzoeker afstand wil doen van zijn beroep. De kamer kan in dat geval bij arrest de stilzwijgende afstand van geding vaststellen. Onderafdelinq 6. Samenvoeqen van beroepen of bezwaren Artikel 11 Overeenkomstig artikel 15 van het decreet kan een College zaken over hetzelfde of verwant onderwerp ter behandeling samenvoegen en de behandeling over samengevoegde zaken achteraf weer splitsen. Samengevoegde beroepen worden in één arrest beslecht. De voorzitter van het College of kamervoorzitter waar de beroepen aanhangig zijn, beslist vrij over de samenvoeging. Onderafdelina 7. Het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtinsen bii partijen en derden Artikel 12
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Onderafdelinq 1. Het indienen van een verzoekschrift In uitvoering van artikel 17 van het decreet stelt deze onderafdeling de nadere regels vast voor de vormvereisten en ontvankelijkheid van de verzoekschriften. Artikel 13 Dit artikel geeft de wijze van aanhangig making van een beroep weer. Het beroep bij het College wordt door middel van een verzoekschrift ingediend. Artikel 14 Dit artikel verplicht de dagtekening en ondertekening van het verzoekschrift. De vereisten van dit artikel zijn niet op straffe van onontvankelijkheid. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman. De verzoeker krijgt de kans om het verzoekschrift te regulariseren binnen een korte termijn (behalve bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, wegens de korte termijnen daar). Het is de datum van de poststempel die bewijskracht heeft voor zowel de verzending als de ontvangst. Bij afgifte tegen ontvangstbewijs, als een verzoekschrift of processtuk neergelegd wordt ter griffie van het College, geldt de datum van het ontvangstbewijs als datum van betekening. Artikel 15 Dit artikel somt de gegevens op die het verzoekschrift moet bevatten. Het betreft essentiële gegevens die noodzakelijk zijn om het beroep op zijn Pagina 6 van 38
ontvankelijkheid te beoordelen en om in voorkomend geval toepassing te maken van de vereenvoudigde procedure zoals bepaald in artikel 26 en 59. De meeste vereisten van dit artikel zijn niet op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreven. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat of er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken. Met het oog op de oplossingsgerichtheid krijgt de partij de kans om, betreffende de meeste vermeldingen op het verzoekschrift,. het verzoekschrift te regulariseren binnen een korte termijn (behalve bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen). Bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is er niet altijd een verweerder, vandaar de woorden 'in voorkomend geval' bij punt 2".
3" Bij het Milieuhandhavingscollege of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is een omschrijving van het belang niet vereist omdat dat belang duidelijk is als de verzoeker een boete opgelegd kreeg of bijvoorbeeld kandidaat was bij verkiezingen. Punt 4" bevat onder meer de geschonden geachte regelgeving, voorschriften of beginselen van behoorlijk bestuur, en de wijze waarop deze geschonden worden. Het Milieuhandhavingscollege kan niet enkel vernietigen, maar ook zelf een beslissing nemen over het bedrag van de boete en, in voorkomend geval, over de voordeelontneming, en in de plaats treden. Het is niet aan de verzoeker om hierin een keuze te maken Schorsing kan in elk stand van het geding ingediend worden, dus de vordering tot schorsing moet niet tegelijk met de vordering tot vernietiging ingediend worden. Artikel 16 In uitvoering van artikel 17, l", van het decreet stelt dit artikel de stukken vast die bij het verzoekschrift moeten worden gevoegd. 2" De rechtspersoon kan zowel een privaatrechtelijke (NV, BVBA, VZW, ...), als een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn.
3" Niet zelden zal het gebeuren dat een verzoeker, hetzij niet zelf het verzoekschrift indient, hetzij zich op de zitting laat bijstaan door een advocaat. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich in de procedure voor het College laat vertegenwoordigen door een raadsman-niet advocaat, moet aan haar verzoekschrift een volmacht aan deze raadsman-niet advocaat tot vertegenwoordiging toevoegen. Wordt een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als verzoeker ter zitting bijgestaan door een raadsman-niet advocaat (bv. een milieudeskundige), dan moet de raadsman ten laatste op de zitting aan het College een schriftelijke volmacht tot procesbijstand voorleggen.
Pagina 7 van 38
In het geval een advocaat het beroep indient, is dit bewijs niet vereist (zie hoger) Dit is een substantiële administratieve vereenvoudigding, die het College heel wat werk bespaart. Onderafdelinq 2. Het registreren van het verzoekschrift Artikel 17 In uitvoering van artikel 17, 2",van het decreet stelt dit artikel de nadere regels vast voor de registratie van het verzoekschrift en de voorwaarden waaronder het verzoekschrift kan worden geregulariseerd. Niet alles is regulariseerbaar, om uitholling van de termijnen via regularisatie te voorkomen. Bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bestaat de regularisatiemogelijkheid niet omdat de termijnen kort zijn. De mogelijkheid bestaat om een nieuw verzoekschrift in te dienen zolang de beroepstermijn niet verstreken is. § l . De griffier schrijft elk beroep in, in een op de griffie bijgehouden register. In dit register vermeldt de griffier eveneens het volgnummer, de datum van ontvangst ter griffie en een beknopte samenvatting van het voorwerp van het beroep, de naam van de verzoeker en de datum van de bestreden beslissing. Het doel van de registratie bestaat erin te onderzoeken of het verzoekschrift vormelijk in orde is en of de vereiste stukken zijn bijgevoegd. Alleen een verzoekschrift dat wordt geregistreerd, komt voor behandeling in aanmerking.
§Z. In een aantal gevallen zal de griffier het verzoekschrift niet op het register inschrijven. De griffier zal de verzoeker hiervan verwittigen, zodat deze de kans heeft zijn verzoekschrift te reaulariseren. dit binnen acht daaen. Het laattijdig indienen van een'verzoekschrift wordt niet geregulariseerd. Een tijdig geregulariseerd verzoekschrift wordt geacht te zijn ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging. Als het verzoekschrift niet, laattijdig of onvoldoende wordt geregulariseerd, dan wordt het niet ingeschreven. Het verzoekschrift wordt geacht niet te zijn ingediend. De . procedure-is daarmee afgelopen. Artikel 18
Dit artikel regelt de toewijzing van de zaak aan de bevoegde kamer,
Artikel 19 In uitvoering van artikel 17, 3", van het decreet bepaalt dit artikel de wijze waarop en de personen aan wie een afschrift van het verzoekschrift wordt bezorgd. Het overmaken van afschriften voorgeschreven in het geval de griffier verplicht is te doen op basis van het decreet of dit besluit gebeurt kosteloos. Wat bijkomend gevraagd wordt aan de griffier, moet vergoed worden.
Pagina 8 van 38
Het tijdstip waarop dit afschrift wordt overgemaakt, is verschillend naar gelang het College van oordeel is of de vereenvoudigde procedure toegepast kan worden of niet. Wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, dan begint na de betekening van het verzoekschrift de termijn te lopen waarbinnen de verweerder het administratief dossier en een antwoordnota van de verweerder ter griffie kan indienen. De griffier van het Milieuhandhavingscollege kan andere documenten dan het verzoekschrilï overmaken aan de partijen vermeld in dit artikel.
I Afdeling 3. Kosten Onderafdeling 1. Rolrechten Artikel 21 van het decreet bepaalt de bedragen van het rolrecht, de ambtenaren die vrijgesteld zijn van het betalen van het rolrecht, dat een partij vrijgesteld wordt bij bewijs van de ontoereikendheid van de inkomsten, dat de griffier betrokkenen op de hoogte brengt, en de termijn voor storting van het rolrecht. De bepalingen inzake rolrecht zijn overeenkomstig artikel 21 van het decreet enkel van toepassing op de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Artikel 20 Dit artikel verplicht de storting van het verschuldigde rolrecht op rekening van een fonds. Het Fonds Bestuursrechtscolleges werd opgericht door artikel 21 van het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014 van 20 december 2013. Dit begrotingsfonds wordt gespijsd door de ontvangsten die gerealiseerd worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, het Milieuhandhavingscollege en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen en wordt aangewend ter financiering van diverse werkingskosten van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges. Onderafdeling 2. Getuigenqeld In uitvoering van artikel 17, 6", van het decreet bepaalt deze onderafdeling de nadere regels betreffende het getuigengeld. Artikel 21 Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel 33, die reeds een aantal zaken over het getuigenverhoor bevatten. Dit artikel vereist niet dat de partij die om een getuigenverhoor vraagt, een voorschot op het getuigengeld betaalt op rekening van een fonds. Het college bepaalt in de uitspraak het bedrag van het verschuldigde getuigengeld en wie dit moet betalen. De partij die veroordeeld wordt tot het betalen van het getuigengeld, moet dit aan de getuige betalen. Onderafdelinq 3. Deskundigenonderzoek In uitvoering van artikel 17, 6", van het decreet bepaalt deze onderafdeling de nadere regels betreffende de kosten en erelonen van de deskundigen. Artikel 22
Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel 35 e.v. inzake het Pagina 9 van 38
aanstellen van deskundigen. Als een deskundigenonderzoek gebeurde op verzoek van een partij, en dus niet ambtshalve werd bevolen, moet de partij die het onderzoek vorderde de kosten en erelonen verbonden aan dit onderzoek voorschieten. Het betreft hier wel degelijk een prefinancieringsregeling;de definitieve toewijzing van de kosten gebeurt in de uitspraak (veroordeling in de kosten). Bij de definitieve vaststelling van de staat van kosten en erelonen van een deskundige kan de kamervoorzitter onder meer rekening houden met de omstandigheid of het verslag al dan niet tijdig werd ingediend. Dit biedt de mogelijkheid om wantoestanden, waarbij het finaliseren van een deskundigenverslag op onnodige wijze blijft aanslepen en de rechtsgang verlamt, tegen te gaan. Dit artikel voorziet geen mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen die beschikking. Onderafdelina 4. Verqoedinq voor afschriften of uittreksels Artikel 23 In uitvoering van artikel 17, 8", van het decreet stelt dit artikel de nadere regels vast voor de vergoeding voor afschriften of uittreksels. Anderen dan de partijen en hun raadsmannen kunnen enkel afschriften vragen van de uitspraken, niet van andere stukken. Hiervoor wordt een vergoeding gevraagd. De partijen moeten een vergoeding betalen voor afschriften van stukken die zij vragen (in tegenstelling tot stukken die de griffier hen moet bezorgen overeenkomstig het decreet en dit besluit). Ook voor digitale afschriften wordt dezelfde vergoeding gevraagd, voor de kost van het inscannen (werklast griffier). Het bedrag van de aanvullende vergoeding voor een verzending per post komt overeen met het frankeertarief aan het loket. Er wordt geen rekening gehouden met de verminderde prijs bij aankoop van meerdere postzegels tegelijk (de zogenaamde volumeaankoop). Onderafdelinq 5. Indexatie Artikel 24 Dit artikel bevat een indexatiebeoalina voor wat betreft eventueel verschuldigde bedragen van deze afdeling (ro'lrechi, getuigengeld, kosten deskundinenonderzoek, vergoeding afschriften en uittreksels en bepaalde publicatiel
Pagina 10 van 38
DEEL2 . BESTUURLIJKE GELDBOETE EN
I Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Artikel 25 Deel 2 bevat de bepalingen die van toepassing zij op de beroepen, ingesteld bij het Milieuhandhavingscollege.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging I Afdeling 1. Vereenvoudigde procedure Artikel 26 In uitvoering van artikel 19 van het decreet stelt dit artikel de nadere regels vast voor de behandeling van beroepen die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde procedure. Wordt het verzoekschrift, al dan niet na regularisatie, in het register ingeschreven, dan bestaat de eerstvolgende stap erin dat het College onderzoekt of het beroep voor de procedure van vereenvoudigde procedure in aanmerking komt. De vereenvoudigde procedure is een aangepaste procedure voor eenvoudig te berechten beroepen. Het gaat om beroepen waaruit op grond van een eenvoudige lezing van het verzoekschrift of van de bijgevoegde stukken blijkt dat het beroep klaarblijkelijke doelloos of onontvankelijk is of dat het College kennelijk onbevoegd is. Ook wordt een versnelde behandeling mogelijk gemaakt van zaken waarvoor korte debatten volstaan (cf. artikel 93 procedurereglement Raad van State). Bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen werd immers vastgesteld dat de vereenvoudigde behandeling (nog) niet volledig het gewenste effect heeft. Dit artikel voorziet niet in de mogelijkheid om een beroep dat klaarblijkelijk ongegrond is, te behandelen via de vereenvoudigde procedure. De vereenvoudigde procedure vergt slecht een beperkte inzet van tijd en middelen en omvat toch de nodige waarborgen voor de procespartijen, inzonderheid de verzoeker. Bij de vereenvoudigde procedure wordt, behalve bij de behandeling in korte debatten, in principe enkel de verzoeker betrokken. Indien nodig kan de kamer de verweerder echter vragen om het administratief dossier in te dienen. Als de verweerder niet tijdig het administratief dossier indient, worden de dour de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Na een dossierevaluatie waarbij de verzoeker de mogelijkheid krijgt zijn standpunt mee te delen beperkt tot de vaststellingen van de voorzitter van het College, kan het College op zeer korte termijn beslissen de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad te nemen en onmiddellijk uitspraak doen. Dan is de procedure afgelopen. Het Pagina 11 van 38
is, behalve bij de behandeling in korte debatten, niet nodig dat een afschrift van het verzoekschrift overgemaakt wordt; een afschrift van het verzoekschrift overmaken zou alleen verwarring en onzekerheid oproepen. Het College kan ook oordelen dat de zaak toch volgens de gewone procedure moet worden behandeld. Dan vindt de betekening van het verzoekschrift aan de verweerder, het college van burgemeester en schepenen en aan de belanghebbenden bij de zaak plaats op het ogenblik dat de uitspraak wordt betekend aan de verzoeker. De ordetermijn van dertig dagen is er omwille van de snelheid en de duidelijkheid van de zaak. Als het College de vereenvoudigde procedure niet toepast, wordt het afschrift van het verzoekschrift overgemaakt zodra het afschrift in het register ingeschreven is.
I Afdeling 2. Vernietiging Onderafdelinq 1. Het vooronderzoek Overeenkomstig artikel 16 van het decreet geschiedt de behandeling van het beroep schriftelijk en op tegenspraak. Het tegensprekelijk vooronderzoek in de vernietigingsprocedure bestaat uit het indienen van een antwoordnota door de verweerder en van een wederantwoordnota door de verzoeker. Tot slot is er een laatste nota van de verweerder. Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder Artikel 27 Dit artikel handelt over de mogelijkheid van de verweerder om een antwoordnota in te dienen. De verweerder beschikt over een vewaltermijn van vijfenveertig dagen om het administratief dossier en een antwoordnota in te dienen. Het is vanuit het oogpunt van een kwaliteitsvolle rechtspraak noodzakelijk dat een beroepsprocedure binnen een redelijke termijn wordt afgewikkeld hetgeen het opleggen van dwingende termijnen verantwoordt. Het laattijdig indienen wordt niet geregulariseerd; de door de verzoeker aangehaalde feiten worden als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Als de voorzitter van het College de verweerder bij toepassing van de vereenvoudigde procedure reeds vroeg om het administratief dossier in te dienen, moet hij dit nu niet meer doen. Sectie 2. De wederantwoordnota o f toelichtende nota van de verzoeker Artikel 28
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Pagina 12 van 38
Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel 21 betreffende het getuigengeld Artikel 34 Het niet verschijnen van een opgeroepen getuige, de weigering om te getuigen of om de eed af te leggen voor het Milieuhandhavingscollege zijn misdrijven. De griffier zal in voorkomend geval proces-verbaal opstellen en bezorgen aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Onderafdelinq 3. Deskundiqen Overeenkomstig artikel 16, derde lid, van het decreet kan een Vlaams bestuursrechtscollege op eigen initiatief of op verzoek van een partij, deskundigen horen. In uitvoering van artikel 17,6", van het decreet stellen de volgende artikelen de nadere regels vast voor het aanstellen van deskundigen. Deze artikelen moeten samen gelezen worden met artikel 22 betreffende de kosten en erelonen van de deskundigen. Artikel 35 Dit artikel laat het College toe om hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van de partijen deskundigen aan te stellen. De beschikking waarbij deskundigen worden aangesteld, vermeldt hun opdracht en de termijn waarbinnen deze moet voltooid zijn. Artikel 36 Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de deskundigen moeten meedelen aan de partijen wanneer hun onderzoek begint. De deskundigen ontvangen de nodige stukken. Artikel 37 De deskundigen zijn verplicht om, rekening houdend met de rechten van verdediging van de partijen, alvorens hun definitief verslag neer te leggen, aan de partijen een ontwerpverslag te bezorgen met de mogelijkheid voor de partijen om opmerkingen te maken waarop de deskundigen moeten antwoorden. Artikel 38 Dit artikel bevat de mogelijkheid voor de kamer om deskundigen te horen om toelichtingen of verduidelijkingen betreffende hun verslag te bekomen. Artikel 39 Dit artikel voorziet in de mogelijkheid tot beëindiging van de opdracht voor het verstrijken van de termijn. Onderafdelinq 4. Het doen van vaststellinqen ter plaatse Artikel 40 Dit artikel geeft de kamervoorzittter de mogelijkheid om ter plaatse vaststellingen te doen. Dit gebeurt enkel ambtshalve, niet op vraag van een partij De partijen mogen hierbij aanwezig zijp. Onderafdelinq 5. Zitting Artikel 41 Na afloop van het vooronderzoek organiseert de kamervoorzitter de zitting waarop het beroep tot vernietiging wordt behandeld en in voorkomend geval de getuigen of partijen worden gehoord. Pagina 14 van 38
De kamervoorzitter stelt de rechtsdag bij beschikking vast. De kamervoorzitter bepaalt de termijn vanaf wanneer een partij ter griffie inzage kan nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken (bijvoorbeeld na het bezorgen van het administratief dossier). Overeenkomstig artikel 16, zesde lid, van het decreet kunnen partijen in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting, tenzij het College anders beslist. De kamervoorzitter kan een partij oproepen voor het geven van toelichting. Bij dit verhoor wordt ook de andere partij uitgenodigd. Het staat deze partij vrij om al dan niet op dit verhoor aanwezig te zijn. Het verhoor wordt opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De beschikking wordt overgemaakt aan de partijen en getuigen, en geldt ten aanzien van de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen als oproeping. Overeenkomstig artikel 16, vijfde lid, van het decreet belet de afwezigheid van een partij de geldigheid van een zitting niet bij regelmatige oproeping. Artikel 42
Dit artikel schetst het chronologisch verloop van de zitting.
Overeenkomstig artikel 16, derde lid, van het decreet kan het College op eigen initiatief of op verzoek van een partij, getuigen of deskundigen horen. Elke zaak wordt geacht tegensprekelijk te zijn verlopen op voorwaarde dat de betekening van de rechtsdag op regelmatige wijze aan de partijen is gebeurd. Om die reden is in dit procedurereglement het rechtsmiddel verzet niet opgenomen. Het principe van de openbaarheid van de behandeling van het beroep geldt voor het College. De kamervoorzitter kan hiervan, ambtshalve of op vraag van de partijen, afwijken overeenkomstig artikel 16, vierde lid, van het decreet (in geval van gevaar voor de orde of goede zeden). Als de kamervoorzitter oordeelt dat de zitting niet openbaar is, geefi de griffier hiervan kennis aan de partijen. De kamervoorzitter kan beslissen om de deskundigen te horen. Dit kan eventueel tijdens de zitting, maar hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Na de zitting worden de debatten gesloten en neemt het College de zaak in beraad. Artikel 43 Overeenkomstig artikel 16, derde lid, van het decreet kan het College een beroep doen op tolken.
In uitvoering van artikel 17, 6", van het decreet bepaalt dit artikel de nadere regels voor het aanstellen van tolken met inbegrip van de regeling betreffende de kosten van de tolken. Dit artikel voorziet, voor diegenen die het Nederlands onvoldoende beheersen, in de Pagina 15 van 38
bijstand van een vertaler-tolk. De kosten ervan zijn ten laste van het College. Hierdoor worden de rechten van verdediging maximaal gewaarborgd. Onderafdelina 6. Beraadslaqinq en uitspraak Artikel 44 Dit artikel bepaalt de ordetermijn voor de uitspraak van het arrest. Het College heeft een ordetermijn van zestig dagen na de zitting om uitspraak te doen. Overeenkomstig artikel 16, zevende lid, en artikel 32 van het decreet beraadslaagt het College achter gesloten deuren over zijn uitspraken en spreekt zijn arresten uit in openbare zitting. Artikel 45 Dit artikel bepaalt de vermeldingen van een arrest. Elk arrest wordt met redenen omkleed (het bevat de gronden en het beschikkende gedeelte). Overeenkomstig artikel 36 van het decreet kan het Milieuhandhavingscollege op verzoek van een partij of op eigen initiatief oordelen dat de rechtsgevolgen van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing geheel of gedeeltelijk in stand blijven of voorlopig in stand blijven voor een termijn die het bepaalt. Deze maatregel kan enkel bevolen worden om uitzonderliike redenen die een aantasting van het legaliteitsbeginsel rechtvaardigen, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing en na een tegensprekelijk debat. Deze beslissing kan rekening houden met de belangen van derden. Overeenkomstig artikel 37 van het decreet kan het Milieuhandhavingscollegede verwerende partij bevelen om met inachtneming van de overwegingen opgenomen in zijn uitspraak een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te stellen. Het kan een termijn opleggen voor de uitvoering van dat bevel. Het college kan daarbij bepaalde voorwaarden opleggen. Overeenkomstig artikel 38 van het decreet kan het Milieuhandhavingscollege op verzoek van een partij de verweerder een dwangsom opleggen. Overeenkomstig artikel 44 van het decreet kan het Milieuhandhavingscollege zelf een beslissing nemen over het bedrag van de boete en, in voorkomend geval, over de voordeelontneming, en bepalen dat zijn uitspraak daarover de vernietigde beslissing vervangt. Overeenkomstig artikel 47 van het decreet vermeldt het arrest van het ~ilieuhandhaviR~scolle~e in voorkomend geval de beslissing dat het arrest wordt bekendgemaakt op de wijze die het bepaalt (punitief karakter bij het Artikel 46 Het College kan ambtshalve middelen inroepen die de openbare orde betreffen of ambtshalve op basis van excepties die niet eerder in de loop van de rechtspleging zijn aangebracht het beroep afwijzen. Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het decreet gebeurt de behandeling van het beroep op tegenspraak. Bijgevolg krijgen de partijen de mogelijkheid om standpunt in te nemen over de ambtshalve opgeworpen middelen of excepties. Artikel 47
Dit artikel stelt het uitvoeringsformulier vast dat op een arrest Pagina 16 van 38
aangebracht moet worden. Overeenkomstig artikel 45 van het decreet zijn de arresten van een Vlaams bestuursrechtscollege van rechtswege uitvoerbaar. Artikel 48 betekent.
Dit artikel bepaalt aan wie de griffier een afschrift van het arrest
Overeenkomstig artikel 46 van het decreet zorgt het College bovendien voor een mblicatie van de arresten oa de website van de Dienst van de ~estuursrechtscolle~es. Bij de publicatie van het arrest kan de identiteit van natuurlijke personen op verzoek worden weggelaten.
I Afdeling 3. Tussengeschillen Deze afdeling bundelt de bepalingen die een aantal tussengeschillen regelen, met name de betichting van valsheid van stukken, bestuurlijke lus, bemiddeling, heropening van de debatten, en de hervatting. Onderafdelinq l.Betichtinq van valsheid Artikel 49 Als de betichting van valsheid een procedurestuk betreft waarop de betrokken partij zich wil blijven beroepen en dat van wezenlijk belang is voor de berechting van de zaak, wordt de rechtspleging geschorst en moet de bevoegde strafrechter zich eerst over de aangevoerde valsheid uitspreken met toepassing van het gemeen strafrecht.
Onderafdelinq 2. Bestuurliike lus Overeenkomstig artikel 34 van het decreet kan het Milieuhandhavingscollege,als het vaststelt dat het de bestreden beslissing om reden van een onwettigheid moet vernietigen, met een tussenarrest de verweerder de mogelijkheid bieden om de onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen tenzij belanghebbenden daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld (de bestuurlijke lus). Als de onwettigheid wordt hersteld, kan de bestreden beslissing gehandhaafd blijven. De proceduretermijnen worden geschorst vanaf de datum van het tussenarrest tot de datum van mededeling door het College op welke wijze het beroep verder wordt behandeld (na het al dan niet herstel van de onwettigheid). De bestuurlijke lus moet een definitieve oplossing van het geschil mogelijk maken, in plaats van de loutere vernietiging van de bestuursbeslissing waarmee het geschil niet noodzakelijk opgelost is. Het Grondwettelijk Hof vernietigde in haar arrest nr. 7412014 van 8 mei 2014 artikel 4.8.4 en artikel 4.8.28, 52, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) inzake de bestuurlijke lus. Naar aanleiding van dit arrest zullen de bepalingen betreffende de bestuurlijke lus in dit besluit, tot nader order, nog niet in werking treden. Artikel 50
Het initiatief ligt in handen van het College. Het College onderzoekt alle Pagina 17 van 38
middelen om te vermijden dat de bestuurlijke lus meerdere keren na elkaar wordt toegepast in één zaak, of dat de bestuurlijke lus wordt toegepast als dit geen vernietiging kan voorkomen. Enkel als het herstel van een onwettigheid in de bestreden beslissing volstaat om het geschil definitief op te lossen, wordt de bestuurlijke lus toegepast. Wanneer het herstel echter niet zou volstaan om een vernietiging op basis van een ander middel te voorkomen, wordt de bestuurlijke lus niet toegepast. Oordeelt het College dat de bestuurlijke lus kan worden toegepast, dan bepaalt het College bij tussenarrest welke onregelmatigheden binnen welke termijn kunnen worden hersteld. Artikel 51 De verweerder beslist of hij van die mogelijkheid gebruik maakt. Als de verweerder daarop ingaat, hebben de andere partijen de mogelijkheid tot tegenspraak. Het College bepaalt hoe de procedure wordt voortgezet. Overeenkomstig artikel 34, §2, tweede lid, van het decreet deelt de verweerder die overgaat tot herstel van de onwettigheid mee aan het Milieuhandhavingscollegeop welke wijze de onwettigheid is hersteld.
I Afdeling 4. Verzoek tot herziening of verbetering Overeenkomstig artikel 39, § l , van het decreet zijn arresten van een Vlaamse bestuursrechtscollege vatbaar voor verbetering of herziening. Deze afdeling stelt de aanvullende maatregelen vast. Onderafdelina 1. Herziening Artikel 52 Overeenkomstig artikel 39, g3, van het decreet kan een beroep tot herziening worden ingesteld als sinds de uitspraak van het eindarrest over de vordering'iot vernietiging doorslaggevende siukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of als het arrest werd uitgesproken op als vals erkende of vals verklaarde stukken. Alleen degenen die bij het bestreden arrest partij waren, kunnen bij verzoekschrift een beroep tot herziening instellen. Dit artikel werkt de herziening van vernietiging verder uit. Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting waarop het beroep tot herziening wordt behandeld. De verzoeker tot herziening zal op deze zitting moeten verschijnen of vertegenwoordigd worden. Onderafdelina 2. Verbetering in geval van materiële veraissing Artikel 53 Als een arrest een materiële vergissing bevat, kan een Vlaams Bestuursrechtscollege een verbeterend arrest uitspreken.
Pagina 18 van 38
I Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Artikel 54 Deel 3 bevat de bepalingen die van toepassing zij op de beroepen die worden ingediend tegen vergunningsbeslissingen, valideringsbeslissingen en registratiebeslissingen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging Artikel 55 Voor de Raad voor Vergunninasbetwistinaen wordt in het verzoekschrift specifiek omschreven of het om een vernietiging of schorsing gaat. Bij schorsing moet geen 'moeilijk te herstellen ernstig nadeel door onmiddellijke uitvoering' aangetoond worden, maar volstaat de hoogdringendheid. Als het gaat om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, moet dit ook blijken in het opschrift en moet het verzoekschrift ook aantonen dat er sprake is van uiterst dringende noodzakelijkheid. Ook een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen moet blijken uit het opschrift. Overeenkomstig artikel 41 van het decreet kan de Raad voor vergunningsbebistingen onder bepaalde voorwaarden (hoogdringendheid, ernstige middelen, evenredigheid inzake belangen en gevolgen, enz.) 'bij voorraad' voorlopige maatregelen bevelen om de belangen van de partijen of belanghebbenden veilig te stellen. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatregelen worden bevolen zonder alle partijen te horen. Artikel 56 Schorsing bij hoogdringendheid is van toepassing bij de 'gewone' schorsingsprocedure. 'Uiterst dringende' hoogdringendheid moet aangetoond worden in geval van een vordering tot schorsing 'bij uiterst dringende noodzakelijkheid' (UDN); uit het verzoekschrift moet dus blijken waarom een 'gewone' schorsingsprocedure niet volstaat. Artikel 57 Omwille van proceseconomische redenen, met name om te verhinderen dat door het laattijdig toezenden van de stukken het verloop van de procedure nodeloos wordt vertraagd en om deloyale procesvoering te ontmoedigen, moet de verzoeker de stukken waarop hij zijn beroep steunt en die hem op het ogenblik van het indienen van beroep bekend-zijn, gelijktijdig met zijn verzoekschrift ter griffie indienen (niet op straffe van onontvankelijkheid, dus regulariseerbaar). Na de registratie ingediende stukken zullen ambtshalve uit de debatten worden geweerd. Enkel de stukken waarvan de verzoeker pas na het instellen van zijn beroep kennis heeft gekregen, kunnen door hem alsnog ter griffie worden ingediend. Bij het verzoekschrift moeten eveneens de stukken gevoegd worden die de tijdigheid Pagina 19 van 38
van het verzoekschrift aantonen. Dit is regulariseerbaar. Artikel 58 Dit artikel vraagt de verzoeker bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen om een kopie van zijn verzoekschrift ter informatie aan de verweerder en de begunstigde van de bestreden beslissing te bezorgen. Dit kan nuttig zijn bij om bijvoorbeeld een afbraak te voorkomen of te voorkomen dat werken gestart worden waarvan de vergunning naderhand vernietigd wordt.
I Afdeling 2. Vereenvoudigde procedure Artikel 59 In uitvoering van artikel 19 van het decreet stelt dit artikel de nadere regels vast voor de behandeling van beroepen die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde procedure. Wordt het verzoekschrift, al dan niet na regularisatie, in het register ingeschreven, dan bestaat de eerstvolgende stap erin dat het College onderzoekt of het beroep voor de procedure van vereenvoudigde procedure in aanmerking komt. De vereenvoudigde procedure is een aangepaste procedure voor eenvoudig te berechten beroepen. Het gaat om beroepen waaruit op grond van een eenvoudige lezing van het verzoekschrift of van de bijgevoegde stukken blijkt dat het beroep klaarblijkelijke doelloos of onontvankelqk is of dat het College kennelijk onbevoegd is. Ook wordt een versnelde behandeling mogelijk gemaakt van zaken waarvoor korte debatten volstaan (cf. artikel 93 procedurereglement Raad van State). Bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen werd immers vastgesteld dat de vereenvoudigde behandeling (nog) niet volledig het gewenste effect heeft. Dit artikel voorziet niet in de mogelijkheid om een beroep dat klaarblijkelijk ongegrond is, te behandelen via de vereenvoudigde procedure. De vereenvoudigde procedure vergt slecht een beperkte inzet van tijd en middelen en omvat toch de nodige waarborgen voor de procespartijen, inzonderheid de verzoeker. Bij de vereenvoudigde procedure wordt, behalve bij de behandeling in korte debatten, in principe enkel de verzoeker betrokken. Indien nodig kan de kamer de verweerder echter vragen om het administratief dossier in te dienen. Als de verweerder niet tijdig hetadministratief dossier indient, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen aeacht. tenzii deze feiten kennelijk onjuist zijn. v
Na een dossierevaluatie waarbij de verzoeker de mogelijkheid krijgt zijn standpunt
. mee te delen beperkt tot de vaststellingen van de voorzitter van het College, kan het College op zeer korte termijn beslissen de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad te nemen en onmiddellijk uitspraak doen. Dan is de procedure afgelopen. Het is, behalve bij de behandeling in korte debatten, niet nodig dat een afschrift van het verzoekschrift overgemaakt wordt; een afschrift van het verzoekschrift overmaken zou alleen verwarring en onzekerheid oproepen.
Pagina 20 van 38
Het College kan ook oordelen dat de zaak toch volgens de gewone procedure moet worden behandeld. Dan vindt de betekening van het verzoekschrift aan de verweerder, het college van burgemeester en schepenen en aan de belanghebbenden bij de zaak plaats op het ogenblik dat de uitspraak wordt betekend aan de verzoeker. De ordetermijn van dertig dagen is er omwille van de snelheid en de duidelijkheid van de zaak. Als het College de vereenvoudigde procedure niet toepast, wordt het afschrift van het verzoekschrift overgemaakt zodra het afschrift in het register ingeschreven is.
Deze afdeling bepaalt de procedure voor tussenkomst. Overeenkomstig artikel 20 van het decreet kan elke belanghebbende tussenkomen in een hangende procedure. De Vlaamse Codex ~uimtelijke-ordeningbepaalt welke personen belanghebbende zijn. Artikel 60 Dit artikel geeft de wijze van tussenkomst in een procedure weer. Ook hier moet het verzoekschrift gedagtekend worden en een aantal gegevens bevatten, en moeten een aantal stukken toegevoegd worden. Van belang is dat een belanghebbende moet aangeven in welke procedure (schorsingsprocedure, de vernietigingsprocedure, dan wel beide) hij wenst tussen te komen. Komt een partij tussen in de schorsingsprocedure, moet haar verzoekschrift meteen al de schriftelijke uiteenzetting over de vordering tot schorsing bevatten. Tussenkomst in de vordering tot schorsing 'bij uiterst dringende noodzakelijkheid' (UDN) is niet mogelijk wegens de korte termijn van de UDN. (zie artikel 65 en volgende inzake de vordering tot schorsing 'bij uiterst dringende noodzakelijkheid') Artikel 61 §l geeft de vervaltermijn aan waarbinnen een belanghebbende die wenst tussen te komen, dit dient te doen. Bii ontstentenis van een betekening van een afschrift van het verzoekschrift kan het college een latere tussenkomst Gestaan.
92 regelt de gevallen waarin regularisatie van het verzoekschrift tot tussenkomst mogelijk is. Er worden uiterste tijdstippen ingeschreven die overeenstemmen met tijdstippen in de procedure zelf, waardoor de regularisatie de procedure niet vertraagt. Een verzoeker tot tussenkomst kan vanzelfsprekend eerder dan deze tijdstippen zijn verzoek in orde brengen.
I Afdeling 4. Schorsing Onderafdeling 1. Het vooronderzoek Artikel 62 Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de verweerder het administratief dossier moet indienen (als het nog niet werd ingediend bij de Pagina 21 van 38
vereenvoudigde procedure). Binnen deze termijn kan de verweerder een nota over de gevorderde schorsing indienen, terwijl de tussenkomende partij in zijn verzoek tot tussenkomst onmiddelliik een schrifteliike uiteenzettina over de vorderina tot schorsing kan toevoegén (art. 60, tweede lid, 6"). v
Beschikt de verweerder niet over het administratief dossier, moet deze de griffie hiervan op de hoogte stellen, zodat de griffier op verzoek van het College de mededeling hiervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. kan vorderen. Onderafdelinq 2. Zitting Artikel 63 tijdstip).
Dit artikel behandelt de organisatie van de schorsingszitting (plaats,
De kamervoorzitter bepaalt de termijn vanaf wanneer een partij inzage kan nemen (bijvoorbeeld na het bezorgen van het administratief dossier). De griffier deelt de mogelijkheid tot inzage ter griffie van het administratief dossier en de overtuigingsstukken mee. Zie ook de toelichting bij artikel 8. De beschikking van de kamervoorzitter wordt samen met de nota van de verweerder over de schorsing en het verzoekschrift tot tussenkomst overgemaakt aan de partijen. De griffier stelt de partijen in kennis van de neerlegging van de nota's in de schorsingsprocedure. Aan te stippen is dat de verzoeker tot tussenkomst, voor zover hij (ook) wil tussenkomen in de schorsingsprocedure, in zijn verzoekschrift tot tussenkomst meteen ook een schriftelijke uiteenzetting betreffende de vordering tot schorsing moet opnemen (zie artikel 60). Omdat de vordering tot schorsing op korte termijn moet worden berecht, wordt daarvoor geen aparte termijn toegekend. Artikel 64
Dit artikel geeft het verloop van de zitting weer.
Onderafdeling 3 . Schorsing weqens uiterst dringende noodzakeliikheid (UDN) of schorsinq weqens uiterst drinqende noodzakeliikheid met vorderinq tot het bevelen van voorlopige maatreqelen Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, zijn de Artikel 65 artikelen 62 tot en met 63 inzake het vooronderzoek en de bepaling van de dag van de zitting bij beschikking niet van toepassing. Tussenkomst (art. 60-61) in de vordering tot schorsing 'bij uiterst dringende noodzakelijkheid' (UDN) is niet mogelijk wegens de korte termijn van de UDN (zie ook de toelichting bij aiikel 61).
Pagina 22 van 38
Onderafdelinq 4. Arrest waarbij uitspraak wordt qedaan over de vorderinq tot schorsinq of over de vorderinq tot schorsinq weqens uiterst drinqende noodzakelijkheid, in voorkomend qeval met vordering tot het bevelen van voorlopiqe Artikel 66 Dit artikel somt de gegevens op die in een schorsingsarrest moeten worden vermeld. Overeenkomstig artikel 32 van het decreet wordt het arrest met redenen omkleed (gemotiveerd). Artikel 67 Dit artikel stelt het uitvoeringsformulier vast dat op een arrest aangebracht moet worden. Overeenkomstig artikel 45 van het decreet zijn de arresten van een Vlaams bestuursrechtscollege van rechtswege uitvoerbaar. Artikel 68 Dit artikel verduidelijkt dat een afschrift van het schorsingsarrest kosteloos aan de partijen (inclusief tussenkomende partijen) wordt bezorgd. De griffier wijst de partijen op de bepalingen inzake het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging en de gevolgen als partijen geen verzoek tot voortzetting indienen. Onderafdelina 5. Verzoek tot voorzetting Artikel 69 De partij die in de schorsingsprocedure aan het kortste eind heeft getrokken, zal binnen een termijn van 15 dagen een verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging moeten indienen om het beroep tot vernietiging behandeld te zien worden. Als de voortzetting niet wordt gevraagd, dan zal, naargelang het geval, hetzij de beslissing volgens een versnelde rechtspleging worden vernietigd, hetzij een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding gelden. Artikel 70 Dit artikel bepaalt de wijze waarop het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging moet worden ingediend door de partijen en overgemaakt door de griffier. Onderafdeling 6. Versnelde rechtspleqinq Artikel 71 Dit artikel geeft aan wat er gebeurt als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorst en de verweerder of de tussenkomende partij geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indient. De kamer zal in dat geval uitspraak doen over de vordering tot vernietiging, na al dan niet de partijen die hier binnen de termijn van 15 dagen om verzocht hebben, gehoord te hebben. Artikel 72 Dit artikel geeft aan wat er gebeurt als het College de vordering tot schorsing verwerpt en de verzoeker geen verzoek fÒt voortzetting van de rechtspleging indient. In dat geval zal de kamer ten aanzien van de verzoeker de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoeker binnen vijftien dagen vraagt te worden gehoord. De kamervoorzitter zal dan de partijen oproepen te verschijnen en vervolgens uitspraak doen over de afstand van geding. ebben verscheidene verzoekers gemeenschappelijkeen verzoekschrift ingediend en wordt een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging alleen door sommigen Pagina 23 van 38
van hen ingediend, worden de anderen geacht afstand te doen van geding. Onderafdeling 7. Opheffing van het schorsinqsarrest Artikel 73 Overeenkomstig artikel 40, §5, van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen kan de arresten waarbij de schorsing is bevolen, op verzoek van de partijen of op eigen initiatief opheffen als nieuwe feiten, hetzij in rechte, hetzij in feite, zich voordoen of als de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is. In uitvoering van artikel 40, §5, van het decreet werkt dit artikel de vordering tot opheffing verder uit. Deze proceduremogelijkheid kan worden gebruikt als de schorsing als gevolg van gewijzigde omstandigheden niet langer gerechtvaardigd zou zijn, bijvoorbeeld omdat na het schorsingsarrest het nadeel van de verzoeker verdwenen ofaanzienlijk verminderd is. Dit artikel bepaalt dat een vordering tot opheffing ingesteld wordt bij verzoekschrift dat ondertekend is, een aantal verplichte vermeldingen bevat en waar een aantal stukken bij gevoegd zijn. Het verzoekschrift bevat bijvoorbeeld de vermelding van de nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Iedere partij kan een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen over de gevorderde opheffing indienen. De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op de zitting waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld. De verzoeker tot opheffing zal op deze zitting moeten verschijnen of vertegenwoordigd worden, zo niet wordt zijn vordering afgewezen. De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering.
1 Afdeling 5. Vernietiging 1
Onderafdelina 1. Het vooronderzoek Overeenkomstig artikel 16 van het decreet geschiedt de behandeling van het beroep schriftelijk en op tegenspraak. Het tegensprekelijk vooronderzoek in de vernietigingsprocedure bestaat uit het indienen van een antwoordnota door de verweerder en van een wederantwoordnota door de verzoeker. Tot slot is er een laatste nota van de verweerder. Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder Artikel 74 Dit artikel handelt over de mogelijkheid van de verweerder om een antwoordnota in te dienen. Pagina 24 van 38
De verweerder beschikt over een vervaltermijn van vijfenveertig dagen om het administratief dossier en een antwoordnota in te dienen. Het beginpunt van de termijn verschilt naargelang de vordering tot vernietiging al dan niet vergezeld of gevolgd wordt door een vordering tot schorsing. Het is vanuit het oogpunt van een kwaliteitsvolle rechtspraak noodzakelijk dat een beroepsprocedure binnen een redelijke termijn wordt afgewikkeld hetgeen het opleggen van dwingende termijnen verantwoordt. Het laattijdig indienen wordt niet geregulariseerd; de door de verzoeker aangehaalde feiten worden als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Als de voorzitter van het College de verweerder bij toepassing van de vereenvoudigde procedure reeds vroeg om het administratief dossier in te dienen, moet hij dit nu niet meer doen. De vordering tot schorsing schorst de termijnen bij de vordering tot vernietiging. Heeft het College de schorsing bevolen, dan gaat de vervaltermijn in of herneemt de vervaltermijn voor de verweerder na de betekening van het schorsingsarrest. Heeft het College de vordering tot schorsing verworpen, dan gaat de vervaltermijn in of herneemt de vervaltermijn voor de verweerder na de betekening van het verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging dat de verzoeker heeft ingediend. Sectie 2. De schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij Artikel 75 Dit artikel biedt de tussenkomende partij de mogelijkheid een schriftelijke uiteenzetting en eventuele geïnventariseerde overtuigingsstukken in te dienen. Het beginpunt van de termijn van dertig dagen waarbinnen zij dit moet doen, verschilt naargelang de vordering tot vernietiging al dan niet vergezeld of gevolgd wordt door een vordering tot schorsing. Het laattijdig indienen wordt niet geregulariseerd. De vervaltermijn voor de tussenkomende partij om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen, wordt op dertig dagen vastgesteld. Die termijn neemt een aanvang na de betekening van de uitspraak van het College waarbij het verzoekschrift tot tussenkomst ontvankelijk is verklaard. De vordering tot schorsing schorst de termijnen bij de vordering tot vernietiging. Heeft het College de schorsing bevolen, dan gaat de vervaltermijn voor de tussenkomende partij in na de betekening van het schorsingsarrest. Heeft het College de vordering tot schorsing verworpen, dan gaat de vervaltermijn voor de tussenkomende partij in na de betekening van het verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging dat de verzoeker heeft ingediend. Zie ook artikel 60 en verder inzake de tussenkomst.
=
Sectie 3. De wederantwoordnota o f toelichtende nota van de verzoeker Artikel 76 Dit artikel legt de griffier op een afschrift van de antwoordnota te betekenen aan de verzoeker en deze op de hoogte te brengen van de neerlegging van het administratief dossier. In geval van een tussenkomst, betekent de griffier Pagina 25 van 38
gelijktijdig een afschrift van de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij. Artikel 77 Nadat hem een afschrift van de antwoordnota - e n bii tussenkomst ook een afschrift van de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkominde partij - is betekend, heeft de verzoeker een vervaltermijn van dertig dagen om een wederantwoordnota in te dienen. Heeft de vetheerder geen (tijdige) antwoordnota ingediend, dan mag de verzoeker de wederantwoordnota door een toelichtende nota vervangen, Het laattijdig indienen wordt niet geregulariseerd. De wederantwoordnota is bedoeld om meer uitleg te geven over de middelen die al in het verzoekschrift staan, en te antwoorden op de argumenten van de verweerder. Overtuigingsstukken moeten door verzoeker ingediend worden samen met zijn verzoekschrift; niet meer met de wederantwoordnota. Overtuigingsstukken kunnen door verzoeker nog ingediend worden samen met zijn wederantwoordnota, maar enkel om zijn middelen verder te staven met stukken waarover hij voorheen nog niet kon beschikken of om te antwoorden op de argumenten van de verweerder (in kader van de rechten van verdediging); niet om zelf nieuwe elementen toe te voegen die hem reeds bekend waren bij de opmaak van het verzoekschrift (nieuwe elementen zijn onontvankelijk). Hetzelfde geldt voor de verweerder wat betreft het indienen van overtuigingsstukken bii de laatste nota. Overtuigingsstukken moeten door verzoeker ingediend worden samen met zijn verzoekschrift; niet meer met de wederantwoordnota. Overtuigingsstukken moeten door de verweerder ingediend worden samen met zijn antwoordnota; dit kan niet meer bij de laatste nota van de verweerder. Artikel 78 Een afschrift van de wederantwoordnota wordt aan de verweerder en de eventueel tussenkomende partijen betekend. Sectie 4. De laatste nota van de verweerder Artikel 79 Nadat de griffie van het College een afschrift van de ingediende wederantwoordnota heeft betekend aan de verwerende partij, beschikt de verweerder conform dit artikel over een vervaltermijn van 20 dagen om een laatste nota in te dienen. Overtuigingsstukken kunnen door de verweerder nog ingediend worden samen met zijn laatste nota, maar enkel om te antwoorden op de argumenten van de verzoeker (in kader van de rechten van verdediging); niet om zelf nieuwe elementen toe te voegen die hem reeds bekend waren bij de opmaak van het antwoordnota (nieuwe elementen zijn onontvankelijk). De verweerder kan enkel een laatste nota indienen als hij een wederantwoordnota indiende; hij kan geen laatste nota indienen als hij geen tijdige antwoordnota indiende en de verzoeker een toelichtende nota indiende in plaats van een Pagina 26 van 38
wederantwoordnota. Dient de verzoeker geen wederantwoordnota of toelichtende nota in, kan de verwerende partij geen laatste nota meer indienen. Dit blijkt in de eerste plaats duidelijk uit de libellering van artikel 79. Ten tweede heeft dit geen enkele meerwaarde voor de verdediging van de verwerende partij, omdat deze immers geen stuk heeft waarop gereageerd zou moeten worden. Ten derde zou dit een onnodige vertraging betekenen van het procedureverloop van de zaak. Sectie 5. De laatste schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij Artikel 80 Een afschrift van de laatste nota van de verweerder wordt aan de verzoeker betekend. Een afschrift van de laatste nota van de verweerder wordt, in voorkomend geval, eveneens aan de tussenkomende partij(en) betekend. Dit betekent evenwel niet dat met de betekening conform artikel 81 moet worden gewacht tot nadat de termijn voor de verwerende partij om een laatste nota in te dienen, is verstreken. De tussenkomende partij dient immers in voorkomend geval met de laatste schriftelijke uiteenzetting te reageren op de wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker en niet op de laatste nota van de verwerende partij. Deze betekening conform artikel 80 kan bijgevolg bijvoorbeeld tegelijk gebeuren met de oproeping van de zaak voor een pleitzitting. Artikel 81 Nadat de griffie van het College een afschrift van de ingediende wederantwoordnota of toelichtende nota heeft betekend aan de tussenkomende partij, beschikt deze conform artikel 81 over een vervaltermijn van 20 dagen om een laatste schriftelijke uiteenzetting in te dienen. Dient de verzoeker geen wederantwoordnota of toelichtende nota in, kan de tussenkomende partij geen laatste nota meer indienen. Dit blijkt in de eerste plaats duidelijk uit de libellering van artikel 81. Ten tweede heeft dit geen enkele meerwaarde voor de verdediging van de tussenkomende partij, omdat deze immers geen stuk heeft waarop gereageerd zou moeten worden. Ten derde zou dit een onnodige vertraging betekenen van het procedureverloop van de zaak. Het laattijdig indienen wordt niet geregulariseerd. Overtuigingsstukken moeten door de tussenkomende partij ingediend worden samen met zijn verzoekschrift; dit kan bij de laatste schriftelijke uiteenzetting enkel om te antwoorden op de argumenten van de verzoeker (in kader van de rechten van verdediging); niet om zelf nieuwe elementen toe te voegen die hem reeds bekend waren bij de opmaak van zijn verzoekschrift tot tussenkomst en schriftelijke uiteenzetting (nieuwe elementen zijn onontvankelijk). Artikel 82
De griffier betekent een afschrift van de laatste schriftelijke uiteenzetting Pagina 27 van 38
aan de andere partijen. Onderafdelinq 2. Getuiqen In uitvoering van artikel 17, 6", van het decreet stellen de volgende artikelen de nadere regels vast voor het beroep doen op getuigen. Artikel 83 De rechten van verdediging impliceren dat de partijen het recht hebben om te vragen om getuigen te laten horen. De partij moet dit afzonderlijk van de hoofdvordering verzoeken, bijvoorbeeld met een aparte titel 'verzoek om getuigenverhoor' in de antwoordnota van de verweerder of een afzonderlijk document, zodat dit verzoek goed zichtbaar is voor de griffier. Teneinde de kamervoorzitter in de mogelijkheid te stellen de relevantie van deze onderzoeksmaatregel te beoordelen, moet de vraag tot het horen van getuigen gemotiveerd zijn. De kamervoorzitter beslist over de relevantie van het getuigenverhoor. De kamervoorzitter kan ook ambtshalve beslissen om getuigen te horen. Het getuigenverhoor geschiedt op tegensprekelijke wijze (niet noodzakelijk tijdens de zitting; dit kan bijvoorbeeld ook bij de vaststellingen ter plaatse) zodat ook de partij die het getuigenverhoor niet heeft gevraagd wordt uitgenodigd om hierop aanwezig te zijn. Uiteraard worden, in het geval het getuigenverhoor ambtshalve geschiedt, al de partijen opgeroepen. Van het verhoor wordt een proces verbaal opgesteld. Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel 21 betreffende het getuigengeld Artikel 84 Van het niet verschijnen van een opgeroepen getuige of de weigering om te getuigen zal de griffier in voorkomend geval proces-verbaal opstellen. Onderafdelinq 3. Zittinq Artikel 85 Na afloop van het vooronderzoek organiseert de kamervoorzitter de zitting waarop het beroep tot vernietiging wordt behandeld en in voorkomend geval de getuigen of partijen worden gehoord. De kamervoorzitter stelt de rechtsdag bij beschikking vast. De kamervoorzitter bepaalt de termijn vanaf wanneer een partij ter griffie inzage kan nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken (bijvoorbeeld na het bezorgen van het administratief dossier). Overeenkomstig artikel 16, zesde lid, van het decreet kunnen partijen in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting, tenzij het College anders beslist. De kamervoorzitter kan een partij oproepen voor het geven van toelichting. Bij dit verhoor wordt ook de andere partij uitgenodigd. Het staat deze partij vrij om al Pagina 28 van 38
dan niet op dit verhoor aanwezig te zijn. Het verhoor wordt opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De beschikking wordt overgemaakt aan de partijen en getuigen, en geldt ten aanzien van de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen als oproeping. Overeenkomstig artikel 16, vijfde lid, van het decreet belet de afwezigheid van een partij de geldigheid van een zitting niet bij regelmatige oproeping. Artikel 86
Dit artikel schetst het chronologisch verloop van de zitting.
Overeenkomstig artikel 16, derde lid, van het decreet kan het College op eigen initiatief of op verzoek van een partij, getuigen of deskundigen horen. Elke zaak wordt geacht tegensprekelijk te zijn verlopen op voorwaarde dat de betekening van de rechtsdag op regelmatige wijze aan de partijen is gebeurd. Om die reden is in dit procedurereglement het rechtsmiddel verzet niet opgenomen. Het principe van de openbaarheid van de behandeling van het beroep geldt voor het College. De kamervoorzitter kan hiervan, ambtshalve of op vraag van de partijen, afwijken overeenkomstig artikel 16, vierde lid, van het decreet (in geval van gevaar voor de orde of goede zeden). Als de kamervoorzitter oordeelt dat de zitting niet openbaar is, geeft de griffier hiervan kennis aan de partijen. Na de zitting worden de debatten gesloten en neemt het College de zaak in beraad. Onderafdelina 4. Beraadslaqinq en uitspraak Artikel 87 Dit artikel bepaalt de ordetermijn voor de uitspraak van het arrest. Het College heeft een ordetermijn van zestig dagen na de zitting om uitspraak te doen. Overeenkomstig artikel 16, zevende lid, en artikel 32 van het decreet beraadslaagt het College achter gesloten deuren over zijn uitspraken en spreekt zijn arresten uit in openbare zitting. Artikel 88 Dit artikel bepaalt de vermeldingen van een arrest. Elk arrest wordt met redenen omkleed (het bevat de gronden en het beschikkende gedeelte). Overeenkomstig artikel 36 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen op verzoek van een partij of op eigen initiatief oordelen dat de rechtsgevolgen van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing geheel of gedeeltelijk in stand blijven of voorlopig in stand blijven voor een termijn die het bepaalt. Deze maatregel kan enkel bevolen worden om uitzonderlijke redenen die een aantasting van het legaliteitsbeginsel rechtvaardigen, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing en na een tegensprekelijk deba!. Deze beslissing kan rekening houden met de belangen van derden Overeenkomstig artikel 37 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen de verwerende partij bevelen om met inachtneming van de overwegingen opgenomen in zijn uitspraak een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te stellen. Het kan een termijn opleggen voor de uitvoering van dat Pagina 29 van 38
bevel. Het college kan daarbij bepaalde voorwaarden opleggen Overeenkomstig artikel 38 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen op verzoek van een partij de verweerder een dwangsom opleggen. Overeenkomstig artikel 44 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen zelf een beslissing nemen over het bedrag van de boete en, in voorkomend geval, over de voordeelontneming, en bepalen dat zijn uitspraak daarover de vernietigde beslissing vervangt. Artikel 89 Het College kan ambtshalve middelen inroepen die de openbare orde betreffen of ambtshalve op basis van excepties die niet eerder in de loop van de rechtspleging zijn aangebracht het beroep afwijzen. Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het decreet gebeurt de behandeling van het beroep op tegenspraak. Bijgevolg krijgen de partijen de mogelijkheid om standpunt in te nemen over de ambtshalve opgeworpen middelen of excepties. Artikel 90 Dit artikel stelt het uitvoerinasformulier vast dat oo een arrest aangebracht moet worden. overeenkomstig artikel 45 van het decreet zijn de arresten van een Vlaams bestuursrechtscollege van rechtswege uitvoerbaar. Artikel 91 betekent.
Dit artikel bepaalt aan wie de griffier een afschrift van het arrest
Overeenkomstig artikel 46 van het decreet zorgt het College bovendien voor een publicatie van de arresten op de website van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges. Bij de publicatie van het arrest kan de identiteit van natuurlijke personen op verzoek worden weggelaten.
I Afdeling 6. Tussengeschillen Deze afdeling bundelt de bepalingen die een aantal tussengeschillen regelen, met name de betichting van valsheid van stukken, bestuurlijke lus, bemiddeling, heropening van de debatten, en de hervatting. Onderafdelinq 1. Betichting van valsheid Artikel 92 Als de betichting van valsheid een procedurestuk betreft waarop de betrokken partij zich wil blijven beroepen en dat van wezenlijk belang is voor de berechting van de zaak, wordt de rechtspleging geschorst en moet de bevoegde strafrechter zich eerst over de aangevoerde valsheid uitspreken met toepassing van het gemeen strafrecht. Onderafdelinq 2. Bestuurlijke lus Overeenkomstig artikel 34 van het decreet kan de Raad voor vergunningsbehistingen, als het vaststelt dat het de bestreden beslissing om reden van een onwettigheid moet vernietigen, met een tussenarrest de verweerder de mogelijkheid bieden om de onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te Pagina 30 van 38
laten herstellen tenzij belanghebbenden daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld (de bestuurlijke lus). Als de onwettigheid wordt hersteld, kan de bestreden beslissing gehandhaafd blijven. De proceduretermijnen worden geschorst vanaf de datum van het tussenarrest tot de datum van mededeling door het College op welke wijze het beroep verder wordt behandeld (na het al dan niet herstel van de onwettigheid). De bestuurlijke lus moet een definitieve oplossing van het geschil mogelijk maken, in plaats van de loutere vernietiging van de bestuursbeslissing waarmee het geschil niet noodzakelijk opgelost is. Het Grondwettelijk Hof vernietigde in haar arrest nr. 7412014 van 8 mei 2014 artikel 4.8.4 en artikel 4.8.28, §2, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) inzake de bestuurlijke lus. Naar aanleiding van dit arrest zullen de bepalingen betreffende de bestuurlijke lus i n dit besluit, tot nader order, nog niet in werking treden. Artikel 93 Het initiatief ligt in handen van het College. Het College onderzoekt alle middelen om te vermijden dat de bestuurlijke lus meerdere keren na elkaar wordt toegepast in één zaak, of dat de bestuurlijke lus wordt toegepast als dit geen vernietiging kan voorkomen. Enkel als het herstel van een onwettigheid in de bestreden beslissing volstaat om het geschil definitief op te lossen, wordt de bestuurlijke lus toegepast. Wanneer het herstel echter niet zou volstaan om een vernietiging op basis van een ander middel te voorkomen, wordt de bestuurlijke lus niet toegepast. Oordeelt het College dat de bestuurlijke lus kan worden toegepast, dan bepaalt het College bij tussenarrest welke onregelmatigheden binnen welke termijn kunnen worden hersteld. Artikel 94 De verweerder beslist of hij van die mogelijkheid gebruik maakt. Als de tot verweerder daarop ingaat, hebben de andere partiien de mogeliikheid - . tegenspraak. Het college bepaalt hoe de proc'eduie wordt voortgezet Overeenkomstig artikel 34, 52, tweede lid, van het decreet deelt de verweerder die overgaat tot herstel van de onwettigheid mee aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen op welke wijze de onwettigheid is hersteld. Onderafdelinq 3. Bemiddelinq De bemiddeling moet een definitieve oplossing van het geschil mogelijk maken, in plaats van de loutere vernietiging van de bestuursbeslissing waarmee het geschil niet noodzakelijk opgelost is. Het doel van bemiddeling bestaat erin dat de partijen door middel van een rechtstreekse dialoog onder leiding van een bemiddelaar een voor iedereen aanvaardbare oplossing voor hun geschil zoeken. Achter de indiening van een beroep tot vernietiging kunnen diverse behoeften en belangen schuilgaan waaraan op verschillende wijzen kan worden tegemoetgekomen zonder dat de vernietiging hoeft te worden uitgesproken. In die gevallen waarin er onderhandelingsmarge en bereidheid tot dialoog bestaat, is het een goede zaak dat de partijen zelf de kans wordt gegeven om binnen welbepaalde wettelijke krijtlijnen samen naar een Pagina 31 van 38
oplossing te zoeken die voor iedereen bevredigend is. Overeenkomstig artikel 42 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen met een tussenuitspraak een bemiddeling bevelen zolang het beroep niet in beraad is genomen. Een verzoek tot bemiddeling schorst de proceduretermijnen tot de bekrachtiging van het bemiddelingsakkoord door het College of de voortzetting van de jurisdictionele procedure. Als bemiddelaar kunnen bestuursrechters, griffiers, referendarissen of derden worden aangewezen. Artikel 42, 92, derde lid, van het decreet bepaalt de voorwaarden waaraan de bemiddelaar moet voldoen (kennis, ervaring, vorming, ...). Deze onderafdeling werkt de bemiddeling verder uit. Artikel 95 Dit artikel stelt de vormvereisten vast waaraan een verzoek tot bemiddeling tijdens het vooronderzoek moet voldoen en de mogelijkheid tot regularisatie van deze vereisten. Artikel 96 Dit artikel geeft aan dat partijen ook tijdens een zitting het College om een bemiddelingspoging kunnen verzoeken. Artikel 97 Artikel 42.. 61. - . van het decreet bepaalt dat de Raad voor met een tussenuitspraak tot Vergunningsbetwistingen op verzoek van de bemiddeling kan beslissen zolang het beroep niet in beraad is genomen. Het tussenarrest waarbij het verzoek tot bemiddeling wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk een aantal gegevens. Wijst het College een verzoek tot bemiddeling af, motiveert hij waarom. Artikel 98 Op grond van dit artikel dient de bemiddelaar binnen een bepaalde termijn te laten weten of hij zijn opdracht aanvaardt. Bij aanvaarding bezorgt de griffier hem een afschrift van het administratief dossier. Artikel 99
Dit artikel legt het verdere verloop van de bemiddeling vast.
Artikel 100 Dit artikel geeft weer hoe het College het verloop van de bemiddeling opvolgt. De partijen dienen de kamer op de hoogte te houden. Bereiken partijen een bemiddelingsakkoord, kunnen de partijen de bekrachtiging ervan vragen. Decretaal werd reeds bepaald dat een bekrachtiging alleen geweigerd kan worden als het akkoord strijdig is met de openbare orde, regelgeving en stedenbouwkundige voorschriften. Artikel 42, §3, van het decreet bepaalt dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen a! dan niet kan bekrachtigen. De Raad voor Vergunningsbetwistingen kan de bekrachtiging alleen weigeren als het akkoord strijdig is met de openbare orde, de regelgeving of stedenbouwkundige voorschriften. Bii het ontbreken van een bemiddelinasakkoord of als de Raad voor ~ & ~ u n n i n ~ s b e t w i s t i nvaststelt ~ e n darde randvooiwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, wordt bij tussenarrest de voortzetting van Pagina 32 van 38
de jurisdictionele procedure bevolen. Bereiken partijen geen akkoord, kunnen ze om een nieuwe bemiddelingstermijn verzoeken. Het tussenarrest waarbij dit verzoek voor een nieuwe bemiddelingstermijn wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk de nieuwe termijn. Heeft de bemiddeling geen resultaat of stelt het College vast dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, zal de voortzetting van de jurisdictionele procedure worden bevolen. De heropening van de debatten wordt niet formeel geregeld, maar is steeds mogelijk. Onderafdelinq 4. Hervattinq van het qeding Deze onderafdeling stelt de aanvullende maatregelen vast voor de gedinghervatting. Artikel 101 Overeenkomstig artikel 795 Burgerlijk Wetboek heeft de erfgenaam voor het opmaken van de boedelbeschrijving drie maanden. Daarnaast heeft hij, om zich over de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap te beraden, een termijn van veertig dagen. Gedurende die termijnen wordt de rechtspleging, behalve in een spoedeisend geval, geschorst. Artikel 102 Dit artikel bevat de nadere regelen over de wijze waarop de rechtsopvolger van een partij het geding kan hervatten. Een rechtsopvolger is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die in de rechten en plichten van een van de partijen treedt naar aanleiding van bijvoorbeeld een erfenis, een schenking, een koop, een fusie, een splitsing, enz. Hierdoor krijgt de rechtsopvolger belang bij het geding. De hervatting kan enkel bij verzoekschrift en niet door een verklaring ter griffie. Als geen tijdig verzoek tot hervatting wordt ingediend, kan het College de rechtspleging voortzetten en de bestreden beslissing al dan niet vernietigen.
1 Afdeling 7. Geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep Artikel 103 Overeenkomstig artikel 43 van het decreet kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen ambtshalve een geldboete opleggen wegens kennelijk onrechtmatig beroep. Dit artikel stelt de aanvullende maatregelen vast. Het kennelijk onrechtmatig beroep is het beroep dat er kennelijk toe strekt om de tenuitvoerlegging van een duidelijk rechtmatige bestuurlijke beslissing te vertragen, of dat kennelijk niet is ingesteld met de bedoeling een uitspraak ten gronde over de aanspraak te verkrijgen. Een dergelijk misbruik kan afgeleid worden uit het bestaan in hoofde van de verzoeker van kwade trouw, van een bedoeling om te schaden of van een dilatoir oogmerk, of uit een uit de lucht gegrepen en kennelijk ongegronde argumentatie. Het enkele feit dat de verzoeker voor zijn rechten opkomt en Pagina 33 van 38
beslissingen bestrijdt die hij onwettig acht, levert in elk geval geen kennelijk onrechtmatig beroep op. Het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek is getiteld "Deel V: bewarend beslag, middelen tot tenuitvoerlegging en collectieve schuldenregeling". In uitvoering van artikel 43 van het decreet past dit artikel de minimum- en maximumbedragen van de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep aan ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
I Afdeling 8. Verzoek tot herziening of verbetering Overeenkomstig artikel 39, §l, van het decreet zijn arresten van een Vlaamse bestuursrechtscollege vatbaar voor verbetering of herziening. Deze afdeling stelt de aanvullende maatregelen vast. Onderafdelinq 1. Herzieninq Artikel 104 Overeenkomstig artikel 39, §3, van het decreet kan een beroep tot herziening worden ingesteld als sinds de uitspraak van het eindarrest over de vordering tot vernietiging doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of als het arrest werd uitgesproken op als vals erkende of vals verklaarde stukken. Alleen degenen die bij het bestreden arrest partij waren, kunnen bij verzoekschrift een beroep tot herziening instellen. Dit artikel werkt de herziening van vernietiging verder uit. Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting waarop het beroep tot herziening wordt behandeld. De verzoeker tot herziening zal op deze zitting moeten verschijnen of vertegenwoordigd worden. Onderafdelinq 2. Verbetering in qeval van een materiële verqissing Artikel 105 Als een arrest een materiële vergissing bevat, kan een Vlaams Bestuursrechtscollege een verbeterend arrest uitspreken.
DEEL4.VERKIEZINGSBETWISTINGEN EN MANDAATGESCHILLEN
1 Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied Deel 4 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de uitspraken of ambtshalve beslissingen waarvoor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bevoegd is. Pagina 34 van 38
Artikel 106 De uitspraak over schorsing en vervallenverklaring van een mandaat door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, als vermeld in artikel 10 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 10 van het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 19 van het OCMW-decreet van 19 december 2008, en artikel 205 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 201 1. De uitspraken door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over geschillen, als vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, en als vermeld in artikel 13 van het Provinciedecreet van 9 december 2005, als vermeld in artikel 22 van het OCMW-decreet van 19 december 2008. De beslissingen door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over de kennis van de bestuurstaal, als vermeld in artikel 44 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, in artikel 44 van het Provinciedecreet van 9 december 2005, en in art. 57 van het OCMW-decreet van 19 december 2008. De uitspraken door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over de eedaflegging, als vermeld in artikel 60 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005. De uitspraken door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over de geschillen betreffende de stemopneming, als vermeld in artikel 218bis van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, en als vermeld in artikel 21 lbis van het Provinciedecreet van 9 december 2005. De uitspraken door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over bezwaren, en de ambtshalve beslissingen betreffende de verkiezing en verkiezingsuitgaven, als vermeld in artikel 203 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van% juli-201 1. De uitspraak door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen over de geldigheid van de verkiezingen, als vermeld in artikel 204 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 201 1, en art. 15 van het OCMW-decreet van 19 december 2008.
I Hoofdstuk 2. Rechtspleging Overeenkomstig artikel 16 van het decreet geschiedt de behandeling van het beroep of bezwaar schriftelijk en op tegenspraak. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over bezwaren betreffende: - de verkiezing, - de verkiezingsuitgaven, - de verkiezing en benoeming van de schepenen en opvolgers van schepenen. De Raad voor Verkiezingsbetwisting&n doet daarnaast onder meer uitspraak over geschillen die verband houden met het mandaat van gemeenteraadslid of provincieraadslid, voorzitter van de gemeenteraad of schepen, voorzitter van de provincieraad of gedeputeerde, het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of ondervoorzitter, lid van het vast bureau of van een bijzonder comité (Gemeentedecreet, Provinciedecreet en 0.C.M.W.-decreet), betreffende: Pagina 35 van 38
-
-
de afstand, het verval, het ontslag of de verhindering van het mandaat; het goedkeuren van de geloofsbryeven, de eedaflegging, de kennis van de bestuurstaal, de verkiezing, benoeming, vervanging en opvolging; de voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen, alsook of de mandataris voldoet aan de voorwaarden om een beroep te kunnen doen op een vertrouwenspersoon; de kennis van de bestuurstaal. -
-
De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet ook uitspraak over geschillen betreffende: - verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn en hun opvolgers; - de eedaflegging van de burgemeester; - de stemopneming (volksraadpleging). Artikel 107 De algemene bepalingen van dit besluit zijn ook van toepassingen op de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, . biivoorbeeld: - Overeenkomstig aiikel 8 bezorgen de partijen alle verzoekschriften en processtukken aan het College op straffe van onontvankelijkheid met een beveiligde zending. - Overeenkomstig artikel 6 heeft de datum van de ~oststempelvan het aangetekende brief bewijskracht. De betekening door afgifte tegen ontvangstbewijs wordt geacht te gebeuren op de datum van het ontvangstbewijs. - Overeenkomstia artikel 13 en verder (indienen van een verzoekschrift) wordt het bezwaar ingesteld bij verzoekschrift; gedagtekend en ondertekend. #et verzoekschrift bevat bepaalde vermeldingen en er worden bepaalde stukken toegevoegd. - Overeenkomstig artikel 17 en verder (registreren van het verzoekschrift) schrijft de griffier het verzoekschrift in op een register. De mogelijkheid inzake regularisatie, vermeld in artikel 17, 92, is niet van toepassing op de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Overeenkomstig de definitie is de 'bestreden beslissing' hier het voorwerp van het bezwaar. Dit artikel bepaalt dat voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen het verzoekschrift niet de naam en het adres van de verweerder moet bevatten (die er niet is), maar de betrokken gemeente, district, provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en in voorkomend geval, de naam en de woonplaats van de bezwaarde. Dit artikel bepaalt dat voor de Raad voor Verkiezingsbetwiitingen de griffier geen afschrift van het verzoekschrift moet bezorgen aan de verweerder (die er niet is), maar aan de betrokken gemeente, district, provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en in voorkomend geval, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist. Daarnaast bepaalt dit artikel dat de verzoeker na het bezorgen van het verzoekschrift Pagina 36 van 38
alleen aanvullende overtuigingsstukken aan het dossier kan toevoegen, voor zover hii. non - niet over die stukken kon beschikken or, het ogenblik waaror, het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in ;epliek op de antwoordnota van de verweerder. Artikel 108 Elke partij, elke kandidaat van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist, elke mandataris van wie het mandaat wordt betwist, of elke andere belanghebbende is gerechtigd een nota in te dienen. Artikel 109 Dit artikel is gebaseerd op artikel 33 van dit besluit. De rechten van verdediging impliceren dat de partijen het recht hebben om te vragen om getuigen te laten horen. De partij moet dit afzonderlijk van de hoofdvordering verzoeken, bijvoorbeeld met een aparte titel 'verzoek om getuigenverhoor' in het verzoekschrift, in een nota of een afzonderlijk document, zodat dit verzoek goed zichtbaar is voor de ariffier. Teneinde de kamervoorzitter in de moaeliikheid te stellen de relevantie van deze onderzoeksmaatregel te beoordelen, rnoetldeavraagtot het horen van getuigen gemotiveerd zijn. De kamervoorzitter beslist over de relevantie van het getuigenverhoor. De kamervoorzitter kan ook ambtshalve beslissen om getuigen te horen Het getuigenverhoor geschiedt op tegensprekelijke wijze (niet noodzakelijk tijdens de zitting; dit kan bijvoorbeeld ook bij de vaststellingen ter plaatse) zodat ook de partij die het getuigenverhoor niet heeft gevraagd wordt uitgenodigd om hierop aanwezig te zijn. Uiteraard worden, in het geval het getuigenverhoor ambtshalve geschiedt, al de partijen opgeroepen. Van het verhoor wordt een proces verbaal opgesteld, Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel 21 betreffende het getuigengeld. Artikel 110 Van het niet verschijnen van een opgeroepen getuige of de weigering om te getuigen zal de griffier proces-verbaal opstellen. Artikel 111
Dit artikel is gebaseerd op artikelen 41 en 85 van dit besluit,
Artikel 112
Paragraaf 1 is gebaseerd op artikelen 45 en 88.
De partijen en hun advocaten zijn gerechtigd op de griffie inzage te nemen in het dossier. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan te allen tijde partijen oproepen en horen. Op de terechtzitting zet een bestuursrechter van de Raad voor ~erkiezin~sbetwisthgen de zaak uiteen, waarna partijen en hun advocaten hun mondelinge opmerkingen naar voren kunnen brengen.
Pagina 37 van 38
SLOTBEPALINGEN Artikel 113 Dit artikel heft het huidige procedurereglementvan het Milieuhandhavingscollegeen van de Raad voor Vergunningsbetwistingen op. Artikel 114 Beroepen of bezwaren die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden behandeld volgens de procedureregels die golden op het ogenblik van het instellen van het beroep of bezwaar. Artikel 115 Dit artikel regelt de data van inwerkingtreding. Het Grondwettelijk Hof vernietigde in haar arrest nr. 7412014 van 8 mei 2014 artikel 4.8.4 en artikel 4.8.28, §2, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) inzake de bestuurlijke lus. Naar aanleiding van dit arrest zullen de bepalingen betreffende de bestuurlijke lus i n dit besluit nog niet in werking treden. Artikel 116 De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Pagina 38 van 38
VR 2014 1605 DOC.0762/4
2/22
advies Raad van State
55.87613
Op 28 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering 'houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges'. Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 22 april 2014. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT,kamervoorzitter, Jan SMETSen Kaat LEUS,staatsraden, Jan VELAERS griffier. en Lieven DENYS,assessoren, en Annemie GOOSSENS, Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT,auditeur. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 28 april 2014.
55.87613
advies Raad van State
3/22
1. Met toepassing van artikel 84, 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Gelet op tal van andere aan een termijn gebonden adviesaanvragen die door de kamer dienen te worden onderzocht en de omvang van het ontwerp, heeft de Raad van State geen diepgaand onderzoek over elk van de bepalingen ervan kunnen verrichten, zelfs niet met betrekking tot de zo-even genoemde punten. Het advies dient dan ook met dit voorbehoud te worden gelezen. De Raad van State betreurt in dit verband dat een verzoek om, wegens de overbevraging van de afdeling Wetgeving, de adviestermijn met veertien dagen te verlengen tot 12 mei 2014, werd geweigerd, alhoewel de gemachtigde liet weten dat het te nemen besluit pas op 1 januari 2015 in werking zou treden, met andere woorden meer dan een half jaar nadat dit advies wordt gegeven. Het onderzoek werd overigens bemoeilijkt doordat de tekst van het decreet 'betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges' (hierna ook: het decreet), zoals aangenomen op 26 maart 2014 door het Vlaams Parlement, pas op 4 april 2014 beschikbaar werd gesteld via de website van het Vlaams Parlement.
STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe de rechtspleging te regelen voor drie Vlaamse bestuursrechtscolleges, te weten het Milieuhandhavingscollege, de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Deel 1 van liet ontwerp bestaat uit een aantal algemene, voor eik van de voornoemde rechtscolleges geldende bepalingen. Het gaat om definitiebepalingen, de vaststelling van de zetel van de rechtscolleges, het optreden van raadsmannen, de sanctie op het niet-naleven en de wijze van berekening van termijnen, de woonplaatskeuze, de indiening en de kennisname van stukken, de afstand van geding, de samenhang, het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtingen, de indiening en de registratie van het verzoekschrift en de regeling van de onderscheiden kosten. Deel 2 ("Bestuurlijke geldboete en voordeelontneming") houdt specifieke voorschriften in voor de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege. Benevens een afwijkend termijnvoorschrift betreft het bepalingen in verband met de vereenvoudigde procedure, het "vooronderzoek" in de (gewone) vernietigingsprocedure, het getuigenverhoor, het deskundigenonderzoek, de plaatsopneming, de zitting en de beraadslaging van het rechtscollege en de uitspraak van de arresten, de betichting van valsheid, de toepassing van de bestuurlijke lus, en de herziening en de verbetering van de arresten.
4122
advies Raad van State
55.87613
Deel 3 ("Vergunningsbeslissingen") handelt over de rechtspleging voor de Raad voor Vergumingsbetwistingen. Het voorziet in specifieke bepalingen over de indiening van het verzoekschrift, de vereenvoudigde procedure, de tussenkomst, het administratieve kort geding (vordering tot schorsing, eventueel bij uiterst dringende noodzakelijkheid en met voorlopige maatregelen) en de opheffing van het schorsingsarrest, het "vooronderzoek" in de (gewone) vernietigingsprocedure, het getuigenverhoor, de zitting en de beraadslaging van het rechtscollege en de uitspraak van de arresten over vemietigingsberoepen, de betichting van valsheid, de toepassing van de bestuurlijke lus, de bemiddeling, de hervatting van het geding, de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep, en de herziening en de verbetering van de arresten. In deel 4 ("Verkiezingsbetwistingen en mandaatgeschillen") zijn specifieke bepalingen opgenomen die gelden inzake de rechtspleging voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Deel 5 bevat opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Voor het ontworpen besluit kan rechtsgrond worden gevonden in het decreet 'betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges'. Dit decreet is op 26 maart 2014 goedgekeurd door het Vlaams Parlement en ter bekrachtiging aan de Vlaamse Regering overgezonden, maar is op het moment dat dit advies wordt gegeven nog niet bekendgemaakt in het Belgisch staatsblad.' Het gaat onder meer om (onderdelen van) de artikelen 3, 10, 16, 17, 19,20,39,40,42,43,45 en 96. 3.1.
Een aantal bepalingen van het ontworpen besluit zijn bezwaarlijk in verband te 3.2. brengen met de machtigingen aan de Vlaamse Regering vervat in het decreet, maar wel met onderdelen ervan waarin geen machtigingen voorkomen. Voor die bepalingen kan evenwel rechtsgrond worden gevonden in de algemene uitvoeringsbevoegdheid (artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 'tot hervorming der instellingen'), gelezen in samenhang met de betrokken onderdelen van het decreet. Artikel 109, 3, van het ontwerp bevat een specifieke regeling voor de Raad voor 3.3. Verkiezingsbetwistingen in verband met het afnemen van het getuigenverhoor. Daarbij wordt bepaald dat dit verhoor wordt afgenomen "overeenkomstig artikel 25, tweede tot en met vijfde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12januari 1973". De bepalingen waaraan wordt gerefereerd bevatten ook de eedformule die getuigen die onder eed worden verhoord, dienen af te leggen. Afgezien van de bezwaren die een dergelijke manier van normeren met zich meebrengt, dient hier vooral de aandacht te worden gevestigd op het rechtsgrondprobleem. Uit het in artikel 192 van de Grondwet opgenomen legaliteitsvereiste - zowel voor het bepalen van de gevallen waarvoor een eed wordt opgelegd, als voor het vaststellen van de eedformule -volgt
'
Voor liet onderzoek heefi de Raad van State zich gebaseerd op de door het Vlaains Parlement aangenomen tekst (Parl.St. VI.Parl. 2013-14, nr. 238316).
55.87613
advies Raad van State
5/22
dat er, op Vlaams niveau, een uitdrukkelijke decretale bepaling voorhanden dient te zijn om het afleggen van een eed op te leggen en daarvoor de formule vast te stellen. In het decreet is geen dergelijke bepaling te vinden, zodat op dit punt een rechtsgrondprobleem rijst. 3.4. In het tweede tot het vijfde lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen naar het Gemeentedecreet van 15juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005, het decreet van 19 december 2008 'betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn' en het decreet van 8 juli 201 1 'houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen en houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn'. Zoals de gemachtigde overigens heeft erkend, strekt geen van die decreten het ontworpen besluit tot rechtsgrond.
4. I-Iet zou de rechtszekerheid ten goede komen als niet enkel voor verzoekschriften en de erbij horende overtuigingsstukken, maar ook voor de (andere) processtukken2 en de overtuigingsstukken die eventueel samen daarmee kunnen worden ingediend, opgave zou worden gedaan van de in acht te nemen vormelijke en inhoudelijke vereisten. Dit is des te meer noodzakelijk indien een sanctie is verbonden aan het niet (tijdig of volledig) in acht nemen van die vereisten, in welk geval ook die sanctie dient te worden bepaald.3
5. Sommige van de opdrachten die in bepalingen van het decreet aan de Vlaamse Regering worden toevertrouwd om het verloop van de rechtspleging voor de Vlaamse bestuursrechtscolleges nader te regelen, worden in het ontworpen besluit niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Zo wordt in het ontwerp in het geheel geen uitvoering gegeven aan artikel 36, 1, derde lid, van het decreet, waarbij aan de Vlaamse Regering wordt opgedragen om de procedureregels te bepalen voor de toepassing van dat artikel, dat handelt over de mogelijkheid voor het Milieuhandhavingscollege of de Raad voor Vergunningsbetwistingen tot al dan niet volledige en definitieve instandhouding van de rechtsgevolgen van een door zo een rechtscollege geheel of gedeeltelijk vernietigde bestuurlijke beslissing. Ook wordt, behalve ten aanzien van de verwerende partij in respectievelijk de artikelen 63, tweede lid, en 64, derde lid, l", van het ontwerp en in weerwil van de ruimere opdracht aan de Vlaamse Regering in artikel 40, 3, eerste en tweede lid, van het decreet, in het kader van de regeling van het administratieve kort geding bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen niet overgegaan tot de bepaling van "de vervaltermijnen waarbinnen de partijen (...) hun nota's indienen" en van "de wijze waarop de partijen in kennis worden gesteld van de neerlegging van (...) de nota'^".^ Inzake de voorlopige 2
In de eerste plaats de nota's van de verzoekende en de verwerende partijen, en de schriftelijke uiteenzettingen van de eventuele tussenkomende partijen. Immers, op basis van de voor advies voorliggende tekst is niet duidelijk hoe is oin te gaan met kwesties als, bijvoorbeeld, een antwoordnota die niet is ondertekend of een wederantwoordnota die is ingediend door een raadsman die geen advocaat is en niet doet blijken van een schriftelijke voliiiacht.
I
Bemerk het meervoud in die onderdelen van de twee genoeinde leden van artikel 40,
3, van het decreet
6/22
55.87613
advies Raad van State
maatregelen die in dat kader kunnen worden bevolen, worden in de artikelen 56 en 57, $ 2, van het ontwerp zelfs enkel voorschriften opgenomen voor het inleidende verzoekschrift, terwijl de Vlaamse Regering bij artikel41, zevende lid, van het decreet nochtans de opdracht heeft gekregen om met betrekking tot die maatregelen "de procedure" te bepalen. Ook wat die aspecten van de rechtspleging betreft zal in een regeling moeten worden voorzien. Ook de opgave van de onderzoeksmaatregelen lijkt nog nuttig te kunnen worden 6. uitgebreid. Specifiek in deel 3 van het ontwerp, dat betrekking heeft op de rechtspleging voor de Raad voor Vergumingsbetwistingen, ontbreken bepalingen over het deskundigenonderzoek en de vaststellingen ter plaatse, zoals die wel voorkomen in deel 2 betreffende de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege. Uit het oogpunt van consistentie valt overigens niet goed in te zien waarom in de ruimere regeling van de onderzoeksmaatregelen in deel 2, nu eens de kamervoorzitter bij beschikking (voor het getuigenverhoor en de plaatsopneming) en dan weer de kamer bij tussenarrest (voor het deskundigenonderzoek), daarvoor bevoegd wordt gemaakt. Hier en daar in het ontwerp worden bepalingen van het decreet in herinnering 7. gebracht door ze over te nemen of te parafraseren, al of niet met toevoeging van elementen die in de betrokken decretale bepaling niet voorkomen. In dat verband kan bij wijze van voorbeeld worden verwezen naar de artikelen 46, 67, 88 en 111, $ 1, tweede lid, van het ontwerp (de vermelding dat het arrest "de gronden" moet bevatten, is een parafrasering van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van het decreet dat de arresten "met redenen omkleed" moeten worden), de artikelen 53, $5 2, zesde lid, 3 en 5, 54, eerste en tweede lid, 104, $0 2, zesde lid, 3 en 5, en 105, eerste en tweede lid (overname van het bepaalde in artikel 39, 2 en 3, derde tot vijfde lid, van het decreet), en artikel 100, $5 2 en 4, eerste lid (herneming van artikel 42, 3, eerste en derde lid, van het decreet, en wat het laatstvermelde lid betreft een onvolledige herneming).
s$
Het overnemen in een lagere regeling van bepalingen van een hogere regeling dient te worden vermeden. Niet alleen is een dergelijke werkwijze op het normatieve vlak overbodig aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien kan ze tot verwarring leiden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift en kan ze inzonderheid aanleiding ertoe zijn dat later uit het oog wordt verloren dat alleen de hogere regelgever het betreffende voorschrift kan wijzigen. Ook kan die werkwijze verwarring doen ontstaan over het ogenblik van inwerkingtreding van het betreffende voorschrift. Het overnemen van decretale bepalingen in een besluit van de Vlaamse Regering kan dan ook alleen maar worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van het besluit, in welk geval een uitdiyukkelijke verwijzing naar de relevante decreetsbepaling het aangewezen middel zal zijn om de aard van die bepaling herkenbaar te houden ("overeenkomstig artikel ... van het decreet"). De redactie van de desbetreffende ontworpen bepalingen zal dienovereenkomstig moeten worden aangepast en de draagwijdte ervan zal uiteraard moeten overeenstemmen met die van de overgenomen decretale regel. Een herneming van een decretale regel zonder meerwaarde is zonder meer te vermijden.
8. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontworpen besluit. Dat betekent dat vooraan in de aanhef een verwijzing naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 dient te worden toegevoegd, en dat de verwijzingen naar het Gemeentedecreet, het Provinciedecreet en de decreten van 19 december 2008 en 8 juli 201 1 weggelaten moeten worden. Wat de decretale rechtsgrond betreft, zou in het eerste lid van de aanhef (dat het tweede wordt) meer precies moeten worden aangegeven welke bepalingen ervan als rechtsgrond fungeren.
Deel 1. Algemene bepalingen Artikel 1 9. In artikel 1, 3", van het ontwerp wordt het begrip "advocaat" omschreven als "een persoon die als advocaat ingeschreven is op de lijst van de stagiairs, het tableau van de Orde of de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie". De vraag rijst of deze omschrijving in overeenstemming is met het vrij verkeer van diensten (artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Op "de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie" worden enkel advocaten opgenomen die op grond van de artikelen477quinquies en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, ter omzetting van richtlijn9815lEG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 'ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven', de vrijheid van vestiging genieten,5 hetgeen hun onder meer de mogelijkheid biedt om handelingen te stellen van vertegenwoordiging en verdediging in r e ~ h t e . ~ Diezelfde mogelijkheid komt evenwel ook toe aan advocaten die, zonder op de laatstgenoemde of een andere in artikel 1, 3", van het ontwerp genoemde lijst te zijn ingeschreven, gerechtigd zijn tot het vrij verrichten van diensten op grond van de artikelen 477bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, waarmee de omzetting is verwezenlijkt van
Zie artikel 432 van het Gerechtelijk Wetboek en de verwijzing naar dat artikel in artikel 477quinquies, lid, I', van datzelfde wetboek. 6
5 2, eerste
Zie daarvoor specifiek artikel 477srries, 3 I, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat de in die bepaling vermelde voorwaarde dat de betrokken advocaten "optreden in samenwerking inet een advocaat die is ingeschreven op het tableau" hier niet kan gelden, aangezien die beperkende voorwaarde op grond van artikel 5, lid3, eerste alinea, van richtlijn 98/5/EG slechts kan worden gesteld als dc betreffende handelingen zijn voorbehouden aan advocaten, wat hier niet liet geval is (zie iiiiiners artikel 3, tweede lid, van het ontwerp).
8/22
advies Raad van State
55.87613
richtlijn 771249EEG van de Raad van 22 maart 1977 'tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten'.' Teneinde in overeenstemming te zijn met die laatste richtlijn, dient de definitie van het begrip "advocaat" in artikel 1, 3", van het ontwerp zo te worden aangepast dat ze ook de categorie advocaten omvat waarop die richtlijn van toepassing is. In uitvoeringsbesluiten gebruikte begrippen hebben in principe dezelfde betekenis 10. als in het decreet waaraan uitvoering wordt gegeven. Het is dan ook niet duidelijk waarom in artikel 1, 7", van het ontwerp de definitie van "beveiligde zending" letterlijk wordt overgenomen van artikel 2, S", van het decreet.' Een motief zou de leesbaarheid van het uitvoeringsbesluit kunnen zijn: door de definities ook in het besluit zelf op te nemen, dient bij het lezen ervan niet telkens teruggegrepen te worden naar het decreet. Vraag is dan wel waarom enkel die definitie wordt overgenomen en andere niet9
Artikel 3 11. In de tweede zin van artikel 3, eerste lid, van het ontwerp is het woord "handelsbekwame" te vervangen door het woord "handelingsbekwame". 12. Volledigheidshalve zou in de tweede zin van artikel 3, tweede lid, van het ontwerp ook de bijstand ter zitting dienen te worden vermeld. Daartoe kunnen tussen de woorden "de later ingediende processtukken" en de woorden "uiterlijk voor het sluiten van de debatten", de woorden "of de bijstand ter zitting" worden ingevoegd. 13. Terwijl in het derde lid van artikel 3 van het ontwerp melding wordt gemaakt van een "schriftelijke volmacht", slaat het woord "schriftelijk" in het tweede lid van dat artikel niet op de volmacht, maar op de verzending. Teneinde beide bepalingen op mekaar af te stemmen, zou in de tweede zin van het tweede lid van dat artikel kunnen worden geschreven: "Hij bezorgt deze schriftelijke volmacht . . . " . ' O
' Zie de bedoelde artikelen in deel 11, boek 111, titel Ibis, hoofdstuk I, van het Gerechtelijk Wetboek en bemerk het ontbreken van elke verwijzing naar artikel 432. Zie inzonderheid artikel 4771er, I, tweede lid, van liet Gerechtelijk Wetboek, waarbij erop dient te worden gewezen, wat de in de bepaling onder 1' van dat lid vermelde voorwaarde betreft om voor vertegenwoordiging en verdediging in rechte te "handelen in samenwerking met een advocaat die ingeschreven is op het tableau", dat die voorwaarde in dit geval in artikel 5, tweede streepje, van richtlijn 771249lEEG niet afhankelijk is gesteld ;an de toekenning aan advocaten van een alleenrecht op de uitoefening van die werkzaamheden. Overigens heeft de overname van onderdeel c), waarin wordt bepaald dat ook "elke andere door de Vlaamse Regering toegestane betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld", weinig zin. Het nut van die bepaling in het decreet is het bieden van een rechtsgrond aan de Vlaamse Regering om op dat vlak normerend op te treden. 9
Voor de termen "College" (artikel 1, 2") en "bestreden beslissing" (artikel 1, 6O) wordt wel terugverwezen naar het decreet. 10
Vergelijk ook met artikel 16,3', van het ontwerp
55.87613
advies Raad van State
9/22
Artikelen 5 en 6 14.1.
Inzake de aanvang van de termijnen vermeld in hoofdstuk 3 ("Rechtspleging") van het decreet en in het ontworpen besluit, bepaalt artikel 5, eerste lid, van het ontwerp dat de dag van de akte of de gebeurtenis welke de termijn doet ingaan, niet in de termijn wordt begrepen. Bij artikel 6, eerste lid, van het ontwerp wordt daaraan voor de betekening bij aangetekend schrijven toegevoegd dat de betekening, behoudens bewijs van het tegendeel door de geadresseerde (waarbij de datum van aanbieding door de postdiensten telt, niet de feitelijke kennisneming van de beveiligde zending op een later tijdstip), wordt geacht te gebeuren de werkdag na de datum van de poststempel van het aangetekend schrijven. In zijn rechtspraak over de bepaling van het aanvangspunt van termijnen voor de indiening van akten in beroeps- of bezwaarprocedures na kennisgeving bij aangetekende brief (zonder ontvangstmelding) heeft het Grondwettelijk Hof erop gewezen dat het redelijk verantwoord is dat, om rechtsonzekerheid te vermijden, de termijn begint te lopen vanaf een datum die niet afhankelijk is van de handelwijze van de partijen. Daartoe kan acht worden geslagen op de datum waarop de aangetekende brief aan de woonplaats van de betrokken partij is aangeboden, zonder rekening te houden met de datum waarop zij de brief, in voorkomend geval, daadwerkelijk heeft afgehaald. Volgens het Hof kan de doelstelling om rechtsonzekerheid te vermijden worden bereikt door de termijn te laten ingaan op de dag waarop de geadresseerde naar alle waarschijnlijkheid van de akte waarop hij kan reageren kennis heeft kunnen nemen. Daarbij is die dag meermaals omschreven als de derde werkdag volgend op die waarop de aangetekende brief aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst." Omdat voor de regeling die is opgenomen in het ontwerp echter uitgegaan wordt van de tweede werkdag die volgt op de datum van de afgifte van het aangetekend schrijven aan de postdiensten, wordt ter overweging gegeven om ook de derde werkdag als uitgangspunt te nemen, mede gelet op het gegeven dat het soms om zeer korte termijnen gaat. 14.2. Mede omwille van de soms erg korte termijnen, dient er eveneens op te worden gewezen dat in vergelijkbare regelingen voorzien is in termijnverlening voor bepaalde categorieën van personen.'2 De stellers van het ontwerp zullen het ontwerp vanuit dit oogpunt aan een nieuw onderzoek dienen te onderwerpen: in zoverre het om wezenlijk verschillende categorieën gaat die gelijk behandeld worden, zal daarvoor immers een deugdelijke verantwoording gegeven moeten kunnen worden. 15. Het bepaalde in het derde lid van artikel 6 van het ontwerp heeft betrekking op de hypothese die in het eerste lid wordt geregeld (betekening bij aangetekend schrijven), en niet op de hypothese vermeld in het tweede lid (betekening door de fysieke afgifte tegen
II
Zie, onder meer: GwH 2 juni 2010, nr. 66/2010, 8.4.2. Vergelijk bijvoorbeeld met de regeling opgenomen in artikel 53bis, Zo,van het Gerechtelijk Wetboek en in artikel 4, S 2, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 'tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursreclitspraak van de Raad van State' (hierna: algeineen procedurereglement van de Raad van State). 12
Zie bijvoorbeeld de regeling opgenomen in artikel 55 van het Gereclitelijk Wetboek en in de artikelen 89 en 90 van het algeineen procedurereglement van de Raad van State.
10122
advies Raad van State
55.87613
ontvangstbewijs). Duidelijkheidshalve voege men het bepaalde in het derde lid dan ook beter toe aan het eerste lid.
Artikel 7 In artikel 7, 2 en 3, tweede lid, van het ontwerp wordt beter geschreven dat de 16. griffier "alle betekeningen" (niet "alle proceshandelingen") rechtsgeldig verricht op de gekozen woonplaats. Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 9 van het ontwerp.
Artikel 8 17. Het verdient ter wille van de rechtszekerheid aanbeveling om in het ontwerp uitdrukkelijk te bepalen welk gevolg een Vlaams bestuursrechtscollege dient te hechten aan het verzuim van de verwerende partij om tijdig het administratief dossier te bezorgen of mee te delen dat zij dat dossier niet in haar bezit heeft.13
Artikel 9 18. Er wordt ter oveiweging gegeven om in artikel 9, eerste zin, van het ontwerp ook te bepalen dat de griffier ermee belast is om bij betekeningen die een termijn doen ingaan, melding te maken van de toepasselijke termijn.14 19. De tweede zin van artikel 9 van het ontwerp kan beter aanvangen met de woorden "De verrichtingen". De woorden "Deze zendingen" slaan immers op de beveiligde zendingen die in de eerste zin aan bod komen. De laatste zin heeft echter geen betrekking op beveiligde zendingen.
Artikel 17 In artikel 17, 8 2, eerste lid, 3", van het ontwerp kan volledigheidshalve het best 20. worden gespecificeerd dat het verzoekschrift niet wordt geregistreerd als het geen woonplaatskeuze "overeenkomstig artikel 7, 1" bevat.
l3
Vergelijk met artikel 21, derde en vierde lid, van de wenen op de Raad van State.
l4 Vergelijk inet de artikelen 14bis, S 2, 14/er, 14sexie.s en 6511, Raad van State.
5 2, van het algeineen procedureregleinent van de
55.87613
advies Raad van State
1 1/22
Artikel 20 21.
Artikel 20 van het ontwerp dient te worden ondergebracht in deel 3 van het ontwerp, aangezien krachtens artikel 21 van het decreet enkel voor beroepen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen de betaling van een rolrecht is verschuldigd. 22. De verplichting het verschuldigde rolrecht te storten "op de rekening van het Fonds ~ e s t u u r s r e c h t s c o l l e ~ eiss ~ voor de burger weinigzeggend.I6 Voor zover de griffier, bij het krachtens artikel 21, 5, eerste lid, van het decreet schriftelijk op de hoogte brengen van de verzoekende of tussenkomende partij van het verschuldigde bedrag, ook telkens melding maakt van alle relevante gegevens - dus ook van het rekeningnummer waarop moet worden gestort kan die regeling worden aanvaard. Gelet op de sanctie van de onontvankelijkheid van het beroep en gelet op de niet-regulariseerbaarheid van de niet-tijdige betaling," verdient het aanbeveling om dit ook expliciet in het ontwerp te bepalen.
Artikel 23 23. In het eerste lid van artikel 23, 3 1, van het ontwerp lijkt het enkel te gaan om de "zending" van "afschriften" (met uitsluiting van uittreksels), terwijl het tweede lid louter betrekking lijkt te hebben op het verkrijgen van afschriften of uittreksels (los van de verzending ervan). Vraag is echter of dat wel strookt met de bedoeling van de stellers van het ontwerp. Volgens de gemachtigde gaat het in artikel 23, 4 1, eerste lid, van het ontwerp uitsluitend over de verzending van afschriften van verzoekschriften, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken op basis van het decreet en het ontworpen besluit, die door de griffier ambtshalve dient te gebeuren. Dat lid handelt derhalve niet over de toezending van stukken op verzoek. Nog volgens de gemachtigde zou uit artikel 23, 4 1, tweede lid, van het ontwerp moeten volgen dat de partijen en hun raadsmannen - gezamenlijk - slechts één afschrift van verzoekschriften en uitspraken kosteloos verkrijgen.'' Eén en ander is echter niet voldoende duidelijk geregeld. De ontworpen bepaling zal derhalve aan een nieuw onderzoek onderworpen dienen te worden.
l5 Het Fonds Bestuursrechtscolleges is opgericht bij artikel 21 van het decreet van 20 december 2013 'houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014'. 16
Vergelijk met artikel 71, eerste lid, van het algemeen procedurereglement van de Raad van State, waarin het rekeningnummer vermeld is. "Artikel 21, 4 5, van het decreet. 18
Er valt niet goed in te zien waaroni de kosteloosheid van een eerste afschrift of uittreksel op aanvraag van de partijen of hun raadsmalinen niet inede geldt voor (andere) processtukken (dan het verzoekschrift).
12/22
advies Raad van State
55.87613
Artikel 24
24. In artikel 24, tweede lid, van het ontwerp wordt beter nauwkeuriger verwezen naar het bedrag vermeld in "artikel 2 3 , s 1, vierde lid" (niet: "artikel 23").
Deel 2. Bestuurliike geldboete en voordeelontneming Artikel 26 25. In artikel 26 van het ontwerp wordt, uitsluitend voor de berekening van termijnen in gedingen voor het Milieuhandhavingscollege, bepaald dat de vervaldag die "valt binnen een periode dat de griffie gesloten is als vermeld in het huishoudelijk reglement", wordt verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Er valt niet in te zien waarom die regeling beperkt is tot het Milieuhandhavingscollege, temeer daar de griffie voortaan voor elk Vlaams bestuursrechtscollege zal bestaan uit personeelsleden van een dienst van de Bestuursrechtscolleges en daar over de goedkeuring en wijziging van het huishoudelijk reglement zal worden beslist door de algemene vergadering van de Vlaamse bestuursrechtscolleges, met mogelijkheid tot afwijking door de eerste voorzitter.19
Artikel 27 26. In artikel 27, 5 2, tweede lid, van het ontwerp kan beter worden geschreven dat de voorzitter van het college of de door hem aangewezen bestuursrechter uitspraak doet over "de klaarblijkelijke onbevoegdheid van het College" (niet over "zijn klaarblijkelijke onbevoegdheid"). Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 60,
5 2,
tweede lid, van het
ontwerp.
Artikel 28 27. Het is merkwaardig dat de termijn waarover de verweerder op grond van artikel 28 van het ontwerp beschikt om zich te verdedigen tegen de door de verzoeker ingeroepen middelen, vijftien dagen meér bedraagt dan de termijn van dertig dagen waarover de verzoeker beschikt om zijn middelen in het verzoekschrift uiteen te zetten2' Vanuit het oogpunt van het beginsel van de wapengelijkheid van de partijen zal deze verschillende behandeling verantwoord moeten kunnen worden. De Raad van State ziet niet meteen een mogelijke verantwoording.
19
Zie respectievelijk artikel 6, eerste lid, en de artikelen 7, tweede lid, 3", en 9, zevende lid, van het decreet.
2 0 ~ i de e artikelen 16.4.39 en 16.4.44 van het decreet van 5 april 1995 'houdende algemene bepalingen inzake inilieubeleid', zoals respectievelijk gewijzigd bij artikel 69 en artikel 70 van het decreet.
55.87613
advies Raad van State
13/22
Artikel 30
28. In artikel 30, tweede lid, van het ontwerp wordt naast de hypotheses van toevoeging van stukken aan de wederantwoordnota hetzij om te kunnen repliceren op de antwoordnota van de verweerder, hetzij omdat de stukken de verzoeker bij de indiening van het verzoekschrift nog niet bekend waren, het best ook nog het geval vermeld dat de verzoeker op dat ogenblik nog niet over de stukken kon beschikken als hij die via een derde diende te verkrijgen.
Artikel 34
29. De organisatie en de uitkomst van een getuigenverhoor belangen elke partij in een geding aan. Artikel 34, 5 1, tweede lid, van het ontwerp dient dan ook in die zin te worden aangevuld dat niet enkel de aanvrager van dat verhoor, maar alle partijen in het geding schriftelijk worden ingelicht over de beslissing of een getuige zal worden gehoord, en in kennis worden gesteld van het proces-verbaal van getuigenverhoor. Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 84, en 109,s I , van het o n t ~ e t p . ~ '
3 1,
tweede lid,
Artikel 36 In artikel 36, 30. tweede lid, te vervallen.
3
1, van het ontwerp dient het vierde lid, dat identiek is aan het
Artikel 37 In artikel 37, eerste lid, van het ontwerp dient te worden geschreven "de plaats, de 31. dag en het uur mee waar en waarop zij . ..".
Artikel 42 In het eerste, vierde en vijfde lid van artikel 42, 3 3, van het ontwerp wordt beter 32. nauwkeuriger verwezen naar "artikel 16, zesde lid" van het decreet (niet: "artikel 16").
Artikel 43 Artikel 43, 3 3, eerste lid, van het ontwerp is aan te vullen teneinde, in het licht van 33. artikel 42, fj 1,4O en 5 O , mede rekening te houden met de eventualiteit van ondertekening van het proces-verbaal van de zitting door getuigen en deskundigen, alsook met de mogelijkheid dat zij,
" Met dien verstande dat in die laatste bepaling ook dient te worden verwezen naar de bedoelde betrokkenen.
iii
artikel 108 van liet ontwerp
14/22
advies Raad van State
55.87613
evenals de eventueel persoonlijk verschenen partijen waarvan reeds melding wordt gemaakt, die ondertekening weigeren. Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van artikel 86,
3, eerste lid, van
het ontwerp.
Artikel 44
34. Uit artikel 44 van het ontwerp blijkt niet duidelijk wie de vertaler-tolk aanstelt. Op dit punt zal de ontworpen bepaling bijgesteld moeten worden. Voor zover het aan de partij die aannemelijk maakt dat zij de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, zou worden overgelaten om een vertaler-tolk te kiezen, brengt de bepaling dat die moet worden gekozen "uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking is op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel" praktische problemen met zich mee. Het zou voor de partijen eenvoudiger zijn om te werken met een lijst die beschikbaar is op de griffie van het college zelf.
Artikel 47
35. Artikel 47 van het ontwerp kan beter worden aangevuld. Als het immers nodig wordt geacht te bepalen dat het college ambtshalve middelen kan inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen op voorwaarde dat ze de openbare orde lijkt ook melding te moeten worden gemaakt van de mogelijkheid tot ambtshalve afwijzing van het beroep op basis van excepties (en eventueel zelfs van de mogelijkheid tot het opwerpen van andere . niet eerder in de loop van de rechtspleging zijn aangebracht. Voor al middelen ten gronde)23 die die gevallen verdient het tevens aanbeveling om uitdmkkelijk voor te schrijven dat slechts tot dat optreden kan worden overgegaan als uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de partijen de mogelijkheid hebben gekregen om daarover standpunt in te nemen of na een heropening van de debatten met het oog op die ~ t a n d ~ u n t b e ~ a l i n g . ~ ~ Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 89, eerste lid, van het ontwerp.
22
Vergelijk met de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, die middelen van openbare orde ambthalve opwerpt zonder dat een wettelijke bepaling in die mogelijkheid voorziet. Volgens A. WIRTGEN acht de Raad van State zich daartoe verplicht, wegens liet absoluut dwingend karakter van deze iniddelen en oindat middelen van Middelen en het openbare orde geacht worden altijd en van rechtswege aanwezig te zijn in het geding (A. WIRTGBN, urnbishalve uunvoeren van iniddelen in hei bijzonder, Brugge, die Keure, 2004,370). Bijvoorbeeld een nieuw middel dat steunt op feiten die de verzoeker voordien niet kende en die niet geacht kunnen worden gekend te moeten zijn.
23
24
Zie in dat verband bijvoorbeeld EHRM 20 februari 1996, Vwt~~eitlei~ v. België
Artikel 52 Aangezien het beroep bij het Milieuhandhavingscollege noodzakelijk een geschil 36. tussen twee partijen is, is aan het einde van artikel 52, derde lid, van het ontwerp te schrijven "aan de andere partij" (niet: "aan de andere partijen"). Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 53, 5 2, vierde lid, van het ontwerp.
Artikel 53 In het opschrift van deel 2, hoofdstuk 2, afdeling 5, onderafdeling 1, van het 37. ontwerp moeten de woorden "van vemietiging" worden geschrapt, aangezien ook een arrest van het Milieuhandhavingscollege waarbij geen vernietiging is uitgesproken, vatbaar is voor herziening." Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 8, onderafdeling 1, van het ontwerp. Aan het einde van artikel 53, 5 2, vijfde lid, van het ontwerp mag niet worden 38. verwezen naar artikel 41, dat immers geen betrekking heeft op de organisatie van de zitting. Daarenboven zal ook dienen te worden verwezen naar artikel 43.26 In paragraaf 4 van artikel 53 is geen verwijzing naar de ordetermijn vermeld in 39. artikel 45 opgenomen. Er wordt ter overweging gegeven toch minstens een indicatie te geven van de termijn om uitspraak te doen over het beroep tot herziening
Deel 3. Vergunningsbeslissingen Artikel 56 40.
De gemachtigde stelt voor artikel 56 van het ontwerp als volgt te redigeren: "Met behoud van de toepassing van artikel 15, bevat het verzoekschrift, naargelang het geval, het opschrift:
l0 'verzoek tot vemietiging'; 2' 'verzoek tot vemietiging met vordering tot schorsing'; 3O 'verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid';
4' 'verzoek tot vernietiging met vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen';
5' 'vordering tot schorsing'; Zie de algemene forinulering van paragraaf 1 van artikel 39 van liet decreet cn de verinelding in paragraaf 3, tweede lid, van hetzelfde artikel dat "degenen die bij het bestreden arrest partij waren, bij verzoekschrift een beroep tot herziening [kunnen] instellen", dat is dus niet enkel de verwerende partij. Vergelijk niet artikel 104, 3 2, vijfde lid, van het ontwerp.
16/22
advies Raad van State
55.87613
6' 'vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid'; 7" 'vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen'." Dit tekstvoorstel kan evenwel niet in zijn geheel worden aanvaard, aangezien uit de tekst van artikel 41, eerste lid, van het decreet duidelijk blijkt dat de vordering tot liet bevelen van voorlopige maatregelen wordt opgevat als een accessorium van de vordering tot schorsing, al dan niet bij uiterst dringende noodzakelijkheid, en derhalve slechts kan worden ingesteld samen met een bepaald type schorsingsvordering.
Artikel 57 In artikel 57, Q: 1, 2", van het ontwerp wordt in verband met de vordering tot 41. schorsing het woord "hoogdringend" gehanteerd, terwijl in artikel 57, Q: 1,3O, van het ontwerp in verband met de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid het woord "spoedeisendheid" wordt gebruikt. In de artikelen 40 en 41 van het decreet wordt evenwel enkel de term "hoogdringendheid" gehanteerd. Het verdient derhalve aanbeveling ook in artikel 57, Q: 1, 3", de term "hoogdringendheid" te hanteren.
Artikel 60 In artikel 60, Q: 1, tweede lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar de 42. artikelen 63, eerste lid, en 75, Q: I, eerste lid, in plaats van naar de artikelen 62 en 74.
Artikel 62 In ,fine van artikel 62, jj 1, eerste lid, van het ontwerp kan meer nauwkeurig 43. worden verwezen naar artikel 19, eerste lid, 2' en 3".
44. In artikel 62, Q: 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 61, Q: 3, l", in plaats van naar (het onbestaande) artikel 60, Q: 3, 1 O.
Aan het einde van artikel 62, jj 2, eerste lid, 3 O , van het ontwerp voege men 45. volledigheidshalve de woorden "overeenkomstig artikel 7, jj 1" toe. In artikel 62, Q: 2, eerste lid, 4O, van het ontwerp dient het woord "hij" te worden 46. vervangen door de woorden "de verzoeker". In artikel 62, Q: 2, eerste lid, 5", van het ontwerp wordt beter verwezen naar 47. artikel 61, jj 3,2", in plaats van naar artikel 3 (zie artikel 17, Q: 2, eerste lid, 5O, van het ontwerp). In artikel 62, jj 2, vijfde lid, artikel 76 in plaats van naar artikel 75. 48.
2O,
van het ontwerp moet worden verwezen naar
55.87613
advies Raad van State
17/22
Artikel 63
49. In artikel 63, eerste lid, van het ontwerp dient respectievelijk te worden verwezen naar de artikelen 19, eerste lid, l", en 60, 3 1, tweede lid, in plaats van naar de artikelen 18, eerste lid, en 59.
Artikel 66
50. In artikel 66, 5 1, van het ontwerp moet worden verwezen naar de artikelen 61 tot 64 in plaats van naar "artikel 60,61,62 en 63". In artikel 66, 5 2, eerste lid, 2", van het ontwerp dient het woord "inzake" te 51. vervangen door het woord "inzage". worden
52. In artikel 66, 3 2, eerste lid, 3O, van het ontwerp kan nog meer specifiek worden verwezen naar artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet en dienen injine, na de woorden "een partij", de woorden "of een belanghebbende" te worden toegevoegd. 53. Aan artikel 66, 5 3, eerste lid, van het ontwerp dienen de woorden "en aan de belanghebbenden" te worden toegevoegd.
Artikel 69
54. In artikel 69, tweede lid, van het ontwerp moet worden verwezen naar onderafdeling 5 in plaats van naar onderafdeling 6.
Artikel 70 In artikel 70, eerste lid, van het ontwerp moet worden verwezen naar 55. onderafdeling 6 in plaats van naar onderafdeling 7.
Artikel 72
56.
Men redigere artikel 72, eerste lid, van het ontwerp als volgt:
"Als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft met toepassing van deze afdeling en de verweerder of de tussenkomende partij binnen de vervaltermijn vermeld in artikel 70, eerste lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen per beveiligde zending mee dat de kamer uitspraak zal doen over de vordering tot vernietiging van de bestreden beslissing."
18/22
advies Raad van State
55.87613
57. In artikel 72, tweede lid, van het ontwerp kan duidelijkheidshalve worden bepaald dat met de erin bedoelde betekening wordt verwezen naar de mededeling bij beveiligde zending bedoeld in artikel 72, eerste lid, van het ontwerp. 58.
In artikel 72, vierde lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 85, 1, in plaats van naar artikel 63. Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 73,
9: 2,
tweede lid, van het
ontwerp.
Artikel 73 59.
Men redigere artikel 73, 5 1, van het ontwerp als volgt:
"Als het College de vordering tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, heeft verworpen en de verzoeker binnen de vervaltermijn vermeld in artikel 70, tweede lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen per beveiligde zending mee dat de kamer ten aanzien van de verzoeker de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoeker binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening, vraagt te worden gehoord." 60. In artikel 73, 3, van het ontwerp dient te worden geschreven "een verzoekschrift tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging" in plaats van "een verzoekschrift tot schorsing, in toepassing van afdeling 4, hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de procedure".
Artikel 75 61. In de inleidende zin van artikel 75, 5 1, van het ontwerp kan nog meer precies worden verwezen naar artikel 60, 1, tweede lid, en i n j n e van artikel 75, 5 1, l", a), van het ontwerp naar artikel 19, eerste lid, l".
Artikelen 76.78 en 82 62. Er dient ook voor de tussenkomende partij te worden voorzien in de mogelijkheid om geïnventariseerde overtuigingsstukken in te dienen in de loop van het geding voor de Raad voor ~er~unnin~sbetwistin~en.~'
27 Hierbg dient acht te worden geslagen op het gegeven dat in het verzoekscliriiì tot tussenkomst enkel de ontvankelijkheid van de tussenkomst moet worden aangetoond, zodat gelijkaardige beperkingen als vervat in de artikelen 78, tweede lid, en 80, tweede lid, van het ontwerp, niet kunnen worden gesteld ten aanzien van de tussenkomende partij wanneer ze een eerste schriftelijke uiteenzetting indient.
55.87613
advies Raad vati State
19122
63. In artikel 78, tweede lid, van het ontwerp wordt het best ook gewag gemaakt van de mogelijkheid om nieuwe overtuigingsstukken in te dienen in het geval dat die stukken noodzakelijk zijn voor repliek op de antwoordnota van de verweerder of in het geval dat de verzoeker bij de indiening van het verzoekschrift niet over die stukken kon beschikken en ze slechts via een derde kon verkrijgen.
Artikel 83 64. Aan het einde van artikel 83 van het ontwerp schrijve men "aan de andere partijen" in plaats van "aan de partijen".
Artikel 84 65. De gemachtigde is het ermee eens dat in onderafdeling 2 van deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 5, van het ontwerp een gelijkaardig artikel als artikel 35 van het ontwerp moet worden opgenomen.
Artikelen 85. 86, 89 en 90
. r, , en 66. In artikel 85, 5 3, dienen de niet correcte verwijzingen naar artikel "17,6 de lid artikel 17 van het decreet te worden gecorrigeerd door te verwijzen naar artikel 16, zesde lid, ervan. Artikelen 95-97 en 100 67. In de artikelen 95, 5 2, tweede lid, en 97, eerste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar respectievelijk artikel 42, 5 2, derde lid, en artikel 42, 5 1, van het decreet in plaats van naar artikel 40 5 2, derde lid, en artikel 40, 5 1, ervan. 68. In de artikelen 97, tweede lid, S", en 100, 5 3, derde lid, 3", van het ontwerp wordt het best gepreciseerd dat de termijn wordt bedoeld die is vermeld in respectievelijk "punt 4"" en "punt 2"". 69. In artikel 100, 5 1, van het ontwerp moet worden verwezen naar "de zitting, vermeld in artikel 97, tweede lid, 5"".
Artikelen 101 en 102 70.
De artikelen 10 1 en 102 van het ontwerp dienen van plaats te wisselen.
71. Er kan worden overwogen het huidige artikel 101 van het ontwerp aan te vullen naar analogie van de artikelen 46 tot 49 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 201 2
20122
advies Raad van State
55.87613
'houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen'. Bovendien dient in artikel 101, eerste lid, van het ontwerp te worden verwezen naar artikel 14 in plaats van naar artikel 13.
Artikel 103 72. Aan het einde van artikel 103, vijfde lid, van het ontwerp wordt kennelijk een verwijzing beoogd naar artikel 24 in plaats van artikel 23. Dat artikel 24 voorziet evenwel in een indexatie op basis van de ABEX-index, wat niet strookt met artikel 43, tweede lid, van het decreet, waarin voor de bedragen van de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen immers een aanpassing wordt voorgeschreven aan "de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen". De tekst van artikel 103, vijfde lid, van het ontwerp moet derhalve in overeenstemming worden gebracht met de decretale bepaling.
Artikel 104 en 105 73. In de eerste zin van artikel 104, 5 4, van het ontwerp moet de verwijzing naar de artikelen 87 en 89 worden gewijzigd in een verwijzing naar artikelen 88 en 90. 74. Gelet op artikel 91 van het ontwerp moet in de artikelen 104, 5 4, en 105, derde lid, van het ontwerp wellicht ook worden voorzien in de betekening van een herzieningsarrest en mogelijk ook van een verbeterend arrest aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betreffende onroerend goed is gelegen.
Deel 4. Verkiezingsbetwistinaen en mandaatgeschillen Artikelen 107 tot 11 1 75. De gemachtigde is het ermee eens dat in de artikelen 107, $8 1 , 3 en 4, en 11 1, 5 1, tweede lid, 2", van het ontwerp ook gewag dient te worden gemaakt van het betrokken district. 76. De gemachtigde is het ermee eens dat artikel 107, 5 4, van het ontwerp dient te worden aangevuld met de passus ", en, in voorkomend geval, aan de kandidaten van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist". 77. De gemachtigde verduidelijkte dat met de term "betrokkene" in artikel 108 van het ontwerp zowel de kandidaten van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist als de mandatarissen van wie het mandaat wordt betwist als andere belanghebbenden worden bedoeld. Zulks kan in dat artikel worden geëxpliciteerd. De gemachtigde is het bovendien ermee eens dat ook in de erop volgende artikelen gewag moet worden gemaakt van de "betrokkene".
55.87613
advies Raad va11State
2 1 122
In artikel 109, 5 3, van het ontwerp wordt bepaald dat het getuigenverhoor wordt 78. afgenomen overeenkomstig artikel 25, tweede tot vijfde lid, van de wetten op de Raad van State. De gemachtigde is het ermee eens dat beter een autonome regeling betreffende het getuigenverhoor in het ontwerp wordt opgenomen, zodat hier niet verder hoeft te worden ingegaan op de bevoegdheidsrechtelijke en wetgevingstechnische problemen die rijzen door de verwijzing naar een federale wet in een besluit van de Vlaamse Regering. 79. Het eerste lid van artikel 110 van het ontwerp, dat niet in de onderverdeling in paragrafen van dat artikel is betrokken, is een overbodige herhaling van artikel l 2 van het ontwerp en dient derhalve te worden weggelaten. 80. getuigen.
In artikel 110,
5 6 , van het ontwerp dient ook gewag te worden
gemaakt van de
In artikel 11 1, 5 1, eerste lid, van het ontwerp dient te worden bepaald waar in het 81. decreet de in dat artikel bedoelde termijn kan worden teruggevonden.
Artikel 112 De vraag rijst of de in artikel 112, 5 2, tweede lid, van het ontwerp bedoelde 82. schorsing wel verenigbaar is met de stringente teimijn waarbinnen de Raad voor Verkiezingsbetwistingen uitspraak dient te doen.
Artikelen 113 en 114 De gemachtigde is het eimee eens dat de artikelen 113 en 114 van het ontwerp 83. zonder voorwerp zijn en derhalve kunnen vervallen.
Deel 5. Ophefîïngs-, wiiziaings-. overganas- en slotbepalingen Aangezien deel 5 van het ontwerp geen wijzigingsbepalingen bevat, redigere men 84. het opschrift van deel 5 van het ontwerp als volgt: "Deel 5 - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen".
Artikel 119 85. De uitvoering van een besluit moet gewaarborgd blijven over de wisseling van ministers heen, zodat de betrokken ministers op een abstracte wijze moeten worden weergegeven, met een omschrijving van hun bevoegdheden die relevant zijn voor de te regelen aangelegenheden.
22/22
advies Raad van State
55.87613
In artikel 119 van het ontwerp dienen derhalve de verwijzingen naar de aangelegenheden "Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand," "Natuur en Cultuur", "Financiën, Begroting, Werk" en "Sport" te worden weggelaten.
Annemie GOOSSENS