Voorwoord De kranten staan bol over bezuiniging in de zorg. We lezen dat er nu al hier en daar verzorgingshuizen gesloten werden. Die bejaarden voelen zich bij het grof vuil gezet. De laatste paar weken zijn al enkele personeelsleden van de verzorging van Vrijland naar groenere weiden vertrokken. Anderen staan op het punt te volgen. Het is heel jammer en het doet zeer om toegewijde mensen te zien vertrekken. Zij hebben een band met ons opgebouwd en wij met hen. We mogen daarom wel af en toe de vraag stellen: ‘Wanneer verdwijnt Vrijland in de golven van de landelijke bezuiniging?’ Of mogen we ons nog een tijdje vastklampen aan het gezegde: ‘Luctor et emergo?’ (Ik worstel en kom boven.) Veel dank aan Jeannette van Houwelingen voor haar inzet voor De Tamboer. Veel dank aan Simone van der Wardt dat zij de opengevallen plaats wil innemen. Veel dank ook aan alle schrijvers en veel leesplezier toegewenst! Piet Korse.
Even bijpraten Deze Tamboer staat weer vol verhalen. Verhalen van belevenissen van Mill Hillers over de hele wereld. Prachtige verhalen, ontroerende verhalen, verhalen met een kwinkslag. Hier in Vrijland wonen heel veel mensen die een uitermate brede ervaring hebben in het leven, in de geschiedenis en met mensen. Want dat is wat in alle verhalen terugkomt: de relatie tussen mensen, de gesprekken van mensen en de verbondenheid die daaruit spreekt. Wat ook in deze Tamboer opvalt is dat er steeds meer verschillende mensen spontaan een stukje schrijven voor de Tamboer. Daarmee wordt de Tamboer langzamerhand echt een verbindend blad voor en door bewoners van Vrijland en het St. Jozefhuis en dat is mooi om te zien. Ik heb de verhalen vol aandacht en met plezier gelezen. Hopelijk heeft u er net zoveel plezier van als ik. René Berendsen lokatiemanager
1
Het Daglicht Een zachte, paarsrode gloed Verschijnt nu aan de horizon. De wazige en nevelige omtrek Van afgelegen bergen in de verte Toont steeds meer duidelijkheid. De sluier van nevel en mysterie Verdampt en lost zich langzaam op. De eerste stralen van het zonlicht Wekken met zachte, tedere hand De levenloze vormen der natuur.
Licht en warmte worden sterker. Geluiden en beweging nemen toe. Prachtige kleuren barsten open. Activiteiten komen weer tot leven De wereld sprankelt nu van leven Op het einde van een lange dag Lijkt alle energie wel te verdwijnen. Het tempo gaat omlaag, sterft uit Wanneer de ondergaande zon Het warme daglicht buitensluit. Henk Riesthuis.
2
Even de zon opzoeken. Voordat ik naar Vrijland kwam, heb ik vijftig jaar lang als missionaris op de Filipijnen gewerkt. Ik wilde de mensen daar graag nog een keer opzoeken. De orkaan Yolanda had daar net haar sporen achtergelaten.
nieuws
geweest. Gelukkig zijn weinig mensen verongelukt, maar het noorden van de streek werd zwaar
getroffen: veel huizen werden verwoest of de daken werden door de enorme storm weggerukt. Ook is er veel schade aan scholen, aan de stroomvoorziening, aan de rijstbouw en aan fruitbomen.
Op Sinterklaasavond vertrok ik naar Manila, de hoofdstad van de Filipijnen. Op Schiphol dreigde het even niet goed te gaan. We stonden al op de startbaan toen de piloot ons liet weten; ‘Sorry, mensen, we hebben een lekkage.’ Maar er werd hard gewerkt en na een half uur zaten we toch in de lucht. We waren met 420 mensen aan boord. We hadden een stop onderweg, namelijk inTaipei. De volgende dag landden we ’s avonds veilig in Manila. Het gerepareerde lek had het 12.000 km uitgehouden. Na een paar uur bijkomen werden we met een vlucht van Cebu Pacific Airlines naar Iloilo op het eiland Panay gebracht. Daar voelde ik me meteen weer thuis. Ik werd onthaald door de Filipijnse Millhillers Abner Dimo, onze nieuwe rector, en Reynel Tanalgo. Abner vertelde hele verhalen over zijn bezigheden in het roepingen apostolaat. Reynel verhaalde over zijn wijding en hoelang hij al wachtte op een visum voor Pakistan. Domingo Arnaiz, onze nieuwe congregatie overste en tevens rector van het seminarie, was niet thuis. Hij was in Kenia voor een vergadering. Bernard van Spaandonk, onze nieuwe procurator, was ook afwezig, want hij komt daar alleen door de week.
Van bisschop Romy Lazo kreeg ik onderdak. Rony Elemento, de assistent van de bisschop, bood me meteen zijn auto aan. Walter, mijn vroegere chauffeur, kon aan de slag, want hij was zijn tijdelijke baan bij de burgemeester net kwijt.
De volgende dag moest ik nog wat regelen met de douane. Daarna ben ik doorgegaan naar het huis van de bisschop van het bisdom Antique. Daar hebben de Mill Hillers en ikzelf de laatste vijftig jaar het meest gewerkt. Ik viel met mijn neus in de boter, want iedereen was daar voor een speciale vergadering over de komende kerstvieringen en ook om te praten over de gevolgen van de orkaan Yolanda. De streek van Antique is in Nederland niet veel in het 3
mensen en mensen van gebed. Samen met hen heb ik vorig jaar een catechismus voor volwassenen op papier kunnen zetten. Dat was hard nodig, want in de Visaya taal bestond er nog niets voor gespreksgroepen. Toch wordt die taal door vier miljoen mensen gesproken.
Het werd een drukke tijd, want ik werd direct ingeschakeld. Ik heb geprobeerd mensen te helpen die slachtoffers van de orkaan Yolanda waren. Eerst hielp ik hen met rijst en kleding en later ook met golfplaten en spijkers. Ik had namelijk van mensen in Nederland wat geld meegekregen. Daarna volgden de kerstvieringen. Negen dagen achtereen moest ik om half vier mijn bed uit. Maar ik kon toch hier en daar collega’s bezoeken. Zo kwam ik in een van mijn vroegere parochies terecht. Dat was de San Remegio parochie. Hun middelbare school bestond vijftig jaar en dat werd uitbundig gevierd. Ik was er toentertijd bij toen ze met veel moeite de school opzetten en nu was ik er na vijftig jaar weer bij! In mijn laatste parochie waar ik de staat van beleg (19721976) meemaakte en later nog tien jaar gewerkt heb, kan de nieuwe pastoor geweldig preken, maar de
Hier even mijn indrukken op een rijtje:
Ik ben trots op de Mill Hillers die daar sinds 1906 gewerkt hebben. Wij kwamen op verzoek van Bisschop Frederick Rooker.
relatie met de parochianen is niet zo goed. Ik heb maar geluisterd en voorzichtig het een en ander gezegd. Met de oudere Mill Hillers heb ik veel verhalen opgehaald en hun verteld dat de oude dag in onze Nederlandse huizen toch niet zo slecht is. Ook met bisschop Romy Lazo heb ik veel gesproken wanneer hij thuis was. Elke dag immers ging hij weer naar een andere parochie. Hij deed zijn uiterste best om naar iedereen te luisteren. Natuurlijk was hij benieuwd naar de Nederlandse kerk. Ik had me voorgenomen om me positief uit te laten. Toch schrok hij wel een beetje.
Immers, na de revolutie tegen de Spanjaarden bleven in het bisdom Jalo anderhalf miljoen mensen verstoken van priesters. Er waren toen veel problemen. Ondertussen is dat bisdom Jalo opgesplitst in zeven bisdommen waaronder Antique. Dat bisdom telt nu 56 priesters waaronder vijf Mill Hillers. Er werken 75 zusters en zo’n 500 catechisten
Ik heb veel kunnen luisteren naar de Mensa Domini zusters. Zij hebben momenteel zo’n 110 leden. Zij werken overal in de Filipijnen en zelfs in Lubbock, Texas. Ze zetten zich in op scholen en vooral in parochiewerk. Het liefst houden zij zich bezig met het opzetten van basisgemeenschappen en het gezinsapostolaat. Ik was verbaasd om te zien hoe ze in moeilijke parochies aan de slag gaan. Dat zijn fijne mensen, gewone
4
Dat zijn bijna allemaal jonge mensen, vol idealen, vol nieuwe ideeën.
Afrikaanse gastvrijheid. Als ’s avonds de Maasai in Kenia bij elkaar zitten in hun tent, brandt er slechts een klein olielampje. Elektriciteit is er niet. Het is dus halfdonker in de tent. Als er dan een gast binnenkomt, wordt hem een plaats aangeboden. De gast gaat zitten en - wat zo merkwaardig is - iedereen zwijgt een tijdje, een paar minuten zeker, tot de gast zegt: ‘Ik kan jullie zien.’ Dan pas begint het gesprek. Dus pas als de gast gewend is aan het halfdonker en de gezichten van de anderen kan zien, komt het gesprek op gang en is er ontmoeting. De gast kan zich dus eerst op zijn gemak voelen. Dit is een teken van grote gastvrijheid. Eigenlijk iets heel moois: de ander eerst thuis laten komen, hem of haar de ruimte geven. Uit: Woorden en Verhalen die ertoe doen (blz. 138). Kees Maas en Annemiek Wijnker – Hoedjes
Gevangen in Oeganda
(vervolg)
(Tijdens het bewind van Idi Amin in Oeganda wordt Theo Beemster opgepakt en in de hoofdstad Kampala gevangen gezet.) Ik heb toch nog geprobeerd wat met mijn medegevangenen te praten, maar ik denk, dat ze te bang waren om iets te zeggen. En ik had er eerlijk gezegd ook niet veel zin in. We zijn maar gaan liggen op de kale betonnen vloer. Het stonk er erg naar urine. Er stonden wat “vim-bussen” zal ik ze maar noemen, waarin men kon plassen. Maar die dingen waren gauw vol. Dan deed men maar een plasje aan de zijkant van de cel op de vloer die schuin afliep met alle gevolgen van dien: vochtig en stinkend. Dat was me het nachtje wel.
De eerste keer dat ik me echt bang voelde, was toen ik me tussen deze twee stevige kerels in bevond, terwijl ze me heel stevig bij mijn armen vastgrepen. Zie je het voor je: een klein bang mannetje tussen twee knoerten van kerels? Ze sleepten me het huis in. Ik dacht dat ze me daar gingen martelen en doden. Integendeel: ze brachten me in een grote ruimte, - ik vermoed de vroegere huiskamer - , waar aan alle kanten in het vierkant mannen zaten in soldatenuniformen. Ik moest blijven staan. De man die blijkbaar de leiding had de commandant ? - begon te spreken. Ik moest vertellen wat ik gezegd had in die winkel en waarom. Toen begreep ik waarom ik gearresteerd was. Ik vertelde over het voorval en legde het uit. Zijn reactie was ongeveer deze: “Jij, klein manneke, wat ben jij toch een zielenpoot. Wat ben jij een miezerig ventje. Hoe durf jij onze grote leider zo te beledigen. We zullen je laten weten wat we met je gaan doen. Breng hem naar buiten.” De twee stevige mannen brachten me naar de plek waar mijn auto stond. Daar moest ik onder hun bewaking wachten tot er een beslissing genomen
De volgende morgen (vrijdag 25 mei 1973) werd ik uit de cel gehaald. Ik kreeg mijn “bezittingen” weer terug. Er werd me verteld om in mijn eigen auto onder begeleiding van een soldaat, die naast me zat met het geweer in de hand, naar een bepaald huis te rijden. Het was het grote huis van een Indiër geweest, die - net als de meeste Indiërs niet zo lang daarvoor het land was uitgezet. Nu was het blijkbaar het hoofdkwartier van het leger in en rond Mbale. Toen ik mijn auto achter het huis geparkeerd had, kwamen twee reuzen van kerels me ophalen. 5
en onrustig te wachten bij een tankstation. Ik vroeg of ik de lekke band kon laten repareren. Daar kwam niets van in! Maar toen ik opmerkte dat, bij een volgende lekke band, ik niet nog een reserveband had, stemden ze toe. We reden verder richting Kampala (ongeveer 55km). Toen we Mabira Forest naderden, werd ik een tweede keer bang, erger dan de eerste keer in Mbale. Waarom
Na korte tijd werd me verteld, dat ik in mijn eigen auto naar het huis van Bisschop James Odongo gebracht zou worden. Daar moest ik wachten tot nader orde. Men leverde mij af aan het bisschopshuis en ik liet mijn auto daar staan. Ik slaakte een zucht van verlichting nu ik weer op bekend terrein en bij bekende personen was. De bisschop was niet thuis. Ik werd heel goed ontvangen door zijn secretaris, Father John Kauta, die afkomstig is uit mijn parochie Butebo. Ik nam een verfrissende douche en kreeg een heerlijk ontbijt voorgezet. De spullen die ik volgens het boodschappenlijstje gekocht had, waaronder de kousjes hebben we uit de auto gehaald. Ik had tevens gelegenheid om te vertellen wat mij overkomen was. Father John zorgde ervoor dat Fokko Ros te weten kwam wat er gebeurd was. Later heeft John de voorraden die ik gekocht had naar Butebo gebracht. Middagmaal en avondmaal smaakten me uiteraard uitstekend en ik vond het fijn om die middag en die nacht op een goed bed te slapen. De volgende morgen (zaterdag 26 mei) kwamen vier personen mij halen. Ik werd verteld in mijn auto te stappen, een soldaat met geweer naast mij. Een jeep met daarin de drie andere personen reden voor ons uit. Mij werd niet verteld waar we heengingen. Ik volgde simpelweg de jeep.
werd ik zo bang? Enkele maanden eerder was er in Mabira Forest een uitgebrande auto aangetroffen met daarin het verbrande lijk van een katholiek priester, de redacteur van een katholiek blad, dat nogal kritisch geschreven had over de regering en de leiders van het land. Ik was ook kritisch geweest. Ik meende te merken dat de auto voor ons wat vaart begon te minderen! Gelukkig was dat alleen maar inbeelding, maar onder zulke bijzondere omstandigheden speelt de verbeelding wel meer een rol. We vervolgden gewoon onze weg tot in de hoofdstad Kampala. Naderhand ben ik niet meer zo bang of angstig geweest.
We reden van Mbale naar Tororo (ongeveer 30 km), vervolgens richting Jinja (ongeveer 90 km). Daarbij kwamen we langs verschillende missieposten. We passeerden een missiepost rond de tijd van het middageten. Ik vroeg of we daar niet even aan konden gaan, minstens om wat water te drinken. Maar mijn begeleider zei dat we onze voorgangers moesten blijven volgen. Er ontstonden goede gesprekken met mijn medepassagier onder andere over het geloof. Hij was een moslim uit het noorden van Oeganda.
Ik heb later begrepen, dat de leiding van het leger in Mbale ( de commandant) eerlijk gezegd niet wist wat hij met mij aan moest. Daarom stuurde hij me maar door naar de leiding van het leger in Kampala (het oppercommando). Bij aankomst in Kampala troffen mijn begeleiders niet degene aan wie ze mij af moesten leveren. Hij was voor het weekend weg. Toen wisten zij op hun beurt weer niet wat ze met mij aan moesten. Na veel fluisterend overleg moeten ze gedacht
We kregen een lekke band. De “voorgangers “ reden door. Ik heb het wiel gewisseld. Toen we verder reden, stonden de voorgangers toch wel wat zenuwachtig 6
En dus reden we achter elkaar naar een gebouw, waar ik met grote letters op zag staan MAKINDI. Ik zie het nog zo voor me. Mijn hart stokte wel een ogenblik. Want Makindi stond bekend als een gevangenis, waar je levend inging maar zelden levend uitkwam. Ik reed nog steeds in mijn eigen auto met mijn vriend de soldaat. Toen beval men mij uit te stappen. Ik liep onder begeleiding van een stel gevangenbewaarders door de poort
naar binnen, stond mijn schoenen, riem en overhemd weer af en liep langs verschillende grote gebouwen tussen veel gevangenen door. Ze leken me allemaal wel aan te staren. Het was dan ook wel een bijzonder gezicht: een blanke Europeaan tussen heel veel zwarte Afrikanen. Ik voelde me erg klein. Theo Beemster
(wordt vervolgd)
Wist u dat
de rector van Vrijland, Arie Braak, op 9 januari j.l. een heuse huisvergadering gehouden heeft?
Edmund Landstätter aan Vrijland een internationaal tintje geeft?
Father Ben Beemster mhm een lijvig boek geschreven heeft over de Tikar in Kameroen? Het boek heeft als titel: De Moeder van het Parelhoen.
Zuster Elisabeth Dinnessen’s nieuwe publicatie, ‘Wegen Naar Innerlijkheid’ in Koningsoord te koop wordt aangeboden?
Vrijland sinds 20 januari een heuse hobbykamer rijker geworden is in de krochten van het gebouw?
Piet van Tilborg uit ervaring zegt te weten dat de Blasius-zegen van 3 februari twee jaar werkzaam is?
enkele leden van het personeel van Vrijland groenere weiden opgezocht hebben zoals Lisa van der Hoek, Jacqueline Hobé, Jeannette van Houwelingen en Wilma Poortman?
op 19 februari de helft van de bewoners enthousiast mee kwam zingen in de potpourri van oude Nederlandse liedjes?
we sinds kort een juffrouw Jansen in huis hebben?
op 6 maart de eerste kwikstaart gezien werd op de nok van ons dak?
op 9 maart de eerste teek van het seizoen Piet Korse te pakken had? Zuster Abby de teek vakkundig verwijderd heeft?
op 11 maart Stichting Vrijland het contract getekend heeft met Icare?
Hermans duif voor de poes was?
7
Tijd voor stilte Als ik me mijn laatste bezoek aan Thomas Merton voor de geest haal, zie ik hem staan in het woud, luisterend naar de vallende regen. Als men hem benaderde, begon hij wel te spreken, maar daardoor verbrak hij de stilte niet: hij liet ze eenvoudig woord worden en hij ging door met luisteren. ‘Het is niet het spreken, dat telt’, zei hij. Voor zijn vertrek naar het verre Oosten, hadden wij (een groepje vrienden) hem gevraagd te spreken over het gebed. Maar hij zei: ‘Niets van wat je daarover kunt zeggen, is van werkelijk belang. Het grote waar het om gaat, is het gebed, het bidden zelf. Als je een leven van gebed wilt leiden, bid dan. Dat is de enige weg waarlangs je er komt.’ ‘Denk maar niet’, zei hij, ‘dat er veel te zeggen is over het onderwerp dat jullie me voorstellen. Jullie kennen het al heel goed. Wat we moeten zoeken is: het goed te vatten, ons ervan te doordringen. We worden zozeer onderricht betreffende het doel en de middelen, zei hij, ‘dat we ons niet realiseren dat er in het leven van gebed ook nog een andere dimensie is. Op het gebied van de techniek gaat men horizontaal vooruit: van het ene punt naar het andere en dan weer naar een ander punt enz. Maar zo gaat het niet in het gebed. Dáár ontdekken we wat we reeds bezitten. We gaan uit van het punt waar we zijn en diepen uit wat we bezitten. We geven ons er rekenschap van dat we er al toegekomen zijn: we bezitten alles al, maar we weten het niet en we ervaren het niet. Alles is ons al in Christus gegeven. Wat we nodig hebben is: de ervaring opdoen van wat we bezitten. Als we werkelijk weten wat gebed is, dan moeten we er tijd aan besteden, onze activiteit beperken, dan hebben we tijd om te luisteren. En zo gauw we kunnen luisteren, krijgen de dingen vanzelf gestalte. Om daartoe te komen, moeten we op een nieuwe manier gaan ervaren wat tijd is.’ ‘Suzuki zegt: ‘Je moet leren je tijd gewetensvol te verliezen.’ Dat doen mensen die Zen beoefenen. Ze doen op hun gemak alles wat ze te doen hebben. Dat moeten wij ook leren op het punt van het gebed: er tijd aan wijden. In dit alles zit een diepe betekenis van het mysterie. Een betekenis die zich mettertijd pas laat ontdekken. Belangrijk is: eerbied met betrekking tot de groei, die slechts langzaam tot stand komt. In de categorie ‘tijd’ is het belangrijkste thema dat van de innerlijke groei. Sta daar vaak bij stil in je gebed. Zeg tot jezelf: er is iets groots aan de gang in mijn leven – Christus wil dat ik groei.’ (uit De laatste Dagen van Thomas Merton door David Steindle-Rast) Zuster Elisabeth in ‘Wegen naar Innerlijkheid’.
PRAK Broeder Gerrit had een bejaarde jachthond. Sjors heette hij. Ik vond Sjors maar schizofreen, want elke keer als in de keuken de zon op de muur scheen en de schaduwen van de bomen naar binnen wierp, vloog Sjors op de muur af en stootte zich een bloedneus.. Gerrit zou Gerrit niet geweest zijn, als hij Sjors niet speciaal getraind had. Waarvoor zult u zeggen. Wel, voor het gebed! Iedere keer als Sjors zijn portie prak kreeg en eropaf wilde vliegen, kwam Gerrit met grote stem en riep: ‘Sjors, stop!’ Sjors ging dan al kwijlend door de knieën en stopte voor zijn voedsel. Dan: ‘Sjors, bidden!’ De hond stootte dan een langgerekt gegrom uit, tot Gerrit zei: ‘Amen.’ Binnen vier happen was het prakje dan opgeslobberd en kwam Sjors, dankbaar kwispelend, op zijn baas af. Een stom voorbeeld natuurlijk. Maar ik dank God nog steeds voor mijn dagelijks brood en probeer te denken aan al die miljoenen die weinig of niets te eten hebben. 8
Verslag van een reis om nooit te vergeten (deel 4) In de laatste aflevering hadden we Constanca aan de Zwarte Zee verlaten. Het was de eerste gelegenheid om aan wal te gaan. Dat was iets waar we naar hadden uitgezien, maar het werd een grote teleurstelling. Een stad in verval, verarmd en vervuild. Een echte politiestaat, en al met al, heel onvriendelijk. Laat in de avond werd het anker gelicht en werd koers gezet naar Port Said. Het zou daar vast wel gezelliger en vrolijker zijn. We zaten nog een tijd op het dek, pratend over de dag die achter ons lag onderwijl genietend van een goede pot Duits bier en de prachtige sterrenhemel boven ons. De volgende morgen kwamen we weer bij de Bosporus, nu in omgekeerde richting met weer dezelfde drukte van bootjes die van de ene naar de andere kant gingen, met mensen die daar hun werk hadden. (Nu zijn er twee bruggen en een tunnel, die waren er toen niet.)
evenveel rotsen net onder het wateroppervlak als erboven. Maar alles ging gelukkig goed. De volgende dag zou de verjaardag van de kapitein zijn en dat moest natuurlijk gevierd worden. Nou, dat hebben we dan ook gedaan. De tafels waren leuk versierd en de koks hadden alles uit de kast getrokken om een maaltijd op tafel te zetten die er zijn mocht. En zo na een rustige vaart kwamen we tegen de avond van die dag in Port Said aan. Daar lag al een flink aantal schepen te wachten op permissie het Suezkanaal op te varen. We waren nog maar net aangekomen of daar kwam al een bootje met douane en politie. Die moesten de lading en de vrachtbrieven zien en ook moest er een flinke som geld betaald worden. Met het eerste morgenlicht werd het weer een drukte van belang in de haven. Er kwamen kleine bootjes met handelaren om hun spullen aan de toeristen te verkopen. We waren door de kapitein gewaarschuwd om onze kajuitdeuren goed op slot te houden en niemand aan boord uit te nodigen. Over de reling hangend kon je allerlei spullen zien en een prijs overeenkomen. Wat je kocht kon dan in een mandje aan een touw omhoog gehesen worden, terwijl je het geld in een ander mandje liet zakken. Het ging
De stad was wakker en de zon kwam op en vanaf talloze moskeeën hoorden we hoe de grootheid van God geprezen werd. De meeste zelfs met luidsprekers voor de eventueel slechthorenden. Nu met de zon aan de goede kant hadden we een prachtig zicht op Istanbul met zijn fraaie koepels en minaretten in het gouden zonlicht. Hier voeren we tussen twee werelden. De Bosporus doorsnijdt de stad, met aan de ene kant het land van Ali Baba en de 40 rovers, de vliegende tapijten en de wonderolielamp, het land van de sprookjes en de mannen met tulbanden, baarden en kromzwaarden, en aan de andere kant onze totaal andere wereld. De Bosporus is maar 32 km. lang en er mag alleen heel langzaam gevaren worden. Zo konden we een tijd lang genieten van de drukte op het water en het prachtige landschap dat aan ons voorbij gleed. Toen we na enkele uren uit de Bosporus kwamen, waren we weer tussen al die kleine eilandjes met hun schitterende villa’s. Wie zou daar niet willen wonen? De stuurman moest heel voorzichtig zijn weg zoeken want er waren
er allemaal heel gezellig aan toe.
9
andere openingen te sluiten. Grote zandstorm op komst! Ook dat nog,
Het waren slimme gasten. Om te kunnen handelen, kenden die kooplui enkele woorden van verschillende talen. Toen er voor hen na een paar uur niets meer te verdienen viel, vertrokken zij en maakten daarmee plaats voor een bootje met kleine jongens die hun eigen manier van geld verdienen hadden.
er gebeuren met dit schip te veel gekke dingen. Zeelui zijn altijd heel bijgelovig geweest. Als er zoveel rare dingen gebeuren, dan zit er ergens een zondebok die dit alles over hen afroept. Al gauw meende ik steeds weer argwanende ogen mijn richting te zien gaan. Zouden ze plannen hebben om mij overboord te gooien, zoals ze al eens met de profeet Jonas gedaan hadden? In dat geval zag het er slecht voor mij uit, want ik dacht niet hier een vis te kunnen vinden die mij drie dagen onderdak kon verlenen om mij
Ze bedelden voor muntjes die je in zee kon gooien; daar doken ze dan achteraan. Ze misten nooit, altijd kwamen ze met een grote grijns op hun gezicht en de munt tussen de tanden weer boven. Het was vermakelijk om te zien hoe deze gastjes, stralend van vitaliteit en levenslust de gekste capriolen maakten. Met hun lenige bruine lichaampjes sprongen en buitelden ze in het water als dolfijnen, tot vermaak van de mensen aan boord. Dat ging zo door tot er op de hele boot geen munt meer te vinden was. Toen was het mooi geweest en vertrokken ze. Het was nu bijna middag, dus tijd voor een pot bier. Het was nu wachten tot we weer verder konden naar het Suezkanaal. Dat kon de volgende dag tegen de middag. We voeren met een klein konvooi naar de Bittermeren. Die liggen ongeveer halverwege het Suezkanaal. Daar kunnen dan de schepen die van de andere kant komen, ons passeren. We hadden nu al een aantal dagen heerlijk van de zon kunnen genieten maar nu werd het toch wel een beetje te heet om zo op het dek te zitten. Dus spanden de bootslui een groot zeildoek, daar konden we heel aangenaam onder zitten. Op de oevers was eigenlijk niets te zien, behalve zand en nog meer zand. Na een tijdje dook er ineens een karavaan van kamelen op die hoog boven ons een tijdje meeliep. Daarna een hele tijd niets meer en we begonnen het saai te vinden. Er moest nodig weer eens iets gebeuren. We hadden dat nog niet gezegd of als geroepen kwam er een stoot op de hoorn voor attentie en het bevel alle deuren en
daarna ergens aan land te zetten. Het was best mogelijk dat het lot op mij zou vallen. Ik was tenslotte een roomse paap! En ik hoorde daar helemaal niet thuis. Geen geruststellende gedachte dus. Maar hoe het mij verder verging vertel ik u de volgende keer. Op een dag gaf een rijke jongeman een mand met koeienmest aan een arme dorpeling. Deze laatste gaf de rijke jongeman een grote glimlach en ging heen. Hij leegde de mand, maakte hem schoon en vulde hem met mooie bloemen. De rijke jongeman verbaasde zich en antwoordde: ‘Waarom geef je mijn mand terug gevuld met mooie bloemen, terwijl ik je koeienmest gaf? De dorpeling antwoordde met een glimlach en zei: ‘Een ieder geeft wat hij in zijn hart
10
Theo Beemster beantwoordt de oproep in De Tamboer van februari 2014 om te beschrijven waarvoor hij dankbaar is:
Na heel wat jaren in Oeganda en in Kameroen had ik de ervaring opgedaan dat Afrikanen geboren toneelspelers zijn - en dit bedoel ik letterlijk! - het was kostelijk om ze tijdens de opvoering van een toneelstuk te zien improviseren, en hoe de medespelers het voor elkaar kregen zonder blikken of blozen zich aan die improvisatie aan te passen. Het maakte het werk van een regisseur niet overbodig, maar ook niet gemakkelijker. Hij moest zich aanpassen aan de spelers en een regisseur verstond zijn vak pas goed, als hij leerde luisteren naar wat spelers hem voorlegden.
Ik weet niet zeker, wat me gelukkiger maakte op 8 Juli 1956: mijn priesterwijding of mijn missiebenoeming. De wijding maakte me gelukzalig. Zo voelde dat toen. De missiebenoeming was helemaal niet vanzelfsprekend, getuige het feit dat de helft van mijn klasgenoten een “thuisbenoeming” kreeg. En dus sloeg mijn hart over van geluk, toen ik mijn naam hoorde in de rij van kersverse “echte” missionarissen, zozeer zelfs, dat ik de man naast me moest vragen voor welk land ik eigenlijk benoemd was: continent Afrika, land Oeganda, bisdom Tororo. Een levenslange droom werd vervuld. Ik mocht Afrikanen leren in Jezus te geloven.
Beschouw de parochianen als de toneelspelers en de pastor als regisseur. De parochianen improviseren en de verstandige pastor past zich aan. Zo is bijvoorbeeld in Oeganda en Kameroen en overal in Afrika een levende liturgie ontstaan rond het brengen van het Boek voor de lezingen en het aanbrengen van de offergaven bij de offerande. Dat improviseren van de parochianen en het zich aanpassen van de pastor was iets dat zich afspeelde op alle terreinen. Het resultaat was in mijn geval dat ik nogal vrij werd in het interpreteren van regels en wetten in de liturgie en elders, en dat ik koren en beminde gelovigen aanspoorde hetzelfde te doen. Ik maakte ook graag gebruik van de improvisatie, die aanwezig was bij lekenleiders in de kerkgemeenschap. Ik liet nogal eens wetten en regeltjes voor wat ze waren, als de liturgie aan de andere kant van het altaar aan het “improviseren” was. In werkelijkheid was die improvisatie grondig voorbereid, en hoefde ik me alleen maar aan te passen. Afrikanen hebben gezorgd, dat die vorm van liturgie mij nu in het bloed zit. Dat hebben zij mij gegeven. Ik hunker naar eenzelfde levendige liturgie hier in Nederland. Dat verlangen heb ik meegekregen van mijn parochianen in Afrika. Af en toe kan ik succes melden.
Mijn eerste kennismaking met kerkelijk Oeganda in Tororo was: Broeder Bavo de Zeeuw op het station, Bisschop Greif in het bisschopshuis en Father Herman (Bob) Scholte op de pastorie in Bududa, alle drie vol liefde voor de mensen en het missiewerk. Een retraitepater had ons, studenten, ooit aangeraden om te bidden voor een goede eerste pastoor. In Bob Scholte werd mijn gebed verhoord. Hij was serieus, plichtmatig, precies volgens de regeltjes, buitengewoon vroom. Zo ging hij ook met de Afrikanen om. Hij nam ze serieus, wees hen op hun plichten en leerde hun de regels te onderhouden. Hij leerde mij ook zo met de Afrikanen om te gaan. Mijn eerste leerschool zorgde er dus voor dat ik met de parochianen een kudde vormde, waarvan zij de luisterende, gehoorzame schapen waren en ik de leidende herder. De leerschool werd anders toen ik, nog steeds in Bududa, Father Piet de Graaf als pastoor kreeg. Ook hij had een hart van goud, maar vond dat de parochianen ook de hand aan de ploeg moesten slaan. Al in de jaren vijftig begon daar de passieve kerk te veranderen in een actieve kerk. De beminde gelovigen gingen daar eerder toe over dan de eerwaarde heren.
Onze opvoeding thuis en in het seminarie was tamelijk streng. Dat was zo 11
medegekans groot dat daaruit strenge mensen groeien, die op hun beurt weer streng met anderen omgaan. Aan het begin van mijn priesterjaren speelde dat voor mij ook. Maar omgaan met mensen die altijd vreugde uitstralen kan strenge, serieuze mensen veranderen in blije, vrolijke mensen. Gelukkig heb ik van nature een blij karakter. Die natuurlijke blijheid werd wel enigszins getemperd door een strenge opvoeding. Maar daarom is het juist het mooiste cadeau dat Afrikanen mij gegeven hebben: stralende blijdschap ook in moeilijke omstandigheden. Die stralende blijdschap om niet door altijd blije Afrikanen aan mij gegeven, zonder dat ik er ooit om hoefde te vragen, heeft van mij de mens gemaakt, waarvan een dementerende bejaarde in het verpleeghuis te Bemmel zei: “Dat is die man, die altijd lacht!” Ze voegde daar nog aan toe: “En die altijd praat!” Het omgaan met mensen is voor mij daardoor veel gemakkelijker geworden. Dat heb ik te danken aan mijn Afrikaanse medemens.
vangenen grenst aan het ongelooflijke. Zij zijn daar voor mij een voorbeeld geweest van geduld en moed in bange tijden en van naastenliefde naar mensen in nood, terwijl ze zelf van bijna alles verstoken waren. Hun voorbeeld heeft invloed gehad op de rest van mijn leven naar mensen toe die het moeilijk hebben. Dat maakte zoveel indruk op mij dat ik die paar weken ben gaan beschouwen als de meest leerzame en meest indrukwekkende weken van mijn ruim 50 jaren priesterschap. Ik, de mens Theo Beemster, heb naast mijn ouders, mijn broer en zussen, mijn klasgenoten van 1956, mijn vele vrienden, vriendinnen en parochianen in Obdam en de bejaarden van Bemmel heel veel te danken aan de Afrikanen met wie en voor wie ik veel jaren samen door het leven ben gegaan. Ik mag ze veel gegeven hebben. Zij hebben mij enorm veel teruggegeven. Een zegen die niemand mij kan ontnemen.
Tegen het einde van mijn verblijf in Oeganda heb ik een paar weken doorgebracht in gevangenissen in Kampala, de hoofdstad van Oeganda. Wat ik daar geleerd heb van mijn Afrikaanse
Theo Beemster.
******************************************************** Twee oudere mensen zitten onder een boom, vlak bij hun bejaardenhuis. Zegt Piet tegen de ander: “Jan, ik ben 83 jaar en voel overal pijn en kramp. Jij bent ongeveer net zo oud als ik. Hoe voel jij je?” Jan: “Ik voel me als een pasgeboren baby.” Piet: “Als een pasgeboren baby? Echt waar? Hoe kan dat nou?” Jan: “Geen haar, geen tanden en ik denk dat ik zojuist in mijn broek heb geplast!”
12
Het kameleon. Een vreemdeling wandelde aan de kust Waar de as van het groot Carthago rust. Daar kwam een tweede hem tegemoet, Als landsman ken’lijk bij zijn groet.
Men stampvoet, blikoogt, vloekt en zweert. De vriendschap is in grim verkeerd. Als zie, een derde wandelaar kwam Die reeds van ver hun twist vernam.
Men zet zich neer, en ’t lijdt niet lang Of het reisverhaal is druk te gang. Elk brengt wilvaardig voor de dag Wat raars of schoons hij zwervend zag.
Zijn woord is: ‘Heren, kiest in mij Uw scheidsman. ‘k Behoor tot geen partij. Bij het lamplicht ving ik heden nacht Het dier dat u aan ’t kijven bracht.
Tot A begint: Het koddigst dier, Mij ooit bejegend, huisvest hier. Van maaksel schier een hagedis, Zijn staart, lang tien duim, naar ik gis.
En draag het, in dit servet geknoopt Naar Tunis of ’t er niemand koopt.’ Ik weet nauwkeurig wat ik ving. Zwart, gitzwart is het lelijk ding.
De tong voor mug en vlieg te gauw En nu de kleur? Denk: hemelsblauw. ‘Blauw, blauw’ smuilt B. “Ik herken uw beest. Maar vriend, dat is nooit blauw geweest.
Is ’t blauw of groen, dan sta ik klaar En eet het op met huid en haar.’ Hier slaakt hij ‘t, en voor zwart als git Toont zich ’t arme schepsel wit. Geen sprak er dan ’t kameleon Juist van ’n ras dat spreken kon. Het sprak: “Goe luidjes, hoort hoe ’t is: Elk had gelijk en elk had ‘t mis.
Men hiet het een kameleon. Ik vond het schuilend voor de zon.’ ‘In de lommer van een dadelbos, Daar kroop het net zo groen als mos.’
De kleur van dieren van mijn slag. Verwisselt zesmaal op een dag. Doch laat me nu in vrede gaan. Ik bied u een raad als losgeld aan.
Noch boom, noch struik, een mijl in ’t rond Waar ik het mijne kruipend vond. Ginds, aan die naakte puinhooptop Het volle daglicht scheen erop.
Schijnt anderen wat u krom scheen, recht Heet niemand daad’lijk dom of slecht.
Geen mog’lijkheid tot oogbedrog En ’t beest was blauw, dat zeg ik nog! ‘Groen, groen, geloof mij.’ ‘k zeg u blauw.’ ‘Groen.’ ‘Blauw.’ Zo gaat het snauw op snauw. **********
Ingestuurd door Piet van Tilborg. **********
Klaas, last van slecht horen, gaat op zijn hoge leeftijd naar Beter Horen en krijgt na diverse onderzoeken een stel gehoorapparaatjes zodat hij alles prima kan horen. Na een maand gaat hij bij Beter Horen voor controle. Zegt die: “Uw gehoor is prima nu. Ik weet zeker dat jouw familie er ook erg blij mee is.” Zegt de oude man: “Ik heb het hun nog niet verteld. Ik zit er gewoon bij en luister naar hun conversaties. Ik heb al drie keer mijn testament veranderd.” 13
De duif van ’t Jozefhuis In het tuintje voor zijn kamer vliegen de vogeltjes af en aan: een boomklevertje, koolmeesjes, vinken, een roodborstje en lijsters natuurlijk. Het tuintje ademt een sfeer van veiligheid voor de vrolijke vliegers, want kleine boompjes, coniferen en een rij buxus bieden een gevoel van bescherming en gelegenheid tot vluchten aan de kwetsbare vriendjes. Want vriendjes zijn ze voor de eigenaar van de betreffende kamer namelijk Broeder Herman Wübbels. Alle dagen geniet hij met volle teugen van al dat pril geluk. Maar zijn allergrootste trots is een doffer. Vorig jaar juli kwam de mannelijke duif aangevlogen. De eerste paar dagen zocht de doffer zijn voer dan bij de één dan bij de ander. Maar na enkele dagen wist de duif het: ik hou van Herman! Helaas trof het noodlot. Een grote roofvogel, misschien wel een buizerd, dook neer op de doffer en verwondde hem bijna dodelijk. Zijn linkervleugel werd erdoor verlamd en zijn strotje lag open. Herman kon de maïskorrels zo voorbij zien schuiven. Als een echte vogelliefhebber en ziekenbroeder verzorgde Herman de doffer tot zijn wond genas. Maar de duif zou nooit meer een hoogvlieger worden. Dagelijks scharrelt de duif op het grasveldje voor Herman zijn kamer. De duif kan zelfs niet over het lage hegje naar de buren vliegen. De doffer is dus definitief bij Herman en bij Mill Hill ingetreden. ’s Avonds tegen donker komt de duif tegen de tuindeur zitten. Hij laat zich dan oppakken. Hij krijgt dan een beschut plekje op de veranda. Daar hoog en droog heeft hij een vertrouwd kistje. ’s Morgens moet Herman de duif uit de kist tevoorschijn halen want van die hoogte durft de duif niet naar beneden te vliegen. Herman zet hem neer op het grasveldje. Daar poept hij dan meteen. Hij is goed opgevoed. De duif, bedoel ik. Een paar weken geleden dook een andere duif op en hield de doffer enkele dagen gezelschap. Maar die duif, zij kon het kloosterleven niet aan. Misschien was zij niet eens katholiek! Ze is dan ook met stille trom vertrokken. Herman houdt van zijn doffer en van al die andere vogels die hem bezoeken. Hij voert ze pinda’s, eigengemaakte vetballen en zelfs meelwormen. U moet weten dat de doffer een ring met een nummer om zijn ene poot heeft. Op het internet vond Herman uit dat de duif uit Hulst afkomstig is. Hij traceerde de eigenaar en belde de man op met de vraag of hij zijn duif weer terug wilde hebben. Maar de man antwoordde: ‘Nee, houd hem maar en zorg goed voor hem.’ En dat komt zeker in orde. De doffer bevindt zich niet alleen in grote maar vooral ook goede handen! Piet Korse 14
Wat is niet grappig…. Een visser die bot vangt. Een trompettist met blaasproblemen. Een tandarts die op je zenuwen werkt. Een elektricien die niet tegen spanning kan. Vragen naar grootouders van een lilliputter. Een anorexiepatiënt die voor een hongerloontje werkt. Een houten been van kreupelhout. Een cateraar die last heeft van mee-eters. Een hartchirurg zegt: hier klopt iets niet. Een krab met jeuk. Een hovenier om de tuin leiden. Een blinde die het niet meer ziet zitten. Een timmerman op zijn vingers tikken. Een muzikant met notenallergie. Een biljarter die geen andere keus heeft.
Een opticien sterkte toewensen. Een glazenwasser die ladderzat is. Een konijn met een hazenlip. Een brandweerman met een nieuwe vlam. Tijdens het vissen je vrouw aan de lijn hebben. Ingestuurd door Simone van der Wardt
15
Magatang, een dorp in Sabah, Maleisië
In de loop van l968, zo vertelt Ted Feldbrugge, kreeg ik bezoek van Litok. Samen met een catechist kwam hij om zijn verhaal te vertellen. Hij was de leider van een groep, die tot de Kadazans behoorde. Zij hadden in de bergen geleefd van de jacht en visserij en van de vruchten die ze in de bossen vonden. Een tien jaar geleden waren ze de vallei ingetrokken om een ander en beter leven te beginnen en wel in het dorp Magatang. Door hard werken werd alles anders. Ze verbouwden rijst en groenten. Ze hielden dieren, zelfs karbouwen. Ze richtten een kleine school op voor hun kinderen en bouwden een kleine kliniek voor de zieken. Ze kregen geld door de verkoop van hun producten op de markt in een naburige dorp. Het leven werd veel beter. Maar ze misten toch iets. Zelf waren ze gewend aan hun oude gebruiken en geloof, maar voor hun kinderen zochten ze een betere adat (levenswijze). Ze gingen op zoek, eerst naar een moskee, want veel mensen gingen daar elke vrijdag heen. Ze spraken met de imam. Ze leerden van hem dat, als ze moslims werden, ze geen varkensvlees meer mochten eten en ook geen alcohol drinken. Nou, dat viel hun bar tegen. Bij de Boeddhistische tempel sprak men bijna uitsluitend Chinees. Dat leek nogal moeilijk. Ze probeerden het bij de verschillende protestantse kerken. Maar daar hoorden ze dat roken en koffiedrinken niet op prijs gesteld werden. Wat nu? Mensen van het naburige katholieke dorp vertelden hun om eens met de pastoor te gaan praten, want die kon hun kinderen uitstekende adat geven en dan mochten ze nog bier drinken, roken en varkensvlees eten ook.
16
Kortom hun vraag was of wij hun kinderen de katholieke adat konden leren. En als wij bereid waren dat te doen, dan zouden ze van bamboe een kleine gebedsruimte voor de kinderen bouwen. De ouderen bleven liever gewoon bij hun oude adat. Er werd besloten dat elke woensdag een catechist naar Magatang zou gaan om de kinderen catechese te geven. Een maand of wat later kregen we weer bezoek van Litok. Er was een probleem. Als de karbouwen niet hoefden te werken, graasden ze op twee heuveltjes een eindje buiten het dorp. Maar sinds een paar weken gingen de karbouwen daar dood en niemand wist waarom. De plaatselijke priesteres deed alles wat ze kon met haar geheime machten, maar zonder resultaat. De plaatselijke veearts kon ook geen oplossing vinden. Er waren geen slangen in de buurt, dus die kon men niet de schuld geven. Men was ten einde raad, want zonder karbouwen werd het leven heel moeilijk. Dezelfde buren van eerst kwamen met een oplossing. Ze moesten maar naar de pastoor gaan, want die had een zeer krachtig geneesmiddel dat alles kon genezen. We hadden geen flauw idee wat dat geneesmiddel wel kon zijn. Hoe noemden die buren dat geneesmiddel dan wel? Ayer kudus, wijwater, noemden ze het. We moesten lachen. Voor de katholieken daar bezat wijwater magische krachten en werd voor allerlei kwalen gebruikt. Wijwater doet natuurlijk geen kwaad en zo besloten we om de twee heuvels en de karbouwen met wijwater te zegenen. Maar we vertelden Litok ook dat hij de mensen moest vragen om van palmbladeren kleine kruisjes te maken en in hun huis op te hangen, want die kruisjes waren ook een heel krachtige medicijn. We besloten om een groot
kruis op elk van de twee heuvels neer te zetten. Ongeveer een maand later kregen we een derde bezoek van Litok. Hij kwam ons vertellen dat sinds de dag dat we met die krachtige medicijn gekomen waren, er geen enkele karbouw meer gestorven was. Daarom hadden de mensen besloten, dat ze nu allemaal de nieuwe adat van de pastoor wilden ontvangen. En zo gebeurde het. Een jaar later, met Pasen, was de grote gebedsruimte klaar. We vierden de eerste heilige mis in hun kerkje en de mensen werden gedoopt. Na afloop werd er een varken geslacht, de wijnkruiken gingen open en een groot feest begon. Met lichte hoofden gingen we naar huis terug.
Een dag werd bepaald waarop we zouden komen. Een paar weken later brak de grote dag aan. Vergezeld van verschillende catechisten met twee emmers wijwater en ook andere mensen trokken we met landrovers naar Magatang. Vanaf de hangbrug bij Kapagalan moesten we nog een paar kilometer lopen naar het dorp. Het hele dorp was klaar. Er hingen kleine kruisjes in de hutten. In een lange rij liepen we, gevolgd door het hele dorp, over een smal pad naar de twee heuvels. De twee grote kruisen waren er zichtbaar. Toen we allemaal bijeen waren, vroegen we de mensen te knielen. Dat vonden ze nogal vreemd. We baden in hun taal voor het dorp, voor de kinderen, voor de oogst, voor de karbouwen en nog meer, Daarna hebben we de twee heuvels met wijwater besprenkeld tot er geen druppel in de emmers over was. Iedereen was blij, want men was ervan overtuigd dat alles nu beter zou gaan. We besloten de dag met een groot feest, waarbij varkensvlees gegeten werd en de wijnkruiken geopend werden. Met lichte hoofden keerden we naar huis terug.
Het was heel bijzonder dat Litok zelf niet gedoopt wilde worden. Vele jaren later veranderde hij echter van gedachten. Voordat hij stierf, vroeg ook hij om het doopsel.
Helper in de nood. In de laatste uitgave van De Tamboer las ik mooie artikelen over buitengewone mensen die zichzelf elke dag helemaal geven om anderen te helpen. Zij helpen anderen zoals ook degenen die huisgenoten in een rolstoel naar de kapel of naar de koffiezaal rijden. En dan genieten ze dan ook nog samen van een heerlijk kopje koffie. Vandaag wil ik Zuster Theodora in het zonnetje zetten. Zo heb ik opgemerkt dat zij urenlang bij een stervende gaat zitten. Een paar jaar geleden heb ik het meegemaakt dat ik onverwachts naar het ziekenhuis moest. Het duurde daar drie uur voordat alles geregeld was en ik opgenomen werd. Theodora wachtte al die tijd met veel geduld. Dat deed ze niet alleen voor mij maar ook voor andere huisgenoten. Als ze zeker weet dat de zieke goed verzorgd gaat worden, dan pas belt ze naar Vrijland met de vraag of iemand haar op komt halen. Ik ben haar zeer dankbaar en anderen met mij. Wij hopen dat zij nog lang die verzorgende taak mag voortzetten.
17
De Rolstoelgebruiker Wie nog nooit in een rolstoel heeft gezeten Zal van mijn ervaring vast niets weten. ‘t Overkwam mij enk’le jaren t’rug Toen ik plots veel pijn kreeg in knie en rug. Het leek of ik ineens ver door mijn knieën schoot. Om hulp te vragen schaamde ik me dood. Ik woonde nog op de bezoekersgang. De weg naar d’eetzaal was me echt te lang. Ik bleef maar op mijn kamer, ging niet eten. Iemand liet het snel aan de verzorging weten. In een rolstoel zat ik voor ik ’t wist. Het werd zo even snel voor mij beslist. Het eten werd gauw opgeschept en neergezet Er werd zelfs nog gedacht aan een servet. al voeld’ ik da’k in een rare wereld was beland. Een enorm’ ervaring; ik verloor haast mijn verstand.
Ga je mee ?
’s Morgens vroeg was iedereen attent. Men zorgde dat j’ overal op tijd steeds bent. Ook in de kerk en wel voorin gezet Want waar ik wilde zitten, werd niet opgelet. De Mis was uit en de bel nog net gegaan, toen kwam een helper ergens vlug vandaan. Ik werd zo meegenomen, klaar met bidden of nog niet, De rolstoel heeft toch voorrang; weet je ’t niet? Twee dagen later ging het lopen weer gesmeerd. Wel heb ik van d’ervaring veel geleerd. Toch moe’k mijzelf nog af en toe verwijten Da’k voor rolstoelers meer moet pleiten. 18
Zij hebben ook hun wensen, willen erbij horen Vaak toch valt hunne wens op dove oren. ‘Ik kom je halen, het is tijd voor de kapel. Je mag niet laat zijn, ja, dat weet je wel.’ Zo vroeg ik pas aan iemand: ‘Ga je mee?’ Die zei beslist: ‘Waar bemoei je je toch mee?’ We proberen ons in hun lot te plaatsen. Doet het er wel toe of iemand eerste is of laatste? ‘Tuurlijk als vrijwilligers bedoelen we het goed. Dus blijf toch rijden met veel moed. Elkaar zo helpen geeft voldoening en plezier, Zo wordt het goed voor alle mensen hier. Theodora Slot.
Wist u dat ……
er op 14 februari op Valentijnsdag, chocolaatjes in de vorm van een hartje bij de receptie lagen?
bij de één het hart ervan ging smelten terwijl een ander er het hart van op de tong kreeg?
Fr. Copray op Valentijnsdag naar de cardioloog moest voor controle?
Fr. Korse soms vuil dat automobilisten in de berm gooien, belangeloos op gaat ruimen om Oosterbeek schoon te houden?
een medewerkster van de benzinepomp hem hartje zomer vroeg of hij paddenstoelen aan het zoeken was?!?
als de boeren gieren, zij met landelijk parfum strooien (Truus), of dat de boeren uit de broek gaan. (H. de By)
de zij - Ingang van Vrijland ook wel het Klompenpoortje wordt genoemd?
12 april j.l. de medewerkers een uitje hadden met de personeelsvereniging en zij een ludieke stadswandeling in Arnhem gemaakt hebben ? Dat zij na aankomst een schilderworkshop kregen à la Bob Ross?
19
What’s in a name? Ja, wat betekent een naam? Daar is heel wat over gespeculeerd toen eind november 2013 werd aangekondigd dat Vrijland een nieuwe bewoonster zou krijgen. Zij kwam uit de abdij en heette Zuster Alberica. Wat? Hoe heet die zuster? Ja, er zit iets van 'Rika'' in, maar verder? O, ik verstond Zuster Afrika! Of zei Arie Zuster Paprika? Gekker moest het toch niet worden...... Intussen is Zuster Alberica op 10 december gearriveerd en is sindsdien aardig aan het inburgeren. Zij heeft zich bij haar welkomsttoost aan u voorgesteld. In grote lijnen komt dat hier op neer dat zij afkomstig is uit een groot gezin in Boskoop en op de lagere school Gerard Vermeulen als klasgenoot had. Zij had voor haar intrede een kantoorbaan bij een speelgoedfabrikant en trad in bij de Zusters Trappistinnen te Berkel-Enschot in oktober 1952. Zij is in de loop der jaren twee maal voor een periode van meerdere jaren in onze stichting in Oeganda geweest en heeft daar en hier in de abdij gefunctioneerd als caissière en heeft ook veel gewerkt op de boekbinderij van Koningsoord. Maar nu die naam. Dat is de vrouwelijk vorm van ALBERICUS, een van de stichters van de cisterciënzer orde. Ja, wij doen het met niet minder dan drie stichters. Niet alle drie tegelijk, maar elkaar opvolgend. Als het u interesseert zal ik die geschiedenis in het kort vertellen. Zoals u weet, leven we volgens de Regel van Sint Benedictus en zijn we in feite gesticht door een benedictijner abt, Robertus. Hij was abt van een benedictijner communiteit te Molesmes in Frankrijk. Aan het eind van de tiende eeuw was er grote malaise in de kerk en in het kloosterleven, zo ook te Molesmes. Dat stond Robertus niet aan en hij trok met een groep monniken van dezelfde idee weg uit Moslesmes naar een afgelegen streek, Citeaux geheten. Daar maakten ze een nieuwe start, zeer sober, streng, arm, in grote stilte, hard werkend en vooral Gods lof zingend zonder tierelantijnen. Na een poosje werd Robertus teruggeroepen door de monniken van Moslesmes. Toen nam in Citeaux Albericus het stokje over. Hij is in de orde bekend geworden als 'minnaar van de Regel en van zijn broeders'. Hij krijgt van de Paus officieel toestemming om de cisterciënzer orde te stichten. Het zwarte kleed van de benedictijnen wordt ingeruild voor een eenvoudig, ongeverfd habijt. Albericus werd later opgevolgd door de Engelsman Stefanus Harding, een begaafd man met gevoel voor kunst en wetenschap, schoonheid en waarheid. Hij legde de principes van de levenswijze vast in de 'carta caritatis et unanimitatis', de overeenkomst van liefde en eensgezindheid. Dit liefdescharter is tot in de huidige tijd een richtsnoer voor de orde gebleven. Het regelt de relaties binnen het klooster, de verhoudingen tussen kloosters onderling en de relaties tussen kloosters en overige geledingen in de maatschappij. Op 26 januari wordt in de gehele orde het hoogfeest van onze drie stichters gevierd en heeft ook onze Zuster Alberica haar naamfeest Gelezen en goedgekeurd door Alberica Verleun, opgetekend door Gratia Allard, . 20
Oude weersberichten. Die zich zelve wel bemint Wachte zich voor maartse zon en aprilse wind. Danst het lammetje in maart April pakt het bij zijn staart. Een droge maart is goud waard. Vochtige maart dure haard. Vroeg gras, geen gras, Laat gras, zat gras. April veranderlijk en guur Brengt hooi en koren in de schuur. Is het weer in mei te mooi, Dan ziet de schuur maar weinig hooi. (Limburgse almanak).
Gezegdes. 1.
Het leven is niet eerlijk, maar toch goed.
2.
Als je twijfelt, zet dan de volgende kleine stap.
3.
Het leven is maar kort; dus geniet ervan.
4.
Als je ziek wordt, zal je werk niet voor je zorgen, maar je vrienden en familie zullen het wel doen.
21
5.
Betaal elke maand je schulden.
6. Je hoeft niet elk argument te winnen. Blijf jezelf. 7. Als je huilt, doet het met iemand. Dat helpt meer dan huilen op je eentje. 8. Je mag gerust boos zijn op God. Hij kan er tegen. 9. Begin bij je eerste loonzakje te sparen voor je oude dag. 10. In geval van chocolade heeft verzet geen zin. 11. Sluit vrede met je verleden zodat je kan genieten van het heden. 12. Je kinderen mogen gerust je tranen zien. 13. Vergelijk je leven niet met dat van anderen. Je weet niet wat zij meemaken. 14. Als een verhouding geheim moet blijven, dan ben je verkeerd bezig. 15. Alles kan in een oogwenk veranderen, maar troost je: God heeft geen oogwenken. 16. Haal diep adem. Het frist op. 17. Ruim de dingen op die nutteloos zijn. De druk van onnodige rommel is groot. 18. Wat je niet de das omdoet maakt je alleen maar sterker. 19. Het is nooit te laat om gelukkig te zijn. Dat hangt slechts van jou af en van niemand anders. 20. Als je iets bereiken wilt in het leven, laat je niet af schrikken door een nee. 21. Steek kaarsen op, gebruik je mooie lakens en leuke kleren. Bewaar die dingen niet voor een bijzondere gelegenheid. Vandaag is bijzonder. 22. Maak goede voorbereidingen en laat alles dan maar komen. 23. Doe nu gekke dingen. Wacht niet tot je laatste snik om paars te dragen. 24. Het belangrijkste geslachtsorgaan is je verstand. 25. Niemand anders is verantwoordelijk voor je geluk. Dat ben jezelf. 26. Denk na over een zogenaamde ramp die je overkomt. Zeg tegen jezelf: ‘Zal dit over vijf jaar nog steeds een ramp zijn?’
22
27. Kies altijd voor het leven. 28. Vergeef. 29. Wat anderen over je denken gaat je niets aan. 30. De tijd geneest bijna alles. Geef de tijd de tijd. 31. Of een situatie goed of slecht is, het zal anders worden. 32. Neem jezelf niet zo serieus. Anderen doen dat ook niet. 33. Geloof in wonderen.
Op weg naar Gran Canaria ( volgens de wet van Murphy) Ik had in begin juli 2013 al mijn vlucht naar Gran Canaria via Transavia geboekt en had een leuke vlucht uitgezocht, die rond 14.00 vanaf Schiphol zou vertrekken en niet te laat in Gran Canaria aan zou komen, aangezien het daar een uur vroeger is.
aan te komen, ging ik de avond tevoren al naar Schiphol. Je kunt het ook niet riskeren om de laatste trein te nemen, want er kan van alles gebeuren met het treinwezen. Ik ging dus rustig op weg van Oosterbeek naar Arnhem maar omdat er een ongeluk gebeurd was, was de trein van Roosendaal naar Zwolle uitgevallen en door vertragingen was er niet genoeg plaats aan de perrons voor alle treinen. Ons Sprintertje bleef dus een tijdje buiten het station van Arnhem staan wachten. Op een gegeven ogenblik zag ik de trein naar Schiphol, die ik had willen hebben, aan mijn neus voorbijrijden. Maar niet getreurd, ik had nog tijd genoeg. In Arnhem nam ik de trein met eindbestemming Utrecht Centraal om vandaar de trein naar Schiphol te nemen. Er werd omgeroepen dat deze trein als eindbestemming Utrecht Centraal had. Dus ik stapte uit en zag dat ik op het juiste perron stond voor de Schiphol trein, die na een kwartiertje zou vertrekken. De trein, waar ik uit was gestapt. bleef daar staan en dezelfde trein werd na enige minuten wachten omgetoverd tot de trein naar Schiphol en kon ik weer in dezelfde trein instappen. Op Schiphol aangekomen ging ik wat rondkijken in de buurt van de Transavia-balie, waar alles natuurlijk gesloten was. Ik zag daar verschillende
Als er niet genoeg passagiers voor een bepaalde vlucht zijn, dan worden vluchten gecombineerd. Zo kreeg ik het bericht dat ik wel op dezelfde dag zou vertrekken, maar dan om 5.30 uur of anders een andere vlucht moest uitkiezen en dan bijbetalen. Martin Koenders zou al vroeg mijn instapkaart en een bepaalde stoel organiseren en afdrukken op de dag voor mijn vertrek. Ik keek wat later op het Internet en had een email van Transavia om in te checken gekregen. Toen Martien op het kantoor kwam, vertelde hij me, dat het hem niet gelukt was om in te checken, omdat volgens Transavia mijn gegevens niet klopten. Deze gegevens klopten wel. We hebben naar Transavia gebeld. Ze bleken nog niet op de hoogte te zijn van een storing. Niemand kon dus inchecken. Hun advies was om te blijven proberen. Zij zouden snel deze storing oplossen. Maar dat gebeurde niet. Aangezien het onmogelijk is om vanuit Oosterbeek zo vroeg in Amsterdam 23
incheck -
binnen en het normale leventje van Schiphol begon weer op gang te komen.
machines nog aanstaan en ik kon daar zonder enige moeite mijn instapkaart met stoel afdrukken. Daarna ging ik een rustig en veilig plekje zoeken, waar ik mijn bagagetrolley onder de bank achter mijn benen kon zetten om een beetje te lezen en te dutten, want rond kwart voor vier ‘s morgens konden we officieel inchecken. Rond half twaalf werd er een paar keer omgeroepen dat Schiphol gesloten zou worden vanaf 12.00 tot 4.00 ‘s morgens, behalve voor passagiers van vroege vluchten, mensen die ze wegbrachten of ophalen en bemanningsleden. De hele tijd was het er een komen en gaan van bemanningsleden; schoonmaakploegen deden hun werk; bewaking kwam rond om te inspecteren en een praatje te maken en er waren maar heel weinig passagiers te zien. De meeste passagiers kwamen rond een uur of drie
Alles ging vlot met bagage en veiligheid en het vliegtuig liep snel vol en op een gegeven moment zat ik alleen in een rij van drie stoelen en alles stopte. Er waren wat problemen met het inchecken vanwege de storing van de dag ervoor, maar na tien minuten begonnen er weer passagiers binnen te komen. Toen raakten alle stoelen vol. De piloot vertelde ons, dat het vliegtuig klaar stond om te vertrekken, maar hij wilde nog even wachten op een extra steward, omdat er zoveel passagiers waren. Na een korte tijd kwam die gehaast binnen en kreeg een gul applaus. Dit oponthoud werd tijdens de vlucht ingehaald en we landden in Gran Canaria op de afgesproken tijd 9.10 lokale tijd.
Een echtpaar had een tweeling van twee jaar. Maar de één kon praten en de ander totaal niet. Alles hadden ze al geprobeerd . Uiteindelijk besloot de vader met het kind naar Lourdes te gaan. Daar aangekomen dompelde hij het kind onder in gewijd water. Het kind kwam proestend boven en gilde opeens: "Stomme k… !" De vader duwde het nog eens onder en het kind schreeuwde weer: "Stomme k... !" De vader was in de 7e hemel, belde moeder thuis op en vertelde dat het kind "Stomme k…. had geroepen. "Dat ben je ook!" zei de moeder..."Je hebt de verkeerde meegenomen!"
24