Verbeelding brengt je overal
Kast3 een kunsteducatief dramaproject voor groep 4, 5 en 6 van het primair onderwijs
Verbeelding brengt je
] Ve n i e overal [Albert Einst
ng brengt je overal [Albert Einstein] Verbeeldin i d l e g rbe
bre
n g t je o
stein] Verbeelding breng n i E rt e a b l l [ A r s n t i e i E n e t ] r v t je overal [A Verbeel e ding brengt je o lber overal [Alb tE
instein]
Kast 3
Lesmateriaal
Filmfragmenten
Verbeelding brengt je overal
Tekst Jeffrey Deelman
Regie Jeffrey Deelman
Kostuums Marjolein Perin
Opnameleiding Nine Lives Productie Janine Abbring
Dit project is ontwikkeld door Kunst & Cultuur Drenthe.
Kunst & Cultuur Drenthe Postbus 924 9400 ax ASSEN 0592-336999 www.kcdr.nl
[email protected] © 2007 Kunst & Cultuur Drenthe
Projectkast De Zwaan, Oldeberkoop Projectcoördinatie Peter Hiemstra Vormgeving Scherphuis | Snijder BNO Fotografie Kunst & Cultuur Drenthe Drukwerk Plan Support
Camera Ronald Pras Acteurs Hanneke Kinds Jeroen Wijnhorst
Lesm
Tekst Jeffrey Ko
Inhoudsopgave
ateriaal
7
Inleiding
8 8 9 9
Het project De inhoud Kerndoelen en doelstelling van het project Onderdelen van het project
10
Les 1
Toneelspelen
14
Les 2
Wie
18
Les 3
Wat
22
Les 4
Waar
26
Les 5
Spelen maar
y Deelman
5
l o r n e e t l n e e d e e p h s g i d ij n a
H 6
n e v e g e g e D
t s om
g n i d l e e b r Ve
Inleiding Hij speelt een rol
Wanneer we dit over iemand zeggen, betekent het dat iemand niet zichzelf is. De term is afkomstig uit de toneelwereld. Met rol wordt verwezen naar toneelspelers die een geschreven partij voor een personage spelen. De toneelspelers spelen een rol en zijn daarmee iemand anders. Van origine is toneelspelen een voordrachtskunst. Het voordragen gebeurde letterlijk vanaf een rol tekst. De term rol is gebleven, maar nu doelen we op de toneelspeler die een personage speelt. Hoe speel je een rol? In de toneelwereld zijn er verschillende stromingen te ontdekken. Belangrijkste vernieuwers waren Bertolt Brecht (1898-1956), Jerzy Grotowski (1933-1999) en Konstantin Stanislavski (1862-1938). Zij ontwikkelden allen een methode om een rol te spelen. Stanislavski ontwikkelde een lijst met tien spelprincipes. In dit project komen twee van deze principes aan bod. Deze twee principes zijn de basis voor dit project over wat toneelspelen is.
De gegeven omstandigheden
De begrippen ‘Wie’, ‘Wat’ en ‘Waar’ vormen een uitgangspunt voor het spelen van een rol. Een speler gaat uit van deze omstandigheden en bevestigt en versterkt ze in zijn spel.
Verbeelding
Naast deze begrippen is de verbeelding een belangrijk onderdeel in dit project. Je verbeelding is het vermogen om willekeurige zaken reëel voor te stellen. Albert Einstein zei: ‘Logica brengt je van A naar B. Verbeelding brengt je overal’. Een mooi uitgangspunt om te genieten en je te verbazen over de mogelijkheden van de verbeelding.
Veel speelplezier
7
het project
8
De inhoud
Kerndoelen en doelstelling van het project
Het project bestaat uit vijf lessen. De eerste les is een algemene introductie over toneelspelen. In de daarop volgende drie lessen worden de drie dramabegrippen elk afzonderlijk behandeld en komt het belang van de verbeelding aan bod. In de laatste les worden al deze dramabegrippen gecombineerd. Op verschillende manieren ontdekken de leerlingen hoe ze een rol kunnen spelen, een situatie kunnen uitbeelden en wat de invloed is van een locatie. De bij het project horende kast bevat spelkaartjes met opdrachten die de leerlingen stap voor stap door de dramabegrippen Wie, Wat en Waar begeleiden. Naast het lesmateriaal vindt u een dvd waarin acteurs uitleg geven over de dramabegrippen uit het project. Tenslotte zijn er zes kledingstukken en zes bijbehorende hoofddeksels aanwezig.
Kunstzinnige oriëntatie is gericht op het vergroten van het repertoire van kinderen om hun ideeën, beelden, ervaringen en belevenissen uit te drukken met middelen als stem, taal, muziek, beelden, houding, mimiek en spel. Kunstzinnige oriëntatie is ook gericht op het ontwikkelen van begrip en waardering voor uitingen van anderen. Het kan daarbij gaan om uitingen in beeld, muziek, taal, spel en beweging van medeleerlingen, maar ook om het leren kennen en begrijpen van hoe mensen in de loop van de tijd met kunstzinnige middelen vorm en betekenis hebben gegeven aan hun bestaan. Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen Binnen de door het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen (ocw) opgestelde leergebied Kunstzinnige oriëntatie, passen de voor dit project opgestelde doelstellingen: • De leerlingen maken kennis met toneelspel vanuit drie dramabegrippen: Wie, Wat en Waar. • De leerlingen maken gebruik van hun verbeelding. • De leerlingen kunnen in eenvoudige opdrachten een rol vormgeven. • De leerlingen passen kleding en decor toe in hun spel.
Onderdelen van het project Met deze doelstellingen sluit het project aan bij de kerndoelen 54 en 55 voor ‘kunstzinnige oriëntatie’ in het basisonderwijs, opgesteld door het ministerie van ocw en het slo:
54 De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.
55 De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.
Het project bestaat uit drie onderdelen.
De lessuggesties De lessuggesties bestaan uit vijf lessen. De lessen bestaan uit de onderdelen Start, Kern en Slot. U kunt er voor kiezen om niet alle oefeningen te geven. Het is aan te raden om de oefeningen uit de kern wel te doen. Bij een aantal oefeningen worden variaties aangegeven.
De projectkast In de projectkast treft u zes kledingstukken en zes hoofddeksels aan. In het lesmateriaal wordt verwezen naar deze kledingstukken. De leerlingen mogen deze kledingstukken gebruiken. De kostuums zijn met zorg gemaakt en het spreekt voor zich dat de leerlingen de kleding ook met zorg behandelen. In de lessuggesties wordt verwezen naar spelkaarten. Deze kaarten vindt u in de projectkast. Wanneer u de achterzijde van de projectkast opent, verschijnt er een zwarte achterwand die u kunt gebruiken bij het spelen.
De dvd Dit project gaat over toneelspelen. Wat is er leuker dan toneelspelers te vragen uitleg te geven over hun vak? Elke les start met het bekijken van een fragment op de dvd. Hanneke Kinds en Jeroen Wijnhorst leggen op een speelse manier uit hoe je kunt toneelspelen.
9
les 1
10
Toneelspelen <
Start <
Kern
Slot
Toneelspelen
Start
In deze introductieles maken de leerlingen kennis met twee toneelspelers: Jeroen en Hanneke. De drie dramabegrippen (Wie, Wat en Waar) worden geïntroduceerd en de leerlingen zien de kledingstukken die horen bij de rollen uit het project.
[10 minuten] Houd met uw leerlingen een gesprek over toneelspelen. Wat is toneelspelen? Wat heb je nodig om toneel te k unnen spelen? U kunt hierbij denken aan: • het spelen van een toneelstuk • je inleven in een rol • je verkleden • doen of je verdrietig bent • fantaseren Dit zijn slechts een aantal suggesties. De leerlingen zullen met meer mogelijkheden komen. Na dit korte gesprek speelt u fragment 1 van de dvd.
Lesduur 30-40 minuten
Benodigdheden • projectkast • dvd • dvd-speler en tv
11
Toneelspelen Start Kern < Slot <
Kern [20 minuten]
Wat zit er in de kast? De toneelspelers op de dvd zeggen dat er niks in de kast zit. Zou de kast echt leeg zijn of niet? Om de verbeelding te prikkelen, vraagt u de leerlingen te fantaseren over wat er in de kast kan zitten. Vraag de leerlingen ook wat er niet in de kast kan zitten. Vertel de leerlingen het volgende: Soms ben ik ontzettend nieuwsgierig. Als ik jarig ben, dan wil ik het liefst heel vroeg wakker worden en alle kadootjes al openmaken. Of als er een deur op slot zit, kijk ik vaak door het sleutelgat om te zien wat er in de kamer erachter gebeurd. Ik wil eigenlijk wel heel graag in de kast kijken. Wat moet ik doen? Zullen we net als Jeroen en Hanneke (de toneelspelers op de dvd) stiekem in de kast kijken?
De kast gaat open Vraag een leerling om de kast heel voorzichtig te openen. De kast zit vol met kleren. Haal het kledingstuk van de kok en de koksmuts uit de kast.
Stel de leerlingen de volgende vragen:
12
Wie draagt het kledingstuk? Wat doet een kok? Waar doet een kok dit?
Een kok. Hij kookt eten. In een keuken.
Herhaal deze oefening ook voor de andere kledingstukken. Wie Wat Waar
Koning deelt orders uit paleis
Clown doet grappig circus
Zwerver bedelt op straat
Politieagent Cowboy deelt boetes uit rijdt op een paard op straat op de prairie
De antwoorden die hier gegeven zijn, zijn slechts suggesties. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Slot [10 minuten]
Stiekem Vraag de leerlingen welke drie dingen belangrijk zijn om te kunnen spelen. In de volgende lessen wordt telkens een van de spelelementen behandeld. Vertel de leerlingen het volgende: Oh en niks zeggen, want we deden het stiekem. Als je iets stiekem doet, maak je geen geluid. De kledingstukken moeten weer terug in de kast. Ik laat zonder geluid zien welk kledingstuk ik bedoel. Als je weet wie het is, doe je mee met uitbeelden. Wanneer iedereen het weet, doen we stiekem het kledingstuk in de kast. Speel een handeling die past bij een van de rollen uit de projectkast. Als de leerlingen weten welke rol u uitbeeldt, doen ze mee met het spelen van de handeling. Vraag de leerlingen welke rol u hebt uitgebeeld. Als alle zes rollen zijn geraden, worden de kledingstukken opgehangen in de kast en gaat de deur zachtjes dicht.
13
les 2
14
Wie <
Start <
Kern
Slot
Wie
Start
Het eerste dramabegrip (Wie) is uitgangspunt in deze les. De leerlingen leren hoe je op verschillende manieren een rol kunt spelen. De leerlingen spelen verschillende emoties uit door gebruik te maken van hun stem en lichaam.
[5 minuten] Vertel de leerlingen het volgende; Ik heb er vannacht niet van geslapen. Wie is dat toch die dat blauwe pak draagt? Die boetes uitschrijft, boeven vangt en je helpt als je de weg niet kunt vinden? Ik kon het natuurlijk niet aan iemand vragen, want ik mocht eigenlijk niet in de kast kijken.
Lesduur 40-45 minuten
Benodigdheden • projectkast • dvd • dvd-speler en tv • kaartjes met ‘Wie’
Vraag de leerlingen wie u bedoelt met die persoon in dat blauwe pak. Een politieagent natuurlijk. Speel fragment 2 van de dvd. De acteurs laten zien op welke manieren je een rol (Wie) kunt spelen. Bespreek met de leerlingen vanuit welke drie manieren je een rol kunt spelen. Dit zijn: beweging, stem en kleding.
Tip Wanneer u de deuren aan de achterzijde van de projectkast opent, heeft u een achterwand waartegen de scènes gespeeld kunnen worden.
15
Wie Start Kern < Slot <
Kern Een bekeuring [15 minuten] Open de kast en pak het hoofddeksel van de politieagent. Geef de politiepet aan een leerling. De leerling is een politieagent geworden. U vraagt de politieagent om een boete uit te delen. U pakt uit de projectkast de kaartjes met op de achterzijde de tekst ‘Wie’. Op deze kaartjes staan emoties geschreven en uitgebeeld. Geef de politieagent een kaartje, we spelen dat dit een boete is. De politieagent loopt naar een leerling en zegt: ‘Dat mag niet! U krijgt een boete!’ De manier waarop deze tekst wordt gezegd is afhankelijk van de emotie die op het kaartje staat geschreven. Wanneer de boete is uitgedeeld, herhalen de andere leerlingen de tekst op dezelfde manier als de politieagent. Vervolgens krijgt een andere leerling de politiepet en wordt er wederom een ‘emotionele’ boete uitgedeeld.
Een bevel van de Koning
16
[15 minuten] De politiepet gaat terug in de kast en u pakt de koningsmantel en geeft deze aan een leerling. De leerling is koning geworden. De koning is de baas. Het volk doet wat de koning zegt. De koning pakt een kaartje uit de stapel kaartjes met op de achterzijde de tekst ‘Wie’. De emotie, die op het kaartje staat, moet worden uitgebeeld door het volk. Samen met de leerlingen beeldt u deze beweging eerst zittend op de stoel uit. Vervolgens wordt de emotie lopend uitgeprobeerd. Eerst wisselen de jongens van stoel terwijl ze hun emotie laten zien. Daarna spelen de meisjes de emotie terwijl ze onderling van stoel wisselen. Laat een andere leerling koning zijn en een kaartje van de stapel pakken. Ook nu weer beeldt het volk deze emotie uit. Bij het laatste kaartje lopen de leerlingen weer terug naar hun eigen plek en gaat de koningsmantel weer in de kast.
Slot Kleren maken de rol [5 minuten] Kleding zegt veel over de rol. Verdeel de klas in zes groepjes. Geef elk van de groepjes een kledingstuk uit de kast. In de groepjes overleggen ze welke beweging en welk stemgeluid er hoort bij het kledingstuk. Na het overleggen komen de leerlingen weer in de kring zitten. In de kring zitten dus zes leerlingen met een kledingstuk aan. Om de beurt lopen de leerlingen naar de kast toe. Het is namelijk bedtijd voor de rollen en ze hangen hun kleren weer in de kast. Wanneer ze naar de kast lopen moeten de andere leerlingen duidelijk een manier van bewegen kunnen zien. Voordat de kleding wordt uitgetrokken en in de kast gehangen, zeggen ze: ‘Het was een lange dag. Ik ga slapen’. Ook nu moet duidelijk worden voor welk stemgebruik er is gekozen (snel, langzaam, hard, zacht, hoog, laag). Bespreek met de leerlingen na voor welke beweging en stem is gekozen.
17
les 3
18
Wat <
Start <
Kern
Slot
Wat
Start
Wanneer duidelijk is welke rol je speelt, moet je ook weten wat je rol doet. In deze les wordt gewerkt met het dramabegrip ‘Wat’. Leerlingen leren het verschil tussen het spelen van handelingen met en zonder voorwerp.
45-50 minuten
[10 minuten] Met de leerlingen zit u in de kring. U stelt uzelf hardop de vraag: ‘Wat zal ik vandaag eens doen?’. U speelt of u een idee krijgt en beeldt de volgende handeling uit: Het klaarzetten van de tv, het openen van de dvd-speler, het starten van de dvd en tot slot het kijken naar het beeldscherm.
Benodigdheden
Variatie
• projectkast • dvd • dvd-speler en tv • kaartjes met ‘Voorwerpen’ • kaartjes met ‘Aan het werk’
U kunt emoties toevoegen in het spel. U wordt boos omdat u de afstandsbediening van de dvd-speler niet kunt vinden; u drukt vol verwachting op ‘play’; u wordt verdrietig bij wat u op het tv-scherm ziet.
Lesduur
Tip Wanneer u de deuren van de achterzijde van de projectkast opent, heeft u een achterwand waartegen de scènes gespeeld kunnen worden.
Vraag de leerlingen wat ze hebben gezien. U besluit daarop de echte beelden aan de leerlingen te laten zien. Speel fragment 3 van de dvd. Naar aanleiding van het fragment bespreekt u met de leerlingen hoe je een handeling kunt spelen.
19
Wat Start Kern < Slot <
Kern [25 minuten]
Wat ben ik aan het doen? Pak uit de projectkast de kaartjes met ‘Voorwerpen’. In de stapel kaartjes zitten twee kaartjes van elk voorwerp. Geef elke leerling een kaartje. Welke afbeelding op het kaartje staat, moeten de leerlingen voor zichzelf houden. Op het kaartje staat een voorwerp afgebeeld. Om de beurt laat de leerling zien hoe je het voorwerp gebruikt. Nadat iedereen geweest is, zoeken ze hun partner. In de nabespreking vraagt u de leerlingen waar ze aan konden zien wie hun partner was. Wanneer u een oneven aantal leerlingen heeft, speelt u zelf ook mee.
Aan het werk Uit de projectkast haalt u uit de kaartjes met daarop ‘Aan het werk’. Op deze kaartjes staan handelingen die u samen met de leerlingen gaat uitspelen. Bij elke handeling staat een kort verhaaltje om de handeling beter te kunnen spelen. Benoem in het nagesprek dat je niet altijd een voorwerp nodig hebt om wat te doen.
20
Slot [10 minuten] U draait de projectkast om zodat de zwarte achterzijde zichtbaar is. U vraagt drie leerlingen naar voren. Ze lopen achter de kast en trekken het kledingstuk van de bijbehorende rol aan. Vervolgens komen deze leerlingen in hun rol voor de zwarte achterwand staan. Tot slot beelden de leerlingen uit hoe een bepaald voorwerp gebruikt moet worden of ze spelen één van de handelingen. Hiervoor kunt u de spelkaartjes uit de vorige twee oefeningen gebruiken.
Voorbeeld bij Voorwerp: De koning staat deftig voor de achterwand, zijn kasteel. Hij drinkt op deftige wijze een kopje thee.
Voorbeeld bij Handeling: De politieagent staat stoer voor de achterwand, het politiebureau. Hij is moe en gaapt heel stoer. Hij valt bijna in slaap maar schrikt dan wakker en doet alsof er niks aan de hand is en staat heel stoer. Dan valt hij stoer in slaap. Laat de overige leerlingen op een ander moment zelfstandig deze laatste opdracht uitproberen.
21
les 4
22
Waar <
Start <
Kern
Slot
Waar
Start
Het laatste dramabegrip is ‘Waar’. De plek waar een rol zich bevindt, is van invloed op dat wat je rol doet. De leerlingen spelen door middel van hun lichaam verschillende locaties uit.
[10 minuten] U zit met de leerlingen in een kring en vertelt dat het regent. Door met uw vinger in uw handpalm te tikken maakt u het geluid van vallende druppels regen. Vraag of de leerlingen mee willen doen. Na een tijdje vertelt u dat de regen maar op moet houden. Door een geluid te maken alsof het waait, zal de regen verdwijnen. Met de leerlingen maakt u het geluid alsof het waait. Om aan te geven hoe hard het waait, kunt u met de armen de beweging van waaiende takken maken. Vraag de leerlingen mee te doen. Langzaam gaat de wind liggen en is het muisstil. U laat dit zien en horen door met uw armen steeds kleinere bewegingen te maken tot het moment dat u niet meer beweegt. De leerlingen volgen u. Nu de wind is gaan liggen, is het tijd om te kijken ‘Waar’ Jeroen en Hanneke zijn. U bekijkt met de leerlingen fragment 4 van de dvd. Na het bekijken van het fragment vraagt u de leerlingen welke geluiden er uit de kast kwamen. Vraag de leerlingen ‘Waar’ de acteurs op dat moment waren.
Benodigdheden • projectkast • dvd • dvd-speler en tv • kaartjes met ‘Locaties’
Tip Wanneer u de deuren aan de achterzijde van de projectkast opent, heeft u een achterwand waartegen de scènes gespeeld kunnen worden.
23
Waar Start Kern < Slot <
Kern [15 minuten] In de projectkast liggen kaartjes met ‘Locaties’. Haal deze kaartjes uit de projectkast en laat ze één voor één zien aan de leerlingen. Laat de leerlingen benoemen ‘Waar’ ze zijn en hoe het is om op die plek te zijn.
Waar ben ik? Speel met de leerlingen de locaties uit. Hieronder worden bij elke locatie een aantal spelsuggesties gegeven.
Strand Op het strand is het warm. De zon schijnt fel. Je moet je zonnebril opzetten. Jezelf of iemand anders insmeren met zonnebrandcrème. Het bouwen van een zandkasteel. Het eten van een ijsje.
24
Hoge toren Naar beneden kijken. Doen alsof je hoogtevrees hebt. Genieten van het uitzicht.
Schip Wiebelig op je benen staan. Het schrobben van het dek. Het hijsen van de zeilen. Met je handen aan het roer staan. Op de uitkijk staan. Zeeziek zijn.
Lift Dicht tegen elkaar aan staan. Drukken op de knopjes van de lift. Wachten. Het starten en stoppen van de lift. Variatie 1
Woestijn
Verdeel de klas in zes groepjes. Geef elk groepje een kaart. Elk groepje krijgt de opdracht om goed naar de kaart te kijken en te overleggen hoe ze deze locatie het beste kunnen uitbeelden.
Doen alsof je heel erg dorst hebt. Het zweet van je voorhoofd vegen. Lopen alsof je heel erg moe bent.
Variatie 2
Noordpool Bibberen van de kou. Glijden op het ijs. Je handen warm wrijven. Dicht tegen iemand aan kruipen. Alsof je moeilijk rechtop kunt staan omdat het heel hard waait.
IJsbaan Schaatsen. Het drinken van warme chocolademelk. Glijden op het ijs.
Geef elke leerling een nummer van 1 tot en met 4. Wanneer u een nummer noemt, moeten deze leerlingen van stoel verwisselen. Dit herhaalt u een paar keer. Nu noemt u een nummer en een locatie. De betreffende leerlingen moeten dan wederom van plaats verwisselen, maar spelen tijdens het wisselen waar ze zijn.
Slot [10 minuten] Wie ben ik?
Vertel de groep dat ze met z’n allen een plek (Waar) gaan uitbeelden. Een van de leerlingen gaat de klas uit. De rest van de leerlingen krijgt de locatie te horen. Ze krijgen nu heel kort de tijd om te bedenken wat ze gaan spelen om duidelijk te maken waar ze zijn. Hierbij mag niet gesproken worden. De leerling komt terug in het lokaal en ziet zijn klasgenoten een locatie uitbeelden. Zodra hij weet welke locatie het is, loopt hij naar de kast en haalt het kledingstuk uit de kast van de rol die er het beste bij past. Hij kleedt zich om en speelt kort mee. Dit herhaalt u tot alle rollen minstens een keer aan bod zijn geweest. Koning Politieagent Zwerver Kok Clown Cowboy
Paleis Verkeersplein Regenachtige koude steeg Keuken Circus Woestijn
25
les 5
26
Spelen maar < Start < Kern Slot
Spelen maar De drie dramabegrippen (Wie, Wat en Waar) zijn voor de leerlingen nu bekend. Ze hebben met deze begrippen gespeeld. In deze les worden de begrippen nogmaals besproken. Leerlingen ontdekken dat scènes op verschillende manieren te spelen zijn, wanneer je een dramabegrip verandert.
Start
[5 minuten] Vraag de leerlingen welke handelingen u deed in de les over ‘Wat’. Vraag een leerling om de handeling ‘het klaar zetten van de tv’ te herhalen. Vervolgens vraagt u de leerlingen hoe dezelfde handeling eruit zou zien, wanneer u heel moe zou zijn. Bekijk met de leerlingen fragment 5 op de dvd.
Lesduur 35-40 minuten
Benodigdheden • projectkast • dvd • dvd-speler en tv • kaartjes met spelsituaties
Tip Wanneer u de deuren van de achterzijde van de projectkast opent, heeft u een achterwand waartegen de scènes gespeeld kunnen worden.
27
Spelen maar Start Kern < Slot <
Kern [20 minuten]
Twee keer maar dan anders In de projectkast liggen kaartjes met uitgeschreven spelsituaties. Op elk kaartje staat geschreven ‘Wie’ de rollen zijn, ‘Wat’ er gebeurt en ‘Waar’ het gebeurt. Leerlingen bereiden de scène voor en spelen dit met kostuum voor de klas. De scène wordt nog een keer gespeeld, maar nu verandert er een spelelement. Het kan zijn dat de situatie op een andere locatie wordt gespeeld, of dat de rol verdrietig is in plaats van blij. Op de spelkaarten staat aangegeven wat u kunt veranderen. Bespreek de scènes na op de verschillen in de situaties.
Slot [10 minuten]
Ik zou wel eens een... willen zien. Ter afsluiting gaan we zoeken naar nieuwe combinaties. Vraag aan de leerlingen om drie W’s (Wie, Wat, Waar) in te vullen. Dit keer mogen het onverwachte combinaties zijn.
28
Voorbeeld: Een koning zal tijdens een toespraak nooit heel erg jeuk krijgen, maar nu wel. De spelgegevens voor deze scène zijn: Wie een koning Wat houdt een toespraak en krijgt jeuk. Waar op het balkon van zijn paleis. Laat een paar leerlingen aan bod komen. Leerlingen kunnen deze opdracht ook zelfstandig doen.
29
30
Boeken Dit is theater
Speloefeningen
Jesse Goossens
B. Dieho e.a.
Lemniscaat isbn 90 5637 565 2
International Theatre Bookshop isbn 90 6403 170 3
Drama voor de beroepspraktijk
Stel je voor, expressie door woord en gebaar
Gerdje Pijper
Frits Enk
Wolters-Noordhoff isbn 90 01 71102 2
Nijgh & Van Ditmar Educatief isbn 90 236 1082 2
Een leerplan drama
Werken met drama, drama-activiteiten voor agogische beroepen
Instituut voor leerplanontwikkeling
Wolters-Noordhoff isbn 90 01 79395 9
Sjaak Vane
Uitgeverij H. Nelissen, Baarn isbn 90 244 1361 3
Het rijk der verbeelding Lidwinne Janssens
Meulenhoff Educatief isbn 90 280 3719 5
Moet je doen, kunst & cultuur, groep 3-4 Thieme-Meulenhoff isbn 978 90 06 66804 9
Moet je doen, kunst & cultuur, groep 5-6 Thieme-Meulenhoff isbn 978 90 06 66805 9
31