VAN VERRE VRIENDEN EN EEN GOEDE GOD? Een studie naar de uitleg van het bijbelboek Job
Cees van Veelen, Eersel 1990
Ik bezweer u: Berust niet! (Miskotte)
2
Inhoud Prolegomena
pagina 4.
Inleiding
pagina 5.
Hoofdstuk 1
Vrienden rondom Job
pagina 6.
Hoofdstuk 2
Job in het nauw
pagina 30.
Hoofdstuk 3
Antwoord uit het onweer
pagina 47.
Hoofdstuk 4
Gezegend uiteinde...
pagina 58.
Bibliografie
pagina 63.
3
PROLEGOMENA Tekst In een oud volksverhaal (hfd. 1 en 2, 42:1-17) is een poëtisch gedeelte gevoegd, waarvan het eerste gedeelte dat met een klacht begint (hfd. 3) èn besluit (hfd. 29-31), dialogen bevat waarin Job driemaal met zijn vrienden spreekt (hfd. 4-27); in het tweede deel richt God tweemaal het woord tot Job, en tweemaal antwoordt Job hierop (hfd. 38-42:6). Aan het einde van het eerste deel is een gedicht over de wijsheid ingevoegd (hfd. 28), vóór het antwoord van God de woorden van Elihu.1 Dit is een gangbare mening over de redactiegeschiedenis van het bijbelboek Job. Wat hiervan ook waar of niet waar moge zijn, in deze studie gaan we uit van de Masoretische tekst, zoals die ons is overgeleverd. Op Girard2 na gaan alle in deze studie besproken commentatoren van deze tekst uit.
Vertalingen Voor zover niet anders wordt vermeld, zijn de citaten van het bijbelboek Job uit de Nieuwe Vertaling van het NBG.
1
C. Westermann, in Reicke, B. en Rost, L., Bijbels Historisch Woordenboek, Utrecht 1969, s.v. Job, boek.
2
Girard, R., De aloude weg der boosdoeners, Kampen, 1987, pag. 170: Alle toevoegingen aan de Dialogen zijn gewelddadigheden tegen de oorspronkelijke tekst.
4
INLEIDING Al jaren heeft het bijbelboek Job mij geïntrigeerd. Er is plaats voor woede, ook voor woede op God gericht, en er is plaats voor ironie, zodat je soms een glimlach niet kunt onderdrukken. De diepgang raakt de wortel van het bestaan, de idylle houdt de hoop levend. In deze studie worden een aantal boeken over het bijbelboek Job besproken. Zij zijn in de bibliografie van een asterix voorzien. Ik heb buiten de escurs van Karl Barth in Die Kirchliche Dogmatik IV/3 (want om die kerkvader kun je in de 20ste eeuw toch niet heen) gekozen voor boeken die recentelijk in het Nederlands zijn uitgegeven of heruitgegeven. Er zijn er meer. Het boek van K. Blei, in de serie Verklaring van een bijbelgedeelte heb ik niet in deze studie betrokken, omdat het toch wel erg aanleunt tegen de studies van K.H. Miskotte en K. Barth, en niet veel nieuwe ideeën hieraan toevoegt; de studies van A. van Selms in de serie Prediking van het Oude Testament zijn niet bij deze studie betrokken, eigenlijk alleen omdat ik ergens een grens moest trekken, en mijn studieverlof niet langer duurde dan 12 halve weken. Om die reden heb ik ook niet gezocht naar allerlei mogelijke tijdschriftartikelen. De opzet van deze studie is thematisch. In het eerste hoofdstuk wordt de relatie tussen Job en zijn vrienden uitgewerkt. Het grootste deel van het bijbelboek wordt gevuld met dialogen tussen Job en zijn vrienden, toch krijgt die relatie in de meeste literatuur de minste aandacht. Dat lijkt me niet geheel terecht. In het tweede hoofdstuk komt aan de orde, wat Job allemaal tegen God te zeggen heeft, en in het derde hoofdstuk het antwoord van de Heer daarop. Het laatste hoofdstuk houdt het midden tussen een terugblik op wat al gezegd is, en een vooruitblik op wat naar mijn mening de (een) pointe van het bijbelboek is. Tot slot een woord van dank. In de eerste plaats wil ik allen bedanken, die dit studieverlof hebben mogelijk gemaakt, gemeenteleden van de Reformatorische kerkgemeenschap Hoogeloon-Eersel en ringcollega's. In de tweede plaats, hen die mij de laatste jaren tot theologie hebben geïnspireerd: vooral de deelnemers aan diverse studiekringen, waar wij de werken van René Girard hebben gelezen en zij die als deelnemer of supervisor betrokken waren bij de Klinisch Pastorale Training. Ten slotte: dank aan het uithoudingsvermogen van Job. Eersel, zomer 1990.
5
1. VRIENDEN RONDOM JOB Het grote en centrale deel van het bijbelboek Job vormen de dialogen tussen Job en zijn drie vrienden. Daarom wil ik met een bespreking van dit gedeelte beginnen. De vrienden zijn intrigerende figuren. Binnen de tekst vormen zij een blok tegenover Job. Zijn woorden en hun woorden staan regelrecht tegenover elkaar. Zelfs zó, dat je je kunt afvragen, of er wel van dialogen sprake is. De gesprekspartners lijken voortdurend langs elkaar heen te praten. Hun gesprek is geen schoolvoorbeeld van echte communicatie. Laten we maar eens beginnen bij de drie vrienden.
Karl Barth In Die Kirchiche Dogmatik bespreekt Karl Barth de redevoeringen van de drie vrienden in paragraaf 792, getiteld: Des Menschen Lüge.3 Dat belooft weinig goeds. Hij begint er dan ook direct mee, de redevoeringen van de vrienden een satanische aanvechting voor Job te noemen.4 Toch oordeelt Barth niet zo scherp, als we uit deze uitspraak zouden kunnen verwachten. Hij wijst er met klem op, dat ons, mensen, het oordeel over de drie vrienden niet toekomt.5 Bovendien wijst hij op het feit, dat aan het eind van het boek, het laatste woord van de Heer niet het oordeel is, maar het aanvaarden van het offer en het gebed van Job.6 Op de inhoud van de woorden van de drie vrienden is volgens Barth niet zoveel aan te merken. Ook Job gaat niet tegen de inhoud van die woorden in.7 Het probleem met de vrienden van Job is, dat zij zich op de verkeerde plaats bevinden. In hun inbeelding staan zij op het standpunt van God.8 Zij achten het geboden, om mèt God tégen Job partij te kiezen. Zij kunnen het open protest van Job alleen verstaan als 3
Barth, K., Die Kirchliche Dogmatik IV/3, Zollikon-Zürich, 1959, pag. 552-531.
4
Barth, K., o.c., pag. 522: Es ist in der neueren Auslegung mit recht bemerkt worden, daß ihre invention Hiob gegenüber so etwas wie eine Fortsetzung, ja Überbietung, ja daß sie erst die Vollgestalt der dem Hiob unter göttlicher Zulassung und Verfügung widerfahrenen satanischen Anfechtung darstellt. Was es in der Bibel mit des Menschen Lüge in ihrer Urform als fromme Lüge auf sich hat, das dokumentieren klassisch diese Freundesreden.
5
Barth, K., o.c., pag. 522: JHWH selbst und ihm allein kommt das nach dem Schluß des Buches offenbar zu - den wahrhaftigen van den unwahrhaftigen Zeugen und also die Wahrheit von der Lüge zu unterscheiden. ... Zu einem "Gott, ich danke dir, daß ich nicht bin wie - diese Pharisäer!" ist da wirklich keinen Anlaß.
6
Barth, K., o.c., pag. 523.
7
Barth, K., o.c., pag. 525: Er wendet sich nicht gegen den Inhalt ihrer Sätze und Gedankengänge.
8
Barth, K., o.c., pag. 525: ... in ihrer Einbildung der Standpunkt Gottes: ein Ort also, der es ihnen nicht nur möglich macht und erlaubt, sondern geradezu gebietet, gegen Hiob ... mit Gott Partei zu ergreifen.
6
hardnekkigheid tegen de door hen zo goed doorziene, als wijsheid en gerechtigheid verstane hoogheid en almacht van God. Dat is een houding, die zij, vóór God en mèt God denkend, verwerpen. En zo kwellen zij hem op de ergste manier die te bedenken is. Zij spreken hem namens God toe. En achter hun woorden maken zij de brandstapel voor deze ketter al in gereedheid.9 Dàt alleen al maakt hun redevoeringen ongeloofwaardig. Wie vanuit het standpunt van God meent te kunnen spreken representeert de leugen van de mensen. Twee zaken hebben geen plaats in de redevoeringen van de drie vrienden. Er is geen ruimte voor een vrije God en evenmin voor een door Hem bevrijd mens. De 'god' waar zij van spreken, is gevangen in zijn eigen vergeldingsdenken. Hij reageert alleen met zegen of vloek op de daden van de mensen.10 Hij is niet vrij om lief te hebben. Ook een bevrijd mens kennen zij niet. Zij kennen alleen een mens, die om onheil te voorkomen, zich voegt naar de gegeven ordeningen. Zij kennen alleen de smadelijke afhankelijkheid, de totale onvrijheid van do ut des-verhoudingen.11 Zij kennen de mens niet, die uit die verhouding bevrijd is, en God liefheeft omdat God hèm heeft liefgehad. Voor Barth is het grote thema van het bijbelboek Job juist die vrijheid, het verbond dat de vrije God gesloten heeft met de vrije mens.12 Voor Karl Barth staat de inhoud van de woorden van de drie vrienden geheel los van het standpunt, van waaruit zij spreken. Voor mijn gevoel is dat een te strikte scheiding. Het standpunt, waar van uit gesproken wordt, bepaalt mede de inhoud van de woorden. Uiteraard klopt er iets totaal niet met het standpunt van de vrienden van Job. Ik acht God capabel genoeg om Zichzelf te verdedigen, indien Hij dat nodig vindt. Maar ook de inhoud van de woorden van de vrienden deugt niet. Hun 'god' is niet de God van het verbond, de liefhebbende God, zoals Barth zelf opmerkt.13 Ook inhoudelijk is hun getuigenis dus niet waar. Dat Barth waarschuwt tegen het veroordelen van de drie vrienden is mijns inziens terecht.14 Het gaat niet aan naar de vrienden toe precies dàt te zeggen, wat we in de woorden van de vrienden onrechtmatig vinden. Dat neemt niet weg, dat ik me verheug over de woorden van de Heer tegen Elifaz in Job 42,7: "...want gij hebt niet 9
Barth, K., o.c., pag. 526: Irgendwo hinter ihren mit mühsam sich beherrschender Sanftmut vorgetragen Belehrungen ist das in maiorem Dei gloriam zu zelebrierende Autodafé schon vorbereitet!
10
Barth, K., o.c., pag. 529: Der Gott, von dem sie reden, tut nichts frei: nichts in unabhängiger, allein durch sein Wählen und Lieben geleiteter und charakterisierter Selbstbestimmung. Er wählt, er liebt überhaupt nicht. Er tut nichts "umsonst", gratis, nach seinem Wohlgefallen. Er hat dem Menschen gegenüber keine Initiative. ... Er kann ihm nur - sei es mit Heil oder Unheil, mit Segen oder Fluch - vergelten.
11
Do ut des: Ik geef, opdat Gij geeft.
12
Barth, K., o.c., pag. 446: Wir kommen zu dem in diesem Zusammenhang Entscheidenden: das Verhältnis und der Verkehr zwisschen Jahve und Hiob hat den Charakter der Freiheit.
13
Zie noot 10.
14
Zie noot 5.
7
recht van Mij gesproken, zoals mijn knecht Job". Want met de 'god' van de vrienden van Job is niet te leven.
K.H. Miskotte In het begin van 1924 verschijnt het eerste in een rij artikelen van de hand van Miskotte over het bijbelboek Job in het Gemeenteblaadje Cortgene15, onder de titel: Waarom. In 1929 verschijnt een bewerking van deze kerkbladartikelen onder de titel: De Verborgene, en in 1936 een "herziene, gewijzigde en zeer vermeerderde" uitgave16 onder de titel: Antwoord uit het onweer. Het boek Job blijft Miskotte bezighouden. Wanneer in 1959 deel IV/3 van Karl Barth's Die Kirchliche Dogmatik is uitgekomen, waarin hij het bijbelboek Job bespreekt, stuurt Miskotte hem zijn in 1948 ontworpen 'Ex libris' toe: twee ten hemel geheven handen, een hemel waaruit de bliksem neerdaalt. Miskotte schrijft hem erbij: Auf dem Ex libris ist bei dem Mittelfeld zu denken an Hiob 38:1.17 Tenslotte geeft Miskotte een overzicht van het bijbelboek Job in een artikel in De Bijbel, Geïllustreerde Pers, 1971. Al in 1928 hebben Miskotte en Barth over Job gesproken.18 Ik heb voor deze studie alleen gebruik gemaakt van Miskottes Antwoord uit het onweer, niet van andere versies van zijn verhandelingen van het bijbelboek Job. Van de vrienden van Job zegt Miskotte: Heel hun streven is er op gericht (al weten zij het niet) den Satan gelijk te geven, in zijn stelling, dat godsvrucht nooit "om niet" is. Hun theologie is een gebouw, dat geheel instorten zou, zoodra de vraag: wat nut heeft het godvruchtig te zijn? ten antwoord zou krijgen: géén! En dit is immers precies de theologie van den duivel!19 Toch is het niet alleen de theologie, waar het in de gesprekken tussen de vrienden en Job om gaat. Volgens Miskotte hebben de vrienden ook een heel persoonlijke reden, om het standpunt in te nemen, dat zij doen: Bovendien komt hier ... wel iets voor den dag van hetgeen de bittere menschenkenner La Rochefoucauld gezegd heeft: dat in het ongeluk van onze
15
Heruitgegeven als: Miskotte, K.H., ...als een die dient, Baarn, 1976.
16
Miskotte, K.H., Antwoord uit het onweer, Amsterdam, 1936, pag. 10.
17
Miskotte, K.H., Karl Barth, Verzameld Werk deel 2, Kampen, 1987, pag. 498.
18
Miskotte, K.H., Uit de dagboeken 1917-1930, Verzameld Werk deel 4, Kampen, 1985, pag. 19.
19
Miskotte, K.H., Antwoord uit het onweer, Amsterdam, 1936, pag. 155.
8
beste vrienden iets is dat ons niet geheel mishaagt.20 En een paar bladzijden verder: De drie vrienden weten niet dat hun vroomheid misschien de meest geslepen vorm van goddeloosheid beduidt. ... Zij drukken Job neer, om hun theorie der vergelding te handhaven, doch daarbij gaat het er tegelijk om, zichzèlf te handhaven.21 Zodra namelijk de theorie der vergelding teniet gaat, is hun eigen welvaart geen bewijs voor hun rechtvaardigheid meer, èn is hun rechtvaardigheid geen verzekering van welvaart meer. Zo schrijft Miskotte over Bildad: Bildad is bang; niet voor Jobs ziel en toekomst, maar voor zichzelf, voor de zekerheid van zijn levensgevoel, want, als werkelijk een vrome zoo-iets overkomen kan, dan kan het ook Bildad, want Bildad is een vrome man, vroeg of laat overkomen. Dit nu strijdt met alle redelijkheid, met de eerste notie van een zedelijke wereldorde.22 Verder geeft Miskotte met een bijtend sarcasme commentaar op de redevoeringen van de vrienden. De eerste rede van Elifaz noemt hij een exempel van voortreffelijke zielszorg23 en naar aanleiding van de eerste rede van Bildad zegt hij: Verder onderstreept ... hij wat al gezegd is door Elifaz en toen ons reeds tegengeurde als kamfer van gemeenplaatsen.24 En: Bildad leeft bij een prentje van God; hij houdt het Job vóór en zegt: Kijk nu eens goed, dit is een heel duidelijke kiek, en dat is mijn God, weet u, en wij (ik en Hij) zijn het volkomen eens; treffend komt onze eensgezindheid ook weer aan de dag in uw geval.25 Evenals Barth ziet Miskotte een element van waarheid in de redevoeringen van de drie vrienden:
20
Miskotte, K.H., o.c., pag. 106.
21
Miskotte, K.H., o.c., pag. 123.
22
Miskotte, K.H., o.c., pag. 118.
23
Miskotte, K.H., o.c., pag. 110.
24
Miskotte, K.H., o.c., pag. 119.
25
Miskotte, K.H., o.c., pag. 120.
9
En laat ons dit nu vooral begrijpen en vasthouden, ... dat er niets in de redevoeringen van de vrienden is dat niet òf op zichzèlf genomen wáár is, òf in een ander verband gesteld onmiddellijk waar wòrdt - en dat toch desondanks àlles fout is, alles scheef, alles er náást. ... Het kan allemaal helemaal wáár zijn of zoo ongeveer, wat wij zeggen, en dan kan het toch een wandaad zijn aan de menschen en een misdaad jegens God.26 Er is dus wel een verschil met de visie van Barth. Voor Barth zat het leugenachtige van de redevoeringen niet in hun inhoud, maar in het feit dat de vrienden het standpunt van God, zoals zij meenden dat het was, probeerden te verdedigen.27 Volgens Miskotte kan wat op zich waar is ook inhoudelijk een leugen zijn, een wandaad, een misdaad. En dat komt in het geval van de drie vrienden, omdat zij niet oprecht zijn. Zij spreken om zichzelf te handhaven, en wanneer zij in dat verband over God spreken, spreken zij over een god, die zij zichzelf ingebeeld hebben. Zij spreken dus over een àndere god, dan de God van de Schriften, de Verborgene, en daarom onwaarheid, ook als wat zij over hun 'god' zeggen op een andere plaats eveneens van God wordt gezegd. Miskotte zegt: Zij merken niet, dat hun Godsgedachte "God" is geworden, dat daar geen donker meer achter is, en daarom ook geen geheim en geen verrassing meer. Het is een ding, dat functionneert, een idool, dat zijn voortreffelijke eigenschappen toont.28 Voor Miskotte is het slot van het bijbelboek Job, wanneer de Heer het gebed van Job voor zijn vrienden aanneemt, geen bewijs voor de waarheid van de inhoud van de woorden van de vrienden, 'al heeft aan hun spreken de waarheid niet gansch ontbroken'. 29 Voor hem is dit gebeuren meer een teken van goddelijke humor: En Job, de "goddelooze" moet gaan bidden voor Elifaz, voor Bildad, voor Sofar, terwijl ze zelf - geweldige, goddelijke spot - een offer moeten brengen om verzoening te doen... voor hun vrome woorden.30 Zo horen de vrienden tot de vele eersten, die de laatsten zullen zijn.31 Naar mijn mening is het vooral omdat Miskotte de reden voor het leveren van een theodicee doorziet, dat hij de redevoeringen van de vrienden als een waarschuwing laat gelden van hoe het in de zielszorg niet moet gaan. Voor Barth zijn deze redevoe26
Miskotte, K.H., o.c., pag. 110-111.
27
Zie pag. 6, 28.
28
Miskotte, K.H., o.c., pag. 122, cursivering van mij.
29
Miskotte, K.H., o.c., pag. 215.
30
Miskotte, K.H., o.c., idem.
31
Miskotte, K.H., o.c., idem.
10
ringen slechts een Nebenprodukt der Hiob-Dichtung.32 Miskotte schrijft: Voor wien meenen deze verdedigers eigenlijk òp te komen? Voor God? is het niet doorzichtig genoeg, dat zij zich warm maken voor hun eigen zielsrust - die overigens zielig genoeg is.33
Gustavo Gutiérrez Dat Job verantwoordelijk is voor zijn lijden is ... evident voor de theologen-vrienden die in die zin beginnen te argumenteren. Hun leer is die van de vergelding-tijdens-hetleven.34 Van het begin af aan beschouwt Gutiérrez de vrienden dus als theologen. Maar hun theologie, hun leer, is wel gekwalificeerd. Gutiérrez schrijft: Het blijkt een gemakkelijke en geruststellende leer te zijn voor wie veel goederen heeft in deze wereld, terwijl tegelijkertijd zij die zulks ontberen er een schuldgevoel van krijgen dat hen doet berusten. ... (Een leer) die in rijkdom een beloning van God ziet voor de eerlijke en vlijtige mensen en in de armoede een straf voor de zondaar en de luiaard.35 En: De ware blasfemie is dit zelfgenoegzame spreken, omdat de woorden ervan het gelaat van een God, die vrijelijk en om-niet bemint, versluieren en onherkenbaar maken. De vrienden geloven meer in hun theologie dan in God zelf.36 Waaròm de vrienden met deze theologie komen, daarvan geeft Gutiérrez geen verklaring, dan tussen haakjes: Het kan zijn, dat de vrienden dat doen uit angst: zij zouden alle zekerheid verliezen wanneer die leer zou worden afgewezen.37 Gutiérrez plaatst vooral de abstracte theorie van de vrienden tegenover de concrete ervaring van Job. Daarom deugt de theologie van de vrienden niet: (De vrienden) zijn bekwame theologen, ofschoon zij het bij het verkeerde eind 32
Barth, K., o.c., pag. 531.
33
Miskotte, K.H., o.c., pag. 279.
34
Gutiérrez, G., Gerechtigheid om niet, Baarn, 1987, pag. 56.
35
Gutiérrez, G., o.c., pag. 58.
36
Gutiérrez, G., o.c., pag. 67.
37
Gutiérrez, G., o.c., pag. 65.
11
hebben. Zij zijn overtuigd van hun leer, maar geven zich er geen rekenschap van dat die leer aan het menselijk lijden niets te zeggen heeft.38 En: Job stelt tegenover de abstracte theologie van zijn vrienden zijn ervaring.39 En: ... een manier van theologiseren, die de concrete situaties, het lijden en de hoop van de mensen niet verdisconteert. Bovendien wordt zo de belangeloze liefde en de grenzeloze barmhartigheid van God vergeten.40 Toch verklaart dit de toenemende vijandigheid en intolerantie, die Gutiérrez constateert in de voortgang van de betogen,41 niet. Ik vind het jammer, dat Gutiérrez dit aspect buiten beschouwing laat, terwijl hij het gevolg, het schuldgevoel bij de arme, wel degelijk kent.42
Chaim van Unen Van Unen stelt de vraag: Merkwaardig, hoe is toch de opvatting in de wereld gekomen dat het hier om vrienden van Job zou gaan? De beledigingen welke met een zekere regelmaat de dialogen doorspekken, getuigen daar niet van.43 En over hun woorden zegt hij: Ze zijn Job zelfs niet tot een vàlse troost: eerder een extra kwelling.44 Dit thema 'kwellingen' wordt even verder nader uitgewerkt: De ellenlange sermoenen ... maken wel degelijk deel uit, ja vormen wellicht het 38
Gutiérrez, G., o.c., pag. 64.
39
Gutiérrez, G., o.c., pag. 65.
40
Gutiérrez, G., o.c., pag. 66.
41
Gutiérrez, G., o.c., pag. 65.
42
Zie noot 35.
43
Unen, Ch. van, Job, Dwarsligger of Bondgenoot, Kampen, 1987, pag. 40.
44
Unen, Ch. van, o.c., pag. 41.
12
hoofdbestanddeel, van de door Satan uitgedachte martelingen. Want juist in die ellenlange, permanente, niet aflatende massage van Jobs ziel en geweten schuilt de meest perverse ondermijning van zijn geloof in de Eeuwige, zijn God.45 Om te begrijpen, hoe Van Unen in het vervolg van zijn boek de drie, cq. vier vrienden ziet, is het van belang te weten, wat voor hem de centrale vraag in het bijbelboek Job is. Van Unen formuleert die vraag als volgt: Waarin is de god van Job, de god van Israël, de Eeuwige, ànders dan de goden van de vrienden, de goden van de Israël omringende culturen?46 Daarmee is de vraag wie de vrienden zijn in feite beantwoord. Zij vertegenwoordigen een godsvoorstelling, waarin almacht van de goden staat tegenover de volstrekte onderworpenheid van de mensen. Het was dus zaak de goden gunstig te stemmen, om onheil te voorkomen. Van Unen schrijft over deze mythische godsvoorstelling: Voor straf was altijd wel een oorzaak te vinden in de vorm van een vermeende overtreding, nalatigheid, hoogmoed en dergelijke. Naar de oorzaak van de straf zoeken was noodzakelijk. Want hoe meer inzicht in de beoordelingsnormen van de goden, hoe groter de kans dat in de toekomst de goden tevreden konden worden gesteld. Maar helaas was het niet altijd mogelijk om een overtreding, laat staan een overtreder, aan te wijzen. Evenmin was altijd duidelijk te maken welke regel er nu precies was overtreden, tegen welke regel er nu precies was gezondigd. Daarom bleef er niet veel anders over dan in elk geval de (een) zondaar te lokaliseren, want er moest hoe dan ook aan de goden genoegdoening worden geboden, teneinde nieuwe rampspoed te voorkomen.47 De verleiding waar de vrienden Job mee bestoken is, dat zij van Job willen, dat hij deze godsvoorstelling tot de zijne maakt, en zijn geloof in de Eeuwige opgeeft.48 Twee opmerkingen: In de eerste plaats heeft de visie van Van Unen een bepaalde overeenkomst met die van Miskotte, die eveneens een duidelijk onderscheid maakt tussen de God van Job en de "god" van de vrienden,49 al is er een verschil tussen de "Gedachtegod" van Miskotte en de mythische goden, waar Van Unen over spreekt. In de tweede plaats wordt het thema: lokaliseren van een zondaar, dat Van Unen in
45
Unen, Ch. van, o.c., pag. 69.
46
Unen, Ch. van, o.c., pag. 59.
47
Unen, Ch. van, o.c., pag. 18-19.
48
Zie boven, pag. 13, en Unen, Ch. van, o.c., pag. 63: ... ook zij hebben zonder ophouden geprobeerd Job zover te krijgen dat hij zich zou buigen voor en onderwerpen aan een godsvoorstelling die in het geheel niet paste bij de wijze waarop Job zijn God kende.
49
Zie hierboven, pag. 10.
13
verband met de godsvoorstelling van de vrienden te berde brengt, door Girard50 verder uitgewerkt. Volgens hem is Job nu precies die gelokaliseerde zondaar, die tot heil van de gemeenschap opgeofferd moet worden. Dan is er niet zozeer sprake van twee godsvoorstellingen, die naast elkaar staan, maar is een mens slachtoffer van de (godsvoorstelling van de) anderen. Van Unen gebruikt als argument, dat het in het boek Job gaat om het verschil tussen de God van Israël en de goden van de omringende culturen, van de afkomst van de vrienden van Job. Elifaz wordt geïdentificeerd met de zoon van Esau en vader van Amalek, Bildad met de zoon van Suah, één van de zonen van Abrahams bijvrouw Ketura en broer van Midian, Zofar's´ afkomst is onduidelijk, en Elihu, de vierde, zou een nazaat van Abrahams broer Nahor zijn.51 Van Unen concludeert hieruit: We hebben gezien dat zij alle vier, in meerdere of in mindere mate, met Israël verwant zijn, maar er geen dirècte relatie mee hebben. Meer nog zelfs, zij vertegenwoordigen volken waarmee Israël voortdurend op voet van oorlog leefde.52 Helaas gaat in mijn ogen dit argument niet op. Want ook Job zelf is geen Israëliet. De naam van het land, waar Job woont, Uz, komt voor als persoonsnaam in Genesis 36: 28, het betreft daar een nakomeling van Esau, en in Genesis 10: 23, daar betreft het een zoon van Aram. Wat afkomst betreft is er dus geen tegenstelling tussen Job en de vrienden. Door de godsvoorstelling van de vrienden direct te koppelen aan de goden van de Israël omringende culturen, doet Van Unen het bijbelboek Job aan actualiteit inboeten. En dat is jammer. Want hetgeen Van Unen over de gevolgen van het domineren van het zonde-straf-schema zegt, is zeer actueel en behartigenswaardig: Eigenlijk moeten we zeggen: niet het schema domineert, maar de angst domineert in dat geval. Angst voor straf, angst voor keuzevrijheid... Waar de wet, beter gezegd de handhaving daarvan, kan omslaan in haat, daar blijft het Verbond garant voor de liefde.53
Elie Wiesel en Josy Eisenberg Samen schreven zij een boek over Job in gespreksvorm.54 Het is de weerslag van
50
Zie hieronder, pag. 18.
51
Unen, Ch. van, o.c., pag. 65-66.
52
Unen, Ch. van, o.c., pag. 67.
53
Unen, Ch. van, o.c., pag. 88-89.
54
Wiesel, E. en Eisenberg, J., Job of God in storm en wind, Hilversum, 1989.
14
gesprekken, die twee jaar lang elke zondagmorgen plaatsvonden.55 Voor de goede orde: Waar in een citaat de tekst in gewone letters is afgedrukt, is Elie Wiesel aan het woord, waar de tekst cursief is, is dat Josy Eisenberg. Dit is overeenkomstig het gebruik in hun boek. Al in het begin van hun spreken over de vrienden van Job, stellen zij een vraagteken achter het gehalte van die vriendschap. In de Bijbelse taal bestaan er drie woorden om een vriend aan te wijzen: er is keus tussen rea, chaver en ook jedid. Men maakt hier gebruik van de zwakste term van de drie: rea - wat eerder betekent 'gezel'. Rea is het woord dat de bijbel gebruikt voor het beroemde gebod: Bemin uw naaste als uzelf. Naar mijn mening kan dit woord beter vertaald worden met 'een ander'. Rea is niet je gelijke, maar hij die anders is dan jij... Bijgevolg wijst de bijbel ons reeds, afgaande op de gebruikte woordenschat, op het feit dat we de drie 'vrienden' moeten wantrouwen. ... Laat ons even teruggaan naar de vrienden. Ik voor mij blijf ze als zodanig beschouwen. Ze wenen, ze delen in de rouw en plotseling gaan ze aan een verbijsterende stilte ten onder.56 Het is wat verwarrend, dat beide auteurs regelmatig tegenstrijdige meningen weergeven, maar dit draagt zeer bij tot de levendigheid van het geheel. Ook komen zo de tegenstellingen die in het bijbelboek zitten goed aan het licht. Elk standpunt, dat in het bijbelboek naar voren wordt gebracht, wordt door deze manier van bespreken als het ware op zijn inhoud gewogen. Zo zijn over de eerste rede van Elifaz de meningen al direct zeer uiteenlopend. ... drie redenen, waarom deze redevoering mij van zeer groot belang lijkt. 1. Ze biedt een uitstekend overzicht van de klassieke thesen van elke theologie als verklaring van het menselijk lijden. 2. ze is een ongebruikelijke mengeling van filosofie, dus van rationaliteit, en van het binnendringen van het bovennatuurlijke. 3. ze legt enkele nog onbekende aspecten bloot uit het leven van Job. Ben jij het met deze analyse eens? Deze redevoering staat mij niet aan, en Elifaz, daar houd ik niet van.57 ... Hij komt bij Job als vriend, en als zodanig heeft hij het recht niet zo'n theorie te ontwikkelen: de plaats is niet geschikt, het moment ook niet. Want, waar gaat het tenslotte om? Job heeft pijn, voelt zich een onschuldig
55
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 388.
56
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 98-99.
57
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 127.
15
slachtoffer... en, meer nog, een slachtoffer van God (en niet van Satan!)... en wat doet Elifaz? Elifaz maakt zich sterk met insinueren dat Job eigenlijke een beetje schuldig is, want is het niet zo dat op aarde alle mensen een beetje schuldig zijn? Kortom, hij schuift hem een misdaad in de schoenen. ... Maar wat moet je dan denken bij deze talmoedische uitspraak: Ofwel vrienden als die van Job, ofwel de dood!58 Ik zie daarin de zin voor humor die de Talmoed eigen is. Bedoeld wordt: met dat soort vrienden kom je ver... Behoed me voor mijn vrienden', wordt dat bedoeld? Juist. Eerst moet Job lijden en daarna wordt hem verweten dat hij jammert!59 Het gesprek over de eerste rede van Elifaz gaat door... Maar wat ik niet graag heb, is de manier waarop hij het probleem aanreikt. In plaats van één blok te vormen met Job, heeft men de indruk, dat hij afstand neemt van hem... "Ik voor mij", zegt hij, "ik evenwel (oelam) zoek het bij God en leg Hem mijn zaak voor". In plaats van de banden aan te halen, brengt het woord oelam een diepe kloof teweeg, snijdt hem van zijn vriend af: aan de ene kant staan de slechten, nietwaar, en aan de andere kant de goeden, zij die hun vertrouwen stellen in God...60 Uit het gesprek over de rede van Bildad: Het wordt in feite duidelijk, dat de drie vrienden van Job ... geen drie verschillende gevoeligheden vertegenwoordigen, maar drie versies van dezelfde toespraak: "Vertrouw op God, dan zal alles wel uiteindelijk in orde komen..." Het is hetzelfde personage, dat drie maskers draagt, en zodoende drie toespraken kan houden die Job tot driemaal toe tergen.61 ... God is van nature rechtvaardig... uitgaande van dat principe gaat Bildad tegen het meest pijnlijke aspect van Jobs drama tekeer: de dood van zijn kinderen...En het is Bildad die stappen onderneemt om dit drama te verklaren, meer nog: om het te rechtvaardigen. Maar wat Bildad daar zegt is afschuwelijk, afgrijselijk... De dood van zijn zonen rechtvaardigen, dat is onverdraaglijk!62 ... Op het einde wordt Bildad lafhartig. 58
Baba Batra 16a.
59
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 130.
60
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 162.
61
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 202.
62
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 205.
16
Lafhartig? Hoezo? Hij heeft het over de ondergang van Jobs vijanden, terwijl hij er zelf deel van uitmaakt! Ik denk niet dat Bildad zich als een vijand van Job beschouwt. Hij is kritisch, dat wel... Nee, nee, hij en zijn vrienden die Job in de naam van God veroordelen gedragen zich feitelijk als vijanden.63 Uit het gesprek over de rede van Zofar: Maar Sofar insinueert dat God dan zeer vervelende zaken over Job zou moeten bekend maken. Dat maakt het juist erg: men kan schuldig zijn zonder het te weten en zonder het te laten zien. Daarin ligt het vermoeden van de vrienden van Job. Job bewaart 'een lijk in de kast'. Dat vermoeden steunt op het lijden. De stelregel van zijn vrienden krijgt hier echter een wanklank: want niet omdat ik lijd ben ik schuldig. Er is in de wereld zoveel lijden dat geen enkel verband houdt met een fout of een misdaad.64 Deze uitgebreide citaten laten goed uitkomen, hoe de auteurs met het bijbelboek Job omgaan. In feite speelt Elie Wiesel de rol van de aanklager en is Josy Eisenberg de advocaat, hoewel de rollen ook wel eens omgedraaid zijn.65 Naast alle mooie dingen, die over de redevoeringen te zeggen zijn, klinken er ook harde woorden als: Wantrouwen, onterecht beschuldigend, tergend, afschuwelijk, insinuerend, een kloof aanbrengend: wij zijn goed, en jij, Job, bent fout. Job en zijn 'vrienden' zijn geen vrienden van elkaar, maar vijanden. En naar mijn gevoel ligt hier het zwaartepunt van hun bezwaar: Dat zij als vrienden deze dingen tegen Job zeggen. Consequent stellen zij zich op tegenover Job, nooit gaan zij naast hem staan. En in de naam van God veroordelen zij hem. Ter illustratie van wat de vrienden Job aandoen, wil ik nog wijzen op de bespreking van Job 12:5: Voor de ongelukkige, smaad - is de mening van de voorspoedige; dat is het deel van degenen wier voet wankelt. Dit vers kent een aantal uiteenlopende vertalingen, omdat het Hebreeuws niet eenduidig is.66 63
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 217.
64
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 254.
65
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c.. Op pag. 176 zegt Elie Wiesel: Ik kies steeds voor wat de Talmoed de rol van de maksjan noemt, de rol van de 'tegenstander', degene die niet ophoudt vragen te stellen en zichzelf te bevragen. Dat bevalt me: ik houd ervan stelling te nemen tegen alle schijn in. Terwijl jij verkiest dichter bij de tekst te blijven. Maar dat is een afspraak, dat is voor ons een manier om te dialogeren, we zouden best onze rollen kunnen verwisselen.
66
Buber vertaalt in Die Schrift, verdeutscht von Martin Buber, Heidelberg, 1962, dit vers als volgt: Dem Mißgeschick Verachtung! - das gehört zu des Sorgenlosen Gesinnung, gerichtet ist das für die, deren Fuß wankt.
17
Wiesel en Eisenberg vertalen: Ongeluk krijgt minachting op de koop toe - daar houdt de gezeten burger het op wie struikelt geven ze een trap na. Job beschuldigt zijn vrienden ervan dat ze hem een trap nageven. Is dit helaas! - niet een politiek die voor alle samenlevingsvormen gebruikelijk is? Zodra één van hun leden de sociale ladder afdaalt denken de anderen gewoonlijk aan niets anders meer dan hem nog verder de diepte in te duwen! Het gaat om een verdeling van de buit, zo lijkt ons Job te zeggen omdat deze een storend element is. Daarom haalt de Midrasj met betrekking tot dit hoofdstuk voortdurend de persoon Noach aan, met wie hij het lot dat Job beschoren is vergelijkt. Ook Noach sprak woorden die het conformisme van zijn tijdgenoten verstoorde... Volgens de Midrasj beantwoordden Noachs tijdgenoten niet zonder reden zijn waarschuwingen met het gooien van stenen. Job identificeert zich hier met Noach. 'Ik sta als mens alleen. De waarheid heb ik uitgeschreeuwd. En jullie beledigen mij en stenigen mij met woorden.' 67 Wat mij in bovenstaand gedeelte opvalt is, dat volgens de schrijvers Job zich bedreigd voelt door zijn omgeving, een lot, dat hij deelt met Noach, in de visie van de Midrasj. Dit thema, Job als bedreigde, Job, die de diepte in wordt geduwd, zijn we tot nu toe nog niet zo expliciet tegengekomen, maar komt heel uitvoering aan de orde bij de bespreking van de visie van Girard hieronder. Het is jammer, dat Girard een groot deel van zijn 'bewijsteksten' haalt uit het gedeelte van het boek Job, dat Wiesel en Eisenberg overslaan. Daarom is het onmogelijk zijn lezing van die teksten te toetsen aan de manier, waarop Wiesel en Eisenberg die lezen.
René Girard René Girard is in Nederland vooral bekend geworden door zijn boek De Zondebok,68 waarin hij het thema van een een geweldadige samenleving en een onschuldige zondebok behandelt. In feite is zijn boek over Job een bijbels-theologisch
67
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 268-269. Dit verhaal kan ik in de Midrash Rabbah niet terugvinden, dus zal het wel in een andere Midrasjverzameling staan. Wel wordt Job 12:5 geciteerd in verband met Noach (Genesis Rabbah 30,7, Soncino vertaling, editie 1983, pag. 235). Over de tijdgenoten van Noach staat daar: They said to him: 'If a flood does come, it will come only upon your father's house!'... They despised him and called him, 'Contemptible old man!' ... They were as hard as metal. In Genesis Rabbah 32,8 zeggen de tijdgenoten van Noach: Wanneer wij zien, dat hij in de ark gaat, dan zullen wij haar verbreken en hem dooden (zo citeert Rashi, Pentateuch-commentaar in de vertaling van Onderwijzer). Voor zover ik kan beoordelen vertaalt Onderwijzer zeer letterlijk. De Soncino vertaling heeft hier een andere tekst of vertaalt zéér eufemistisch.
68
Girard, R., De Zondebok, Kampen, 1986.
18
werk over hetzelfde thema.69 De vraag is waarom de vrienden van Job er zo op aan dringen, dat hij schuld bekent. Wat voor belang hebben de vrienden bij een schuldbekentenis van Job? Velen zien dat belang als volgt: Door een schuldbekentenis van Job blijft hun eigen theologisch denken ongeschokt: De kwade heeft zijn welverdiende straf gehad. Een schuldbekentenis van Job betekent dat de vrienden erop kunnen blijven vertrouwen dat het hùn goed zal blijven gaan, en zij niets te vrezen hebben, want zij zijn vrome mannen. Voor Girard is deze uitleg te mager. Daarom een wat uitgebreide bespreking van Girard's visie op het bijbelboek Job. Allereerst het punt: Waar klaagt Job nu feitelijk over. Het is opvallend, dat Job zelf nooit het verlies van geld of goed, of zelfs van zijn kinderen als oorzaak van zijn ellende noemt. Wanneer Job zijn ellendige situatie omschrijft, noemt hij heel andere dingen. Zo in Job 19: 12 13 14 19
Als één man komen zijn benden aan, zij banen zich een weg tegen mij en legeren zich rondom mijn tent. Mijn broers heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden. Mijn nabestaanden zijn weggebleven en mijn bekenden hebben mij vergeten. Allen die vertrouwelijk met mij omgingen, schuwen mij; en zij die ik liefhad, hebben zich tegen mij gekeerd.
En in Job 16: 10 11
Men spert de mond tegen mij op; onder schimp slaat men mij op de kaken men verzamelt zich als één man tegen mij. God levert mij over aan snoodaards, Hij geeft mij prijs aan de goddeloze.
Tenslotte enkele verzen uit Job 30: 1 8 9 10 12
69
Maar nu lachen mij uit, wie jonger van jaren zijn dan ik, wier vaders ik te min vond om bij de honden van mijn kudde te zetten. Dwaze, ja eerloze lieden, weggezweept uit het land. Maar nu ben ik hùn tot een spotlied geworden en ik werd hùn tot een onderwerp van gepraat. Zij verafschuwen mij, houden zich op een afstand van mij, en sparen mijn gelaat het speeksel niet. Ter rechterzijde verheft zich het gebroed, mijn voeten stoten zij weg en banen tegen mij hun onheilspaden;
Girard, R., De aloude weg der boosdoeners, Kampen, 1978.
19
14
Als door een wijde bres rukken zij aan, te midden van het vallende puin komen zij aangolven.
Wie deze verzen leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat Job zich ziet als een outcast, iemand die zelfs door zijn eigen familieleden uitgespuwd is. Hij heeft niets verkeerds gedaan. Toch wendt iedereen zich van hem af. En niet alleen laat iedereen hem in de steek, er is nog iets meer aan de hand: Men vervolgt hem als één man. Zelfs de paria's van de samenleving spuwen op hem en bedreigen hem. Hij is het slachtoffer van de slachtoffers. Job vreest zelfs een gewelddadige dood te sterven. Job 16: 18 O aarde! bedek mijn bloed niet, en mijn geroep vinde geen rustplaats! Dit vers roept Genesis 4:10 in herinnering: Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem; en Ezechiël 24:8: Om grimmigheid te verwekken ... heb Ik het vergoten bloed op een kale rots gestreken, zodat het niet bedekt kon worden. Kortom, Job is de onschuldige, die de haat van allen naar zich toe trekt. Job is de zondebok.70 Daarmee is niet alles over Job gezegd. Welke rol God in dit geheel speelt, is nog niet aan de orde. Maar de relatie tussen Job en zijn vrienden is bij Girard veel duidelijker dan bij de tot nu toe besproken auteurs. Hier zijn drie belangrijke mensen in gesprek met het onschuldige slachtoffer van de gemeenschap. De meeste theologen interesseren zich, dat brengt hun vak met zich mee, voornamelijk voor wat er tussen Job en God gebeurt. Wat Job allemaal tegen zijn God zegt, en hoe de Heer daar uiteindelijk op reageert, dàt is voer voor godgeleerden. Wat de vrienden allemaal in relatie tot Job zeggen, is hooguit een bijzaak in het verhaal van Job,71 een voorbeeld hoe het pastoraal niet moet,72 een bewijs van het failliet van abstracte theologie,73 een ondermijning van het geloof van de beproefde,74 kortom: De vrienden maken het moeilijk voor Job om te zeggen wat hij móet zeggen, maar gelukkig is Job een betrouwbaar getuige, die recht van God gesproken heeft,75 en dáár ging het ten slotte allemaal om. Zo blijft wat er tussen Job en zijn 'vrienden' gebeurt, en uiteindelijk wèl het grootste deel van het bijbelboek Job vult, in de marge staan. Girard draait dit resoluut om. Voor hem tellen alleen de dialogen tussen Job en zijn
70
Het gedeelte vanaf noot 64 tot hier is een samenvatting van Girard, R., o.c., pag. 11-17.
71
Zo Karl Barth, zie pag. 11.
72
Zo K.H. Miskotte, zie pag. 9.
73
Zo G. Gutiérrez, zie pag. 11.
74
Zo Ch. van Unen, zie pag. 13.
75
Job 42:7.
20
vrienden.76 Of het nu zinnig is om uit reactie op theologen, die zich maar met mate voor de dialogen interesseren, je aandacht maar uitsluitend op die dialogen te richten, is voor mij twijfelachtig. Maar hij opent wel de ogen voor wat makkelijk een gesloten boek kan blijven. De citaten die ik tot hier toe uit het bijbelboek Job gegeven heb, zijn alle uitspraken van Job zelf. Hij ziet zichzelf als onschuldig vervolgde, niet alleen door God vervolgd, maar ook door de samenleving om hem heen. De vraag is, of ook in de woorden van de vrienden er iets van die vervolging is terug te vinden. Het is amper te verwachten. Van een vervolger kun je verwachten, dat hij zijn vervolgen legitimeert door op de schuld van het slachtoffer te wijzen - dat maakt zijn doen tot het uitdelen van een welverdiende straf. Zo wordt binnen het antisemitisme de jodenhaat gemotiveerd door de schuld die joden zouden hebben aan de pest of aan de dood van Jezus. Een pogrom wordt dan tot het verdedigen van de eigen gemeenschap tegen ziekteverwekkers - en dat is toch heel legitiem; of tot het uitvoeren van de wraak van God, die de joden zelf over zich hebben afgeroepen - en dat is toch een zeer godvruchtig werk. Zijn dit soort redeneringen nu ook bij de vrienden van Job te vinden? Welzeker! In alle redevoeringen van de vrienden wordt gewezen op de schuld, die Job zou hebben. Het gaat soms om vage insinuaties, in de zin van: je lot is vreselijk, dus moet je wel iets vreselijks gedaan hebben, en in alle redevoeringen van de vrienden wordt gesproken over de vreselijke straffen, die God uitdeelt aan schuldigen.77 Toch is dit niet voldoende om er van uit te kunnen gaan, dat er van vervolging sprake is. In de eerste plaats moet worden vastgesteld, of de woorden van de vrienden alleen een verklaring achteraf willen zijn voor wat al gebeurd is, of dat er in hun redevoeringen ook sprake is van straf of wraak die nog komen moet. In de tweede plaats moet worden vastgesteld, of die straf een ingrijpen van Hogerhand is, of dat het een doen van mènsen is, geïnterpretéérd als ingrijpen van hogerhand. Wat het eerste betreft: De toon van de redevoeringen is zodanig, dat je de indruk krijgt: De situatie is voor Job nu al verre van rooskleurig, maar de laatste, definitieve klap moet nog komen. Zo vraagt Elifaz aan Job in hoofdstuk 22: 15 16
Wilt gij u houden aan de overoude weg die de boosdoeners hebben betreden, welke weggerukt zijn vóór hun tijd, wier grondslag werd weggespoeld als een rivier?
Inderdaad: Je situatie is nu al verre van rooskleurig, maar de laatste, de definitieve klap moet nog komen. Dit soort teksten is meer te vinden in de redevoeringen van de vrienden. In de eerste rede van elk van de vrienden is er nog hoop voor Job: Als je nu
76
Girard, R., o.c., pag. 170: Alle toevoegingen aan de Dialogen zijn gewelddadigheden tegen de oorspronkelijke tekst.
77
Girard, R., o.c., pag. 31: Er is altijd een slecht mens, een onderdrukker van het volk. Hij was almachtig, maar is het niet meer. God heeft hem tenslotte vervloekt. De wraak van de hemelse legerscharen achtervolgt hem.
21
maar ... dan zult gij ervaren, dat uw tent vrede is,78 zal Hij uw mond vullen met gelach,79 zult gij nederliggen, zonder dat iemand u opschrikt;80 kortom: De laatste klap kan nog voorkomen worden. In de latere redevoeringen ontbreekt de gedachte van een goede toekomst voor Job bijna geheel, en wordt zijn vooruitzicht volgens de vrienden hopeloos. De laatste redevoering vóór die van Elihu, de derde van Bildad in hoofdstuk 25, is slechts vijf verzen lang, en klinkt niet eens meer als een betoog, maar veeleer als een sein tot de aanval: 2 Heerschappij en verschrikking zijn bij Hem, die vrede gebied in zijn hoge hemel. 3 Zijn zijn legerscharen te tellen? Je hoort de trompetten klinken bij deze woorden, vooral als je bedenkt dat het woord 'legerscharen' niet het gebruikelijke woord voor de 'heerscharen' van de Heer is, maar een ook elders gebruikelijk woord voor een legermacht is. De conclusie van deze uitwijding is: Volgens de vrienden heeft Job nog het één en ander te verwachten aan wraak of straf van God. Het tweede punt was: Zien de vrienden van Job die straf als een ingrijpen van hogerhand, wat in het Amerikaanse verzekeringswezen een 'Act of God' wordt genoemd, of hebben zij het over een doen van mènsen, geïnterpretéérd als ingrijpen van hogerhand. Om dit laatste vast te kunnen stellen, is het nodig dat we in de woorden van de vrienden sporen vinden van menselijk handelen in de oordelen die Job getroffen hebben of hem volgens hen zullen treffen. En zulke sporen zijn er te vinden. Een treffend voorbeeld is te vinden in Job 18, waar we lezen: 18
Men stoot hem voort uit het licht in de duisternis, en men jaagt hem weg uit de bewoonde wereld.81
De meest voor de hand liggende betekenis van dit vers is: De mensen jagen hem het graf in.
78
Job 5:24.
79
Job 8:21.
80
Job 11:19.
81
Letterlijk zou ik dit vers als volgt vertalen: Ze stoten hem uit het licht de duisternis in, en van het aardoppervlak verjagen ze hem. Sommige vertalers vertalen de werkwoorden passief: 'Hij wordt gestoten' en 'hij wordt verjaagd'. Het is in het bijbels hebreeuws niet gebruikelijk om de derde persoon meervoud te gebruiken om een passief uit te drukken, zoals dat in het aramees het geval is. Nu komen er wel arameïsmen voor in dit bijbelboek, dus onmogelijk is het niet, deze werkwoordsvormen als arameïsme op te vatten en dus passief te vertalen. Joüon, P.P., Grammaire de l'hébreu biblique, § 155 b en c, houdt het op een actief: 'men stoot' etc.; zo ook Driver, S.R. en Gray, G.B., The book of Job (ICC), Part II, Philological Notes pag. 120 onder de vermelding, dat dit meervoud verwijst naar de 'hostility of men'.
22
Menselijk ingrijpen treffen we ook aan in Job 5:4, waar Elifaz zegt: Zijn zonen ... worden in de poort vertreden, zonder dat iemand hen redt; en in Job 15:22, waar dezelfde Elifaz zegt: (De goddeloze) is bestemd voor het zwaard. Maar het helderste formuleert Zofar het in Job 20: 27
De hemel openbaart zijn ongerechtigheid, en de aarde staat tegen hem op.
Hemel en aarde, God en de mensen, hebben zich in de visie van Zofar verzameld tegen de goddeloze: Zodra de hemel zijn goddeloosheid openbaart, zijn de mensen gelegitimeerd om tegen hem op te staan; maar voor hetzelfde geld kun je vermoeden: De menselijke opstand is de hemelse openbaring van ongerechtigheid. Waar het me om gaat is dit: Job is niet alleen getroffen door onheil als aardbevingen, blikseminslagen, ziekten; kortom: allerlei vormen van onheil waarvan ik in Zeeland hoorde zeggen: "Het wordt je niet door een mens aangedaan"; nee: De mensen rondom Job hebben zich tegen hem verzameld, en in dit menselijke gebeuren zien de vrienden (en Job) de hand van God. We weten nu waar de dialogen niet over gaan. De vrienden proberen niet achteraf te verklaren waarom Job door zoveel natuurgeweld is getroffen. Dat is hooguit een klein onderdeel van hun betoog. De vrienden proberen wel het geweld van mensen tegen Job te legitimeren, geweld dat al heeft plaatsgevonden, maar ook nog plaats kan vinden. Geweld, waarin de hand van God te herkennen is. Hoe? Dat is in de dialogen tussen Job en zijn vrienden geen vraag, noch voor Job zelf noch voor de vrienden. Het wordt als feit vóórondersteld. We hebben geconcludeerd, dat Job, naast wat er verder allemaal nog meer waar mag zijn, in ieder geval ook slachtoffer is van de gemeenschap. Job verklaart dit zelf, en de vrienden laten het tussen de regels door merken. We keren nu terug naar het boek van Girard. Volgens eigen zeggen was Job als een vorst temidden van zijn volk. In hoofdstuk 29 beschrijft hij zijn positie als iemand die recht sprak, naar wie geluisterd werd, iemand als een koning. Hij hoorde bij de elite van de gemeenschap, en binnen deze elite als de eerste. Opeens is alles veranderd. Hij is van zijn voetstuk gevallen en wordt door iedereen veracht. Hoe kan dat? Girard schrijft: Allereerst heeft de elite Job als model genomen. Zij heeft hem gevleid, slaafs nagevolgd. De rest van het volk is daar achteraan gegaan.82 Zo is hij een soort ongekroonde koning geworden. Maar de elite begeert hetzelfde te bereiken als zijn model. In zijn eigen maatschappelijke klasse heeft Job alleen maar rivalen, die hun best doen om hem in te halen. Maar het koningschap is per definitie niet
82
Girard, R., o.c., pag. 63.
23
deelbaar... Job is het model-obstakel van de mimetische83 theorie.84 De afgunst kan alleen ontstaan tussen Job en zijn gelijken, maar daar is het ontstaan ervan dan ook meer dan waarschijnlijk. Na een fase waarin de navolging een positief karakter had is de afgunst ondergronds zeker groter geworden te midden van de "natuurlijke" rivalen van Job. Zij moest echter, om direct geuit te worden, op een eerste fout wachten, op het een of andere voorval, dat bedreven uitgebuit de populariteit van Job bij het volk zou kunnen vernietigen. De afgod loopt bij de geringste misstap, waarnaar van alle kant wordt uitgezien, het gevaar dat hij veranderd in zondebok. Het mimetisme van de afgunst en de haat verbreidt zich net zo snel als dat van de bewondering. Het is hetzelfde mimetisme, veranderd doordat het model obstakel werd...85 Er ligt wel een bepaalde tijdspanne tussen het moment dat de elite "inziet", dat de "afgod" in feite een boosdoener is, en het moment, dat de gemeenschap in zijn geheel dit inzicht heeft overgenomen. Die tijdspanne wordt eveneens theologisch geduid. Het is het uitstel van de goddelijke wraak. Het klassieke antwoord binnen de religieuze wereld die rust op het zondebokmechanisme luidt dat ... de god zijn toevlucht neemt tot de strategie. Hij houdt degenen die tegen hem in opstand komen een duivels lokaas voor. Hij moedigt bij hen de hooghartigheid aan die hen uiteindelijk, nu of later, fataal zal zijn.86 Job beschrijft op poëtische wijze de relatie van zijn vrienden tot zichzelf. Hij gebruikt het beeld van een beek in hoofdstuk 6: 15 16 17 18 19
Mijn broeders zijn onbetrouwbaar als een beek, als de waterloop van beken die wegvloeien; die troebel zijn van het ijs, terwijl de sneeuw erin wegsmelt; ten tijde dat zij gaan afnemen, verdwijnen zij geheel; wanneer het heet wordt, drogen zij uit in hun bedding. De paden van hun loop kronkelen zich, zij gaan heen in de wildernis87 en raken verloren. De karavanen van Tema zien ernaar uit, de reisgezelschappen van Scheba hebben hun hoop erop gevestigd.
83
'Mimese' is de door Girard gebruikte term voor het imiteren van de begeerte van een ander.
84
Girard, R., o.c., pag. 64.
85
Girard, R., o.c., pag. 66.
86
Girard, R., o.c., pag. 67.
87
of: woestijn.
24
20 21
Zij komen beschaamd uit met hun verwachting, naderbij gekomen, zien zij zich bedrogen. Zo zijt gij thans voor mij geworden...
Girard zegt over het beeld van de bergbeek in deze verzen: In een half-woestijnklimaat geven de waterlopen de mensen nooit wat zij zich wensen. Als de sneeuw smelt, als er overvloed aan water is, zijn zij stampvol. De rest van het jaar, als er dorst heerst, is er niets dan zand. In de tijd dat iedereen zich voor Job uitsloofde boden de valse "vrienden" steeds maar weer hun diensten aan. Nu heeft Job ondersteuning nodig, maar iedereen maakt dat hij wegkomt.88 Vrienden overstroomden Job dus, toen hij populair, toen hij hun model was, maar nu zij hem alleen nog maar als obstakel zien, is de vriendschap verdroogt. Toch is het belangrijk te blijven zien, dat deze twee kanten, model en obstakel, niet zonder elkaar kunnen. Het begeerlijke is begeerlijk, omdat het model het heeft, maar dit model is tegelijkertijd het obstakel, dat overwonnen moet worden om het begeerlijke van hem af te kunnen pakken. In die zin is het begeerlijke per definitie het onbereikbare. Al wat bereikbaar is, of bereikt is, verliest dus ook gelijk aan begeerlijkheid. In die zin is het beeld van de bergbeek niet alleen beeld van wat de vrienden van Job doen, maar van heel het mechanisme van mimetisch begeren. Water is niet begeerlijk in de regentijd, want er is dan genoeg, en juist op dat moment stroomt de bergbeek over. Zodra water schaars is geworden, en dus begeerlijk wordt, is de bergbeek opgedroogd. Zo bedrieglijk is heel dit mechanisme. Girard concludeert: Dit gebrek aan matiging, dit eeuwige elkaar opvolgen van gebrek en overmaat is eigen aan de wereld die aan het mimetisme is overgeleverd. De wedijver vloeit zo natuurlijkerwijs voort uit de imitatie van de begeerten, dat het mimetisme ertoe komt om de triomferende rivaal onontbeerlijk te achten. Het plaatst het obstakel vóór het model. Het kiest het model in zijn hoedanigheid van obstakel.89 Het is duidelijk, dat wanneer een samenleving eenmaal zó in elkaar zit, de mensen constant elkaars obstakel zijn. De neiging tot geweld wordt dan ook groter en groter. En zoals mensen begeerten van elkaar kopiëren, kopiëren zij ook elkaars agressie naar iemand toe. Zodat gaandeweg steeds minder mensen de agressie van steeds meer anderen naar zich toe lijken te trekken, totdat uiteindelijk één enkeling de agressie van allen op zich gericht ziet. Eén enkeling, zoals Job, de zondebok. Job zelf weet hoe doeltreffend het zondebokmechanisme is, schrijft Girard, en hij laat dat zien om het systeem te verzwakken.90 In hoofdstuk 17 zegt Job:
88
Girard, R., o.c., pag. 77.
89
Girard, R., o.c., pag. 78-79.
90
Girard, R., o.c., pag. 86.
25
6 Men heeft mij tot een spreekwoord gemaakt onder de volken, en ik ben iemand, die men in het aangezicht spuwt. 7 Mijn oog is dof geworden van verdriet, al mijn leden zijn als een schaduw. 8 De oprechten zijn daarover ontzet, en de onschuldige ergert zich aan de godvergetene. 9 Nochtans houdt de rechtvaardige vast aan zijn weg, wie rein van handen is, neemt toe in kracht.91 De vraag is wie de rechtvaardigen zijn in dit gedeelte. Een aantal vertalers, zoals die van het NBG, voegt een 'nochtans' toe aan het begin van vers 9. De betekenis is dan: Ondanks alle ellende houd ik, Job, en houdt elke rechtvaardige vast aan zijn weg. De moeilijkheid is echter, dat Job juist gezegd heeft helemaal alleen te staan. Er zijn volgens hem geen rechtvaardigen, die hem bijstaan, of waar hij zich op kan beroepen. Buber zet consequent 'rechtvaardigen' e.d. tussen aanhalingstekens. Zij die zichzelf rechtvaardig vinden, voelen zich gesterkt door de ellende van Job. Het gaat blijkbaar om de drie vrienden en hun eventuele kornuiten. Girard voegt aan dit citaat het volgende commentaar toe: Het lijden en de vernedering van een slachtoffer, hoewel geen van beide verdiend, bevorderen onder de mensen het goede gedrag. Zij zijn een bron voor morele stichting... Het allen samen vervloeken van Job staat gelijk aan het doen van een goddelijk werk, aan het versterken van de gelijkgezindheid van de groep, aan het leggen van een afdoende balsem op de wonden van de gemeenschap. De drie vrienden doen niet anders. We moeten in het aangehaalde gedeelte een commentaar op het gedrag van alle 'goede lieden' zien. 92 Girard wijst op het tweede deel van vers 6. Het woord 'tofeth' (iemand, die men in het aangezicht spuwt), afgeleid van het hypothetische werkwoord 'tuf' (spuwen), is een hapax legoumenon in deze betekenis. Tofeth (verwant met het aramese tefaja, vuurplaats) is in de hebreeuwse bijbel de naam van de plaats bij Jeruzalem, waar kinderoffers aan de Moloch werden gebracht. Het tweede deel van vers 6 zou dan te vertalen zijn met: Ik ben een tofeth voor hun aangezicht geworden, een mensenoffer, een zondebok. De afgunst van de vrienden van Job verklaart wel veel van hun gedrag maar niet alles. Er is meer aan de hand. Het zondebokmechanisme is een proces, waarbij alle agressie binnen een gemeenschap zich eensgezind richt op één persoon, de 91
Buber vertaalt: 6 Er hat mich zum Gleichnis für Völker gestelt, zu einem ins Anlitz Bespienen bin ich geworden. 7 Ermattet ist mein Auge vor Gram. all meine Glieder sind schattengleich. 8 Drüber erschaudern die 'Geraden', der 'Unsträfliche' erregt über den 'Entarteten' sich: 9 Der 'Bewährte' hält an seinem Weg fest, der 'an Händen Lautre' fügt sich Stärke noch zu.
92
Girard, R., o.c., pag. 87.
26
zondebok. Als allen hun agressie op die persoon gekoeld hebben, treedt er een toestand van weldadige rust op, weldadig na het uitgebarsten geweld. De ervaring leert, dat niets zo samenbindend is als zo'n gezamenlijk optreden tegen één en dezelfde vijand. Een samenleving in een periode van grote onzekerheid en onrust, in een crisis omdat iedereen elkaars obstakel geworden is, heeft dringend behoefte aan deze samenbindende gebeurtenis, die voorkomt dat het geweld zich in het wilde weg verspreid over de gemeenschap, maar het kanaliseert naar één slachtoffer toe. Daarom heeft de gemeenschap behoefte aan mensen, die in staat zijn dat ene slachtoffer aan te wijzen, om hun aanwijzing eensgezind te kunnen navolgen. Welnu: dit is precies wat de vrienden van Job aan het doen zijn. Hun dreigementen naar Job hebben het karakter van een self-fulfilling-profecy, door hun doorhameren op het punt van de schuld van Job en het vreselijke lot van schuldigen, roepen zij het geweld van de gemeenschap tegen Job op. Volgens Girard bevindt het zondebokmechanisme in de samenleving van Job zich in een overgangssituatie. Er is geen sprake meer van een volstrekt spontane lynchpartij, evenmin is het zondebokmechanisme al helemaal geritualiseerd. Een volstrekt spontane lynchpartij had een gesprek tussen Job en zijn vrienden onmogelijk gemaakt, hij zou ervóór al zijn omgebracht. Maar de drie vrienden zijn ook geen priesters, die het slachtoffer zonder meer kunnen aanwijzen. Een echte rite zou uitsluitend afhangen van degenen wier opdracht het is haar uit te voeren.93 We bevinden ons in een overgangssituatie. Het spontane geweld is niet meer aanvaardbaar voor de mensen van de gemeenschap. Een rite, die het geweld op formele manier 'regelt' is er nog niet. Er is dus twijfel mogelijk. Daarom luistert alles hier heel nauw, en is het van het grootste belang, dat de eensgezindheid tegen de zondebok algeheel is, zonder uitzondering. Een uitzondering zou twijfel zaaien. Zolang het slachtoffer in leven is, maakt het deel uit van de gemeenschap. Het kan dus deelnemen aan de eensgezindheid die tegen hem gestalte krijgt. De eis van eensgezindheid gaat hem in de eerste plaats aan. Er is geen enkele reden hem ervan uit te sluiten. Integendeel, geen enkele instemming is zo kostbaar als de zijne. De drie vrienden proberen van Job instemming te krijgen met de uitspraak die hem veroordeelt. Dat is het werkelijke doel van hun zending.94 Tegen alle verdrukking in houdt Job stand. Tot aan het einde blijft hij zijn onschuld betuigen, al wankelt hij zo nu en dan in radeloosheid. Doordat hij niet buigt voor de druk van allen, wordt openbaar dat de vrienden een onschuldige vervolgen. Ten aanzien van het zondebokmechanisme zijn er twee soorten teksten. Teksten, die uitgaan van de schuld van het slachtoffer, en teksten, waarin de onschuld van het slachtoffer wordt uitgesproken. Wanneer de tekst uitgaat van de schuld van het slachtoffer, is het nagenoeg onmogelijk aan te tonen, dat dit slachtoffer een onschuldige zondebok is. Voor zover het mogelijk is deze onmogelijkheid te overwinnen, zijn de dialogen erin geslaagd. Het zijn nu juist in die zin dialogen, dat zij de twee gezichtspunten
93
Girard, R., o.c., pag. 100.
94
Girard, R., o.c., pag. 135.
27
tegenover elkaar weergeven. De waarheidsgetrouwe openbaringen van de vervolgde wisselen af met de leugenachtige en zich in de sfeer van het heilige bewegende beweringen van de vervolgers. ... Tegen de heilige leugen van de vrienden verzet zich de ware werkelijkheidszin van Job.95 Zo vormen de dialogen uit het bijbelboek Job een monument, dat hen die, zonder het zelf te weten, een onschuldige vervolgen, als vervolgers openbaart, en de vervolgde als de onschuldige zondebok zijn gelijk geeft.
Conclusie Er is wel wat veranderd in de lezing van het bijbelboek Job. De opstandigheid van Job veroordelen, dat gebeurt niet meer. De reactie daarop van Elihu, de vierde vriend, met instemming begroeten, gebeurt evenmin.96 Met dat al blijft René Girard wel degene, die zich het meest voor de vrienden interesseert. Bij hem is dan ook een antwoord te vinden op de vraag waarom de vrienden Job zo vijandig bejegenen. Dat is geen antwoord, waarmee je de vrienden kunt veroordelen, omdat zijzelf zich onbewust zijn van het systeem, waarin zij gevangen zitten. Zij weten niet wat zij doen. De opmerkingen, die de diverse auteurs over de vrienden van Job maken, zijn heel herkenbaar. Barth heeft gelijk, wanneer hij zegt: Het probleem met de vrienden van Job is, dat zij zich op de verkeerde plaats bevinden. In hun inbeelding staan zij op het standpunt van God. Zij achten het geboden, om mèt God tégen Job partij te kiezen.97 Miskotte heeft gelijk, wanneer hij zegt: Zij drukken Job neer, om hun theorie der vergelding te handhaven, doch daarbij gaat het er tegelijk om, zichzèlf te handhaven.98 Ook Gutiérrez heeft gelijk. De vrienden houden geen rekening met de concrete ervaring van Job.99 Elie Wiesel en Josy Eisenberg zien de gapende kloof tussen Job en zijn vrienden, en hun feitelijke vijandschap voor hem.100 Al deze constateringen echter vallen binnen de theorie van Girard in een zinvolle samenhang op hun plaats. Dat is de winst van de visie van Girard. Er is nog een punt: De verbinding met de actualiteit. Het zondebokmechanisme is nog springlevend. In onze maatschappij is nog maar een schaduw merkbaar van het geweld, dat oorspronkelijk dit mechanisme begeleidde, maar het systeem werkt nog 95
Girard, R., o.c., pag. 43.
96
Zo nog wel bijvoorbeeld: Buskes jr., J.J., Job, Baarn z.j.. Het moet ergens tussen 1920 en 1936 geschreven zijn. Een uitzondering op deze regel heb ik gevonden in: Vogels, W., Job, Boxtel, 1989. Zie voor zijn mening noot 168 op pag. 47.
97
Zie boven, pag. 6.
98
Zie pag. 9, 58.
99
Zie boven, pag. 12.
100
Zie boven, pag. 18.
28
steeds. Het slachtoffer wordt niet gedood, maar bijvoorbeeld uit zijn of haar functie ontheven.101 Waar de wet, die het geweld van mensen beteugelt, niet meer geldt of voor bepaalde groepen in de samenleving niet meer als norm aanvaardbaar is, komt het onderliggende geweld van het oorspronkelijke zondebokmechanisme direct weer boven, zoals merkbaar is in Oost-Europa, waar opeens weer pogroms dreigen, en in Frankrijk, waar joodse graven niet veilig meer zijn, en je je zou kunnen afvragen, hoelang het nog duurt eer dat voor joodse huizen geldt. Er is wel iets fundamenteels veranderd ten opzichte van de tijd van Job, volgens Girard. Het zondebokmechanisme werkt alleen, als iedereen er van overtuigd is, dat het slachtoffer schuldig is. Onder invloed van het Joods-Christelijk getuigenis is dat nu in onze samenleving niet het geval. Wij hebben geleerd respect voor slachtoffers te hebben, en zien vaak dat zij onschuldig zijn. Zo is een voorkeursbehandeling van vrouwen bij bepaalde sollicitaties in onze maatschappij denkbaar, al is dat niet onomstreden. De publieke opinie zegt, dat discrimineren onfatsoenlijk is, en niemand wil graag van discriminatie beschuldigd worden. Slachtoffers krijgen een bepaalde bescherming, en al zal die in de ogen van de slachtoffers niet voldoende zijn, het is een verademing vergeleken met een samenleving, waarin discriminatie een deugd is, die van gezonde vaderlandsliefde getuigt. Een gevolg van deze fundamentele verandering is wel, dat wannéér er ooit zondebokgeweld losbarst, er geen einde aan komt, omdat de vrede en de rust, die na het oorspronkelijke geweld intraden, nu niet komen. De unanimiteit ontbreekt, en dus gaat het geweld door. Dat is de verklaring die Girard geeft aan de grenzeloze gewelddadigheid van moderne totalitaire systemen. Girard beklemtoont, hoe makkelijk een mens ertoe komt, de positie van de vrienden in te nemen. Het lijkt haast met het mens-zijn gegeven, een slachtoffer voor schuldig te houden. Het lukt steeds beter, om dit mechanisme te onderkennen, waar anderen dan wijzelf zich ervan bedienen. Girard houdt zijn lezers een spiegel voor. Dat is winst.
101
De gebeurtenissen rond de voormalige rector van het Barleüs-gymnasium vormen in dit verband een onthullend 'school'voorbeeld. Maar ook te denken valt aan de voetbaltrainer, die wordt ontslagen. Is dat werkelijk een slechte trainer? Als dat zo zou zijn, waarom staan dan de dag na het ontslag een hele rij voetbalclubs voor de deur, om hem in dienst te nemen?
29
2. JOB IN HET NAUW Nu we gezien hebben hoe de relatie tussen Job en zijn vrienden gestalte heeft gekregen, is het goed om eens te zien hoe de relatie tussen Job en God zich ontwikkelt. Tot aan hoofdstuk 38 ziet die relatie er erg eenzijdig uit. Job spreekt, roept, schreeuwt, maar de hemel zwijgt. Pas in hoofdstuk 38 antwoordt de Heer. Ik wil daarom eerst de aandacht richten op wat Job allemaal tot God te zeggen heeft, om pas in het volgende hoofdstuk het antwoord uit het onweer erbij te betrekken. Het is duidelijk, dat vanaf de grijze oudheid mensen met gekromde tenen naar de woorden van Job geluisterd hebben. Dat is al begonnen bij de vrienden van Job. Vanaf hoofdstuk 3 lijkt de vrome Job, die zegt: "De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd"; en: "Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?" schokkend veranderd. Voor veel lezers is deze schok te groot geweest, en zij hebben de kant van de vrienden gekozen, die Job om zijn woorden veroordeelden. Zó is het bij geen van de schrijvers, die wij bespreken. Maar voor de rest zijn er nog genoeg verschillen in de interpretatie van en commentaar op de woorden van Job.
Karl Barth Barth bespreekt het spreken van Job over God in Die Kirchliche Dogmatik in § 70.1 onder de titel: Der wahrhafte Zeuge.102 Daarmee staat het spreken van Job onder het voorteken van het waarachtige getuigenis over God. Maar dat getuigenis is niet onproblematisch. Barth verwerpt de zienswijze van uitleggers, die de woorden van Job aan een milde censuur onderwerpen, hem hier hun bijval geven, om daar hoofdschuddend te constateren: Hier zou hij te ver kunnen zijn gegaan, zich vergist en gezondigd hebben.103 Wie wil, mag en kan zijn vieze menselijke vingertje ... op de woorden van Job leggen, als zou hij de scheidsrechter tussen God en Job zijn?104 Deze vóóropmerking betekent niet, dat Job in al zijn spreken alleen maar gelijk heeft. Dit is volgens Barth juist het problematische, dat Job tegelijkertijd gelijk en ongelijk heeft. Naar zijn redevoeringen in het middendeel van het boek bestaat zijn eigenlijke
102
Barth, K., Die Kirchliche Dogmatik IV/3, Zollikon-Zürich, 1959, pag. 459-470.
103
Barth, K., o.c., pag. 468: ... sie einer milde Zensur unterwarfen, ihnen hier Beifall gaben, um dort kopfschüttelnd zu konstatieren: da möchte er zu weit gegangen sein, sich verirrt uns gesündigt haben.
104
Barth, K., o.c., pag. 470: Wer wollte, dürfte, könnte seine schmutzigen menschlichen Fingerlein ... auf Hiobs Worte legen, als wäre er der Schiedsrichter zwischen Gott und ihm... ?
30
leed en dus het primaire onderwerp van al zijn klagen in het samenvallen van van zijn diepste weten, dat hij, in wat hem gebeurt, met God van doen heeft - met zijn even diepe niet-weten, in hoe verre hij daarmee met God van doen heeft. In de strijd tussen zijn weten en niet-weten doet hij onrecht en heeft hij ongelijk: daarin begaat hij de fout, waaraan hij zich in de uitingen van zijn verdriet schuldig maakt, met het oog waarop hij niet gespaard wordt (Job 42:6), te herroepen en in stof en as te berouwen. Deze fout zal hem niet, om dat maar gelijk te zeggen, diskwalificeren als getuige van de waarheid, niet, omdat dat, waarin hij gelijk heeft, zijn constante weten, dat hij met God van doen heeft, ertegen zou opwegen, maar wel omdat God Zelf zijn gewicht in de waagschaal werpt, en ervoor zorgt, dat deze fout verdwijnt, dat hij deze strijd opgeven, en uiteindelijk ook dit ervaren, weten en inzien zal, in hoe verre hij met Hem van doen heeft.105 Twee punten worden in dit citaat aangeroerd: In de eerste plaats is dat de vraag naar de diepste grond van Jobs klacht, en in de tweede plaats is dat de vraag in hoeverre hij gelijk heeft in zijn klagen. Het grote lijden van Job, de diepste grond van zijn klacht, is volgens Barth, dat God hem volslagen onherkenbaar is geworden door wat hem overkomen is. Hij twijfelt er geen ogenblik aan, dat hij met deze God van doen heeft, het brengt hem echter haast buiten zinnen, dat Hij hem in een gestalte tegemoet treedt, die hem geheel en al vreemd is. ... Hij vraagt en vraagt: Waarom zijn God in deze gestalte?106 Heeft God wel het recht om zich in deze gestalte aan Job te tonen? Job twijfelt daaraan. Daarom blijft het niet bij vragen en bidden, maar: Met de vragen en gebeden voor alles het trotse protest: Hij, Job heeft toch zijn verbond met God gehouden. Of heeft hij het niet gedaan? God geve hem
105
Barth, K., o.c., pag. 463: Es besteht nach seinen Reden im Mittelstück des Buches sein eigentliches Leid in allen seien Leiden und also der primäre Gegenstand aller seiner Klagen in dem Zusammentreffen seines tiefen Wissens darum, daß er es in dem, was ihm widerfahren ist und aufligt, mit Gott zu tun hat - mit seinem ebenso tiefen Nicht-Wissen darum, inwiefern er es darin mit Gott zu tun hat. Im Streit seiene Nicht-Wissens gegen sein Wissen tut und hat er Unrecht: in ihm begeht er den Fehler, dessen er sich in der Äußerung seines Schmerzes schuldig macht, im Blick auf den es ihm nicht erspart bleiben wird (42,6), zu widerrufen und im Staub und in der Asche zu bereuen. Dieser Fehler wird ihn, um das gleich vorwegzunehmen, als Wahrheitszeugen nicht disqualifizieren: nicht etwa darum, weil er durch das, worin er Recht hat und behält, durch sein konstantes Wissen darum, daß er es mit Gott zu tun hat, aufgewogen wäre, wohl aber darum, weil Gott selbst sein Gewicht in die Waagschale werfen und dafür sorgen wird, daß iobs Fehler verschwinden, daß er jenen Streit aufgeben, endlich und zuletzt auch das erfahren, einsehen und wissen wird, inwiefern er es mit ihm zu tun hat.
106
Barth, K., o.c., pag. 464: Er zweifelt keinen Augenblick daran, daß er es mit seinem Gott zu tun hat: es bringt ihn aber fast oder ganz von Sinnen, daß eben er ihm in einer Gestalt begegnet, in der er ihm schlechterdings fremd ist. ... Er fragt und fragt: warum sein Gott in dieser Gestalt?
31
inlichtingen over het verwijt, dat Hij hem blijkbaar moet maken!107 Toch is dat nog niet het laatste woord, dat over de redevoeringen van Job te zeggen is. Maar Jobs feitelijk laatste woord moet men toch niet in dit vragen en bidden, noch in dit protest vinden, maar in zijn keer op keer uitbrekende tegelijkertijd pijnlijke èn toornige, om niet te zeggen spottende zucht over de hem al te goed bekende incongruentie en machteloosheid van al deze vormen van zijn klacht en in het bijzonder van zijn protest. Daarin bestaat in laatste instantie het vreemde, het vreeswekkende van de gestalte, waarin God hem tegemoet treedt: Hij vraagt in het geheel niet met wie hij van doen heeft, naar schuld of onschuld van de mensen. Hij doet wat Hij met hem wil naar het onbegrensde recht van Zijn onbegrensde macht; een recht waarvoor de mens alleen verschrikt verstommen of rebels schreeuwen kan, waar met God niet over te praten is.108 God heeft voor Job de gestalte van een vijand aangenomen. Hij voelt zich door Hem zonder inzichtelijke grond, zonder een hem begrijpbaar recht vervolgd, bedreigd, mishandeld. Maar evengoed kan hij van die God geen afstand nemen. Zo is hij tegenover God een 'Godsstrijder', een waar Israël. Het tweede punt is: Spreekt Job recht van God? Barth antwoordt op die vraag: Ja en nee! God heeft zich voor Job verborgen. Hij heeft zijn zegen beperkt tot het troosteloze minimum van zijn bestaan. Toch is Hij daarmee Job niet ontrouw. Het verbond tussen God en Job is het verbond tussen twee vrije partners. Job dient God niet om er beter van te worden, zoals de Satan beweert. Deelactie van de geschiedenis, waarin de verhouding tussen God en Job geschiedt, is de verandering, waarin God in een vrije beslissing deze verandering van gestalte voltrekt en waarin het de zaak van Job wordt, deze goddelijke beslissing in even vrije menselijke beslissing te volgen: God als lijdende mens gehoorzaam te blijven.109 107
Barth, K., o.c., pag. 465: Mit der Frage und Bitte aber vor allem der trotzige Protest: Er, Hiob, hat doch seinen Bund met Gott gehalten. Oder hat er es nicht getan? Gott gebe ihm Auskunft über den Vorwurf, den er ihm offenbar zu machen hat!
108
Barth, K., o.c., pag. 465-466: Aber Hiobs sachlich letztes Wort hat man doch wohl weder in jener Frage und Bitte, noch auch in diesem Protest zu finden, sondern in seinem wieder und wieder ausbrechenden zugleich schmerzlichen und zornigen, um nicht zu sagen: höhnischen Seufzer über die ihm nur zu wohl bekannte Inkongruenz und Ohnmacht aller dieser Formen seiner Klage und insbesondere seines Rechtsprotestes. Darin besteht letzlich das Fremde, das Furchbare der Gestalt, in der Gott ihm begegnet: er fragt ja gar nicht, mit wem er es zu tun hat, nach des Menschen Schuld oder Unschuld. Er scheltet und waltet mit ihm gerade nur nach dem unbegrenzten Recht seiner unbegrenzten Macht: einem Recht, angesichts dessen der Mensch nur entsetzt verstummen oder eben empört aufschreien kann, über das nicht mit Gott zu reden ist.
109
Barth, K., o.c., pag. 467: Teilaktion der Geschichte, in der das Verhältnis zwischen Gott und Hiob geschieht, ist die Veränderung, in der Gott in freier Entscheidung jene Gestaltwandel vollzieht und in der es Hiobs Sache wird, dieser göttlichen Entscheidung in ebenso freier
32
De klacht over deze verandering van gestalte is niet een bewijs van ontrouw van Job. Het is andersom. De klacht is precies de van hem verlangde vrije menselijke beslissing: Hij zou niet gehoorzaam geweest zijn, als hij die klacht niet aangeheven en ... tot het einde toe volgehouden zou hebben.110 Job heeft dus gelijk. Hij staat in zijn recht. Maar tegelijkertijd, en onontwarbaar ermee verweven is ook zijn ongelijk. Het is niet zo, dat je kunt onderscheiden tussen terechte en onterechte woorden.111 Het gaat samenop: Het kan niet anders zijn, als dat Job - simul justus et peccator!112 - als knecht van JHWH in elk woord, en als feilbaar mens in geen van zijn woorden gelijk heeft.113 In de hoop wat duidelijk te krijgen, op wat voor manier Job in dezelfde woorden gelijk en ongelijk heeft, het volgende citaat: Daar verheft hij zich met het volste recht voor zijn door hem nooit prijsgegeven, steeds en consequent verdedigde zaak als Gods partner, voor zijn gerechtigheid voor Hem - en stelt zich daarmee, dat hij die gerechtigheid, zichzelf blijkbaar vertillend, als aanspraak op Gods gerechtigheid voor hem, in zijn menselijke ogen naar zijn gedachten en maatstaven geldend maakt, ook eclatant in het onrecht. ... Daar respecteert iemand de vrijheid van God te geven en te nemen en daar doet hij het toch met een resignatie, waarin hij het bestaat, dat God Zijn vrijheid toch eigenlijk anders, namelijk met het passend respect van zijn menselijke vrijheid - alsof hij die vrijheid nu juist niet alleen aan Hem te danken zou hebben! - gebruiken moet. ... Dit is recht en onrecht. En hoe verweven is het ene in het andere!114
menschlicher Entscheidung zu folgen: Gott nun eben leidenden Gehorsam zu leisten. 110
Barth, K., o.c., pag. 468: Er wäre nicht gehorsam gewesen, wenn er diese Klage nicht angestimmt und ... bis ans Ende durchgehalten hätte.
111
Zie pag. 30, noot 103.
112
Simul justus et peccator: tegelijkertijd rechtvaardige en zondaar.
113
Barth, K., o.c., pag. 468: Es kann nicht anders sein, , als daß Hiob - simul justus et peccator! - Als Knecht Jahves in jedem Wort, und als feilbarer Mensch auch in keinem seiner Worte Recht hat.
114
Barth, K., o.c., pag. 469: Da erhebt er sich mit vollem Recht für seine nie preisgegebene, immer und konsequent vertretene Sache als Gottes Partner, für seine Gerechtigkeit vor ihm und setzt sich eben damit, daß er sie, sich selbst offenbar überhebend, als Anspruch auf eine Gerechtigkeit Gottes für ihm, in seinen menschlichen Augen nach seine Gedanken und Maßstäben geltend macht, auch eklatant ins Unrecht. ... Da respektiert Einer die Freiheit Gottes, zu geben und zu nehmen - und da tut er doch gerade das in einer Resignation, in der
33
De visie van Barth komt hier op neer, dat Job gelijk heeft, als hij zijn zaak als rechtvaardige verdedigt, maar dat hij ongelijk heeft, als hij op grond van zijn eigen rechtvaardigheid meent aanspraak te kunnen maken op een bepaalde vorm van rechtvaardigheid van God, namelijk een rechtvaardigheid naar menselijke maatstaven. Dat Job gelijk heeft met het erkennen van de vrijheid van God, en ongelijk met het eisen, dat God zijn vrijheid op een andere manier moet gebruiken dan Hij doet. Maar Barth zegt er gelijk bij: Het één kan niet zonder het andere. Er is in de situatie van Job niet mogelijk, recht van God te spreken, zonder meteen ook ongelijk te hebben. Zou Job zijn mond hebben gehouden, dan zou hij in feite zijn relatie met God hebben opgegeven. Barth verzet zich heftig tegen een visie, die Job voluit gelijk geeft.115 Dat heeft er ook mee te maken, dat voor hem alléén Jezus Christus de titel 'waarachtig getuige' volledig verdient.116 Het blijft voor mij een vraag of het bijdraagt aan het begrijpen van het bijbelboek Job te analyseren op de manier van Barth. Het getuigenis van Job is zoveel waarachtiger dan het getuigenis van de vrienden, die God zijn vrijheid ontzegden,117 dat het naar mijn mening zinvoller is om het verschil tussen Job en zijn vrienden te ontleden, dan om het verschil tussen Job en Jezus te accentueren. Per slot van rekening maakt het bijbelboek Job deel uit van de Chetubim (de Geschriften), en niet van de Thora (Wet) of de Nebiim (Profeten). Dit gedeelte van de Tenach is in de eerste plaats de plek waar de reaktie op wat Wet en Profeten verkondigen geformuleerd wordt. Welnu: Job geeft een waarachtige reaktie, de drie vrienden niet, ook al lijkt het woordgebruik van Job en zijn vrienden in tegengestelde richting te wijzen. Uiteraard is Job Jezus niet, daarin heeft Barth volslagen gelijk, maar wie heeft beweerd, dat hij het wèl is?
K.H. Miskotte Job vraagt. Dat staat centraal in het boek met de titel: Antwoord uit het onweer. En hij vraagt niet als enige. Het is een vraag die zoo oud als het menschengeslacht zelf.118 Dit vragen is eigenlijk niets anders dan het steeds hernieuwd gebed, om te
er faktisch trotzig darauf besteht, daß Gott seine göttliche Freiheit eigentlich anders, nämlich in gebührender Respektierung seiner menschlichen Freiheit - als hätte er nicht gerade diese nur ihm zu verdanken! - gebrauchen müßte. ... Da ist eben Recht und Unrecht. Und wie verwebt und verworren das Eine in das Andere! 115
Barth, K., o.c., pag. 470: Gottlosigkeit hört auch als Gottlosigkeit im Guten nicht auf, Gottlosigkeit zu sein - als solche erst recht nicht!
116
Barth, K., o.c., pag. 470: ... der nicht Jesus Christus, ... sondern nur eben Hiob war, ...ein Zeuge Jesu Christi, ein Zeuge dessen, ... der allein wahrhaftige Zeuge ist.
117
Zie hierboven, pag. 7.
118
Miskotte, K.H., Antwoord uit het onweer, Amsterdam, 1936, pag. 12.
34
mogen verstaan, om in het gelóóf te mogen verstaan dat God......goèd is.119 Dat is voor Miskotte de kern van zijn boek over Job. Het wezenlijke van het lijden van Job verwoordt Miskotte als volgt: Als wij goed zien is het wezenlijke van die last de ongehoorde eenzaamheid. Hij lijdt niet voor zijn volk of voor de menschheid, niet voor zijn kinderen, niet voor zijn vrouw of voor een beginsel. De enkeling lijdt. Zijn stem gaat nog wel in de richting van God, maar Gods stem antwoordt niet meer op zijn stem.120 En: Job klaagt niet over dit of dat, zijn kreet is de kreet der Godverlatenheid.121 Job staat helemaal alleen. Maar daarbij blijft het niet. In zijn eigen lijden denkt hij ook aan het lijden van heel de mensheid. Daarmee verbindt hij zich. De klacht van Job wordt in zijn mond vanzelf een klaagzang der geheele menschheid. ... En toch! waarom doet het ons goed? waarom is er meer troost voor den bedroefde in deze klacht dan in de "verklaringen" der menschen?122 Hoe komt Job ertoe, om in zijn eigen leed nog te denken aan dat van anderen? Miskotte antwoordt vragend: Hoe het mògelijk is? uit onze natuur is het niet! Uit de vanzèlfse werking van het leed evenmin; zou het niet de weerglans zijn van het gelóóf in God, en het òngeloof jegens "God"?123 Job houdt zich aan God vast. Hij blijft bij de God, die in bijzonder-bitteren zin een verborgen God124 is. Tegenover dit "blijven" nu is het volkomen secundair of een mensch berust of vraagt, bidt of scheldt, stil wordt of opstandig. ... Job blijft in alle opzichten op zijn plaats; ook zijn zoeken is een vorm van "blijven" en zijn godslastering een zonderlinge wijze "zich vast te houden als ziende den Onzienlijke".125 119
Miskotte, K.H., o.c., pag. 16.
120
Miskotte, K.H., o.c., pag. 97.
121
Miskotte, K.H., o.c., pag. 105.
122
Miskotte, K.H., o.c., pag. 129.
123
Miskotte, K.H., o.c., pag. 131.
124
Miskotte, K.H., o.c., pag. 138.
125
Miskotte, K.H., o.c., pag. 138.
35
De woorden van Job lijken elkaar tegen te spreken. In hoofdstuk 27 spreekt hij woorden, zoals je van de vrienden zou verwachten. Sommige uitleggers vermoeden hier tekstcorruptie, en denken dat het om woorden van bijvoorbeeld Zofar gaat,126 Miskotte ziet hier de gevolgen van een "pijnbank": O! hij méént het niet, maar hij zou het willen méénen, hij zou het zoo wild-beslist wìllen meenen, dat hij welhaast meent, dàt hij het meent. Dat is van de pijn, alleen van de pijn. O! als "het Leven" de duimschroeven aandraait en de ziel uitrekt tot razernij toe, dan kan men een mensch àlles laten zeggen, zóózeer dat de gezonde toeschouwers en beulsknechten oprecht teleurgesteld zijn over zulk een slap, inconsequent, karakterloos wezen. ... Dit is het geheim: Het gaat bij voortdurende wisseling over een verschillende God, over wat wij God noèmen en over wat wij Gòd zouden moeten noemen.127 Die wisseling tussen God en "God" vindt zijn hoogtepunt in de uitspraken van Job, waar hij God tegenover God ziet. ... dat God ons recht verschaffe tegenover "God". Hier ligt feitelijk de levende kern van ons boek en hier valt ook nu nog de beslissing of dit boek ons tot Woord Gods worden zal, tot openbaring van de Verborgene. Zich op God te beroepen tegen God, van God-vijand op God-vriend, van den God der ervaring op den God van de openbaring, die nog kómen moet ... deze waanzin, deze razernij ... stoot een barst, een kier in de koperen hemel. Daartoe komt geen mensch uit zichzelf. Hier is waarlijk iets van dat geloof, dat bergen verzet...128 Job spreekt 'recht' van God. Miskotte schrijft: Job zocht hulp bij God. Maar God heeft de hulp van Job noodig tegen "God". Het misverstand van de religie mag niet blijven bestaan, zo waarachtig als de Goël leeft, de Losser, die komt, die op aarde verschijnt. De God die de antwoorden van "God" verslaan zal, diè zal God zijn. Zie, Job zèlf is Zijn jongste, voorloopige bewijs.129 De wisseling tussen God en "God" blijft parten spelen. Ook Job zelf ziet het niet altijd even scherp. In hoofdstuk 31 betuigt Job zijn onschuld. Volgens Miskotte is dit één van de plaatsen, waar dit het geval is. Staat hij nu in deze eenzaamheid voor Gòd? In zijn voorstelling staat hij voor God, maar feitelijk staat hij ook nu voor het spook "God". ... Hij geniet hier van
126
Zie Driver, S.R. en Gray, G.B., Job (ICC), Edinburgh, 1921, pag. xxxviii ff. en Part 1 pag. 227ff.
127
Miskotte, K.H., o.c., pag. 149-150.
128
Miskotte, K.H., o.c., pag. 151-152.
129
Miskotte, K.H., o.c., pag. 159.
36
zijn eigen onschuld, en hij gaat er in òp. Dat kan alleen, omdat en voorzoover hij voor "God" staat. Voor Gòd is men nimmer rein, maar ook nimmer eenzaam...130 De positie van Miskotte wordt zo wel duidelijk. Job spreekt recht van God, omdat hij zich ten uiterste toe verzet tegen de "Gedachtegod" van de vrienden, de "God" die niet anders is dan een verzinsel van de mensen. Misschien dat Job wel eens een moment onder de druk van de pijnbank van het leven bezwijkt. Dat zij dan zo, maar de hoofdlijn van zijn vragen is een waarachtig getuigenis, een bewijs dat de waarachtige God leeft. Zonder de Levende, de Verborgene, zou Job nooit tot zijn klacht gekomen zijn. Juist die God inspireert tot de opstand tegen "God". Miskotte citeert in dit verband Psalm 119:41, Oude berijming: Mijn ziel bezwijkt, ze is gansch afgemat, Daar z' aan uw heil met al haar lust blijft hangen, Waarop uw Woord mij hoop gegeven had. Mijn oogen zijn bezweken van verlangen, Naar 't geen mij was beloofd, terwijl ik bad: "Wanneer, o God, zal ik uw troost ontvangen!"131 Het Woord van God, de Verborgene, de Komende, houdt de moed tot vragen levend.
Gustavo Gutiérrez Het gezichtspunt dat Gutiérrez gekozen heeft in zijn studie over het bijbelboek Job omschrijft hij zelf als volgt: ... de taal met betrekking tot God. Nog preciezer: het spreken over God vanuit een grenssituatie: het lijden van de onschuldige.132 Andere gezichtspunten zijn er wel, maar Gutiérrez kiest bewust voor het bovenstaande, omdat het naar zijn mening centraal staat, en het bovendien aan onze situatie beantwoordt.133 Wat de taal van Job betreft: Gutiérrez hoort in het spreken van Job twee talen. De eerste taal is de profetische:
130
Miskotte, K.H., o.c., pag. 173.
131
Miskotte, K.H., o.c., pag. 32. Op onderdelen verschilt de weergave van Miskotte met door mij geraadpleegde uitgaven van deze Psalmberijming. Regel 2: cursivering van Miskotte, regel 3: "Woord", Miskotte met een hoofdletter, Psalmberijming met een kleine letter, regel 6: Miskotte een uitroepteken, Psalmberijming een vraagteken.
132
Gutiérrez, G., Gerechtigheid om niet, Baarn, 1987, pag. 21.
133
Gutiérrez, G., o.c., pag. 21.
37
Waar het om gaat - bemerkt Job - is het lijden en het onrecht dat de armen ervaren; dientengevolge moet hij, die in God gelooft, proberen aan hen verlichting te verschaffen door zijn hulp en solidariteit.134 De tweede taal noemt Gutiérrez de taal van de contemplatie. Job begrijpt dat de wereld van gerechtigheid geplaatst moet worden in de ruime, veeleisende en vrije horizon van de gratuïteit van de liefde van God, van zijn liefde-om-niet.135 Deze twee talen zijn niet strikt te scheiden, ze lopen door elkaar heen, overlappen elkaar, maar toch is dit onderscheid volgens Gutiérrez zinvol. De profetische taal. Wat de profetische taal betreft, hierin betuigt Job zijn eigen onschuld aan het lijden dat hem overkomen is. Het is niet verdiend, hij heeft het er niet naar gemaakt. Hij kan gewoonweg geen schuld, die zo'n straf verdient, bij zichzelf ontdekken. Daarom moet hij wel de theologie van de vrienden, de theorie van de vergelding, verwerpen. Die theologie deugt niet. Job komt tot deze conclusie, vanuit zijn eigen ervaring. Hij komt in een dilemma terecht. Hij zit ingeklemd tussen ... enerzijds een theorie waarvan hij zich niet kan ontdoen (de ethisch-religieuze leer van de vergelding), en anderzijds zijn persoonlijke ervaring die hem brengt tot de overtuiging van zijn onschuld. Desondanks laat Job zich niet leiden door een abstracte en gemakkelijke logica: nooit zegt hij dat God onrechtvaardig is. In plaats van kwaad te spreken over de God van zijn geloof ondermijnt hij de fundamenten van de heersende theologie. Het overgeleverde geloof en zijn actuele ervaring versterken elkaar in deze kritiek.136 Maar Job gaat verder. Gaandeweg ziet hij, dat het lijden niet alleen hem treft, maar krijgt hij oog voor het lijden van alle armen, slachtoffers van de goddelozen. Job herkent hen als deelgenoten van zijn ongelukkige toestand. Het zijn mensen, die net als hijzelf, onschuldig lijden. En: Hij is zich scherp bewust van de religieuze betekenis van de dienst aan de arme dat weet hij uit het verleden en de geboden van zijn God.137 Het feit, dat deze geboden tot dienst aan de arme gegeven zijn, houdt in,
134
Gutiérrez, G., o.c., pag. 51.
135
Gutiérrez, G., o.c., pag. 51.
136
Gutiérrez, G., o.c., pag. 68.
137
Gutiérrez, G., o.c., pag. 83.
38
... dat de armen niet de door God gestraften zijn (zoals de leer van de vergelding-gedurende-iemands-leven impliciet beweert); ze zijn veeleer zijn vrienden.138 Daarom kan de leer van de vergelding niet kloppen. En wanneer de vraag gesteld wordt òf Job echt wel onschuldig is, dan is voor hemzelf het antwoord duidelijk. Juist ten opzichte van de arme is hij altijd rechtvaardig geweest, hun roepen heeft hij gehoord. Zijn eigen ervaring van arm zijn en lijden maakt zijn spreken over God in die profetische taal dieper en waarachtiger. Hoeveel vragen er ook blijven, solidariteit met de armen duldt geen uitstel, tot alle vragen zijn opgelost. De contemplatieve taal. Toch is de taal over God, die wij de profetische noemen, niet voldoende. Job zoekt ... de diepe zin van de goddelijke gerechtigheid - en zo een ontmoeting, die echt en totaal is, met de God van zijn geloof en verwachting.139 Job voert een gevecht met de theologie van zijn vrienden, en gaandeweg wordt dat een gevecht met God zelf. En in dit gevecht met en òm God ontdekt Job het tweede gezicht van God. Naast de God, die Job bijna als een vijand beschouwt, ziet hij God als een vriend. Drie sleutel-verzen markeren de voortgang van dat inzicht: Het zijn: Job 9:33, de noodzaak van een bemiddelaar; Job 16:19, de tegenwoordigheid van een getuige in de discussie; en Job 19:25, de verwachting van een bevrijder.140 Bij Job groeit het inzicht, dat God anders, meer is dan de God van de vrienden. Er is een groei in geloof en hoop. Job erkent ... dat de gerechtigheid van God alleen wordt verstaan binnen zijn liefde, die als eerste, op gratuïte wijze, aanwezig is. "Mijn Go'el 141 leeft" - en daarom zal hij ten gunste van hen, die Hij bemint, optreden.142 Dit is de taal van de hoop, de verwachting dat God voor hem zal instaan en hem zal verlossen.
138
Gutiérrez, G., o.c., pag. 84.
139
Gutiérrez, G., o.c., pag. 96.
140
Gutiérrez, G., o.c., pag. 106.
141
Go'el (hebr.): Losser, verlosser, bevrijder.
142
Gutiérrez, G., o.c., pag. 118.
39
Chaim van Unen Voor Van Unen is het geen vraag of Job misschien wel eens een woord verkeerd zou hebben gezegd. In al zijn spreken is het Job, die vasthoudt aan een God als gesprekspartner, een Verbondspartner, die de mens serieus neemt. Hij is niet een blinde macht, maar Iemand, met wie een mens een relatie kan aangaan. Dàt is het cruciale verschil tussen Jobs voorstelling van God en het Godsbeeld van de vrienden. Daarom praten Job en de vrienden ook voortdurend langs elkaar heen. Als er intussen een zin in het lijden van Job kan worden ontdekt, dan is het wel dat hij de redevoeringen zoals die van zijn vrienden alleen nog doorstaat, omdat hij de hoop nog niet heeft opgegeven dat de God van het Verbond, zijn God, te Zijner tijd te voorschijn zal komen om met hem, Job, het gesprek aan te gaan.143 De hoop op God houdt hem op de been. Al is dat maar ternauwernood. De kwellingen, waar Job aan lijdt, zijn fysieke en mentale martelingen, ondermijnen zijn vertrouwen wel; maar de verwachting, dat de God van de Sinaï uiteindelijk zal antwoorden, zal blijken een partner te zijn, blijkt sterk genoeg.
Elie Wiesel en Josy Eisenberg Helemaal aan het eind van hun boek144 stelt Elie Wiesel aan zijn gesprekspartner de volgende vraag: Hoe meer ik dit boek lees, en hoe meer wij er samen over nagedacht hebben, des te meer ben ik van Job gaan houden. Heb jij gemerkt dat de Gemetria145 van Job 19 is? Nu is 19 ook de Gemetria van het woord Achi: mijn broer. Job is onze broer.146 Al worden deze woorden pas aan het eind gesproken, ze tekenen de houding van de auteurs in feite van het begin af aan. Job is uitdagend, provocerend, maar heeft er alle reden toe. God heeft hem de oorlog verklaard.147 Volgens de Talmoed vraagt Job
143
Unen, Ch. van, Job, Dwarsligger of Verbondgenoot, Kampen, 1987, pag. 51.
144
Wiesel, E. en Eisenberg, J., Job of God in storm en wind, Hilversum, 1989.
145
Gemetria: één van de interpretatiemodellen van de Bijbel, die steunt op de getalswaarde van de Hebreeuwse letters. Job (Alef - Jod - Waw - Beth): 1+10+6+2=19; Achi (Alef - Chet Jod): 1+8+10=19.
146
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 397-398.
147
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 247.
40
aan God: "Verwissel je mij, Job, met Ojeb, vijand?"148 Die vijandschap brengt geen scheiding aan tussen Job en zijn God, maar is juist een teken van persoonlijke betrokkenheid. In tegenstelling tot de vrienden, voor wie God na te rekenen is door middel van hun theologie, is voor Job God ànders. De ware God, zegt Job, is niet die onpersoonlijke God die filosofen en theologen beschrijven. Het is de God die mij aanspreekt, het is de God van het geloof.149 In de bespreking van Job 13 komt het kenmerkende van het spreken van Job over God naar mijn mening het duidelijkste aan de orde. Een uitgebreid citaat. Job verlangt een proces met God. Dat is riskant, maar: Feitelijk kan Job elk risico nemen, omdat God met hem vertrouwelijk is. Dat blijkt inderdaad uit het volgende vers, dat volgens mij het sterkste vers uit het bijbelboek Job is, misschien wel het sterkste uit heel de bijbel, en daarom verdient het onze aandacht: Wil Hij mij doden, op Hèm hoop ik (Job 13: 15)150 Een paradoxale tekst, hoogst bevreemdend, op het randje van absurd. Men kan hem des te meer naar waarde schatten, als men weet dat hij op een dubbelzinnige wijze geschreven is. Bij nader inzien zou de vertaling moeten luiden: Wil Hij mij doden, dan heb ik geen hoop meer. De rabbijnen vervingen de schrijfwijze van het woord lo (Lamed - Alef, niet, niet meer) door het woord lo (Lamed - Waw; op hem) dat onze interpretatie rechtvaardigt... Ze houdt in dat het geloof niet afhangt van ons lot. Ook al beslist God dat ik doodga, dan nog blijf ik in Hem geloven. Dat gaat heel ver. Het is alsof Job tot God zegt: "Ook al wil Je niet dat ik in Jou geloof, toch zal ik in Jou blijven geloven. Ook al wil Je niet dat ik bid, toch ga ik door met bidden." ... Krijgen we hier niet een betere definitie van het geloof: ondanks de huidige teleurstellingen iets verwachten van de toekomst?... Ook God is in verwachting. God is verwachting. Hij wacht samen met de mens op de komst van de bevrijding. Evenals de mens verwacht Hij de Messias. ... Job neemt het risico te sterven. Want beide leeswijzen van vers 15 blijven overeind: 'Wil Hij mij doden, ik blijf toch wachten', maar ook: 'Wil Hij mij doden, dan heb ik niets meer te verwachten', dan moet er maar een eind aan
148
Job, hebr.: Alef - Jod - Waw - Beth. Ojeb, hebr.: Alef - Waw - Jod - Beth. Baba Batra 16a, in de engelstalige editie van Socino pag. 81.
149
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 274.
150
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 279. De vertaler van het boek is hier de kluts enigszins kwijtgeraakt, vermoedelijk doordat hij de bijbelcitaten steeds in de Willibrordvertaling geeft, en die vertaalt Job 13:15 met: Wil God mij doden, ik ga Hem niet uit de weg. Ik heb geprobeerd het betoog te reconstrueren.
41
komen! De hele dubbelzinnigheid van het boek Job ligt vervat in deze tweevoudige interpretatie, tussen hoop en wanhoop. Hij is overtuigd van zijn recht, maar hij is bereid te sterven!151 Job tussen hoop en wanhoop. Dat is zijn positie, die voortkomt uit de vraag of hij van God iets te verwachten heeft. De wanhoop, dat God misschien niets anders is dan een blinde macht, waar de mens zich weerloos naar moet schikken; de hoop, dat God anders is, méér is, dat, hoe onbegrijpelijk je situatie ook is, je toch heil van God te verwachten hebt.
René Girard Job is een door mensen vervolgde. Dat de vrienden hun eigen geweld als daad van God zien, hebben we in het vorige hoofdstuk besproken. De god van de vrienden is de god die het collectieve geweld veroorzaakt.152 Maar voor Job is dat niet anders. Hij acht zichzelf door God vervolgd. Het lukt Job niet, om zich van dat Godsbeeld los te maken, want het is het enige Godsbeeld dat hij kent. Dat Job tot het eind aan toe in zijn eigen onschuld blijft geloven, is slechts een halve overwinning. Maar er zijn twee teksten die onsnappen aan dit conformisme. God krijgt plotseling aandacht voor het geroep van Job. Bij Hem bevindt zich een getuige ten gunste van de beschuldigde, een verdediger van de onrechtvaardig behandelde Rechtvaardige...: (Job 16) 19 20 21
Maar ook nu, mijn Getuige is in de hemel, mijn Pleitbezorger in den hoge. Ook al bespotten mij mijn vrienden, nochtans richt zich mijn oog schreiend op God, opdat Hij de mens recht doe tegenover God, en recht doe tussen de mens en zijn naaste.
... Deze ene keer maakt de wanhoop plaats voor de hoop. Dat zou niet gebeuren als de opvatting ten aanzien van God niet zelf was veranderd.153 De tweede tekst, waar volgens Girard Job los komt van zijn godsvoorstelling, en die van de vrienden is te vinden in Job 19: 25 26
Maar ik weet, mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden. Nadat mijn huid aldus geschonden is,
151
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 280-281.
152
Zie boven, pag. 18 e.v.
153
Girard, R., De aloude weg der boosdoeners, Kampen, 1987, pag. 165-166.
42
27
zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen.154
Girard zegt van deze tekst: Deze keer staat God ronduit aan de kant van Job. Hij komt ten gunste van het slachtoffer tussenbeide, maar alleen maar na de dood van Job155 ... om recht te doen aan degene die onrechtvaardig veroordeeld werd.156 God als de God van de slachtoffers. In de wereld van Job een volstrekt novum volgens Girard. Al komt Job niet definitief los van de god van de achtervolgers. Toch zijn deze teksten essentieel. Job begint iets, dat nog onvoltooid blijft,157 maar dit begin is er.
Conclusie Evenals in het vorige hoofdstuk zijn we ook in dit hoofdstuk heel verschillende visie's tegengekomen. De verschillen en overeenkomsten tussen de visie's van Barth en Miskotte zijn een studie op zich waard, omdat deze theologen op zich zo nauw aan elkaar verwant zijn.158 Ik heb eerst de exegese van Bath gelezen, en was zeer onder de indruk, toen Antwoord uit het onweer, en was eveneens zeer onder de indruk, hèrlas toen Barth, en werd iets minder enthousiast. Een hele gewaarwording, voor iemand die meent dat hij 'Barthiaan' is. Wanneer ik ga fantaseren, dat Miskotte èn Barth naast Job gaan zitten voorlezen uit eigen werk, denk ik dat Job zich meer door Miskotte aangesproken zou voelen dan door Barth. Nu is aangesproken worden niet de hoogste norm voor theologie, maar ik zou niet weten wat er voor een goede theologie denkbaar is, die niet aanspreekt.
154
De tekst is moeilijk te vertalen. Buber vertaalt als volgt: 25 da ich doch weiß, mein Auslöser lebt, und als der Spätgekommne wird vortreten er überm Staub, 26 und noch nachdem meine Haut, dies da, zerfetzt ist, noch von meinen Fleisch aus werde ich Gott schauen. 27 Was ich selber mir erschaue, meine augen sehn, nicht eines Fremden, in meinen Leib verzehren sich danach meine Nieren.
155
Volgens de meeste commentatoren juist niet na, maar vóór zijn dood.
156
Girard, R., o.c., pag. 168.
157
Girard, R., o.c., pag. 182.
158
J.C. Nennie wijdt enige zeer behartigenswaardige pagina's aan de verschillende Jobinterpretaties van Barth en Miskotte in zijn artikelenserie Miskotte en Job in het tijdschrift In de Waagschaal. Ik doel hierbij vooral op het derde artikel, verschenen in jaargang 13, nummer 6 (12 mei 1984), pagina 12 e.v..
43
Barth staat pal voor de vrijheid van God. Het verbond tussen Job en God is door die vrijheid gekenmerkt. Miskotte ziet centraal staan: De vraag, om in het geloof te mogen verstaan, dat God goed is. Miskotte gaat dus een stap verder dan Barth. Niet alleen is de vrijheid van God in het geding (de vrienden ontkennen die vrijheid), maar ten diepste of die vrijheid wel Gods goedheid is (en geen willekeur). Boven wat Nennie in zijn hierboven genoemde studie159 gezegd heeft, wil ik nog wijzen op de brief van Miskotte aan Barth, geschreven op 4 december 1957, nadat Miskotte een uittreksel gelezen heeft van de college's van Barth over Job, waarvan de definitieve versie in KD IV/3 zouden verschijnen. Miskotte schrijft: Met grote interesse heb ik de exegese gevolgd, ook om te controleren, of mijn opvatting in "Antwoord uit het onweer" ongeveer of precies met de jouwe overeenstemde. Maar zie daar: ze waren precies gelijk.160 Toch vindt Miskotte nog wel drie verschillen. De eerste gaat over de rede van Elihu, en dan: 2. Ik ben van mening, dat het hogere beroep op God tegen "God" uitdrukkelijk in de tekst staat (en wel hfd. 16: 20); 3. Ik noem de andere, de ware, de levende God: de "Onbekende", en jij de "Bekende" -; ofschoon de dissensus hier véél dieper schijnt te gaan, geloof ik toch dat in het kader van de twistgesprekken, waar van JHWH geen sprake is, de aangeroepen Getuige, Goël, Helper, evenzogoed de "Onbekende" genoemd kan worden, en met het oog op het standpunt van Elifaz, Bildad en Zofar zelfs beter.161 Het wekt misschien wat verwarring, dat Miskotte in één en dezelfde brief kan zeggen dat hij het helemaal met Barth eens is, en dat er tussen hen een diepe dissensus bestaat. Ik lees het zó: Nadat Miskotte al ja-knikkend en instemmend de excurs van Barth gelezen heeft, blijft hij toch van mening: Van de ware God, die jij de "Bekende" noemt, blijft nog meer te zeggen, Hij blijft toch de "Onbekende". Het laatste woord over God is nog niet gesproken, en zàl ook niet gesproken worden vóór de jongste dag. Hij is niet een volslagen Onbekende, want Hij heeft Zich geopenbaard
159
Zie noot 158.
160
Miskotte, K.H., Karl Barth, Verzameld Werk deel 2, Kampen, 1987, pag. 487: Mit Extrainteresse habe ich die Exegese verfolgt, auch um zu kontrollieren, ob meine Auffassung in "Antwort aus dem Gewitter" ungefähr oder genau mit dem deinigen übereinstimmte. Aber siehe da, es deckte sich genau.
161
Miskotte, K.H., o.c., pag. 487: 2. Ich meine, daß die höhere Berufung auf Gott wider "Gott" ausdrüklich im Tekst steht (n.l. Cap. 16: 20v ...);3. ich nenne den anderen, den wahren, den lebendigen Gott: den "Unbekannten", und du eben den "Bekannten"-; obschon der dissensus hier sehr viel tiefer zu gehen scheint, glaube ich doch, daß im vorausgesetzten System der Streitgespräche, wo von Jahwe nicht die Rede ist, der angerufene Zeuge, Goël, Helfer, ebensogut der "Unbekannte" genannt werden kan, aber hinsichtlich des Standes von Eliphas, Bildad und Zophar sogar besser.
44
(juist àls "Onbekende"162), Hij is gekomen, èn is de "Komende". Ooit heeft Barth gezegd, dat het probleem van Job nu toch geen probleem meer is - volgens Miskotte is er méér te zeggen.163 Gutiérrez benadrukt evenals Miskotte, dat het spreken van Job over God een spreken wordt vanuit de hoop en de verwachting van de verlossing, in wat Gutiérrez noemt: de contemplatieve taal. Heel duidelijk is merkbaar, dat hij schrijft vanuit de wetenschap wàt lijden is. Het deel van het spreken van Job, dat Gutiérrez de profetische taal noemt, vindt geen duidelijke parallel bij de andere theologen, al wijst ook bijvoorbeeld Miskotte op Jobs aandacht voor de àndere lijdende mensen.164 De eigen contekst van een theoloog bepaalt mee, wie hij het eerst als lijdende herkent: de arme Zuid-Amerikaan; het verslagen gemeentelid, dat vraagt: "Waarom?"; of het slachtoffer van de Shoah. Girard is een buitenbeentje temidden van de theologen. Hij denkt uitermate dualistisch. Er is een god van de vervolgers, dat is de god van de vrienden van Job, en er is een God van de slachtoffers, die in het hele bijbelboek Job alléén gloort in de twee teksten, die Girard de kernteksten noemt, namelijk de Getuige en Pleitbezorger uit Job 16; en de Losser, de Goël, uit Job 19. Alle uitspraken van Job buiten deze twee kernteksten hebben volgens Girard eveneens slechts betrekking op de god van de vervolgers. Nu is die god van de vervolgers geen onafhankelijke grootheid, het is het spook van de naar de hemel toe geprojecteerde samenballing van zuiver menselijk geweld. Dat laatste onderscheidt hem van Marcion, maar voor het overige is Girard even dualistisch. Hier schieten we weinig mee op. De woorden die Job in de tekst tegen God spreekt, zijn dan tot een spookbeeld gericht, en God hoeft Zich niet aangesproken te voelen. Het hele 'antwoord uit het onweer' komt dan in de lucht te hangen, en dat doet het bij Girard dan ook.165 De God van de slachtoffers is bij Girard de God van de Evangeliën, de Vader van Jezus Christus. Het is een God, die per definitie afziet van het plegen van enige vorm van geweld, enige vorm van dwang. Op de vraag, of deze God dan volkomen machteloos is, is het antwoord: Ja en Nee. Hij is volkomen machteloos om regelrecht in te grijpen, maar Hij heeft andere middelen. Door de volkomen trouw van Jezus aan de God van de slachtoffers, wordt het geweld in de wereld openbaar, en begint het koninkrijk van de Satan uiteen te vallen.166 Girard ziet de veranderingen in de maatschappij, die ertoe hebben geleid dat
162
Zo ook: Barth, K., o.c., pag. 492: ...nicht in Beseitigung seiner Unkenntlichkeit, sondern in ihr ... offenbart sich Gott dem Hiob. De 'Bekende', waar Miskotte op doelt, duidt naar mijn vermoeden op wat Barth een bladzijde verder opmerkt, wanneer hij spreekt over JHWH als subject van de geschiedenis van Job: Als dieses Subjekt ist und bleibt ihm Gott kenntlich (Als dit subject is en blijft God hem kenbaar). Helemaal helder is het punt van Miskotte voor mij niet.
163
Zie hiervoor uitgebreider: Nennie, J.C., o.c., pag. 14 en 15
164
Zie boven pag. 35, de citaten bij noot 122 en 123.
165
Zie boven pag. 4 noot 2.
166
Girard, R., o.c., pag. 190.
45
wij nu slachtoffers als onschuldigen zien, als regelrecht gevolg van de openbaring van de God van de slachtoffers. Zijn 'macht' blijkt daaruit feitelijk. Voor mij zijn de vragen daarmee niet opgelost. Had de God van de vervolgers de wereld bij de schepping niet anders in elkaar kunnen zetten, zodat de mensen elkaar niet zouden vervolgen? Nu zegt Girard heel expliciet, dat de hele christelijke openbaring niet opgaat in de antropologische dimensie, die hij ons heeft geschilderd.167 Er is meer te zeggen. Het 'antwoord uit het onweer' zegt meer. Girard accepteert dat antwoord niet, omdat het niets onthult over de 'antropologische dimensie'. Dat mag zo zijn, maar in mijn ogen antwoordt het wel op de vragen die blijven, wanneer deze 'antropologische' dimensie onthuld is. Reden genoeg, om naar dat antwoord te gaan luisteren.
167
Girard, R., o.c., pag. 194.
46
3. ANTWOORD UIT HET ONWEER Het bijbelboek Job loopt ten einde. Na de laatste redevoering van Job komt nog ene Elihu vijf hoofdstukken aan één stuk aan het woord. Algemeen wordt aangenomen, dat deze redevoering een latere toevoeging aan het bijbelboek Job is. Dat zal wel zo zijn. De argumenten die Elihu tegen Job aandraagt verschillen weinig van de argumenten van de drie vrienden.168 Er is geen sprake van enig gesprek tussen Job en Elihu. Daarom heb ik ervoor gekozen, in het kader van deze studie de monoloog van Elihu niet te bespreken. Dan komen de woorden waar Job naar uitgezien heeft (Job 38): 1 Toen antwoordde de HERE Job uit een storm... De woorden van de Heer lijken niet inhoudelijk op de vragen van Job in te gaan. Het komt niet tot een rechtszaak, zoals Job heeft gevraagt. Er volgt ook geen uitleg over de reden van het lijden van Job. De vorm van de woorden van God zijn vragen. Vragen, die antwoorden.
Karl Barth De hele dialektiek van het tegelijkertijd gelijk en ongelijk hebben van Job vinden we uiteraard terug, wanneer Barth het antwoord uit het onweer bespreekt. Want die interpretatie van de woorden van Job vindt zijn fundering in het spreken van God. Dat Job (het spreken van God) nodig had, daarin bestaat zijn ongelijk, ... dat hij hierop hoopte ... daarin bestaat zijn gelijk.169 De vorm van de rede van God is verbazingwekkend. Hij geeft helemaal geen antwoord op enige vraag. Wat de vorm betreft bestaat de rede louter uit vragen, en nog niet eens theologische! Toch is Barth van mening, dat de rede inhoudelijk wel een antwoord is, omdat Job zelf deze rede als antwoord aanvaardt. God is uiteraard best bij machte om een college theologie weg te geven. Maar Hij hoeft dat niet te doen.
168
Door alle in deze studie besproken auteurs wordt Elihu gezien als een vierde 'vriend', die weinig anders en weinig beters heeft in te brengen dan de andere vrienden. In de recente boeken over het bijbelboek Job heb ik hier één grote uitzondering op gevonden: Vogels, W., Job, Boxtel, 1989, pag.182: Elihu is de persoon die Job in goddelijke taal te woord staat. ... Zijn woorden hebben hun oorsprong niet in de drie bronnen van de theologie, maar in de geest van God. En hij schrijft op pagina 204: Terwijl Job luistert naar Elihu en stilaan overgaat tot aanbidding, wordt hij overweldigd door een wonderlijke ervaring. Hij realiseert zich dat hij niet meer luistert naar de profetische stem van Elihu, maar dat de stem die nu tot hem spreekt, God zelf is.
169
Barth, K., Die Kirchliche Dogmatik, IV/3 pag. 492-493: Daß es bei Hiob dessen bedurfte, das macht dessen Unrecht aus ... Daß er aber ... darauf hoffte, das machte ... Hiobs Recht aus.
47
Hij heeft de hoge vrijheid ook heel anders te spreken, en Hij heeft de humor, van deze vrijheid zeer krachtig gebruik te maken. Hij speelt het daarentegen klaar juist zó - voor Job in ieder geval - onmiddellijk begrijpbaar en overtuigend te spreken. Wat een soevereiniteit..!170 God stelt vragen. Job wordt serieus genomen. Hem wordt niets opgedrongen, er wordt niet over hem heen gewalst. Job wordt uitgenodigd: Hij (Job) moet het zelf zeggen: ten eerste, hoe hij zich bevindt tegenover de hele voor hem uitgespreide natuur en dierenwereld; vervolgens, in reactie op hoe hij tegenover hèn staat, welke zijn plaats is in verhouding tot God; en tenslotte het beslissende, waarop het nu aankomt: Wie en Wat God is in verhouding tot hèm.171 Inhoudelijk zijn de woorden van God een bevestiging van Zijn vrijheid. Zij spreken namelijk van de kosmos, zijn schepping, die boven de macht van de mens uitgaat. Hij spreekt niet van de overmacht van deze wereld, maar vraagt, of de mens van mening zou kunnen zijn, dat deze wereld hèm ondergeschikt zou zijn. Die vraag kan de mens alleen maar ontkennend beantwoorden. De Schepper heeft in soevereine vrijheid deze wereld geschapen. Deze God heeft in soevereine vrijheid Job als vrije verbondspartner verkozen. Zou Job het liever anders gehad willen hebben? Dat is dus het antwoord van JHWH aan Job uit het onweer: Het is JHWH's appèl aan Jobs vrijheid, om zijn, JHWH's, vrijheid tegenover hem te erkennen, Hem in deze vrijheid van Hem, Hem als Elohim-Shaddai lief te hebben en te loven.172
K.H. Miskotte Een eenvoudig schrijver is Miskotte niet te noemen, maar in de paragrafen over het antwoord uit het onweer overtreft hij soms zichzelf. Het vereist een zeer nauwkeurig lezen, om de essentie van Miskotte's bedoeling te pakken te krijgen. We wagen een poging. God stelt Zijn vraag tegenover onze vraag:... Waar waart gij, toen ge nog niet
170
Barth, K., o.c., pag. 495: Er hat die hohe Freiheit, auch ganz anders zu reden und hat den Humor, von dieser Freiheit kräftigsten Gebrauch zu machen... Er bringt es dafür offenbar fertig, gerade so -für Hiob jedenfals - unmittelbar verständlich und überzeugend zu reden. Welche Souveränität..!
171
Barth, K., o.c., pag. 496: Er soll es selber sagen: zunächst, wie er sich der ganzen vor ihm ausgebreiteten Natur- und Tierwelt gegenüber dran findet - dann, im Reflex seines Dranseins ihr gegenüber, welches sein Platz im Verhältnis zu Gott - und schließlich das Entscheidende, auf das es jetzt ankommt: wer und was Gott im Verhältnis zu ihm ist.
172
Barth, K., o.c., pag. 498: Das also ist Jahves dem Hiob aus dem Wetter gegebene Antwort: sie ist Jahves Appell an Hiobs Freiheit, seine, Jahves Freiheit ihm gegenüber zu erkennen, ihn in dieser seiner Freiheit, ihn als Elohim-Schaddai zu lieben und zu loben.
48
waart?173 Dàt is de essentie uit het antwoord uit het onweer. Een vraag, waarop Job niet kan antwoorden, dan door te bedenken: O Heere, ik wàs er niet, dan in Uw Denken, in Uw Plan; het groote leven van de aarde, van al Uwe werken, bloeide reeds, had mij niet nodig... Gij had mij evengoed niet kunnen scheppen.174 De Heer antwoordt door te spreken van de schepping, die geen enkele andere grond heeft dan de Schepper zelf. Daarom wijst God in zijn antwoord juist naar het òndoelmatige. Wat bestaat, bestaat alléén, omdat de Schepper het heeft gewild. Nergens anders om. Hij geeft leven "om niet". Zoals aan het begin van het bijbelboek de vraag gesteld werd of Job God dient "om niet", komt in het antwoord uit het onweer aan de orde, dat God handelt "om niet". En dat laatste is de bron van het eerste. God spreekt over de schepping, niet om te vertellen dat de schepping "rechtvaardig" in elkaar zit, maar om te verkondigen Wie Hij is in zijn daden. God rechtvaardigt Zichzelf niet, Hij openbaart Zich. Het is dus niet zoo, dat onze twijfel aan Gods rechtvaardigheid wordt gestild door een heenwijzing naar de ordinantiën der schepping, maar veeleer zoo, dat deze twijfel overgaat in een huivering voor de verborgenheid Gods ook en juist in de "bekende" orde en gang der schepping.175 Het antwoord uit het onweer geeft geen antwoord òp de vragen, maar neemt de vragen òp in de ontmoeting met de Verborgene. Het is niet de bedoeling dat Job zich zal buigen voor de Overmacht, maar in dit spreken van God ontmoet hij de Losser, om wie hij heeft geroepen. De Verborgene openbaart zich als de Overmachtige, die volkomen te vertrouwen is. Dit is Dezelfde die mij melaatsch maakt, die mij op daemonische wijze nabij is in mijn wonden, maar deze daemonische nabijheid wordt verslonden in de nabijheid van zijn spréken; de eerste nabijheid is een ding, de tweede is geest, is hart, is woord; de eerste is eigenlijk bewustgemaakte "godverlatenheid", de andere is eigenlijk de "verborgen omgang", de gemeenschap. Dat is het antwoord.176 De nabijheid van God, daar draait het Antwoord om. Maar Miskotte waakt ervoor, dat die nabijheid zou worden uitgelegd als een: "Zie je wel, het valt allemaal wel mee."
173
Miskotte, K.H., Antwoord uit het onweer, Amsterdam, 1936, pag. 185.
174
Miskotte, K.H., o.c., pag. 185-186
175
Miskotte, K.H., o.c., pag. 193.
176
Miskotte, K.H., o.c., pag. 194.
49
Het is een nabijheid in de afgrond. Of die afgrond nu de pijn van de schepping of de pijn van de geschiedenis betreft. In het lichtende Antwoord, dat uit het onweer komt, ligt alzoo niet alleen de willekeur der wereld bloot, maar ook de oneffenheden, de wrijvingen, de spanningen, de bitterheden der geschiedenis worden belicht. En in het licht van datzelfde Antwoord is dan, behalve dat alles nog veel erger is dan het scheen, ook dit mede getoond, dat geen ding, geen gebied, geen afgrond van God verlaten is, dat geen wereld zóó zeer omgekeerde wereld kan zijn, of dit omgekeerde zèlf verwijst naar den Oorsprong.177 Ook de vraag naar eventuele schuld van Job komt ter sprake. Maar Miskotte doet dat met duidelijke tegenzin, want hij wil geen voet geven aan een bedenkelijk verlangen nu toch nog Jobs schuld breed uit te meten.178 Schuld komt pas aan het licht ná het antwoord uit het onweer en het is een heel ander soort schuld als de moralisten dachten. Job heeft geen misdaden begaan, als waar de vrienden hem van beschuldigden, maar: Was de vrome Job van het begin, die alles als gáve zag, er wel van doordrongen, dat dit zien zelf óók een gave was en deze deemoed een genade?179 In dat opzicht heeft Job zichzelf tot centrum van het heelal gemaakt, en niet doordacht, dat God de grond van alles is. Op die manier heeft hij de consequenties van zijn geloof niet getrokken. Miskotte schrijft: Zal de mensch, omdat hij enkele strooken gronds beplant en een paar dieren getemd heeft, meenen dat de schepping een modelboerderij behoort te zijn? Zal de mensch, omdat er een kleine vlam in de lantaarn van zijn hoofd is ontstoken, opdat hij daardoor geleid zijn weg zou kunnen gaan - op een goeden dag aan het zonnestelsel zijn technische diensten opdringen? Dan ligt zijn brein toch scheef.180 Wanneer Job berouw toont, is dat geen moreel, maar een Godvruchtig berouw,181 omdat óók hij, evenals de vrienden, God slechts kende van horen zeggen, maar nu heeft gezien. Over het gebed en het offer voor zijn vrienden heb ik al geschreven op pagina 10.
177
Miskotte, K.H., o.c., pag. 207.
178
Miskotte, K.H., o.c., pag. 204.
179
Miskotte, K.H., o.c., pag. 204.
180
Miskotte, K.H., o.c., pag. 187.
181
Miskotte, K.H., o.c., pag. 201.
50
Gustavo Gutiérrez Wat is de grondslag van de wereld? Is dat de beloning van de rechtvaardige en de straf voor de zondaar? Het antwoord van God maakt duidelijk, dat de grondslag van de schepping is: ...het vrije en gratuïte initiatief van de liefde van God. Dat is geen nevenaspect of toevoegsel aan het scheppingswerk, het gaat werkelijk om de spil van de wereld.182 Al spreekt de Heer steeds van de schepping, toch gaat het in de eerste rede van de Heer ook over de geschiedenis. De inleiding luidt: Wie is het toch, die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand? (Job 38:1) Het woord 'raadsbesluit' wordt in het Oude Testament altijd in verband gebracht met het handelen van God in de geschiedenis.183 Het gehele eerste betoog van God drukt de vreugde uit, die Hem zijn werk verschaft. ... De redenering lijkt zó te zijn: wat geldt voor de wereld van de natuur geldt met des te meer kracht voor de wereld van de geschiedenis.184 De Heer verkondigt Job zijn welbehagen in de schepping, zijn vrijheid als grondslag voor zijn daden. Tegenover déze vrijheid weet Job zich te gering om te spreken. Maar dat is nog niet genoeg, en daarom spreekt de Heer verder, in een redevoering over zijn rechtvaardige regering over de wereld, over zijn Misjpat, zijn rechtvaardig oordeel. De Heer legt op wat verlegen en zachte wijze uit dat Hij de boosdoeners niet met één blik kan doden. Hij wil gerechtigheid, Hij wil dat Zijn recht in de wereld het voor het zeggen heeft, maar Hij kan het niet afdwingen... Zijn macht heeft een grens:185 de menselijke vrijheid; zonder die vrijheid zal er in de geschiedenis geen gerechtigheid zijn.186 182
Gutiérrez, G., Gerechtigheid om niet, Baarn, 1987, pag. 126.
183
Gutiérrez, G., o.c., pag. 125 citeert: Lévêque, J., Job et son Dieu, Parijs 1970.
184
Gutiérrez, G., o.c., pag. 132.
185
Het gaat hierbij niet om een van buitenaf opgelegde grens, maar om zelfbeperking van Gods kant. Gutiérrez, G., o.c., pag. 137: Ook Hij heeft zijn grenzen, namelijk die welke Hij zichzelf gesteld heeft. Deze visie lijkt op die van H.S. Kushner in zijn boek Als 't kwaad goede mensen treft, Baarn, 1983. Hij interpreteert Job 40: 4-9 als volgt (o.c. pag. 45): Als jij denkt dat het zo makkelijk is om de wereld in het rechte spoor te houden om te zorgen dat de mensen niets onrechtvaardigs overkomt, probeer jij het dan eens. God wil dat de rechtvaardigen leven in vrede en geluk, maar soms kan zelfs Hij daar niet voor zorgen. Het is te moeilijk voor God om te voorkomen dat wreedheid en chaos hun onschuldige slachtoffers opeisen. Het verschil zit erin, dat waar Gutiérrez spreekt van door Hemzelf gestelde grenzen, Kushner spreekt van onmacht.
186
Gutiérrez, G., o.c., pag. 135.
51
Daarom worden de Behomoth en de Leviathan ten tonele gevoerd. Zij herinneren aan de enorme krachten van wanorde en chaos, die er in de wereld zijn. Zij behoren tot de schepping, zij worden door God gecontroleerd, maar niet vernietigd. Er zijn chaotische krachten in de kosmos, maar de kosmos is geen chaos.187 De vrijheid van God staat voorop, die is te lezen in de schepping, en Hij respecteert de vrijheid die Hij aan de mens gegeven heeft. Job reageert op deze woorden van God door te zeggen (Job 42): 2 Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en geen uwer plannen wordt verijdeld. 3 "Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?" Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep. 4 "Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht." 5 Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as. De ontmoeting met God heeft Job veranderd. Wel blijft de vraag, wat Job nu eigenlijk precies herroept. Gutiérrez stelt de volgende vertaling voor: Ik herroep en neem afscheid van (verander van mening over) stof en as.188 Welnu, 'stof en as' vormen een beeld voor iemand die klaagt en jammert: de toestand waarin Job zich bevond volgens het begin van de dialogen. Dat is het lijdend voorwerp van het herroepen en van mening veranderen waarover dit sleutelvers spreekt... Hij ziet duidelijk dat hij niet langer kan voortgaan met te
187
Gutiérrez, G., o.c., pag. 139.
188
Buber vertaalt: Drum verwerfe ich und es gereut mich hier in dem Staub und der Asche. De hebreeuwse grondtekst wordt op veel verschillende manieren vertaald. Het werkwoord "m's", door het NBG vertaald met "herroepen", heeft normaal gesproken een lijdend voorwerp bij zich. Dan betekent het: iets verwerpen of verachten. Hier ontbreekt een lijdend voorwerp. Het NBG heeft dat aangevuld met "mijn woorden": ik verwerp mijn woorden, ik herroep. Voor hetzelfde geld kun je invullen: mijzelf; de vertaling zou dan worden: ik veracht mijzelf. Het werkwoord "nhm" betekent: berouw hebben over iets; maar ook: zich troosten of zich laten troosten. Je zou dus kunnen vertalen: Daarom veracht ik mijzelf, maar ik ben getroost, hier in stof en as. Zie ook Noort, E., Een duister duel, Kampen z.j. pag. 50 en 51. Hij vertaalt: Daarom erken ik mijn nietigheid en acht mijzelf stof en aarde. Voor het laatste gedeelte van het vers volgt hij de lezing van de Septuagint.
52
spreken op de toon van een klaagzang.189 Job heeft ontdekt, dat de vrije liefde van God zich niet laat begrenzen, en hij ... heeft een leven teruggekregen dat zich niet laat gevangen nemen door een bekrompen ethische orde, maar zich permanent laat inspireren door de vrije en onbaatzuchtige liefde van God.190
Chaim van Unen Voor Van Unen zijn de woorden van God in hoofdstuk 38 tot 41 in eerste instantie tot de Satan gericht, en niet aan Job. Op áárde (in de aanwezigheid van een mens van vlees en bloed!) wordt Satan op zijn plaats gezet. Over Jobs hoofd heen maakt de Eeuwige aan Satan duidelijk wie de machtige is.191 Enig berouw van Job's kant is daarom helemaal niet op zijn plaats. Tot hem wordt niet eens gesproken. Van Unen vergelijkt de woorden van Job aan het begin van hoofdstuk 42 met Psalm 139, waar de dichter diep onder de indruk van Gods grootheid geraakt, en er met zijn verstand niet bij kan. Hij vertaalt Job 42:6 als volgt: Daarom walg ik nu wel van mijzelf, maar vertroost mij over stof en as.192 Dat wil dus zeggen: Ik vind troost voor mijn erbarmelijke (beschamende, CvV) situatie daardoor, dat ik U (eindelijk) met eigen ogen zie, en U mij weer overeind heb gezet.193 God laat zich niet vangen in een zonde-straf-schema. Daarom verschijnt Hij niet op een moment dat Job roept om recht, want dan zou het erop lijken, dat Hij antwoorden moet omdat Job om recht roept. De reden van zijn spreken is een heel andere: Job is zijn verbondspartner. Het is juist dit Verbondselement dat beslissend was in het verhaal van de worsteling van Job met zijn God om de relatie tussen hen beiden zichtbaar te
189
Gutiérrez, G., o.c., pag. 150.
190
Gutiérrez, G., o.c., pag. 156.
191
Unen, Ch. van, Job, Dwarsligger of Verbondgenoot, Kampen, 1987, pag. 74.
192
Zie noot 188, pag. 52. voor de verschillende manieren van vertalen van dit vers.
193
Unen, Ch. van, o.c., pag. 81.
53
maken. Hij bleek de God van Recht én Verbond te zijn.194
Elie Wiesel en Josy Eisenberg Het feit dat God antwoordt duidt op Zijn enorme betrokkenheid met Job. Hier toont God hem de veelheid van Zijn werken, niet om Job te verpletteren, maar om hem de oneindigheid van Zijn macht aan te tonen. Hij lijkt Job te zeggen: 'Denk jij nu, omdat Ik dat allemaal geschapen heb, dat Ik me met jou niet meer kan inlaten? Het is net andersom. Ieder menselijk wezen staat in het centrum van mijn bekommernis, en alleen Ik kan en moet me met jou inlaten, en met jullie allemaal.' 195 Van belang zijn de verwijzingen naar de schepping van de zee en die van het licht. Over de zee: Bovendien liet God het niet bij de schepping van de zee; Hij heeft ze vastgenomen, opgesloten en beperkt. Hij maakte een eind aan haar ingeboren geweld. ... in de joodse traditie wordt God vaak voorgesteld als degene die de zaak kan ophouden, 'een halt' kan toeroepen aan deze natuurkracht... God bepaalt een grens voor de zee, anders was alle leven onmogelijk.196 En over het licht: Job is niet boosaardig, maar hij beschikt niet over alle licht. Mij lijkt het dat de boodschap die God aan Job doorgeeft, als volgt zou kunnen worden weergegeven: 'Jij kan het licht niet zien, maar je moet Mij geloven, wanneer Ik zeg dat het bestaat, dat het anders is, zuiverder en mooier dan al wat jij kan kennen. Want wat in jouw ogen licht is, is gewoon een weerschijn...' 197 Het eerste betoog van God gaat over de macht van God in de schepping. Wie anders had het ook zo gekund? Ik natuurlijk niet, lijkt Job te zeggen. Wat moet je als antwoord geven op zo'n betoog? 198 In het tweede betoog gaat het over de geschiedenis.
194
Unen, Ch. van, o.c., pag. 89.
195
Wiesel, E. en Eisenberg, J., Job of God in storm en wind, Hilversum, 1989, pag. 367.
196
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 367.
197
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 371.
198
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 379.
54
Het argument is simpel. Door met God in discussie te treden, pretendeerde Job zich op voet van gelijkheid met zijn schepper te kunnen plaatsen. Maar, zo zegt God dan, niet alleen was je niet bij machte geweest de wereld te scheppen, nog minder echter kan je pretenderen God na te bootsen in wat zijn belangrijkste functie is: de macht aan de bozen te ontnemen... En eens te meer besluit Hij ironisch: als je dat kon, zouden we de rollen moeten wisselen; dan zou Ik je eren en je zou een hand hebben zo machtig als die van de Heer!199 De reactie van Job op deze redevoeringen wordt door beide auteurs verschillend belicht. Het gaat om de woorden uit Job 42: 6 Daarom herroep ik en doe boete in stof en as. Josy Eisenberg verklaart: Hier rouwt Job om zichzelf. Hij walgt van zichzelf!...hij heeft spijt van zijn woorden.200 Elie Wiesel: Dit is de klassieke interpretatie. Mij staat ze niet aan... Ik wil je een andere interpretatie voorstellen. Niet: 'Ik heb spijt', maar 'Ik ben getroost'... En zo klinkt het sterker: Ik voel mij getroost dat ik stof en as ben.201 Wanneer beiden aan de bijbelverzen toe zijn, waarin God zegt, dat Job recht van Hem heeft gesproken, en de vrienden niet, concluderen zij: Dus heeft Job niet echt lastertaal gesproken. Zijn lijden is een excuus voor zijn kreten, zijn tranen, zijn godslasteringen.202 Eerste conclusie, die ons trouwens de kerngedachte van het boek Job meegeeft: Job was rechtvaardig in zijn spreken! God komt tussenbeide om misverstanden uit de weg te ruimen, en keurt de kritieken van Job goed, omdat deze kritieken enkel tot doel hadden een zeer hoogstaande opvatting over Gods rechtvaardigheid te verdedigen. Een schijnbaar paradoxale conclusie: hij die de indruk gaf zich tegen God te richten was in feite zijn advocaat; degenen die beweerden Hem te verdedigen, waren in hun spreken
199
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 379-380.
200
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 385.
201
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 385. Zie ook noot 188, pag. 52.
202
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 389. Elie Wiesel verwijst naar de Talmoed, traktaat Baba Batra 15a, waar staat: Wanneer een mens lijdt, mag men hem niet beoordelen op zijn woorden.
55
'vals'. 203 Het paradoxale karakter van Jobs schuld en onschuld, zoals we gezien hebben bij Barth en voor een deel ook bij Miskotte, zien we hier terug. Van groot belang is ook, wat gezegd wordt over het offer, dat Job brengt voor zijn vrienden, vooral wanneer we dat gaan vergelijken met de visie van Girard. Waarom toch moet Job gaan bidden voor zijn vrienden? In principe moeten zij het goed maken! De reden is, zo zeggen de rabbijnen in één van de mooiste teksten uit de Talmoed, dat: Wie beledigd is moet voor hem die beledigt bidden, zelfs al vraagt hij die beledigt het hem niet.204 Geen enkele tekst toont beter aan hoezeer het jodendom in de eerste plaats een godsdienst van liefde is. De noodzakelijke excuses aan de beledigden worden hier overstegen door een bijzondere dimensie: de bevestiging van de solidariteit tussen wie beledigd wordt en wie beledigt, ongetwijfelt de enige manier om echt de gevolgen van de belediging weg te wissen. Wie beledigd wordt heeft ergens ook wel iets wat hem vergeven moet worden, want hij was het voorwendsel, de aanleiding, tot een zekere vorm van geweld. Hij moet deelnemen aan het herstel van de belediging, omdat de wereld niet op een manicheïstische manier opgedeeld is in beledigden en beledigers. ...Job blijft Zijn dienaar. En hij moet dienen, de rol van priester spelen in het herstel... God herschept de vriendschap van Job en zijn drie gesprekspartners door zowel aan de een als aan de anderen te vragen dat ze iets samen zouden doen!205 In de loop van het bijbelboek zijn Job en zijn drie vrienden, ooit gelijken van elkaar, duidelijk tegenstanders van elkaar geworden, die lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan. In de termen van de theorie van Girard: Zolang het Job goed ging, was hij primus inter pares, 'model' van de groep, en omdat er maar één de eerste kan zijn 'model-obstakel' - en om een reden buiten de schuld van Job is hij hun zondebok geworden, hun slachtoffer. Nu kun je de vraag stellen: Is er ook een weg terug? Is er verzoening mogelijk tussen vervolgers en hun slachtoffer? En wel op zo'n manier, dat het probleem niet wordt afgewenteld op een volgend slachtoffer. Op dit soort vragen gaat Girard niet in. Hij kiest ervoor om het probleem te analyseren, niet om oplossingen aan te dragen. Wiesel en Eisenberg geven heel duidelijk aan, dat het slachtoffer een sleutelrol speelt bij de verzoening. Aan hem wordt gevraagd voor de vervolgers te bidden. Hem wordt gevraagd solidair te zijn met de vervolgers. Die twee dingen maken het onmogelijk de vervolgers 'terug te pakken', zodra daartoe de gelegenheid zou bestaan. 203
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 390.
204
Dit citaat is niet in de Talmoed te vinden, maar in de Tosefta, volgens Strack, H.L. en Billerbeck, P., Kommentar zum Neuen Testament, Band I (Matthäus), München, 1926, pag. 425.
205
Wiesel, E. en Eisenberg, J., o.c., pag. 391.
56
De motivering: 'Wie beledigd wordt heeft ergens ook wel iets wat hem vergeven moet worden, want hij was het voorwendsel, de aanleiding, tot een zekere vorm van geweld' vind ik zwak. Slachtoffers van verkrachting bijvoorbeeld hebben dit toch te vaak gehoord. Ik zou eerder zeggen: Het slachtoffer kan mogelijkerwijs inzien, dat hij, zou hij in de situatie van de vervolgers zijn, ook zou zijn gaan vervolgen. In het geval van Job: Het heeft er alle schijn van, dat pas zijn eigen concrete ervaring van slachtoffer zijn hem vraagtekens doet zetten bij het 'zonde-straf' schema, de theologie van de vergelding - een theologie, die slachtoffers vertelt, dat hun lijden eigen schuld is, een theologie die het lijden van de slachtoffers vergroot. Ooit stond Job niet zo ver van zijn vrienden af...
René Girard Wat Girard zegt over het antwoord uit het onweer is werkelijk "van dik hout zaagt men planken". Dit soort bereleider die door wil gaan voor God heeft niets te maken met de aangeroepen Verdediger. De Job die deze marktschreeuwer kruiperig bedankt, heeft niets te maken met die van de Dialogen. Het is moeilijk hier het echte vervolg van de Dialogen in te zien en zich geheel bevredigd te verklaren met de genoegdoening van Job.206 Daar is geen woord frans bij. Mij bevredigt deze lezing in genen dele. Girard gaat helemaal voorbij aan wat nu precies het betoog in deze bijbelhoofdstukken is. In verband met het spreken over de Leviathan en de Behomoth noemt hij de voorliefde van deze god voor monsterlijke kracht,207 terwijl het in dat hoofdstuk juist gaat over het vangen en beheersen van die kracht gaat. Daarom denk ik niet dat deze wijze van omgaan met de tekst enige helderheid verschaft. Ook denk ik dat het helemaal niet nodig is deze teksten zo te lezen, om te kunnen passen in de visie van Girard op het geweld in de maatschappij. Ik heb al eerder gezegd, dat Girard zich meer bezig houdt met het analyseren van dit geweld dan met het zoeken van een oplossing hiervoor,208 maar juist het slot van het bijbelboek Job geeft de richting aan waarin de oplossing te zoeken is, en wel in de erkenning van een God die zich niet laat opsluiten in schema's van schuld en straf, en uiteindelijk een weg weet te vinden om Job met zijn vervolgers te verzoenen.
206
Girard, R., De aloude weg der boosdoeners, Kampen, 1987, pag. 170.
207
Girard, R., o.c., pag. 170.
208
Zie hierboven pag. 56.
57
4. GEZEGEND UITEINDE... Nu het grote middendeel van het bijbelboek Job de revue is gepasseerd wil ik proberen tot een afronding te komen. Er is in het boek sprake van twee grote confrontaties. Er is het gevecht tussen Job en zijn vrienden over zijn eventuele schuld. En er is door het hele boek heen de confrontatie tussen Job en zijn God. Voor het grootste deel zijn de besproken auteurs het meeste in deze laatste confrontatie geïnteresseerd, maar de ene kan niet los gezien worden van de andere. Er zou geen confrontatie met God geweest zijn zonder gevecht tussen Job en zijn vrienden, en uit dat gevecht zou geen weg zijn, zonder confrontatie tussen Job en God. De ene kan daarom niet veronachtzaamd worden ten gunste van de andere, zonder de boodschap van het bijbelboek Job geweld aan te doen.
Job en zijn vrienden Job zit aan de afgrond van zijn leven. De vrienden zijn er op uit, om hem 'met Gods hulp' het laatste zetje te geven en hem het ravijn in te duwen. Karl Barth: En achter hun woorden maken zij de brandstapel voor deze ketter al in gereedheid.209 Miskotte: Zij drukken Job neer... om zichzèlf te handhaven.210 Gutiérrez spreekt over een toenemende vijandigheid,211 Van Unen noemt de woorden van de vrienden een kwelling.212 Wiesel en Eisenberg: Job beschuldigt zijn vrienden ervan dat ze hem een trap nageven. Is dit - helaas! - niet een politiek die voor alle samenlevingsvormen gebruikelijk is?213 René Girard heeft het meest van allen dit aspect geanalyseerd. Het aandeel van de vrienden aan het lijden van Job kan niet onderschat worden. Aan het eind van het eerste hoofdstuk is daarover al het één en ander gezegd.214 De vrienden staan niet alleen voor zichzelf, zij staan voor het geheel van de samenleving. De positie van Job is in de proloog uitermate zwak gemaakt. Chaldeeën en Sabeeërs roven zijn vee, een 'vuur van God' verbrandt zijn schapen en een stormwind doet zijn kinderen omkomen. Mensen, natuur en bovennatuur spannen samen tegen Job. En de taal die Job gebruikt, lijkt hier en daar op die van de spreekwoordelijke ketellapper. Hij heeft alles tegen. Daarnaast komen de vrienden heel positief over. Zij laten hun vriend niet in de steek, zij komen op bezoek en hebben de fijngevoeligheid te zwijgen zolang Job zwijgt.
209
Zie pag. 7.
210
Zie pag. 9.
211
Zie pag. 12.
212
ZIe pag. 12.
213
Zie pag. 18.
214
Zie vanaf pag. 28.
58
En in hun latere betogen rijgen zij bijbeltekst aan bijbeltekst... Zij hebben alles mee. Een groter contrast tussen Job en zijn vrienden had de auteur niet kunnen verzinnen. De auteur is zo zeker van zijn zaak, dat hij bij de start zijn 'held' de grootst denkbare 'handicap' meegeeft, en zijn tegenstanders de grootst denkbare voorsprong. Hoe voorkomt de tekst, dat de lezer in een schuld van Job gaat geloven? Er wordt een argument gebruikt, dat tegelijkertijd uiterst sterk en uiterst zwak is. Het is het getuigenis van de Heer in hoofdstuk 1: 8 Niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkend van het kwaad. Uiterst sterk: wie zou het getuigenis van de Heer durven bestrijden; uiterst zwak: wie heeft er weet van dit getuigenis? In het verhaal kent niemand het, alleen de lezer weet het. En dan nog - tal van lezers hebben in de loop van de tijd aan dit getuigenis gerommeld, door Job toch het één en ander te verwijten.215 Heel het boek door moet Job met deze achterstand strijden. Hij kan niet verwijzen naar het getuigenis van God, want hij kent het niet. Zoals ook de vrienden niet gehinderd door enige kennis van dit getuigenis de aanval kunnen zoeken. Dan, in de epiloog, zijn de rollen omgedraaid. De waarheid komt boven tafel. De 'verdachte' gaat vrijuit, de vrienden, de 'aanklagers' blijken valse getuigen te zijn geweest. Binnen de theologie van de vrienden verdienen zij nu straf - en God speelt even de rol, die de 'god' van de theologie van de vergelding hoort te spelen: Zijn toorn is ontbrand tegen de schuldigen. Maar tegelijk met het verkondigen van Zijn toorn, verkondigt de Heer ook hoe die toorn afgewend kan worden,216 en wel door een offer van enorme omvang en door de voorbede van Job, hun slachtoffer. Na de voorbede van Job brengt de Heer een keer in het lot van Job, en komen zijn familieleden en vrienden op bezoek. Wel wat laat, maar nu is de kust blijkbaar veilig. In de epiloog heeft Job, het slachtoffer, een enorme machtspositie. Alleen hij is in staat verzoening te bewerkstelligen. En hij doet het. Daar zit iets heel waardevols in. Keer op keer zien we, dat wanneer slachtoffers aan de macht komen, zij zich wreken op hun vervolgers door hen precies datzelfde aan te doen als hun aangedaan is. Uiteindelijk is er dan niets veranderd. Er blijven vervolgers en vervolgden. Met zulk 'met gelijke munt terugbetalen' schiet de wereld niets op. In het bijbelboek Job gaat het anders. Job heeft zijn vrienden ooit gedreigd. Job 13: 10
Streng zal Hij u straffen.
En Job 19:
215
Vroege voorbeelden hiervan zijn al te vinden in de Talmoed, traktaat Baba Batra 15a-16b, in de engelstalige editie van Soncino pag. 73-82.
216
Job 42:8: ...zodat Ik u niet iets kwaads aandoe. Het woord dat hier met 'iets kwaads' is vertaald, nebalah, ligt qua betekenis tussen 'iets doms' en 'iets schandaligs', 'iets zondigs' in. Je zou dit gedeelte van het vers als volgt kunnen parafraseren: 'Anders ga Ik nog hele domme dingen doen tegen jullie!' De toon van de woorden van de Heer is minstens licht ironisch.
59
29
Vrees dan voor uzelf het zwaard, want uw grimmigheid is een halsmisdaad.
Maar wanneer dreigt te gebeuren wat Job toen voorspelde, voorkomt hij dat door zijn voorbede. Dat is geen halfzachtheid van Job, maar een effectieve manier om uit de kring van geweld en tegengeweld te komen. Het is ook iets wat Job geleerd heeft tussen hoofdstuk 19 en 42 in.
Job en zijn God Job is verbijsterd over wat hij het doen en laten van God acht. Zó kent hij zijn God niet. Karl Barth: Hij vraagt en vraagt: Waarom zijn God in deze gestalte?217 Miskotte: Een God, die in bijzonder-bitteren zin een verborgen God is.218 Gutiérrez: De God, die Job bijna als een vijand beschouwt.219 Elie Wiesel en Josy Eisenberg: Job tussen hoop en wanhoop. Dat is zijn positie, die voortkomt uit de vraag òf hij van God iets te verwachten heeft.220 Alleen Van Unen en Girard spreken er anders over. Van Unen: In al zijn spreken is het Job, die vasthoudt aan een God als gesprekspartner, een Verbondspartner, die de mens serieus neemt.221 Job is dus volgens hem niet totaal verbijsterd. Girard is van mening dat de god waarmee Job in gevecht is, dezelfde 'god' is als die van de vrienden, en er dus een gevecht is tegen een spookbeeld.222 Job is dus wel verbijsterd, maar niet over God. Zo komen we middenin de vragen rondom het beleid over ons bestaan.223 Heeft God iets van doen met het kwaad, dat over Job of over ons komt? Er is een vorm van voorzienigheidsgeloof die daar een volmondig "Ja" op antwoordt. Al die ellende is Gods wil. Het komt uit zijn koker. Soms wordt zelfs het plaatsen van een bliksemafleider of het toepassen van vaccinaties gezien als ontoelaatbaar verzet tegen de uitvoering van die wil. Er is ook een geloofsrichting, die ten stelligste ontkent, dat God iets met dat kwaad van doen heeft. Kushner is daar een vertegenwoordiger van. Hij schrijft: ...en God is er niet de oorzaak van en kan er niets tegen ondernemen.224 De
217
Zie pag. 31.
218
Zie pag. 35.
219
Zie pag. 39 en Gutiérrez, G., o.c., pag. 117.
220
Zie pag. 42.
221
Zie pag. 40.
222
Zie pag. 42.
223
Zo is de titel van het boek van E.J. Beker en K.A. Deurloo over de voorzieningheid (Baarn, 1978).
224
Kushner, H.S., Als 't kwaad goede mensen treft, Baarn 1983, pag. 59.
60
lezer van het bijbelboek Job mag dan misschien hopen op een goddelijke uitspraak over het gelijk en ongelijk van alle mogelijke vormen van voorzieningheidsgeloof maar dat genoegen heeft de Heer ons niet geschonken, zodat de theologen gerust kunnen voortgaan met het breken van hun hersens en het volschrijven van boeken over dit thema. Job twijfelt niet. Voor hem is het duidelijk dat de hand van God erachter zit. Wie zou het anders ook moeten zijn. Zo zegt Job het in hoofdstuk 9: 24. Doet hij het niet, wie dan?225 En in hoofdstuk 38 antwoordt de Heer Job, Hij acht Zich aangesproken. Hij zegt niet, dàt Hij dit allemaal gedaan heeft. Mènsen hebben Job gekweld. De woorden van de vrienden waren misschien wel de grootste kwellingen voor Job. Maar in de ogen van Job is de hand van God wel bij dit alles betrokken. Hoe helpt het antwoord uit het onweer Job nu van zijn verbijstering af? Ten eerste: Dàt er een antwoord gegeven wordt! Job zit op de ashoop van zijn leven - en wie spreekt hem daar aan? Zijn God! Lang heeft Job geroepen, zichzelf van God en mensen verlaten geacht, maar ten slotte komt er een ontmoeting. Blijkbaar is geen puinhoop te groot of afgrond te diep, of Hij komt nabij. Zo'n opmerking kan heel goedkoop klinken, wanneer die gebezigd wordt om een ervaring van godsverlating te ontkennen. Dat is niet de bedoeling. Ik wil hierbij wijzen op wat Miskotte hierover zegt.226 Ten tweede: Er wordt inhoudelijk antwoord gegeven. Barth: Het is JHWH's appèl aan Jobs vrijheid, om zijn, JHWH's, vrijheid tegenover hem te erkennen;227 Miskotte: God handelt, geeft leven, "om niet";228 Gutiérrez: De grondslag van de schepping is: het vrije en gratuïte initiatief van de liefde van God;229 Wiesel en Eisenberg: Ieder menselijk wezen staat in het centrum van mijn bekommernis, en alleen Ik kan en moet me met jou inlaten.230 Twee woorden komen als in een refrein steeds terug: Liefde, bekommernis; en: Vrijheid. Heel de schepping komt in het antwoord in het vizier: de aarde, de hemel erboven en de zee eronder, en de dieren die er op leven... En wat voor dieren zijn dat? Niet de melkkoe, slachtschaap, legkip, fokzeug of kerstkalkoen. Maar de leeuw, gems, wilde ezel, woudos en struisvogel. Welk mens zou zo'n fauna ooit hebben kunnen verzinnen! Het wijst allemaal heen naar de vrijmacht van God. Daar wordt Job stil van. Je kunt het vrijheid noemen, maar is het geen willekeur? Voor Barth is het grote thema van heel het bijbelboek Job juist die vrijheid, het verbond dat de vrije God gesloten heeft met de vrije mens.231 Maar een verbond in vrijheid wil toch niet zeggen, 225
Buber vertaalt: Ist ers nicht, wer also wärs?
226
Zie pag. 48 en volgende.
227
Zie pag. 48.
228
Zie pag. 49.
229
Zie pag. 51.
230
Zie pag. 54.
231
Zie pag. 7.
61
dat dan zomaar alles kan. Wanneer twee mensen in volle vrijheid een verbond met elkaar sluiten, verwachten zij trouw van elkaar, en die trouw moet ergens uit blijken. Als die trouw er niet is of niet blijkt, dan gaat het verbond kapot. Een verbond in vrijheid heeft dus twee componenten. Ten eerste: De vrijheid van de partners - je zou ook kunnen zeggen: de trouw aan zichzelf, anders houdt de vrijheid op; en ten tweede: de trouw aan de ander, anders houdt het verbond op. Die twee elementen vallen niet automatisch samen. Dat is nog wel eens pijnlijk. Je kunt je afvragen: Is het mogelijk om lief te hebben zonder pijn te doen? Ik denk het niet. Zo is het bij een verbond tussen twee mensen. Zou het in een verbond tussen God en mens anders zijn? Heel de Schrift door wordt de vraag gesteld naar de trouw van de mens. In het bijbelboek Job wordt gevraagd naar de trouw van God. Welnu: naar mijn mening komen beide onderdelen, de trouw van God aan Zichzelf en de trouw van God aan de mens, in de twee redevoeringen van God aan de orde. In de eerste redevoering verkondigt de Heer Zijn vrijheid. Hij heeft geschapen zoals Hij heeft gedaan, naar eigen keus en eigen inzicht, die het inzicht van de mens verre te boven gaat. Hij is trouw aan Zichzelf. Hij is geen straf- en beloningsmachine. De tweede redevoering gaat over de strijd tegen het kwaad, en over de machten van de chaos, Leviathan en Behomoth.232 Het is een strijd die het menselijk vermogen verre te boven gaat. Er is chaos en kwaad in de wereld. God vernietigt ze niet. Job is er slachtoffer van. Maar dat is geen ontrouw van Gods kant. Trouw van God blijkt uit het bemoeienis houden met Job in de afgrond, op de asbelt. De goddelozen worden niet met één grote haal van de aardbodem geveegd. Zij blijven slachtoffers maken. Maar ook hen wil de Heer trouw zijn. Hun vrijheid blijkt Hij óók te respecteren. Zou Job het werkelijk anders willen? Zou hij een god willen, zoals de god van de vrienden er ongeveer uit ziet? Een god, wiens trouw ophoudt bij de eerste de beste misstap van de mens? Wat voor een soort trouw zou dat dan zijn? Dit antwoord van God is geen verklaring voor alle ellende in de wereld, het is geen 'oplossing'. Het antwoord is een vraag aan Job. Maar die vraag is wel een openbaring van Gods barmhartigheid. En nu: wat doet Job met die vraag? Hoe beantwoordt hij die? Behalve met woorden,233 ook met daden: Het gebed voor zijn vijanden. Aan hen bewijst hij barmhartigheid, opdat er een einde komt aan de vijandschap. Dat is een veel fundamentelere opheffing van het kwaad, dan het wegvagen van de goddeloze ooit zou kunnen zijn. Er is niet overal een oplossing voor - er is wel een weg om te gaan.
232
Dat de vertaling van het NBG hier krokodil en nijlpaard vertaalt, is mijns inziens onvergeeflijk. Zou je de namen Leviathan en Behomoth willen vertalen, dan zou je kunnen kiezen voor: 'het monster in de zee' en: 'het monster op de aarde'. Het gaat namelijk niet om namen die afkomstig zijn uit de biologie, maar uit de mythologie.
233
Zie noot 188 op pag. 52.
62
BIBLIOGRAFIE Barth, K., Kirchliche Dogmatik IV/3, Zollikon-Zürich, 1959. Driver, S.R. en Gray, G.B., The book of Job, (ICC), Edinburgh, 1921. *
Girard, R., De aloude weg der boosdoeners, Kampen, 1987.
Gutiérrez, G., * Gerechtigheid om niet, Baarn, 1987. Jager, O., Verademing, Ede, 1986, pag. 347-386. Kushner, H.S., Als 't kwaad goede mensen treft, Baarn, 1983. *
Miskotte, K.H., Antwoord uit het onweer, Amsterdam, 1936. Heruitgegeven in: Verzameld Werk deel 10, Kampen, 1984. Karl Barth, Verzameld Werk deel 2, Kampen, 1987. Nennie, J.C., Miskotte en Job, in In de waagschaal, nieuwe jaargang 13, nr. 2, 5 en 6. Noort, E., Een duister duel, Kampen, z.j. Reichert, V.E., Job, Londen, 1946. Reicke, B. en Rost, L., Bijbels-Historisch Woordenboek, Hilversum, 1969. Sar, H.C. van der, Die Gottesfrage als Geheimnis der Existenzfrage, in Zeitschrift für dialektische Theologie, nr. 9 (juli 1989), pag. 81-94.
Unen, Ch. van, * Job, Dwarsligger of Verbondgenoot, Kampen, 1987. Vogels, W., Job, Boxtel, 1989. *
Wiesel, E. en Eisenberg, J., Job of God in storm en wind, Hilversum, 1989.
63