Verduurzaming MKB: drijfveren en de rol van gemeenten
Onderzoek in opdracht van Agentschap NL
Uitgevoerd door mauritsgroen.mgmc (drs W. Verhoog) Datum: 1-5-2011 1
Inhoud 1.Inleiding Opdracht en kader Het onderzoek Dit rapport 2.Verslag 2.1 Inspelen op bedrijven Van energiebesparen tot Mvo-ambitie Achterblijvers, middenmoters en koplopers Relatie met bevoegd gezag 2.2 De rol(len) van de gemeente Reguleren en handhaven Informeren en adviseren Faciliteren Duurzaam inkoper/launching customer 2.3 Rol weggelegd voor andere partijen? De koploper De branche-organisatie De ondernemersvereniging Kamer van Koophandel Parkmanagement Installateurs e.a. rond een bedrijf Opleidingen Divers Rijksoverheid Provincie 2.4 Hoe vul je de gemeentelijke rol(len) succesvol in? Bestuurlijke betrokkenheid, verankering Integraal werken Op het raakvlak met de buitenwereld 2.5 Communiceren over verduurzaming Communiceren met bedrijven Communicatie met/tussen gemeenten
Bijlagen: Bijlage1: Geïnterviewde personen Bijlage2: Vragen als leidraad bij het gesprek
2
1. Inleiding
Opdracht en kader Vanuit het themateam Duurzame Bedrijven is geconstateerd dat gemeenten op diverse manieren vorm geven aan het verduurzamen van hun lokale MKB. Om de ervaringen hierover beter te ontsluiten heeft Agentschap NL opdracht gegeven aan MGMC om deze ervaringen door middel van interviews te verzamelen, vanuit het persperctief van zowel gemeenten als (koepels van) bedrijven. Doel is bij te dragen aan: • inzicht in wat MKB-bedrijven kan bewegen/beweegt om met duurzaamheid aan de slag te gaan, en - in relatie daarmee - : • inzicht in de manier waarop gemeenten die beweging het beste in gang kunnen zetten/ kunnen ondersteunen.
Het onderzoek Dit onderzoek bestond uit een beperkte literatuurstudie en interviews met tien personen bij (negen) organisaties die m.b.t. het thema verduurzaming (of energie) met bedrijven in contact staan. Het idee achter dit onderzoek - van een omvang die moeilijk kwantitatieve uitspraken rechtvaardigt - was dat het een rol kon spelen in de eventuele actualisatie van eerdere uitkomsten en dat het daarop ook aanvullende gezichtpunten zou kunnen opleveren. Gegeven het aantal interviews dat in het kader van deze opdracht kon worden afgenomen, is ervoor gekozen geen gesprekken te voeren met bedrijven. De nu geïnterviewde personen konden - zij het indirect - voor wat betreft een veel groter aantal bedrijven een beeld schetsen. Vanwege dit voordeel is het risico voor lief genomen dat het beeld via deze informatieroute ook enigszins vertekend kon raken. Een lijst met geïnterviewden en de vragen die als leidraad in de gesprekken zijn gebruikt zijn als bijlagen aan dit verslag toegevoegd. Dit rapport Dit stuk doet verslag van verzamelde input (literatuur en interviews), gerangschikt langs de interviewvragen, en geeft daarop een beschouwing. Op grond van de bevindingen is tevens, separaat van dit verslag, een beknopte communicatiestrategie opgesteld. Deze geeft op grond van de bevindingen in het onderzoek aan hoe partijen op strategische wijze kunnen communiceren rond het onderwerp energiebesparing/verduurzaming.
3
2. Verslag
2.1 Inspelen op bedrijven
De eerste serie vragen hebben informatie opgeleverd over de belevingswereld en drijfveren van bedrijven m.b.t. duurzaam ondernemen en over de wijze waarop de overheid daarop kan inspelen.
Van energiebesparen tot Mvo-ambitie Wat bedrijven zelf oppakken, en om welke reden ze dat doen, loopt volgens diverse geïnterviewden weliswaar uiteen, maar ‘energie’ is volgens hen wel vaak de trigger voor bedrijven om zelf contact te zoeken, het eerste dat bij ondernemers zelf naar boven komt bij verduurzaming. Dit is ook logisch vanwege de relatie met mogelijke kostenbesparing: het mes snijdt aan twee kanten. Bedrijven zitten daarbij nog op verschillende ambitieniveaus. Energiecentrum MKB onderscheidt drie niveaus: de groep die ‘tegen verspilling is’ (dit is voor naar schatting 80% van MKB-bedrijven de ambitie); ‘besparen om rendement te verbeteren’ (15% van de bedrijven); ‘aandacht voor de maatschappelijke rol van het bedrijf, MVO-drijfveren’ (5% van de bedrijven). Energiecentrum MKB sluit daarop aan in de communicatie door met verschillende (deel)boodschappen te komen voor de drie ambitieniveaus. ‘s-Hertogenbosch heeft in convenanten met grote bedrijven, hoewel die al bezig zijn met ‘MVO’, gefocust op energie, “want als je over alles afspraken maakt gaat het uiteindelijk nergens echt over”. Voor deze convenanten heeft ze het heel open gehouden: iedereen kan er z’n eigen bovenwettelijke doelen stellen en ook de eigen al bestaande doelen erin onderbrengen. Dit laatste doet ook recht aan bedrijven die uit eigen beweging al met verduurzaming bezig waren. De geïnterviewde bij DHV maakt in de acties die bedrijven ondernemen een onderscheid tussen aspecten die te maken hebben met een interne gerichtheid, en aspecten die veel meer een externe gerichtheid van bedrijven vragen. Die externe oriëntatie, een breder begrip van duurzaam ondernemen, waarmee je een onderscheidend imago kunt verwerven, kunt innoveren en nieuwe markten kunt blootleggen, is groeiende maar de meeste bedrijven zijn volgens haar nog intern gericht. Energiebesparing is zo’n aspect dat dicht bij hen staat omdat het ook kostenbesparing oplevert. In de contacten met bedrijven daagt DHV deze uit om - ook al beginnen ze op onderwerpen als energiebesparing - verder te kijken. “Ik raad de bedrijven aan om met stakeholders te gaan praten, praten over wat je aan het doen bent, niet over hoe goed je bent. Ik vraag ook hoe ze denken dat hun bedrijf er vijf tot tien jaar uit ziet: dan ben je waarschijnlijk niet met alleen energiebesparing bezig. Het helpt soms ook om terug te gaan naar de ideeën waarmee ze ooit met het bedrijf begonnen zijn. Dat ging ook over meer dan een zak geld verdienen. Als er zaken als leegloop en vergrijzing in hun regio spelen, zaken die visie vereisen, kun je ook daarmee verbindingen leggen.”
4
In koploperprojecten (ondersteund door advies- en ingenieursbureau DGMR), momenteel in het Noorden van het land (gemeente Opsterland e.a.), wordt in de benadering van bedrijven direct over duurzaam ondernemen in de volle breedte gesproken. DGMR: “Het gaat om actie en visie tegelijk. Hier wordt de insteek nadrukkelijk verbonden aan ‘strategisch ondernemen’, ‘in de toekomst ook nog kunnen floreren’. Je moet als bedrijf een goed verhaal hebben over duurzaam ondernemen in de volle breedte: dat is wat je klanten ook vragen, niet alleen hoeveel led-lampjes je hebt ingedraaid.” Eerder adviseerde Nyenrode op basis van onderzoek (Nyenrode 20071) dat het goed is naar het bedrijfsleven het commerciële voordeel van MVO, de business case MVO, uit te dragen en daarmee het bedrijfsleven aan te spreken. Oftewel: voor de ondernemers de vraag: ‘what’s in it for me?’ te beantwoorden (en dat liefst door een andere ondernemer te laten doen). De Club van 302 bevestigt dit - zij met een lichte nuancering: “de business case is een golflengte waarop je kunt communiceren. Bedrijven zijn er wel gevoelig voor, maar houd er rekening mee dat veel kleinere ondernemers zelf nog niet in die termen denken. In plaats van met kostenbesparing zijn die eerder bezig met het idee om meer klanten te winnen. Ze worden meer in beslag genomen door ‘investeringsbeslissingen’ zoals de vraag of ze al dan niet een advertentie in het Parool moeten plaatsen.” Eenmaal begonnen, schuiven bedrijven eenvoudig op in ambitieniveau, zo merkt Energiecentrum MKB. Ook klein beginnen (vermijden dat bedrijven door het bos de bomen niet meer zien) is dus zinnig. Een vliegwielwerking wordt ook geconstateerd in DHV-onderzoek (DHV 20103): ‘Opvallend is dat hoe verder een bedrijf is in duurzaam ondernemen, hoe meer het gestimuleerd wordt door efficiencyverbetering en een proactieve opstelling en lange termijn visie’. De laatste is voor koplopers zelfs de voornaamste stimulans.’ Dat overigens niet alles draait om eigen motivatie van bedrijven maar dat zeker ook klanten en overheid belangrijk zijn als motiverende partij, wordt ook duidelijk uit eerder genoemd DHV-onderzoek (DHV 2010). Bedrijven geven zelf aan dat externe prikkels zoals vragen of eisen van klanten (16,8%) en van de overheid (12,1%) de belangrijkste stimulans vormen om met duurzaam ondernemen aan de slag te gaan. Daarna zijn commerciële motieven zoals profilering in de markt (9,2%) en efficiencyverbetering (9%) een stimulans. De geïnterviewde van DHV (destijds projectleider van het DHV-onderzoek) vult dit aan: “Ik merk elke dag bij ondernemers dat duurzaamheidsvragen rond aanbesteding er bij hen inhakken. Uiteindelijk hoop je dat de diverse drijfveren gaandeweg weer bij elkaar komen.”
1
Onderzoek naar bevordering van duurzaam ondernemen en duurzame innovaties in het MKB door provincies en gemeenten. G. Keizers et al., Nyenrode 2007.
2
Club van 30 BV is een projectbureau nieuwe stijl dat voor opdrachtgevers bedrijfsprocessen verduurzaamt. Dit doet zij door inhoudelijke experts vanuit producenten en leveranciers zodanig in te zetten dat duurzaamheid vanuit een integrale oplossing maximaal milieurendement heeft én een aantrekkelijke business case vormt. Uitvoering staat daarbij centraal. 3
Meting Duurzaam Ondernemen (2010) MD-SU20100008 DHV, DHV-onderzoeksrapport in opdracht van Provincie Gelderland.
5
Achterblijvers, middenmoters en koplopers Ten aanzien van de vraag op welke bedrijven – achterblijvers, middenmoters of koplopers- de focus te richten, wijst DHV-onderzoek (DHV 2010) de groep middenmoters als meest kansrijke categorie aan. Het is een grote groep, er is al een intentie aanwezig en er is slechts een duwtje in de rug nodig. Ze adviseert om niet te veel energie (meer) te steken in het stimuleren van achterblijvers: deze groep bleek in dit onderzoek in omvang sterk geslonken, met daarbij aanwijzingen dat de groep tegelijkertijd hardnekkiger is geworden in haar afwijzing. Het onderzoek leerde ook dat er in elke sector achterblijvers, middenmoters en subtoppers zitten, waardoor het ‘niet mogelijk is een branche expliciet aan te wijzen voor de focus’. Mogelijk is de bedrijfsgrootte een factor in de ontvankelijkheid. DHV-onderzoek (DHV 2010) signaleert dat 200+ bedrijven relatief het meeste open stonden voor deelname aan haar onderzoek. Een andere waarneming uit dit onderzoek is dat er relatief veel koplopers en middenmoters te vinden zijn op bedrijventerreinen.
Relatie met bevoegd gezag Voor een categorie bedrijven zouden voor hen geldende wettelijke verplichtingen uit het Activiteitenbesluit, en de mogelijkheid dat daarop wordt gehandhaafd, een stok achter de deur kunnen zijn. Diverse geïnterviewden zeggen echter dat de notie en kennis bij bedrijven niet actief aanwezig is. Handhaven kan deze categorie wel motiveren, is de gedachte in onder meer Nijmegen en ’s-Hertogenbosch. Deze steden hebben voor deze handhavingslijn gekozen, zij het dat ze wel rekening houden met de uitgangssituatie bij bedrijven: door als tussenstap de bedrijven de mogelijkheid te bieden zich eerst te laten informeren en adviseren, en door bedrijven een redelijke tijd te geven waarin ze moeten aantonen met maatregelen bezig te zijn, maar waarin nog niet op eindresultaat (energie) wordt gehandhaafd. Rotterdam ziet in de handhavingsrol de manier om sowieso bij bedrijven binnen te komen. Ook bij het eerste bezoek is de insteek al het houden van toezicht (signaleren wat mis is/verbeterd kan worden) en wordt meteen duidelijk gemaakt dat het om wettelijke verplichtingen gaat. Wel wordt met het bedrijf tijdens dit (aangekondigde) bezoek gekeken naar energiebesparingsmogelijkheden en worden maatregelen niet direct (zonder meer) opgelegd. (Zie verder.) In Amsterdam is handhaven een stok achter de deur om met bedrijven afspraken te maken, die dan liefst worden ondergebracht in eigen keurmerken die de markt kent (zie verder).
Beschouwing van de uitkomsten v.w.b. de insteek richting bedrijven Energie- en daarmee kostenbesparing is een onderwerp dat dicht bij de bedrijven staat. Een startpunt voor vaak vanzelf doorgroeiende ambities op energiegebied en voor meer ambities op het bredere terrein van duurzaamheid. Energiebesparing is voor een aanzienlijk aantal bedrijven ook gewoon verplicht (veel bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit), maar een verplichting die bij hen weinig bekendheid geniet. Bij een aantal gemeenten (zie ook verderop in dit verslag) is te zien dat de gemeente zich rekenschap geeft van die kennislacune door weliswaar handhavers in te zetten, maar deze hierin tactisch te laten opereren. Met het aanwijzen van energiebesparing als geschikte ‘binnenkomer’, is niet gezegd dat richting bedrijven altijd op een beperkt, ‘down to earth’-niveau moet worden ingestoken. Waar bedrijven zoeken naar (of overtuigd kunnen worden van uitzicht op) een onderscheidende positie in de markt, overlevingskansen op de langere termijn, of 6
collectiever- bezorgd zijn over de welvaart en toekomst van de eigen regio, kan het succesvol zijn om deze grotere vraagstukken met het grotere ‘duurzaamheid’ te verbinden en een project juist meer ‘visionair’ in te gaan. Bedrijven zijn ook in belangrijke mate gevoelig voor externe prikkels van klanten en overheid. Waar de markt/overheid duidelijk om ‘duurzaamheid’ vraagt zal ook duidelijk te maken zijn dat een verhaal over (alleen) energiebesparing te mager is. Elke branche kent bedrijven in het gehele spectrum van achterblijver tot koploper, er zijn in dit opzicht geen grote verschillen die voor een bepaalde focus zouden pleiten. Projectmatige aanpak, met telkens de focus op een bepaalde branche, kan wel nuttig zijn om andere redenen: om binnen zo’n branche momentum te creëren en om vooraf aan overheidszijde voldoende expertise over de specifieke branche op te bouwen.
2.2 De rol(len) van de gemeente
Wat moet de gemeente doen als (eventuele) regulerende, kaderstellende; faciliterende; informerende tot adviserende partij; of als marktpartij/launching customer?
Reguleren en handhaven In eerder aangehaald Nyenrode-rapport (Nyenrode 2007) wordt gesteld: ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt door vele definities beschreven en door het bedrijfsleven gezien als bovenwettelijk en is daarmee niet door wetgeving af te dwingen. Dit betekent niet dat gemeenten geen rol hebben in het stimuleren van bedrijven om invulling te geven aan de sociale, maatschappelijke en milieuaspecten van hun activiteiten - ofwel invulling te geven aan MVO. Of dat ambtenaren in een handhavende functie geen rol kunnen hebben in het aanzwengelen van discussie en overdenking m.b.t. MVO-maatregelen door bedrijven. Hiertoe kunnen gemeenten verschillende instrumenten ontwikkelen en inzetten.’[…] ‘De effectiviteit van dit instrumentarium zit ook in de lange termijn planning van bedrijven, die rekening kunnen houden met het verstrengen van eisen en normen op de lange(re) termijn, en de dreiging van regulering wanneer zelfsturing niet voldoende resultaat oplevert. De lat wordt steeds hoger gelegd en stimuleert vooral bedrijven die niet van zichzelf geneigd zijn tot vernieuwing.’ Ook de Haarlemse Energiecoach bevestigt een rol voor handhavers, “Ik ga nu wel op verzoek mee met een handhaver om op gebied van energiebesparing en /of duurzame toepassingen te ondersteunen. Mijn rol is dan adviserend en stimulerend naar de ondernemer.” De geïnterviewde bij DHV stelt: “Regelgeving is iets om de beunhazen mee aan te pakken; je kunt er een ondergrens mee opschuiven. Het zal nooit innovatie bevorderen, bedrijven die al wat verder zijn stimuleren. De gemiddelde ondernemer krijgt bij ‘wetgeving’ direct de reflex om er zo snel en zo gemakkelijk mogelijk vanaf te willen komen.” In eerder door DHV uitgevoerd onderzoek (DHV 2010) wordt gesteld: ‘Het hebben van een milieuvergunning houdt verband met de mate van duurzaam ondernemen: bedrijven met een vergunning zitten vaak in een hogere categorie van duurzaam ondernemen dan bedrijven zonder een milieuvergunning. Het aantal gemeentelijke milieuvergunningen zal in de toekomst steeds verder afnemen door de verschuiving naar het gebruik van AMvB’s. Negatief
7
beeld uit deze resultaten is dat die laatste categorie opvallend minder koplopers en meer achterblijvers bevat.’ Een Verslag Doelgroepanalyse Energiebesparing Ziekenhuizen van de VROM-Inspectie (VROM-Inspectie 20104) geeft inzicht in onder meer de nalevingsrisico’s bij ziekenhuizen m.b.t. de energiebesparingsverplichtingen uit het Activiteitenbesluit waaronder deze vallen. Hier wordt onder meer geconcludeerd dat het aankomt op borging in de organisatie omdat het onderwerp anders alleen speelt bij verbouw/bouw, lees: aanpassing van de milieuvergunning. Ook de handhaver moet langskomen en erom vragen. Uit de praktijk meldt Energiecentrum MKB dat er nu weinig gehandhaafd wordt: bedrijven zoeken zelden contact ‘omdat de handhaver is langsgekomen’. Handhaven bij zoveel bedrijven zou ook nogal duur zijn, terwijl de productiviteit daarvan nog maar de vraag is. “Handhaven is vooral goed voor de achterblijvers die duidelijk niets willen.” ‘s-Hertogenbosch heeft de pijlen vooral gericht op de Activiteitenbesluit-bedrijven (750 van de 2.500 bedrijven bleken verantwoordelijk voor 60 % van het energiegebruik van de totale groep) en daarbij de handhavingslijn gekozen (“immers vreemd als je gaat stimuleren, waar sprake is van een wettelijke verplichting”). Ze deed dat, nadat voor de energiescan tegen laag tarief nauwelijks belangstelling bleek te bestaan. De handhavingslijn start wel met een vriendelijke insteek. Bedrijven kunnen bij een eerste bezoek van de handhaver kiezen: zich laten informeren of direct worden geconfronteerd met handhavend optreden. Ook Nijmegen startte met het aanbieden van energiescans: eerst op basis van no cure no pay (vrijwel geen reacties), daarna met 100 gratis scans (die wel snel vergeven waren). Bedrijven kwamen echter niet tot maatregelen. De handhavingslijn (Activiteitenbesluit) is nu prominent aanwezig. Activiteitenbesluit-bedrijven die geen belangstelling toonden voor scans zijn direct gehandhaafd: projectmatig, omdat je eerst veel kennis van bijvoorbeeld de zorginstellingen of de supermarkten moet hebben. Bij weigerachtige bedrijven zijn dwangsommen toegepast (“geen zin om eindeloos te blijven discussiëren over terugverdientijden”). Bij welwillende bedrijven speelt toch nog een onbekendheid met de verplichting: “Ook al dateren de eerste verplichtingen uit de Wet milieubeheer al van 19 jaar geleden; het is een valkuil te denken dat bedrijven weten waarvoor je langskomt. Je moet toch eerst door de stap heen duidelijk te maken dat het een verplichting is.” Rotterdam liet DCMR uitzoeken waar voor de MKB bedrijven de grootste energiewinst te halen zou zijn. Ook hier is de conclusie: bij de bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen en die daarop dus gehandhaafd kunnen worden. Vanuit handhaving (ook een taak die de gemeente door DCMR laat uitvoeren) kom je sowieso binnen bij deze bedrijven. Bij het eerste bezoek is al de insteek het houden van toezicht (signaleren wat mis is/verbeterd kan worden) en wordt meteen duidelijk gemaakt dat het om wettelijke verplichtingen gaat. Het is vooral de insteek van het gesprek die veelal adviserend van aard is (hoewel DCMR stelt dat adviseren misschien niet helemaal de juiste term is gelet op het andersoortige specialisme dat -
8
4
Vergadering 9 september 2010, met als doel om samen met (ervarings)deskundigen middels de zogenaamde “Tafel van 11”-methode een beeld te krijgen van de kans van slagen van de huidige wettelijke energiebesparingverplichtingen voor ziekenhuizen. Contactpersoon: Gerard Majoor, projectleider energie, VROMInspectie.
een handhaver daarvoor weer zou moeten hebben5). Zo wordt samen met een gebouwbeheerder gekeken waar energie bespaard kan worden en maatregelen worden niet (direct) zonder meer opgelegd. Ook worden van te voren afspraken voor bezoeken gemaakt, normaal gesproken is toezicht onverwacht. En ten slotte wordt ten opzichte van normaal toezicht een extra stap gezet in het traject, namelijk dat de bedrijven en instellingen eerst de mogelijkheid krijgen om het besparen van energie zo veel mogelijk naar eigen inzicht in te passen. Amsterdam gebruikt de handhavingslijn als stok achter de deur, die ze ‘verstandig rekkelijk’ wil inzetten. Ze weegt de mogelijkheid om handhavend snel maar beperkt resultaat te halen af tegen het voordeel van een bedrijf/branche dat zelf in actie komt, met mogelijke voordelen als bovenwettelijke ambities, doelen op meer terreinen dan alleen energie en de start van een eigen proces van continue verbetering. (Voor meer hierover:zie onder “Convenanten, keurmerken”). Het heeft zich ook bewezen bij de Green Key voor hotels, waarbij inmiddels meer dan 50% van de bedden is aangesloten. De stok achter de deur geldt volgens deze gemeente ook voor de bedrijven met een energieverbruik onder de grenswaarden in het Activiteitenbesluit, omdat dan nog steeds krachtens dit besluit een zorgplicht geldt waar sprake is van evidente verspilling. De geïnterviewde acht het zeker de moeite waard om ook de gebruikswaarde van deze zorgplicht in de praktijk te beproeven. DGMR daarentegen zegt in het model voor koploperprojecten (momenteel in het Noorden van het land) handhaving en vergunningverlening juist nadrukkelijk buiten beeld te houden. “In de koploperprojecten leggen we de nadruk op positieve samenwerking tussen gemeente en bedrijven in het belang van je bedrijf (strategisch ondernemen, de toekomst van je bedrijf) en de lokale economie. En niet op de handhavende rol van de gemeente.” In eerdergenoemde Verslag Doelgroepanalyse Energiebesparing Ziekenhuizen van de VROM-Inspectie (VROM-Inspectie 2010) wordt gesteld dat voor naleving de regel zelf wel moet duidelijk zijn (‘wanneer doe ik genoeg?’), waarbij zaken als terugverdientijd of ‘energieonderzoek’ niet voor discussies, verschillende interpretaties vatbaar mogen zijn. Het probleem dat er bij een handhavende aanpak discussies kunnen optreden over terugverdientijden is ook bekend in Rotterdam, en in Amsterdam dat meldt dat berekeningen van de handhavende partij in twijfel worden getrokken. Twijfel die wordt ondersteund door modellen van bureaus die altijd ver weg liggen van de waarde van die handhavende partij. Convenanten, keurmerken ‘s-Hertogenbosch heeft met 24 grote bedrijven convenanten afgesloten, waarin deze zich (uiteraard) verbinden aan het wettelijk verplichte en aan een extra, bovenwettelijk deel. Voor deze convenanten heeft ze het heel open gehouden: iedereen kan er z’n eigen doel stellen en ook de eigen doelen erin onderbrengen. Het laatste doet ook recht aan bedrijven die uit eigen beweging al met verduurzaming bezig waren. In Nijmegen is een convenant (Nijmeegse Energie Convenant) afgesloten met 15 grote bedrijven en instellingen voor de periode 2008-2010. Deze gaan gedurende 3 jaar jaarlijks een procent meer dan de verplichte 2% energie besparen. Ze dragen ook bij aan kennisontwikkeling en communicatie, het uitdragen naar andere bedrijven. 5
9
zie verder onder ‘ Informeren en adviseren’
Belangrijk is dat ook de overheid ‘levert’: Een medewerker van Agentschap NL6 meldt ten aanzien van het convenant Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA) dat bedrijven graag zouden zien dat ook de gemeenten hun afspraken ook nakomen. Zo moeten vanuit MJAafspraken gemeenten bijvoorbeeld binnen 6 weken na ontvangst van het advies van Agentschap NL hun oordeel geven over het energie-efficiencyplan van een bedrijf. Een groot deel van de gemeenten reageert nu helemaal niet. Ook moeten gemeenten zich (afspraak uit het Klimaatakkoord) richten op niet-MJA bedrijven. Amsterdam richt zich, vaak met andere gemeenten die ze erbij betrekt, op het afsluiten van convenanten. Het idee hierachter is dat de gemeente de verantwoordelijkheid bij voorkeur teruglegt bij de bedrijven. Bedrijven mogen zelf plannen maken en die invullen; de gemeente zit dan in een toetsende rol achteraf. De gemeente brengt de wettelijke eisen graag onder in de eigen keurmerken voor duurzaamheid die de markt kent, bijvoorbeeld als niveau ‘brons’ van zo’n bestaand keurmerk. Het voordeel: als het bronsniveau de wettelijke eisen bevat, komen via ‘zilver’ en ‘goud’ ook bovenwettelijke ambities in beeld; waar bedrijven vanuit een gecertificeerd zorgsysteem aan verbetering gaan werken, ontstaat zo een continue verbeteringscyclus i.p.v. inspanningen om aan de (energie)eisen van de overheid te voldoen. Bovendien gaan de keurmerken over veel meer dan energie (bijvoorbeeld ook afval en vervoer). Voorbeelden van keurmerken: Green Key; Milieubarometer voor de zorgsector (in ontwikkeling met SMK); BREEAM In Use (gemeente heeft het plan om daar meer mee te gaan doen). Het Activiteitenbesluit is een stok achter de deur. Deze is al gebruikt (tot aan RvS), bijvoorbeeld toen overleg met supermarktketens vastliep. Met de uitspraken van RvS in de hand heeft de gemeente evenwel weer contact gezocht met de bedrijven met de boodschap:‘we kunnen het doorzetten maar is dat handig?’ Het heeft geleid tot convenanten met 8 grote concerns in diverse gemeenten (uiteindelijk waren 113 gemeenten bij dit project betrokken). Rotterdam haakt, net als Amsterdam, graag aan bij keurmerken van de markt zelf. Ze heeft hotelbedrijven in de stad bijvoorbeeld geïnformeerd en geadviseerd m.b.t. Green Key. “Onze wettelijke eisen zitten daarin, maar het gaat direct over meer dan energiebesparing. En de branche is er enthousiast over vanwege de commerciële communiceerbaarheid van zo’n label. Rotterdam zet dergelijke bedrijven ook in het zonnetje, bijvoorbeeld met het uitbrengen van een groene toeristische gids voor Rotterdam.
Beschouwing van de uitkomsten v.w.b. de regulerende & handhavende gemeente Als een geconstateerde correlatie (DHV-onderzoek 2010) tussen het hebben van een milieuvergunning en mate van duurzaamheid mag worden verklaard vanuit de hoeveelheid ‘aandacht’ die bedrijven vanuit het bevoegd gezag krijgen, pleit dit er voor om richting bedrijven (ook) werk te maken van het Activiteitenbesluit (dat – volgens een van de geïnterviewden - bovendien op meer bedrijven van toepassing is dan nu in de praktijk wordt aangenomen). Verschillende gemeenten zetten inderdaad flink in op handhaving van het Activiteitenbesluit, mede vanuit de onderbouwing dat met een focus op de desbetreffende bedrijven direct ook het leeuwendeel aan energiebesparing te realiseren valt. Handhaving (in de zin van handhavend optreden) is onbetwistbaar iets voor bedrijven die niets willen. Bij onwetende maar welwillende bedrijven kan de handhaver starten vanuit een informerende rol, met het Activiteitenbesluit en de mogelijkheid daarop te 6
mededeling per email, Juliette Vandeweijer
10
handhaven als stok achter de deur. Zo wordt rekening gehouden met de onbekendheid van de verplichtingen en daarmee samenhangende (contraproductieve) reflexen van verzet die onmiddellijke handhaving mogelijk oproept. Ook mag de mogelijkheid om met handhavend optreden een snel - maar beperkt - resultaat te halen worden afgewogen tegen de voordelen in het geval dat een bedrijf/branche zelf een ontwikkeling inzet en vooruit gaat kijken. Keurmerken van de markt zelf (waarbij de overheid met haar eisen kan aanhaken) zijn hiervan een goede illustratie: naast wettelijke verplichtingen (ondergebracht in een niveau ‘brons’) komen direct ook al bovenwettelijke ambities (zilver en goud) bij de bedrijven in beeld; start een eigen proces van continue verbetering; en er wordt doorgaans gewerkt aan veel meer dan alleen energiebesparing. Het op deze ‘rekkelijke’ manier hanteren van handhavingsmogelijkheden blijkt geen zwaktebod: diverse geïnterviewden melden dat de respons van bedrijven aanmerkelijk beter is dan in perioden dat werd gewerkt met alleen informatiecampagnes en het aanbieden van goedkope scans op no cure no pay-basis. Waar convenanten worden afgesloten kunnen de wettelijke vereisten de harde kern daarvan vormen. Ook hier brengt de overheid dan haar eisen in een ‘omgeving’ waar tegelijkertijd méér mogelijk is.
Informeren en adviseren Natuurlijke informatie- en adviesmomenten Vanuit DHV-onderzoek (DHV 2010) wordt geconcludeerd dat informatiebehoefte voornamelijk aanwezig is bij achterblijvers en middenmoters. Sommige respondenten geven aan dat de mogelijkheid tot persoonlijk advies van iemand die zich kan verplaatsen in de situatie van het bedrijf voor hen veel waardevoller is dan algemene informatie. Vanuit hetzelfde onderzoek wordt gesteld dat informatie op natuurlijke momenten het meest zinvol is, bijvoorbeeld op het moment van uitbreiding of verhuizing van het bedrijf. De geïnterviewde bij DHV: “In ons rapport - voor de Provincie – hebben we gezegd: Ga als provincie niet zelf contact zoeken met de bedrijven. Help liever de gemeenten te professionaliseren om het gesprek aan te gaan met de ondernemers op het moment dat ze daarmee in contact staan. Dat gebeurt vaak: bij vergunningverlening, handhaving, bij verbouwen nieuwbouwplannen, gronduitgifte. Daaronder dus ook contacten met de ondernemer vroeg in het traject, op een moment dat hij nog erg flexibel is.” Op handhaving als niet-vrijblijvend kader voor bedrijven om zich te laten informeren/adviseren is hierboven al gewezen. Zo is handhaving een belangrijke stok achter de deur in Nijmegen, ‘s-Hertogenbosch, Amsterdam en Rotterdam. Ook timing in informeren en adviseren is belangrijk Uit onderzoek van Rescon research & consultancy (Rescon 20017) komt de noodzaak van een goede timing naar voren: Het is “niet reëel is om er van uit te gaan dat de ondernemer structureel direct te beïnvloeden is. Het lijkt zinvoller om de aandacht te richten op het ontwikkelen 7
Rescon research & consultancy (R. Jonkers, K. Hillen,R. Hoevenagel, C. Bertens, A. v/d Dool, H. v/d Mortel) De energieke MKB ondernemer, (on)mogelijkheden rond (on)bewust energiezuinig handelen, rapport in opdracht van SenterNovem (Agentschap NL).
11
van ondersteunend – indirect – instrumentarium voor partijen die in de directe omgeving van de ondernemer opereren en hen te faciliteren en ertoe te bewegen ondernemers meer energiebesparingsmaatregelen te laten nemen op natuurlijke momenten.’ In Amsterdam is de straatmanager van winkelstraten8 degene die bedrijven bij vestiging, verbouw, verhuizing wijst op het unieke moment dat dan ontstaat: bijvoorbeeld om als nieuwe huurder gebruik te maken van je riante positie (zeker in de nu slappe verhuurmarkt) van waaruit je eisen kunt stellen aan de energiezuinigheid van je nieuwe pand. Ook genoemd als instrument: Kansen bij Verkassen van stichting Stimular9. De Haarlemse Energiecoach bevordert (zonder preferred supliers list, wel met eventuele verwijzing naar andere bedrijven die goed zijn geholpen) contacten tussen bedrijven en installatiebureau’s. Het is de kunst te bereiken dat ondernemers anticiperen op een noodzakelijke offerte (‘wees voorbereid op het plotseling moeten vervangen van de verwarming of koeling’) waarin ook een duurzame variant is uitgewerkt. Gaat dat pas spelen in een noodsituatie, dan willen bedrijven vooral snel ‘een oplossing’ hebben. De overheid als adviseur Energiecentrum MKB stelt: bedrijven zullen de overheid hierin niet vertrouwen. Ze hebben liever advies van anderen zoals een shared servicecentrum. Doe het niet zelf, leg liever de verbindingen tussen bedrijven en partijen met deskundigheid.. Gemeente Haarlem schuift op haar website (degroenemug.nl) richting bedrijven de E-coach naar voren. Deze is verbonden aan de Stichting Parkmanagement Waarderpolder en bereikbaar voor alle ondernemers in Haarlem. DGMR stelt dat de gemeente niet de adviseur, de kennisleverancier is. Dat heb je nooit in huis, zeker niet met zoveel bezuinigingen in het verschiet. DCMR (Rotterdam) stelt dat de toezichthouders signaleren wat mis is/verbeterd kan worden, en dat ze een gesprek voeren met een adviserende insteek, hoewel ze erbij aantekent dat dit misschien niet helemaal de juiste term is: “ Ze geven geen adviezen over welke techniek moet worden gebruikt als vervanging. Daar hebben ze ook niet de kennis voor, aangezien dat zeer specialistisch is (voor een goed verlichtingsadvies heb je een goede verlichtingsadviseur nodig). Toezichthouders zijn specialisten op het gebied van wetgeving en het is niet realistisch om te verlangen dat ze dat ook op alle energiegebieden zijn.” M.b.t. ‘de kennis in huis’ wordt in enkele interviews wel de vorming van RUD’s als mogelijk positieve ontwikkeling genoemd. De geïnterviewde van de gemeente Nijmegen wijst erop dat de keuze van maatregelen de verantwoordelijkheid blijft van de bedrijven. “Je kunt zover gaan dat je het type oplossing aangeeft, maar niet waar je ze haalt of hoe je zaken installeert. Los van de afstand die je moet houden tot de commercie: straks heb jij het als handhaver gedaan! Uiteraard moet je wel verstand hebben van de maatregelen om te beoordelen hoe een bedrijf bezig is, maar niet om vanuit die kennis te adviseren.” 8
http://www.amsterdamcity.nl/media/uploads/Profielstraatmanager2011.doc Dit instrument kan overigens alleen gebruikt worden door bedrijven of instellingen die gevestigd zijn/zich gaan vestigen in een partner-gemeente van de stichting of lid zijn van een partner-brancheorganisatie.
9
12
De afstand die de overheid sowieso moet houden tot de commercie wordt vaker genoemd. De Club van 30 stelt: “De overheid is er voor de lange termijnvisie, het duurzaam veiligstellen van belangen. Ze zet de kaders. In de uitwerking kan de overheid daarentegen niet concreet worden, omdat ze nu eenmaal geen preferred suppliers mag aandragen. Je kunt een bedrijf adviseren ‘om iets te doen aan verlichting’, maar de ondernemer staat dan nog voor de lastige klus om een keuze te maken uit vier systemen en tig aanbieders. Daar help je ze niet echt mee. Laat het dan helemaal aan de bedrijven over. De gemeente draagt veel meer bij als ze een aantrekkelijke horizon creëert, bijvoorbeeld korting op de WOZ-waarde als bedrijven bepaalde targets halen.” De adviesrol van de Haarlemse E-coach komt neer op het “in feitelijkheden vaststellen wat kansrijk is om verder te laten onderzoeken en/of direct te wijzigen”. Ook referenties van andere bedrijven aandragen (‘vraag daar hoe, met hulp van wie ze het hebben opgepakt en wat de ervaringen zijn’) is zijn zachte vorm van advisering. Bij nieuwbouw of vervanging wordt uitdrukkelijk gewezen op de duurzame variant van bouwen, zelf energie opwekken en zorgvuldig gebruik van energie. Ook de mogelijkheden van het gebruik van ondergrondse warmte koude opslag komt aan de orde. Ook in Rotterdam zijn de adviezen nooit gekoppeld aan een concreet bedrijf dat voor een dienst of product kan worden ingeschakeld. “Stel je ook niet te veel voor van zo’n adviesgesprek: laaghangend fruit, grote lijnen, een vergelijking maken met branchegenoten. Eerder een bewustwordingsgesprek, waarna je het bedrijf vraagt eigen conclusies te trekken en afscheid neemt met de aankondiging dat je over een jaar terugkomt voor een echt handhavingsbezoek.” De geïnterviewde bij DHV: “Het is goed om als vragende partij tegelijk informatie te kunnen aandragen over wat er voor de bedrijven te halen is: advies in de vorm van voorbeelden, meerdere partijen waar je mee in gesprek kunt gaan. Daar kun je je als overheid toch geen buil aan vallen?” Beschouwing van de uitkomsten v.w.b. de informerende en adviserende gemeente Gemeenten hebben feitelijk goud in handen vanwege de vele natuurlijke contactmomenten met bedrijven. Handhaving is zo’n binnenkomer die direct niet-vrijblijvend kader schept waarin partijen ontvankelijker zijn voor informatie en adviezen. Minstens zo belangrijk is het om tegelijkertijd ook die andere contactmomenten (van niet-handhavers) te benutten, juist omdat men daar vaak met een goede timing duurzaamheidsaspecten kan aankaarten. Er zijn in enkele interviews wel kritische opmerkingen geplaatst ten aanzien van de gemeente als geschikte, betrouwbare afzender van die informatie en adviezen. Vanuit deze gedachte staat een Energie-coach, verbonden aan een het parkmamagement van een bedrijventerrein, of een winkelstraatmanager (tenminste in de beleving) al wat verder van de gemeente af. Voor zover de argwaan van bedrijven specifiek de afdeling Milieu van een gemeente betreft, onderstreept dit de rol die bijvoorbeeld een bedrijvenaccountmanager (EZ) kan spelen. Enkelen vragen zich ook af in hoeverre de gemeente wel een zware adviesrol kan invullen vanwege de capaciteit in huis of vanwege de afstand die ze nu eenmaal tot marktpartijen moet houden. Gemeenten die bedrijven op weg willen helpen, zullen het om dergelijke redenen aan anderen willen overlaten in de concretiseringfase speci13
fieke oplossingen/producten aan te dragen of marktpartijen aan te bevelen. Daarmee komt ze in die fase alsnog tegemoet aan het eerst genoemde standpunt van enkele geinterviewden, namelijk dat de gemeente zich als niet- vertrouwde partij van advisering afzijdig zou moeten houden.
Faciliterende rol Energiecentrum MKB stelt dat ambtenaren zich vooral bezig moeten houden met de regels. “Een ondernemer wil het voor de rest zelf uit kunnen maken, daar is ie ondernemer voor. Als je hem op ideeën wilt brengen, oplossingen wilt aandragen, moet je hem het gevoel geven dat hij het zelf verzonnen heeft, dan wordt ie enthousiast. De overheid heeft te sterk de neiging om te opereren vanuit de eigen boodschap dat ze een groot maatschappelijk vraagstuk aan het oplossen is.” In de contacten met convenantpartijen in ‘s-Hertogenbosch (24 grote bedrijven onder de ca. 750 bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit) werkt de gemeente sterk faciliterend: ze organiseert - bij voorkeur op locatie bij de bedrijven - bijeenkomsten, werkgroepen; brengt contacten tot stand tussen partijen. Bijvoorbeeld rond restwarmte. Of rond zonnepanelen: door een lokaal bedrijf dat converters maakt in contact te brengen met bedrijven die denken over zonnepanelen op het dak. (“Zo’n bedrijf heeft er alle belang bij om er vervolgens zelf flink achter aan te gaan.”). Vanuit DHV-onderzoek (DHV 2010) is gemeld dat koplopers (naast financiële ondersteuning) willen samenwerken. Ketenprojecten en innovatiemakelaars kunnen voor pro-actieve bedrijven aantrekkelijk zijn. De geïnterviewde bij DHV: “Koplopers hebben nadrukkelijker behoefte aan samenwerking in netwerken, weten al veel beter waar ze mee bezig zijn, kijken nu om zich heen naar kansen, zowel in de eigen keten als daarbuiten, bijvoorbeeld rond restwarmte. De overheid kan een rol spelen in het samenbrengen van interessante partijen.” Een belangrijk deel van het werk van de Haarlemse Energiecoach (weliswaar bewust opererend op afstand van de gemeente) betreft ook faciliteren. (Zie voor nadere informatie over deze E-coach: het stukje onder ‘Rol andere partijen’.) In het DGMR-model voor koplopersprojecten faciliteert de gemeente om te beginnen met onderzoek, betaalt ze een traject van doorlichting door een adviesbureau. Ze is de initiatiefnemer die vervolgens dit adviesbureau het werk laat doen en vaak ook zichzelf als gelijke laat scannen. In werkgroepen van bedrijven die aan de slag gaan zorgt men voor diversiteit (“van de lokale melkveehouder tot de plaatselijke rolstoelfabrikant”) en zorgt men er voor geen bedrijven te combineren die elkaars concurrent zijn. Overigens: met het aan bedrijven aanbieden van scans als stand alone actie hebben diverse geïnterviewden slechte ervaringen. De respons op een briefing is doorgaans bedroevend. Rotterdam stelt bedrijven de Milieubarometer van Stichting Stimular ter beschikking. Daarbij speelt wel op de achtergrond dat de gemeente al een gespreksbasis heeft vanwege de mogelijke handhaving in het kader van het Activiteitenbesluit. Eigen acties worden zeer gewaardeerd: Rotterdam is gespitst op mogelijkheden voor coproductie en participatie, ‘zetjes in de goede richting geven’.
14
Faciliteren met subsidies DHV (DHV 2010) stelt dat alle categorieën bedrijven (van achterblijver tot koploper) een faciliterende rol verwachten, waarbij bijna de helft van alle bedrijven behoefte heeft aan financiële middelen en dan voornamelijk voor de aanschaf van energiezuinige apparatuur en de ontwikkeling van duurzame producten of diensten. Over de huidige mogelijkheden m.b.t. subsidies zijn respondenten kritisch: er is niet goed duidelijk wat waarvoor te verkrijgen is, zo menen bedrijven, en het aanvragen van subsidies kost veel tijd en moeite. Advies in dat rapport: subsidies moeten bij voorkeur eenvoudig opgezet worden, via één loket te verkrijgen zijn, met bij voorkeur ook de mogelijkheid om in een persoonlijk gesprek de mogelijkheden te verkennen. Om aan te sluiten bij de drijfveer van kostenefficiency lijkt het beschikbaar stellen van subsidies een goed middel, mits helder, eenvoudig en snel te verkrijgen. De geïnterviewde bij DHV: “ Elk bedrijf wil graag subsidie, elke ondernemer zal dat hokje aankruisen. Het kan net die financiële drempel genoeg verlagen. Ze lopen echter tegen een muur op bij het aanvragen, vandaar onze aanbeveling. Overigens niet het enige wat een overheid kan doen: denk ook aan aantrekkelijke financieringsconstructies, of aan de rol van de overheid in aanbestedingen en als launching customer.” De Haarlemse Energiecoach stelt daarentegen dat bedrijven subsidies op energiebesparing geen onderdeel laten zijn van de bedrijfsvoering, ze vormen hooguit een ‘meevaller’. De regelingen wisselen elkaar ook te veel af om er echt op te rekenen en het is binnen de regeling van het moment – of je nu wel of niet hulp kunt krijgen van een loket - ook nog altijd onzeker of je ook daadwerkelijk subsidie krijgt. Te veel accent op subsidies, die feitelijk onzeker zijn, kan dit aspect ook tot een show stopper maken. Ook de Club van 30 (een B2B-projectbureau) werkt bij voorkeur aan een gezonde business case, waarbij ze de subsidiemogelijkheden wel aanstipt, aanbiedt op dat punt eventueel te willen ontzorgen, maar er bewust weinig accent op legt. Energiecentrum MKB stelt dat subsidies een laatste druppel zijn, maar niet meer dan dat. “Is 400 euro de moeite waard om formulieren in te vullen? Ik raad het vaak gewoon af.” Krediet is volgens Energiecentrum MKB veel belangrijker. De overheid kan hierin een waardevolle rol spelen omdat banken een kredietbedrag onder de 50.000 euro vaak niet eens de moeite waard vinden om in actie te komen (hun vaste kosten bij zo’n transactie zijn dan in verhouding te hoog). Het is ook belangrijk dat de lening buiten de normale kredietlijn blijft, zodat de lening geen invloed heeft op de ruimte om geld te lenen voor andere bedrijfsinvesteringen. Volgens Energiecentrum MKB wordt nu bij verschillende provincies gewerkt aan aantrekkelijke regelingen. Rotterdam werkt niet zelf met subsidies. Een praktische reden is dat je als verstrekker financieel erg snel op subsidies kunt leeglopen. “Iedereen kan subsidie aanvragen, terwijl wij liever de aanjagers zijn van koplopers, liever die stimuleren en zo nodig ook financieel ondersteunen. Beschouwing van de uitkomsten voor wat betreft de faciliterende rol van de gemeente Faciliteren (in het Montessori-onderwijs heet dat: ‘help me het zelf te doen’) past goed bij de cultuur van ondernemers. De overheid die in een sfeer van ‘kansen’ partijen bij elkaar brengt die elkaar mogelijk iets te bieden hebben zal bij hen beter overkomen dan de overheid die hen ‘vanuit een groot maatschappelijk probleem’ de oplossingen opdient. Meerwaarde van de overheid als facilitator is dat ze – in contact 15
met meerdere bedrijven en vanuit overzicht – ook verbindingen kan leggen (denk bijvoorbeeld aan restwarmtebenutting) die vanuit individuele bedrijven gedacht minder voor de hand liggen. Subsidiebehoefte komt vaak terug, gekoppeld aan opmerkingen dat subsidieregelingen tegelijkertijd nog veel onzekerheden en rompslomp opleveren. De reflex om het de ondernemer in ieder geval gemakkelijker te maken subsidie aan te vragen wordt in dit onderzoek door enkele mensen kritisch bekeken: zijn de subsidies echt zo belangrijk in het business model, bevestigen ze niet het beeld ‘ dat er bij duurzaamheid geld bij moet’? En leidt de koppeling aan het al dan niet verkrijgen van subsidies zo niet tot afstel van maatregelen die ook zonder die subsidies best aantrekkelijk zijn? Een laatste mogelijk argument tegen subsidies is dat je er als verstrekker financieel erg snel op kunt ‘leeglopen’. Iedereen kan subsidie aanvragen , terwijl je mogelijk - selectiever - bedrijven wilt helpen die echt de nek uitsteken in een interessante ontwikkeling.
Duurzaam inkoper/launching customer Uit DHV-onderzoek (DHV 2010): bedrijven die aangeven zich duidelijker te willen profileren op duurzaamheidgebied worden reactief gedreven (door eisen van klanten of overheid) of willen proactief inspelen op nieuwe markten. Beide groepen zijn gebaat bij een overheid als professionele duurzame inkoper. De geïnterviewde bij DHV ziet een belangrijke rol (en nu ook al invloed) van de overheid in aanbestedingen en als launching customer. Ze is tegelijkertijd bezorgd over de politieke discussie rond duurzaam inkopen en de afnemende financiële armslag van gemeenten, wat toch een prikkel kan zijn om ‘toch maar voor het goedkoopste te gaan.’ Energiecentrum MKB stelt dat duurzaam inkopen een deceptie is geworden voor bedrijven die daarop anticipeerden. Ook in de gevallen dat gemeenten nu duurzaam inkopen is het jammer dat de criteria boterzacht zijn uitgevallen. De schuld daarvoor ligt bij NMA, maar ook gevoerde rechtszaken (denk aan Sara Lee versus Max Havelaar) hebben een sfeer gecreeerd waarin de overheid toch voorzichtiger is. De Haarlemse Energiecoach merkt op zijn werkterrein dat de rol van de gemeente als duurzaam ondernemer kritisch gevolgd wordt: “Maak je als gemeente op dit punt in ieder geval niet kwetsbaar voor kritiek. Geef het goede voorbeeld!” In Amsterdam weet de markt dat duurzaamheid wordt meegenomen in aanbestedingen. Zo is bij de gronduitgifte in Amsterdam-Noord een koppeling gemaakt met het ambitieniveau op ‘duurzaamheid’ in de plannen van gegadigden: dat levert nu de eerste klimaatneutrale wijk op.
Beschouwing van de uitkomsten v.w.b. de gemeente als inkoper/launching customer De gesprekken bevestigen dat de overheidsdoelstelling om zelf duurzaam te gaan inkopen door het bedrijfsleven uiterst serieus is genomen, dat hiervan een enorme invloed uitging en dat daarin ook de eerste teleurstellingen zijn opgelopen. Minimaal gezegd: maak je als gemeente met duurzaamheidsambities voor de lokale bedrijven op dit punt ten minste niet kwetsbaar voor kritiek. 16
Opereren als gemeente of als gemeenten? Los van in welke verbanden men zit (klimaatgemeenten, provincie) kan er de overweging zijn om lokaal te opereren vanuit een functioneel ‘wij-gevoel’: onze gemeente klimaatneutraal, koploper, etc.. Amsterdam is in de uitvoering richting bedrijven opvallend gericht op het vormen van coalities: een bredere geografische blik vanuit het idee dat je met bedrijven bij voorkeur direct afspraken maakt die overal van kracht zijn, en vanuit het idee dat het goed is een groter blok te vormen. Ook moeten sommige obstakels sowieso al landelijk worden opgelost. Bijvoorbeeld in het geval dat winkeliers melden dat ze het licht ‘s nachts wel aan moeten houden vanwege eisen in de verzekeringspolis. In MJA-overleg, waar ook banken en verzekeraars aan tafel zitten, weet Amsterdam verzekeraars te bewegen tot een onderzoek naar zo’n vermeende doorwerking van hun polisvoorwaarden.
2.3 Rol weggelegd voor andere partijen?
In een rapport van Nyenrode (Nyenrode 2007) wordt gewezen op het nut van koplopers als afzender. Ook samenwerking met andere partijen (te denken valt aan bijvoorbeeld ondernemersverenigingen, Kamer van Koophandel of banken) is volgens dit rapport nuttig om MVO onder de aandacht van ondernemers te brengen. In een dergelijke samenwerking heeft de gemeente regelmatig een faciliterende rol en betrekt de partner het bedrijfsleven erbij. Rescon (Rescon 2001) wijst op het belang van bedrijven om het bedrijf heen, zoals installateurs. Een paar geïnterviewden noemen ook opleidingen als route om (in de bedrijven waar studenten gaan werken) aandacht voor duurzaamheid te genereren.
De koploper Vanuit Nyenrode-onderzoek (Nyenrode 2007) wordt aangesloten bij het idee van de ambassadeursrol van koplopers. Gesteld wordt dat een goede toegang tot het bedrijfsleven belangrijk is voor het welslagen van MVO-stimulering. Daarom worden vaak de bedrijven benaderd die bij de gemeente al bekend zijn, en waar goede contacten mee zijn. Deze bedrijven zijn vervolgens het gezicht naar de andere ondernemers in de gemeente met het doel hen ook te betrekken. Het onderzoek onderstreept het belang van de business to business relaties ook in succesfactoren die worden genoemd: ‘De beste partij om een ondernemer aan te spreken op MVO, is een andere ondernemer. De gemeente is niet altijd een geloofwaardige of interessante partij voor ondernemers om het gesprek over MVO aan te gaan. Het kan daarom verstandig zijn om ‘de boodschap’ door andere ondernemers te laten vertellen, waarbij zij ook duidelijk maken waarom zij met MVO aan de slag zijn gegaan.’ Ook de geïnterviewde bij DHV bevestigt het nut van koplopers. Voorbeelden op lokaal of provinciaal niveau: ga je de meest voorbeeldige voorbeelden op landelijke schaal selecteren, dan krijg je koplopers waarvan andere bedrijven denken: ‘dat lukt mij nooit’. In relatie tot het uitreiken van duurzaamheidsprijzen als communicatiemiddel zegt ze iets vergelijkbaars, namelijk dat zoiets landelijk mogelijk minder werkt: “Het wordt een ver van je bed show voor bedrijven. Landelijk gaan ‘grote bedrijven die iets heel bijzonders hebben gedaan’ met de prijs aan de haal, maar die hebben dan geen voorbeeldfunctie voor andere bedrijven.” 17
Ook Rotterdam onderstreept het belang van met name de lokale koplopers; Die kun je ook goed en op een natuurlijke manier als gemeente in het zonnetje zetten door je communicatieinstrumentarium aan te bieden. (Koplopers brengt de gemeente - overigens niet 1 op 1 geschakeld met het verduurzamingsprogramma - bij elkaar in onder andere een ‘pioneernetwerk’ van innovatieve parijen in de stad. De gemeente organiseert voor hen bijeenkomsten om te netwerken, kennis uit te wisselen. Een en ander goed gefaciliteerd door de gemeente, met enige regelmaat de wethouder erbij en - ook buiten de bijeenkomsten om - met ruime publiciteit die ook op de deelnemers afstraalt.). Ook DGMR, momenteel adviseur in koploperprojecten in het Noorden van het land stelt: “Het beste is met lokale koplopers voorbeelden te creëren: het zijn dan bedrijven die men kent via verenigingen, via businessclubs. Als je de meest voorbeeldige landelijke voorbeelden aandraagt kan het zijn dat die koplopers zo ver vooruitlopen dat de afstand voor bedrijven onoverbrugbaar lijkt. Het helpt als het relatieve koplopers zijn en lokale bedrijven die ze zelf kennen.” In de koplopersprojecten in het Noorden wordt in de overeenkomsten met bedrijven die meedoen vastgelegd dat ze ook ambassadeur worden. Ook in ‘s-Hertogenbosch en Nijmegen is in de convenanten het element opgenomen dat de deelnemende bedrijven ook andere bedrijven stimuleren.
De branche-organisatie ‘s-Hertogenbosch stelt dat het inschakelen van (landelijke) brancheorganisaties niet zo in de lijn ligt van een lokaal convenant. Wel als het om zoiets generieks gaat als winkeldeuren. Ook DGMR stelt dat een branchevereniging qua schaal niet aansluit op een gemeentelijk project. De geïnterviewde bij DHV zag iets vergelijkbaars op provinciaal niveau: een Provincie die het niet vindt passen om te betalen voor een project met de (landelijke) branchevereniging omdat ze zo dan ook uitgaven doet voor bedrijven buiten de eigen provincie. Energiecentrum MKB trekt bij voorkeur intensief met brancheverenigingen op: is er net als die brancheverenigingen ‘voor de bedrijven’, en publiceert bewust ook veelvuldig in hun media. Amsterdam zoekt de branches (‘het zijn ook lobbypartijen’) ook wel op met de boodschap ‘dat er iets op ze af komt, bijvoorbeeld dat de gemeente jurisprudentie gaat opbouwen voor een bepaald probleem en zet het daar op die manier op de agenda. Rotterdam ziet in de branche toch de organisatie van alle ondernemers, “terwijl het er hier om gaat juist ten opzichte van de rest te versnellen, met specifiek Rotterdamse ondernemers werken aan CO2- reductie voor ons specifieke gebied. Niet dat dat heel erg met elkaar op gespannen voet staat, maar voor ons zijn lokale coalities in het gebied toch belangrijker.”
Ondernemersvereniging ’s-Hertogenbosch noemt als sterk punt dat ze de uitnodiging tot deelname aan een convenant samen met WG-vereniging naar de bedrijven heeft verstuurd. Energiecentrum MKB noemt de ondernemersverenigingen, waaronder winkeliersverenigingen, als nuttige intermediairen. DGMR meldt dat in de koploperprojecten in het Noorden ondernemersorganisaties worden ingeschakeld om de lokale koploperbedrijven te vinden, en later andere bedrijven te betrek18
ken. Deze organisaties hebben de juiste schaal voor een gemeentelijk project . “Dit helpt bij het vinden van de juiste bedrijven en ook voor de verspreiding van de resultaten. De mate waarin deze organisaties worden ingeschakeld verschilt per gemeente.” Rotterdam benut bedrijvenverenigingen in voor het (per branchetype) organiseren van kennisbijeenkomsten voor bedrijven.
Parkmanagement Voor de Haarlemse Waarderpolder is het parkmanagement-bureau de logische insteek geworden. Elke ondernemer heeft daar al mee te maken: voor het regelen van collectieve beveiliging, afvalinzameling, groenvoorziening, contacten met de overheid over infrastructuur, etc. Hoewel de gemeente Haarlem in het bestuur van het parkmanagement vertegenwoordigd is, zien ondernemers dit management als een partij die er duidelijk voor hen is. Aan het parkmanagementbureau is een Energiecoach verbonden, ingehuurd uit het bedrijfsleven (Joulz). De gemeente Haarlem (en bij de start de provincie NH) stelt subsidie beschikbaar om dit mogelijk te maken. De E-coach is bewust niet als apart, nieuw fenomeen geïntroduceerd: zijn aanstelling is meegenomen in de reguliere communicatie van het parkmanagementbureau. De E-coach adviseert (‘in feitelijkheden vasttellen wat kansrijk is om te onderzoeken en/of direct te wijzigen’), legt contacten (‘geen prefered suppliers list, wel wijzen op referenties van andere bedrijven in de buurt’), helpt bij subsidieaanvragen, is duidelijk ‘één van hen’ en is in uitingen per se niet verbonden met handhaving (‘ook al zijn er contacten met de gemeente, ook met de gemeentelijke handhavers’). De energiecoach heeft ook intensief contact met de gemeente Haarlem om terugkoppeling te geven. De gemeente Haarlem levert input voor de jaarplannen en activiteiten. Het moet immers de klimaatambities van de gemeente Haarlem versterken. De E-coach maakt ook gebruik van de lokale cultuur van ‘elkaar als bedrijven op 1 terrein willen leren kennen’, ‘de locale business willen versterken door elkaar iets te gunnen’ Dat betekent bijvoorbeeld dat een presentatie van E-maatregelen bij bedrijven wordt meegenomen tijdens polderborrels die afwisselend bij een bepaald bedrijf worden gehouden Hij organiseert bijvoorbeeld ook een bijeenkomst waarop bedrijven de lokale aanbieder van Evervoer en de lokale laadpalen-producent ontmoeten; of hij nodigt de lokale installateurs uit op een reguliere bedrijvenbijeenkomst. De E-coach is er ook voor bedrijven buiten het terrein, en wordt bijvoorbeeld ook op het bedrijvengedeelte van de gemeentelijke website (www.degroenemug.nl) als hun onafhankelijk adviseur naar voren geschoven. Het aantal parkmanagementorganisaties in Nederland is beperkt, doch groeiende. De E-coach raadt aan zo’n organisatie op te zetten voor terreinen. Een overkoepelende organisatie voor meerdere regionale kleinere bedrijventerreinen is ook een goede optie. Ook Energiecentrum MKB noemt parkmanagement van bedrijventerreinen als waardevolle partij (zo ook: het management van een winkelcentrum). “Ook als die deels betaald worden door gemeente hebben ze een door bedrijven erkende intermediaire functie.” Nijmegen heeft (samen met provincie Gelderland en gemeente Beuningen) een gebiedsgericht project opgezet voor het bedrijventerrein NijmegenWestenWeurt. Het gaat hierbij o.a. om verbetering van de milieukwaliteit en om duurzaamheidsprojecten m.b.t. mobiliteit en energiebesparing. Bedrijven worden gestimuleerd om mobiliteitsplannen en CO2- footprints voor hun bedrijven op te stellen. De gemeente heeft ook nut en noodzaak van de energie-
19
coach onderzocht. Hieruit bleek dat een coach wel meerwaarde zal hebben, maar hierover is nog geen beslissing genomen. DCMR meldt dat binnen het Rotterdamse een aantal parkmanagers al bezig zijn met het helpen van de bedrijven op hun parken om duurzamer te worden. Ze heeft bijvoorbeeld vorig jaar De Zakenpartner (parkmanagement) en Grontmij (kunnen budgetneutraal energiemaatregelen nemen voor bedrijven) aan elkaar voorgesteld. Deze partijen gaan nu een eerste gesprek aan om te zien of ze op energiegebied samen op kunnen trekken.
Kamer van Koophandel De Kamer van Koophandel wordt in de interviews zelden actief genoemd. In ‘s-Hertogenbosch is de ervaring dat de KvK als bedrijf niet wilde meedoen aan een convenant omdat de KVK geen hoofdvestiging in deze stad heeft. De Haarlemse E-coach stelt dat bij bedrijven niet erg bekend wat de KvK doet, laat staan op gebied duurzaamheid. De KvK profileert zich wel naar de gemeente als ondersteuner van de duurzaamheidsambities. Energiecentrum MKB stelt dat de KvK een boodschapper kan zijn, maar dat bedrijven er niet altijd wat mee hebben, de KvK zelfs wel als ballast beschouwen. DGMR stelt dat de KVK qua schaal vaak niet aansluit op een gemeentelijk project. De KvK is volgens dit bureau op zich een geschikte partij om te betrekken, maar meer voor projecten op regionale schaal. De geïnterviewde bij DHV zegt wel met de KvK in verduurzamingsprojecten te hebben samengewerkt, maar ze ziet dat deze organisatie - ook al heeft ze een convenant ondertekend met MVO-Nederland - onder druk staat om zich tot kerntaken te beperken. In Rotterdam heeft de Kamer van Koophandel zich wel gecommitteerd aan verduurzaming, maar ze heeft daarin nog geen zichtbare rol gespeeld.
Installateurs en andere bedrijven rond een bedrijf Zoals eerder geciteerd uit een Rescon rapport: “Het lijkt zinvoller om de aandacht te richten op het ontwikkelen van ondersteunend – indirect - instrumentarium voor partijen die in de directe omgeving van de ondernemer opereren en hen te faciliteren en ertoe te bewegen ondernemers meer energiebesparingsmaatregelen te laten nemen op natuurlijke momenten." Eerder genoemd is ook het voorbeeld van Haarlem waar de E-coach contacten tussen installateurs en bedrijven bevordert, ook op momenten dat er nog niets stuk is. Het is aan te bevelen dat bijvoorbeeld installateurs, dakdekkers, aannemers altijd een vrijblijvende meer duurzame variant offreren. De klant krijgt dan de keuze. In Amsterdam werd voor een project tegen open winkelpuien een deurenfabrikant gezocht die met zijn kennis en vanuit zijn belang het project wilde trekken. Deze zocht en vond voor de gemeente in eigen klantenkring ook een geïnteresseerde ondernemer voor een pilotproject. De geïnterviewde bij DHV vraagt zich wel af in hoeverre installateurs e.d. die rol zelf oppakken en kunnen invullen. Kennen deze bedrijven de duurzame opties van wat ze aanbieden? Hier ligt een mogelijke overheidsrol als inkopende partij om hen bij die eigen inkoop met duurzaamheidseisen op dat spoor te zetten.
20
Ten aanzien van een mogelijke rol specifiek energiebedrijven: Energiecentrum MKB stelt dat het er bij bedrijven niet ingaat wat energiebedrijven met besparing willen. Ze snappen hen niet - wat is het voordeel voor jullie? - en vertrouwen hen niet. De geïnterviewde bij DHV constateert dat er bij energiebedrijven veel kennis zit, en dat advisering op energiebesparing (ten behoeve van uitbreiding marktaandeel en diversificatie van het dienstenaanbod) wel begrijpelijk is, maar dat het toch de vraag is of ze door de ondernemer worden vertrouwd. Amsterdam stelt dat de rol van de Energiebedrijven als stimulerende, helpende partij ook afhankelijk is van een duidelijk kader in de vorm van nog veel duidelijker wettelijke vereisten. Anders hebben (ook) zij te maken met bedrijven die discussiëren over terugverdientijden.
Opleidingen DGMR meldt dat de provincie Friesland een project ondersteunt om ook het onderwijs bij verduurzaming te betrekken (studenten gaan helpen bij het opzetten van een module duurzaam ondernemen voor de managementopleidingen van de Stenden Hogeschool). Ook in Haarlem wordt eraan gewerkt om duurzaamheid in het curriculum van onderwijs (VMBO/MBO en HBO) te bevorderen. “Dit zijn immers de toekomstige werknemers en werkgevers”. Rotterdam heeft in convenanten met grote onderwijsinstellingen (Albeda College, Hogeschool, Erasmus universiteit) afgesproken dat ze meer aan duurzaamheid doen in het curriculum. Soms ook met een gezamenlijke subsidieaanvraag richting Rijk, bijvoorbeeld om meer aandacht te creëren voor warmte-koudetechniek bij Elektrotechniek aan de Hogeschool.
Divers: In Amsterdam wordt nog genoemd: het ‘koopleger van de Stoere vrouwen’ dat mee om tafel zit bij overleg met concerns over convenanten. De eventuele rol van NGO’s (en hoe deze bij bedrijven liggen) is niet actief in de interviews ter sprake gebracht, maar evenmin door de geïnterviewden genoemd.
Rijksoverheid Uit DHV-onderzoek (DHV 2010): Bedrijven wijzen de Provincie aan als belangrijke partij, maar wel als tweede partij en op flinke afstand van de Rijksoverheid waarvan men de grootste stimulans verwacht, de partij ‘ die het centraal moet regelen’. De geïnterviewde bij DHV over die rijksrol: “Uit gesprekken weet ik dat men doelt op regelgeving aan de onderkant om de beunhazen eruit te gooien want die verzieken de markt. Tegelijkertijd is er die spanning met regels als bedreiging. Deze moeten niet zo worden opgeschroefd dat ze er zelf last van krijgen. Ze willen ook dat de overheid zaken voor langere tijd regelt: ondernemers zitten er langer dan voor één kabinetsperiode. Er is behoefte aan stabiliteit. Zie duurzaam inkopen – overigens los van een mening die je daarover kunt hebben. Dit programma houdt waarschijnlijk geen politieke steun over een langere periode, net zoals bijvoorbeeld subsidieprogramma’s die vaak geschrapt worden als ze te succesvol worden.” De geïnterviewde van de gemeente Amsterdam ziet graag dat de landelijke overheid veel meer ‘piketpaaltjes slaat’. Het Activiteitenbesluit is nuttig, maar zou veel concreter ingevuld 21
kunnen worden: gewoon geen open winkeldeuren meer toestaan. Nu stuiten de mensen die in de praktijk met de bedrijven te maken hebben op eindeloze discussies over terugverdientijden. Ook Rotterdam ziet een rol voor het Rijk weggelegd om regels duidelijker, scherper te maken en legt daarbij een link met het belang van een landelijk level playing field. DCMR constateert dat het Activiteitenbesluit weliswaar al landelijk geldt, maar dat het toezicht hierop sterk varieert, vooral op energiegebied. “Een level playing field komt daarom ook dichterbij wanneer meer gemeenten hier toezicht op gaan houden; iets wat Infomil aan het promoten is.” (DCMR stelt haar kennis ook beschikbaar - tegen kostprijs - voor gemeenten die hiermee aan de slag willen, zodat niet iedereen opnieuw het wiel hoeft uit te vinden.) Aan ondersteuning van het Rijk - Agentschap NL - verwacht de Rotterdamse geïnterviewde een actieve inzet van kennis en geld. “Actief betekent: aanwezig zijn op workshops tot en met participeren in projecten, ‘echt méédoen, een boost creëren in de uitvoering’ . Je kunt dan als centrale overheid niet overal alles doen, maar de ondersteuning mag zich ook wel veel meer focussen op gemeenten die met iets interessants bezig zijn, maatwerk leveren voor een paar strategisch belangrijke ontwikkelingen, in plaats van aan alle gemeenten vrij algemene informatie aan te bieden. “Verbind aan die ondersteuning wel de voorwaarde dat de kennis op die en die onderwerpen vervolgens weer aan die en die gemeenten wordt overgedragen” Iets vergelijkbaars speelt volgens deze geïnterviewde voor landelijke subsidies op bijvoorbeeld zonnepanelen: met een notariële trekking onder alle aanvragers heeft iedereen kans en zo wordt een schuurdak in het Westland over één kam geschoren met een zonnedak op een groot stedelijk station. DCMR deelt de mening dat het goed is als Agentschap NL echt meedoet. “Het voorkomt dat ANL in een ivoren toren komt te zitten (iets wat ook bij ons al een reëel gevaar is). Kanttekening is echter wel dat het betrekken van ANL (en andere extra partijen) over het algemeen betekent dat de voorbereidingstijd hard omhoog gaat, omdat meer afgestemd moet worden en omdat het soms even duurt eerdat je met de juiste mensen van ANL om tafel zit. Dit betekent dat het zoeken van die samenwerking voor kleine projecten (zoals een beperkte workshop) minder effectief is. Voor grotere projecten kan een dergelijke samenwerking veel meer opleveren voor ANL én voor ons”. Een voor de ‘boost in de uitvoering’ belangrijke taak die al ter hand wordt genomen is volgens DCMR het beschikbaar stellen en actueel houden van instrumenten, met name Energiebesparing en Winst (de maatregelenlijsten die voor controles worden gebruikt). “Dit is een taak die al door Infomil is opgepakt, maar ik benadruk graag het belang hiervan nog een keer, ook in het kader van een level playing field.”
Provincie In een aantal van de door ons gehouden interviews wordt de Provincie genoemd als belangrijke partij op een schaalniveau hoger dan de lokale benadering en het ‘wij-gevoel’ van waaruit je met elkaar aan de slag kunt gaan. Deze provinciale rol wordt onder meer genoemd m.b.t. organiseren van bijeenkomsten waar bedrijven en of gemeenten uit de regio informatie uitwisselen, maar ook (niet elke gemeente is in een positie als die van ‘s-Hertogenbosch of Amsterdam) als het schaalniveau voor het instellen van fondsen voor verduurzaming, waaruit bedrijven geld kunnen lenen. Rotterdam noemt de provincie nog in relatie tot een specifiek onderwerp: de partij die regionaal een warmtenetwerk bevordert.
22
De geïnterviewde bij DHV adviseerde de Provincie om niet zelf contact zoeken met de bedrijven. Help liever de gemeenten te professionaliseren om het gesprek aan te gaan met de ondernemers op de natuurlijke contactmomenten met bedrijven die een gemeente heeft (vergunningverlening, handhaving, bij verbouw- en nieuwbouwplannen, gronduitgifte, etc.).
Beschouwing van de uitkomsten v.w.b. de rol van andere partijen dan de gemeente Vooraf: inschakeling van andere partijen is uiteraard geen zwart-wit kwestie: alsof een gemeente zich absoluut niet als initiatiefnemer of afzender zou mogen opstellen. Het gaat meer om een permanent oog voor mogelijke coalitievorming en mogelijke rolverdelingen. De gedachte dat het nuttig is om koplopers als lichtend voorbeeld te gebruiken naar andere bedrijven wordt nog steeds breed gedeeld. Als belangrijke kanttekening wordt in dit onderzoek gesteld dat het wel om bedrijven in de buurt, desnoods om relatieve koplopers moet gaan. Presenteer je de nationale juweeltjes, dan wordt dat al snel een ver van mijn bed show en de geselecteerde bedrijven zijn dan vaak ook zó voorbeeldig dat bij andere bedrijven het tegenovergestelde gevoel ontstaat: ’dat lukt mij nooit’. Als het gaat om een duidelijk lokaal project10, achten diverse geïnterviewden de ondernemersverenigingen geschikter dan de landelijk opererende brancheorganisaties. De Kamer van Koophandel komt uit deze interviews niet als actieve sleutelpartij naar voren. Een nog weinig benutte, maar naar het lijkt succesvolle benadering, kan worden gekozen op bedrijventerreinen met een parkmanagement (of terreinen met een grootte waar parkmanagement om meerdere redenen sowieso nuttig zou zijn). Elke ondernemer heeft met zo’n management te maken: voor het regelen van zaken als collectieve beveiliging, afvalinzameling, groenvoorziening, contacten met de overheid over infrastructuur. etc. Een Energiecoach, verbonden aan dit parkmanagement, kan hier naadloos worden ingeschoven en functioneren als serviceverlener die dicht bij de bedrijven staat. Aandacht verdient de potentiële rol van toeleverende bedrijven (diensten, installaties,…). Zij worden op natuurlijke momenten door bedrijven ingeschakeld, waar een overheid mogelijk op willekeurige -en dus vaak verkeerde - momenten tegen bedrijven probeert aan te duwen. De vraag is vervolgens hoe deze potentiële ‘toeleveranciers van duurzaamheid’ kunnen worden ingeschakeld. Een facilitaire rol ligt voor de hand: de overheid schept de gelegenheden voor B2B-presentaties waardoor men elkaar – als verandering aan de orde is - weet te vinden. Aan de deskundigheid van die toeleverende bedrijven kan de overheid zelf werken als duurzaam inkoper. Ook in technische opleidingen (overigens wordt onderwijs ook in bredere zin als partij genoemd) kan de overheid de aandacht voor duurzaamheid bevorderen.
10
Dit kan anders liggen waar projecten een bovenlokaal karakter krijgen doordat een grote gemeente daarin gaat samenwerken met vele andere gemeenten.
23
In een aantal van de door ons gehouden interviews wordt de Provincie genoemd als belangrijke partij. Ze opereert weliswaar op een schaalniveau hoger, maar ook hier kan nog vanuit een geografisch-sociaal ‘wij-gevoel’ met partijen aan verduurzaming worden gewerkt. Deze provinciale rol wordt onder meer genoemd m.b.t. organiseren van bijeenkomsten waar bedrijven en/of gemeenten uit de regio informatie uitwisselen, maar ook als het schaalniveau voor het instellen van fondsen voor verduurzaming, waaruit bedrijven geld kunnen lenen. Ook genoemd is de rol om gemeenten te professionaliseren in hun veelvuldige contacten met bedrijven waarin duurzaamheid vrij natuurlijk ter sprake kan komen. Bedrijven verwachten van de Rijksoverheid regelgeving (niet te streng, maar wel functioneel om de beunhazen eruit te werken) en stabiliteit voor langer dan 1 kabinetsperiode (subsidies, duurzaam inkopen,.…) Een wens van gemeentelijke zijde, ook bevestigd in literatuur (VROM- Inspectie 2010) betreft de duidelijkheid en praktische hanteerbaarheid van regels. Illustratief zijn regels die uitgaan van ‘terugverdientijden’ en die daardoor in praktijk veel discussie oproepen. De rijksondersteuning (Agentschap NL) van gemeentelijke verduurzamingsprojecten zou zich volgens één van de geïnterviewden meer mogen focussen: enkele projecten met krachtige ondersteuning echt goed uitvoeren. Vanuit die projecten worden vervolgens soortgelijke projecten van andere gemeenten ondersteund.
2.4 Hoe vul je de gemeentelijke rol(len) succesvol in?
Bestuurlijke betrokkenheid, verankering De Haarlemse Energiecoach meldt dat Wethouders ‘die iets willen’ (visie op de stad) belangrijk zijn in uitstraling naar ondernemers. (Dit betekent mogelijk ook dat een krachtenbundeling van kleine gemeenten - denk aan gemeenschappelijke CO2- servicepunten of gedeelde milieubureau’s – in dit opzicht nadelig kan zijn,omdat de wethouder dan mogelijk minder in zicht is). In Nyenrode-onderzoek (Nyenrode 2007) bleek dat 81% van de respondenten (gemeenten) geen MVO-stimuleringsbeleid had. Om reden van beperkte interne capaciteit (bij 47% van de respondenten), gevolgd door onvoldoende politieke prioriteit (32%) en onvoldoende budget (31%). Waar wel duidelijk MVO-stimuleringsbeleid is geven mensen positievere antwoorden van op vragen over draagvlak, bij politiek en ambtelijke top, leiderschap, coördinatie en sturing, maar het valt dan des te meer tegen hoeveel tijd, kennis en ervaring er in huis is, en er is dan ook teleurstelling over de interesse van bedrijven. De verantwoordelijkheid ligt meestal bij Milieu of Economische Zaken. Slechts bij 8% ligt de verantwoordelijkheid bij bedrijvencontactfunctionaris. In hetzelfde rapport staat (waar het ingaat op succes- en faalfactoren): Top-down en bottom-up: idealiter zijn MVO-stimulering en het verduurzamen van de bedrijfsvoering voor de politiek een prioritair onderwerp waar medewerkers enthousiast over zijn. Wanneer zowel in de top van de organisatie als bij het middenmanagement en de medewerkers de bereidheid bestaat te investeren, dan is de kans op succes groter. Deze drie lagen binnen de organisatie met elkaar oplijnen, is echter een grote uitdaging.
24
Politieke en ambtelijke onbekendheid en beperkte prioriteit: Politieke en ambtelijke prioriteit/draagvlak is belangrijk: de aanwezigheid van mandaat vanuit zowel de politieke als ambtelijke top, zorgt voor legitimiteit om aandacht te besteden aan MVO-stimulering en het verduurzamen van de bedrijfsvoering. Leiderschap: een succesfactor die is gerelateerd aan de vorige. Het is van belang dat iemand binnen de organisatie duidelijk verantwoordelijkheid neemt voor duurzaamheid, het onderwerp intern op de kaart zet en mensen aanspreekt of aan kan spreken op hun bijdrage.
Integraal werken Volgens Nyenrode (Nyenrode 2007) zijn sturing vanuit management en integraal werken gewenst. MVO-stimulering en het verduurzamen van de bedrijfsvoering zijn voor vele gemeenten onderwerpen die niet bij één afdeling belegd kunnen worden. Integraal werken is dan ook gewenst voor effectieve MVO-stimulering en verduurzaming van de bedrijfsvoering. Dit vraagt volgens haar echter wel van het management dat zij alle betrokkenen ’afrekent’ op en/of beloont voor hun duurzaamheidsprestaties. Beide vinden echter nog zeer beperkt plaats. In dit onderzoek (interview ‘s-Hertogenbosch) wordt gesteld dat integraliteit lastig blijft. “Je hebt specialisten nodig die dan bijna automatisch de belangenbehartiger worden van een onderwerp.” Ook stelt deze geïnterviewde dat anderen (in de organisatie) inspireren belangrijker is dan afrekenen. Ook het rapport van Nyenrode (Nyenrode 2007) wijst op het belang van intern netwerken: medewerkers op een informele manier bij MVO-stimulering en het verduurzamen van de bedrijfsvoering te betrekken. Op deze manier treedt er als het ware een olievlekwerking op, die zorgt voor een bredere verankering in de organisatie. De geïnterviewde van de gemeente Amsterdam ziet binnen de gemeentelijke organisatie (buiten de eigen milieudienst) al een stevige integratie van milieu, energie, duurzaamheid en is wat dat betreft behoorlijk positief gestemd. “Een wethouder met vervoer in z’n portefeuille wil op zijn terrein ook scoren met milieu.” In Rotterdam, met een collegebreed gedragen programma duurzaamheid (een van de vijf hoofdprogramma’s van deze gemeente) waren in het vorige college Milieu, Haven en Economie in één portefeuille, één wethouder verenigd. Nu Milieu en EZ weer in eigen portefeuilles zitten is de integraliteit volgens de geïnterviewde niet in gevaar, ‘wel een kwestie van iets meer moeite doen’.
Op het raakvlak met de buitenwereld De bedrijvenaccountmanagers worden in dit onderzoek herhaaldelijk genoemd als doorgeefluik bij uitstek naar bedrijven. De Haarlemse Energie-coach: “Als ik niet aan parkmanagement was verbonden zou ik het logisch vinden om bij de relatiebeheerders van het gemeentelijk ondernemersloket bereikbaar te zijn. Overigens wordt daar nu uiteraard al goed mee samengewerkt.” Voor wat betreft de rol van anderen (dan DCMR) in de uitvoering, meldt de Rotterdamse geïnterviewde dat vanuit het gemeentelijk programma duurzaamheid nog gesprekken worden gevoerd met bedrijvenaccounthouders. “Handhavend ben je toch reparerend bezig, en daarom 25
is het belangrijk om - waar dat ook maar even mogelijk is - duurzaamheid in reguliere contacten met een bedrijf aan te kaarten.” Het zelfde is te beluisteren bij de geïnterviewde bij DHV: zij adviseert uit te gaan van de vele natuurlijke contacten met ondernemers, met mensen die onder EZ ressorteren. Als je het van handhaving moet hebben - procesmatig is dat het contactmoment van de afdeling milieu - zit je in een ongunstiger ‘achteraf-positie’ vergeleken bij bijvoorbeeld degene bij de gemeente die grond uitgeeft voor een nieuw bedrijf. De geïnterviewde van de gemeente Amsterdam noemt de straatmanager van winkelstraten als een soort intermediare bedrijvencontactfunctionaris voor winkeliers. Energiecentrum MKB adviseert om van buiten af tegen de gemeentelijke organisatie aan te kijken: vertrek vanuit de buitenwereld (ondernemersverenigingen etc.) en de daar levende wensen om vorm te geven aan de manier waarop je met je organisatie aan duurzaamheid werkt. Vanuit de bedrijven kom je bijvoorbeeld vanzelf uit bij de bedrijvencontactfunctionarissen als belangrijke schakel in de organisatie. Handhavers Handhaving wordt (zie hierboven) blijkens meerdere interviews als belangrijk gezien om in een wat dwingender setting bedrijven in beweging te brengen, al is het maar als stok achter de deur bij eigen maatregelen die een bedrijf gaat nemen. Handhavers hebben sowieso een legitimatie om bij bedrijven binnen te komen, een gelegenheid waarbij ze kunnen informeren over wettelijke eisen en oplossingsrichtingen, en mogelijk ook bovenwettelijke ambities ter sprake kunnen brengen.
Samenvattende beschouwing v.w.b. de invulling van gemeentelijke rollen Waar gemeenten een duidelijk MVO-stimuleringsbeleid hebben - zo blijkt uit eerder onderzoek - geven mensen die met energie/verduurzamingsprojecten bezig zijn positievere antwoorden op vragen over draagvlak, bij politiek en ambtelijke top, leiderschap, coördinatie en sturing (Nyenrode 2007). Dat het in de uitwerking en uitvoering in eerste instantie en uiterlijk vaak bij een afdeling ‘Milieu’/een milieudienst terecht lijkt te komen komt is niet onlogisch; zo krijgt het onderwerp in ieder geval (ook) herkenbaar een plaats binnen het gemeentelijk apparaat. De aan Milieu gelieerde handhavers zíjn bovendien belangrijk als degenen die de legitimatie hebben om in een niet-vrijblijvende setting bij de bedrijven binnen te komen, ook als ze (nog) niet van plan zijn in die contacten het accent op handhavend optreden te leggen. In de uitvoering kom je - strategisch gedacht - echter ook al snel terecht bij andere afdelingen. In dat verband worden v.w.b. de uitvoering de bedrijvencontactfunctionarissen (EZ) veelvuldig genoemd. Dat anderen dan milieuambtenaren/-handhavers (bedrijvenfunctionarissen, e-coach, ambtenaren grondzaken,…) in andere settings met bedrijven spreken is functioneel: andere afzender, andere sfeer, rond andere zaken, op speciale, soms gunstiger momenten in de bedrijfsvoering, etc. Goed contact (dit is niet hetzelfde als samen optrekken) tussen alle betrokkenen bij de gemeente is uiteraard belangrijk en bij voorkeur al in het beleid geborgd. Een aardige exercitie die nog in dit verband wordt genoemd is te vertrekken vanuit de buitenwereld en daar levende wensen (ondernemersverenigingen etc.) om met buiten26
staanders vorm te geven aan de manier waarop je met je gemeentelijke organisatie aan duurzaamheid werkt.
2.5 Communiceren over verduurzaming
Hierboven is al veel gezegd over het ‘werkende weg’ communiceren (procesmatig door bijvoorbeeld handhavers en bedrijvenfunctionarissen) over duurzaamheid met bedrijven. Ook eerder ging het al over de mogelijke rol van anderen dan de gemeenten in de communicatie met bedrijven (koplopers, installatiebedrijven, brancheorganisaties, ondernemersverenigingen, parkmanagement). Zo ook over een rol van de Provincie in het bijeenbrengen van gemeenten voor uitwisseling van informatie. Op deze expliciete vraag over communicatie kwam aanvullende informatie binnen over – vooral - communicatiemiddelen en –gelegenheden.
Communiceren met bedrijven: Maatwerk DHV-onderzoek (DHV 2010) relativeert de waarde van het aanbieden van algemene informatie. ‘Er is interesse in persoonlijk advies; sommige respondenten geven aan dat de mogelijkheid tot persoonlijk advies van iemand die zich kan verplaatsen in de situatie van het bedrijf voor hen veel waardevoller is dan algemene informatie. Daarnaast is informatie op natuurlijke momenten het meest zinvol, bijvoorbeeld op het moment van uitbreiding of verhuizing van het bedrijf.’ Hiermee bevestigt dit onderzoek tegelijk de waarde van ‘werkende weg’ communiceren, vaak in 1-op-1 contacten met bedrijven. De geïnterviewde bij DHV stelt dat er ook al heel erg veel kennis-sites zijn, zoals van MVO Nederland en Energiecentrum MKB. Voor gemeenten ligt er meerwaarde door de informatie op natuurlijke momenten aan te bieden en door lokale koplopers over het voetlicht te brengen: aansprekende voorbeelden dicht bij huis. Dit laatste bevestigt DGMR uit ervaring met koploperprojecten: je kunt wel op landelijke schaal goede voorbeelden bekendheid geven, maar het ‘echte doen’ speelt zich af op locaal niveau met lokale goede voorbeelden en een eventuele overkoepelende betrokkenheid van de Provincie. Media Uit DHV-onderzoek (DHV 2010): voor de Provincie Gelderland wordt gemeld dat bedrijven de website van de Provincie niet regelmatig bezoeken en dat nieuwsbrieven wisselend worden gelezen. Respondenten geven aan dat informatie van andere partijen, zoals brancheorganisaties en de Kamer van Koophandel beter gelezen wordt. Al is een website wel een gemakkelijke manier om tenminste deel van de mensen te bereiken: respondenten in de interviews gaven aan niet spontaan de informatie op een website te volgen, maar hier attendering voor nodig te hebben, bij voorkeur van een voor hen aansprekende partij, zoals een ondernemerskring. De Provincie kan samenwerking met deze partijen zoeken zodat zij de ondernemers kunnen wijzen op de beschikbare informatie.
27
Ook de E-coach in Haarlem maakt gebruik van de (digitale en papieren) nieuwsbrieven van het parkmanagement voor bedrijven. Het Energiecentiecentrum MKB stelt: “de bakker wil bakkersinfo en de slager wil slagersinfo. Wij publiceren daarom ook in hun media, bijvoorbeeld in de vorm van een bewaarbijlage. Het beste kun je informeren over de band van de branche en lokale ondernemersverenigingen. De afzender moet een vertrouwde partij zijn.” What’s in a name? Het verdient aanbeveling om in communicatie rekening te houden met diversiteit in zoekgedrag van bedrijven. Informatie over een bepaald onderwerp moet op verschillende routes zijn ‘aan te vliegen’. Een observatie uit DHV-onderzoek (DHV 2010) is dat een ondernemer die een website van de overheid (provincie) bezoekt en informatie wil hebben over duurzaam ondernemen nu nog zelf de link moet leggen met ‘klimaat’ en ‘energie’ om de informatie die beschikbaar is te kunnen vinden. Daarnaast vallen onder duurzaam ondernemen veel meer onderwerpen dan alleen klimaat en energie.
Bijeenkomsten In koploperprojecten in het Noorden van het land wordt gezorgd voor inspirerende bijeenkomsten: diner vooraf, bekende sprekers, wethouder(s) erbij. Uit DHV-onderzoek (DHV 2010) komt het praktische advies om bij het organiseren van evenementen en bijeenkomsten te letten op de werkritmes van MKB-ers: bijeenkomsten in de middag of aan de andere kant van de provincie verlagen de opkomst. Daarbij ook het advies om opvolging te geven aan activiteiten: eenmalige activiteiten hebben minder waarde dan activiteiten die worden gevolgd door bijvoorbeeld een terugkom-moment, herhaling van informatie of een vervolgbezoek voor persoonlijk advies. De Haarlemse E-coach maakt ook gebruik van de lokale cultuur van ‘elkaar als bedrijven op één terrein willen leren kennen’, ‘de locale business willen versterken door elkaar iets te gunnen’ Dat betekent bijvoorbeeld dat een presentatie van e-maatregelen in bedrijven wordt meegenomen tijdens polderborrels die afwisselend bij een bepaald bedrijf worden gehouden. Hij organiseert bijvoorbeeld ook een middag waarop bedrijven de lokale aanbieder van evervoer en de lokale laadpalen-producent elkaar ontmoeten; of hij nodigt de lokale installateurs uit op een reguliere bedrijvenbijeenkomst. Het is goed om sprekers vanuit een branche de gelegenheid te geven duurzaamheid toe te lichten. Bijvoorbeeld Stichting warmtepompen, UNETO/ VNI, etc. Hiermee blijft de gemeentelijke onafhankelijkheid gegarandeerd. Rotterdam sluit zoveel mogelijk aan bij wat bedrijven zelf organiseren. “Wij leveren daar een wethouder, een lezing; maar het is bij voorkeur hun event.” Divers De geïnterviewde van DHV noemt ook de mogelijkheid van het instellen van een duurzaamheidsprijs. “Alleen zie je wel vaak dat de organisatoren enorm inzetten op het traject tot aan de uitreiking, maar vervolgens – de belangrijkste fase - te weinig doen met het resultaat.” Je kunt zo’n prijs volgens haar op gemeentelijk niveau of provinciaal niveau uitreiken. “Het wordt ook wel landelijk gedaan, maar daarbij heb ik m’n twijfels. Het wordt een ver van je bed show voor bedrijven. Landelijk gaan ‘grote bedrijven die iets heel bijzonders hebben gedaan’ met de prijs aan de haal, maar die hebben dan geen voorbeeldfunctie voor andere bedrijven.”
28
Beschouwing uitkomsten v.w.b. communiceren met bedrijven Algemene informatie voor bedrijven (aangeboden door overheid, door aan bedrijfsleven gelieerde organisaties, of vanuit gecombineerde initiatieven) is er ruimschoots, maar deze krijgt pas relevantie als bedrijven er binnen een context op worden geattendeerd. De gemeente is in veel gevallen degene die de aarde rijp kan maken voor algemene informatie: met een lokaal project samen met de ondernemersvereniging, een natuurlijk contactmoment tussen gemeente en bedrijf (de waarde van werkende weg communiceren valt niet te overschatten!), etc. Zoals gezegd zal ze voor wat betreft inspirerende voorbeelden van koploperbedrijven, wel eerder lokale voorbeelden moeten aandragen dan te wijzen op de nationale voorbeelden, daarin ligt een belangrijke meerwaarde. Ze laat daarmee ook zien dat lokale koplopers erop kunnen rekenen dat ook zij door de gemeente in het zonnetje worden gezet. Een voor de hand liggend advies: waar mogelijk gebruik maken van media van/voor de doelgroepen zelf (vakbladen, branchepublicaties, blad van de ondernemersvereniging, nieuwsbrief bedrijventerrein, en vergelijkbare sites). Ondernemers, hebben doorgaans eigen B2B-meetings, diners en borrels waar ze een thema behandelen. Sluit daar als gemeente bij aan (meedoen in hun cycli) of beleg met dezelfde organisatoren iets vergelijkbaars, herkenbaars rond energie/duurzaamheid. Laat daar (ook) anderen voor jou het woord doen: (lokale) koplopers, Stichting Warmtenetwerk, Uneto/VNI, etc. Onderschat niet de relevantie van praktische zaken als tijdstip (aansluitend op kantoortijd), een gemakkelijk bereikbare, vertrouwde locatie, zorgen voor de maaltijd die men anders misloopt. Bouw voor meer effectiviteit direct een mogelijkheid van opvolging in (tweede bijeenkomst, mogelijkheid van persoonlijke advisering,..)
Communicatie met/tussen gemeenten Uit onderzoek van Nyenrode (Nyenrode 2007) kwam naar voren dat gemeenten zowel individueel ondersteund willen worden als gezamenlijk, bij voorkeur in regionaal verband. De regionale ondersteuning dient er met name op gericht te zijn om ervaringen en kennis uit te wisselen. Idealiter gebeurt dit binnen bestaande samenwerkingsverbanden of netwerken en in groepsverband. In ieder geval is het wenselijk om onderlinge kennisuitwisseling regionaal of provinciaal plaats te laten vinden, zodat men elkaar later gemakkelijk op kan zoeken. Ook is het mogelijk om het 1-op-1 uitwisselen van kennis en ervaring te faciliteren door inzichtelijk te maken welke gemeente en gemeentemedewerkers zich met welke onderwerpen bezighouden. Daarnaast zijn geschikte informatie- en ondersteuningsmethoden: een website of publicaties met informatie over MVO-stimulering, het verduurzamen van de bedrijfsvoering en duurzaam inkopen en de mogelijkheid om vragen te stellen over specifieke onderwerpen. Uit hetzelfde rapport een aantal aanbevelingen ten aanzien van de methodische ondersteuning van gemeenten: • Website met informatie, online toolkits en een interactieve community • Praktijkboekje met voorbeelden, tips en trucs • Bijeenkomsten om ervaringen uit te wisselen
29
• Een overzicht van de gemeentefunctionarissen die zich met de verschillende elementen van duurzaamheid bezighouden • Opzetten van een loket om specifieke vragen te beantwoorden of door te verwijzen. • Maak gebruik van bestaande structuren, programma’s en contacten van Agentschap NL, zoals het FLOK-programma11 dat verbreed kan worden naar ondersteuning bij het verduurzamen van de bedrijfsvoering en MVO-stimulering, omdat het methodisch gezien goed aansluit bij wensen van gemeenten. Geïnterviewden over voor gemeenten nuttige media: De Nieuwsbrief Infomil is volgens de geïnterviewde in Amsterdam een geschikt medium Ook het blad Handhaving zou dat kunnen zijn kunnen zijn, maar dat zit tot nu toe op de vrij klassieke toer van leefbaarheid: verontreinigingen, schade, hinder. Het zou veel meer aandacht kunnen besteden aan ‘handhaven en duurzaamheid’. DGMR bevordert verspreiding van resultaten door het maken van een gids over duurzaam ondernemen, met business cases van lokale bedrijven. De geïnterviewde in ‘s-Hertogenbosch wijst op de digitale omgeving (inclusief telefoonboek) die Agentschap NL op Viadesk heeft gecreëerd voor VNG-Klimaatgemeenten. Ook Energiecentrum MKB noemt dit netwerk en schat dat daarbij zo’n 600 ambtenaren betrokken zijn. Vanuit de gemeente Nijmegen wordt gemeld dat de database ‘energie en winst’ van Infomil, het onderdeel ‘overheden voor overheden’ goed wordt bezocht door zowel handhavers als beleidsmedewerkers. Ook in Amsterdam wordt de database ‘energie en winst’ (Infomil), onderdeel ‘overheden voor overheden’ gezien als nuttige plek voor uitwisseling: de geïnterviewde plaatst daar bijvoorbeeld - goed voor landelijke uniformiteit- voorbeelden van een dwangsom op voor bedrijven die niet aan verplichtingen willen voldoen. Omgekeerd had Amsterdam veel aan de factsheet en filmpjes over winkelentrees die Agentschap NL daar als downloads had geplaatst. Netwerken In Brabant is de aanpak in verduurzaming bedrijven een van de onderwerpen in het overleg van de B5, waar gemeenten beleid afstemmen om onderlinge verschillen te voorkomen Amsterdam en Rotterdam (DCMR) noemen de ‘multihoek” (van zo’n acht gemeenten/milieudiensten in de Randstad en Agentschap NL). DCMR noemt dit als plek waar regelmatig met elkaar over energieonderwerpen wordt gesproken, waarbij ook regelmatig gemeenten aanschuiven die niet standaard aan het overleg deelnemen. Amsterdam noemt dit als gelegenheid voor uitwisseling over projecten en als netwerk waarin je anderen kunt vragen om in projecten samen op te trekken. Amsterdam meldt dat ook de RUD – als deze er komt (omvat dan een deel van de multihoek plus de Provincie) - gaat helpen voor uitwisseling en gemeentelijke samenwerking. Eerder genoemd: het netwerk voor VNG-Klimaatgemeenten, door Agentschap NL gecreëerd op Viadesk.
11
Toelichting Agentschap NL: FLOK staat voor het team ‘Facilitering Lokaal Klimaatbeleid’ van Agentschap NL. Dit team kan weliswaar niet alle gemeenten (individueel) ondersteunen bij hun strategie richting bedrijven, maar biedt wel (digitaal) kennis, workshops en publicaties aan.
30
Vanuit Nijmegen wordt erop gewezen dat een gidsje op internet met namen (gemeentelijke medewerkers) en thema’s goed kan werken, maar dat moet je dan wel bijhouden. De Rotterdamse geïnterviewde zegt vooral veel te halen uit rechtstreekse gesprekken met andere gemeenten, structureel met bijvoorbeeld Amsterdam of met mensen bij gemeenten die je op bijeenkomsten bent tegengekomen. Ook kwam hij interessante gemeenten op het spoor door DHV, waarmee de gemeente in contact stond omdat ze er zelf wat klussen had lopen. Maar het is zo allemaal wel afhankelijk van het toeval: een smoelenboek zou wel nuttig zijn. Geïnterviewden over bijeenkomsten (events): Genoemd zijn: * Bijeenkomsten georganiseerd door Agentschap NL Deze worden genoemd als nuttige ontmoetingsplaatsen, hoewel één van de geïnterviewden signaleert dat daar wel de neiging bestaat om vooral in te gaan op instrumenten. Een ander ziet op dit soort bijeenkomsten vooral de wethouders milieu van gemeenten die het al redelijk voor elkaar hebben. Probeer het ook eens via EZ in te steken, ga na wat de events zijn van deze wethouders. * Een VNG-symposium over klimaatbeleid en duurzaamheid ‘Een plek om interessante aanpakken te spotten.’ * DHV nationaal sustainability congres DHV zegt zelf over dit congres: “Dit gaat over inspiratie, waarbij plaats is op het podium voor goede voorbeelden. In de workshops kan het tegelijkertijd heel instrumenteel worden. Bezocht door een dwarsdoorsnede van het MVO-veld; van grote Nederlandse bedrijven tot koplopers in het MKB, koplopende gemeenten, NGO’s, en consumentenorganisaties. Een goede plaats om te netwerken.” * Bijeenkomsten voor gemeenten, georganiseerd door provincies.
Beschouwing uitkomsten v.w.b. communiceren met/tussen gemeenten Ten aanzien van de ondersteuning van gemeenten (niet specifiek over ‘communicatie’) stelt een van de geïnterviewden dat je als rijksoverheid niet met alle gemeenten aan de slag moet: Agentschap NL zou de aandacht op enkele goede voorbeeldprojecten kunnen richten, en die ondersteunen tot en met de echte uitvoering. Een en ander op voorwaarde dat de desbetreffende gemeenten zelf de aanpak vervolgens gaan uitdragen naar andere gemeenten. Uitwisseling in onderlinge persoonlijke contacten blijkt belangrijk. Uitwisseling vindt al plaats in bestaande netwerken zoals de B5 van Brabant of (specifieker op milieu): de multihoek van milieudiensten, waar de aanpak in verduurzaming ter sprake komt. Verdere persoonlijke contacten met andere collega’s worden aangeknoopt als duidelijk wordt dat zij een mogelijk interessante aanpak hebben. Congressen e.d. spelen een rol in dit ‘spotten’, maar er zit ook een element van toeval in. Er zijn meerdere geluiden dat zoiets als een ‘gouden gids’, een ‘smoelenboek’ nuttig zou zijn, zij het met als direct aandachtspunt dat dit dan up to date moet worden gehouden. Plekken om een goed opgetuigde gids te plaatsen zijn mogelijk (want genoemd als goed bezochte sites): * de omgeving die Agentschap NL op Viadesk heeft gecreëerd (nu al met telefoonboek) voor VNG-Klimaatgemeenten.
31
* de site van Infomil, onderdeel ‘overheden voor overheden’ (genoemd als druk bezochte en nuttige plek voor ambtenaren, tevens een plek waar nu al een aanpak kan worden geëtaleerd voor anderen). Voor de regionale uitwisseling wordt in interviews en literatuur op een provinciale rol gewezen: bijeenkomsten waar je mensen ontmoet die je daarna gemakkelijk weer kunt opzoeken.
Bijlage 1 Geïnterviewde personen Rinco Bakker
Energiecoach Gemeente Haarlem, verbonden aan het parkmanagement van (bedrijventerrein) de Waarderpolder,
[email protected]
Erwin Bosch
Coördinator energie- en klimaatprogramma Afdeling Milieu, Gemeente 's-Hertogenbosch,
[email protected]
Pascal Reintjes
Senior Inspecteur Handhaving, Afdeling milieu, bureau bedrijven, Gemeente Nijmegen,
[email protected]
Gerry Nalis
Senior adviseur Klimaat en Energie, Afdeling Milieu van de gemeente Nijmegen,
[email protected]
Patrick Teunissen
Dienst Milieu en Bouwtoezicht, Gemeente Amsterdam,
[email protected]
Jaap de Vries
DGMR (Adviseurs voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software) adviseur duurzaamheid en vestigingsmanager Drachten,
[email protected]
Stefan van Tongeren Projectmanager bij Energiecentrum MKB,
[email protected]
Fred Akerboom (met input van) Willem de Neve
Programmamanager Programmabureau Duurzaam, Rotterdam Climate Initiative, Gemeente Rotterdam,
[email protected] DCMR,
[email protected]
Yoeri van Alteren
Eigenaar Club van 30 BV,
[email protected]
Henriëtte Former
Consultant duurzaam ondernemen & sustainability, DHV B.V. Sustainability Consultants, www.dhv.nl/mvo
32
Bijlage 2 Vragen die als leidraad bij het gesprek zijn gebruikt
1. Inspelen op bedrijven Hoe benoemen bedrijven het onderwerp zelf? Zijn bedrijven - in eigen woorden - bijvoorbeeld bezig met ‘energiebesparing’, ‘milieuzorg’, ‘verduurzaming’, ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, ‘innovatie’,….. ? Hoe smal of breed zien ze het, hoe praktisch steken ze in? Vanuit welke motivatie(s) zijn bedrijven daarmee zelf bezig? Waar worden bedrijven zelf warm van? Waardoor komen ze in actie? Hoe benoemt de gemeente het onderwerp, van waaruit vertrekt zij? Wat is op grond van belevingswerelden en insteken te zeggen over raakvlakken tussen gemeenten en bedrijven? Hoe zou een gemeente (meer) kunnen aansluiten bij wat bedrijven bezighoudt? 2. Welke rol(len) speelt de gemeentelijke rond de verduurzaming van bedrijven Hoe ziet u de rol van de gemeente? Wat moet zij doen als (eventuele) regulerende, kaderstellende; faciliterende; informerende tot adviserende partij of als marktpartij/launching customer? 3. Is er een rol weggelegd voor andere partijen? Zijn er andere partijen die in de relatie met bedrijven bepaalde rollen ook - of zelfs beter kunnen vervullen? Wat is de (ideale) rol van Rijksoverheid en Provincie? 4. Hoe vul je de gemeentelijke rol(len) succesvol in? Hoe is een en ander verankerd in de organisatie; wie zijn betrokken in welke setting?
5. Hoe communiceren over verduurzaming? Naar bedrijven; naar gemeenten/als gemeenten onderling (In aanvulling op eerdere antwoorden:) 6. Eventuele succes- en faalfactoren in verduurzamingsprojecten?
.
33
34