Verder denken, praten en doen
De toekomst van Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI) Breda, december 2009
Verder denken, praten en doen De toekomst van Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI)
Breda, december 2009
1
Inhoud - Voorwoord - Aanbevelingen Kerngroep GWI
2
3 4
PON-papers 1 De ouderen van vandaag en morgen 2 Vergrijzing in Breda 3 Slimme zorg en veiligheid 4 Zoeken naar regie binnen GWI 5 Een aantal strategische kwesties
15 23 30 41 50
- Bijlage 1: Regierollen Gemeente Breda - Bijlage 2: Risicogroepen - Bijlage 3: Samenstelling Kerngroep GWI
59 77 79
Voorwoord De Gemeente Breda is in 1998 gestart met het project Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI). De doelstelling van het project is het creëren van condities in de eigen woonomgeving van burgers die hun zelfredzaamheid en sociale participatie vergroten. Voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg zijn daar een essentieel onderdeel van. Om de uitdagingen van de nabije toekomst het hoofd te bieden is in samenspraak met de maatschappelijke partners in Breda in 2007 het manifest Geschikt wonen voor iedereen 20062010 opgesteld. De Gemeente Breda heeft toen tevens een Kerngroep GWI geïnstalleerd die meedenkt over de knelpunten die zich (gaan) voordoen bij de uitvoering van het manifest en de thema’s die erin zijn benoemd. De Kerngroep GWI bestaat uit deskundigen uit verschillende sectoren (zorg, huisvesting, welzijn, bestuur, consumenten, ouderen, mensen met een beperking). Verder is aan de kerngroep gevraagd discussies over relevante thema’s op gang te brengen. De kerngroep functioneert daarmee los van ‘de waan van de dag’ en reflecteert op langere termijnvraagstukken die voor de verdere ontwikkeling van GWI van belang zijn. Intussen zijn de thema’s en procesaspecten geïdentificeerd die de kerngroep de komende tijd wil bespreken. Aan het PON is opdracht gegeven een aantal working papers te schrijven als startpunt van de inhoudelijke discussies over de thema’s: - De ouderen van vandaag en morgen - Vergrijzing in Breda - Slimme zorg en veiligheid - Zoeken naar regie binnen GWI - Een aantal strategische kwesties. De kerngroep heeft aan de hand van deze PON-papers besproken of GWI in de huidige vorm, doelstellingen en werkwijze voldoende aansluit op de toekomstige vereisten van wonen, zorg en welzijn in Breda. Onze conclusies en aanbevelingen treft u aan in het begin van dit document. Wij bieden u deze toekomstbeschrijvingen aan om er – net als wijzelf – met elkaar over door te praten en er vervolgens naar te handelen. Kerngroep GWI
Breda, december 2009
3
Aanbevelingen Kerngroep GWI Inleiding De Kerngroep GWI bestaat nu een jaar (zie bijlage 3 voor de samenstelling). We hebben ons maandelijks gebogen over de voortgang van GWI en de maatschappelijke ontwikkelingen die weldra op GWI zullen afkomen. Doel daarvan was om te bepalen of GWI in de huidige vorm en functioneren klaar is voor de toekomst. De kerngroep heeft na enige discussie enkele centrale ontwikkelingen op het terrein van wonen, zorg en welzijn vastgesteld. We vroegen aan het PON om deze uit te werken in een serie working papers. Deze hebben als doel de discussie los te maken over de inrichting en de waarborg van wonen, zorg en welzijn voor de Bredase samenleving. We bieden u deze toekomstbeschrijvingen dan ook aan om er met elkaar verder over door te praten en er vervolgens naar te handelen. Dit is precies wat wij als kerngroep ook hebben gedaan. Ook gingen we na of GWI in de huidige vorm, doelstellingen en werkwijze hierop aansluit.
4
Kern van onze conclusies is de volgende. De Kerngroep GWI heeft alom waardering voor GWI. We constateren dat GWI een goed concept is en tot prima resultaten heeft geleid. Om ook in de toekomst geschikt wonen voor iedereen mogelijk te maken is echter een verandering nodig: zowel in de doelstellingen als in de aanpak daarvan.
1. A m b i t i e s e n r e a l i s a t i e v a n h e t h u i d i g e G W I De doelstelling van GWI is om mensen in staat te stellen zo zelfstandig mogelijk te wonen en te leven, ook wanneer zij behoefte krijgen aan begeleiding, ondersteuning of zorg. Centrale veronderstelling van GWI is dat de meest geschikte plaats daarvoor de eigen buurt of woonwijk is. Voor elke woonwijk wordt gestreefd naar: • • • • •
voldoende aanbod van geschikte woningen voor mensen met een beperking voldoende benodigde voorzieningen voor welzijn en zorg een voldoende levensloopbestendigde omgeving (verbetering van) kleinschalige dienstverlening dicht bij huis het tot stand brengen van sociale cohesie.
De aanpak van GWI is tweeledig: GWI is klantgestuurd. De behoeften en keuzevrijheid (en de daarbij horende duidelijkheid van informatievoorziening) van klanten staat voorop bij formuleren van het aanbod van wonen, zorg en welzijn. Om dat te kunnen bereiken moet worden samenwerkt. GWI is samenwerkingsgestuurd. Geschikt wonen voor iedereen ontstaat alleen als corporaties, diverse soorten zorginstellingen, de gemeente, bewonersverenigingen, (vertegenwoordigers van) gehandicapten, ouderen, jongeren en de buurtbewoners zelf de handen ineen slaan.
De uitwerking van deze ambities dient op twee niveaus te gebeuren: op stedelijk niveau en op gebiedsniveau. Op stedelijk niveau zijn de doelen en uitgangspunten op het terrein van wonen, zorg en welzijn neergelegd in het ‘Manifest GWI 2007-2010’. Daarin zijn (in een stedelijk convenant) per sector algemene prestatieafspraken tot 2010 geformuleerd. Het Manifest is bekrachtigd door diverse deelnemende partijen. De focus van GWI ligt echter op gebiedsniveau. Op dat niveau worden per wijk concreet weergegeven welke prestaties kunnen worden gerealiseerd. De gebiedsindeling werd door de Gemeente Breda vastgesteld.
2 . R e a l i s a t i e v a n h e t h u i d i g e G W I De samenwerking in GWI heeft in de afgelopen jaren een sterke progressie geboekt. Zo zijn Werkgroepen GWI per buurt in het leven geroepen. Daarin zitten de vertegenwoordigers van de wijkraden en vertegenwoordigers van de instellingen voor wonen, zorg en welzijn. Verder zijn er Gebiedsvisies waarin de precieze behoeften en moeilijkheden per buurt zijn vastgelegd. Op basis hiervan stellen de werkgroepen Wijkplannen op: uitvoeringsplannen waarin onderlinge prestaties en afspraken zijn opgenomen. Voor ieder gebied heeft de Gemeente Breda Gebiedsmanagers GWI aangesteld die de samenwerking entameren en mogelijk coördineren. In elke buurt worden Zorgkruispunten opgezet: een fysiek inlooppunt in de buurt waar vraag en aanbod van wonen, zorg en welzijn bij elkaar komen. In diverse buurten zijn Kleine Allianties ontstaan: praktische samenwerking om concrete plannen te verwezenlijken, zoals de woonzorgwelzijnswijk in de Hoge Vucht De evaluatie van GWI in de periode 2002-2006 laat zien dat er inhoudelijk vooruitgang is geboekt in termen van het geschikt wonen voor iedereen (dat wordt echter nog niet door iedereen zo beleefd). In de evaluatie werd ook geconstateerd dat veel inspanningen zijn verricht in kader van GWI, maar niet onder die noemer. Zo is er in het Bredaas Integraal Beraad (BIB) en in de Woon- Zorg- en Welzijnstafel beleid op elkaar afgestemd en coördineerde de gemeente de samenwerking in tal van nieuwbouw-woon-zorgprojecten. Ook op bovengemeentelijk niveau wordt gezocht naar samenwerking. Op gebiedsniveau zien we dat in die periode wel (uitvoerings)plannen zijn ontwikkeld, die echter nog niet of nauwelijks zijn gerealiseerd. De Kerngroep GWI deelt de bovenstaande ervaringen ook in de periode 2006-2009. De bovengenoemde vormen van samenwerking moeten volgens ons dan ook grotendeels in dit licht worden gezien: ze leiden nog te weinig tot zichtbare resultaten voor consumenten van zorg, wonen en welzijn. De redenen daarvoor zijn niet helemaal duidelijk en moeten nader worden onderzocht. De Kerngroep GWI signaleert enkele mogelijkheden. Organisatorische verschillen (in de bedrijfsvoering, in planning, logistiek, financiering of doelstellingen) tussen de instellingen voor wonen, zorg en welzijn beperken vaak de mogelijkheden voor een vlotte
5
samenwerking. Ook concurrentie speelt daarbij wellicht een rol. In dat kader wijzen we op de eventuele rol van de Gemeente Breda die wellicht een steviger regie moet voeren of de samenwerking meer (of anders) moet faciliteren of zich juist meer op de achtergrond dient te houden. De Kerngroep signaleert ook dat op kleinere concrete projecten waar belangen met elkaar samenvallen uitstekende en uitmuntende projecten van de grond komen. Het zou goed kunnen zijn dat de huidige organisatie van GWI, nu die in de steigers staat, tijd nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. De Kerngroep is dan ook van mening dat het huidige GWI, ambities en organisatie, voorlopig moet worden doorgezet. We stellen ons daarbij wel de vraag of deze ambities en organisatie goed passen bij de toekomstige ontwikkelingen op het terrein van wonen, zorg en welzijn. We geven daarvan een beeld in de volgende paragraaf.
3 . To e k o m s t t r e n d s e n co n s e q u e n t i e s v o o r G W I
6
We vroegen het PON om inzicht te verschaffen in een aantal door ons geformuleerde toekomsttrends. We selecteerden die trends op basis van hun relevantie voor het wonen, welzijn en zorg in Breda en GWI. De Kerngroep heeft zich over deze toekomsttrends gebogen. We beoordeelden de effecten ervan op de Bredase samenleving en GWI in het bijzonder. Hieronder geven we kort weer wat de kern is van onderzoeken van het PON en verbinden daaraan onze observaties en conclusies voor GWI.
Maatschappelijke toekomsttrends en inhoudelijke effecten op GWI - Nieuwe ouderen en mensen met een beperking Ouderen en mensen met een beperking vormen geen homogene groep: er bestaan veel verschillende soorten ouderen en mensen met een beperking met verschillende behoeften. Een groeiende groep noemen we de ‘nieuwe ouderen en mensen met een beperking’ . Deze groep is ten opzichte van generaties daarvoor autonomer, onafhankelijker, kritischer (denken in termen van rechten), meer geëngageerd en materialistischer. Een goed voorbeeld hiervan vormen ouderen die weigeren te verhuizen naar zogenaamde ‘beschutte’ omgevingen en zo lang mogelijk in hun ‘eigen’ omgeving willen blijven wonen. Hierdoor leven ouderen in verschillende levensstadia verspreid over de stad. Belangrijke vraag is hoe die mensen van zorg en welzijn te voorzien. Voorts is de gezondheids- en inkomenssituatie van steeds meer ouderen beter. In het streven naar geschikt wonen voor iedereen dient hiermee nadrukkelijk rekening te worden gehouden. Nieuwe ouderen en mensen met een beperking beschikken over een uitgebreid sociaal netwerk en hebben behoefte zich in te zetten voor de samenleving. Tegelijkertijd moeten we niet de mensen uit het oog verliezen die wel degelijk afhankelijk zijn of blijven van onze hulp
en steun: zowel materieel, zorginhoudelijk als financieel. Voor een toekomstig GWI betekent dit volgens de Kerngroep GWI het volgende: • Nadrukkelijker en beter gebruik maken van het sociaal kapitaal van de nieuwe ouderen en mensen met een beperking : mantelzorg en vrijwilligerswerk beter inrichten en aantrekkelijker maken. • Ouderen en mensen met een beperking zijn mondige consumenten: meer dan voorheen het gesprek aangaan: maatwerk bieden, preciezer vragen wat hun behoeften zijn inzake wonen, zorgen en welzijn: open stellen voor inzet en invloed van vrijwilligers. • In GWI meer dan voorheen de ‘koop’markt betrekken zowel qua huisvesting als zorg. Ouderen vormen niet per definitie een inactieve, financieel afhankelijke en hulpbehoevende groep mensen. • Differentiatie van levensloop van ouderen: ‘oud’ is geen eindstation, maar bestaat uit meerdere fasen: GWI-beleid daarop afstemmen: bijvoorbeeld in creëren van flexibele, hybride woonconcepten om vervolgens ouderen te bewegen vroegtijdig naar dergelijke woonvormen over te stappen. Dit verhuizingvraagstuk is een hot issue omdat maar weinig ouderen daartoe bereid lijken te zijn. • Nadenken over concentratie van woonzorgvoorzieningen zodat zorg efficiënter kan worden verleend (zoals bijvoorbeeld in de flats van Laurentius in IJpelaar) • In de gaten blijven houden dat er ook veel ouderen en mensen met een beperking zijn die afhankelijk blijven van onze hulp en steun: materieel, zorginhoudelijk en financieel. 7
- Vergrijzing We hebben te maken met een enorme (dubbele) vergrijzing. Dit heeft in combinatie met bovenstaande trends effect op de zorgvraag. Het belangrijkste effect is getrapt: met de toename van ouderen groeit op den duur de zorgvraag explosief en zullen ook de nieuwe ouderen en mensen met een beperking uiteindelijk een groot beroep doen op verzorging. Hiertoe dreigt in de zeer nabije toekomst een enorm personeelstekort. Het huidige zorgsysteem is bovendien niet in staat om alle (verschillende vormen van) zorg te ‘financieren’. Oplossingen kunnen worden gevonden in efficiëntere organisatie van zorg en in de toepassing van verschillende vormen van technologie (Domotica: zie hieronder). De mantelzorg moet enorm worden gestimuleerd om de zorglast te verkleinen. Meer investeren in welzijn om zodoende de zorgvraag minder (snel) te laten zorgen lijkt een majeure trend. Dat geldt ook voor de verweving van zorg met diverse aspecten van het reguliere maatschappelijke leven. Naast het beroep op de informele netwerken in de buurt, houdt dit in dat samenwerking op grotere schaal moet worden gezocht om de effecten van vergrijzing aan te kunnen. Voor een toekomstig GWI in Breda betekent dit (in aanvulling op bovenstaande) volgens de Kerngroep het volgende: • Veel meer dan voorheen betrekken van welzijnsorganisaties, maar ook het regionale bedrijfsleven om zorgvraag aan de voorkant te verminderen • Opzetten van samenwerkingsverband om de werkgelegenheid in de zorg te kunnen waarborgen (stimuleren van de regionale ‘Zorgeconomie’)
• Verkenning van gemeenschappelijk opzetten van ICT-toepassingen in regio Breda (zie ook onder ‘Slimme Zorg’) • Nagaan of samenwerking op grotere schaal (regionaal) een bijdrage kan leveren aan de GWIdoelstellingen.
- De wijk is niet altijd uitgangspunt De Kerngroep GWI constateert dat de wijkindeling van GWI Breda niet is gebaseerd op ‘de wijk als leefgemeenschap’. De wijkindeling is te grootschalig en sluit niet altijd aan op de gevoelde sociale cohesie in de buurten. Wijken in Breda kennen een groot verschil in sociale cohesie en beleving van de wijk (als woon-, leef-, slaap-, winkel-, recreatie-gebied). In meer algemene zin zien we dat het sociale netwerk van mensen veel breder is en meestal veel verder dan de wijk waarin men woont. De organisatie van wonen, zorg en welzijn is ook op die manier georganiseerd. Veel welzijnsdiensten en ondersteuningsaanbod kunnen ook van buiten de wijk komen (mantelzorg, vrijwilligersinzet, stedelijk professioneel aanbod). Voor een toekomstig GWI in Breda hebben deze observaties van het PON en de Kerngroep GWI mogelijke verstrekkende gevolgen:
8
• Enerzijds: meer benutten van informele netwerken, de leefgemeenschappen en de sociale cohesie in GWI-aanpak. • Anderzijds: verkennen of de buurtgerichte aanpak wel de schaalgrootte biedt die nodig is om de effecten van vergrijzing aan te kunnen. • Verlaten van enkele centrale GWI-uitgangspunten. Niet in alle wijken hoeft een voldoende aanbod te zijn van geschikte woningen voor mensen met een beperking zijn. Niet in alle wijken hoeven voldoende benodigde voorzieningen voor welzijn en zorg te zijn. Niet elke wijk hoeft een voldoende levensloopbestendigde omgeving te vormen. • Samenwerking van betrokken partijen zal zich soms moeten uitstrekken tot over de buurtgrenzen of juist de buurt als gemeenschap opzoeken waar dat opportuun is.
- Slimme Zorg Informatie- en communicatietechnologie ontwikkelt zich razendsnel. De toepassingsgebieden zijn bijna oneindig. ICT biedt directe ondersteuning van patiënten en burgers in hun zorg- en welzijnsbehoeften. Het stimuleert welzijn en comfort en stelt mensen in staat langer thuis te blijven, en de druk op de reguliere zorginstellingen te verminderen. ICT biedt ook ondersteuning van de verzorgers. Domotica en beeldcommunicatie hebben een breed toepassingsgebied. Het stelt welzijnsactiviteiten en verzorging op afstand mogelijk: een belangrijke toepassing gegeven de enorme toekomstige personeelstekorten in de zorg. De feitelijk toepassing echter is moeilijk te realiseren. Het vergt namelijk vaak forse (financiële) investeringen en een gedegen samenwerking tussen de deelnemende partijen. Immers, de toepassing van ICT zoals genoemd behoeft uiteindelijk wel een menselijke
vervolgactie en invulling: ICT is een middel om communicatie tussen cliënten, familie en professionals tot stand te brengen Het vervangt niet de menselijke invulling daarvan. Bijvoorbeeld: een slim alarmsysteem moet worden gevolgd door een goede organisatie van professionals die daarop kunnen ingrijpen. De PON working paper op dit terrein toont aan dat met name ICT-toepassing in wonen, zorg en welzijn de druk op goede samenwerking vergroot. In Breda staat samenwerking op ICT-gebied in de kinderschoenen en is vooral ad hoc en pragmatisch van karakter. Er is in Breda vooralsnog geen gedeelde visie of goed georganiseerde samenwerking op dit terrein. Voor een toekomstig GWI in Breda betekent dit (in aanvulling op bovenstaande) volgens de Kerngroep GWI het volgende: • Domotica en andere ICT-toepassingen moeten op stedelijk of regionaal niveau worden onderzocht om de toekomstige zorgvraag en personeelstekort in de zorg aan te kunnen. • Op buurtniveau kan/moet worden geëxperimenteerd met Slimme Zorg in pilotprojecten.
- Zorg en Veiligheid Veiligheid is een van de belangrijkste factoren van leefbaarheid in een buurt. De feitelijk en beleefde veiligheid zijn cruciaal in het GWI-concept. Daarbij moet worden aangesloten bij bovenstaande trends en effecten op GWI. Onderzoek wijst uit dat levendige wijken ook vaak worden gezien als veilige wijken. Tegelijkertijd is ook bekend dat met name oudere mensen oplossing voor onveiligheid buiten zichzelf zoeken. Het ontwikkelen van sociale cohesie, maar ook het zichtbaarder maken alle ‘levende’ partijen in de buurt is dan ook erg belangrijk. Voor een toekomstig GWI in Breda betekent dit (in aanvulling op bovenstaande) volgens de Kerngroep GWI het volgende: • Meer dan voorheen aanspreken van ouderen, mensen met een beperking en wijkbewoners in het algemeen op hun verantwoordelijkheid voor veiligheid. • Zichtbaarder maken van de aanwezigheid van woon-,zorg- en welzijnsinstellingen in de buurt: wellicht in samenwerking bijvoorbeeld in de vorm van wijkconciërges of buurtmeesters.
Bestuurlijke toekomsttrends en effecten op de organisatie van GWI Wat betekenen de hiervoor genoemde toekomsttrends nu precies voor de organisatie van GWI in de toekomst? Ondergaat sturing in wonen, zorg en welzijn wellicht zelf ook een bepaalde trend? Beide vragen worden in deze paragraaf behandeld. - Maatschappelijk Bestuur en de regierol van de gemeente Het openbaar bestuur verandert sterk. In toenemende mate krijgen we in de gaten dat overheden niet in hun eentje in staat zijn allerhande maatschappelijk vraagstukken op te lossen. Openbaar bestuur is dan ook het sturen in netwerken geworden: samenwerkingsverbanden van overheden, maatschappelijke instellingen, commerciële bedrijven en (groepen) burgers. Hoe dat precies moet is nog lang niet duidelijk. We
9
experimenteren met PPS, contracten en convenanten. We verschuiven werkgeverschap of delen dat met elkaar. We richten met opzet tijdelijke beleidsarrangementen op. In aanvulling op overheidssturing richten we onze pijlen op marktsturing en doen steeds vaker een appèl op burgerschap en burgerzin. Het GWI is op zich zelf een voorbeeld van dit moderne openbaar bestuur en worstelt overduidelijk met de effecten ervan. Wat is de rol van de gemeente in het netwerk van wonen, zorg en welzijn? In hoeverre is de het buurtgericht werken een goede basis voor samenwerking? Hoe krijgen we het voor elkaar partijen aan tafel te krijgen om gezamenlijk maatschappelijk vraagstukken op te lossen? Wie is er medisch gezien regievoerder van de extramurale zorg? Aan de andere kant signaleren we dat steeds meer niet-overheidspartijen in de gaten krijgen dat zij een belangrijke maatschappelijke waarde hebben (we noemen dit maatschappelijke emancipatie). Zij eisen steeds vaker nadrukkelijk hun rol op. Als het gaat om de nieuwe rol van de Gemeente Breda in dit ‘Maatschappelijk Bestuur’ zien we drie trends: een drietal scenario’s waaruit gemeenten een keuze kunnen maken 1.
10
• Het ‘verstatelijkingsscenario’ waarin de gemeente de leiding neemt, beleidsafdelingen en planners een grote rol spelen; het bestuurlijk-politiek proces centraal staat en wijkcentra worden ingesteld en gecoördineerd door de gemeente. • Het ‘vermaatschappelijkingsscenario’ waarin de gemeente optreedt als scheidrechter en coach; maatschappelijke en sectororale processen staan centraal; de invloed van de burgers is groot; wijkservice wordt ingericht door aan te haken bij bestaande burgerinitiatieven. • Het ‘vermarktingscenario’ waarin de gemeente toeschouwer is en de focus ligt op de marktpartijen; de burger is vooral aan zet als inkoper, klant; de dynamiek van de markt staat centraal; de gemeente optimaliseert keuzes door pgb-opties, klantenpanels of contractmanagement. In wijkcentra participeren ook commerciële partijen (bijvoorbeeld klussendiensten, banken et cetera).
De rol van de gemeente moet daarbij ook precies worden geformuleerd. Scenario’s als hierboven genoemd spitsen zich in GWI toe op (1) beleidsontwikkeling, (2) het ontwikkelen van ruimtelijke plannen en vormgeving en (3) op het proces: het ‘doen verrichten’ . In de consequenties van de maatschappelijke toekomsttrends zien we deze bestuurlijke en organisatorische toekomsttrends nadrukkelijk terug. Het lijkt erop dat ervaring is opgedaan in de afstemming van inhoudelijke woon-, zorg- en welzijnsfuncties. De vraag is nu hoe de samenwerking wordt georganiseerd, wie zeggenschap heeft over de functies, wie de prioriteit en inzet bepaalt en wie verantwoordelijkheid neemt. De Kerngroep GWI 1
Putters, K., E.J.Th. vanHout enT. CardosoRibeiro(2007) De zorgvanhet lokaal bestuur. Consequenties vande Wmo, vanGorcum, Assen
2
Seleky, J. (2005) De drie regierollenvande gemeente Bredabij het project ‘Geschikt Wonenvoor Iedereen, Handboek Lokaal Ouderenbeleid, ReedBusiness
Information, Maarssen2005,
heeft de ervaring dat er voldoende bereidheid is tot samenwerking. Ze vindt ook dat die samenwerking, laat staan integratie van wonen, zorg en welzijn vaak wordt bemoeilijkt door de financieringsstructuren. GWI lijkt er nog niet voldoende in geslaagd professionele medewerkers over de grenzen van hun eigen organisatie te laten kijken. Voor een toekomstig GWI in Breda betekent dit volgens de Kerngroep GWI het volgende: • Scherper in beeld te krijgen welk soort samenwerking ‘werkt’ en wat ‘niet werkt’, bijvoorbeeld door het functioneren van GWI-werkgroepen en de rol van de Gebiedsmanagers GWI onder de loep te nemen of door de huidige samenwerkingspatronen te evalueren (aanzetten daartoe worden nu gedaan door onderzoeken van de Universiteit Utrecht en het Centrum voor het Bestuur van de Maatschappelijke Onderneming van de Universiteit van Tilburg). • Op basis hiervan meer, explicieter en meer transparant te faciliteren dat zorginstellingen, corporaties en welzijnsinstellingen een eigen rol oppakken: het initiatief daartoe moet zowel uitgaan van de gemeente als van haar ‘partners’. Het zorgkantoor dient bij deze discussie te worden betrokken om samenwerking daadwerkelijk mogelijk te maken. • Hierbij dient scherp in beeld te worden gebracht wat de schaalgrootte is waarop toekomstige GWI-prestaties worden behaald. De Kerngroep GWI denkt hardop na over een duidelijke opschaling van de samenwerking in de gedachte dat de toekomstige maatschappelijke opgaven dit vereisen. Tegelijkertijd waardeert ze enorm de buurtgerichte aanpak al is nog niet erg duidelijk wat daarvan nu precies de succes- en faalfactoren zijn. • In GWI-verband explicieter procesafspraken opnemen over samenwerking: nu zijn alleen de prestatieafspraken neergelegd per partner. De toekomstige opgaven voor GWI in Breda vergen echter meer samenwerking. Uitspraken daarover dienen te zijn opgenomen in een nieuw GWI.
4 . N a a r G W I 2 0 2 0 De Kerngroep heeft alom waardering voor GWI en constateert dat het tot prima resultaten heeft geleid. Echter, de Kerngroep signaleert ook dat nog veel te leren is over de samenwerking van gemeente, maatschappelijke partners en buurtbewoners in GWI-verband. Ondanks de progressie is er nog geen goed zicht op succes en falen van het huidige GWI. Een verheldering daarvan lijkt bijzonder leerzaam. Om ook in de toekomst ‘geschikt wonen voor iedereen’ mogelijk te maken heeft de Kerngroep GWI het PON gevraagd toekomsttrends in kaart te brengen die van invloed zijn op GWI. Die analyse gepaard aan de ervaring en visie binnen de Kerngroep leveren een reëel, maar ook zorgwekkend beeld op. Hieruit trekt de Kerngroep de conclusie dat een verandering zeer waarschijnlijk nodig is: zowel in de doelstellingen van GWI als in de aanpak daarvan. De hooggespannen ambities en verwachtingen van het huidige GWI moeten naar alle waarschijnlijkheid worden getemperd. De toenemende zorgvraag, ontoereikende financiering, dreigende personeelstekorten in zorg en welzijn en andere relevante toekomsttrends nopen daartoe. Hierin speelt ook de, soms moeizame, samenwerking tussen alle betrokken partijen een rol. De verwachting dat
11
GWI met de stedelijke convenanten en gebiedsconvenanten de samenwerking zou kunnen vlot trekken is (nog) niet waargemaakt. Daarvoor is het nog te vroeg. Onze conclusies willen we in discussie brengen met de Gemeente Breda en de andere GWI-convenantpartners. De belangrijkste keuzevraagstukken situeren we op de volgende assen. We destilleren hieruit na overleg met de gemeente een aantal scenario’s die we de convenantpartners voorleggen. Advies Kerngroep GWI: bestuurlijk consequenties Scherper in beeld te krijgen welk soort samenwerking werkt en wat niet werkt, bijvoorbeeld door het functioneren van GWI-werkgroepen en de rol van de Gebiedsmanagers GWI onder de loep te nemen of door de huidige samenwerkingspatronen te evalueren. Op basis hiervan meer, explicieter en meer transparant faciliteren dat zorginstellingen, corporaties en welzijnsinstellingen een eigen rol oppakken. Het initiatief daartoe moet zowel uitgaan van de gemeente als van haar ‘partners’. Het zorgkantoor dient bij deze discussie te worden betrokken om samenwerking daadwerkelijk mogelijk te maken. Hierbij dient scherp in beeld te worden gebracht wat de schaalgrootte is waarop toekomstige GWI-prestaties worden behaald. De Kerngroep GWI opteert voor een duidelijke opschaling van de samenwerking in de gedachte dat de toekomstige maatschappelijke opgaven dit vereisen. Tegelijkertijd waardeert ze enorm de buurtgerichte aanpak al is nog niet erg duidelijk wat daarvan nu precies de succes- en faalfactoren zijn.
12
In GWI-verband explicieter procesafspraken opnemen over samenwerking. Nu zijn alleen de prestatieafspraken neergelegd per partner. De toekomstige opgaven voor GWI in Breda vergen echter meer samenwerking. Uitspraken daarover dienen te zijn opgenomen in een nieuw GWI. De hooggespannen ambities en verwachtingen van het huidige GWI moeten naar alle waarschijnlijkheid worden getemperd. De toenemende zorgvraag, ontoereikende financiering, dreigende personeelstekorten in zorg en welzijn en andere relevante toekomsttrends nopen daartoe.
De volgende dilemma’s willen we graag in gesprek brengen met de gemeente, de convenantpartners en andere maatschappelijke instellingen in Breda: Sturingsvraagstuk: rol van de gemeente? Gemeente Breda moet voortouw en/of de leiding nemen Gemeente Breda bemoeit zich al te veel met zaken waar ze niet over gaat en moet meer terugtreden
Schaalvraagstuk: wijk of stad? GWI kan toekomstvraagstukken het best aanpakken op wijkniveau Huidige GWI kan toekomstvraagstukken niet aan: opschaling is noodzakelijk
Zorgvraagstuk: zorgen voor zorg of voor elkaar zorgen? GWI is een taak van de instellingen en de overheid: we moeten zorgen voor voldoende woningen, zorg en welzijn en een basisvoorzieningenniveau GWI is een taak van de gemeenschap: die zorgt in hoge mate voor zichzelf. Instellingen en overheden moeten zich hierover niet al te zeer druk maken.
Functioneel vraagstuk: integraal of geconcentreerd aanbod zorg- en woonvoorzieningen? Iedereen moet in elke wijk in Breda kunnen wonen: iedere wijk heeft integraal aanbod van woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen Niet iedereen moet in elke wijk kunnen wonen: faciliteiten voor zorg, welzijn en wonen moeten worden geconcentreerd in de stad.
Uitvoeringsvraagstuk: operationeel of strategisch samenwerken? Samenwerking in GWI dient met name te gebeuren door professionals, op uitvoerend niveau, in direct contact met de burgers: daar zit de meerwaarde van het GWI-concept Samenwerking in GWI moet gelet op de groeiende zorgvraag met name worden gezocht op strategisch niveau om zodoende de professionals op uitvoerend niveau in stelling te brengen GWI beter in de praktijk te brengen
Deels samenhangend met de keuzes die voor het toekomstige GWI moeten worden gemaakt, heeft de Kerngroep GWI een groot aantal thema’s benoemd die in kader van wonen, zorg en welzijn in Breda moeten worden opgepakt. De Kerngroep zal daartoe in de komende tijd het voortouw nemen.
13
Actiepunten Kerngroep GWI • Werkgelegenheid in de zorg en welzijn • Stimuleren van mantelzorg/vrijwilligerswerk • Investeren in welzijn • Domotica (en organiseren van samenwerking daartoe) • Investeren in en bouwen van hybride woningen • Investeren in organisatie/afstemming wonen-zorg-welzijn • Nadenken over: - basis-voorzieningenniveau per ‘wijk’ - concentratie van zorgvoorzieningen - migratievraagstuk ouderen - betrekken andere dan woon-zorg-welzijnspartners bij discussie: voorbeeld bedrijfsleven, andere maatschappelijke partners.
14
P O N -pa per s
1. Ouderen van nu en morgen Dit paper gaat over (de veranderende) identiteit, wensen en behoeften van ‘de nieuwe ouderen’. In een aparte paragraaf wordt aandacht besteed aan mensen met een beperking.
1 O uderen en mensen met beperk ingen? Tijdens de voorbereiding van dit paper is duidelijk geworden dat dit onderscheid enigszins kunstmatig is. De (toekomstige) groep ouderen kent een heel diverse samenstelling. Ze bestaat enerzijds uit vitale ouderen die zich in hoge mate zelf kunnen redden en anderzijds uit ouderen met beperkingen. Geïnterviewden wijzen er op dat GWI tot dusver vooral gaat over (kwetsbare) ouderen en dat aandacht voor niet-ouderen met beperkingen onderbelicht is gebleven. Pas geleidelijk komt hierin verbetering. Of in de woorden van een van de geïnterviewden: “Geschikt wonen voor alle burgers is het uitgangspunt. Daarbinnen moet je aandacht geven aan alle kwetsbare groepen, ongeacht hun leeftijd”. Die constatering heeft ook consequenties voor de wijze waarop naar een wijk en haar bewoners wordt gekeken, en mogelijke oplossingen voor geconstateerde knelpunten. Overigens past bij deze constatering de opmerking dat in kringen van Bredase ouderenorganisaties deze visie niet onomstreden is. In interviews is naar voren gebracht dat ouderen als zodanig aandacht moeten krijgen in GWI-beleid ouder worden brengt nu eenmaal beperkingen met zich.
2 D e nieuwe ouderen Denken in termen van generaties De socioloog Henk Becker is de grondlegger van het generatiedenken. Hij onderscheidt vier generaties met basiskenmerken. Die basiskenmerken worden vooral bepaald door de gezamenlijke ervaringen die ze opdoen in hun jeugdjaren, ‘de tijdgeest’ die dan heerst. In de populatie 50-plussers zijn volgens Becker drie generaties te onderscheiden: • de vooroorlogse generatie (geboortejaren 1910-1930). • de stille generatie (geboortejaren1931-1940). • de protestgeneratie, babyboomers (geboortejaren 1941-1955).
De vooroorlogse generatie zijn de inmiddels hoogbejaarden, de protestgeneratie zijn mensen in de leeftijd van midden 50 tot en met 67 jaar.
15
Motivaction, een onderzoeks- en marketingbureau neemt de theorie van Becker als uitgangspunt en verbindt die met haar eigen concept van 8 mentalitymilieus 3. Op basis van de (sterk verschillende) verdeling van de afzonderlijke generaties komen ze tot de volgende generatietyperingen:
16
Vooroorlogse generatie
Stille generatie
Protestgeneratie
- Traditioneel, behoudend - Relatief sober, weinig hedonistisch - Law & order, discipline, hiërarchie - Denken in ‘plichten - Informatiedool - Immateriële waarden - ‘Groepsmensen’
- Traditioneel, maar met moderne waarden - Lokaal georiënteerd, maatschappelijk betrokken - Sterk beïnvloed door individualiseringsangst - Immateriële waarden - Huiselijk - Gericht op gezondheid
- Eigenzinniger - Autonoom en onafhankelijk - Weinig hiërarchisch ingesteld - Kritisch - Geëngageerd, maatschappelijk betrokken - Beperkt materialistisch - Geringe informatiedool - Liberaler, denken in ‘rechten’
De indeling in generaties en typering daarvan is relevant voor de verdere beleidsontwikkeling van maatschappelijke organisaties en overheden: de ‘nieuwe’ generatie ouderen heeft andere opvattingen, wensen en behoeften dan voorgaande generaties. De nieuwe generaties (toekomstige) ouderen zoeken veel meer dan hun voorgangers naar nieuwe zingeving, zinvolle bezigheden en een actieve invulling van hun ruim beschikbare tijd. Ze zijn in hoge mate in staat daar zelf vorm en inhoud aan te geven. Ze kiezen hun eigen weg; hun behoeften en wensen zijn heel divers. Zelf voelen ze zich qua interesses en waardeoriëntaties vaak eerder verwant met de veertigers dan met de generaties die voor hen liggen. In interviews worden ook kritische kanttekeningen geplaatst bij de ‘jonge’ generatie ouderen: ze zijn individualistischer ingesteld en volgens sommigen staat materialisme de solidariteit en het altruïsme in de weg; de bereidheid tot maatschappelijke inzet is daardoor gering. Een opvatting die overigens niet door onderzoek wordt gestaafd. Het lijkt er meer op dat beweegredenen voor maatschappelijke inzet en wijze waarop men die gestalte wil geven, (gaan) veranderen. Het Brabants Kenniscentrum Ouderen concludeert in zijn strategisch advies uit 2007: “We zien steeds meer een gedifferentieerd beeld aan leefstijlen en daarmee samenhangende behoeften en wensen. Een gedifferentieerd aanbod is nodig om aan deze wensen en behoeften tegemoet te komen. Alleen in samenspraak met burgers zelf kan invulling gegeven worden aan een nieuw aanbod van producten en diensten”.
3
Voor eennaderebeschrijvingvandiementalitymilieus endeteonderscheidengroepenseniorenverwijzenwenaar desitewww.zilverenkracht.nl, zie
onder dekopMotivactionover ZilverenKracht.
‘Je bent zo oud als je je voelt’ Oud zijn wordt traditioneel geassocieerd met een zwakkere gezondheid, minder zelfredzaamheid en behoefte aan hulp en ondersteuning. Het wordt synoniem geacht met kwetsbaarheid. Een beeld dat steeds minder klopt met de werkelijkheid. Hoe merkwaardig het ook klinkt; leeftijd sec wordt steeds minder het beslissende criterium om wel of niet tot de oudere, kwetsbare burgers gerekend te worden. Inkomen en gezondheid en daaraan gekoppeld het vermogen om te beschikken over een eigen sociaal netwerk zijn daarentegen belangrijker geworden. Het SCP noemt als definiërende kenmerken voor kwetsbaarheid: lage opleiding, laag inkomen en/of slechte gezondheid. Dat zijn kenmerken die betrekking kunnen hebben op mensen van 60, maar ook op mensen van 25. In zijn algemeenheid kan geconcludeerd worden dat: • de inkomens- en vermogenspositie van ouderen (onder andere uit arbeid, pensioenen en eigen woningen) nu en in de nabije toekomst ten opzichte van het recente verleden gemiddeld sterk verbetert 4 • de gezondheidsituatie van Nederlanders verbetert, wat blijkt uit een alsmaar toenemende levensverwachting van vrouwen en (vooral) mannen 5. Het RIVM 6 concludeert dat iedere generatie gezonder oud wordt dan de vorige. Een gezonder levensstijl, betere voeding zijn daar debet aan. Het RIVM tekent daarbij aan dat het grootste deel van de zorguitgaven blijft plaatsvinden in het laatste levensjaar, daarvóór brengt men gemiddeld in relatief goede gezondheid door. Gemiddeld omdat in alle leeftijdscategorieën ook mensen voorkomen die (moeten) leven met chronische ziekten en/of beperkingen.
Objectief gezien gaat het gemiddeld dus goed met de jongere ouderen. Zij vormen een generatie die meer dan hun voorgangers beschikt over veel economisch en sociaal kapitaal.
De protestgeneratie maakt haar eigen woning en woonomgeving ‘Initiatieven Realisatie 55+ Woningbouw (SIR-55) is midden jaren ‘80 ontstaan uit een initiatief van drie echtparen van 55+ die zich afvroegen: “Hoe willen wij later graag wonen?”. Na een inventarisatie resulteerde dit in een Programma van Eisen. Een programma dat dus door de consument zelf is opgesteld en voortdurend door de consument wordt aangescherpt! Deze concepten zijn inmiddels al in tientallen projecten in heel Nederland succesvol toegepast’. Bron: www.sir.nl.
4
Zieonder andereRapportageVanalle leeftijdenvandeSERuit 2005.
5
Zierapportages CBSenCBS-Statlinejuli 2008.
6
ZiePublicaties Levensloopenzorgkosten, RIVM2008enHealthageing:alogitudinal study inEurope RIVM, 2005.
17
Toekomstbeelden en verwachtingen Afhankelijk van de gehanteerde definitie is sprake van de ‘derde levensfase’: de relatief lange fase na de uittreding uit het reguliere arbeidsproces waarin veel ouderen nog vitaal zijn. Hoe kijken (toekomstige) ouderen zelf naar die fase? In Nederland en Brabant zijn in het recente verleden onderzoeken uitgevoerd naar wensen en behoeften van toekomstige ouderen. Bij de conclusies daarvan past enige terughoudendheid. Wanneer mensen wordt gevraagd uitspraken te doen over hun toekomst, reageren zij spontaan en vanuit hun huidige situatie. Die kan ingrijpend veranderen bijvoorbeeld als gevolg van teruglopende gezondheid, wegvallen van partnerrelaties e.d. Niettemin zijn wel opmerkelijke, vaak terugkerende constateringen vermeldenswaard:
18
• Men is optimistisch over de eigen toekomst en mogelijkheden voor verdere ontplooiing. • Over de toekomstige woonwensen zijn onderzoeken niet eenduidig. Ouderen stellen hoge eisen aan hun woning en woonomgeving. Veel ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, maar er bestaat ook een zekere belangstelling voor nieuwe vormen van samenwonen met leeftijdsgenoten, liefst in een qua leeftijd gemengde woonbuurt of -wijk. Het verpleeg- of verzorgingshuis wordt gezien als een ongewenst alternatief. • Jongere ouderen maken zich zorgen over het beschikbare zorgaanbod in de toekomst • Participatie in de samenleving in de meest brede zin wordt als een groot goed gezien; ook als de mobiliteit en de gezondheid minder worden. • Oudere burgers zijn bereid tot maatschappelijke (betaalde of onbetaalde) activiteiten, maar dat moet zeker niet geëist worden door de overheid of samenleving. Men wil zijn eigen weg kiezen en stelt eisen aan een nieuwe werkomgeving. • Mantelzorg geven en ontvangen wordt positief beoordeeld, maar ook hier geldt: met mate en niet dwingen. • Van thuiszorg verwacht men vooral dat die ‘persoonsgericht’ is (met respect behandeld worden, zo weinig mogelijk verschillende hulpverleners en minder papierwinkel). • Jongere ouderen willen niet aangesproken worden als (toekomstige) ouderen. Naar gedrag en beleving is er sprake van een ‘ontgrijzing’. Of zoals we in een BKO-document lezen: “Iedereen wil oud worden, maar niemand wil oud zijn”.
Kwetsbare groepen Ouderen van de toekomst zijn dus in de beeldvorming vitaal en actief; ze ‘redden zich zelf wel ‘. Dat beeld behoeft nuancering; lang niet alle ouderen beschikken over de middelen en vaardigheden om zelfstandig, zonder ondersteuning hun weg te vinden. Binnen de categorie ouderen worden in de literatuur duidelijke risicogroepen of kwetsbare groepen onderscheiden. Steeds is hun identificatie te herleiden tot de combinatie- van problemen met gezondheid, inkomen en sociale contacten. Opleiding wordt ook vaak genoemd als belangrijke factor.
Deels overlappend komt het neer op de volgende kwetsbare groepen binnen de categorie ouderen: • allochtone ouderen: voldoen vaak aan alle kenmerken, m.n. beperkte AOW-opbouw is een specifiek probleem • hoogbejaarden (75- of 80-plussers): deze groep bestaat vooralsnog vooral uit alleenstaande vrouwen, hoewel mannen met een ‘inhaalrace’ bezig zijn • dementerenden en andere chronisch zieken, waaronder mensen met psychosociale klachten • arme ouderen • eenzame ouderen.
Door de sterke toename van het aantal ouderen in de toekomst neemt ook het aantal ouderen dat behoort tot de kwetsbare of risicogroepen toe. Ter illustratie: het aantal dementerenden in Brabant bedroeg in 2007 ruim 30.000; in 2030 is het opgelopen tot 50.000. Dus al gaat het gemiddeld steeds beter met oudere burgers, toch zal de vraag naar hulp en ondersteuning niet afnemen doordat het absolute aantal kwetsbare ouderen door de demografische ontwikkeling blijft stijgen. De verwachting is dat de kloof tussen ouderen die ‘het goed voor elkaar hebben’ en de kwetsbare groepen eerder groter dan kleiner gaat worden. Verschillen in vermogen en inkomen nemen toe, het zorgaanbod wordt voor weinig-draagkrachtigen slechter toegankelijk door eigen bijdrageregelingen en dergelijke.
De maatschappelijke participatie Over de maatschappelijke participatie 7 van ouderen is en wordt veel gezegd en geschreven. Het SCP 8 constateert: “Het streven om het aandeel vrijwilligers onder 65-plussers constant te houden, is in de laatste jaren niet gehaald. Analyse van de ontwikkeling op de lange termijn leert dat na een aanvankelijke stijging in het aandeel vrijwilligers er zich vanaf 2002 een daling heeft ingezet.” Ouderen maken afwegingen hoe ze hun vrije tijd gaan besteden. Vrijwilligerswerk moet concurreren met bijvoorbeeld lange vakanties, oppassen op kleinkinderen, sportactiviteiten et cetera. Naast de meer traditionele vormen van vrijwilligerswerk in verenigingsverband of binnen stichtingen ontstaan burgerinitiatieven. Zo worden ouderen actief in hun directe woon- en leefomgeving: los van instituties.
7
Maatschappelijk participatiewordt hier opgevat als het geheel vanbetaald, vrijwilligerswerk, mantelzorgenhet onderhoudenvansocialecontacten.
8
Grijswaarden, monitor ouderenbeleid2008, SCP, 2008.
19
Feitelijk onderzoek naar de maatschappelijke participatie van 50-plussers in Brabant 9 leert het volgende: • De sociale participatie van Brabantse 50-plussers is groot. Ouderen doen veel vrijwilligerswerk (in Brabantse stedelijke gebieden is 32% actief als vrijwilliger, sinds 1996 is er ook hier sprake van een licht dalende tendens). • Veel mensen die geen vrijwilligerswerk doen, zijn daar in principe wel toe bereid. De aangeboden arrangementen zijn nog onvoldoende toegesneden op de personen in kwestie. • De meeste ouderen (80%) vinden dat ze voldoende contact hebben met hun familie, buren en vrienden. Toch is er ook een aanzienlijke groep ouderen die zich vaak of wel eens eenzaam voelt (30% van alle 50-plussers). Het gaat dan vooral om 75-plussers, alleenstaanden, mensen met een lage opleiding en laag inkomen, en chronisch zieken. Een grote groep 50-plussers (83%) is ook geïnteresseerd in zaken die in de wijk of buurt spelen. Bijna 30% ontplooit wel eens activiteiten om de sfeer te verbeteren of het onderlinge contact in de buurt te vergroten.
20
3 De situatie in Breda Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het beeld in Breda fundamenteel afwijkt van algemene tendensen wanneer het gaat om de ouderen van nu en in de toekomst. Breda heeft veel oog voor de kwetsbare groepen binnen de categorie ouderen. De gemeente en anderen maken analyses in termen van risicogroepen en identificeren die op basis van 8 risico-profielen opgesteld door de VNG. Ouderen die op tenminste een van de risicoprofielen scoren, worden gerekend tot de risicogroepen. In de publicatie GWI-beleid 2002-2006 wordt het volgende geconstateerd: “Het aantal risico-ouderen neemt toe, maar dit heeft ook te maken met verruiming van de definiëring en specifieker bronmateriaal. Niet duidelijk is wat de toekomstverwachtingen zijn met betrekking tot het aantal risico-ouderen”. Behoren tot risicogroepen is niet hetzelfde als daadwerkelijk hulp of ondersteuning nodig hebben. Binnen risicogroepen varieert de mate van zelfredzaamheid van individu tot individu en daarmee ook de specifieke ondersteuning die men nodig heeft. Voor beleidsmakers en aanbieders van diensten geeft analyse in termen van risicogroepen wel richting aan hun inspanningen en handvatten voor het meten van effectiviteit van die inspanningen. De Stichting Ouderenwerk Breda telt 800 vrijwilligers. Over het algemeen zijn dit 50-plussers, met als zwaartepunt de categorie 60-75 jaar. Mensen die gerekend kunnen worden tot zowel de stille als de protestgeneratie. Ze hebben een heel gemêleerde achtergrond naar scholing en sociaal-economische positie. Niet duidelijk is in welke mate het human capital van Bredase ouderen op andere wijze wordt aangewend in voor GWI relevante activiteiten, bijvoorbeeld wijkgerichte burgerinitiatieven of spontane ondersteuning van medewijkbewoners. 9
Actief enbetrokken,maatschappelijke participatie van50-plussers inBrabant; BKO/PON2005.
10
Inhet bedrijfsplan2008-2011vandeSOB, pag. 12wordenderisicogroepenbeschreven. Hier wordt diebeschrijvingals bijlage2bijgevoegd.
4 De positie van mensen met beperkingen De categorie ‘mensen met beperkingen’ bestaat in Breda uit de volgende doelgroepen: • mensen met een verstandelijke beperking (1270 Bredase burgers jonger dan 65) • mensen met een lichamelijke beperking (7860 Bredanaars onder de 65) • mensen met chronisch-psychische problemen (1900 mensen, dementerenden niet meegerekend).
Mensen met beperkingen zijn burgers die zoveel mogelijk meedoen in de samenleving. Dat is de overheersende opvatting met betrekking tot het te voeren beleid. Die opvatting vindt zijn vertaling in de extramuralisering van de zorg en daaraan gekoppeld de opdracht te investeren in de toegankelijkheid (van gebouwen, vervoersystemen, arbeidsplaatsen), verbeteren van het samenleven in wijken van mensen met en zonder beperkingen en de participatie, actieve deelname aan het maatschappelijk leven. Specifieke vormen van ondersteuning en hulp in het kader van de WMO moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Het aantal mensen met beperkingen jonger dan 65 dat ondersteuning en zorg behoeft, zal in de nabije toekomst waarschijnlijk niet sterk meer stijgen. Een uitzondering daarop vormen de licht verstandelijk gehandicapten, met name het aantal jongeren met gedragsproblemen dat ambulante zorg, kort verblijf of begeleid zelfstandig wonen vraagt. De Gemeente Breda 11 heeft onlangs een notitie over de woonvoorzieningen voor mensen met een beperking gepubliceerd. Daarin wordt geconstateerd dat de aandacht voor GWI tot nu toe vooral gericht is geweest op ouderen en niet zozeer op mensen met een beperking. Wat betreft de woonvoorzieningen worden een aantal conclusies getrokken en aanbevelingen voor toekomstig beleid geformuleerd. Die hebben met name betrekking op de spreiding van specifieke woonvoorzieningen binnen de stad en de regio. Vanuit de sfeer van mensen met beperkingen vraagt men daarnaast (meer) aandacht voor een aantal voor gehandicapten relevante zaken die nu nog onderbelicht blijven: • De mogelijkheden voor het extramuraal wonen voor mensen met beperkingen. Daarbij gaat het om beschikbare woningen die voldoen aan ‘gehandicaptenproof ‘-criteria, maar ook om de inrichting van de woonomgeving. • De meer sociale dimensies van het samen wonen in een wijk van mensen met en zonder beperking. Aandacht voor de beeldvorming; die speelt bijvoorbeeld op het moment dat een kleine woonvoorziening wordt gerealiseerd voor GGZ-cliënten. Daarnaast is ook het sociale, informele vangnet in de buurt van groot belang (‘wie kan mij helpen met kleine dingen als de tuin sproeien’). • Gebiedsbeschrijvingen zouden gegevens over aantallen gehandicapten en specifieke voorzieningen (bijvoorbeeld schooltoegankelijkheid, aanwezigheid revalidatievoorzieningen) moeten bevatten. • De ervaringsdeskundigheid van gehandicapten kan bij de implementatie van GWI-beleid in de wijken beter worden benut. 11
Inventarisatie specifieke woonvoorzieningen(beschermdenverzorgd) voor mensentot 65 jaar met eenverstandelijke en/of lichamelijke beperkingenmensen
met chronisch-psychische problemen, SOABmaart 2008.
21
5 Discussiepunten/kansen voor Breda Vooropgesteld: met de gezamenlijk inspanningen met betrekking tot Geschikt Wonen voor Iedereen in de wijk vervult Breda een voortrekkersrol. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst. Uit de voorgaande analyse resulteren vragen en ideeën. Die zijn bedoeld om de discussie over de strategische doorontwikkeling van GWI te inspireren. 1 Het scherpe onderscheid tussen ouderen enerzijds en mensen met beperkingen anderzijds is onwenselijk. Zoek juist naar synergie. Diensten die ontwikkeld worden voor de ondersteuning van ouderen kunnen ook voor gehandicapten van grote waarde zijn en vice versa. Denk aan vormen van praktische hulp als sociale alarmering en vervoersdiensten. 2 Maak in de GWI-praktijk meer gebruik van de ervaringsdeskundigheid van bijvoorbeeld lichamelijk beperkten. Leer kijken met hun ogen.
22
3 GWI richt zich tot nu toe vooral op de kwetsbare groepen en het verbeteren van de ruimtelijke voorzieningen voor hen. Voor vitale ouderen, maar ook bijvoorbeeld zelfredzame jongere mensen met beperkingen, geldt dat geschikt wonen begint met een prettige, veilige en inspirerende woonomgeving; met leefbaarheid in meer algemene zin. Daarbij gaat het ook over sociale aspecten als de onderlinge verbondenheid van bewoners, verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van buurvrouw Jansen door het verrichten van kleine diensten, de acceptatie van ‘andere’ groepen. GWI betekent (ook) investeren in de sociale peiler. 4 Het aantal mensen dat objectief gezien tot risicogroepen behoort en in beperkte mate zelfredzaam is, zal in de nabije toekomst toenemen. De professionele zorgverleners en welzijnsleveranciers staan onder druk. Nieuwe generaties ouderen beschikken over veel sociaal kapitaal. Daar ligt een kans. SOB maakt er al dankbaar gebruik van. Door het stimuleren van burgerinitiatieven in de wijk, experimenteerruimte te bieden aan eigen initiatieven van burgers en nieuwe allianties tussen (oudere) burgers en professionals actief in de wijken, kan het sociale kapitaal van ouderen nog beter worden benut. 5 In verschillende interviews is benadrukt dat in de praktijk de categorie ouderen die (intensievere) aandacht vragen in termen van zorg en welzijn vooral bestaat uit 75-plussers. Dat zijn nu mensen die behoren tot de ‘stille generatie’. Voorbereiden op de toekomst betekent niet vooruitlopen op die toekomst en de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de stille generatie miskennen.
2. Vergrijzing in Breda Dit paper gaat over de vergrijzing in Breda en de maatschappelijke gevolgen daarvan, met bijzondere aandacht voor de gevolgen voor GWI.
1 D e cij f e r s Vergrijzing en ontgroening zijn demografische ontwikkelingen die zich overal in Nederland voltrekken, de komende jaren worden de effecten daarvan steeds meer zichtbaar. In hoeverre passen de demografische prognoses voor Breda in het algemene beeld? In onderstaande tabel 12 worden de verwachtingen voor Breda vergeleken met de provinciale prognoses 13 Tabel: Ontwikkelingen leeftijdsgroepen 2006-2020 in Breda
Leeftijdsgroep
2006 Breda (absoluut)
2020 Breda (absoluut)
2006 Breda (index)
2020 Breda (index)
2020 Brabant (index t.o.v. 2006)
0-54
125.031
131.328
100
105
93
55-64
19.494
22.964
100
118
114
65-74
13.380
18.451
100
138
143
75+
11.978
13.631
100
114
139
169.883
186.356
100
110
102
Totaal
Vooral het aantal 65 tot 74-jarigen zal de komende jaren sterk toenemen. Dat geldt in mindere mate ook voor 75-plussers. Opvallend is verder dat de ‘jongeren’ in aantal toenemen, waar provinciaal en landelijk eerder sprake lijkt van stabilisatie of achteruitgang. Een belangrijke oorzaak van de afwijkingen is waarschijnlijk gelegen in de verwachte bevolkingsgroei van Breda als geheel. Wanneer we inzoomen op wijkniveau dan blijkt dat er tussen de wijken onderling grote verschillen zijn m.b.t. de ontwikkeling van de bevolkingsopbouw. In een aantal wijken is sprake van forse vergrijzing, in andere is dat veel minder het geval of is er zelfs sprake van een terugloop in het aantal 65-plussers. Duidelijk is in ieder geval dat ook Breda zich gesteld ziet voor een forse opgave als gevolg van demografische veranderingen. Daar past een kanttekening bij: “Dat mensen gemiddeld ouder worden zal niet leiden tot een sterke groei in de behoefte aan zorg. Dubbele vergrijzing heeft weinig effect. Wel ontstaat enige volumegroei door de toename van het aantal ouderen. Maar ook dat moet je niet overdrijven. In Breda groeit het aantal mensen met een risicoprofiel met ongeveer 700 per jaar. Dat valt eigenlijk wel mee.” 12
Cijfers over Breda ontleendaanGWI-Beleid2002-2006, Inspanningen, resultatenennieuweopgave, uitgegevendoor degemeenteBreda.
13
Cijfers over Brabant zijnontleendaandeSocialeAtlas vanhet PON.
23
Per GWI-gebied zijn behoeftenramingen aan te realiseren woningen geschikt voor respectievelijk zwaar gehandicapten, vitale ouderen en licht gehandicapten. Tevens is een inschatting gemaakt van de behoefte aan woonzorgarrangementen 14 en de mogelijkheden te komen tot centrale zones met voorzieningen en zorgkruispunten.
2 V e r g r ij z i n g i n N e d e r l a n d De afgelopen jaren is een groot aantal rapporten en nota’s verschenen over vergrijzing en ouderenbeleid in onze samenleving. Die geven richting aan het (landelijk) beleid. Als we ons hier beperken tot de terreinen die relevant zijn voor GWI dan zien we in die nota’s en rapporten de volgende rode draden 15 :
24
• Includerend beleid moet de leidraad zijn voor toekomstig vergrijzingsbeleid; het gaat vooraf aan specifiek (ouderen) beleid. Includerend beleid schept algemene voorwaarden. In de domeinen van economisch beleid, fysieke infrastructuur en mobiliteit moet meer oog zijn voor de kwaliteit van leven van burgers, ook oudere burgers. • In de zorgsector dreigen tekorten aan geld en mensen. Technologie en technologische vernieuwing bieden aanknopingspunten voor ontlasting van de zorg. Daarnaast wordt gepleit voor meer efficiency en het inzetten van zoveel mogelijk lichte vormen van zorg. Verder moet geïnvesteerd worden in het welzijn van ouderen, waardoor de zorgbehoefte minder snel groeit. Welzijn moet daarbij breder worden opgevat dan het aanbod van gespecialiseerde welzijnsorganisaties. • Ouderen zijn zelf mede verantwoordelijk voor hun welzijn, vitaliteit en behoud van hun gezondheid. • Van mantelzorg wordt veel verwacht in de toekomst. Maatregelen moeten leiden tot een vergroting van de capaciteit van mantelzorgers en hen tegelijkertijd ontlasten.
3 G W I a l s a n t w o o r d o p d e v e r g r ij z i n g Citaat uit een interview: “Je moet de GWI-keten als volgt zien: wonen > welzijn > zorg aan huis > verzorging/verpleging. In die keten is verpleging/verzorging eigenlijk het kleinst qua aantallen mensen die er gebruik van maken, maar er gaat wel het meeste geld naar toe. Hier kunnen de grootste capaciteitsproblemen ontstaan en daardoor krijgt het erg veel gewicht, ook in de GWI-strategie.”
14
Voor deGWI-gebiedsbeschrijvingenenrichtinggevendevisies, ziewww.breda.nl., projecten, geschikt wonenvoor iedereen.
15
OntleendaanWat mensenzelf kunnen… adviesrapportageBKO2007.
Als we de GWI-keten nader bekijken dan komen we tot het onderstaande schematisch beeld: Ketenonderdeel
Aspecten/aandachtspunten
Voor wie?
Uitvoerders?16
Wonen
- Kwaliteit van de woning (levensloopbestendigheid) - Fysieke toegankelijkheid voorzieningen/ woonomgeving - Veiligheid/acceptatie - Sociale samenhang buurt
Alle wijkbewoners
Woningcorporaties, gemeente, wijkbewoners
Welzijn
- Beschikbaarheid algemene voorzieningen Alle wijkbewoners - Beschikbaarheid lichte vormen ondersteuning met bijzonder oog - Gemaksdiensten voor risicogroepen - Informele zorg en vrijwilligerswerk - Signalering van problemen
Vrijwilligers, informele zorgverleners, welzijnswerkers
Zorg aan huis
- Thuiszorg - Outreaching vanuit zorgkruispunten - Zorgarrangementen
Mensen met zorgindicatie
Professionele zorgverleners
Verpleging/ verzorging
- Specifieke woonvoorzieningen - Intensieve, professionele zorgarrangementen
Kleine groep sterk zorgafhankelijken
Professionele zorgverleners
In de GWI-filosofie gaat het er juist om samenhang te creëren in de totale keten. Toch is een analytisch onderscheid in de ketenonderdelen en daarbij behorende aspecten en aandachtspunten nuttig om op te sporen waar de rek zit, de mogelijkheid om (extra) te investeren in het opvangen van de gevolgen van vergrijzing. GWI richt zich tot dusver sterk op het creëren van voldoende kwaliteit van het woningaanbod, de fysieke toegankelijkheid van de woonomgeving en de inrichting van een adequate zorgstructuur en zorgaanbod op wijkniveau. Dat is nodig en wenselijk en staat daarmee niet ter discussie. De GWI-strategie hoeft niet fundamenteel te wijzigen. Het gaat om doorontwikkeling om meerwaarde te genereren. In de literatuur vinden we echter een pleidooi voor het investeren in het welzijn van ouderen en jongere mensen met beperkingen. Dat remt het beroep op de ketenonderdelen die het meest onder druk staan: zorg aan huis en mogelijk ook verpleging en verzorging. Bovendien heeft aandacht voor het welzijn van ouderen én andere wijkbewoners uiteraard intrinsieke waarde.
16
Hier noemenwedehoofduitvoerders, indepraktijk zijner vaak meer personen, instanties bij betrokken.
25
4 D e k r a ch t v a n d e w ij k b e n a d e r i n g Wijken en buurten beschouwt men als belangrijke referentiekaders wanneer het gaat om het welbevinden van mensen. De sociale samenhang wordt daarbij gezien als de bepalende factor voor het leefklimaat in buurten en wijken: “Sociale samenhang voorkomt bij kwetsbare bewoners eenzaamheid en sociaal isolement. Voldoende hulp, niet alleen van professionals maar juist van het omringende sociale netwerk, betekent dat mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen. Een van de belangrijkste doelstellingen van de WMO”. 17 De wijk als panacee voor alle welzijnsproblematiek en een groot ‘vertrouwen in de buurt’ . 18 Toch zijn in de Bredase context enkele relativerende opmerkingen op zijn plaats:
26
• In het GWI-beleid worden 15 woongebieden onderscheiden. De ruimtelijk begrensde gebieden zijn opgebouwd uit meerdere buurten en hebben een gemiddelde omvang van ongeveer 10.000 inwoners. 19 Daarmee is er eerder sprake van een geografische en organisatorische indeling dan van een indeling op basis van ‘de wijk als gemeenschap’. In het licht van leefklimaat, samenhang, zorg voor elkaar is juist de laatste opvatting van belang. Dan is een GWI-gebied een te hoog schaalniveau. De WWR spreekt niet voor niets over buurten, gemeenschappen van eerder honderden dan duizenden mensen. 20 • De ene buurt is de andere niet. Door historische ontwikkeling, bevolkingssamenstelling en ligging kan de sociale cohesie binnen buurten sterk verschillen en daarmee de bereidheid voor elkaar te zorgen. Een (te) sterke cohesie kan overigens ook leiden tot uitsluiting van nieuwkomers. Binnen buurten met een sterke cohesie kan toch spanning bestaan tussen (groepen) buurtbewoners. • Ook voor buurt- en wijkbewoners zelf kan de buurt of wijk een heel verschillend gewicht hebben: “Het is ook niet nodig dat alles overal is. Als ik mijn vitaliteit verlies dan verhuis ik naar een wijk waarin een omgeving is die mij dan goed past. Of dat in deze wijk is, is niet meer relevant. Als ik maar uit de voeten kan. In een grote stad als Breda speelt wijkgebondenheid niet zo”. Met name voor de nieuwe generatie ouderen geldt dat hun blikveld en actieradius groot is. Via internet zijn ze verbonden met de wereld en kunnen participeren in virtuele communities die zingeving, contacten en mogelijk zelfs (beperkte) vormen van daadwerkelijke ondersteuning kunnen bieden. • Veel welzijnsdiensten en ondersteuningsaanbod kunnen ook van buiten de wijk komen (mantelzorg, vrijwilligersinzet, stedelijk professioneel aanbod).
17
Citaat uit Sociale samenhang, mythe of must? Misvattingen, discussies enbeleidsimplicaties. UitgaveDSP-groep, Amsterdam2008.
18
Vertrouweninde buurt is detitel vaneenRapport vandeWetenschappelijkeRaadvoor het Regerings-beleid, DenHaag2005.
19
Citaat uit GWI-gebiedsbeschrijvingen, zorginBredase wijken. UitgavenvangemeenteBreda enzorgkantoor West-Brabant vannovember 2005.
20
Zieverder het essay DavidenGoliath. Over kleinengrote schaal inzorgenwelzijn, opgenomeninhet jaarbericht vandePRVMZ, ’s-Hertogenbosch2008.
Buurtschat en schatgraven Elke buurt heeft wel iets bijzonders, waardoor mensen er graag wonen. Deze ‘buurtschat’ wil woningcorporatie Maasland samen met bewoners en gemeenten ontdekken en verder ontwikkelen. Een buurtschat kan van alles zijn, bijvoorbeeld een dorpsservicewinkel of een gemeenschapshuis. Schatgraven doe je samen. Vaak ontstaan nieuwe coalities, nieuwe samenwerkingen. Bijvoorbeeld tussen een onderneming en een zorgorganisatie. In Vorstenbosch hebben tal van partijen gebrainstormd over de invulling van een kapel. In Valuwe komen de wijkbewoners met goede ideeën, ze hebben een budget om in eigen beheer te besteden. Zie verder: WWW.mooilandmaasland.nl Al deze kanttekeningen dwingen tot een maatwerkaanpak, tot het maken van een foto van het sociale weefsel van elke wijk. Cohesie en daaruit resulterende zaken als burenondersteuning, zorg voor elkaar valt niet af te dwingen. Wel kan per wijk/buurt gezocht worden naar aansluiting bij het vermogen van die wijk of buurt om samen zaken op te pakken en ondersteuning te bieden aan medebewoners. Dat vermogen kan meewegen bij de vaststelling van de behoefte aan professionele vormen van ondersteuning, zorgvoorzieningen e.d.
5 D e v r a a g n a a r m e d e w e r k e r s De zorgsector zal de komende jaren naar verwachting te maken krijgen met personeelstekorten. Enerzijds is er sprake van een grote vervangingsvraag, anderzijds zal door de vergrijzing de behoefte aan personeel voor intensieve en gespecialiseerde zorgtaken toenemen. Over de precieze omvang van de personeelsvraag bestaat veel onduidelijkheid. Aan initiatieven om meer (jonge) mensen warm te krijgen voor een carrière in de zorg wordt gewerkt. Daarbij concurreert de sector met veel andere sectoren die ook kampen met de gevolgen van de uitstroom van de babyboomers en een slinkend aantal jongeren. Creatieve oplossingen zijn nodig om het probleem op te lossen. In het voorgaande is gepleit om meer gebruik te maken van de ‘kracht van de buurt’ en de inzet van niet-professionele krachten. De vraag is legitiem of die dan wel te vinden zijn. Zal individualisering er niet toe leiden dat de bereidheid sterk afneemt om vrijwilligerswerk te verrichten, als mantelzorger te fungeren of burenhulp te verrichten?
Woon Zorg Service in de Wijk (WZSW) en Werk aan de wijk WZSW is een concept dat met succes in onder andere Tilburg en een aantal Midden-Brabantse gemeenten is toegepast. Vanuit buurtwerkplaatsen leveren mensen ‘met afstand tot de arbeidsmarkt’ diensten (onder andere tuinonderhoud, kleine klussen, boodschappen) aan ouderen en mensen met beperkingen. De dienstverleners volgen een ROC-opleiding met de bedoeling uit te stromen naar aanverwante beroepen. De dienstontvangers betalen met dienstencheques.
27
Dienstverleners en -ontvangers wonen in principe in dezelfde wijk. Op beleidsniveau worden participatiefondsen en uitkeringsgerechtigden gekoppeld aan WMO-doelen en trajecten. (zie verder www. wzsw.nl) De Bredase variant van WZSW heet ‘Werk aan de wijk’ en wordt uitgevoerd in Breda-Noordoost.
28
Het SCP deed onlangs een toekomstverkenning naar informele zorg. 21 Deze wordt gedefinieerd als: geregeld (niet beroepsmatig,kosteloos) hulp geven aan mensen (familieleden, kennissen of buren) die ziek of gehandicapt zijn. Het SCP komt tot de volgende verrassende conclusie: “Als we het geheel overzien, dringt het beeld van de balans zich herhaaldelijk op. Ten eerste tussen aantallen hulpgevers en hulpontvangers, een balans die in de toekomst in evenwicht blijft. Minder in balans zijn vraag en aanbod: er is vraag naar informele zorg waarvoor (kennelijk) geen aanbod is. En er is aanbod dat niet wordt benut, onder ander omdat hulpbehoevenden de voorkeur geven aan professionele steun”. Het SCP plaatst bij deze conclusie een aantal voorbehouden die onder andere te maken hebben met andere maatschappelijke ontwikkelingen. Maar uiteindelijk is er voor de onderzoekers geen reden voor pessimisme over de toekomst van informele zorg. Wel uit men zorgen over de persoonlijke consequenties van een te zwaar beroep op mantelzorg zowel voor de hulpontvanger (afhankelijkheidsgevoel) als de hulpgever (overbelasting). Ook mantelzorg of informele zorg is geen panacee voor alle zorg- en welzijnskwalen. Hoe is het gesteld met de toekomst van het vrijwilligerswerk? Dat staat nu onder druk omdat de tijd die geïnvesteerd wordt in vrijwilligerswerk moet concurreren met tijd besteed aan betaalde arbeid, mantelzog, hobby’s et cetera. Daar staat tegenover dat het aantal (vitale) ouderen sterk gaat groeien. In het paper over de toekomstige ouderen wordt het sociale kapitaal van ouderen en hun bereidheid dat maatschappelijk in te zetten een kans genoemd. Of men die grijpt, is mede afhankelijk van de mate waarin maatschappelijke organisaties er in slagen een arrangement aan te bieden aan (potentiële) vrijwilligers dat hen aanspreekt en dat kan concurreren met andere vormen van vrije tijdbesteding. Dan gaat het om zaken als zingeving, waardering/ beloning (ook letterlijk!), persoonlijke groei en afgebakende taakstellingen. Maar het gaat ook om het serieus nemen van eigen wensen en maatschappelijke initiatieven van ouderen (en jongeren) zoals die bijvoorbeeld in ouderenprooftrajecten naar voren komen. Informele zorg en vrijwilligerswerk zijn gebaat bij een zoektocht naar nieuwe vormen. Maatjesof buddieprojecten en zelfhulpgroepen kunnen zich verheugen in een groeiende populariteit. Ze lijken goed te passen bij de wensen van de ‘nieuwe’ vrijwilligers. De voorzichtige conclusie mag zijn dat er in de nabije toekomst nog steeds een voedingsbodem bestaat voor (meer) informele zorg en vrijwilligerswerk, mits aan een aantal condities wordt voldaan. 21
Toekomstverkenninginformele zorg, SCP, DenHaagoktober 2007.
6 M o g e l ij k h e d e n e n k a n s e n v o o r B r e d a 1 De professionele zorgverleners staan onder financiële druk en hebben moeite aan voldoende personeel te komen. Door in GWI-verband te investeren in welzijn kan men het beroep op professionele zorgverlening afremmen. 2 Wijken en buurten worden beschouwd als belangrijke referentiekaders als het gaat om het welbevinden van mensen. Daarbij gaat het ook over sociale aspecten als de onderlinge verbondenheid van bewoners, verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van ‘buurvrouw Jansen’ door het verrichten van kleine diensten en de acceptatie van ‘andere’ groepen. 3 Het is belangrijk om (meer) oog te hebben voor de verschillen in het sociale weefsel van buurten en wijken en daarmee verschillen in het vermogen ‘zelf’ te voorzien in vragen om ondersteuning van medebewoners. 4 Er is toekomst voor informele zorg en vrijwilligerswerk. Nieuwe generaties ouderen beschikken over veel sociaal kapitaal. Daar ligt een kans. SOB maakt er al dankbaar gebruik van. Door het stimuleren van burgerinitiatieven in de wijk, experimenteerruimte te bieden aan eigen initiatieven van burgers en nieuwe allianties tussen (oudere) burgers en professionals, kan het sociale kapitaal van ouderen nog beter worden benut.
29
3. Slimme zorg en veiligheid Dit paper gaat over ICT en zorg. Het tweede gedeelte gaat over veiligheid, vooral bekeken vanuit de gevoelens van (on)veiligheid die bewoners ervaren.
1 S limme zorg Ontwikkelingen op het terrein van ICT in de zorg ICT in de zorg kent vele toepassingen. Actuele voorbeelden zijn het Elektronisch Patiënten Dossier, communicatiesystemen tussen zorgpartners en domoticatoepassingen in huis. Ambient intelligence is een toekomstvisie op de interactie tussen mens, omgeving en ICT. Een visie die met name ook licht werpt op de toekomstige relaties tussen zorg en moderne technologie. Het gaat over de wijze waarop techniek op een natuurlijke manier wordt ingepast in het dagelijks leven. Er zijn vijf niveaus waarop de omgeving steeds iets intelligenter wordt, totdat die uiteindelijk anticipeert op onze behoeften. 23 Tabel: Vijf niveaus van Ambient Intelligence
30
Inbedding
Apparatuur wordt onzichtbaar ingebed in de leefomgeving
Omgevingsbewustzijn
De omgeving (met daarin de technologie) herkent de persoon en zijn/haar specifieke omstandigheden
Personalisatie
Lichaamsfuncties worden automatisch gemonitord, maar zorgdiensten worden nog handmatig afgestemd op behoeften
Adaptatie
De slimme omgeving onderneemt nu ook zelf actie op basis van de waargenomen functies
Anticipatie
De slimme omgeving onderneemt al actie voordat een (gezondheids)probleem ontstaat
Op dit moment zijn er technologieën beschikbaar op alle niveaus. Domotica en beeldcommunicatie zijn voorbeelden van het eerste niveau: inbedding van technologie in de eigen leefomgeving. Domotica staat voor alle communicatie tussen allerlei elektronische toepassingen in de woning en woonomgeving ten behoeve van bewoners en dienstverleners. Op dit moment betreft domotica voornamelijk standaardtechnieken met individuele aanpassingen. De ICT van de toekomst wordt echter steeds meer toegesneden op de wensen en behoeften van individuen. Ook zijn er al voorbeelden op het derde niveau, de gepersonaliseerde ICT-toepas-singen. Te denken valt aan sensoren in voetzooltjes van diabetici die lichaamsfuncties meten, of controle van bloedwaarden door middel van sensoren voor mensen die verschillende medicijnen 23
Toekomstverkenninginformele zorg, SCP, DenHaagoktober 2007.
gebruiken. De techniek zorgt ervoor dat mensen onafhankelijker zijn van de zorg. Wanneer er iets niet goed gaat, wordt een signaal doorgegeven aan zorgverlener en/of mantelzorger waarna men de mogelijke interventie bepaalt. Alle toepassingen op het terrein van ICT in de zorg zijn samen te vatten onder de term ‘slimme zorg’. Daarbij gaat het om alle ICT-toepassingen die mensen in staat stellen om langer veilig en zelfstandig thuis te blijven wonen.
Voor wie is slimme zorg bedoeld? Veel ICT-toepassingen in de zorg gaan over cliëntdossiers en communicatiesystemen tussen zorgverleners onderling. Waar het in relatie tot GWI om gaat, is het vergroten van de mogelijkheden en de kwaliteit van de zorg voor thuiswonende mensen. Dit zijn ouderen die hulpbehoevend worden, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, en mensen met een psychische problematiek. Maar ook mensen met chronische ziekten zoals diabetes, NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel) of dementie vallen onder deze doelgroep. Door de vergrijzing stijgt het aantal mensen met chronische aandoeningen in de komende jaren behoorlijk, waardoor het steeds relevanter wordt om hun thuis de juiste zorg en begeleiding te kunnen bieden. Deze mensen zijn in zekere mate nog zelfredzaam, maar krijgen wel de nodige hulp en ondersteuning van professionals en mantelzorgers. Binnen deze doelgroep vallen jonge mensen, maar het grootste deel bestaat uit ouderen (de groep die de komende jaren het hardst groeit). Hoewel de doelgroep dus breder is, gaan we hier voornamelijk in op de doelgroep ouderen. Ouderen en ICT De huidige generatie ouderen heeft weinig op met ICT, zo is de algemene gedachte. Hun weerstand tegen techniek hangt echter samen met de mate waarin die weet aan te sluiten op hun behoeften 24. Technologie die de kwaliteit van de zorg en gezondheid verbetert, kan rekenen op snellere acceptatie. Veiligheid, zorg en het contact met familie lijken de beste aanknopingspunten te vormen om acceptatie van ICT door ouderen te versterken. In onderstaande tabel is te zien dat het percentage ouderen dat toegang heeft tot pc en internet, elk jaar toeneemt. Uit de populariteit van computercursussen voor ouderen blijkt dat ook zij geïnteresseerd zijn in de mogelijkheden van deze vorm van technologie.
24
Toekomstverkenninginformele zorg, SCP, DenHaagoktober 2007.
31
Tabel: Percentage personen in leeftijdscategorie dat toegang heeft tot computer en internet 12-55 jaar
55-65 jaar
65-75 jaar
computer
internet
computer
internet
computer
internet
2006
95
94
65
60
46
40
2007
96
96
74
69
48
43
2008
96
96
82
78
52
46
Bron: CBS Statline, 2008.
In de tabel is te zien dat vooral het computer- en internetgebruik in de leeftijdsklasse 55-65 jaar snel toeneemt. Het probleem dat ouderen onbekend zijn met ICT in zijn algemeenheid, lost zich in de toekomst vanzelf op.
32
Trends Slimme zorg kan ondersteuning bieden aan een aantal trends in de zorg. Een belangrijke trend van de laatste jaren is decentralisatie van de zorg. De opnames in het ziekenhuis worden korter, herstel en revalidatie wordt steeds meer verplaatst naar de thuissituatie. Daarnaast is er de extramuralisering. Mensen met verstandelijke en psychische beperkingen verhuizen vanuit instellingen naar kleinschalige woonvormen. Ouderen moeten de mogelijkheid krijgen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen; ook daarbij kan slimme zorg ondersteuning bieden. Een andere trend is het toenemende belang van preventie en de aandacht voor comfort en welzijn. Wanneer mensen thuis herstellen of langer zelfstandig thuis wonen, is het comfort van de woning belangrijk. Om hun zelfredzaamheid zo lang mogelijk te behouden wordt preventie ter voorkoming van gezondheidsproblemen steeds meer een aandachtspunt. Niet alleen belangen, wensen en behoeften van burgers zelf zijn in het geding. Ook de overheid en zorgverzekeraars zijn belangrijke stakeholders. Zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen moet de druk op de (kosten van de) gezondheidszorg verminderen. ICT en zorg? ICT en leefbaarheid De trends in de zorg en de demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing stellen de zorg de komende jaren voor een belangrijke vernieuwingsopgave. Steeds meer zorgfuncties verschuiven naar de directe leefomgeving van zorgbehoevenden. Slimme zorg biedt mogelijkheden om zorg-op-afstand te verlenen door een zorgbehoevende te monitoren via sensoren of door beeldcommunicatie. Dit geeft een enorme efficiencywinst voor thuiszorgmedewerkers.
Even een praatje via het beeldscherm Cliënten van de GGzE in Dommelen (gemeente Valkenswaard) kunnen via een beeldscherm contact leggen met een hulpverlener of met hun mantelzorger. Het geeft hun een veilig gevoel dat ze iemand kunnen zien. Ook het contact met de mantelzorger is zo veel gemakkelijker te onderhouden. Men gebruikt de beeldverbinding voor een dagelijks praatje of om een praktische vraag te stellen. Daadwerkelijk kunnen zien hoe het met iemand gaat, is zowel voor de mantelzorger als de hulpverlener een grote meerwaarde. Vrijwilligers spelen een belangrijke rol in het vertrouwd maken van de cliënten met de techniek. Bron: GGzE magazine, juli 2008 Slimme zorg maakt ook zelfzorg mogelijk doordat zorgbehoevenden zelf actie kunnen ondernemen als er veranderingen in lichaamsfuncties optreden. Dit bevordert preventie. Het betekent echter ook dat de zorgbehoevende zelf in toenemende mate allerlei beslissingen moet nemen. Een ondersteunend sociaal netwerk is hierdoor nog meer van belang om zelfredzaam te kunnen zijn. Het netwerk van familie en bekenden waar men een beroep op kan doen voor hulp en steun kan worden gedefinieerd als het beschikbare zorgpotentieel. Huidige maatschappelijke ontwikkelingen tasten dit zorgpotentieel steeds meer aan, doordat families kleiner worden, kinderen verder weg wonen, en mensen werk en zorg moeilijker kunnen combineren. Als we kijken naar een geografische nabijheid van 10 minuten dan is het beschikbare zorgpotentieel van ouderen heel beperkt. In de praktijk van nu wonen de belangrijkste mensen in dat zorgpotentieel (familieleden en vrienden) vaak niet meer in de nabije omgeving. Daardoor zijn ouderen meer aangewezen op andere contacten in de buurt. De wijk wordt zodoende steeds belangrijker als sociaal vangnet. Slimme zorgtechnologie biedt geen vervanging van de professionele en informele zorgverleners, maar biedt wel mogelijkheden om het zorgpotentieel zo optimaal mogelijk te gebruiken. Het gaat immers niet alleen om zorg, maar vooral ook om sociaal contact. Dit kan bijvoorbeeld bestaan uit beeldcommunicatie met de kleinkinderen die ver weg wonen, of uit contact met buurtbewoners op een interactieve wijkwebsite. Deze vormen van communicatie zijn geen vervanging van de face-to-face contacten, zo blijkt uit onderzoek 25. Maar wanneer mensen elkaar vaker spreken via beeldcommunicatie of chat, worden de onderlinge banden aangetrokken en komen familie en vrienden juist vaker op bezoek.
25
Dirkse, R. (2007). Meer persoonlijk contact dankzij telezorg? Artikel inZorginstellingen, nr. 52007.
33
Nabijheid en veiligheid Waar het om gaat bij slimme zorgtoepassingen is de beleving van nabijheid van zowel de professionele als de informele zorg. Ondanks een grote fysieke afstand zijn contacten toch dichtbij door een beeldverbinding. Personenalarmering en huisautomatisering geven een gevoel van veiligheid doordat er snel iemand op de hoogte is wanneer het misgaat. De huisarts en apotheek zitten niet meer om de hoek, maar kunnen toch dagelijks worden geraadpleegd door een spreekuur via de beeldverbinding. De thuiszorg komt nog maar één keer per dag in plaats van drie keer, maar de verpleegkundige neemt elke ochtend via de beeldverbinding contact op, om te vragen hoe de nacht is geweest. Het zorgpotentieel waar ouderen en mensen met beperkingen over beschikken, verandert. Door maatschappelijke ontwikkelingen is het spanningsveld tussen zorg en werk groter geworden waardoor het verlenen van informele zorg niet meer vanzelfsprekend is. Met slimme zorgtoepassingen kan het zorgpotentieel op een andere manier worden aangewend zodat er toch zoveel mogelijk van het eigen sociale netwerk gebruik wordt gemaakt.
34
Samenwerking Wanneer slimme zorgtoepassingen vanuit het oogpunt van nabijheid worden bezien, zijn ze niet langer vooral een zorgkwestie, maar veel meer een instrument om leefbaarheid en zelfredzaamheid te bevorderen. Dit maakt dat slimme zorg niet alleen instrumenten biedt voor zorgorganisaties, maar ook voor woningcorporaties en gemeenten. Het wijkgerichte werken binnen GWI gaat niet alleen over de fysieke indeling van een buurt of wijk. Het gaat vooral om het verbinden van de aanwezige organisaties met de bewoners van die wijk, zodat zorg en ondersteuning dichtbij is geregeld. Dit maakt van slimme zorgtoepassingen meer een organisatorische dan een technische kwestie. (Thuis)zorgorganisaties onderkennen allang de noodzaak van slimme zorgtoepassingen om ook in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen. Woningcorporaties en gemeenten zoeken naar instrumenten om de sociale samenhang en leefbaarheid te stimuleren. Ook ouderen hebben behoeften en wensen die met behulp van slimme zorgtoepassingen zijn te vervullen. Er zijn genoeg mogelijkheden, maar waar het nog aan ontbreekt is een samenhangende strategie, het combineren van functies binnen slimme zorgtoepassingen waardoor het financiële draagvlak wordt vergroot. Dat vraagt ook om visie; om verder te kijken dan de eerstkomende jaren waarin (veel) geïnvesteerd moet worden, naar de uiteindelijke efficiencywinst en de bijdrage aan het behoud van de zelfredzaamheid van toekomstige ouderen. De praktijksituatie in Breda We beschrijven de huidige stand van zaken op het gebied van slimme zorg bij een aantal belangrijke partners in Breda. Daaraan voorafgaand enkele algemene opmerkingen.
Algemeen De ontwikkelingen rond ICT en zorg in Breda kenmerken zich tot dusver vooral door een praktische invalshoek. Via experimenten op wijkniveau probeert men nieuwe toepassingen uit. De techniek is veelal leading. Van een eenduidige, toekomstige visie op begrippen als ‘communicatie en nabijheid’ en daaruit afgeleide doelstellingen die richting kunnen geven aan een gezamenlijke ICT en zorgstrategie, is (nog) geen sprake. Zorgorganisaties Als het gaat om slimme zorg voor thuiswonende ouderen en mensen met een beperking dan zijn vooral de thuiszorgorganisaties in beeld. Oranjehaeve en Thebe zijn in 2007 gestart met Het Zorgnet, een dienst waarbij mensen via de televisie contact kunnen krijgen met een verpleegkundige en/of mantelzorger. Er zijn ongeveer 10 aansluitingen in Breda gerealiseerd, bij extramuraal wonende cliënten van verpleeghuis Lucia. Na subsidie vanuit het programma Innovatieve Acties Brabant is voor Het Zorgnet tijdelijke financiering verkregen via de beleidsregel experiment screen-to-screen zorg van het ministerie van VWS. Careyn Thuiszorg Breda is gestart met een domoticaproject, vanuit het idee dat het in de toekomst een noodzakelijk instrument is om de cliënten te kunnen blijven bedienen. Het is voorzien van een basispakket van alarmering en videofoon, en extra diensten als beeldverbinding, in appartementen en ongeveer 200 solitaire woningen. Ook de planning van de thuiszorg is voor cliënten inzichtelijk, waardoor ze meer duidelijkheid hebben wie er wanneer komt. De ontwikkelingen op het terrein van slimme zorg hebben voor de thuiszorg echt urgentie: “Ondanks dat het financieel slecht gaat, investeert de thuiszorg toch in ICT. Het is echter wel teleurstellend dat we dit project vooralsnog alleen moeten doen”. De meeste slimme zorgprojecten waarin beeldcommunicatie een centrale rol speelt, worden door thuiszorgorganisaties geïnitieerd. Het accent ligt in deze projecten op de communicatie tussen zorgverlener en zorgbehoevende. Wanneer er meerdere toepassingen zijn gebundeld in projecten, is het (financiële) draagvlak groter en is het ook organisatorisch beter te realiseren. Voor Het Zorgnet wordt al gezocht naar een bredere toepassing, bijvoorbeeld in de bestrijding van eenzaamheid door onderlinge contacten in de wijk mogelijk te maken. Op deze wijze kan slimme zorg een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van burgers waardoor het, vanuit de WMO bezien, ook voor de gemeente een interessante toepassing is. Woningcorporaties In Breda zijn woningcorporaties vooral in infrastructurele zin bezig met slimme zorg. In bouwplannen houdt men rekening met bekabeling en aansluitingen voor domoticatoepassingen in de woningen. Voor de aanschaf van de benodigde apparatuur en installatie daarvan zien de woningcorporaties echter geen rol voor zichzelf.
35
Het virtuele wijkinformatiepunt is een ander item dat op de agenda staat. Er zijn al websites met buurtinformatie, maar dat is nog wel voornamelijk eenrichtingsverkeer, waarbij organisaties informatie naar inwoners brengen. Interactie tussen bewoners is nog niet mogelijk. Al met al zetten de woningcorporaties nog geen grote stappen. Die zijn in ieder geval wel mogelijk als het gaat om de inventarisatie van reeds bestaande initiatieven en verdere (gebruiks)mogelijkheden. 26
Vernieuwde communicatie door Web in de Wijk Web in de Wijk maakt het bewoners gemakkelijker om met elkaar in contact te komen. Via een eigen website kunnen mensen elkaar ontmoeten in de digitale huiskamer om een praatje te maken, ideeën uit te wisselen of gezamenlijk iets te gaan doen. De ervaring leert dat Web in de Wijk bijdraagt aan de identiteit van de wijk en het versterken van netwerken. Bron: www.webindewijk.nl/portaal
36
Gemeente “Bij slimme zorg speelt de gemeente nog geen rol”, aldus één van de gesprekspartners. De gemeente heeft destijds wel een wijkwebsite gefinancierd. Deze zouden echter beter gebruikt kunnen worden door ze interactiever te maken. Door interactie van buurtbewoners onderling kunnen netwerken worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Vanuit de WMO heeft de gemeente een belangrijke taak in het bevorderen van de participatie van kwetsbare groepen. Dat kunnen ze doen door het faciliteren van mogelijkheden om (digitale) verbindingen te maken tussen verschillende groepen in de samenleving. Contact begint met bekendheid met je eigen buurt. Op de hoogte zijn van voorzieningen en van mogelijkheden tot ontmoeting. ICT kan een belangrijke rol spelen in informatievoorziening (elektronisch prikbord) en het leggen van contacten waarin mensen niet worden gehinderd door fysieke drempels (virtueel wijkinformatiepunt).
2 V eiligheid Ontwikkelingen op het gebied van veiligheid Veiligheid is de mate van afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke situatie of de mate van aanwezigheid van beschermde maatregelen tegen deze potentiële oorzaken. ‘Gevaarlijke situaties’ kunnen betrekking hebben op ongevallen, criminaliteit, beschikbaarheid van snelle hulpverlening et cetera. In deze paragraaf beperken we ons tot gevaren in relatie tot criminaliteit. In paragraaf 2.2. wordt ‘gevaarlijke situaties’ breder opgevat. 26
Frissen, V., Gebruik de kracht vanICTinde wijk. Aedes-magazine, 5november 2008.
Binnen het GWI-verband zijn verschillende dimensies van veiligheid te onderscheiden. Enerzijds gaat het dan over de objectieve veiligheid: welke criminele feiten vinden plaats en hoe zorg je ervoor dat criminaliteit vermindert? Objectieve veiligheid hangt samen met het gemeten aantal criminele feiten. Fysieke maatregelen tegen inbraak zijn ook gericht op het versterken van de objectieve veiligheid. Anderzijds gaat het over subjectieve veiligheid: hoe veilig voelen mensen zich in de buurt? De landelijke overheid brengt jaarlijks verschillende onderzoeken op het terrein van veiligheid uit. De meest recente is de Veiligheidsmonitor Rijk 2007. Deze is gebaseerd op politiegegevens en specifiek nader onderzoek. Hier richten wij ons met name op de gevoelens van onveiligheid die burgers ervaren. Vooral ouderen vermijden gevaarlijke plekken of zorgen dat zij niet in het donker op straat zijn. In 2007 voelt ruim een vijfde van de burgers zich wel eens onveilig. Drie procent voelt zich vaak onveilig. Dit is minder dan in 2005 en in 2006. In het verlengde hiervan zijn ook minder mensen dan in 2006 vermijdingsgedrag gaan vertonen. Bewoners voelen zich vooral onveilig op plaatsen waar jongeren rondhangen en bij uitgaansgelegenheden. In vergelijking tot andere regio’s springt Noord-Brabant er noch in positieve, noch in negatieve zin uit. Wel blijkt in de Brabantse politieregio’s meer dan gemiddeld in Nederland aandacht te zijn voor preventie van inbraken. Gevoelens van onveiligheid komen het meest voor bij mensen die afhankelijk zijn van een uitkering of een pensioen, en mensen met een laag inkomen. Ouderen ervaren tegelijkertijd feitelijk het minste overlast in de buurt. Wellicht heeft deze paradox te maken met het feit dat zij probleemsituaties zoveel mogelijk vermijden door bijvoorbeeld ’s avonds hun huis niet te verlaten. Op het terrein van veiligheid is landelijk ook onderzoek verricht naar kansrijke invloeden in de buurt. Het principe van ‘ogen en oren in de buurt’, het feit dat er overdag in een buurt nog mensen zijn die er wonen of werken biedt kansen. Helaas geldt voor veel wijken in Nederland dat dit juist niet het geval is 27. Ook bekend zijn met mensen in de buurt, contact hebben met buurtbewoners, met andere woorden sociale cohesie, heeft veel positieve invloed op gevoelens van veiligheid. Het PON heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar gemeentelijk veiligheidsbeleid. Naast onderzoek en advies in delen van de veiligheidsketen, heeft men ook in leefbaarheidstrajecten in wijken of dorpen gekeken naar gevoelens van onveiligheid van bewoners. Ook in Ouderenproof- trajecten komen deze gevoelens regelmatig naar voren. De conclusie is steeds dat voldoende (ervaren) veiligheid in en om het huis, voorwaarde is voor langer zelfstandig wonen van ouderen.
27
Sociale veiligheidorganiseren: Naar herkenbaarheidinde publieke ruimte. RMO-advies 31, DenHaag, december 2004.
37
38
De praktijk rond veiligheid in Breda De afgelopen jaren heeft de Gemeente Breda veel onderzoek verricht naar de beleving van leefbaarheid en veiligheid bij bewoners. In 2006 is zelfs bijna elke maand gemeten hoe het er in de verschillende wijken in de stad voorstaat. Globaal genomen gaat het goed: de meeste mensen zijn tevreden over de leefbaarheid en veiligheid in de stad. Begin 2007 voelt meer dan de helft van de ondervraagde bewoners zich veilig in Breda. In de eigen buurt voelt driekwart zich veilig. Hoe ouder men is, hoe veiliger men zich voelt. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het vermijdingsgedrag van ouderen, gezien de landelijke rapportages. Gemiddeld voelt 38% van de bewoners zich wel eens onveilig in Breda. Bijna alle inwoners van Breda nemen maatregelen ter voorkoming van diefstal uit auto of woning. Breda heeft de cijfers van de Leefbaarheids- en Veiligheidsmonitor 2006 ook op buurtniveau beschikbaar. Dit maakt het professionals in de buurt mogelijk buurtspecifieke interventies te doen. Het regelmatig onderzoek geeft de Gemeente Breda het inzicht dat het percentage bewoners met gevoelens van onveiligheid constant blijft, ondanks interventies of (criminele) gebeurtenissen in een buurt. SOB heeft de ervaring dat veel ouderen onveilige situaties vermijden. Hoewel ze tegelijkertijd ook erg naïef kunnen zijn als er een beroep op hen wordt gedaan: met een vraag om hulp laten ze iedereen binnen. Activiteiten voor ouderen zijn meestal ’s middags, zodat men ’s avonds niet meer de deur uit hoeft. SOB bood een weerbaarheidtraining aan waarbij het niet om kracht ging, maar vooral om het versterken van de eigen houding. Maar deze training vindt weinig weerklank. De conclusie dringt zich op dat veel ouderen geneigd zijn om de oplossing van sociale problemen die ze zelf ervaren (contacten binnen de buurt, veiligheid) volledig buiten zichzelf te leggen: De buitenwereld moet veranderen. Deze houding is belemmerend voor het leren van nieuw gedrag en de invoering van en aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen. Onduidelijk blijft of interventies mogelijk zijn die het lerend vermogen van huidige generaties ouderen verhogen. AlleeWonen, een woningcorporatie met woningen in veel verschillende wijken in Breda, is vooral actief met de fysieke kant van veiligheid. De corporatie stimuleert het Keurmerk Veilig Wonen. Daarnaast legt men alarmeringsystemen aan. Huismeesters zijn in de flats een belangrijk aanspreekpunt voor bewoners als het gaat om overlast of onveiligheid. In de toekomst wil de corporatie ook buurtmeesters in gaan zetten voor de grondgebonden woningen. Al met al zijn er verschillende professionals in de wijk zoals buurtservicemedewerkers en wijkconsulenten die zich bezighouden met bewonersoverlast, aanpak van overlast en leefbaarheid. Voor veel bewoners is de wijkmeester en wijkagent nog onvoldoende bekend of zichtbaar. De woningcorporatie hanteert overigens als uitgangspunt dat bewoners het zoveel mogelijk onderling moeten op lossen. Ervaringen binnen de thuiszorg leren dat persoonlijke alarmeringsystemen een groot gevoel
van veiligheid opleveren. Ook beeldverbinding met bijvoorbeeld de thuiszorg zorgt ervoor dat 70% van de ouderen zich veiliger voelt in huis, zo blijkt uit recent onderzoek van Actiz. 28 Wat alarmsystemen betreft ervaart SOB dat die een grote bekendheid onder ouderen genieten. Investeren in relaties in de buurt lijkt voor veel ouderen een stap te ver. In een project ‘Tijd voor elkaar’ is met 157 huishoudens contact geweest, maar daar zijn uiteindelijk slechts 7 relaties waarin diensten met elkaar worden uitgewisseld uit voortgekomen. Volgens de initiatiefnemers tonen veel ouderen zelf weinig inzet. Dit is een belangrijk gegeven: veel ouderen willen zelf kennelijk niet actief investeren in betere contacten in de buurt om zich veiliger te gaan voelen. Voor ouderen zit er ook een fysieke kant aan veiligheid. Het project ‘Thuis in evenwicht’ gaat over valpreventie. Zo’n project beklijft niet lang, leert de praktijk. Ook bij de betrokken organisaties verdwijnt het in de kast. Door kleine stappen kan al veel effect bereikt worden. Bijvoorbeeld een beeldverbinding met de huismeester van de dichtstbijzijnde flat vergroot het gevoel van veiligheid van wijkbewoners.
M o g e l ij k h e d e n e n k a n s e n v o o r B r e d a 39
1 Slimme zorg op wijkniveau omvat meer dan domotica en de inzet van ICT bij zorg op afstand. GWI biedt een sterk kader om de digitale woon-, zorg- en servicediensten van alle betrokken partijen te bundelen en te versterken. Daarmee wordt een brede uitrol van slimme zorg in de wijk mogelijk. Nu staan initiatieven nog te veel los naast elkaar. Zoek de samenwerking, investeer substantieel. Een gebundeld aanbod is in het belang van de burgers, wijkbewoners en verdient zichzelf op termijn terug. 2 Voor het optimaal benutten van de mogelijkheden die moderne techniek biedt en nog gaat bieden in de toekomst is het nodig op stedelijk niveau een eigen visie te ontwikkelen op begrippen als nabijheid, mogelijke en gewenste ondersteuning, en communicatie. Die visie kan vertaald worden in te realiseren doelstellingen en geeft richting aan gemeenschappelijke inspanningen rond ICT en zorg op wijkniveau. 3 ICT-toepassingen in zorg en welzijn stuiten op weerstand bij bewoners en professionals. Onbekend maakt onbemind. Investeer in GWI-verband in de toerusting van bewoners en professionals om te leren werken en experimenteren met ondersteunende ICT.
28
Bron: www.actiz.nl, programma ZorgopAfstand.
4 Stimuleer het zelforganiserend vermogen van de wijksamenleving door actief ondersteunende ICT aan te bieden. Leefbaarheid wordt ook steeds meer virtuele leefbaarheid. Daag wijkorganisaties uit om (meer) gebruik te maken van eigen sites, virtuele wijknetwerken. Faciliteer en beloon eigen initiatieven op dit gebied. 5 Start een pilot waarin de specifieke doelgroepen van GWI de mogelijkheid krijgen zelf te experimenteren met bestaande en nieuw te bedenken digitale diensten en communicatievormen. Eventueel krijgen ze daarbij professionele ondersteuning. 6 Levende wijken zijn veilige wijken. Een sterke mix van wonen en werken bevordert het gevoel van veiligheid van wijkbewoners. ICT maakt de combinatie van werken en wonen gemakkelijker. Bestemmingsplannen moeten mogelijkheden bieden om die mix te versterken. 7 In het gemeentelijk GWI-beleid is meer aandacht voor ICT mogelijk en wenselijk. Dat kan onder andere door in de eigen communicatie richting de wijken en de inrichting van de informatievoorziening binnen de wijken consequent gebruik te maken van ICT.
40
4. Zoeken naar regie binnen GWI Dit paper gaat over de regierol van de Gemeente Breda.
1 E en plaatsbepaling De regisseursrol heeft vooral te maken met het stimuleren en bevorderen van interacties in netwerken. De regisseur dient in de eerste beleidsontwikkelingsfase vaardigheden van een initiator en stimulator in te zetten. Naarmate een traject meer in de uitvoeringsfase terecht komt zijn de inzet van vaardigheden van een facilitator, beslisser, entrepreneur of bemiddelaar van belang. Een rijk getalenteerd persoon dus, die regisseur, want initiatieven op het terrein van wonen, welzijn en zorg hebben vaak te maken met dezelfde problemen. Er zijn veel partners bij betrokken en er is vaak sprake van regelgeving die niet op elkaar is afgestemd. 29 Dat de gemeente Breda de regierol op zich neemt in het GWI- project (beter is waarschijnlijk te spreken van het GWI-programma gezien het veelomvattend en langlopend karakter) wordt door alle betrokkenen als min of meer logisch ervaren. Enerzijds vloeit die rol voort uit de wettelijke taken en bevoegdheden van gemeenten (onder andere rond de WMO, ruimtelijke ordening), anderzijds is de gemeente ook de hoeder van ‘het algemeen belang’; zij overstijgt de deelbelangen van alle (in het geval van GWI Breda minstens 27) partners die bij GWI betrokken zijn. Maar om de rol van de gemeente Breda als regisseur van GWI goed te plaatsen moet rekening worden gehouden met een aantal complicerende, samenhangende factoren:
Verschillende beleidskaders De gemeentelijke overheid heeft taken en verantwoordelijkheden in een aantal maatschappelijke domeinen en werkt aan de totstandkoming van een aantal doelstellingen. Idealiter liggen die in elkaars verlengde, de praktijk is vaak veel complexer. Juist in GWI-verband hebben we te maken met diverse domeinen en beleidskaders (ruimtelijke ordening, sociale zaken, WMO, economie/grondpolitiek). GWI is een gebiedsgerichte strategie en de verbinding tussen die gebiedsgerichte benadering en de diverse inhoudelijke beleidsdomein is niet eenvoudig: “De gemeente is immers een complexe matrixorganisatie. Zij is een samenstel van posities, rollen, belangen en arena’s. Zij is onder andere beheerder van de openbare ruimte, ruimtelijke ordenaar, handhaver, armoedebestrijder en economisch ontwikkelaar. Het organiseren van de interne achterban in een gemeente is soms net zo ingewikkeld als het organiseren van externe partijen die betrokken zijn bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid.” 30 29
JuanSeleky De drie regierollenvande gemeente Bredabij het project Geschikt wonenvoor iedereen, in: Handboek Lokaal Ouderenbeleid.
Uitgave: ReedBusiness Information, Maarssen2005. 30
Citaat in: Reflecterenopregie: eenstaalkaart vanstijlen. Over gemeentelijke regie bij de ontwikkelingvanwoonservicegebieden. UitgaveProvincie
Gelderland, 2008, p.16.
41
Verschillende gedaanten op verschillende momenten De complexe positie en verschillende rollen van de gemeente leiden er in GWI-verband ook toe dat zij haar GWI-partners niet steeds eenduidig tegemoet kan treden. Soms is er sprake van een subsidiegever-subsidienemerrelatie, op andere momenten is er sprake van een onder handelingssituatie (over grondprijzen bijvoorbeeld) of treedt de gemeente op als behartiger van gezamenlijke belangen (bijvoorbeeld voor het verwerven van provinciale of rijkssteun), als middelaar tussen partijen die elkaar moeilijk kunnen vinden of zelfs in conflict raken.
42
Zeggenschap Het convenant Geschikt Wonen voor Iedereen 2007-2010 is ondertekend door 27 partijen. Die 27 partijen zijn autonoom; ze formuleren hun eigen beleid, rekeninghoudend met eigen doelen en belangen. De invloed van de gemeente daarop is beperkt en in sommige gevallen bijna afwezig. Dat beperkt de zeggenschap van de gemeente op het gedrag van de GWIpartners en daarmee haar vermogen om het proces te sturen. Gemeenten, waaronder Breda moeten hun regisseursrol bij complexe processen als de inrichting van woonservicewijken, de invoering van de WMO tegen bovenstaande achtergrond vorm geven. Geen gemakkelijke opdracht. In pogingen meer grip te krijgen op de interpretatie van de regisseursrol van de gemeente zien we in recente studies verschillende categoriseringen van het begrip regievoeren; veelal toegespitst op de uitvoering van de WMO. De RMO formuleert in 2006 een drietal scenario’s waaruit gemeenten een keuze kunnen maken 31: 1 Het ‘verstatelijkingsscenario’ waarin de gemeente de leiding neemt, beleidsafdelingen en planners een grote rol spelen; het bestuurlijk-politiek proces centraal staat en wijkcentra worden ingesteld en gecoördineerd door de gemeente. 2 Het ‘vermaatschappelijkingsscenario’ waarin de gemeente optreedt als scheidrechter en coach; maatschappelijke en sectororale processen staan centraal; de invloed van de burgers is groot; wijkservice wordt ingericht door aan te haken bij bestaande burgerinitiatieven. 3 Het ‘vermarktingscenario’ waarin de gemeente toeschouwer is en de focus ligt op de marktpartijen; de burger is vooral aan zet als inkoper, klant; de dynamiek van de markt staat centraal; de gemeente optimaliseert keuzes door pgb-opties, klantenpanels of contractmanagement. In wijkcentra participeren ook commerciële partijen (bijvoorbeeld klussendiensten, banken et cetera). In de GWI-praktijk van Breda lijkt sprake van een geleidelijke verschuiving van een verstatelijkingsscenario, waarin de gemeente aan het stuur staat, naar een combinatie van 31
Debeschrijvingvandescenario’s is ontleendaanDe zorgvanhet lokaal bestuur. Consequenties vande Wet Maatschappelijke Ondersteuning, door K. Putters,
E.J.Th. vanHout enT. CardosoRibeiro; Assen, 2007, p.4e.v.
vermaatschappelijkings- en vermarktingsscenario. Aanvankelijk heeft de gemeente sterk het initiatief. In algemene termen worden een agenda geformuleerd op basis van (eigen) onderzoek naar verwachte demografische ontwikkelingen en daaruit resulterende behoeften aan woningen, zorgarrangementen en dergelijke. In die eerste fase starten ook kleinschalige pilotprojecten die betrekking hebben op onderdelen van de GWI-doelstellingen. Naarmate een meer systematische benadering per GWI-gebied in zicht komt, vanaf 2004 en vooral na 2007, zien we een geleidelijke verschuiving naar een coproductie met veel partijen, waarbij de aanbieders van zorg, welzijn en woondiensten (vooralsnog) een dominante plaats innemen. De positie en rol van consumentenorganisaties is minder duidelijk. Het stedelijk convenant bevat algemene prestatieafspraken die vervolgens per GWI-gebied worden vertaald in een wijkconvenant waarin partijen concreet aangeven welke prestaties zij in het woongebied kunnen realiseren en aangeven met wie ze dat willen doen. “De maatschappelijke partijen kunnen in de actieplannen per woongebied bijvoorbeeld aangeven dat ze uitvoerder zijn van een concreet deelproject, als participant in een samenwerkingsverband deelnemen of als trekker van een samenwerkingsverband.” 32 De verschuiving is vooral te verklaren uit de fasering van het GWI-proces; meer dan uit een bewuste keuze voor een andere benadering of voor een ander scenario. In de volgende paragraaf gaan we verder in op de regisseursrol zoals die door de gemeente Breda wordt geïnterpreteerd.
2 D e g e m e e n t e l ij k e o p v a t t i n g In het stedelijk manifest 2007-2011 benoemt de gemeente Breda haar eigen rollen in GWIverband. 33 Daarbij worden onderscheiden: - - - - -
Financiële investeringen: gebiedsimpulsen. Inventarisatie en monitoring. Conceptuele verbreding (verbinding GWI met andere relevante beleidsvelden). Uitvoerende taken (onder andere subsidieverlening, inrichting buitenruimte). Projectleiding (waaronder de regievoering)
De regierol wordt in het manifest niet nader uitgewerkt. In een publicatie uit 2005 schetst Juan Seleky 34 de Bredase opvatting en interpretatie van de regierol van de gemeente in het GWIproces. Hij herleidt die tot drie rollen die passen bij even zoveel fasen in het GWI-proces. Schematisch weergegeven 35
32
Uit: Manifest Geschikt Wonenvoor Iedereen2007-2010, p. 7.
33
Idem, artikel 20tot enmet 4waarindeprestaties vandegemeenteBreda wordenvastgelegd.
34
De drie regierollenvande Gemeente Bredabij het project Geschikt wonenvoor iedereen, Maarssen, 2005.
35
Het schema is ontleendaanvoornoemdepublicatie, met eigenaanvullingen.
43
Procesfase
Periode
Formele regierol
1 Ontwikkelen gezamenlijke operationele beleidsvisie
1998-2004
Richten op beleidsvisie
2 Ontwikkelen ruimtelijke plannen en vormgeving
2004-2008
Ruimtelijk inrichten
3 Realiseren ruimtelijke projecten en implementeren werkprocessen
2008-2010
Doen verrichten
Bij de verschillende procesfasen horen verschillende ‘invullingen van de regierol’: bij fase 1 ligt het accent op netwerker, initiator en stimulator; bij fase 2 en 3 ligt het accent op entrepreneur, beslisser, facilitator, bemiddelaar en communicator. Bij de verschillende procesfasen horen ook verschillende vormen van projectorganisatie 36 Als algemene ontwikkeling zien we daarin twee bewegingen: 1 Van centraal naar decentraal. 2 Van één overlegplatform naar meerdere platforms.
44
Over integraal beleid De gemeente herkent en erkent de problemen met betrekking tot het formuleren en hanteren van een eenduidig beleidskader bij GWI. Door inhoudelijk en organisatorisch te werken aan dwarsverbanden wordt gepoogd te komen tot zoveel mogelijk coherent beleid. Momenteel wordt gewerkt aan een maatschappelijke visie die leidend zou moeten zijn voor het hele gemeentelijk beleid in Breda. Naar verwachting zal die visie een ondersteuning impliceren van het gemeentelijk GWI-beleid. Daarbij wordt aangetekend dat GWI kan rekenen op een groot politiek draagvlak in Breda. Ambtelijk komen dwarsverbanden vooral tot stand via het directeurenoverleg (directeuren verantwoordelijk voor de maatschappelijke visie, de woonvisie en de visie op de buitenruimte). Over de gemeentelijke strategie De afgelopen jaren is door de gemeente veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van een perspectief op middellange termijn; gebaseerd op enerzijds gedegen onderzoek naar objectieve en subjectieve behoeften aan zorg en ondersteuning en anderzijds voortdurend overleg met GWI-partners. Het overleg had vooral als doel een sterk draagvlak te creëren voor de verdere implementatie van nieuwe initiatieven. Het manifest geeft de legitimatie voor de realisatie van dat perspectief in de praktijk van 15 GWI-gebieden en de rol van de gemeente daarbij als regisseur. “We zitten nu in de versnelling. Het heeft nu een maal tijd nodig gehad om alle neuzen in de dezelfde richting te krijgen. We vragen ook geduld van de partners: ruimtelijke processen vergen veel tijd, je hebt als gemeente nu een maal te maken met veel voorschriften, beroepsprocedures en dergelijke. 36
Ziebijlage1.
We willen ons als gemeente laten leiden door lange termijnoplossingen. Dat komt tot uiting in het creëren van zorgkruispunten en de inrichting van de zorgverlening. Centraal staat de vraag: in wat voor wijken willen we wonen als burger. Vervolgens kunnen we sturen op basis van bekende onderzoeksgegevens en zoeken naar praktische oplossingen en oog voor maatwerk.”
‘De bal in het spel houden’ In de eerste fasen van het GWI-proces heeft de gemeente sterk het initiatief gehad en het proces gestuurd. Dat verandert nu geleidelijk in de ogen van gemeentelijke functionarissen: “Als gemeente hebben we beperkte middelen die kunnen dienen als smeerolie. Maar we zijn in hoge mate afhankelijk van het geld dat derden brengen. Onze rol is vooral partijen bij elkaar brengen. Ik ben wel af van het begrip sturen, het gaat vooral om het verbinden. Een verbindende rol van de overheid dus: dan wordt communicatie erg belangrijk. We willen in gesprek gaan met burgers over hun toekomstbeelden en ook met professionals. Dat doen we in het project ‘waarderend vernieuwen’. Het is een kwestie van cultuur en stijl. De uitdaging is inderdaad waardevol te vernieuwen en dat op alle niveaus uit te voeren; het strategisch niveau en operationeel.” Momenteel wordt gewerkt aan de wijkconvenanten en daaraan gekoppelde uitvoeringsplannen. Juist daar wordt, volgens betrokkenen van de gemeente ook zichtbaar dat de rol van de gemeente per GWI-gebied in de implementatie kan verschillen: “Soms ben je de trekker, in andere wijken is je rol maar heel bescheiden en nemen andere GWI-partners het voortouw.”
3 D e opvattingen van de par tners Hoe oordelen de GWI-partners over de (regie)rol van de gemeente Breda? Genuanceerd, verschillend en (positief) kritisch; zo kan het worden samengevat. Er is waardering voor de anticiperende rol van de gemeente. GWI kan beschouwd worden als WMO-beleid avant la lettre, ver voor dat er sprake was van een Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Verder heeft Breda met vasthoudendheid gewerkt en vormgegeven aan GWI; dat, ondanks de ‘projectstatus’, nu al 10 jaar fungeert als een kader voor voortdurende vernieuwing. GWI heeft lokaal ook een politiek profiel en kan bogen op een sterk bestuurlijk draagvlak. Naast waardering is er ook kritiek. Het HHM-rapport 37 geeft een lange opsomming van knelpunten die betrekking hebben op de regierol van de gemeente. Een nadere analyse daarvan, en van de uitkomsten van de interviews die voor de totstandkoming van voorliggende papers zijn gehouden, leidt tot de identificatie van enkele centrale punten van kritiek:
37
HHM-Gespreksnotitietenbehoevevandegroepsbijeenkomst indegemeenteBreda, van29juli 2008.
45
46
1 Het ontbreekt aan een eenduidig beleidskader binnen de gemeente. De inbedding van GWI in het totale gemeentelijke beleid is niet duidelijk en in de praktijk komen verbindingen met andere deelgebieden van beleid niet of onvoldoende tot stand. Deze kritiek refereert aan de verschillende, soms botsende doelen en rollen, waarmee een gemeente te maken heeft. Maar ze stelt ook vragen naar de pioritering van GWI binnen het totale gemeentelijke beleid. 2 Er wordt te veel gekoerst op een eenvormigheid van de wijken. Zeker aanvankelijk heeft de gemeente in haar ruimtelijke planning te veel gekoerst op een soort blauwdruk voor een voorzieningenpatroon, dat te weinig oog heeft voor de bestaande kwaliteiten van en binnen de afzonderlijke wijken: Doe niet net of er nog niets is, maar bouw voort op bestaande kwaliteiten van en binnen wijken. In dit verband wordt ook nadrukkelijk gewezen op het sociale DNA van wijken, dat mede van invloed kan zijn op de vraag of en zo ja, hoe je moet interveniëren in specifieke situaties. Ook wordt gevraagd om meer ruimte voor experimenten. 3 Het GWI-procesmanagement. Breda heeft gekozen voor een benadering waarin het creëren van een draagvlak voor gezamenlijke aanpak veel aandacht kreeg en krijgt. Convenanten zowel op stedelijk als wijkniveau zijn daarvan exponenten. Mede daardoor is het tempo waarin concrete resultaten worden geboekt volgens sommigen lager dan wenselijk en mogelijk is. Hier tekent zich een verschil af tussen enerzijds de consumentenorganisaties en anderzijds de professionele instellingen voor zorg, welzijn en wonen. De eerste categorie is geneigd de gemeente primair te zien als ‘de hoeder van de belangen van burgers’, gestoeld op de WMO-gedachte over het centraal stellen van de burgers/cliënten en de eigen beperkingen om daadwerkelijk invloed uit te oefenen en vorm te geven aan de vertegenwoordigende rol: de gemeente moet eisen stellen aan de uitvoerders. De professionele instellingen staan kritischer tegenover een sterke sturing door de overheid. Enerzijds pleiten sommigen wel voor duidelijke prestatieafspraken en betere instrumenten om naleving te borgen, maar anderzijds wordt juist ook gepleit voor ruimte en vrijheid om in de samenwerking met andere partners te handelen: Borg, creëer ruimte; nu is GWI nog erg operationeel, technisch, te veel gericht op het toepassen van regels. Maar sturen op regels is de dood in de pot. Eigenlijk moet je grondhouding zijn in je regierol: partijen moeten in hun eigen domein onze regels vertalen. Wij bemoedigen alleen maar. 4 Het gaat er om stedelijke afspraken en intenties te vertalen in analyses van de wijk en actieplannen per wijk. Probeer in je uitwerking samenwerking ‘natuurlijk’ te maken: met welke partijen kun je daadwerkelijk samen waarde leveren, je moet alleen de uitvoeringsconvenanten ondertekenen als je ook daadwerkelijk ‘kunt leveren’. Nu zijn de convenanten nog te veel een ‘positienetwerk’, je moet naar een ‘waardenetwerk’. De werkelijke regie komt vanuit die waardenetwerken en niet vanuit de gemeente.
5 Het ontbreekt aan eenduidige lange termijnvisie en daaruit afgeleide doelstellingen. De effecten van de vergrijzing bereiken pas rond 2020 en de jaren daarna hun hoogtepunt. Het is zaak nu al de (mogelijke) situatie die zich dan voordoen onder ogen te zien en vervolgens in gezamenlijkheid daarop een strategie te ontwikkelen. Die kan ook - meer - richting geven aan de positie en rol van de gemeente binnen GWI.
4 R e g i e e n p r o ce s m a n a g e m e n t Wanneer we de inhoud van de twee voorgaande paragrafen met elkaar vergelijken dan valt op dat er in die zin overeenstemming is dat kritiekpunten vanuit het veld binnen de gemeente worden herkend en deels ook worden erkend. De gemeente toont zich bereid actief bewegingen te maken die tegemoet komen aan de wensen die leven in het veld: Ruimte voor een gedifferentieerde aanpak in wijken, werken aan meer eenduidigheid in gemeentelijk beleid, stimuleringsmiddelen voor versterking van onderlinge samenwerking, werken aan communicatie met en tussen alle partijen. De gemeente voert dus de regie in GWI, in die zin dat ze kaders stelt, coördineert en faciliteert met onderzoek en financiële middelen. Die rol vervult ze goed, het kan op onderdelen beter. De essentie van het GWI-proces is dat het een veranderproces is waarin wordt gewerkt aan andere werkprocessen en -houdingen van professionals op de werkvloer in de wijk, aan de ontdekking en implementatie van nieuwe, creatieve oplossingen en producten om wijken daadwerkelijk geschikt te maken als woonplek voor iedereen. Strategische en operationele samenwerking tussen veel partners, stedelijk en vooral ook in de GWI-gebieden zelf is daarvoor noodzakelijk. In het hoodstuk over ‘strategische kwesties’ is gepleit voor het onder één regie brengen van de medewerkers van alle GWI-partners die actief zijn in een wijk, GWI-gebied. Zij werken zo daadwerkelijk samen, in de praktijk, aan de realisatie van GWI-doelen en de gewenste innovatie. Op stedelijk niveau is er nu vooral sprake van het ‘creëren van voorwaarden’; de bestaande structuur met een kerngroep en stedelijke platforms onder regie van de gemeente voorziet daarin. Wat we zien is een reeks van overleggen over deelfacetten, voorwaarden. Sommigen spreken over een vergadercircus. Tegelijkertijd wordt geklaagd over een gebrek aan procesmanagement: overzicht, samenhang en systematisch sturen op kansen voor verbetering, versnelling van het GWI-proces. Daarnaast zijn er vraagtekens te plaatsen bij het tempo van realisatie van GWI en de verankering van de opbrengsten van kleine pilots. Juist nu is een versnelling nodig, wordt gezegd. Waar behoefte aan lijkt te zijn is een procesmanager, een aanjager van het creatieve proces, het innovatieproces op stedelijk niveau. Een professional die vanuit deskundigheid over verandering in (maatschappelijke) processen en organisaties bijdraagt aan het GWI-proces en de de GWI-partners bij staat in hun zoektocht naar een nieuwe (samen)werking. Leren
47
met verandering, creatief denken, managen van veranderingen, herkennen van kansen en valkuilen, inzicht in netwerksamenwerking zijn daarbij kernwaarden. De stedelijk procesmanager heeft een dienende rol naar de processen in de wijken en de projectpartners. Hij/zij zal eerder stroomlijnen, verbinden, coachen en inspireren dan sturen in de enge zin van het woord. De vraag is of dat het procesmanagement van GWI gevraagd moet worden van de gemeente Breda zelf of dat ze er in overleg met haar partners voor zorgt dat een stedelijk procesmanager, in aanvulling op haar eigen regierol wordt aangesteld. Voor dat laatste pleiten twee argumenten: 1 De gemeente is zelf onderdeel van het GWI-proces en vervult daarin al diverse rollen, een procesmanager moet juist zoveel mogelijk, binnen het complexe netwerk, onafhankelijk kunnen werken. 2 Voor de rol van GWI-procesmanager zijn specifieke vaardigheden nodig die waarschijnlijk niet ruim voorhanden zijn in gemeentelijke organisaties. De gemeente is altijd gehouden aan eisen van controle, beheersing en verantwoording, het procesmanagement van GWI vraagt juist primair flexibiliteit, ruimte om uit te proberen en dergelijke.
48
5 M o g e l ij k h e d e n e n k a n s e n 1 Beschouw GWI als een werkplaats waarin wordt gewerkt aan innovatieve oplossingen voor complexe problemen. Innoveren betekent risico nemen, ruimte bieden aan experimenten, resultaten zichtbaar maken en daarna werken aan implementatie van succesvolle producten GWI-breed; daar waar nuttig en mogelijk. 2 Kies als gemeente voor de vernieuwers in het veld. Redeneer vanuit in de wijk actieve partners, faciliteer ze, biedt ruimte, beloon innovatief gedrag. 3 Stel een stedelijk procesmanager aan. Hij/zij werkt in onafhankelijkheid, binnen de de geformuleerde beleidskaders in convenanten, op basis van specifieke deskundigheid van verandermanagement. Hij/zij ondersteunt het GWI (innovatie)proces stedelijk en - vooral - in de wijken. 4 Zet de beweging in de regie-opvatting van ‘beheersen’ naar ‘faciliteren van verandering’ met kracht door. Faciliteren kan met geld, onderzoek en ondersteunend gemeentelijk beleid. Dat geldt voor de regie in GWI zelf, maar evenzeer in aanverwante beleidsterreinen die voor de realisatie van GWI-doelen relevant zijn (wijkbeheer, bestemmingsplannen, vergunningen, stedelijk WMO-beleid). 5 Het integraal gemeentelijk beleid komt moeizaam tot stand. De verbindingen tussen GWI en andere gemeentelijk beleidsterreinen vraagt voortdurend aandacht. Gevonden oplossingen en oplossingsrichtingen hebben nog onvoldoende resultaat. Suggesties voor verbetering: Maak GWI tot een programma met een hoge bestuurlijke prioriteit in het sociale en ruimtelijk beleid, aanstelling van een programmawethouder. 6 Analyses vormen de basis voor handelen, maar die analyses moeten wel functioneel zijn voor een dynamisch proces. Gebiedsanalyses zijn nuttig, maar hebben onderhoud nodig. Situaties veranderen door de tijd, zeker waar het gaat om de sociale dimensies. Heb oog voor verschillen tussen GWI-gebieden en binnen GWI-gebieden. Kies voor de kansen per wijk, breng die in kaart, in plaats van te werken naar standaardoplossingen. 7 Onderdeel van de regierol van de gemeente is het werken aan een lange termijnanalyse. Samen met partners in de stad moet op basis van de uitkomsten van die analyse een visie en daaruit afgeleide doelstellingen geformuleerd worden.
49
5. Strategische kwesties rond GWI: De volgende slag Dit paper gaat over een aantal strategische kwesties die spelen binnen en rond GWI en de toekomstige ontwikkeling van GWI.
1 P r o b l e e m i nv e n t a r i s a t i e De kerngroep GWI heeft een aantal onderwerpen benoemd die zij graag aan de orde wil hebben in de strategische papers die het PON produceert. Onder de noemer ‘strategische kwesties’ passen de volgende onderwerpen: - - - - - -
50
inclusief beleid kleinschaligheid versus grootschaligheid samenwerking en marktwerking grenzen aan samenwerking/ownership de wijkgerichte aanpak: grenzen en mogelijkheden GWI-beleid actueel houden
De onderwerpen inclusief beleid+ en de grenzen en mogelijkheden van de wijkgerichte aanpak zijn al aangesneden in het paper over vergrijzing in Breda. Kort voor de start van het PON-traject is door het bureau HHM 38 een voorlopig resultaat gepresenteerd van zijn bevindingen over de ervaren knelpunten en kansen met betrekking tot GWI in Breda. Die inventarisatie was gebaseerd op een reeks van 17 interviews met lokale actoren. In deze inventarisatie zien we voornoemde strategische kwesties de revue passeren. In een vergadering van de kerngroep GWI in augustus 2008 is het resultaat van de inventarisatie door HHM besproken en van kanttekeningen voorzien. Enkele saillante opmerkingen van kerngroepleden: - Nu staat beheersen te veel voorop, in plaats van wat de WMO zegt: ‘het belang van mensen’. - Het ruimtelijk vormgeven van GWI lukt wel, waar het nu om gaat is de volgende slag. Die bestaat vooral in het creëren van samenwerking, leren in samenhang te opereren. - De samenwerkingsgedachte zit niet tussen de oren bij medewerkers. - Samenwerking ontstaat op de werkvloer, die moet organisch groeien. Dat kun je niet centraal in een spoorboekje regelen. - De creativiteit van mensen en organisaties wordt beperkt door vastzittende fondsen en regels. Die zijn met name in de zorg veel te productgebonden. Dat is het kernprobleem en dat wordt alleen maar groter.
38
Gespreksnotitie tenbehoeve vande groepsbijeenkomst inde gemeente Breda, HHM, juli 2008.
- Op de werkvloer moet meer ruimte ontstaan voor experimenten rond wonen-zorg-welzijn. Er moet vrije ruimte komen om te werken aan de vraag: hoe ga ik met mensen om, hoe bereik ik mensen? - Primair gaat het nu om trajecten binnen de afzonderlijke organisaties, de attitudes van mensen en de ruimte die hun door het management wordt geboden. - Uiteindelijk is de maat van je succes: bereik je de mensen om wie het gaat? Daarmee lijken we het kernprobleem voor de verdere (door)ontwikkeling van GWI te pakken te hebben: Hoe kunnen we beter en op creatieve wijze (leren) samenwerken om, op wijkniveau, te voorzien in de wensen en behoeften van de individuele burger?
2 I s G W I e e n s u cce s ? De GWI-evaluatie van 2006 oordeelt positief over de GWI-resultaten tot dan toe. Kort samengevat: er zijn nu meer aangepaste woonvormen voor ouderen en mensen met een beperking gerealiseerd, er zijn meer straten beter toegankelijk en het aantal zorg- en welzijnsactiviteiten is toegenomen. Landelijk geldt GWI als een inspirerend voorbeeld van wijkgericht WMO-beleid. GWI kan in Breda bovendien bogen op een breed politiek draagvlak. Tijdens interviews is de vraag gesteld of men tevreden was over de voortgang van GWI. Daar wordt genuanceerd over gedacht. Sommigen wijzen op concrete resultaten als de totstandkoming van enkele zorgkruispunten en meer verbindingen tussen professionals en vrijwilligers, tussen zorg en welzijn; op (geslaagde) pilots in het kader van de proeftuin WMO. Anderen (in meerderheid) zijn sceptisch: “Er wordt veel gepraat en onderzocht, maar weinig in de praktijk gerealiseerd tot dusver. De opbrengst van 10 jaar GWI is mager”. Wat ook lijkt te spelen is de gebrekkige branding van GWI. Gerealiseerde initiatieven en ‘zachte’ resultaten zoals meer afstemming en samenwerking op wijkniveau in de praktijk van alledag, worden niet herkend als een resultaat van GWI. Kortom: Het is zaak te werken aan concrete, zichtbare resultaten en die ook te benoemen als GWI-resultaat. Dat versterkt het proces en de betrokkenheid van spelers: Met convenanten alleen bak je geen brood. De vraag is ook of er voldoende informatie vanaf de werkvloer doorstoomt binnen GWI. Soms lijken suggesties, voorstellen van kerngroepleden goed aan te sluiten bij reeds bestaande (kennelijk bij hen onbekende) praktijkexperimenten, pilots en dergelijke.
Zorgcoöperaties in opkomst In Hoogeloon is de eerste zorgcoöperatie in Nederland en Brabant, opgericht in 2005. De coöperatie van de (2100 )inwoners van Hoogeloon zet zich in voor het behoud en het ontwikkelen van diensten, zorg en faciliteiten in het dorp. Zo willen de dorpsbewoners bereiken dat ouderen en mensen met een beperking ook bij en toenemende zorgvraag in Hoogeloon kunnen
51
blijven werken. Het Hoogeloonse antwoord op een terugtredende overheid als het gaat om zorgvoorzieningen is zelf, als collectief van burgers, wonen, welzijn en zorg op te pakken. De coöperatie werkt samen met professionele aanbieders, maar ontplooit ook zelf activiteiten en aanbod van zorg en welzijn. Tot het huidige aanbod behoren: Een spreekuur voor alle inwoners, een eetgroep, dagverzorging, uitleen van materialen, inzet van vrijwilligers voor extra ondersteuning, tuinonderhoud en zorg aan huis. Dit initiatief vindt nu navolging elders in Brabant. Voor meer informatie: www.zorgcooperatiehoogeloon.nl
3 D e i d e n t i t e i t v a n G W I
52
Twee visies: 1. GWI is primair een ruimtelijke planning van welzijns- en zorgvoorzieningen in elk GWIgebied, gebaseerd op een blauwdruk. Per gebied vinden, op basis van zoveel mogelijk objectieve gegevens met betrekking tot aantallen ouderen en mensen met beperkingen, nadere invullingen plaats. 2. GWI is primair een sociale benadering waarvan het doel is GWI-gebieden, wijken en buurten leefbaar te maken voor alle bewoners, inclusief de GWI-doelgroepen. Uitgangspunt is voortbouwen op wat al in de wijken aanwezig is aan sociaal potentieel bij bewoners, vrijwilligers en professionals. Van beide opvattingen zien we in het GWI-proces exponenten: gebiedsanalyses zijn sterk geënt op de ruimtelijke benadering; het accent ligt op het realiseren van voorzieningen; van een sociaal-culturele analyse is slechts beperkt sprake. De sociale benadering zien we meer terug aan bijvoorbeeld de welzijnstafel. De toekomststrategie draait niet om of-of, maar juist om het combineren van beide benaderingen, waarbij de ‘sociale benadering’ meer aandacht verdient.
4 O v e r p o s i t i e s , r o l l e n e n o p v a t t i n g e n v a n d e b e l a n g r ij k s t e p a r t ij e n Partijen in Breda kijken op een verschillende manier naar GWI en de rol die ze daarin kunnen en willen spelen. Dat heeft te maken met strategische opvattingen; maar ook met objectieve verschillen in positie. De betrokken zorginstellingen worden vooral gestuurd door AWBZ-financiering. Daarin spelen als dominante waarden en observaties: efficiency, de klant is afnemer van nauwkeurig gedefinieerde diensten, concurrentie gaat voor samenwerking, het budget staat onder druk, het zorgkantoor is niet geïnteresseerd in ontwikkeling en experiment. Er is een natuurlijke neiging tot opschaling van de organisatie. Opschaling deels ook in de sfeer van allianties of fusies over werksoorten (zorg, welzijn, wonen) heen. Concurrentie vindt dan plaats op het niveau van grote conglomeraten met ieder een compleet en geïntegreerd dienstenaanbod.
GWI is voor zorgaanbieders vooral het doorbreken van een gesloten instellingcultuur, het realiseren van meer openheid naar de omgeving. Woningcorporaties beschouwen zichzelf als maatschappelijke vastgoedondernemingen. Voor hen staat de kwaliteit van woningen en woonomgeving voorop. Leefbaarheid is een sleutelbegrip; eigen investeringen zijn er op gericht die voor alle wijkbewoners te versterken. GWI is een onderdeel van het wijkgerichte werk. Welzijnsinstellingen, de SOB voorop, laten zich leiden door de WMO-gedachte: zelfredzaamheid van mensen is het uitgangspunt. Diensten worden ontwikkeld op basis van signalen over beperkingen in die zelfredzaamheid. Juist ruimte voor creatieve oplossingen, maatwerk, nieuwe en wisselende verbindingen met allerlei partijen en sturen op eigen initiatief van medewerkers staat centraal. De cliëntenorganisaties redeneren primair vanuit de belangen van hun achterban. Dat is moeilijk op het niveau van de algemene strategie, de GWI-kerngroep. Cliëntenorganisaties beschikken nauwelijks over professionele ondersteuning en hebben een gebrekkige organisatiegraad. Ze ervaren de kerngroep vooral als een ‘overleg tussen instellingen’ en worden door die instellingen vooral gerespecteerd op basis van de persoonlijke kwaliteiten van vertegenwoordigers. Tegen die achtergrond probeert men elkaar te vinden en te komen tot (meer) samenwerking. Het in 2007 afgesloten stedelijk GWI-manifest en convenant is een uitdrukking van de bereidheid en wil er samen iets van te maken. Een belangrijke stap, maar ook beperkt in zijn waarde. Sommige geïnterviewden noemen de gemaakte afspraken te algemeen en te vrijblijvend. “Het stedelijk niveau is strategisch van belang, maar daar zullen ook onvermijdelijk altijd de verschillen in positie en opvattingen prominent spelen. Het hart van GWI is het uitvoeringsniveau in de wijken of GWI-gebieden.” Alle gesprekspartners zoeken daar de ruimte om te komen tot meer feitelijke samenwerking. Het daadwerkelijk bereiken van individuele wijkbewoners die ondersteuning en/of zorg nodig hebben en er voor zorgen dat ze die ook krijgen zijn de primaire drijfveren. “Kernprobleem in GWI is dat we allemaal vanuit onze eigen opdracht naar de individuele mens kijken die ergens woont. We zien dan één probleem, terwijl er vaak juist sprake is van multiproblemen (bijvoorbeeld huurachterstand hangt samen met armoede, gezondheidsproblemen et cetera) Je moet die verschillende waarnemingen bij elkaar brengen en samen je strategie bepalen. Dat betekent dat organisaties bevoegdheden tot handelen in de wijk moeten leggen.” Maar het betekent ook dat organisaties hun medewerkers anders moeten sturen: “Het gaat om het leren samenwerken en dat begint bij de organisaties zelf. Elke organisatie moet eerst samenwerkingsvaardig worden. Medewerkers in de wijk zouden hun managers in moeten zetten om hun klanten te helpen. Wat je ziet, is dat managers hun medewerkers te veel inzetten om organisatiedoelen te realiseren. De eerste benadering moet je leren en je moet het ook kunnen. Leer mensen dat ze afspraken maken en zich daaraan houden. Schrijf ze niet precies voor wat ze moeten en laten.”
53
54
Samenwerken in Trynwalden In de Friese plattelandsgemeente Trynwalden wordt op inspirerende wijze geëxperimenteerd met nieuwe vormen van zorg en welzijn. Skewiel Trynwâlden is een multifunctionele dienstverlenende organisatie die is ondergebracht in Dienstencentrum Heemstra State in Oentsjerk. De dienstverlening is gericht op alle inwoners van Trynwâlden, maar ook op de sociale structuur. Doordat de cliënten allemaal thuis wonen in alle 7 dorpen en 2 gehuchten van de regio Trynwâlden, zijn de zorg en het welzijn extramuraal, dat wil zeggen dat ze ‘aan-huis’ worden geleverd. Dat gebeurt door de zogenaamde doarpstallen, wijkteams waarin alle relevante disciplines zijn vertegenwoordigd: huishoudelijke hulpen, helpenden, verzorgenden, verpleegkundigen, artsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, dominees, geestelijke verzorgers en het welzijn. Cruciaal in de hele organisatie van de zorg- en dienstverlening zijn de omtinkers. Omdat de Skewiel-visie uitgaat van het gegeven dat iedereen de regie over zijn eigen leven moet (blijven) voeren, kun je de omtinkers het best vergelijken met ‘regie-assistenten’. Zij zijn onafhankelijke, objectieve makelaars die naast hun cliënten staan om het hun mogelijk te maken hun leven zo in te richten als zij dat willen. Er zijn vier omtinkers die elk zo ongeveer 60 cliënten hebben. In de praktijk kunnen omtinkers op allerlei manieren en op allerlei gebieden bemiddelen tussen de cliënt en de verschillende instanties en instellingen waar die mee te maken heeft. Bijvoorbeeld bij het verkrijgen van hulpmiddelen of het in contact brengen met de reguliere medische zorg dan wel de welzijnsmedewerkers van Skewiel Trynwâlden. Bron: www.skewiel-trynwalden.nl NB Eind 2008 blijkt Skewiel-trynwalden in ernstige financiële problemen te verkeren, aan een fusie met een zorggroep die ook kleine verblijfsinstellingen exploiteert, wordt gewerkt. De bestuurder van betreffende zorggroep: ”Als het financieel mogelijk is, blijft Skewiel wat ons betreft werken zoals nu. Wij willen graag van ze leren. Alleen moet de tering naar de nering worden gezet.”
5 E n k e l e t h e o r e t i s ch e n o t i e s Door de ontwikkeling van ICT is het mogelijk geworden om dienstverlening op een andere manier te organiseren en af te stemmen met andere dienstverleners. In de jaren ‘90 zien we in het bedrijfsleven al een omslag van functiegericht naar procesgericht werken. Het hoofdkenmerken daarvan is: streef niet naar coördinatie tussen afdelingen, want dat leidt tot bureaucratie en afstemmingsproblemen. Werk aan een totaal nieuwe opzet van de fundamentele bedrijfsprocessen. Enkele hoofdkenmerken van die nieuwe opzet: Er ontstaan nieuwe werkeenheden (van functionele afdelingen naar procesteams) en daarmee ook andere banen (van enkelvoudige
taken naar multidimensioneel werk). Medewerkers krijgen meer bevoegdheden, organisatiestructuren worden plat. Managers worden van supervisor coach. Men omarmt het principe van de lerende organisatie. Andere waarden doen hun intrede: van protectionistisch naar productief. Later komt daar het inzicht bij dat het niet alleen of primair gaat om organisatieverhoudingen. De denkprocessen en de (ongeschreven) omgangsregels en afspraken tussen medewerkers zijn even belangrijk. In de wereld van zorg en welzijn is die omslag (nog) niet of mondjesmaat gerealiseerd. In de roep om meer ketensamenwerking zien we wel de aanzet daartoe. In wezen gaat het daarbij ook om de omslag van functiegericht naar procesgericht werken. De gewenste ontwikkeling die doorklinkt in de commentaren van kerngroepleden, zoals hiervoor opgetekend, is goed te plaatsen in de context van een functiegerichte naar een procesgerichte werkwijze. Of in het eigen taalgebruik van de sector zorg en welzijn: “Weg uit de kolommen en gebiedsgericht en ontkokert aan de slag”. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling is in een recent advies 39 kritisch over het populaire streven naar ontkokering wanneer dat slechts wordt opgevat als het streven naar meer afstemming, integraliteit en coördinatie. Voor je het weet realiseer je het tegenovergestelde van wat je beoogt: Nieuwe vormen van bureaucratie, eindeloos overleg en minder in plaats van meer handelingsvrijheid op uitvoeringsniveau. De RMO bepleit een andere benadering die uitmondt in meer beslis- en beschikkingsmacht voor de burgers en meer ruimte voor professionals. “Het primaire doel is niet (meer) om via afstemming en coördinatie overlap in aanbod te voorkomen, maar om uit een gevarieerd aanbod de op dat moment gepaste keuzes te maken”. Dat veronderstelt dan wel een burger die in staat is tot beslissing en beschikking, en voor GWI-doelgroepen is dat nu juist niet altijd het geval. Ook Evelien Tonkens 40 pleit voor ruimte voor professionals. Enkele citaten: “Veel publieke dienstverlening wordt met de beste bedoelingen kapot georganiseerd. (..) Indicatiestelling is losgemaakt van uitvoering. Uitvoering is verregaand gespecialiseerd en opgeknipt in talloze taken en functies (..). Enerzijds is dat een geweldige verrijking, anderzijds krijgen veel mensen steeds te horen dat hun probleem niet in een van de hokjes past. En past het wel dan lopen in één gezin tientallen hulpverleners rond die allemaal een stukje van het probleem behandelen en langs elkaar heen werken. Burgers zien te veel functies en ontmoeten te weinig personen. (..) Professionals zien het geheel niet, hebben een beperkte taak en zijn erg veel tijd kwijt aan overleg, rapportage en afstemming. (..) Alles draait om de persoonlijke relatie tussen professionals en burgers (leerlingen, patiënten, bewoners). Maak al het werk daaraan dienstbaar, en schaf het anders af. De ziel moet terug in de zorg, de vlam terug in de klas.” 39
Deontkokeringvoorbij. Slimorganiserenvoor meer regelruimte, RMO-advies 44, Amsterdam2008.
40
Bevrijdvaklui uit de bureaucratie, artikel indeVolkskrant van13september 2008.
55
We raken hier aan een aantal fundamentele mechanismen in het huidige zorg- en welzijnsbeleid. Mechanismen die zijn verankerd in wet- en regelgeving. Zeker voor de zorgaanbieders geldt dat de overheersende ontwikkelingen in het overheidsbeleid waar zij mee van doen hebben, haaks staan op de doelen van GWI. Daarmee staat hun participatie ook, tegen hun eigen wens, voortdurend onder druk. Dat verander je niet zo maar. Maar in Breda zijn met de traditie en de praktijk van GWI wel goede voorwaarden aanwezig om stappen voorwaarts te maken en bovendien: “Veel collega’s zien te veel beren op de weg. Als de praktijk het vraagt, volgt de regelgeving van zelf. Er is sprake van een formele werkelijkheid, maar ook van een informele werkelijkheid.”
56
Buurtzorg Nederland Buurtzorg Nederland heeft een vernieuwend concept voor verpleging en verzorging aan huis ontwikkeld. Zorgverlening waarbij we streven naar betere oplossingen voor de cliënt, duurzaam en effectief. Door de zorgverlening volledig door hoog opgeleide wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden in kleine autonome ‘Buurtzorgteams’ in te laten vullen, wordt het oplossend vermogen en de professionaliteit van medewerkers ten volle benut. Deze Buurtzorgteams worden ondersteund door de landelijke organisatie die de diensten tegen een vast tarief per medewerker of per uur geleverde zorg doorberekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van moderne ICT-toepassingen waardoor de administratieve kosten tot een minimum worden beperkt. De kosten van management en overhead worden zo beperkt mogelijk gehouden. Kortom: betere zorg tegen lagere kosten; een aantrekkelijk perspectief voor cliënt, professional en financier. Het leveren van zorg thuis aan oudere mensen, mensen met beperkingen en chronisch zieken verdient een toegewijde en efficiënte houding naar cliënten. De wijkverpleegkundige/wijkziekenverzorgende speelt daarin een centrale rol. In overleg met de cliënten neemt zij direct beslissingen over de inhoud van en de werkwijze bij de hulpverlening. Buurtzorg Nederland gaat uit van de professionele autonomie van haar medewerkers en ondersteunt die autonomie. Kennis van specifieke buurtomstandigheden biedt een aanvullend ingrediënt voor het professioneel handelen. Bron: www.buurtzorgnederland.com Tot slot: Grootschalige organisatievorming en kleinschalige dienstverlening sluiten elkaar niet uit. Wel is dan van belang de kleinschaligheid, het dicht opereren bij de burger te garanderen door beslissingsbevoegdheden zo laag mogelijk in de organisatie te leggen, zoveel mogelijk bij de individuele uitvoerders. En die uitvoerders ook aan te sturen op het nemen van eigen verantwoordelijkheid.
6 D e toek omst v an G W I De tijdshorizon van GWI is ongeveer 4 jaar. In 2007 is een manifest opgesteld en een convenant ondertekend voor de periode 2007-2010. In de tussenliggende periode moet een vertaling en operationalisering op wijkniveau plaatsvinden. In de paper over de vergrijzing is vastgesteld dat het beroep op de aan GWI gerelateerde diensten en voorzieningen richting 2020 fors gaat toenemen Met name de zware en kostbare vormen van zorg (verzorging en verpleging) zullen dan sterk onder druk komen. Zo is bekend dat in Brabant het aantal dementerenden naar verwachting nog bijna zal verdubbelen. Het beschikbare budget voor AWBZ-voorzieningen zal zeker niet in die mate groeien als nodig is om, bij ongewijzigd beleid, in de vraag te voorzien. Nu al is sprake van lange wachtlijsten bij verzorgingshuizen. De problemen zullen in de (nabije) toekomst verder toenemen. Tegen die achtergrond is het wenselijk en nodig ook een lange termijnstrategie en -agenda voor GWI te formuleren waarin de cruciale problemen en uitdagingen worden geformuleerd en in onderling overleg tussen GWI-partners wordt gezocht naar oplossingsrichtingen. Een actieve opstelling die voortbouwt op de eigen kracht en verworvenheden van het strategisch GWI-netwerk kan daarin het uitgangspunt vormen.
7 M o g e l ij k h e d e n e n k a n s e n 1 Het ‘echte’ GWI-werk vindt plaats in de wijken. Daar moet daadwerkelijke vernieuwing worden gerealiseerd. Het stedelijk niveau zoals dat gestalte krijgt in overleg van de kerngroep is van belang voor het creëren van (betere) randvoorwaarden voor het werken in de wijken. Die randvoorwaarden starten bij de herkenning en erkenning van de verschillende posities en rollen die alle partijen (moeten) spelen, en het zoeken naar gemeenschappelijkheid. 2 Voor meer effectiviteit in GWI is veel ruimte in de wijk nodig. Start in twee Bredase GWIgebieden een experiment met een regelarme omgeving. De looptijd is tenminste enkele jaren. Doel is in algemene termen en werkenderweg te komen tot: - effectieve samenwerking tussen de ‘outreachende’ medewerkers van alle GWI-partners binnen de wijk. - het bereiken van alle personen die gerekend kunnen worden tot GWI-doelgroepen of risicogroepen. - het voorzien in een samenhangend pakket van diensten, afgestemd op een samenhangend pakket van ondersteunings- en zorgbehoeften van cliënten in de wijk.
57
3 Alle, of zoveel mogelijk, GWI-partners brengen hun inzet aan medewerkers in betreffende gebied onder één regie. Eén regisseur die vertrouwen geniet en beschikt over adequate verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Enkele gezamenlijk geslagen piketpalen voorkomen ontsporing van het experiment. Het management van de afzonderlijke organisaties monitort gezamenlijk de ontwikkelingen om er van te leren en verleent haar medewerkers maximale ruimte om aan het experiment mee te werken. Non-interventie is het parool tot dat signalen uit de wijk komen dat bijsturing nodig is. De gemeente sanctioneert het experiment en zorgt voor bescherming door de rijksoverheid van deelnemende organisaties, met name zorgaanbieders, tegen mogelijke kritiek omdat concurrentie en marktregels overtreden zouden worden. 4 In een van de GWI-gebieden (Hoge Vucht) wordt al geëxperimenteerd met de toerusting van medewerkers van zorg- en welzijnsinstellingen, woningcorporaties om beter signalen bij wijkbewoners te herkennen en op effectieve wijze door te geleiden. Dat experiment verdient opschaling. Het kan medewerkers actief ondersteunen en toerusten in hiervoor genoemde experimentgebieden.
58
5 De communicatie over en binnen GWI kan sterker. GWI-nieuws is een goed communicatiemiddel, maar er is behoefte aan overzicht en een collectief geheugen. Maak GWI een sterk merk en communiceer permanent (bij voorkeur via een website) over praktijkervaringen, lopende experimenten en resultaten in plaats van (primair) over onderzoek, visies en convenanten. 6 De cliëntorganisaties nemen een aparte positie in. Ze missen professionele ondersteuning en soms een georganiseerde achterban. Door de huidige organisatievorm worden ze op strategisch niveau min of meer gedwongen mee te redeneren binnen de denkkaders van professionele aanbieders. Hun kracht ligt juist in het organiseren en borgen van de inbreng van authentieke ervaringen van cliënten op wijkniveau. Als cliënten worden gezien als coproducenten is het de gezamenlijke verantwoordelijkheid van GWI-participanten die laatste rol te versterken. 7 Een analyse van de lange termijnontwikkelingen die Breda te wachten staan, met name als gevolg van de combinatie van vergrijzing en de beperking in de groei van het AWBZ-budget, is nodig. Ze moet leiden tot een lange termijnstrategie waarin nu stappen worden gezet om de toekomstige ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden.
B ijla ge 1
‘De drie regierollen van de Gemeente Breda bij het project Geschikt Wonen voor Iedereen’ – Juan Seleky 41 1. I n l e i d i n g In Nederland is sprake van een toenemende en vaak ook “dubbele” vergrijzing. Het aantal ouderen neemt toe en de ouderen worden steeds ouder. Dit stelt eisen aan de inrichting van woonwijken, vooral ook omdat ouderen tegenwoordig het liefst zelfstandig blijven wonen. Daarom heeft het gemeentebestuur van Breda besloten om in 1998 te starten met het levensloop bestendig maken van wijken en buurten onder het motto Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI) GWI is een methodische aanpak voor het levensloopbestendig maken van wijken in een middelgrote stad. Het principe is echter ook toepasbaar in kleine gemeenten. Woningen, woonomgeving, zorg- en dienstverlening worden per woongebied op basis van de GWI-maatstaven op een planmatige manier levensloopbestendig gemaakt. Het doel daarvan is dat iedereen, jong of oud, mobiel of immobiel, snel of wat langzamer, onbekommerd in de eigen wijk kan blijven wonen. Belangrijk binnen GWI is het concept van de ‘centrale zone’. Voor de verdere uitwerking hiervan heeft Breda aansluiting gezocht bij het toekomstscenario van de stichting Architecten Gebouwen Gezondheidszorg (STAGG ). Elders in Nederland werkt men met soortgelijke concepten waarbij dan vaak de term ‘woonzorgzone’ of ‘woonzorgservicewijk’ wordt gebezigd. Meestal is daarbij een zorginstelling het centrale punt binnen de opgepluste wijk. Uitgangspunt in Breda is een centrale zone met een of meer winkels voor dagelijkse levensbehoeften als centraal punt, met daar omheen zorg- en dienstverlening. Hierbij zijn de volgende elementen te onderscheiden: • voldoende aangepaste huisvesting (d.w.z. toegankelijk voor rollator- en rolstoelgebruikers) • een goed bereikbaar multifunctioneel zorg- en dienstencentrum op een centrale plek in de wijk, die zowel breng- als haaldiensten levert • voor zorgintensieve personen (zoals dementerende ouderen) kleinschalige voorzieningen voor groepswonen • een toegankelijke woonomgeving, zodanig ingericht dat die bruikbaar en veilig is voor mensen met functiebeperkingen (onder meer looproutes zonder obstakels) • winkels voor de eerste levensbehoeften, recreatieve en culturele voorzieningen binnen loopafstand • toegankelijk openbaar vervoer in de nabijheid.
41
De drie regierollenvande gemeente Bredabij het project Geschikt wonenvoor iedereen, in: Handboek Lokaal Ouderenbeleid. Uitgave: ReedBusiness
Information, Maarssen2005.
59
Voor de operationalisering van het GWI-concept is een toetsingskader ontwikkeld (Breda 2002). Dit bevat onder meer richtlijnen over de zorgvoorzieningen, het maximaal aantal zorgwoningen en potentiële kansrijke centrale zones per woongebied. Het is gebaseerd op: • demografische ontwikkelingen tot 2015, waaronder spreiding van kwetsbare ouderen over de woongebieden • aanwezigheid van voorzieningen voor zorg en dienstverlening, geschikte woningen en de toegankelijkheid van de woonomgeving, zowel stedelijk als per woongebied • kansen (herstructurering, nieuwbouw of renovatie van zorginstellingen en woningcorporaties).
Bij de ontwikkeling van het concept, het toetsingskader en de realisatie ervan zijn verschillende gemeentelijke diensten betrokken en veel externe partners. Intern wordt intensief samengewerkt tussen de gemeentelijke diensten Sociale Zaken, Arbeidsmarktbeleid en Welzijn, de Ontwikkeldienst en de dienst Stadsbeheer. Externe partijen zijn woningcorporaties, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, het Zorgkantoor, patiënten- en consumentenorganisaties. Uiteenlopende sectoren trekken beleidsmatig en op uitvoeringsniveau met elkaar op.
60
GWI is volgens Priemus (2003) te typeren als ‘systeeminnovatie’. Dit is een vernieuwingsoperatie, die systeemdeelnemers gezamenlijk realiseren en die de inbreng van kennis en vaardigheden vergt. Bovendien veranderen de bestaande relaties tussen deelnemers ingrijpend. De gemeente heeft bij deze integrale wijze van werken verschillende rollen en taken die zowel betrekking hebben op regie voeren als uitvoering van ruimtelijke ordening, stedelijke inrichting en beheer. Daarnaast financiert de gemeente een aantal instellingen en projecten op het gebied van wonen, welzijn en voorzieningen gehandicapten. In deze hoedanigheid stuurt de gemeente private actoren aan. De kunst is om transparantie in deze veelsoortige betrokkenheid van de gemeente te scheppen. Het doel van dit artikel is om de regievoering te beschrijven bij de aanpak in Breda. Kenmerkend voor de ontwikkeling en realisatie van GWI is dat die gefaseerd is en dat in iedere fase de regierol een andere is. Onderscheiden worden de fasen van het ontwikkelen van een beleidsvisie, het maken van ruimtelijke plannen en vormgeving en de realisatie. Door dit onderscheid is een zinvolle uitsplitsing mogelijk in ‘richten op beleidsvisie’, ‘ruimtelijk inrichten’ en ‘doen verrichten’. Deze rollen worden idealiter volgtijdelijk vervuld.. 2).
2 . H et b ela n g v a n een go ed e r egie en u its p lits in g in d r ie r o llen Het slagingspercentage van complexe systeeminnovaties is in het algemeen vrij laag. Dat is ook het geval bij woonzorg-zonering. Het idee bestaat al geruime tijd. Ook over te hanteren normen bestaat een zekere consensus. Maar de realisatie ervan is een ander verhaal. In drie recente publicaties wordt het belang van een goede regie en sturing op het terrein van wonen, welzijn en zorg onderstreept. Tegelijkertijd signaleren ze een aantal knelpunten. Welke zijn dat? In zijn rapport ‘Wonen, Zorg en Welzijn’ (2003) schrijft de Algemene Rekenkamer dat de doelstellingen van het lokale beleid op deze terreinen niet helder zijn, er geen overzicht is van vraag en aanbod, en het onduidelijk is wie op lokaal niveau verantwoordelijk is voor de regie. In het complexe woonzorgveld moeten diverse instanties uit verschillende werelden met elkaar samenwerken. Deze afstemming kan alleen tot resultaten leiden wanneer één van de actoren de leiding kan nemen en een regierol speelt. De rol op het terrein van wonen, zorg en welzijn valt toe aan de gemeente. Voor de zorg, die geregeld en bekostigd wordt vanuit de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (AWBZ), ligt de regierol bij de zorgkantoren. Doordat de regie dus in twee handen ligt, komt deze volgens de Rekenkamer niet echt van de grond. Veel plannen waarin wonen en zorg gecombineerd moeten worden met welzijn, blijven in de planfase steken of komen met grote vertraging tot stand. In zijn analyse concludeert de Rekenkamer dat het gebrekkige inzicht in vraag en aanbod en het gebrek aan sturing gevolgen zijn van de keuze die op rijksniveau gemaakt is om de beleidsuitvoerders op lokaal niveau zoveel mogelijk vrij te laten. Dit zijn systeemelementen die vallen onder de verantwoordelijkheid van het Rijk. In hun reactie van eind april 2003 geven de bewindslieden van VROM en VWS aan dat er geen richtinggevend kader moet komen, omdat het Rijk de lokale partijen niet moet hinderen met te strakke randvoorwaarden of sturende cijfers. Ieders verantwoordelijkheid is goed geregeld. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid actief oppakken en bereid zijn om samen te werken. De Rekenkamer ziet vooral manco’s in de fase van de beleidsontwikkeling, de fase waarin een goed onderbouwde beleidsvisie dient te worden ontwikkeld. Basis daarvan moet een helder beeld van vraag en aanbod zijn. Deze instantie pleit voor transparantie in de regierol van de gemeente. Het kabinet wijst erop dat de locale actoren nu gewoon aan de slag moeten gaan. De werkelijkheid op lokaal niveau blijkt echter weerbarstig te zijn. Waardoor lukt het daar niet?
61
Het vooronderzoek van het adviesbureau Deloitte ICS Adviseurs gunt ons een kijk in de lokale beleidskeukens (2003). Bij dit onderzoek naar provinciale activiteiten in het kader van de herstructurering van wijken en voorzieningen kwam een aantal knelpunten naar voren. In volgorde van belangrijkheid zijn dit: • • • •
procesproblemen o.a. door gebrek aan gezamenlijke visie, verkokering, ontbreken procesregisseur ontbreken van kennisontwikkeling, kennisbundeling en –uitwisseling veranderende wet- en regelgeving, waardoor onduidelijkheid, vertraging en belemmering optreden financieringsproblemen o.a. door commerciële grondprijzen, aftopping sociale huursector, vermaatschappelijking zorg zonder compensatie welzijnsbudget.
Met andere woorden, aandacht voor dit soort procesproblemen is noodzakelijk. Opmerkelijk is dat de twee eerst genoemde procesproblemen een zacht karakter hebben en de twee laatste een harder. In het kader van dit artikel zoomen we nu nader in op de twee zachte procesaspecten inzake regievoering en kennisverrijking. Wat betekenen die voor de invulling van de regierol?
62
Het NIZW-rapport dat in het kader van het Innovatieprogramma Wonen en Zorg (Weekers 2002) is uitgebracht, constateert dat bij samenwerking tussen de sectoren wonen, welzijn en zorg veel komt kijken en dat regievoering daarbij een belangrijke rol speelt. De regisseursrol heeft vooral te maken met het stimuleren en bevorderen van interacties in netwerken. De rol van regisseur lijkt dan ook bij uitstek te passen in een situatie waarin sprake is van een complex beleidsnetwerk. De regisseur dient in de eerste beleidsontwikkelingsfase vaardigheden van een initiator en stimulator in te zetten. Naarmate een traject meer in de uitvoeringsfase terecht komt zijn de inzet van vaardigheden van een facilitator, beslisser, entrepreneur of bemiddelaar van belang. Een rijk getalenteerde persoon dus, want initiatieven op het terrein van wonen, welzijn en zorg hebben vaak te maken met dezelfde problemen, er zijn veel partners bij betrokken en er is vaak sprake van regelgeving die niet op elkaar is afgestemd. In combinatie met veranderende wetgeving, wat leidt tot veel onduidelijkheid en tekort aan geld voor de benodigde investeringen en schaarse locaties, kunnen processen soms heel traag verlopen. Mijn ervaring met de aanpak van GWI is dat het binnen een dergelijk complex samenwerkingsproject sterk is aan te bevelen om onderscheid te maken in verschillende fasen van samenwerking. Bij elke fase hoort weer een andere formele invulling van de regierol en andere typen invulling. Schematisch ziet er dat als volgt uit.
Samenhang procesfase en invulling regierol in GWI Procesfasen
Formele regierollen
Invulling regierol
1 Ontwikkelen gezamenlijke operationele beleidsvisie
1 Richten op beleidsvisie
Vooral inzet van de vaardigheden van een netwerker, initiator en stimulator
2 Ontwikkelen ruimtelijke plannen en vormgeving
2 Ruimtelijk inrichten
3 Realiseren ruimtelijke projecten en implementeren werkprocessen
3 Doen verrichten
Vooral inzet van vaardigheden van een entrepreneur, beslisser, facilitator, bemiddelaar en communicator
3 . D e r e g i e r o l b ij ‘ R i ch t e n o p b e l e i d s v i s i e ’ Activiteiten in de beleidsontwikkelingsfase De startfase van het GWI richtte zich op het bijeenbrengen van de verschillende samenwerkingspartners en het ontwikkelen van een gezamenlijke visie. Toen het gemeentebestuur in 1998 het officiële startsein gaf voor het pilotproject Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI), was dat een logisch vervolg op het steunpuntenbeleid in Breda, dat tussen 1985 en 1995 is gevoerd. Dit beleid heeft in Breda, mede dank zij financiële bijdragen van de Provincie, geleid tot het realiseren van 13 ontmoetingsruimten en dienstencentra (steunpunten) bij complexen ouderenwoningen. Het aantal woningen varieerde daarbij van 30 tot 100 per steunpuntproject. In totaal zijn er ca 700 zogeheten steunpuntwoningen gebouwd. Het steunpuntenbeleid maakte het mogelijk zorg en welzijn te leveren aan de bewoners van het complex, terwijl daarnaast ouderen in de wijk gebruik konden maken van de faciliteiten van het steunpunt. Het beleid werd tussentijds geëvalueerd en de dienstverlening is sterk verbeterd (Lucassen en Houben, 1992). Bij de herijking van het ouderenbeleid in 1996 besloot het gemeentebestuur het steunpuntenbeleid om te buigen om adequater te kunnen reageren op de snelle, dubbele vergrijzing. Er moest in ieder geval iets gedaan worden aan het realiseren van geschikte woningen voor ouderen (destijds een tekort van 7.600 aangepaste woningen). Daarbij kwam dat het steunpuntenbeleid weliswaar innovatief was in die tijd, maar toch slechts een beperkt aantal ouderen bereikte, en mede daarom een kostbare aangelegenheid was. Het bood hoe dan ook geen adequaat antwoord op de demografische ontwikkelingen (Heerkens, 1999). De in 1998 gestarte pilot GWI in een proefgebied in Breda Zuidoost leverde in 1999 voldoende aanknopingspunten op voor de gemeente om de pilot voort te zetten (SOAB 1999). Met GWI hoopte het gemeentebestuur een adequaat instrument te hebben om in een vroegtijdig stadium en op een efficiënte manier de sociale en fysieke infrastructuur aan te passen voor de te verwachten groei van het aantal ouderen en mensen met een
63
functiebeperking. In de visie van het gemeentebestuur diende te worden uitgegaan van het principe van integratie, dat wil zeggen behoud van een gemêleerde wijk die ook voor mensen die geen zorg nodig hebben aantrekkelijk blijft. Kortom, geschikt wonen voor iedereen. De opdracht voor GWI is als volgt uitgewerkt: • ontwikkel een methodiek binnen een proefgebied voor een gebiedsgewijze en integrale aanpak voor de inrichting van levensloopbestendige wijken die gebruikt kan worden als blauwdruk voor een aanpak in heel Breda; • vertaal deze methodiek in criteria en normen, die toegepast kunnen worden in andere gebieden; • maak onderscheid tussen theorie (‘denk’-spoor) en praktijk (‘doe’-spoor), teneinde ontwikkelde strategieën ook in de praktijk te kunnen toetsen voordat ze elders worden toegepast; • doe dit gemeentebreed en probeer daarbij de beleids- en werkprogramma’s van de verschillende diensten in het proefgebied te concentreren.
Over de resultaten en de ontwikkelingen van het project GWI zijn in de loop der rijd diverse publicaties verschenen (Brabants Ondersteuningsinstituut voor Zorg, Gemeente Breda 2003, afdeling Onderzoek en Informatie en SOAB 1999, 2002, 2003; Nieuwsbrieven GWI te downloaden via www.Breda.nl, onder projecten, GWI). 64
De resultaten van GWI op het terrein van opplussen van woningen, aanvullende dienst- en zorgverlening, en het toegankelijk maken van de woonomgeving bleken succesvol. Op grond daarvan heeft het gemeentebestuur in 2004 het sein op groen gezet om de 15 Bredase woongebieden op een planmatige manier levensloopbestendig te maken zodat iedereen, ook mensen met een functiebeperking op een prettige en onbekommerde manier in hun wijk kunnen blijven wonen. Het gemeentebestuur heeft besloten om dit gefaseerd aan te pakken. GWI zal als eerste worden uitgewerkt en geïmplementeerd in Hoge Vucht, Teteringen, Ulvenhout/Bavel, Belcrum/Doornboslinie, Ginneken en Prinsenbeek. Mocht er zich een kans aandienen in een ander woongebied, dan zal er zo flexibel mogelijk op worden ingespeeld. De eerste GWI-fase is in 2004 afgerond.
De ontwikkelde organisatie vorm: de Bredaas Integraal Beraad (BIB) Het bij elkaar brengen van de verschillende samenwerkingspartners op stedelijk niveau en het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het terrein van wonen, welzijn en zorg gebeurde in 2001. Dit gebeurde mede op verzoek van de veldpartijen en de consumentenorganisaties. Er was voldoende basis voor een breed gedragen visie wonen, welzijn en zorg. De gemeente kon al profiteren van de uitkomsten van het in het proefgebied Breda Zuidoost uitgevoerde pilotproject GWI (SOAB 1999) en de provinciale regiovisie verpleging en verzorging.
De gemeente stelde in 2002 een stedelijk overleg in, het Bredaas Integraal Beraad (BIB-tafel). Dit bestaat uit de Woontafel, de Welzijnstafel en de Zorgtafel. Aan de BIB-tafel, met een onafhankelijke voorzitter, nemen vertegenwoordigers deel van de Woontafel, de Zorgtafel en de Welzijnstafel. Alle partijen van dit beraad onderschrijven het toetsingskader Geschikt Wonen voor Iedereen als uitgangspunt om initiatieven wonen, welzijn en zorg te beoordelen. De functie van de BIB-tafel is drieledig: in de eerste plaats is het de plek waar in samenspel met vertegenwoordigers van partijen een visie wordt ontwikkeld op wonen, zorg en welzijn voor Breda en omgeving. De neerslag hiervan gaat als advies naar het gemeentebestuur en het Zorgkantoor. In de tweede plaats kijkt de BIB-tafel kritisch naar lange termijnontwikkelingen in de stad: hoe verhouden deze zich tot het concept? Uiteenlopende sectoren trekken beleidsmatig en op uitvoeringsniveau met elkaar op. Tot slot investeren de BIB-leden in verbreding en verdieping van hun visie, hun inspiratie en hun netwerken door het organiseren van studieconferenties en het afleggen van werkbezoeken aan initiatieven elders in het land. De BIBtafel heeft de procesproblemen, die door Deloitte ICS Adviseurs het belangrijkste knelpunt in het kader van herstructurering van wijken en voorzieningen zijn genoemd, op een adequate manier getackeld. Door het GWI-toetsingskader te aanvaarden leverde het BIB een belangrijke bijdrage aan een gezamenlijke visie. De Zorgtafel wordt voorgezeten door het Zorgkantoor West-Brabant en bestaat uit vertegenwoordigers van patiënten- en consumentenorganisaties en zorginstellingen. De Welzijnstafel wordt evenals de Woontafel voorgezeten door de gemeente Breda. Aan de Welzijnstafel nemen vertegenwoordigers deel van welzijnsorganisaties, gehandicapteninstellingen en consumentenorganisaties. In de Woontafel participeren vertegenwoordigers van woonconsumenten, corporaties, makelaars en projectontwikkelaars.
Inbreng van de consumentenorganisaties De consumenteninbreng in de BIB-tafel bestaat uit het Regionaal Patiënten en Consumenten Platform (RPCP), het zorgvragersoverleg Breda, het Bredaas Centrum Gehandicaptenbeleid, de Stedelijke Woonconsumenten Breda en het Overleg Ouderenbeleid Breda. Dit zijn bijna alle vrijwilligersorganisaties. De organisaties ervaren als een belangrijk knelpunt dat zij vaak een informatieachterstand hebben op de professionele instellingen. Om tegemoet te komen aan dit bezwaar heeft de gemeente Breda in 2003 besloten om de consumentenorganisaties voor een periode van twee jaar extra te ondersteunen. Hiervoor is een beroepskracht ingeschakeld die activiteiten en trainingen organiseert die leiden tot een effectieve belangenbehartiging van de consumentenorganisaties in de BIB-tafel en de aanpalende tafels. In het plan van aanpak is voorzien in het ontwikkelen van een instrument om audits uit te voeren en in een consumenteneffectrapportage.
65
4 . D e r e g i e r o l b ij ‘ R u i m t e l ij k i n r i ch t e n ’ Volgorde planmatige aanpak Voor een geïntegreerde werkwijze door de gemeentelijk diensten is er overeenstemming nodig over de volgorde waarin woongebieden en wijken worden aangepakt. Het uitvoeringsprogramma van een dienst die belast is met het de inrichting van de openbare ruimte in woonwijken kan namelijk andere prioriteiten hebben dan het werkprogramma van een dienst die belast is met ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. De uitdaging is om de verschillende beleids- en uitvoeringsprogramma’s zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en zo mogelijk synchroon te laten lopen. Daarom heeft het gemeentebestuur in het voorjaar van 2004 de volgorde van aanpak van GWI-woongebieden vastgesteld. Dit gebeurde op basis van o.a. demografische ontwikkelingen, achterstandsituatie per woongebied en kansen als gevolg van herstructurering. Daarnaast is rekening gehouden met de volgorde die de gemeente zelf hanteert in haar eigen nota Wonen en met de prioriteiten van de woningcorporaties (bijlage A). Op grond van deze overwegingen heeft het college een zestal woongebieden benoemd waarin GWI planmatig zal worden uitgewerkt.
66
Conceptprogramma per woongebied Het planmatige aanpakken van de woongebieden gebeurt in drie fasen: 1 per woongebied wordt een integrale analyse gemaakt, het doel geformuleerd en de veranderingsrichting bepaald; 2 dit geformuleerde doel wordt geconfronteerd met de ruimtelijke en de realisatiemogelijkheden; 3 op basis van 1 en 2 wordt een gebiedsprogramma opgesteld waarin in ieder geval de gewenste voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg zijn opgenomen. Het gewenste gebiedsprogramma is aldus een vertaalslag van de ontwikkelingsrichtingen, geconfronteerd met de ruimtelijke mogelijkheden en wenselijkheden ,en de realisatiemogelijkheden. Op deze manier ontstaat een programmatisch toetsingskader voor de hele stad. - Richting/doelen GWI levert een belangrijke programmatische inbreng voor de richting en doelen van het gewenste gebiedsprogramma. - Toetsing aan ruimtelijke mogelijkheden De vervolgstap voor de fysieke doelen is het toetsen van het gewenst programma aan ruimtelijke mogelijkheden zoals locaties, bestemmingsplan en mogelijkheden voor verdichting. De ruimtelijke vernieuwings- of ontwikkelingsmogelijkheden zijn afhankelijk van een groot aantal factoren, o.a. mogelijkheden om te komen tot functiewijziging, wens voor verdunning, bijvoorbeeld voor groen en nieuwbouw na sloop.
- Toetsing aan realiseerbaarheid Wanneer het conceptprogramma ruimtelijke gevolgen met zich mee brengt, moet worden getoetst of het ook te realiseren is. Hiertoe wordt gekeken naar samenwerkingsmogelijkheden, marktinformatie, eigendompositie, zakelijke aspecten zoals grondprijzen, planontwikkelingskosten en mogelijke planschade.
Centrale intake bouwinitiatieven Om de integraliteit te bevorderen en procedures zo kort mogelijk te houden heeft het gemeentebestuur medio 2004 besloten een centrale intake binnen de gemeentelijke organisatie in te richten dat alle bouwinitiatieven op het terrein van wonen, welzijn en zorg beoordeelt. Dit centraal punt met vertegenwoordigers van Ruimtelijke Planning, Juridische Planning, Grondbedrijf, Bouw- en woningtoezicht, Volkshuisvesting, Stadsbeheer en Sociale Zaken/Welzijn nemen wekelijks alle bouwaanvragen door. Complexe aanvragen stuurt men door naar een recent ingestelde werkgroep woongebieden. Op die manier kunnen aanvragen vanuit diverse invalshoeken worden beoordeeld, bijvoorbeeld ruimte, grondpositie, economie, onderwijshuisvesting, sport, welzijn en zorg. Het GWI-toetsingskader met zijn normen per woongebied van ca 10.000 inwoners biedt een belangrijk houvast om woon- zorg- en welzijnsinitiatieven te beoordelen. Het Zorgkantoor WestBrabant wordt periodiek ingeschakeld om mee te kijken bij de meer complexe aanvragen. Deze manier van werken heeft grote voordelen. Aanvragen kunnen sneller worden afgehandeld. Aanvragers hoeven niet te shoppen bij gemeentelijke diensten. Het proces is transparanter: men weet in welke fase van behandeling de aanvraag is. Voor initiatiefnemers is ook duidelijk in welke gebieden ze nog wel kunnen investeren en in welke niet.
5 . D e r o l v a n ‘ D o e n v e r r i ch t e n ’ In deze fase ligt de regisseursrol van de gemeente vooral op samenwerken tussen gemeentelijke diensten en contracteren van aanbieders van wonen, welzijn en zorg voor GWI-prestaties. Door de uitwerking per woongebied van een conceptprogramma kan men per woongebied tevens bepalen wat nodig is.
Uitwerken conceptprogramma De uitwerking in de woongebieden van een programma van eisen kan volgens het format: a Is er al een vastgesteld gewenst programma? b Zo ja, past dit binnen het toetsingskader GWI. Zo nee, dan dient de procesgang te worden gevolgd zoals verder in deze paragraaf wordt beschreven. c Wat zijn reeds ondernomen activiteiten? d Wie is de trekker/organisatie? e Is er vanuit het GWI-toetsingskader noodzaak om de zaak te versnellen?
67
Voor elk gebied wordt het gewenste eindbeeld beschreven en een door de samenwerkende partijen gedragen plan van aanpak opgesteld. D gemeente toetst het op haalbaarheid. Op basis van dit plan van aanpak worden nadere afspraken vastgelegd met de partijen die bij de realisatie zijn betrokken en tot welke inspanningen zij zich verplichten. In een woongebied waar al veel gegevens beschikbaar zijn op het terrein van wonen, welzijn en zorg zoals Breda Noordoost herstructuringsgebied) kan het inzoomen snel gebeuren op basis van de meer gedetailleerde toetsing op buurtniveau. Voor de andere woongebieden kan het nodig zijn om het wensbeeld verder uit te werken. Waar de gegevens nog niet volledig zijn wordt de volgende aanpak voorgesteld. Doelstellingen worden conceptueel vertaald per gebied in een integraal wensbeeld wonen-welzijn en zorg gebaseerd op het GWI-concept, waarbij men de gewenste ontwikkelingsrichting beschrijft van:
68
• de geschiktheid van de woningvoorraad; • de potenties van aanwezige functies op het gebied van dagelijkse voorzieningen, vervoer, ontmoeting, dienstverlening, welzijn en zorg in het perspectief van het concept van de centrale zone; • de zorginfrastructuur, uitgesplitst naar functies (zorgkruispunt) en zorgsteunpunten en woonzorgvormen; • de gewenste invulling van de centrale zone(s) en positionering binnen het totale gebied waarbij de functionele relaties worden gelegd met buiten de zone(s) gelegen woongebieden, bijzondere woonvormen, voorzieningenconcentraties en andere functies; • de relevante ontwikkelingen binnen het gebied als nieuwbouw- en herstructureringsplannen, en voornemens van corporaties, waarbij wordt aangegeven hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot de gewenste ontwikkelingsrichting en in hoeverre er sprake is van een bedreiging of kans.
De resultaten van voorliggende stappen worden, na bespreking door de partijen en consumentenorganisaties die in het gebied werkzaam zijn, in notitievorm voorgelegd aan de ambtelijke werkgroep woongebieden. De vertegenwoordigers van de diensten dragen zorg voor het inbrengen van aanvullende gegevens, voortvloeiend uit beleid en programmering. De gevolgen voor de diensten kunnen worden ingebracht. Op basis van de bespreking in de werkgroep en de aangeleverde gegevens wordt de notitie verder uitgewerkt tot het conceptvoorstel voor het gebiedsplan met daarin: • • • • • •
toetsingsresultaten het streefbeeld gewenste activiteiten relaties met gemeentelijk beleid en programmering consequenties voor gemeenten en private partijen (indien van toepassing) ontwikkelingen die van invloed zijn op de planning.
Het concept gebiedsprogramma wordt met externe partijen besproken en zo nodig bijgesteld. Daarbij kijkt men naar wat gewenst is, wat kansen en potenties kunnen zijn, wat het niveau is van voorzieningen, wat minimaal nodig is en tot slot worden de zaken tegen elkaar afgewogen. Het streefbeeld houdt in dat het conceptprogramma ruimtelijk is vertaald naar het gebied en dat er een beschrijving is van de gewenste acties die nodig zijn om de uit de toetsing gebleken tekorten op te heffen. Het gaat hierbij om een gezamenlijk gedragen eindbeeld voor bijvoorbeeld 2015, zodat voor een ieder de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk is. Bij het opstellen van het gebiedsprogramma wordt dit streefbeeld vertaald in een haalbaar actieplan, gebaseerd op kansen en potenties in een gebied.
Voorbeelden van samenwerking Uitwerkingen van samenwerking tussen verschillende partijen en actoren kunnen op gebiedsniveau maar ook op sectoraal niveau in de vorm van een intentieverklaring worden vastgelegd. Na de intentieverklaring tekent men vaak een samenwerkingsovereenkomst. In de laatste fase wordt er een realisatieovereenkomst afgesloten. Gaat het om afspraken tussen gemeente en een enkele partij dan is er vaak sprake van een subsidieovereenkomst of prestatieafspraken. In Breda fungeert GWI in veel welzijns-, woon-, en zorginitiatieven als kader. Recente voorbeelden van verschillende overeenkomsten in Breda zijn: 1 Een in het najaar van 2003 getekend convenant tussen gemeente en zorgkantoor betreffende afstemming AWBZ en welzijn en wonen. Dit convenant is in 2004 aangescherpt met concrete afspraken die mogelijk leiden tot prestatieafspraken. 2 Een eind 2003 getekende intentieverklaring tussen welzijnsinstellingen, zorginstellingen en consumentenorganisaties, die aan het gemeentebestuur is aangeboden. Doel is om een gezamenlijk plan van aanpak te ontwikkelen om zo goed mogelijk in te spelen op de gevolgen van de vermaatschappelijking van de zorg.(Breda NO). Daardoor is duidelijk wat de (on-) mogelijkheden zijn van het welzijnswerk, maar ook wat de instellingen op het terrein van de gehandicaptensector en de GGZ kunnen bijdragen. Met de voorgenomen verandering in het zorg- en dienstenstelsel kunnen de ervaringen belangrijke inzichten opleveren. Eind 2004 is een vervolgsamenwerkingsovereenkomst aangeboden aan het gemeentebestuur. 3 Een in het voorjaar 2004 getekende intentieverklaring tussen gemeente en woningbouwcorporatie inzake WVG-aanpassingen. Hierbij krijgen de woningbouwcorporaties een bepaald budget om aanpassingen te realiseren. Slagen zij erin om binnen dat budget te blijven door slim aan te passen, dan mogen zij het resterende gedeelte behouden. Is de vraag hoger dan het budget, dan ligt het risico bij de corporaties. 4 Begin 2004 getekende prestatieafspraken tussen de gemeente en de drie woningbouwcorporaties betreffende wonen.
69
5 Een in het voorjaar 2004 getekende intentieovereenkomst Geschikt Wonen voor Iedereen in Teteringen, aangeboden aan het gemeentebestuur tussen welzijns- , zorginstellingen en corporatie in de kern Teteringen.
70
Verdieping en vernieuwing beleid GWI lijkt gezien de behaalde resultaten op de rails te staan. Mede als gevolg van de discussies in de BIB-tafel doemen er nieuwe vraagstukken. Het onderzoeken hoe welzijns- en zorgorganisaties en patiëntenconsumentenorganisaties elkaar kunnen ondersteunen bij de inplaatsing in een wijk van mensen met een (verstandelijke) handicap. Dit levert niet alleen inzichten op over (on-)mogelijkheden van wat een instelling kan doen voor deze groep, maar roept ook de vraag op wat de spankracht is van een wijk. SCP-directeur Paul Schnabel en Jan Willem Duyvendak hebben het in dit verband over de grenzen van de vermaatschappelijking van de zorg. Overigens is onlangs op initiatief van de Welzijnstafel een pilot ‘vermaatschappelijking van de zorg in de Bredase wijk Hoe Vucht’ gestart, waarbij o.a. consumentenorganisaties, welzijnsinstellingen, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de GGZ samenwerken. Doelen zijn o.a. ontschotting tussen instellingen en komen tot normering van de inzet in het kader van vermaatschappelijking. Een andere vraag is hoe om te gaan met initiatieven rond (woon-)zorgboerderijen. Deze kan nog niet vanuit GWI worden beantwoord, omdat het gaat om initiatieven in het buitengebeid van Breda. Het provinciebestuur heeft de totstandkoming van tientallen (woon-) zorgboerderijen gestimuleerd. In veel plattelandsgemeenten is dit een goede ontwikkeling. Immers, daarmee kunnen dementerende agrariërs in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. De vraag is of er per zorgvragende doelgroep gekeken moet worden? Maar wat te doen als er allerlei initiatieven komen van groepen huishoudens die in het buitengebied willen wonen; zij lopen tegen ruimtelijke beperkingen op. Moeten de initiatiefnemers van zorgvragende doelgroepen een voorkeursbehandeling krijgen om zich in het buitengebied een woonzorgboerderij te vestigen. Is een gedeconcentreerd wooncomplex voor verstandelijk gehandicapten van 25 wooneenheden aan de rand van een grote gemeente beter dan een grote wooneenheid van 100 tot 150 in een landgoed? Veel gemeenten zullen met dit soort vragen worden geconfronteerd. Het is belangrijk om na te denken hoe we met deze nieuwe ontwikkelingen kunnen omgaan en wat beleidsmatig wenselijk is.
6 . B e l e i d s p r o ce s i n s ch e m a Activiteiten, regierol en projectorganisaties in de drie fasen van GWI 1 Richten op ontwikkeling beleidsvisie
Beleidsproces: - Onderzoek - Visie - Toetsingskader - Keuze
Bredaas Integraal Beraad BIBtafel: Onafhankelijk voorzitter, gemeentelijke diensten, Zorgkantoor, consumentenorganisaties, welzijnsinstellingen, zorginstellingen
2 Ruimtelijk inrichten Beleidsproces: - Volgorde aanpak woongebieden - Gewenst programma per woongebied - Centrale intake bouw initiatieven - Beoordeling complexe aanvragen
Welzijnstafel: Dienst Sociale Zaken c.a. (voorzitter) organisaties welzijn, zorg en consumenten
Woontafel: Ontwikkeldienst Breda (voorzitter), corporaties, woonconsumenten, makelaars, projectontwikkelaars
Zorgtafel: Zorgkantoor (voorzitter) zorginstellingen, zorgvragers
Werkgroep woongebieden
3 Doen verrichten Uitvoering beleidsproces per woongebied: - Wenselijk programma ja/nee - Indien nee: opstellen wenselijk programma - Wat is reeds onderzocht, wat niet –> trekker prioritering
Per woongebied: werkgroep woongebied met onder meer corporatie, verzorging- of verpleeghuis, thuiszorg, gehandicaptenorganisatie, bewonersorganisatie, ouderenorganisatie, wijkkeurteam en gemeente
Opvallend is dat in de eerste fase alle dan relevante factoren in één projectorganisatie werken (het BIB) en dat in de 2e en 3e fase meer projectorganisaties functioneren. Het aantal actoren neemt dan ook fors toe. Het zal duidelijk zijn dat goede onderlinge communicatie en leren over wat goed en minder goed gaat steeds belangrijker worden.
71
7. A a n b ev e l i n g e n v o o r d e p r a k t ij k Om te bekijken wat er goed en minder goed gaat in de drie onderscheiden regierollen gelden enkele vuistregels.
72
1 Regierol ‘richten op beleidsvisie’ De gemeente vervult een regierol in het zich samen met de andere actoren richten op de ontwikkeling van een beleidsvisie. Het GWI-traject leert dat het van wezenlijk belang is om de veldpartijen en de consumentenorganisaties vanaf het begin bij dit proces te betrekken. De partijen die deelnemen aan de BIB-tafel zijn nu bijna alle stedelijk georganiseerd. Bij de verdere vormgeving van GWI in de woongebieden zullen ook de burgers en de uitvoeringsorganisaties meer betrokken worden bij het opstellen van de programma’s. Dat GWI zich niet alleen richt op ouderen, maakt de verbreding naar de andere groepen zoals gehandicapten en klanten uit GGZ gemakkelijker. Op basis van voortschrijdend inzicht, ontwikkelingen in de praktijk en contextveranderigen is het nodig om periodiek het functioneren van de BIB-tafel te evalueren, om te kijken of de aanpak nog werkt en waar nodig aan te passen. Van belang is ook dat de gemeente inzicht heeft in vraag en aanbod, bij voorkeur door onderzoek of burgerenquêtes onderbouwd. Andere veldpartijen zijn vaak over te halen om samen te werken als kan worden aangetoond dat het meerwaarde kan opleveren. Ook is het in deze fase van belang om in een vroeg stadium goed over de plannen te communiceren. Samenvattend: • • • • • •
zorg voor een gezamenlijk gedragen visie betrek burgers en veldpartijen erbij vooral de inbreng van patiënten- en consumentenorganisaties is onontbeerlijk zorg voor een goed inzicht in vraag en aanbod wees enthousiast en laat partijen zien dat samen doen meer oplevert zorg voor tijdige en duidelijke communicatie.
2 De regierol van het ruimtelijk inrichten Na de fase van visieontwikkeling komt het er op aan om deze ook te vertalen naar ruimtelijke (her-) inrichtingsprogramma’s en te verankeren binnen de gemeentelijke organisatie en staande procedures. In de eerste plaats is een breed politiek draagvlak binnen de gemeente met het ouderen- en zorgbeleid van belang. Dan is het een stuk makkelijker om andere collegadiensten te overtuigen dat in diverse beleids- en uitvoeringsprogramma’s rekening moet worden gehouden met de door het gemeentebestuur vastgestelde beleidslijn. In het geval van de toenemende vergrijzing is het uit te leggen dat bij ongewijzigd beleid de gemeenten in de toekomst hogere kosten zullen maken vanwege aanpassingen van woningen, ingrepen in de openbare ruimte en zorg- en dienstverlening die niet zijn geënt op
een groeiende doelgroep met een ander wensenpakket. Belangrijk uitgangspunt bij het inrichtingsproces is de burger. Die moet weten waar hij met zijn vraag terecht kan en wie verantwoordelijk is voor welk product. En de weg ernaar toe moet zo simpel en transparant mogelijk zijn geregeld. Hoe de gemeente het inrichtingsproces vormgeeft, is voor de burger niet zo relevant. Samenvattend: • • • •
politiek draagvlak is essentieel richt het proces zo simpel en transparant mogelijk in enthousiasmeren en afstemmingsoverleg andere diensten meerwaarde van samenwerken laten zien (preventief beleid voorkomt dure ingrepen, zowel fysiek als sociaal).
3 De regierol van het doen verrichten In de uiteindelijke realisatiefase gaat het erom de activiteiten zo te organiseren dat de mooie plannen ook worden gerealiseerd. Dat hangt samen met: • • • • • • • •
planmatige aanpak een korte en lange termijnaanpak de korte termijnaanpak uitvoeren onder de vlag van GWI of de woonzorgzone gebruik maken van kansen en potenties in een woongebied duidelijkmaken wat de gemeentelijke mogelijkheden zijn synchroniseren geldstromen van verschillende financiers goede communicatie. volgen van de voortgang.
Vooral plannen die vertraging dreigen op te lopen moet men goed onder de loep nemen. In de Bredase situatie is in veel gevallen in een volgende situatie met de fouten uit het verleden rekening gehouden.
73
Bijlage A In onderstaand schema zijn de 15 GWI-woongebieden van Breda op een rij gezet. Elk woongebied heeft ca 10.000 inwoners. Toetsing Knelpunten
74
Stedelijke Projecten
Vergrijzing
Kansen Potentie CZ’s
(Ver)bouw zorg
1 Prinsenbeek
Kans!
2 HB Noord-West
Kans
3 HB Zuid-Oost
Kans
4 Hoge Vucht
Actief
5 Belcrum/Doornboslinie
Actief
6 Teteringen
Kans!
7 Tuinzigt/Westerpark
Kans
8 Centrum
Kans!
9 Brabantpark/Heusdenhout
Kans
10 Princenhage/Heuvel
Kans!
11 Boeimeer/Ruitersbos
Kans
12 Zandberg/Sportpark
Kans
13 Gin/BK/Overakker/IJpel.
Kans!
14 Ulvenhout
Actief
15 Bavel
Kans
Aanleiding toetsing: Sterk
Neutraal
Actief Nauwelijks
Aanleiding projecten en kansen: Sterk
Redelijk
Sterke aanleiding op basis toetsing, projecten en/of kansen: Voorstel actief aan de slag in samenwerking met alle betrokken partijen.
Kans!
Er lijken zich concrete kansen voor te doen: Voorstel hier met sterke regie actief op anticiperen.
Kans
Toetsing geeft geen aanleiding voor aanpak op korte termijn: Voorstel kansen benutten indien die zich voordoen.
Het BIB adviseerde in zijn advies aan het gemeentebestuur dat er extra aanleiding is om in een drietal gebieden actief aan de slag te gaan, te weten Hoge Vucht, Belcrum/Doornboslinie en Ulvenhout. Men baseerde dit advies onder meer op rapporten van de gemeentelijke afdeling Onderzoek & Informatie over demografische ontwikkelingen. Het gemeentebestuur besloot behalve aan de door het BIB geadviseerde woongebieden ook prioriteit te geven aan de woongebieden Prinsenbeek, Ginneken en de kern Bavel voor de uitwerking van GWI.
Bijlage B : Literatuur Algemene Rekenkamer (2003), Wonen, zorg en welzijn van ouderen, Sdu Uitgevers, KST 68331 Cox, Sj. (2001), Nieuwe tafels, nieuwe kansen, PON, Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant. Deloitte ICS Adviseurs (2003) Vooronderzoek Provinciale activiteiten herstructurering woonwijken en voorzieningen, onderzoek uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Gemeente Breda (2003), Stedelijke Toetsing, afdeling Onderzoek en Informatie. Breda Gemeente Breda (2003), Centrale Zones, Geschikt wonen voor Iedereen, afdeling Onderzoek en Informatie. Breda Gorter, K. (2003) Maatstaven voor een levensloopbestendige wijk, normering en draagvlak in het Bredase project Geschikt wonen voor iedereen, Verwey Jonker Instituut, Utrecht. Heerkens, M.P. (2001) De praktijk van wonen en zorg in Breda, in: conferentiemap Wonen en Zorg in de Regio, Project Transmurale Nieuwbouw Gorichem, TN 980685 Heuvelink, J.J.W. (2002) Zorginfrastructuur subregio Breda e.o., samenhang en realisatie, QUARA, Voorburg. Houben P.P.J.(2002) Levensloopbeleid. Interactief levensloopbeleid ontwerpen in de tweede levenshelft, Elsevier, Maarssen Pastors, A. (2002) De gemeente als regisseur; de regisseur als metafoor, IME interimmanagement BV, Nijmegen Priemus, H. Systeeminnovatie ruimtelijke ontwikkeling, intreerede uitgesproken op 3 december 2003 bij de aanvaarding van de leerstoel ‘systeeminnovatie Ruimtelijke Ontwikkeling ‘en de functie van decaan van de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft Schuijt-Lucassen, N.Y. & Houben P.P.J.(1993), Evaluatie Steunpuntprojecten Breda. Stichting voor toegepaste Gerontologie VU, Amsterdam.
75
Schuijt-Lucassen, N.Y. & Houben P.P.J.(red.). (1994) De Bredase steunpuntprojecten in het kader van kwaliteitszorg. Stichting voor toegepaste Gerontologie VU, Amsterdam. Singelenberg, J. (2003) Breda: plan voor een woonzorgstad met 15 wijken, Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg, te downloaden via: www.kenniscentrumwonenzorg.nl SOAB adviseurs voor wonen en leefomgeving (1999) De schotten doorbroken. Breda SOAB adviseurs voor wonen en leefomgeving (2003) Geschikt wonen voor iedereen in Breda, gebiedsbeschrijvingen. Breda Weekers, S. (2002) Regievoering bij samenwerkingsprojecten wonen, welzijn en zorg, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) in het kader van Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ)
76
B ijla ge 2
Risicogroepen 1 Ouderen uit lagere inkomensgroepen hebben vaker een slechte gezondheid en nemen om financiële redenen minder deel aan het maatschappelijk leven. Dit geeft een verhoogd risico op eenzaamheid en isolement. 2 Alleenstaande mannen vanaf 75 jaar kunnen niet terugvallen op een partner, hebben minder sociale contacten en leiden sneller een eenzaam en geïsoleerd bestaan. Vanaf het 75-ste jaar krijgen ze meer en meer te maken met gezondheidsproblemen. Weinig oudere mannen zijn gewend om op huishoudelijk gebied voor zichzelf te zorgen. 3 Alleenstaande vrouwen vanaf 75 jaar hebben vergelijkbare problemen, kampen met een relatief slechtere gezondheid en lage opleiding, en hebben niet geleerd om voor zichzelf op te komen. Veel oudere vrouwen hebben weinig ervaring met financiële zaken en klussen in huis, en hebben een laag inkomen. Hulp is te duur, evenals deelname aan sociaal-culturele activiteiten. 77
4 Hoogbejaarden van 80 en ouder hebben te maken met toenemende fysieke en mentale achteruitgang. Bovendien vallen leeftijdgenoten weg en kost het meer moeite om sociale contacten te onderhouden. De regie over het eigen leven kost meer moeite en de kans op eenzaamheid en isolement neemt toe. 5 Ouderen uit etnische minderheden hebben vaak weinig opleiding, een laag inkomen en een naar verhouding slechte gezondheid. Instellingen zijn slecht bekend met hun behoeften en de ouderen zelf zijn slecht bekend met de mogelijkheden. De vragen en behoeften van de ouderen verschillen per nationaliteit en binnen de nationaliteiten (net als bij Nederlanders). 6 Dementerende ouderen en hun omgeving hebben vaak moeite met regievoering en zijn zowel fysiek als mentaal steeds minder in staat voor zichzelf te zorgen. Naarmate de ziekte vordert, is men meer afhankelijk van zorg, kalft het sociale netwerk af en groeit de druk op de omgeving. In een later stadium kan verstoring van dag- en nachtritme en onveilig gedrag ontstaan, wat een extra druk betekent voor de naaste omgeving en zorgverleners. Het risico van vereenzaming is groot.
7 Chronisch zieke en gehandicapte ouderen kampen met langdurige gezondheidsklachten en hebben vaak een klein sociaal netwerk. Meestal worden zij geholpen door overbelaste, vaak zelf al wat oudere mantelzorgers. Als gevolg van de gezondheidsproblemen en slechte toegankelijkheid van gebouwen en openbaar vervoer nemen deze ouderen weinig deel aan sociale activiteiten. 8 Ouderen met chronisch psychiatrische problematiek hebben vaak een laag inkomen en een klein sociaal netwerk. Soms leidt de problematiek tot zelfverwaarlozing of sociale overlast, in incidentele gevallen tot zwerfgedrag. Voorzieningen voor ouderen zijn vaak slecht toegerust voor deze ouderen. Ze hebben soms moeite met regievoering.
78
B ijla ge 3
Samenstelling van de kerngroep GWI per 01-01-2009 Voorzitter: E. van Hout Vanuit expertise consumentenzaken: M. van Bakel Mw. C. van Faassen Vanuit expertise welzijn: J. Beckers Vanuit expertise wonen: H. Reininga T. Streppel Vanuit expertise zorg: J. Knapen (tot 01-07-2009) R. Stam P. Smittenaar Gemeentelijke adviseurs: B. van Loon (tot 01-07-2009) J. Seleky
79
Colofon Dit is een uitgave van de Kerngroep GWI. Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt dankzij een financiële bijdrage van de Gemeente Breda en de Provincie Noord-Brabant.
Tekstbewerking: Walter van de Calseyde, Breda Vormgeving: Studio Bakers Bno, Breda Drukwerk: Drukkerij Salsedo, Breda
80