Inhoud van een studie naar de gevaren van gentechnologie
De gevaren van (toekomstige) bacteriën met synthetisch DNA …………………….2 De gevaren van genetische manipulatie ……………………………………………..15 De gevaren van monoculturen in de intensieve dierenhouderij …………………...75 Het gevaar van monoculturen met gentechgewassen in de vrije natuur ………….78 De gevaren van gentherapie ………………………………………………………….81
1
De gevaren van (toekomstige) bacteriën met synthetisch DNA Op 2-2-2008 stond er in de Kenniskatern van de Volkskrant een verontrustend artikel betreffende een nieuwe ontwikkeling in de biologie, namelijk de bionanowetenschap ofwel de ‗synthetische biologie‘, waarbij de mens zelf voor ‗Schepper‘ gaat spelen door het in elkaar knutselen van nieuwe bacterie-genomen op basis van nieuwe combinaties van stukjes bacterieel DNA-materiaal. Hierdoor hoopt men bacteriën te kunen maken dir allerlei handige functies kunnen gaan uitvoeren, zoals het produceren van medicijnen, plastics, biobrandstoffen of zels Co2 uit de lucht wegvangen. Hierbij gaat het in feite om een extreme vorm van genetische modificatie. Ik citeer even enkele fragmenten uit het artikel: […] Synthetische organismen zijn relatief algemeen binnen tien jaar, voorspelde Venter in 2004. Het maken van bacteriële genomen is in 2012 routine, stelde Dew Endy van MIT vorige week op de BBC. Op termijnzijn synthetische planten, dieren, mesnen denkbaar. Een andere Amerikaanse bioloog,, Chris Voigt, verwacht zelfs al een synthetisch menselijk genoom in 2014 […] […] Venter intussen ligt aardig op schema, zegt Diederik Zijderveld, directeur van het Nederlands Genomics Iniative. Stap één maakte hij vorig jaar: het overplanten van een genoom van de ene bacterie in de andere. Stap twee is blijkbaar nu gelukt: het namaken van het genoom. Stap drie is het nieuwe genoom in een lege bacterie stoppen – als het laden van de software in een computer – en zorgen dat de bacterie zich vervolgens conform zijn nieuwe blauwdruk gedraagt. Dit doel kan binnen een jaar zijn bereikt, zo is de verwachting. Uiteindelijk wil Venter toe naar een synthetisch „minimaal genoom‟ waarut alle niet essentiële ballastgenen zijn verwijderd. Dit kan dienen als een neutraal platform voor het maken van allelei nuttige bacteriën. „Zie het als een soort chassis waarop je als op een printplaat allerlei genen-modules kunt inpluggen‟, aldus Vriend […] […] Intussen roept de synthetische biologie veel ethische vragen op. In het Rathenau-rapport figureerden vorig jaar bijvoorbeeld risico-scenario‟s waarbij synthetische organismen ontsnappen naar het milieu en waarbij kennis over het maken van gevaarlijke bacyeriën in handen valt van terroristen […] […] Deze week werd bekend dat biofysicus en universiteitshoogleraar Cees Dekker een nieuwe afdeling voor bionanowetenschap gaat leiden aan het gerenommeerde KKavli Instituut voor Nanowetenschap. Bionanoscience, op het nog onontgonnen snijvlak van biologie en nanotechnologie, wordt volgens Dekker éen van de sleutelwetenschappen van de 21ste eeuw‟. Het gaat om het inzetten van nanotechniek, zoals het sleutelen aan dna en andere bouwstenen van de cel […] […] Morrelen aan het leven, „voor God spelen‟ – de overtuigde christen Cees Dekker gaat er opmerkelijk soepel mee om. „Mijn vrouw zegt wel eens: moet je dat wel doen, voor God spelen? Mijn antwoord is: ja, God heeft de mens gemaakt om creatief de natuur te bewerken, als boer , als metaalbewerker, synthetisch bioloog. Als jr me dus vraagt: mag dat, zeg ik ja, het moét zelfs. Het is een opdracht. Iets anders is: met welk doel? Het maken van biobrandstof is natuurlijk iets anders dan een biowapen […] De citaten zijn duidelijk. Men wil zelf nieuwe organismen ontwerpen en begint bij de bacteriën, waarbij men een ‗basis-chassis‘ wil gebruiken om allerlei andere genen en/of fragmenten van genen inte bouwen tot een compleet nieuw eencellig organisme dat zich
2
natuurlijk ook moet gaan vermeerderen. In de items over de probiotica en antibiotica noemde ik al dat eencelligen zoals bacteriën aangestuurd worden door veldinformatie met verschillende amplituden. Eigenlijk moet dat nog iets helderder worden gesteld: In feite zijn het de genen en onderdelen van genen die resoneren met veldinformatie van verschillende amplitude. Hoe ouder een bepaald gen(onderdeel) is en hoe meer van deze genen(gen-onderdelen) – wereldwijd – resoneren, hoe hoger de amplitude is van de informatie. Alle resonanties tellen bij elkaar op tot een grotere gezamenlijke amplitude. In een bepaald gen kunnen verschillende onderdelen resoneren met een verschillende informatieve amplitude. En zolang dat verschil onder een bepaalde kritische grens blijft is er dan helemaal niets aan de hand. Pas als het verschil te groot wordt, dan gaat de informatie met de kleinste amplitude mee resoneren met de informatie met de grootste amplitude. Hierdoor valt dus een brok informatie uit en verandert de aansturing van het betreffende gen, dat hierdoor niet meer zal kunnen coderen voor de bedoelde eiwitsynthese. Er ontstaat dan een heel ander – en onbedoeld – type eiwit of helemaal geen eiwit. Door zo‘n disfunctioneel geraakt gen kan dan een totaal disfunctioneren van de cel ontstaan. In alle organismen die op een natuurlijk manier evolueerden - en bleven bestaan is er geen sprake van zo‘n disbalans in amplitudesterkten. Anders wordt dat wanneer men willekeurig stukjes DNA met een verschillende evolutionaire ouderdom en verschillende huidige spreiding aan elkaar koppelt tot een splinternieuw genoom. Dan bestaat het gevaar dat men fragmenten aan elkaar koppelt die qua geresoneerde amplitude zo van elkaar verschillen, dat er uitval van informatie optreedt doordat relatief te zwakke amplitudes gaan mee resoneren met relatief veel sterkere amplitudes. De uitkomst van het functioneren van zo‘n synthetisch tot stand gekomen genoom zal dan heel anders kunnen zijn dan voorheen werd beoogd. Omdat celdelingsgenen behoren tot de alleroudste en in alle levende organismen aanwezig zijn heeft de informatie die deze genen aanstuurt een heel hoge amplitude, die makkelijk dominant kan worden boven allerlei andere aansturende informatie, die daardoor kan beginnen mee te resoneren, met uitval van die informatie als gevolg. Als dat gebeurt in een laboratoriumsetting is dat alleen maar pech voor de nanobiotechnologen. Maar dat kan ook gebeuren met informatie die de remmingsmechanismen van de celcyclus aanstuurt van organismen waarmee zo‘n synthetische genoom in aanraking komt. Dat betekent dat hogere organismen – mensen, dierenen en planten die in aanraking komen met een substantiële hoeveelheid van deze ‗creatief tot stand gekomen synthetische bacteriën‘ een grotere kans hebben op het ontwikkelen van kanker/celwoekeringen omdat de rem op de celdeling verzwakt c.q. uitvalt. En dat is nog maar één manier waarop disfunctie kan ontstaan onder invloed van deze synthetische bacteriën. Het zal duidelijk zijn dat als deze synthetische bacteriën – waarvan bij de assemblage helemaal geen rekening is gehouden met de factor veldinformatie-amplitude – per ongeluk of zelfs bedoeld in het milieu terechtkomen er een ramp kan ontstaan die zijn weerga niet kent. Als zulke bacteriën in mensen en/of dieren terechtkomen, dan kan het effect nog vele malen erger zijn dan de ramp die in oktober 2007 duidelijk werd na het onoordeelkundig gebruik van de probiotica-mix bij ernstige zieke patiënten. Mensen kunnen overlijden, dieren kunnen massaal doodgaan, de plantenwereld kan vernietigd worden, de hele voedselvoorziening kan in gevaar komen. Kortom er kan een onvoorspelbare schade aan de natuur en alle op aarde levende organismen worden aangericht. Hoewel wetenschappers er al in geslaagd zijn om bijvoorbeeld het genoom van de Mycoplasma genitalium te ontcijferen, weet men nog lang niet alles van het functioneren van bacteriën en komt men ook momenteel nog steeds voor verrassingen te staan. De
3
waargenomen functie van de ene bacterie blijkt niet altijd te extrapoleren te zijn naar een soortelijke, verwante bacterie. Een leuk voorbeeld hiervan stond op 30-6-2007 nog in de Kenniskatern van de Volkskrant. Ik citeer een paar fragmenten uit het artikel De tbc-bacteriën gaan helemaal los. […]De bacteriën die tuberculose en lepra veroorzaken, volgen een andere route in menselijke cellen dan tot nu toe werd aangenomen. Deze bijzondere ontdekking werd bij toeval gedaan door profdr. Peter Peters van het Nederlands Kanker Instutuut – Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis (NKI-AVL) in Amsterdam. Hij publiceert deze week de resultaten met onder andere postdoc Nicole van der Wel in het toonaangevende tijdschrift Cell. De tbc-bacterie wordt in de geïnfecteerde cel opgenomen in een soort blaasje, het fagosoom. Nu blijkt dat de bacterie daarna door de wand van het fasosoom breekt en los in de cel komt te liggen. Wetenschappers namen aan dat de bacterie jaren lang in het blaasje bleef zitten. Daarmee is de reden voor het soms snelle en heftige beloop van de ziekte tuberculose (tbc) ook begrijpelijk. Een bacterie die vrij in de cel ligt, heeft makkelijk toegang tot voedingstoffen die nodig zijn voor groei en vermenigvuldiging. De redacteuren van Cell waren zo verrast door het artikel dat ze extra onderzoek wilden om de vinding te bevestigen. Celbioloog Peters: „het was zo bijzonder dat ze zeiden dat het óf heel goed óf grote onzin was.‟ Mogelijk leidt de ontdekking tot verbetering van tbc-vaccins. Ook vaccins tegen lepra en virussen die een rol spelen bij het ontstaan van kanker, kunnen mogelijk ontwikkeld, danwel verbeterd worden. Tbc is een wereldwijd voorkomende infectieziekte waaraan circa 4400 mensen per dag sterven. De onderzoekers hebben ook ontdekt welk stukje genetisch materiaal ervoor zorgt dat de bacterie door de wand van het fagosoom breekt. Een bepaald stuk DNA in de bacterie, dat RD-1 wordt genoemd, bevat genen die een aantal eiwitten maken. Die eiwitten vormen samen een complex dat ervoor zorgt dat het fagosoom samensmelt met het celmaagje, oftewel lysosoom. Daarna prikt het complex als het ware een gat in de wand van het geheel. Zo komt de tuberculosebacterie vrij in de cel te liggen. Hoe kan het dat dit niet eerder bekend is geworden? De tbc-bacterie is immers al meer dan honderd jaar bekend. Peters: „Onderzoek op besmettelijke bacteriën is gevaarlijk, want je kunt er zelf ziek van worden. Dus werd in het verleden meestal het minder gevaarlijke zusje van de bacterie bestudeerd, BCG. Maar de veronderstelling dat deze twe zusjes zich op dezelfde manier gedragen, klopt niet. De BCG-bacterie, die voor tbc-vaccinatie wordt gebruikt, breekt namelijk niet uit het fagosoom. Door de ontsnappingsgenen RD-1 aan het BCG-vaccin toe te voegen, gebeurt dat waarschijnlijk wel en wordt vaccinatie effectiever. […] Deze bevinding geeft weer eens temeer aan dat men nog lang geen volledig inzicht heeft in het functioneren van voor de mens gevaarlijke bacteriën. Als de RD-1-genen per ongluk in zo‘n nieuw te bouwen synthetische bacterie waren terechtgekomen, dan zou een als ‗makke bacterie‘ gepland ontwerp onbedoeld kunnen veranderen in een ziekmakend monster van wereldklasse. En het is niet gegarandeerd dat er niet nog veel meer van dit soort mechanismen wachten op ontdekking. Het is ook niet uitgesloten dat die tbc-bacterie die niet uit het fagosoom breekt ergens in zijn genoom een ‗rem‘ heeft waardoor de aanmaak van die ‗uitbraak-eiwitten‘ geremd wordt. Net
4
zo goed als moderne organisme voor hun celcylus naast (van de bacteriën geërfde) celdelingsgenen ook beschikken over een later ontwikkeld remmingsmechanisme op die celdeling. Stel de mogelijkheid dat ooit in een bacteriegenoom zo‘n remmend gen wordt ontdekt dat verhindert dat bacteriën na infectie snel uit het fagosoom breken. Zo‘n remmend gen zou jonger kunnen zijn dan de uitbraakgenen en dus ook worden aangestuurd door een zwakkere informatieve amplitude. En stel dat zo‘n gen dan zou worden gebruikt bij de assemblage van een synthetische bacterie, met het doel hem ‗tam‘ te maken in die zin dat besmetting met zo‘n bacterie geen direct gevaar oplevert voor de gezondheid.‘ En stel dat er bij de samenstelling van zo‘n synthetisch bacteriegenoom dan sprake zou zijn van een te groot verschil tussen de verschillende aansturende informatieve amplituden van de samenstellende genen. Dan zou het kunnen gebeuren dat de uitbraak-remmende genen hun aansturing verliezen omdat die informatie begint mee te resoneren met bijvoorbeeld de sterkere informatie van de uitbraakgenen. Als dat zou gebeuren, dan verandert een als ‗goedaardig en nuttig‘ bedoelde bacterie misschien wel in een ‗ongekende moordmachine‘ die door niets en niemand meer te bedwingen is. En wie zegt dat dit niet kan gebeuren, moet nog eens terug denken aan de verschillende – nog steeds onbegrepen - rampen die al eerder gebeurden met experimentele gentech therapieën. Hieraan kan heel goed het hierboven beschreven mechanisme ten grondslag hebben gelegen. Door uitval van bepaalde informatie kan een genetisch gemanipuleerd organisme ‗incomplete‘ eiwitten aanmaken met een veranderde ruimtelijke structuur, of worden er bepaalde eiwitten helemaal niet aangemaakt. Hierdoor kunnen ernstige disfuncties en immuunreacties optreden. Omgevingsinvloeden en het risico op uitval van genen of delen daarvan Er is nog een variabele die zorgt dat het functioneren van synthetische bacteriën onvoorspelbaar is. Zolang het amplitudeverschil tussen verschillende genen of onderdelen darvan onder een bepaalde kritische grens blijft, zal de synthetische bacterie waarschijnlijk functioneren zoals werd bedoeld. Het is echter denkbaar dat door de invloed van (sterke) magnetische en/of elektrische velden een totale versterking optreedt van de amplitude van de veldinformatie waarmee die nieuwe synthetische bacterie resoneert. Hierdoor kunnen onderlinge amplitudeverschillen groter worden. Hierdoor kan dan wel een kritische grens overschreden worden, waardoor de info met de kleinste amplitude zich conformeert aan de info met de grootste amplitude en er dus informatieverlies optreedt voor de genen die met de kleinste amplitude resoneren. Natuurlijk geëvolueerde organismen kennen dit probleem niet. Als er op deze manier bijvoorbeeld synthetische probiotica zou worden gemaakt, dan zou dat voor gezonde mensen – in kleine doses – best nog wel even goed kunnen functioneren. Als echter de totale veldinformatie van die mensen zou worden vergroot door plotselinge blootstelling aan sterke magnetisch en/of elektrische velden, dan kan er een opeens sprake zjn van disfunctioneren, terwijl er ogenschijnlijk geen enkele aanwijzing voor te vinden is. Dan is er nog de variabele van de aantallen. De amplitude van de veldinformatie wordt ook bepaald door het aantal genen (individuen) dat met bepaalde informatie resoneert. Vele overeenkomstige trillingen maken samen een grote amplitude.
5
Als echter dragers van overeenkomstige genen uitsterven, dan wordt de amplitude van die genen ook weer lager. Een synthetisch organisme dat aanvankelijk goed functioneert kan – als oorspronkelijke dragers van overeenkomstige genen uitsterven – dan ook beginnen te disfunctioneren omdat tussen die bepaalde overeenkomstige genen en andere genen een te groot amplitudeverschil begint op te treden, waardoor functie-uitval plaatsvindt. Als we nu zouden proberen om bijvoorbeeld synthetische probiotica te maken om eigen darmbacteriën te vervangen of het immuunsysteem hierdoor te versterken , zoals de opzet was bij het mislukte experiment met de zesvoudige probiotica-mix, dan kan het gebeuren dat door vermindering van het aantal eigen darmbacteriën bepaalde overenkomstige informatie van de synthetische bacteriën zodanig in amplitude daalt dat er uitval optreedt in de synthethische bacteriën en ze op een onvoorspelbare manier gaan disfunctioneren of ook doodgaan. Op dezelfde manier kan door een relatief teveel aan synthetische probiotica ook de eigen ‗nuttige‘ darmflora het loodje leggen of op onvoorspelbare manier gaan disfunctioneren.
Eerdere onbegrepen mislukkingen door onvoorspelbaar disfunctioneren In het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 15e jaargang, januari 1999, vond ik op de bladzijden 29-33 een artikel onder de noemer: „Genetische manipulatie: de risico‟s‟, waarin twee mislukkingen met genetische manipulatie van bacteriën werden vermeld. Eentje daarvan betrof toevallig ook een variant van de tubeculosebacterie. […] Een bodembacterie, Klebsiella planticola, werd genetisch veranderd, zodat hij uit landbouw afval alcohol zou kunnen maken. De plantenresten zouden als compost over het land uitgestrooid moeten worden. Voordat dit procedé grootschalig in gebruik werd genomen bleek dat deze bacteriën de bodem vergiftigden. Tarwe die op deze voedingsbodem uitgezaaid werd kiemde weliswaar, maar de plantjes verwelkten en stierven af. Zweedse onderzoekers hadden bij de pathogene bacterie Yersinia pseudotuberculosis twee genen uitgeschakeld die in de infectiecyclus van deze bacterie een belangrijke rol spelen. Daardoor verwachtten de onderzoekers een verminderde virulentie. Maar tot hun verrassing bleek bij dierproeven een drastische toename van de pathogeniteit. Zo‘n ‗toevallig ongelukje‘ met een synthetische bacterie is dus helemaal niet alleen maar denkbeeldig. Een ongeluk van deze aard kan in snel tempo allerlei levensvormen vernietigen. Het onderzoek naar kernsplijting leverde uiteindelijk ook de vernietigende kernwapens op, waarvan de ontwerpers zich pas na de bombardementen op Hiroshima en Nagasakie ontzet realiseerden welk ‗monster‘ ze hadden geschapen. En sinds die tijd is de wereld voortdurend in de ban van angst voor totale vernietiging. De godvruchtige Dekker kent kennelijk de bijbel op zijn duimpje en weet natuurlijk ook wat er te lezen staat in het bijbelboek Genesis, onder de hoofdstukken ‗Het paradijs‘ (2: 8-25) en ‗De eerste zonde‘ (3: 1-24). In het tweede hoofdstuk staat de frase (15-17) waar Dekker in het artikell over de bionanothenologie op doelt: […] En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven […]
6
Die boom der kennis van goed en kwaad bevat de kennis van de kosmische dynamiek, waaronder ook het functioneren van de relatie tussen veldinformatie en DNA. Het wezen van ‗god‘ ligt zelfs in het mechanisme van de werking van veldinformatie. Dat is het domein waar ‗god zelf‘ als de ‗intelligente designer‘ de evolutie aanstuurde. En van dat creatieve werk van god zelf dient de mens af te blijven, omdat de kennis van die mens niet gelijk is aan die van god zelf. En denkt de mens dat hij zich toch ongestraft kan wagen aan het manipuleren van dat ‗Intelligent Design‘, dan komen daar geheid brokken van. Als de mens gaat manipuleren met brokken DNA, dan speelt hij met krachten die hij – getuige de recente ramp met de probiotica en eerdere rampen met gentech therapieën - zelf (nog) niet kent en dat kan dan niet alleen de mensheid doen uitsterven, maar zelfs al het andere leven op aarde vernietigen. Zodanig zelfs dat alleen die synthetische bacteriën de aarde zullen beërven en de evolutie weer terug is bij af. In het derde hoofdstuk staat in vers 4 en 5: […] De slang zeide echter tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad […] De verleiding is inderdaad groot. Als het Cees Dekker inderdaad zou lukken om met zijn onderzoeksgroep biobrandstof overvloedig beschikbaar te maken voor de mensheid die inmiddels het groeiende leger ‗heilige koeien‘ als het hoogste goed aanbidt, dan zal hij worden vereerd als god zelf. Dan zou hij mondiaal de held zijn die (ongestraft) het leven naar zijn eigen hand kan zetten. Dan zou hij zelf ‗gelijk aan God‘ zijn. Dat is de hoogste onderscheiding die een wetenschapper zichzelf kan toekennen. Maar voor die prestatiedwang van Dekker en zijn mede-wetenschappers moet wél de hele wereld betalen met het risico op totale vernietiging van al het natuurlijk geëvolueerde leven. Cees Dekker profileerde zich als criticus van de evolutietheorie en als iemand die niet op voorhand de mogelijkheid van ontwerp (Intelligent Design) verwerpt. Kennelijk gaat hij er van uit dat eerder al andere nanowetenschappers voortdurend bezig waren om steeds nieuwere versies van allerlei soorten – en zelfs totaal nieuwe soorten – te ontwerpen op de manier die hij nu ook nastreeft. Kennelijk kwam hij nooit op het idee dat aansturende intelligente bewustzijnsvormen – via aansturing van mutaties in DNA – vorm hebben gegeven aan de ontwikkeling van de evolutie. En dat de door evolutionaire ontwikkelingen ontstane morfogenetische veldinformatie via DNA-codering vervolgens weer soortgenoten aanstuurt in analoge ontwikkelingen. En dat proces begon al vanaf de eerste ontwikkeling van RNA/DNA. Dat bacteriën hun eigen morfogenetische veldinformatie hebben, is inmiddels in een laboratorium ontdekt. Met behulp van een lasertechniek wist men van diverse bacteriestammen hun karakteristieke ‗muziek‘ op te nemen. Dat het hier ging om morfogentische informatie in de vorm van digitaal gecodeerde vibraties was echter nog niet bekend. De onderzoeker sprak – tijdens een TV-uitzending van National Geographic Chanel op 26-1-2006 - over een ‗opera van bacteriestemmen‘ die opklinkt uit ons lichaam. Een genetisch gemanipuleerde bacterie kan als een dissonant de hele opera verstoren. Ik denk dat Cees Dekker zich eerst eens zou moeten verdiepen in mijn boek Veldcontact, in plaats van – voor zichzelf gunstige - verkeerde interpretaties te geven van hetgeen ooit – door mensenhand – als bijbeltekst werd afgedrukt. De heer Dekker zou zich eerst diepgaand
7
moeten verdiepen in het mechanisme van veldinformatie en de in kwantumvelden opgeslagen bewustzijnsinformatie van diverse niveaus, alvorens – als synthetisch bioloog - zelf voor ‗god‘ te gaan spelen. Zolang het – door Intelligent Design ontwikkelde - mechanisme van morfogenetische en andere veldinformatie als aansturing van levensprocessen wordt genegeerd is de mens nog steeds ‗Dom‘ bezig. Synthetische bacteriën ontwerpen voor de productie van biobrandstof kan zomaar onbedoeld ontaarden in het ontwerpen van een moorddadig biowapen! Specifieke gevaren van gentech vaccins met „virus like particles‟ (VLP) Op 18-8-2009 ontving ik van een financieel blad een artikel over de succesvol lijkende ontwikkeling van een nieuw vaccin tegen het nieuwe A/H1N1. Ik zal het begin van het artikel NOVAVAX Virus-Like Particle Vaccine Protects Against 2009 Pandemic H1N1 Influenza Virus citeren: […] First report of a vacine protecting ferrets against the 2009 pandemic H1N1 virus. Rockville, Md., Aug. 18/PRNewswire-FirstCall/ - Novavax, Ins. (Nasdaq: NVAX – News) announced positive preclinical results with Novavax‟s 2009 novel H1N1 influenza virus-like particle (VLP) vaccine. The study, conducted by scientists from Novavax and the Centers for Disease Control revention (CDC) based in Atlanta, GA, under a collaborative agreement, represents the first efficacy report of a 2009 novel H1N1 vaccine in ferrets. The ferret model is widely accepted to be the most appropriate animal model for evaluating influenza disease and vaccines. Novavax scientists designed the vaccine using recombinat virus like particles (VLP) technology against an H1N1 virus strain (A/California/04/2009) isolated in the beginning of the 2009 H1N1 outbreak. Novavax produced the candidate vaccine and delivered it to the CDC in less than four (4) weeks from the day the genetic sequences of the virus strain became available. The speed at which this was accomplished is a testament to the fast response afforded by Novavax‟s proprietary, recombinant cell-based VLP technology which is not dependent on growing influenza virus in eggs and the development of virus seed stocks. The Novavax VLP vaccine candidate protected ferrets against the 2009 novel H1N1 virus. The ferrets received a 3.75, 7.5, or 15.0 mcg dose of the 2009 H1N1 VLP vaccine or a placebo and were boosted with a second dose after three (3) weeks. All of the H1N1 VLP vaccinated animals, even in the lowest 3.75 mcg dose group, developed hemagglutination inhibition (HI) antibody titers of 1:40 or higher, considered a protective level of immunity, against the H1N1 virus. Remarkably, even after receiving a single dose of 7.5 or 15 mcg 2009 H1N1 VLPs, the animals developed an HI titer of 1:40 or higher against the H1N1 virus […] Gelet op de laatste zin lijkt het vaccin dus heel efectief spul te zijn. Maar ik ben bang dat dit vaccin nog veel effectiever is dan men zou wensen. Maar dan effectief in de zin van ongewenste bij-effecten doordat het is gemaakt op basis van in elkaar geknutselde virusachtige deeltjes. Men gebruikte van het betreffende H1N1 slechts enkele stukjes RNA – de stukjes die als effectief antigen nodig zijn om een effectieve immuunreactie op te roepen. In die opzet zijn de gentechnologen dan ook geslaagd. Maar hierdoor is er geen sprake meer van een compleet virusgenoom. Men plakte als het ware alleen die stukjes aan elkaar die met elkaar de meest effectieve immuunreactie zouden oproepen. Het virus is dus incompleet en uit balans voor wat betreft zijn communicatie met zijn eigen informatieve morfogenetische velden. En dat
8
kan op vrij korte termijn gevolgen hebben voor de ontvangers van het vaccin waarin dit incomplete opnieuw gesynthetiseerde virus zit. Het hele betoog betreffende synthetische bacteriegenomen is ook te extrapoleren naar virale genomen. Het in de vaccins gebruikte selectief opnieuw in elkaar gemonteerde genoom zal naar alle waarschijnlijkheid wel delingsgenen bezitten, want het is de bedoeling om zo snel mogelijk zoveel mogelijk van dit vaccin te kunnen maken. Het is nu mogelijk dat de overblijvende virale genen worden aangestuurd door morfogenetische aansturingsinformatie die onderling zodanig in sterkte (amplitude) verschilt, dat de (altijd zwakkere, want evolutionair jongere) remmende genen door mee-resonantie uitgeschakeld raken, waardoor alleen de celdelingaanjagende informatie nog maar gebruikt kan worden. Hierdoor zullen die gentech virussen een relatief zeer sterke mate van celdeling te zien geven en zich in zeer korte tijd vermenigvuldigen. Door die snelle toename in aantal, neemt ook de amplitude van de gezamenlijk geïnteracteerde soortgebonden veldinformatie snel in amplitude toe. Ook blootstelling aan relatief sterke elektromagnetische velden kan die amplitude vergroten en zelfs dat meeresoneren teweegbrengen. In het lichaam van de ontvanger van vaccins waarin deze gentechvaccins zitten, klinkt dan veldinformatie betreffende celdeling warmee onze eigen cellen resoneren. Want de mens deelt deze zeer basale celdelingsgenen met de vroegste organismen in de evolutie. In dat geval kunnen – daar waar het vaccin zich in het lichaam bevindt, en dat is via de bloedbaan eigenlijk overal – lichaamscellen gaan mee-resoneren met de relatief sterke celdelingsinformatie, die nog eens optelt bij de door de mens zelf al ontvangen informatie. Aan de op deze manier extreem sterk geworden celdelingsinformatie zal het eigen menselijke celdelings-remmende mechanisme – via jongere genen – geen weerstand meer kunnen bieden, met als gevolg dat er ongeremde celdeling en dus op termijn ook tumoren ontstaan. Omdat onder invloed van de vaccinatie tijdelijk het immuunsysteem in een dip verkeert, is dat systeem niet in staat om al die maligne wordende cellen allemaal tijdig op te ruimen, zodat er naar alle waarschijnlijkheid ontspoorde cellen de kans krijgen om uit te groeien tot kankergezwellen. Jammer dat men deze fretten niet eerst eens even enkele weken langer heeft geobserveerd alvorens alleen het succes van het aantal (titers) antilichamen bekend te maken. Toch is er al wel een indicatie voor de juistheid van mijn betoog gepubliceerd in dat financiële blad. Er wordt namelijk al een indicatie gegeven voor de onverwacht sterke mate van vermenigvuldigen van de gebruikte VLP-virussen. Ik lees namelijk: […] Al of the H1N1 VLP vaccinated animals, even in the lowest 3.75 mcg dose group, developed hemagglutination (HI) antibody titers of 1:40 or higher, considered a protective level of immunity, against the H1N1 virus. Remarkably, even after receiving a single dose of 7.5 or 15 mcg 2009 H1N1 VLPs, the animals developed an HI titer of 1:40 or higher agianst the H1N1 virus […] Het is bekend dat het grootste aantal antilichamen wordt aangemaakt bij de hoogste doses antigenen. Nu ziet men tot grote verbazing dat zelfs de zwakste doses net zoveel antilichamen genereert als de hoogste doses en dat zelfs een enkele doses hetzelfde resultaat genereert – namelijk een maximaal aantal antilichamen – als een dubbele doses dat doet.
9
Dat kan alleen maar betekenen dat die kunstmatige VLP-virussen zich als een gek zijn gaan delen, veel sneller dan normaliter het geval zou zijn. Maar het immuunsysteem heeft een bovengrens aan het aantal antilichamen dat bij een virale aanval wordt gevormd. Door dat maximale aantal antilichamen reageerde het immuunsysteem van de fretten inderdaad in eerste instantie effectief op het aangeboden levende virus. Omdat het een incompleet virus betrof, kon dat virus de fretten niet echt opzadelen met H1N1, maar slechts oproepen tot de aanmaak van antilichamen. Maar wat men niet heeft afgewacht is of deze fretten na verloop van tijd ook niet allen tekenen begonnen te vertonen van kanker. En wat men ook niet heeft afgewacht is hoe het immuunsysteem van de fretten zich op termijn zou gaan gedragen. Want er mogen dan voldoende antilichamen zijn gevormd tegen een aanval met een door het immuunsysteem herkenbaar levend virus, maar is dat immuunsysteem wel in staat om op termijn de ongebreidelde vermenigvuldiging van die VLP-virussen bij te benen? Kan het niet zo zijn dat het immuunsysteem van die fretten op een zeker moment uitgeput zou raken en niet meer alle VLP-virus-antigenen wegvangen? En wat gebeurt er dan met dat almaar groter wordende leger van VLP‘s in het lichaam? En kan het ook niet zo zijn dat die VLP-moleculen soms toevallig net iets teveel kunnen lijken op bestaande lichaamseigen moleculen? Net zoals de door ladingsverschuiving vervormde moleculen van eiwitten en moleculen? En zouden er dan niet op dezelfde manier als bij die eerder besproken ‗stereo-isomere‘ (ruimtelijk afwijkende) moleculen allerlei verstoringen van het natuurlijke biofunctioneren kunnen gaan optreden omdat die VLP-moleculen oneigenlijk in de plaats kunnen gaan treden van lichaamseigen moleculen? Ik denk dat op die manier – op termijn – bij alle gevaccineerden een erg breed spectrum van functiestoornissen zal gan optreden, in veel gevallen dan ook nog gecombineerd met kanker! De onvoorziene – en erg succesvol lijkende – bevindingen in de trial met de fretten wijzen onomstotelijk al in deze richting. Als dit VLP-vaccin tegen A/H1N1 in productie wordt genomen om een groot deel van de wereldbevolking mee te vaccineren, dan zal het snel gedaan zijn met het huidige leven op deze planeet. Dan zullen binnen de kortste keren in elkaar geknutselde incomplete H1N1-virussen de macht overnemen. Dat ik met deze vrees niet overdrijf – en dat VLP‘s (gentechnologie) ook onbedoeld tot nog andere nare effecten kunnen leiden - wordt bevestigd door een artikel in het tijdschrift Medisch Contact dat ik vond op
http://medischcontact.artsennet.nl/tijdschrift/archief/Tijdschriftartikel/Virussenvleermuizen-en-vogelpoep.htm Het artikel Virussen, vleermuizen en vogelpoep, door Evert Pronk en Twan van Venrooij staat in publicatie nr. 36 – 24 september 2001. Het artikel gaat over de ontdekking van het humaan metapneumovirus (hMPV), maar interessant is het laatste deel dat handelt over bioterrorisme dat gebruik maakt van gentechnologie. Ik citeer het laatste deel van dit item: […] Een bijeffect van de nieuwste genetische technieken is dat het de productie van biowapens makkelijker heeft gemaakt. Met als doel betere medicjen te ontwikkelen, zijn er verschillende bedrijven bezig met „grichte moleculaire evolutie‟. Door met behulp van „DNAshuffling‟ expres variate in de genen aan te brengen ontstaan er afwijkende eiwitten die eventueel als medicijn zijn te gebruiken. Deze techniek kan echter ook worden gebruikt om
10
biowapens te ontwikkelen, zoals is gedemonstreerd door Willem Stemmer van het bedrijf Maxygen in Redwood City, Californië. Met deze methode hebben onderzoekers bewust een E.coli geproduceerd die 32.000 keer minder vatbaar is voor het antibioticum cefotaxime dan normale E-coli‟s. Kort na publicatie van deze bevinding kreeg Stemmer het verzoek van de American Society for Microbiology om de ontwikkelde bacteriën te vernietigen . Stemmer heeft dit verzoek ingewilligd. Ook kan er onbedoeld een biologisch wapen ontstaan. Bij het produceren van een contraceptief vaccin voor muizen maakte men gebruik van een niet-pathogeen muizenpokkenvirus waaraan genen coderend voor eiwitten op de muizeneicellen, werden toegevoegd. De bedoeling was dat de geïnfecteerde cellen antilichamen gingen produceren tegen de eigen eicellen. Om het vaccin te optimaliseren voegden de onderzoekers ook een gen toe dat de antilichaam-productie stimuleert: IL-4. Dit gen bleek echter een deel van het immuunsysteem bij de muizen lam te leggen, met als gevolg dat de muizen stierven. Erg verontrustend is dat ook muizen die eerder waren gevaccineerd tegen het virus, binnen enkele dagen stierven. Als deze technieken worden toegepast op organismen die bruikbaar zijn voor biologische oorlogsvoeiring (Bacillus anthracis, Yersinia pestis, Francisella tualensis) zijn de gevolgen niet te overzien, aldus veel wetenschappers. Toch is er volgens sommige experts nog geen reden voor paniek. De in het laboratorium geproduceerde bacteriën kunnen waarschijnlijk moeilijk buiten het lab overleven en de kans is groot dat zij kunstmatig geïntroduceerde eigenschappen snel zullen verliezen. Hoeveel schade een biologisch wapen kan berokkenen voordat deze pathogene genen verdwijnen, blijft echter en raadsel Volgens de Gezondheidsraad is het risico klein, maar niet nul. Om beter te zijn voorbereid moet er een draaiboek „Bioterrorisme‟ komen. In het deze zomer uitgebrachte advies van de Gezondheidsraad „Verdediging tegen bioterrorisme‟ staat dat artsen er alert op moeten zijn dat het optreden van zeldzame infectie-ziekten te wijten kan zijn aan het moedwillig verspreiden van biologische agentia. Bij een aanslag met een biologisch wapen is een snelle verificatie van belang en moeten er direct experts, zoals de GGD, worden ingeschakeld […] Ondanks deze alarmerende bevinding in 2001 ging men toch lekker door met de ontwikkeling van de VLP-vaccins, die dan ook nog zijn bedoeld voor in principe de hele aardse populatie. Ik lees hier: […[ Dit gen bleek echter een deel van het immuunsysteem bij de muizen lam te leggen, met als gevolg dat de muizen stierven. Erg verontrustend is dat ook muizen die eerder waren gevaccineerd tegen het virus, binnen enkele dagen stierven. Als deze technieken worden toegepast op organismen die bruikbaar zijn voor biologische oorlogsvoeiring (Bacillus anthracis, Yersinia pestis, Francisella tualensis) zijn de gevolgen niet te overzien, aldus veel wetenschappers […] Ook bij mensen kan onbedoeld (of niet?) het immuunsysteem benadeeld worden en bovendien bleek dat muizen die waren gevaccineerd voorafgaand aan de vaccinaties met vaccins waaraan later dat gen voor IL-4 was toegevoegd, binnen enkele dagen stierven. Die muizen stierven als het ware ‗met terugwerkende kracht‘ aan de gevolgen van het toevoegen van IL-4 aan de vaccins voor een later experiment bij andere muizen. Dit is iets wat die wetenschappers helemaal voor onmogelijk hadden gehouden. Als ze echter rekening hadden gehouden met de variabele ‘aansturende veldinformatie‘, dan hadden ze kunnen weten dat de virale antigenen in de eerste groep muizen konden gaan mee-resoneren
11
met de veldinformatie waarmee de latere hoeveelheid virale antigenen bij de latere groep testmuizen ging resoneren. Derhalve begonnen de virale antigenen in de eerste groep testmuizen dezelfde eigenschappen te vertonen als de virale antigenen in de laatste groep testmuizen. Hierdoor stierven de muizen in de eerste testgroep alsnog. Dit effect treedt voornamelijk op als de beide groepen testmuizen in elkaar nabijheid in het zelfde laboratorium verblijven, maar is ook over grotere afstanden werkzaam. Dit effect is al reeds in 1965 door de Rus Kaznacejev beschreven als het zogenaamde cytopatisch spiegeleffect. Hij noemde het door hem bewezen informatie-overdrachtmechanisme waarbij biofotonen biochemische reacties kunnen induceren: ‗cytopathisch spiegeleffect‘. Kaznacejef wilde weten of celculturen elkaar onderling kunnen beïnvloeden en nam daarom twee volledig geïsoleerde celculturen die hij – gescheiden door quartsglas – naast elkaar zette. Eén van de culturen behandelde hij telkens met een bepaalde stressfactor, bijvoorbeeld een virus, gif of sterke UV-straling die kan leiden tot mutaties door replicatie van extra genetisch materiaal). De celculturen werden voorzien van een voedingsbodem en bij 37 graden Celcius in het donker opgesteld. Voor de ongeveer 12.000 experimenten werden ook cellen van menselijke embryo‘s gebruikt en tumorcellen van baarmoederkanker. Men ontdekte enkele interessante dingen: De onderlinge beïnvloeding trad alleen op als er Quartsglas werd gebruikt, dat veel meer UV-straling doorlaat dan gewoon glas. Het leek dus dat morfogenetische informatie hoofdzakelijk via het UV-spectrum wordt doorgegeven, maar daarbij van een zodanig zwakte is dat dit normaliter niet als zichtbaar licht wordt doorgegeven. Om een effect te kunnen hebben moesten de beide celculturen ongeveer 4 tot 5 uur met elkaar in contact zijn geweest. Het waarneembare effect ontstaat echter pas na ongeveer 18 tot 20 uur. Na 48 uur was het effect optimaal. Het cytopathisch spiegeleffect bleek gedurende het jaar variaties te kennen in kwaliteit. Na verloop van enige tijd ontdekte men dat deze schommelingen verband hielden met variaties in de sterkte van het aardmagnetisch veld. Ook variaties in de zonneactiviteit konden deze schommelingen in de kwaliteit van de informatie-overdracht veroorzaken. Deze cytopathische effecten werden waargenomen bij 75 tot 80 procent van de experimenten. Ik citeer nog even een fragment uit Die Entdeckung der Wellengenetik in Rusland , een artikel door Hartmut Müller, dat in 2001 verscheen in raum&zeit, Ehlers Verlag GmbH, en dat te vinden is op: http://www.esomay.ch/pdf/wellengenetik.pdf […] Für die Auslösung des Zytopathischen Spiegeleffektes reicht also eine minimale UVBiophotonen-Dosis. Der Energieaustausch zwischen lebenden Zellen beträgt etwa 10-3 erg/s pro Zelle, umgesetzt in UV-Quanten ermöglicht diese Energiemenge eine Informationsüberträgung über den oben genanneten optischen Kanal von maximal 109 bit/s. Dies entspricht ungefähr der gesamten Menge an elementaren biochemischen Reaktionen, die in einer Zelle pro Sekunde ablaufen. Die Berechnungen von Kaznacejec im Jahre 1964 weisen auf einem lebendes Zellgewebe idealen Informationskanal hin. Jedes einzelne UVBiophoton scheint daher sowohl Energielieferant als auch zytogenetisches Signal für die Zelle zu sein.In 1968 registrierten die Amerikaner Frase und Fray eine spontane ultraswache ingrarote Strahlung (IR-Strahlung) der Nervenzellen des Hummers, die Aufschluss über submolekulare strukturbildende Prozesse in der Zelle gibt […] […] Werden sich entwickelnde Embryonen in künstlicher Isolation von externen elektromagnetischen Feldern gehalten, dann können sie ihr genetisches Programm nicht
12
vollständig realisieren und entwickeln dadurch zum Beispiel unnatürliche Formen oder haben nur eine geringe Lebenserwartung. Zellen in der Wachstumsphase benötigen also zwingend die exogenen wellensemiotischen Strukturen zur Vervollständigung des genetischen Code und damit zur Stabilisierung der Steuerung der Eiweissynthese und anderer biochemischer Prozesse […]
Müller, Hartmut: Schock für die Gentechnik: Gen-Informationen nicht in der DNA enthalten! Revolution in der Gentechnik: Der wellengenetische Code. „raum&zeit‟, Nr. 109, 2001, Ehlers Verlag GmbH. Müller, Hartmut: Weltweit erstes Institut für Raum-Energie-Forschung eröffnet: Erste Adresse für Neue Physik und ganzheitliche Naturwissenschaft. Raum&zeit, Nr. 109, 2001, Ehlers Verlag GmbH
[…] Die Bedeutung der Wellengenetik für die Regeneration der Zellen Die DNA als Substanz und als laseraktives Hologramm im Austausch met dem elektromagnetischem Umfeld bestärkt die Vermutung der Existenz und wichtigen Funktion der psychischen Übertragung zwischen Menschen für sowohl für das Wachstum und die regeneration sowohl der Zellkerne als auch für ihr unmittelbares und weiteres Umfeld. Die Betrachtung der positiven psychischen Übertragung als Energieaustausch auf Strahlungsebene kann damit von zentraler Bedeutung für die Zellentwicklung, Zellregeneration und wahrscheinlich sogar der Zelldegeneration – ähnlich dem Prozess des zytopathischen Spiegeleffektes – sein […] Dit onderzoek toonde aan dat bio-informatie – ofwel morfogenetische informatie – wordt overgedragen door lichtfotonen in het spectrum van infrarood tot en met ultraviolet. En dat is niets nieuws, want ook in de natuurkunde wist men al dat licht geldt als informatiedrager. Ook is afdoende aangetoond dat levende cellen niet alleen informatie kunnen ontvangen, maar ook ‗uitstralen‘, zodat onderlinge beïnvloeding mogelijk is. Alleen al de nabijheid van cellen die door een virus zijn aangetast kan – bij voldoende veldsterkte – ervoor zorgen dat in de geïsoleerde cellen hetzelfde virusgenoom actief wordt. Onder invloed van de morfogenetische informatie van het virus wordt in de gezonde cellen ook viraal RNA of DNA gevormd door replicatie van bestaande nucleotiden tijdens de celdeling. In de door vaccins geïnfecteerde cellen van de eerste groep testmuizen werd door resonantie met de veldinformatie van de laatste groep door vaccins geïnfecteerde muizen ook datzelfde gen voor IL-4 actief. Zoals blijkt uit de experimenten van Kaznacejef is dat effect pas na 48 uur optimaal, zodat het verklaarbaar is dat het immuun-ondrukkende effect van dat resonerend tot expressie gebrachte IL-5-gen pas na enkele dagen leidde tot het sterven van de eerste groep testmuizen. Door onwetendheid betreffende een zeer basale natuurwet had men in dat laboratorium met de ontwikkeling van een geboortebeperkend vaccin voor muizen tegelijkertijd ook een biowapen gemaakt, dat niet alleen gevaarlijk – en zelfs desastreus – was voor de testgroep die er mee gevaccineerd was, maar dat tevens net zo gevaarlijk bleek te zijn voor die testmuizen die er niet zelf mee in aanraking waren gekomen. Slechts enkele dagen nabijheid volstond om ook voor hen een dodelijk wapen te blijken. Het hier aangehaalde artikel van Hartmut Müller dateert – net als het artikel in Medisch Contact – uit 2001. En toch werd de link tussen beide bevindingen niet gelegd en ging men ijverig door op de ingeslagen zeer gevaarlijke weg, die in 2009 leidde tot de triomfantelijke presentatie van de VLP-vaccins, waarvan ik zojuist al de gevaren besprak. En ook die gevaren
13
zijn door enkele etmalen nabijheid van wel gevaccineerde personen over te dragen op niet gevaccineerde individuen. Uit het voorgaande blijken drie dingen: Toegevoegde stukjes genetisch materiaal – zoals VLP‘s kunnen onvoorziene neveneffecten hebben. Die onvoorziene neveneffecten kunnen door resonantie worden overgedragen aan andere individuen. Voor een ‗besmetting‘ door een virus is niet perse een echt ‗overspringend‘ of binnendringend virus nodig, maar de nabij resonerende veldinformatie – zelfs van achter een quartsglazen afscheiding - van een wel besmet individu is al voldoende om een gezond individu te laten mee-resoneren, waardoor dat gezonde individu zonder daadwerkelijke substantiële besmetting toch ook ziek kan worden. (Of niet, als het immuunsysteem naar behoren functioneert.) (In mijn studie Veldcontact ga ik nader op deze materie in.) In het artikel in Medisch Contact lees ik onder meer: […] Volgens de Gezondheidsraad is het risico klein, maar niet nul. Om beter te zijn voorbereid moet er een draaiboek „Bioterrorisme‟ komen. In het deze zomer uitgebrachte advies van de Gezondheidsraad „Verdediging tegen bioterrorisme‟ staat dat artsen er alert op moeten zijn dat het optreden van zeldzame infectie-ziekten te wijten kan zijn aan het moedwillig verspreiden van biologische agentia. Bij een aanslag met een biologisch wapen is een snelle verificatie van belang en moeten er direct experts, zoals de GGD, worden ingeschakeld […] Het komt mij voor dat artsen, GGD‘s, RIVM en Gezondheidsraad acht jaar na het verschijnen van beide artikelen intussen weleens alert zouden kunnen zijn op de gevaren van via gentechnologie vervaardigde vaccins in plaats van zich sterk te maken voor vaccinaties van de hele populatie met niet eens goed uitgesteste vaccins, waarbij de nieuwe VLP-vaccins ook zullen kunnen worden gebruikt. Vaccins met VLP‘s opdringen aan de totale wereldpopulatie zonder eerst alle mogelijke gevolgen te bestuderen kan gelijk staan aan het moedwillig verspreiden van biologische agentia!
14
De gevaren van genetische manipulatie De nieuwe gentechnologie houdt zich niet meer bezig met selectie en kruisbestuiving binnen de begrenzing van de eigen soort, maar overschrijdt de natuurlijke afbakening van de soort. Volgens artikelen in vakbladen worden nieuwe vreemde genen - die vaak afkomstig zijn van organismen buiten de eigen soort - trapsgewijze ‗ingebouwd‘ omdat natuurlijke vermenging van genen niet mogelijk is. Hiertoe ontwikkelt men zogenaamde ‗genconstructen‘, die niets anders zijn dan zelf geconstrueerde stukjes genmateriaal dat nog niet eerder bestond en derhalve ook nog niet beschikt over eigen morfogenetische velden waarin eigenschappen zijn geconsolideerd. Deze nieuwe ‗genconstructen‘- zonder geconsolideerde ‗identiteit‘ zijn daarom nog lange tijd zeer gevoelig voor muteren, uiteenvallen en recombinatie, wat kan leiden tot zeer onverwachte en ongewenste resultaten. Bovendien kunnen deze genstructen – net als hele genen – het hele genetisch functioneren ontregelen, zoals eerder al deels werd besproken bij synthetische bacteriën. Een volgend punt is dat men voor het inbouwen van deze ‗genconstructen‘ gebruik maakt van de diensten van bacteriën en virussen die wel beschikken over eigen sterke morfogenetische velden, oeroude en gigantisch sterke velden zelfs. Van de 4,6 miljard jaar dat het leven bezig is zich te ontwikkelen op aarde, waren er de eerste 2 miljard jaar alleen bacteriën en virussen. Eerst de eubacteria en later ook de echte bacteriën. Ergens in die twee miljard jaar ontstonden ook de virussen. Misschien arriveerden de eubacteria, virussen en prokaryote bacteriën ook min of meer tegelijk als lifters met meteorieten en vond er tegelijk ook een eigen aardse ontwikkeling van deze organismen plaats. In ieder geval zijn hun velden zeer oud en zeer sterk in relatie tot die van de mens die nog maar een korte tijd bestaat. Uit het voorgaande blijkt dat ons intron-DNA de primaire bestuurder is van het DNA: het resoneert het eerst met de fotonen die de veldinformatie dragen en zorgt daarna nog voor het genereren van micro-RNA‘s die de eiwitsynthese gradueel afremmen. Deze introns zijn ontstaan uit virussen die een symbiose aangingen met bacterieel DNA dat als exons ging functioneren. Als men een soortvreemd virus gebruikt om genconstructen in het DNA te laten infilteren, dan voegt men tevens een ‗vreemde aansturende mogendheid‘ toe aan ons DNA. Dit met het risico dat ‗deze vreemde mogendheid‘ aan het DNA van de ontvangende soort zijn eigen (intron)lakens begint uit te delen en daardoor de eiwitsynthese ontregelt. Alsof dat nog niet genoeg is, kiest men dan ook bij voorkeur nog een bacterie uit die in de plantenwereld bekend staat om zijn eigenschap om kankergezwellen (zoals onder andere gallen) te stimuleren! En eigenschappen met zeer oude velden worden makkelijk dominant boven jonge en/of splinternieuwe eigenschappen die nog nauwelijks velden hebben opgebouwd. Dit betekent een sterkere druk op de celdeling. Dat het gebruik van genconstructen, virussen en bacteriën in relatie tot genetische manipulatie desastreuze gevolgen op korte termijn kan hebben, blijkt uit enkele hieronder te noemen voorbeelden. In 1988 bracht het Amerikaanse bedrijf Showa Denko een met behulp van genetische manipulatie tot stand gekomen partij tryptofaan op de markt. Dit in de natuur voorkomende aminozuur dat ook als slaapmiddel kan worden gebruikt bestond al als product, maar Showa Denko had om de productie te verhogen bepaalde bacteriën genetisch gemanipuleerd. Vanwege dezelfde samenstelling als het gewone tryptofaan werd het middel niet verder getest. De overheid ging er vanuit dat deze tryptofaan dezelfde effecten zou hebben als de versie die niet genetisch gemanipuleerd was. Binnen enkele maanden overleden zevenendertig mensen en kregen vijftienhonderd personen last van een spierziekte. Het middel bleek een gif te bevatten dat hartproblemen veroorzaakt,
15
de huid pijnlijk doet zwellen en barsten, en voor hoofdpijn en vermoeidheid zorgt. Het duurde maanden voordat werd ontdekt dat deze verschijnselen te maken hadden met het genetisch gemanipuleerde aminozuur. Ook werden in de Verenigde Staten genetisch gemanipuleerde tomaten ontwikkeld waarvan werd vastgesteld dat ze bij ratten het darmstelsel aantastten.
Het genetisch manipuleren van de gebruikte bacteriën ten behoeve van productieverhoging had tot gevolg dat het door deze bacteriën geproduceerde aminozuur leidde tot spierziekte, hartproblemen, huidzwelling, vermoeidheid en hoofdpijn. En genetisch gemanipuleerde tomaten tastten het darmstelsel van ratten aan. Het darmstelsel wordt gekenmerkt door snelle celdeling en een uitbundige darmflora die bestaat uit bacteriën die de spijsvertering moeten ondersteunen. Er was dus sprake van een disfunctioneren van zenuw-, spier-, huid, en darmcellen, naast vermoeidheid. Wat is het mechanisme hierachter? Ik denk dat het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk kan worden gesteld bestaat uit de dynamiek van de veldinformatie in relatie tot evolutionaire ontwikkelingen, die bestaan uit een opbouw van stimulerende en remmende genfuncties die ook nog onderling gerelateerd kunnen zijn in allerlei samenwerkingsverbanden van genen in allerlei combinaties. Normaliter werken de eerder in de evolutie ontwikkelde mechanismen door in hogere organismen, waarbij het – eveneens evolutionair ontwikkelde – junk-DNA via allerlei microRNA‘s zorgt voor een actuele afregeling van de eiwitsynthese. Ik denk dat het bij die tryptofaan en tomaten op twee niveaus fout ging. Binnen die twee producten raakte de evolutionaire opbouw verstoord van de sterkte van de amplitudes van verschillende genen of genonderdelen. Hierdoor werd een kritische grens overschreden en werd het verschil in amplitude tussen verschillende aansturende informaties zo groot dat de zwakste begon mee te resoneren met de sterkste en er dientengevolge informatie-uitval plaatsvond. Daardoor werd de aansturing tot bepaalde eiwitsynthesen geheel of gedeeltelijk lam gelegd. Er werden bepaalde eiwitten helemaal niet meer of in een afwijkende vorm gemaakt. Als bepaalde aminozuren niet meer worden gemaakt, dan ontstaan er incomplete eiwitten die een andere ruimtelijke structuur hebben dan origineel bedoeld is. Hierdoor vindt er disfunctie plaats door het ontbreken van bepaalde eiwitten of krjgt het lichaam te maken met de inname van eiwitten die niet voldoen aan de bekende ruimtelijke structeren en derhalve door het lichaam worden gezien als lichaamsvreemd. Hierdoor kan htet immuunsysteem worden ontregeld. Als er aan de basis van de evolutiepiramide aan de onderste laag stenen wordt gerommeld en deze uit balans worden gebracht, dan gaat de stabiliteit van het hele bouwsel verloren. Ik leg mijn opvatting hieronder nader uit. Opmerking vooraf: Zoals ik in Veldcontact uitlegde, maakt het niet uit of veldinformatie rechtstreeks wordt ontvangen door intronloos DNA, zoals van bacteriën en mitochondriën, of via introns die de informatie voorversterken voordat het door exons wordt ontvangen. In het eerste geval is de informatie van nature al sterker en in het tweede geval heeft de complexere en jongere informatie een kleinere amplitude, hetgeen wordt gecompenseerd door het mechanisme van de voorversterking, die tevens een extra organisatielaag vormt.
16
Risico‟s voor individuele organismen: Omdat veldinformatie evolutionair wordt opgebouwd en één groot informatiebestand vormt, wordt het geheel van dit universele informatiebestand aan alle organismen aangeboden. ‗Evolutionair moderne‘ informatie heeft een te kleine amplitude om rechtstreeks te kunnen worden ontvangen door evolutionair oudere organismen (zonder introns) en oefent dus ook geen invloed uit op oudere organismen. Alle organismen pikken - via selectieve resonantie van hun exon– of intron-nucleotiden met de door de aura-gluonen gegenereerde digitaal gecodeerde fotonen - uit dit universele informatiebestand juist die informatie op die ze qua amplitude kunnen ontvangen. Bij de hogere organismen bepaalt de – eveneens evolutionair ontwikkelde - configuratie van de intron-nucleotiden de aanmaak van micro-RNA‘s die zorgen voor de fijne afregeling van de eiwitsynthese. Bij celdeling vindt er transcriptie van het DNA plaats en hierbij kunnen – gestuurd het ‗morfogenetische achtergrondveld‘, door hogere aansturingsinformatie of juist door gebrek aan adequaat veldcontact – via duplicatie, recombinatie en/of deletie van genen of genonderdelen al of niet gewenste mutaties optreden. Deze mutaties kunnen – zeker via mutaties van Hox-genen – leiden tot relatief grote evolutionaire veranderingen in het functioneren. Bij ‗bedoelde mutaties‘ vindt er zodanige mutatie plaats dat het intron-DNA en het exonDNA tegelijkertijd op een functionele manier veranderen, waarbij de nieuwe mogelijkheden van remmende micro-RNA‘s precies aansluiten op de mogelijkheden voor eiwitsynthese. Bij kunstmatige ‗technische‘ mutaties door middel van genmanipulaties met hele genen of genconstructen raakt de onderlinge afstemmming tussen introns en exons ontregeld en kunnen de introns niet volledig inspelen op de veranderde mogelijkheden voor eiwitsynthese. Genconstructen houden geen rekening met bijbehorende micro-RNA‘s. ‗Genconstructen‘ zijn zelf geconstrueerde stukjes genmateriaal dat nog niet eerder in die vorm bestond. Genen zijn samengesteld uit diverse exons, die weer uit tripletten bestaan. Binnen de genen bestaan allerlei functionele eenheden waarvan de samenstellende nucleotiden naast liggen. Als men nu zomaar - trapsgewijs - zelf geconstrueerde stukjes eiwit-coderend DNA tussen voegt, dan bestaat de kans dat deze genconstructen – ofwel stukjes van verknipte genen van andere soorten – samen met de al aanwezige nucleotidenvolgorden onbedoeld een extra kopie gaan vormen van een al bestaande functionele eenheid. Dit kan leiden tot een overexpressie van één of meer eiwitfuncties, waardoor zowel onbedoeld hyper- als een hypofunctioneren van lichaamsfuncties kan ontstaan (bijvoorbeeld teveel afbraak enzym waardoor een andere functie wordt geschaad). De eerstvolgende celdeling zorgt dan voor het aanbrengen van de epigenetische code waardoor deze onbedoelde extra functionele eenheid permanent wordt. Maar deze constructen kunnen net zo goed een bepaalde essentiële functionele eenheid in tweeën delen, zodat die functie verloren gaat met hetzelfde gevolg als hierboven. Bij het inbrengen van (exon)genconstructen kan er sprake zijn van onbedoeld disfunctioneren omdat er in de cellen niet voldoende micro-RNA‘s worden gevormd om een toevallige extra functionele eenheid op dezelfde wijze af te remmen als de originele. Het gebruik van bacteriën brengt met zich mee dat er relatief ongeremd voor eiwitsynthese coderend materiaal aan het DNA wordt toegevoegd. Omdat de micro-RNA‘s bedoeld zijn als evolutionair nieuwer ontwikkelde remmingen op evolutionair oudere eiwitsynthetiserende functies, zal er door een ongeremde extra functionele eenheid een tendens naar fylogenetische terugval voor één of meer lichaamsfuncties kunnen ontstaan. Het hangt er daarbij van af in hoeveel gecombineerde lichaamsfuncties die functionele eenheid participeert. Naast het met de genetische ingreep bedoelde effect kunnen er dus ook
17
‗stiekum‘ één of meer ‗oude recepten‘ voor een niet meer actuele en inmiddels afgeremde toxineproductie worden geactiveerd. Het is niet onmogelijk dat dit is gebeurd bij de gemanipuleerde productie van het toxische tryptofaan. Maar misschien was er ook wel sprake van uitval van informatie door me-resoneren vanwege een te groot verschil tussen enkele amplitudes. Ook als er bij deze genmanipulatie hele genen met intron-DNA worden overgebracht, dan nog zullen de micro-RNA‘s niet adequaat kunnen functioneren omdat diverse genen in allerlei combinaties betrokken kunnen zijn bij verschillende celfuncties. Ook dat maakt de uiteindelijke eiwitsynthese niet volledig voorspelbaar. Het inbrengen van extra – of vervangende – genen kan op deze manier leiden tot overexpressie of onderexpressie of zelfs uitval van bepaalde functionele gen-eenheden. Dit gebeurt dan naast de bedoelde extra genexpressie. Het verwijderen van een ziek gen kan behalve de ‗zieke‘ functie ook uitval betekenen van functies waarin dit gen nog wel naar behoren participeerde. Het toedienen van evolutionair niet authentieke stoffen – die de DNA-signatuur dragen van door genetische manipulatie verstoorde lagere organismen – zullen op hun beurt ook weer hogere organismen in hun functioneren verstoren. Want hogere organismen kunnen alleen goed functioneren op basis van de hele natuurlijke hiërarchie van de evolutionaire ontwikkeling waarvan zij aan de top staan en waarvoor het universele informatiebestand de evenwichtig tot stand gekomen informatie draagt. Het fatale genetisch gemanipuleerde tryptofaan droeg de signatuur van een verstoord lager organisme, waardoor het hogere organisme in zijn eiwitsynthese begon te disfunctioneren met als gevolg overexpressie en/of onderexpressie van noodzakelijke functies. In het gemanipuleerde tryptofaan en in de gemanipuleerde tomaten kon zo al door afwijkingen in de eiwitsynthese van bepaalde organische functies een voor hogere organismen toxische stof zijn ontstaan. Maar tevens roept de verstoring van de veldinformatie die hoort bij gewijzigde DNA-signatuur van deze producten soms ook nog eens verstoring op van de eigen eiwitsynthese van de genoemde hogere organismen zoals de mens en de rat. Dan is er dus eigenlijk sprake van een dubbel effect. En dat kan dan leiden tot functiestoornissen in zenuwen, spieren, darmcellen en de bacteriën in de darmen. Ook het functioneren van de mitochondrieën – als voormalige bacteriën – loopt dan gevaar en dat kan leiden tot vermoeidheid en verzwakking van de kwaliteit van het veldcontact doordat er minder ATP-moleculen worden gevormd. De hoofdpijn zou te herleiden kunnen zijn op een toxine in de tryptofaan zelf. Overexpressie van celdelings-functies in de gemanipuleerde bacteriën - en hun signatuur in daarvan afgeleide producten – kan bovendien door het niet voldoende remmen door micro-RNA‘s en andere remmende mechanismen leiden tot het ontstaan van kanker. Medicijnen en voedsel die tot stand komen door genetische manipulatie kunnen dus zelf toxinen bevatten en daarnaast het functioneren van hogere organismen ontregelen door het wegvallen van de adequate samenwerking door allerlei onderlinge gencombinaties plus de nauwkeurig afgestemde werking van de micro-RNA‘s. Ook vaccins worden soms vervaardigd op basis van genetische manipulatie van bacteriën. Deze vaccins kunnen dus ook onbedoeld afwijkend zijn geworden door een afwijkende of ontbrekende eiwitsynthese door de gemanipuleerde bacteriën. Deze vaccins zijn bedoeld om de vorming van antistoffen tegen de gevaccineerde stof te vormen. Er worden dan antistoffen gemaakt tegen ziekteverwekkers die zich bijna nooit in identieke vorm zullen aandienen omdat deze ziektverwekkers zelf – als ‗toevallige‘ mutatie - zijn ontstaan binnen de normale evolutionaire hiërarchie. Aan een (optimaal) effect van deze vaccins kan dan ook getwijfeld worden. Derhalve worden er antistoffen gevormd tegen nietbestaande ziekteverwekkers.
18
Risico‟s voor het voortbestaan van de soorten op het huidige evolutieniveau Naast het risico van genetische manipulatie voor individuele gebruikers van gemanipuleerde producten en vaccins bestaat er een nog groter risico dat ook alle niet-gebruikers betreft. Het is zelfs mogelijk dat de gemanipuleerde soorten in de plaats treden van de natuurlijk ontstane soorten (waartoe ik naast een natuurlijke evolutionaire ontwikkeling ook ‗natuurlijke kruisbestuiving‘ reken). In dat geval wordt het universele informatiebestand waarop het functioneren van hogere organismen is gebaseerd – niet meer gevoed met de authentieke informatie. Hierdoor vallen er ‗sporten van de evolutionaire ladder‘ weg. Het wegvallen van informatie uit lagere evolutionaire fasen heeft het disfunctioneren van hogere organismen tot gevolg. Ook andere organismen van gelijk ‗natuurlijk‘ evolutionair niveau kunnen hiervan schade ondervinden omdat bepaalde deelinformatie uitvalt en er dus zwakke plekken ontstaan in het beschikbare universele informatiebestand waardoor ze worden aangestuurd. Tevens kan door een onbedoelde combinatie van nucleotiden een onbedoelde eiwitsynthese worden gedicteerd die in de hele evolutie niet voorkomt en waarop het organisme geen adequaat antwoord heeft. Ongemanipuleerde gewassen op naburige akkers en ongemanipuleerde dieren en mensen in de nabijheid van gemanipuleerde organismen kunnen - zelfs zonder fysiek contact – in hun functioneren worden beïnvloed via de door gemanipuleerde organismen verspreide veldinformatie. Ongemanipuleerde aardappelen die groeien naast een akker met gemanipuleerde aardappelen, mais of sojabonen kunnen dus overexpressie, onderexpressie of zelfs uitval te zien geven van bepaalde celfuncties en daarnaast ook soortvreemde eiwitexpressies vertonen. Dit alles kan de consumenten van deze aardappelen nadelig beïnvloeden in hun functioneren. Evidentie voor deze laatste opmerking werd al in Intermediair nr. 41 van 14-10-1999 gepubliceerd in een artikel over de biochemicus Arpad Pusztai, die stelt dat genetisch gemanipuleerde producten lang niet zo veilig zijn als de grote biotechnologiebedrijven ons willen doen geloven. Ik citeer delen uit het artikel: „Je bent een lafaard als je zwijgt‟. [...] Uit zijn proeven concludeerde Pusztai dat genetische verandering bij aardappelen schadelijke effecten heeft op de gezondheid van proefdieren die zulke aardappelen eten. Een conclusie die alle veiligheidsclaims van de biotechnologie-industrie in een twijfelachtig daglicht zet. Naar aanleiding van zijn onderzoek gaf Pusztai in een Brits televisieprogramma te kennen dat hij zelf geen genetisch gemanipuleerd voedsel zou eten en dat hij vond dat „onze medeburgers niet als cavia‟s moeten dienen‟ [...] […] In 1952 vluchtte Pusztai weg van het communistisch regime naar Groot-Brittannië om daar zijn leven aan de wetenschap te wijden. Hij verwierf een wereldreputatie op het gebied van lectines, een soort eiwitten. Er staan tot nu toe 280 publicaties op zijn naam, waaronder enkele in Nature en Science. Toen hij in 1996 de opdracht kreeg om genetisch gemanipuleerde aardappelen te testen, verwachte hij niets bijzonders te vinden. „Ik dacht dat de aardappels veilig zouden zijn. We waren er al zeven jaar mee bezig.‟ Aan de gewraakte aardappels was DNA toegevoegd, waardoor deze de lectine GNA aanmaken. GNA komt oorspronkelijk uit het sneeuwklokje. Deze lectine brengt dodelijke schade toe aan het spijsverteringsstelsel van insecten, maar vormt geen gevaar voor zoogdieren. De aardappel maakt dus dankzij de genetische verandering zélf een insecticide aan.
19
Door dergelijke toepassingen belooft gentechnologie een drastische vermindering van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, naast hogere voedingswaarden en sterkere landbouwgewassen. Om de aardappelen te testen kregen drie groepen van zes ratten gedurende tien dagen een aardappeldieet. Eén groep kreeg gewone aardappels. Een andere groep at aardappelen vermengd met GNA-lectine en de derde groep verorberde de aardappelen die daadwerkelijk gemodificeerd waren. „Er zou geen verschil moeten zijn tussen de gemodificeerde aardappelen en die waar GNA los aan was toegevoegd‟, zegt Pusztai. Er bleek echter wel een verschil te zijn. De ratten die de genetisch gemanipuleerde aardappel hadden gegeten vertoonden een groeiachterstand aan verschillende organen en een defect aan het immuunsysteem. „Wij testten genetisch gemanipuleerd voedsel voor het eerst op deze manier‟, legt Pusztai uit. „Bij de andere proeven wordt het gen eerst in een e-coli bacterie ingebracht. De bacterie maakt het eiwit aan dat vervolgens wordt toegevoegd aan een voedingsmiddel. Die combinatie wordt dan getest, zonder dat het voedingsmiddel daadwerkelijk genetisch gemodificeerd is. Daar komt nog bij dat een gen in zo‟n e-coli bacterie een heel andere uitwerking kan hebben dan in andere organismen.‟ Volgens tegenstanders van genetische modificatie schiet onze kennis over de werking van DNA te kort. Bovendien zijn de voordelen van gentechnologie nog niet bewezen. Schuiven met genen is onnodig vragen om moeilijkheden luidt hun bezwaar [...] Natuurlijk werden de resultaten van Pusztai‘s onderzoek als ongeldig van tafel geveegd en op allerlei punten - die niets met zijn eigenlijke bevindingen van doen hadden - aangevallen. Maar: [...] Naast alle tegenwerking kreeg Pusztai ook steun uit de wetenschappelijke wereld. In februari 1999 verklaarden 22 internationale wetenschappers van verschillende disciplines dat zij Pusztai‟s onderzoek als betrouwbaar beoordeelden en zich aansloten bij zijn conclusie [..] En die conclusie luidde dat het GNA op zich niet schadelijk lijkt voor zoogdieren, maar dat het uiteindelijk hiervoor gemanipuleerde product dat wel is. Het gevaar zou dus schuilen in het manipulatieproces zelf. Zelf denk ik dat de door mij in het voorafgaande uitgelegde dynamiek verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de door Pusztai ontdekte schadelijkheid van gemanipuleerde producten. Het GNA-lectine had weliswaar dezelfde samenstelling en ruimtelijke structuur als de originele GNA-lectine, maar doordat de aardappelen een vreemd gen kregen ingebouwd, is het mogelijk dat dit nieuwe gen op een zodanige positie in het bestaande genoom was gevestigd geraakt, dat er een andere eiwitfunctie van de aardappel verloren ging of veranderde. Bovendien werken genen per chromosoom ook onderling samen in verschillende eiwitfuncties. Daarnaast kan er door een te groot verschil in informatie-amplitude tussen originele en ingebouwde genen informatie-uitval zijn opgetreden waardoor een incomplete eiwitsynthese plaatsvond. Hierdoor kan dan een eiwit zijn ontstaan dat qua ruimtelijke structuur afweek en daardoor ofwel een andere functie kon gaan vervullen ofwel als antigeen werd gezien. Het GNA-lectine werd inderdaad naar verwachting aangemaakt, maar de aardappel zelf functioneerde niet goed meer en leverde onbedoeld één of meer ‗vreemde‘ eiwitten die nadelig zijn voor het dierlijk en menselijk organisme en/of maakte één of meer essentiële eiwitten juist niet meer aan. Het is mogelijk dat er eiwitten ontstonden die vanwege hun afwijkende ruimtelijk structuur niet meer als lichaamseigen werden herkend. Zoals ik verderop nog nader beschrijf, kan het
20
ontbreken of te veel aanwezig zijn van een aminozuur leiden tot een geheel andere ‗vouwing‘ van een eiwit. Als de ruimtelijke structuur verandert, dan levert dat weer problemen op bij de vorming van complexere moleculen, zoals hormonen en enzymen. En hierdoor kan het gebeuren dat er van bepaalde stoffen teveel of juist te weinig in het lichaam circuleert. Het immuunsysteem zal tegen afwijkende – en dus niet als lichaamseigen herkende eiwitten – ook antilichamen kunnen aanmaken en daardoor ontregeld raken. Het door het inbouwen van het GNA-gen veranderde DNA van de aardappel reageert nu ook op een andere manier op de aansturing door zijn morfogenetische veld en zendt deze informatie ook weer zelf uit. Daardoor kunnen ook buurgewassen onder de invloed raken van deze verkeerde informatie. Nog een nieuwe soort genetisch gemanipuleerde aardappelen In de Kenniskatern van de Volkskrant van 23-2-2008 las ik een interessant artikel over gentechologie onder de kop: „Daar komen de genpiepers die antibiotica weerstaan‟. Het gaat om aardappelen die door wijziging van genen veel rijker zijn aan zetmeel. Ik citeer uit het artikel: […] BASF wil een genetisch veranderde aardappel op de markt brengen die en passant resistent is tegen antibiotica. Gevaarlijk en onnodig vinden tegenstanders […] […] Om in de onderzoeksfase te zien in welke plantjes de genetische aanpassing is gelukt, is er ook een omstreden merkergen met antibioticaresistentie ingebracht. Plantjes die het antibioticum weerstaan, hebben ook een geblokkeerd amylosegen , dat het eiwit amylose produceert. In de amylopectine-aardappel is daarom een genconstruct uit een bacterie ingebracht dat weerstand biedt tegen de antibioticagroepen kanamycine en neomycine. Het tegenstrijdige is dat de EU de gentechniek op basis van antibiotica-resistentie al in 2004 in de ban heeft gedaan, zegt Greenpeace in Brussel. Dat gebeurde op advies van de Wereld Gezondheidsorganisatie en het Europees Geneesmiddelen Bureau, dat toelating van medicijnen wetenschappelijk toetst. Zij vrezen dat de werkzaamheid van antibiotica als geneesmiddel voor mensen en vee afneemt als de voedselketen wordt geïnfiltreerd met een stof die immuun maakt voor antibiotica. Antibiotica is een laatste wapen om mensen tegen allerlei infecties te beschermen. Elk aanwakkeren van antibiotica-resistentie dient daarom uit voorzorg vermeden te worden, meent de Wereld Gezondheids Organisatie Dat vindt ook Patrice Courvalin van het Instituut Pasteur in Parijs, hoofd van de antibacteriële onderzoeksafdeling […] […] Couvalins zorg is dat het gemodificeerde gen wordt doorgegeven aan bacteriën in de bodem rond de aardappelplant of in de darmen van dieren die het aardappelzetmeel in hun veevoer binnenkrijgen. Daaruit kunnen zich antibiotica-resistente bacteriestammen ontwikkelen die gevaarlijk zijn voor mens en dier. Courvalin: Ík zeg niet dat bewezen is dat dat gebeurt. Maar het ontbreken van bewijss betekent nog niet dat het niet kan gebeuren‟ […] Om met de laatste opmerkingen van Courvalin te beginnen: het is mogelijk dat bij de discriminatie tussen wel of niet gelukte genaanpassingen fouten worden gemaakt en dat per ongeluk toch antibiotica-resistente plantjes worden aangezien voor plantjes waarbij de genetische aanpassing wel is gelukt. Dan is Couvalins zorg terecht. Maar bij de plantjes waarbij wel echt sprake is van een geslaagde aanpassing en er dus ook geen sprake is van antibiotica-resistentie is die angst onterecht, hoewel wel nog een ander – over het hoofd gezien – gevaar op de loer ligt.
21
De plantjes waarbij het ingebrachte antibiotica-resistentie-gen succesvol functioneert vertonen ook een geblokkeerd – functieloos – amylosegen. En dat is interessant omdat het illustreert wat ik in het voorgaande al uitlegde over het uitvallen van het functioneren van genen doordat de daarvoor bestemde veldinformatie vanwege een te groot amplitudeverschil begint mee te resoneren met sterkere – en voor andere genen bedoelde – informatie. Bij de antibiotica-resistente plantjes is het verschil in amplitude tussen de informatie voor het resistentiegen en het amylosegen zodanig groot dat het amylosegen daardoor bij gebrek aan resonantie met eigen informatie disfunctioneel wordt. De vraag is hierbij echter ook of er soms nog meer genen zijn die door dit mechanisme verstoken raken van adequate aansturingsinformatie. Als dat zo is, dan wordt er niet alleen minder of geen amylose gesynthetiseerd, maar dan kan er ook voor andere genfuncties sprake zijn van uitval van eiwitsynthese of een onvolledige eiwitsynthese. In beide gevallen is er sprake van disfunctioneren. Maar bij de aanmaak van onvolledige eiwitten kunnen er ook eiwitten ontstaan met een afwijkende ruimtelijke structuur die door het lichaam worden aangezien voor antigenen of die ineens op andere receptoren blijken te passen en daardoor het hele endocriene systeem kunnen ontregelen. Bij de plantjes waarbij geen antibiotica-resistentie optreedt functioneert het amylosegen wel goed. Hier is er geen sprake van functie-uitval doordat de informatie voor het amylosegen mee resoneert met die voor het reistentiegen. In plaats hiervan is de informatie voor het amylosegen sterker dan voor het resistentiegeen en valt dit laatste gen uit. Deze plantjes zijn veel gezonder en hebben zelf al een veel hogere eigen amplitude van de voor hen bedoelde informatie.In verhouding met deze gezonde amplitude is de amplitude van de informatie voor het ingebrachte resistentiegen veel zwakker. Er hoeft naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet gevreesd te worden voor uitval van andere genen. In die zin zijn de plantjes waarbij de aanpassing echt is gelukt ook niet gevaarlijk voor het milieu. Want als nucleotiden eenmaal zijn gestopt met resoneren, dan komen ze ook niet meer op gang en staat het resistentiegen – ook in het nageslacht – voorgoed op non-actief. Een honderd procent correcte selectie is voor de veiligheid een noodzakelijk criterium. En die honderd procent kan nooit worden gegarandeerd.
Behalve de al in het artikel genoemde gevaren bestaat dus ook nog eens het gevaar dat er in de door de selectie heen geslipte plantjes/aardappelen vreemde eiwitten ontstaan – of een gebrek aan bepaalde eiwitten – waardoor niet alleen bacteriën in de bodem of in dierlijke darmen op een onvoorspelbare manier kunnen gaan disfunctioneren, maar bijvoorbeeld ook dieren ernstige immuunreacties kunnen gaan vertonen. Omdat veel dieren en dierlijke producten worden geconsumeerd door mensen, kan het naast infecties met antibiotica-resistente bacteriestammen, ook leiden tot ‗raadselachtige‘ menselijke aandoeningen ten gevolge van consumptie van eiwitten met een ‗vreemde‘ onnatuurlijke ruimtelijke structuur. Genetisch gemanipuleerde producten bedreigen door hun ontwikkeling en aanwezigheid de kwaliteit van organismen, ongeacht of individuen van de verschillende soorten deze producten ook op de een of andere manier binnen krijgen. Het bestaan van deze ‗kunstmatige morfogenetische velden‘ concurreert met het authentieke evolutionair opgebouwde universele veld, waardoor alle op aarde voorkomende soorten in hun gezonde voortbestaan worden bedreigd. Hoe meer de basis van de piramide wordt aangetast, hoe wankeler ook het functioneren van de top wordt. Genetische manipulatie bedreigt dus het voortbestaan van de mens als soort en het handhaven van het evolutionaire niveau van alle aardse leven. Genetische manipulatie bedreigt dus ook het voortbestaan van mensen die zich zel distanciëren van deze vorm van ‗veredeling‘. Want van veldinformatie
22
kan men zich eenvoudigweg niet distanciëren omdat het universele informatiebestand alle organismen bespeelt. Genetische manipulatie is strijdig met de besturing door ‗Intelligent Design‘. Ter illustratie van het voorgaande wil ik het volgende niet onvermeld laten: het gaat om een tarwe-allergie en de energieke informatieoverdracht van tarwe op spelt. Enkele jaren geleden bracht ik een bezoek aan de ambachtelijke graanmolen ‘t Vliegend hert‘ in Brielle. De daar aanwezige oudere molenaar vertelde me dat deze molen - vanwege de overvloed aan vragen - binnenkort ook zou starten met het malen van spelt: ―Want het lijkt wel of er tegenwoordig bijna niemand meer gewone tarwe verdraagt‖. Er was alleen nog een probleem dat eerst moest worden opgelost, namelijk dat van de opslag van graan en meel. Op mijn vraag hoe hij dat bedoelde kreeg ik het volgende antwoord: “In de praktijk is al vele malen gebleken dat mensen met een echte ernstige tarweallergie - die normaliter spelt heel goed verdragen - toch doodziek kunnen worden van speltbrood als het graan of het meel voor dit brood tijdens de opslag naast tarwe of tarwemeel/bloem heeft gestaan”. Hoe dat precies kon wist de molenaar niet, maar omdat dit fenomeen zich in de praktijk al vele malen had voorgedaan, moest er - om gezondheidsrisico‘s voor allergiepatiënten te vermijden - eerst worden gezorgd voor een volledig gescheiden opslag voor spelt en alle andere graansoorten. Uit deze allergie-varingen blijkt duidelijk dat het mogelijk is dat een bepaalde eigenschap van tarwe zich langs energieke weg - dus via resonantie - kan voortplanten naar andere graan- of meelsoorten zoals spelt. Hoewel de verschillende graan- en meelsoorten in aparte vaten of zakken verpakt zijn en totaal geen fysiek contact met elkaar hebben, dragen ze toch informatie - en daarmee eigenschappen - aan elkaar over. Spelt is in dit geval de oervorm van graan en de moderne graansoorten zijn inmiddels zodanig ‗veredeld‘ dat ze niet alleen sterker uitgroeien, maar ook hun eigen pesticiden aanmaken. Door middel van genetische manipulatie probeert men om gewassen resistent te maken tegen schimmels, bacteriën en parasieten om zo een hogere opbrengst te verkrijgen. Juist die pseudo-oestrogene ‗gewas-eigen‘ pesticiden in het moderne graan kunnen mensen ziek maken. Dit nog naast de invloed die het gemanipuleerde DNA van dat graan heeft op de consument. Kennelijk kan het natuurlijke spelt-meel toch beïnvloed raken door deze ‗moderne‘ ingebouwde pseudo-oestrogene informatie en onder invloed hiervan nog een veranderingen in eiwitten ondergaan. Daardoor maakt dit meel toch de allerlgische consumenten hiervan nog ziek. Ik kan me voorstellen dat als spelt en ‗moderne‘ tarwe op twee aangrenzende akkers groeien, de gemanipuleerde tarwe ook het natuurlijke spelt zal kunnen beïnvloeden tijdens het groeiproces, waarbij vooral de momenten van transcriptie voor de celdeling gevoelig kunnen zijn voor mutaties onder invloed van morfogenetische informatie van het buurveld. Het is mogelijk dat in een akker met spelt dezelfde tendens naar het produceren van gewaseigen pseudo-oestrogene pesticiden optreedt als waarvoor het moderne graan kunstmatig genetisch geprogrammeerd is. En dan niet op basis van kruisbestuiving, maar gewoon op basis van energieke informatie-overdracht en daardoor gestuurde mutaties. Deze mutaties vinden we dan ook weer terug in de kiemcellen/zaden van gemuteerde speltplanten, zodat een akker die wordt ingezaaid met een deel van het geoogste spelt weer een grotere hoeveelheid ‗gewaseigen‘ pesticiden-producerende spelt zal opleveren. Door genetische drift raakt dan ook de spelt als soort ‗verziekt‘, hoewel die nog steeds op milieuvriendelijke manier wordt verbouwd. Evenzo kan de gekunstelde morfogenetische informatie van een veld met een ander ‗gentech‘ gewas ook de gewassen op naburige velden beïnvloeden en daardoor ook weer de
23
consumenten van deze gewassen. Door de schaalvergroting in de landbouw bouwt een genetisch gemanipuleerd gewas ook meteen een relatief grote veldsterkte - en dus impact - op. De op ‗natuurlijke‘ evolutionaire wijze opgebouwde morfogenetische velden van verschillende gewassen beïnvloeden elkaar onderling niet nadelig omdat ze zijn opgebouwd via een analoge evolutionaire ontwikkeling en dezelfde basale mechanismen kennen. In het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 15e jaargang, januari 1999, vond ik op de bladzijden 29-33 een artikel onder de noemer: „Genetische manipulatie: de risico‟s‟. Omdat het een heldere samenvatting geeft van de risico‘s van gentechnologie, laat ik dit artikel in zijn geheel hierna volgen. Dit temeer omdat over een bepaald aspect hieruit inmiddels nog veel meer te melden valt. De risico‘s die hierboven en hieronder worden genoemd, zijn namelijk nog veel groter als ik ook nog enkele zeer recente onderzoeksbevindingen betreffende de ontwikkeling van kiembaancellen in het verhaal ga betrekken. De auteur noemt in zijn artikel ook de door dr. Fritz Popp ontdekte invloed van biofotonen op het DNA. Dit strookt precies met mijn eerdere uitleg over het mechanisme van de aansturing van levende organismen door morfogenetische velden, dat verloopt via resonerende onstoffelijke gluonen die via het genereren van hun digitaal gecodeerde fotonen het stoffelijke DNA – op twee niveaus - tot resoneren aanzetten. Hoewel mijn eigen theorie iets afwijkt van de visie op het veldcontact in dit artikel, is de invalshoek echter wel hetzelfde. […] De risico's van genetische technologieën samenvatting De mogelijkheden en risicos van genetische technologieën worden besproken in theorie, onderbouwd door een overzicht van recent wetenschappelijk onderzoek. Vooral kiembaan gentechniek brengt aanzienlijke risicos met zich mee. Deze technologie wordt in de landbouw al op grote schaal ingezet. Om deze redenen pleit een organisatie van wetenschappers voor een moratorium voor vrijlating van genetisch veranderde organismen en van het gebruik van gentechnisch geproduceerd voedsel. Inleiding De moleculaire biologie bestudeert in detail de anatomie van de genen. Met de technieken om op genetisch niveau in te grijpen ontstaan enorm veel mogelijkheden: bijvoorbeeld om genetische ziekten te diagnostiseren en wellicht ook te behandelen. Ook kunnen genetisch veranderde planten en dieren "gemaakt" worden, waardoor in de landbouw vele nieuwe mogelijkheden ontstaan. Door de focus zo op de details te richten, kunnen echter belangrijke verbanden over het hoofd worden gezien. Er is veel mogelijk met genetische technieken, maar veel is ook nog onbekend. Daardoor is het niet mogelijk om de gevolgen van genetisch ingrijpen te overzien en kunnen negatieve bijwerkingen op tal van niveaus optreden. In de praktijk zijn er inmiddels al diverse voorbeelden dat er aan genetische technologieën grote risico's kleven. Mogelijk is dit te wijten aan het concept dat aan deze technologie ten grondslag ligt. De lokalisatie van de genen is bekend, maar over differentiatie (specialisatie van lichaamscellen) en de wijze van expressie van de genen tast men nog in het duister. De studies van de Duitse biofysicus dr. F.A. Popp over biofotonen (licht-quanten) kunnen gentechniek in een ander perspectief plaatsen. Hij heeft een theorie ontwikkeld, die met vele experimenten bevestigd is, die laat zien dat de expressie van het DNA en daarmee morfogenese, differentiatie en embryogenese volgens heel precieze mechanismen verloopt.
24
Biofotonen en DNA Popp houdt zich sinds 1970 bezig met lichtverschijnselen in levende cellen. (1) Daarvoor gebruikt hij een "fotomultiplier", een apparaat dat licht kan meten van een intensiteit van 1017 Watt (dat is zoveel als het licht van een gloeiwormpje op 10 kilometer afstand). In allerlei levende wezens kon licht worden gemeten, zelfs in aardappelen die in volslagen donker ontkiemd waren. In de loop van de tijd bleek dat DNA en het omringende chromatine een belangrijke structuur was waarin licht kon worden opgeslagen (1), (2). Door de speciale structuur van het DNA worden de biofotonen geordend en er ontstaan kleine laserstraaltjes. Via dit biofotonenveld kunnen gericht bepaalde gebieden in het DNA geactiveerd worden: bijvoorbeeld wordt hierdoor bepaald welke genen geactiveerd worden voor transcriptie en replicatie. Ook kan de differentiering van de cel (specialisatie op een bepaalde functie, bijvoorbeeld levercel) hiermee gereguleerd worden en de biochemische besturing van het organisme. Voor dit proces is de ruimtelijke structuur van het DNA en de activiteit van het DNA als geheel onontbeerlijk. Vanuit dit perspectief gezien kan een verandering in de genetische code niet alleen het veranderde gen betreffen, maar ook het functioneren van het DNA als geheel. Dit kan wellicht de onverwachte uitkomsten verklaren bij genetische experimenten. De complexiteit van wisselwerkingen tussen DNA en fysiologie is zo groot het nooit mogelijk zal zijn alle gevolgen van te voren in te schatten. (zie onder) Hoever reikt de invloed van genetische manipulatie? Vooral wanneer de kiembaan (voortplantingscellen) genetisch wordt veranderd, zijn de invloeden heel verregaand. Vooral in de landbouw worden genetisch veranderde planten al op grote schaal ingezet (zie onder). Bij dieren op een kleinere schaal, bij mensen nog niet. Van klein naar groot gaande is het DNA de eerste structuur, waarin alle informatie van het menselijk lichaam in opgeslagen is. Het DNA zelf is opgebouwd uit atomen, die op hun beurt zijn opgebouwd uit elementaire deeltjes die met behulp van deeltjesversnellers aantoonbaar zijn. Volgens quantumnatuurkundige theorieën ontstaan alle elementaire deeltjes en krachten in de natuur uit een veld dat alle natuurwetten in zich verenigt: het "verenigd veld van alle natuurwetten" (3). De enzymen en hormonen die de celstofwisseling reguleren zijn een tweede trede in de hiërarchie. Dan komen de cellen: Iedere individuele cel bevat alle informatie van het hele lichaam. Alleen wordt niet alles afgelezen: de cellen differentiëren zich, nemen ieder hun eigen taak op zich. Zo ontstaan weefsels en organen. Op een grotere afstandsschaal bekeken is de informatie van het DNA uitgedrukt als het menselijk lichaam, als functionele eenheid. Op een nog grotere afstandsschaal bekeken zijn er nog meer "functionele eenheden", waartussen interacties plaatsvinden die door het DNA gestuurd worden: Bijvoorbeeld door eten: voedingsketens. En bijvoorbeeld door voortplanting. Deze hele reikwijdte kan ook veranderen door genetische technologieën. Welke genetische technologieën zijn er? 1) Recombinant DNA-technieken Het aanmaken van menselijke hormonen door bacteriën die mbv. recombinant DNAtechnieken een stukje menselijk gen kregen ingebouwd. Insuline wordt bijvoorbeeld op grote schaal op deze wijze gewonnen. 2) Genetische diagnostiek Met genetische diagnostiek kunnen erfelijke ziekten aan het licht gebracht worden
25
3) Somatische gentherapie Bij somatische gentherapie wordt een nieuw gen ingebracht in lichaamscellen die niet met voortplanting te maken hebben. Het veranderde gen blijft dus bij een individu en wordt niet aan volgende generaties doorgegeven. 4) Kiembaan gentherapie Bij kiembaan gentechnologie wordt een nieuw stukje gen ingebouwd in de voortplantingscellen van het organisme. Deze nieuwe informatie komt door celdeling in alle lichaamscellen en wordt aan alle toekomstige generaties doorgegeven. Uit het bovenstaande mag blijken dat genetische technologieën heel iets anders zijn dan selectie door fokken van dieren of gewassen. Daarbij wordt het DNA als geheel intact gelaten. Net als bij inname van medicijnen. Natuurlijk worden daardoor andere genen tot expressie gebracht, maar van het inbouwen van nieuwe genen is daarbij geen sprake. Deze vergelijking werkt misleidend, hetgeen de hierna beschreven studies illustreren. Voordelen en risico's 1) Bij het produceren van geneesmiddelen, vaccins, of vervangende menselijke hormonen door recombinant DNA- veranderde bacteriën wegen de voordelen duidelijk op tegen de risico's. Genetisch gemaakte insuline is echter niet altijd beter dan insuline gewonnen uit dierlijke organen. Sommige mensen kunnen hypoglycaemieën niet goed meer aan voelen komen, hetgeen soms levensgevaarlijk kan zijn (4, 10). 2) Gendiagnostiek Met recombinant DNA technieken kunnen nieuwe gevoelige diagnostische tests ontwikkeld worden die een vroege diagnose mogelijk maken. Dat is echt fantastisch als er voor de gediagnostiseerde ziekte ook een therapie bestaat. Als longkanker bijvoorbeeld in een heel vroeg stadium ontdekt wordt, kan er vroeg een therapie worden ingezet met veel meer kans op succes. Maar als er (nog) geen goede therapie bestaat (zoals bijvoorbeeld bij de chorea van Huntington, een erfelijke ziekte met sterke neurologische symptomen die op latere leeftijd tot uiting komen) kan het vroeg bekend zijn met de diagnose grote psychische problemen bij de geteste persoon teweegbrengen. Ook zouden verzekeringsmaatschappijen, of werkgevers dit soort tests kunnen misbruiken. In Duitsland wordt daarom gepleit om gendiagnostiek direct aan medische doeleinden te verbinden (5). 3) Somatische gentherapie Somatische gentherapie zou van nut kunnen zijn bij ziekten waarbij een bepaald enzym niet wordt aangemaakt, zoals taaislijmziekte (mucovicsoidosis of cystic fibrosis), of adenosinedeaminasedeficiëntie (ADA). Zoals mevrouw Brundel al beschreef in het TIG 145.98 wordt hiernaar op dit moment veel onderzoek gedaan. (6) Doordat de genetische technieken niet erg precies zijn bestaat helaas de mogelijkheid van ongewenste bijwerkingen en mutaties (3), (9): mutaties Het nieuwe gen kan met de huidige methoden niet op een precieze plaats in het DNA van de cel worden ingebouwd. Het komt zomaar ergens terecht (random). Dit veroorzaakt, als een vektor-virus ingezet wordt, zogenaamde “insertion mutations” (9). Als het bijvoorbeeld terecht komt in het midden van een ander gen, dan wordt dit inactief. Als het in de buurt van een ander gen komt, dan kan het de volgorde van de DNA-keten veranderen die codeert voor de expressie van dit gen. In de toekomst zullen deze methoden waarschijnlijk beter worden, maar er blijven altijd risico‟s aan verbonden. In de praktijk is dit voor de meeste soorten mutaties niet gevaarlijk, want het nieuwe gen wordt in een paar miljoen cellen geïntroduceerd en komt overal ergens anders terecht. Als daarbij een belangrijk gen wordt beschadigd, dan kan de betreffende cel zijn functie verliezen of afsterven. Het is alleen gevaarlijk als het nieuw geïntroduceerde gen veranderingen veroorzaakt in zogenaamde oncogenen en/of tumor-
26
suppressie genen. Veranderingen in deze genen kunnen namelijk kanker veroorzaken en één zo‟n gemuteerde cel is genoeg om een tumor te laten ontstaan. Daar de werking van somatische gentherapie vaak slechts een paar maanden aanhoudt, is herhaling nodig, waarbij dus iedere keer carcinogene mutaties mogelijk zijn. bijwerkingen Somatische gentherapie kan ook leiden tot ongewenste bijwerkingen. Doordat de genetische technieken (nog) niet zo precies zijn kunnen ook eiwitten aangemaakt worden die voor het lichaam totaal nieuw zijn. Het immuunsysteem kan die eiwitten aanvallen en onwerkzaam maken. Bovendien kan een extra gevoeligheid ontstaan voor kankercellen, die normaalgesproken dient om kankercellen te vernietigen, maar ook om kan slaan in autoimmuniteit, waarbij gezonde cellen worden aangevallen, van het weefsel waarin de kanker ontstond(3). 4) Kiembaan gentherapie Dit is de soort gentechnologie met de meeste risico's. Dezelfde risico's als bij somatische gentherapie, met dit verschil dat de veranderingen permanent zijn daar ze aan volgende generaties worden doorgegeven. onverwachte uitkomsten Naast de "gewenste verandering", ontstond in vele experimenten met kiembaangentechnologie een onverwacht resultaat: Bij een experiment met ratten bijvoorbeeld bouwden onderzoekers een gen in dat predisponeert voor gewrichtsontstekingen (HLA B-27). De transgene ratten kregen geen gewrichtsontstekingen, maar ontstekingen van de hartspier en van het maag-darmkanaal. Bovendien ontstond testis-atrofie en daardoor steriliteit. Verder hadden de ratten misvormingen van de poten. (8) Een bodembacterie, Klebsiella planticola, werd genetisch veranderd, zodat hij uit landbouw afval alcohol zou kunnen maken. De plantenresten zouden als compost over het land uitgestrooid moeten worden. Voordat dit procedé grootschalig in gebruik werd genomen bleek dat deze bacteriën de bodem vergiftigden. Tarwe die op deze voedingsbodem uitgezaaid werd kiemde weliswaar, maar de plantjes verwelkten en stierven af. (11) Zweedse onderzoekers hadden bij de pathogene bacterie Yersinia pseudotuberculosis twee genen uitgeschakeld die in de infectiecyclus van deze bacterie een belangrijke rol spelen. Daardoor verwachtten de onderzoekers een verminderde virulentie. Maar tot hun verrassing bleek bij dierproeven een drastische toename van de pathogeniteit. (12) transgene planten In de landbouw is de toepassing van kiembaan gentechnologie al weid verbreid. Volgens gegevens van Greenpeace is meer dan 15% van de Amerikaanse soja-export gentechnisch veranderd. Soja is verwerkt in ongeveer 60 procent van de bewerkte levensmiddelen (13). Verder wordt met vele andere gewassen geëxperimenteerd: mais, koolzaad, aardappelen tomaten etc. Hierbij spelen hoofdzakelijk economische motieven de hoofdrol: resistentie tegen onkruidverdelgingsmiddelen, insekticiden, resistentie tegen virussen, bakterien en schimmels; Verandering van de voedingswaarde, de houdbaarheid, de grootte of de mogelijkheid zich aan klimaatveranderingen aan te passen (bijvoorbeeld overwinteren). Nieuwe eiwitten Door het inbouwen van het nieuwe gen ontstaan mutaties, die de biochemie van de plant veranderen, waardoor allergene of toxische bijproducten kunnen ontstaan. Bovendien ontstaan door het aflezen van het nieuwe gen eiwitten die nog nooit tevoren deel uitmaakten van ons voedingspakket.
27
Theoretisch zijn gentechnisch geproduceerde eiwitten niet precies hetzelfde als eiwitten die in het menselijk lichaam gemaakt worden. Het proces van replicatie en translatie is zo fundamenteel dat het bij alle organismen hetzelfde is, maar de laatste stappen van de eiwitsynthese zijn weefsel- en soortspecifiek (14). Het samenvoegen van verschillende deelmoleculen tot een groot molecuul bijvoorbeeld, hetgeen niet direct door het DNA wordt gedaan, verandert de struktuur van het eiwit. Bij enzymen en bij hormonen kunnen schijnbaar kleine veranderingen grote gevolgen hebben, zoals een sleutel, als je er een stukje afzaagt op het ene slot niet meer past, maar wel op een ander slot. Zo zou een enzym de ene functie niet meer kunnen uitvoeren, maar wel een hele andere. De gevolgen zijn niet te overzien en het is heel goed mogelijk dat ze ongewenst zijn. Een paar praktijkvoorbeelden: Koeien die genetisch veranderde sojabonen aten gaven melk met 7% meer vet (15). Muizen die met hun voer een gentechnisch ingebouwd virusgen aten, namen dit op in hun bloed, en bouwden dit zelfs in in hun eigen DNA (16). Ook bij hun nakomelingen werd dit nieuwe gen teruggevonden, wanneer een drachtige muis dit voer at. Andere onderzoekers vonden dat lichaamsvreemde genen ook actief kunnen worden in het menselijk lichaam (17). Ekologische gevolgen In koolzaad werd een gen ingebouwd dat een insektengift produceert. Naast het feit dat schadelijke insekten vergiftigd werden, werden ook nuttige insekten bedreigd: het gif stoorde de reuk van bijen en verkortte hun levensduur met de helft (18) Lieveheersbeestje werden 2 weken lang met bladluizen gevoerd die op hun beurt leefden van sap van aardappels die op gentechnische wijze insekt-resistent gemaakt waren. De onderzoekers vonden dat slechts de helft van de bladluizen stierf. De wijfjes van de lieverheersbeestjes legden slechts de helft van het normale aantal eieren en leefden ook slechts half zo lang als een lieveheersbeestje gemiddeld leeft. (19) Een Deense groep onderzoekers vond dat wilde planten, verwant met koolzaad, de nieuwe erfelijke eigenschappen van gentechnisch veranderd koolzaad ook in hun erfelijk materiaal hadden ingebouwd. (20) Moratorium Bovengenoemde feiten op een rijtje laten zien dat er zo het een en ander uit de hand zou kunnen lopen als deze ontwikkelingen zo doorgaan. Het evenwicht in de natuur kan totaal ontregeld worden, met rampzalige gevolgen voor de volksgezondheid. Daarom waarschuwen verschillende organisaties voor de gevaren van genetische manipulatie (21). Eén daarvan is de PSRAST: “Physicians and Scientists for Responsible Application of Science and Technology”. Zij pleiten voor een moratorium voor de vrijlating van genetisch veranderde organismen in de natuur en voor het gebruik van genetisch gemanipuleerd voedsel totdat alle risicos voor het milieu en de gezondheid zijn opgehelderd. (22) Ondertekenaar van het moratorium zijn onder anderen Professor Richard Lacey, die ontdekte dat de gekkekoeienziekte hersenletsel bij mensen kon veroorzaken. […] Evidentie voor vergroot risico op kanker door het gebruik van vektor-virussen Dat de schrijver van dit stuk in 1999 niet zomaar in het wilde weg iets uit zijn berzorgde duim zoog, blijkt ook uit een kort bericht in de Kenniskatern van de Volkskrant van 16-2-2008. […] Alternatieve stamcellen geen geven muis geen tumor Retrovirus – Japanse wetenschappers hebben lever- en maagcellen van muizen omgeprogrammeerd tot „pluripotente stamcellen‟ (iPS cellen) zonder dat muizen na
28
inspuiting tumoren kregen (Science, 15 februari). Tot nu toe gebeurde dat vaak wel, doordat bij het ombouwen van de cellen genen worden ingebracht via een retrovirus dat zich ingraaft op problematische plekjes in het dna van de cel. Het is een belangrijke nieuwe stap naar het gebruik van pluripotente stamcellen voor medisch onderzoek of behandeling, als alternatief voor de ethisch omstreden embryonale stamcellen […] Nu het ontwikkelen van nieuwe technieken het ombouwen van cellen met behulp van retrovirussen in de toekomst misschien onnodig zal maken – en alle aandacht nu op deze nieuwe techniek wordt gericht – wordt toegegeven dat genetische manipulatie met behulp van retrovirussen inderdaad leidt tot een vergroot risico op kanker.
Gesleutel aan aminozuren tast de basis van het organisch leven aan Door genetische manipulatie kan er op verschillende manieren een verstoring van de eiwitsynthese ontstaan: (1) door uitval van informatie vanwege resonantie van zwakke amplituden met sterkere amplituden en (2) door insertion mutations. Daarom kunnen door genetische manipulatie eiwitten ontstaan die voordien nog niet bestonden, doordat ze ‗nieuw‘zijn, óf omdat ze onherkenbaar geworden zijn doordat de atomaire configuratie iets afwijkt van de oorspronkelijke. Omdat het lichaam deze eiwitten daarom beschouwt als ‗lichaamsvreemd‘ ofwel allergeen, worden er antilichamen tegen gevormd. Hierdoor valt het lichaam deze ‗afwijkende‘ aan. In het geval van de iets andere structuur kunnen – overigens best werkzame – eiwitten dan worden geëlimineerd, waardoor functies uitvallen. Ook kunnen de afwijkende eiwitten gewoon disfunctioneel zijn, dus niet doen wat ze behoren te doen en zelfs mischien iets onbedoelds doen. Duidelijk is dat het immuunsysteem gemobiliseerd wordt en dat allergische reacties kunen ontstaan waarvan de oorsprong niet te vinden is. De voortdurende mobilisatie door de ‗allergenen‘ leidt tot uitputting van het immuunsysteem, waardoor het niet adequaat kan reageren op infecties zoals van enge virussen, zoals bijvoorbeeld het vogelgriepvirus en HIV. Dit kan ook gebeuren bij dieren waarbij pathogene aanvallers ook meer effect zullen resulteren. En grootschalige diereninfecties leiden er weer toe dat er meer kans bestaat op voor de mens ongunstige mutaties die vervolgens de mens als makkelijke prooi kunnen gaan gebruiken. Ook kan de voedselvoorziening in het gevaar komen als vele producten op een voor de mens gevaarlijke manier muteen. Verstoorde eiwitexpressies spelen een rol bij veel ziekten. En onder verstoorde expressie valt niet alleen een te kleine of te grote aanmaak van eiwitten, maar tevens een aanmaak van eiwitten die afwijkend is qua atomaire en/of moleculaire structuur. Afwijkende eiwitmoleculen door meer of minder samenstellende aminozuren De vouwing - dus de ruimtelijke structuur – van een eiwitmolecuul kan veranderen als er door genetische manipulatie veranderingen optreden in de hoeveelheid en soort van de samenstellende aminozuren die met elkaar een eiwit vormen. Slechts het verschil van 1 aminozuur meer of minder in een bepaald eiwit kan leiden tot een veranderde productie van bepaalde lichaamseigen stoffen door een levend organisme. Illustratief hiervoor is een bericht dat ik op 20-2-2008 las op de Wetenschap-pagina van NRC-Next. Ik citeer het hele bericht: […] Meer olie uit zaden dankzij nieuw gen Een nieuwe genvariant verdubbelt de opbrengst van olie uit maïskorrels. Onderzoekers van Pioneer Hi-Bred identificeren in het laatste nummer van Nature Genetics het gen in experimentele maïsvariëteiten die waren veredeld op hoge olieopbrengst. Deze maïskorrels
29
bevatten tot 22 procent olie. Maar de olierijke maïsplanten hebben een flink verminderde zaadopbrengst en zijn daarom nog niet op de markt gebracht. Het lukte de onderzoekers de genvariant die de hoge olieproductie teweeg bracht te isoleren en over te brengen naar een gewone maïsvariëteit. De olieopbrengst steeg daarbij tot wel 41 procent. De genvariant heeft één aminozuur extra ten opzichte van het gen dat in alle normale maïsvariëteiten voorkomt. De vondst kan van groot nut zijn in gewassen die biodiesel of spijsolie leveren […] Hier was sprake van veredeling op eigenschap, waarbij bleek dat een bepaalde genmutatie verantwoordelijk is voor een verhoogde olie-opbrengst. In de natuurlijke evolutie komen altijd al mutaties voor die voordelen opleveren boven oudere bestaande varianten. Deze soort mutaties zijn de motor achter de evolutie. Maar pas als ze alleen maar leiden tot voordeel zullen ze ook leiden tot veranderingen binnen de soort die van blijvende aard zijn. In dit geval bleek bijvoorbeeld dat deze maïssoort niet alleen een flink verhoogde olie-opbrengst had, maar dat tevens de zaadopbrengst flink was verminderd. De vruchtbaarheid van het gemuteerde organimse was dus aanzienlijk afgenomen. De kans dat zo‘n mutant zich in de vrije natuur tot een blijvende en dominante soort ontwikkeld is dus niet zo groot. Hier valt een voordeel weg tegen een vruchtbaarheidsnadeel en daarom zal zo‘n soort het niet halen. Dit voorbeeld maakt al duidelijk dat een genmutatie – toevallig ontstaan of met opzet teweeg gebracht - naast voordeel ook nadeel kan opleveren. Maar dit voorbeeld toont ons nog meer: Voor hetzelfde geld kan een eiwit door genetische manipulatie onbedoeld een andere ruimtelijke structuur krijgen en ook de aanmaak van bepaalde lichaamseigen stoffen – zoals hormonen en neurotransmitters - vergroten of verkleinen. En op die manier tot ernstig disfunctioneren leiden. Het nieuwe gen codeert voor 1 aminozuur meer dan de oorspronkelijke variant en dat levert dus een andere ruimtelijke structuur van dat eiwit op. Voorbeeld van een veranderde werking van een molecuul met een afwijkende vorm Om te illustreren dat bij een zelfde chemiche samenstelling de atomaire en/of moleculaire structuur bepalend kan zijn voor de uiteindelijke werking van een stof, citeer ik iets uit Over de Planten der Goden, door Richard Evans Schultes en Albert Hofmann, 1983, Het Spectrum. […] Deze mogelijkheid van hallucinogenen om de hersenfuncties te veranderen is niet alleen het gevolg van de speciale chemische samenstelling, maar ook van een bijzondere rangschikking van de atomen binnen het molecuul. Dit is vooral duidelijk in het geval van de sterkste hallucinogene stof die men kent, lyserginezuurdiethylamide. Van LSD kunnen we zeggen dat het een chemisch aangepaste vorm van het werkzame bestanddeel in Ololiuqui is. Het enige verschil tussen het semi-synthetische lyserginezuurdiethylamide en het natuurlijke lyserginezuuramide van Ololiuqui is het feit dat de 2 waterstofatomen in de amidegroep vervangen zijn door 2 ethylgroepen. Met LSD is een dosis van 0,05 milligram voldoende om een diepe hallucinogene bedwelming te veroorzaken die enige uren duurt. Met iso-LSD, dat alleen van LSD verschilt in de ruimtelijke rangschikking van de atomen, heeft een dosis die 10 keer zo sterk is, geen enkel effect. Bij de moleculaire modellen van LSD en iso-LSD op blz. 175 zien we dat de atomen onderling op dezelfde manier zijn verbonden, alleen hun ruimtelijke rangschikking verschilt Moleculen die alleen van elkaar verschillen in ruimtelijke ordening, noemen we stereoisomeren. Stereo-isomeren kunnen alleen bestaan van moleculen die een asymmetrische structuur hebben, en één van die theoretische mogelijke ruimtelijke configuraties is dan meestal werkzamer dan de andere. Na de chemische samenstelling is de ruimtelijke rangschikking het
30
belangrijkste om vast te stellen of er hallucinogene activiteit bestaat of een algemene farmacologische activiteit […] Het zou dus kunnen gebeuren dat er door genetische manipulatie een stereo-isomeer ontstaat van een bepaalde stof, die ofwel niet actief is of anders werkt. Test men dan alleen de chemische samenstelling, dan valt het verschil niet op. Misschien was het via genetische manipulatie tot stand gekomen tryptofaan ook wel een stereo-isomeer van het normale natuurlijke tryptofaan en had het daarom een veranderde of onverwachte extra werking. In Natuur & Techniek van oktober 1999 staat een artikel onder de titel: „Bacteriele economie; Cel als assemblagefabriek‟, dat handelt over de genetische manipulatie van een bepaalde bacteriesoort met het doel om het essentiële – door dier en mens niet zelf te maken aminozuur lysine te produceren. […] De bacterie Corynebacterium glutamicum is geheel alleen verantwoordelijk voor de productie van lysine. Dit is een van de twintig aminozuren die als bouwstenen dienen voor de opbouw van eiwitten. Industrieel geproduceerde lysine dient vooral als veevoedersupplement. Het wereldverbruik ervan bedraagt 350.000 ton […] […] Het succesverhaal van Corynebacterium glutamicum begint bij haar ontdekking door Japanse wetenschappers, meer dan dertig jaar geleden. Deze niet-pathogenen bacterie bleek niet alleen zelf lysine te produceren, maar bovendien geschikt te zijn om dat op industriële schaal te doen. Ze stelt weinig eisen aan het voedingsmedium en bezit van nature een mechanisme om lysine uit te scheiden. Bovendien is het relatief eenvoudig om C. glutamicum meer lysine te laten produceren dan de bacterie zelf nodig heeft. Analoog met assemblagelijnen in de auto-industrie, beschikt C. glutamicum over een lysine-assemblagelijn. Uit eenvoudige chemische stoffen in het voedingsmedium maakt de bactere aspartaat, het uitgangspunt voor de eigenlijke lysinesynthese. In negen enkelvoudige stappen vormt ze aspartaat geleidelijk om tot lysine. Elke stap in de assemblagelijn kent zijn eigen speciale enzym […] [..] Via genetische modificatie kan je die enzymen zodanig wijzigen of beinvloeden dat er een stam ontstaat die nog meer lysine produceert. Door jarenlange selectie en genetische modificatie heeft ieder bedrijf nu zijn eigen bacteriestam -–het kroonjuweel – waarvan het de precieze kenmerken angstvallig geheim houdt. De strategie die wij in Jülich ontwikkelden, berust eveneens op genetische modificatie van C. glutamicum. Het bijzondere is echter dat wij de lysine-assemblagelijn zélf ongemoeid lieten. In de plaats daarvan knutselden we aan het mechanisme waarmee de bacterie het aangemaakte lysine uitscheidt. Wij ontdekten dat ook op dit gebied mogelijkheden liggen om de lysineproductie te verhogen […] Na heel veel experimenten lukte het om een DNA-fragment te vinden met daarop het gen voor een lysine-exporterend enzym. […] Het was een koud kunstje om de volgorde van de DNA-letters – de nucleotiden – van het gen voor het lysine-exporterend enzym op te helderen. Verrassend genoeg bleek dat het nieuwe gen geen verwantschap toonde met eerder bekende genen uit andere organismen. Dat is ongewoon. Vaak vertoont het gen dat in het ene organisme voor ene bepaald enzymtype verantwoordelijk is op sommige plaatsenn een analoge nucleotidenrangschikking als het geen voor datzelfde enzymtype in een ander organisme. Voor de mens en chimpansee bedraagt die gelijkenis zelfs meer dan 99 procent. Het leek erop dat we een nieuw enzymtype hadden ontdekt. Speciale computerprogramma‟s hielpen ons om op basis van de nucleotidenvolgorde een beeld van de ruimtelijke structuur van de transporteur te verkrijgen. Transporteurs van bacteriën verankeren zich in het celmembran en vergemakkelijken daar het transport van
31
stoffen. De meeste eiwitketens van deze transporteurs slingeren zich precies twaalfmaal door het membraan. De computeranalyse gaf aan dat ons gen informatie bevatte voor een transporteur waarvan de eiwitketens slecht vijf keer door het membran steekt. Het ging dus inderdaad om een volledig nieuw en tot nu toe onbekend type van transporteur […] Men bracht daarop twee extra genen in de bacterie in, waarna de lysine-productie verzesvoudigde. De export van andere aminozuren was voor de gemuteerde bacteriën nog steds gelijk aan die van de controlegroep. Dat leverde het sluitende bewijs dat de export en import van lysine gescheiden gebeuren én dat de export-transpoteur als enige taak heeft om lysine uit te scheiden. Deze bacterie is niet in staat om lysine af te breken en daarom wordt als de omstandigheden dat eisen overtollige lysine afgevoerd. Op deze manier kan deze bodembacterie flexibel reageren op de wisselende aminozuurgraad van de bodem. […] Als je meerdere kopieën van het gen voor de lysine-export-transporteur in de bacterie brengt, daat deze meer lysine-export-transporteurs maken dan normaal. Met de nieuwgemaakte lysine-moleculen houdt de bacterie haar inwendige lysineconcentratie op peil. Hoe meer exporteurs, hoe meer lysinemoleculen de bacterie kan exporteren. Dankzij de nieuwe strategie is de industriële lysine-opbrengst hoger dan normaal […] […] Lysine is een kleine organische verbinding met een eenvoudige structuur. Toch kunnen mensen en dieren het niet zelf maken. Ze moeten het uit hun voeding opnemen. Moeten, want als aminozuur-bouwsteen voor de opbouw van eiwitten is het onmisbaar. Varkens, kippen en runderen krijgen lysine als voedersupplement. Niet dat de dieren in de problemen zouden komen als ze alleen plantaardig basisvoeder zouden eten. Het is het milieu dat in de problemen komt. Het voer bevat de diverse aminozuren namelijk niet in dezelfde verhouding als het vee ze nodig heeft. Er is een relatief tekort aan lysine en enkele andere aminozuren. De dieren eten door tot ze ook hiervan genoeg binnen hebben. Het teveel aan andere aminozuren – die alle stikstof bevatten – komt in de uitwerpselen terecht. Zo gaat niet alleen een deel van het voer grotendeels verloren, maar produceert het vee ook veel stikstofrijke uitwerpselen. Vooral in gebieden met intensieve veeteelt betekent dat een zware ecologische belasting. En geurhinder! Lysine toevoegen aan het veevoeder is een van de adequate oplossingen om de hoeveelheid stikstofrijke uitwerpselen te beperken. Het overgrote deel van het industrieel geproduceerde lysine dient als veevoederadditief, maar daarnaast heeft het nog een waaier aan andere toepassingen. Het zit samen met andere aminozuren in infuusoplossingen en in krachtdrankjes voor bodybuilders. Als ingrediënt van een middel tegen hoofdpijn helpt het om de bloedhersenbarrière te overwinnen en het medicijn dus op de juiste plaats in het lichaam te krijgen. Ook een aantal cosmeticaproducten bevat lysine. Er bestaat zelfs een firma die het slikken van lysinetabletten aanbeveelt als wondermiddel om langer te leven […] […] De C. glutamicum-stam die wij in het lab gebruikten, is niet dezelfde als de hyperproducerende bacteriestammen van de industrie. Hoe die zullen reageren, blijft afwachten. We zijn echter optimistisch. Zelfs een minieme productietoename, zoals één procent meer, staat voor een lysinefabriek gelijk aan miljoenenwinsten […] Er worden hier twee verschillende manipulatietechnieken beschreven, die dan ook nog onderling gecombineerd gaan worden! En dat alles ten behoeve van miljoenenwinsten. Aan de gevolgen voor de hele biodiversiteit vanaf de bodembacterie gaat men gemakshalve voorbij.
32
De van nature niet-pathogene bodembacterie wordt op twee manieren gewijzigd: Men knutselt aan één of meer van de negen enzymen die tot lysine leiden. Men knutselt aan het aantal expediteur-eiwitten, waarbij dan ook nog eens gebruik wordt gemaakt van een toevallig gevonden extreme mutant, die meteen in het meervoud wordt ingezet. In het eerste geval kan een stereo-isomeer ontstaan van het normale (asymmetrische) lysine. En vanuit deze afwijkende aminozuurmoleculen kunnen dan weer afwijkende eiwitten worden gevormd die niet als lichaamseigen worden herkend. Deze eiwitten kunnen disfunctioneel of andere uitwerkingen hebben dan bedoeld. Ook kan de vorming van bepaalde eiwitten stagneren. In ieder geval kan een verstoorde eiwitsynthese het gevolg zijn. Deze verstoorde eiwitsynthese kan doorwerken in de hele voedselketen. Dit kan ook invloed uitoefenen op lysineproducerende organismen in de nabijheid, die ook neigen naar mutaties conform de gemetische manipulatie. In het tweede geval zal de lysine waarschijnlijk nog wel dezelfde structuur hebben, maar is er sprake van een grote overproductie. Bovendien is er sprake van een extreme mutant. De veldinformatie van dit proces kan weer andere lysine-producerende organismen (plantaardig) in de nabijheid aansturen tot mutaties in dezelfde vorm. Hierdoor kan bij deze organismen een disbalans ontstaan in de verhouding tot de andere aminozuren, hetgeen ook de eiwitsynthese verstoort. Ook dit werkt door in de hele voedselketen. De gebruikte mutant steekt als tranporteur slechts vijf maal door het membraan inplaats van twaalf keer. Dit effect zou ook kunnen terechtkomen in andere lysineproducerende planten (en bacteriën?), maar dan gegeneraliseerd naar andere transportfuncties. Daardoor zou ook het transport van andere stoffen door celmembranen kunnen worden ontregeld! Omdat de genoemde mutaties – zoals hierna wordt uitgelegd – ook via de kiembaancellen aan het nageslacht kunnen worden doorgegeven, kan de hele biotoop in de buurt van deze lysineproductiecentra worden verziekt. En op den duur ook de mens die uit deze biotoop eet. In beide gevallen van manipulatie kan er sprake zijn van niet nader te duiden allergie, uitputting van het immuunsysteem en talloze andere manieren van disfunctioneren. De grootschalige productie van varkens, kippen en runderen die ook gebukt gaat onder de bijwerkingen, kan leiden tot grotere verspreiding van ziekten onder deze dieren, hetgeen ook risico oplevert voor de ontwikkeling van pandemieën onder mensen. Bij koeien zijn ‗slijters‘ en bekend fenomeen, maar ook varkens en kippen kampen met steeds zwakkere immuunsystemen. Volgens mij levert de combinatie van beide manipulatietechnieken niet alleen het onderste uit de kan op voor wat betreft miljoenenwinsten, maar ook voor wat betreft de ellende die hieruit kan voortkomen als iets van deze bacteriekweken ontsnapt uit de fabriek, of als normale vegetatie iets te dicht in de buurt van deze fabrieken komt. Hoe langer deze gemanipuleerde productie voortgang vindt, hoe sterker ook de veldinvloed wordt, dus ook hoe groter het risico op beïnvloeden van vegetatie buiten de fabriek. En als dat gebeurt, is het hek van de dam. Ingrijpen op het niveau van basale essentiële aminozuren werkt door in het hele organische leven en kan in een mum van tijd de hele evolutionaire ontwikkeling om zeep helpen.
Verstoring van de bioritmiek, slaapstoornissen
33
In Natuur & Techniek juli 1999 staat een voorbeeld van een mechanisme dat heel goed door deze lysine-manipulatie teweeg zou kunnen worden gebracht. Ik citeer iets uit het artikel „Bioklok loopt op eiwitten‟. […] Onderzoekers van de afdeling Celbiologie en Genetica van de Erasmusuniversiteit Rotterdam hebben een nieuwe schakel ontdekt in de ketting die ons bioritme regelt. Het gaat om twee eiwitten, afkomstig van twee genen, die maken dat de biologische klok op schema loopt […] De onderzoekers noemden de eiwitten Cry1 en Cry2; de genen waarvan ze afkomstig zijn heten daarom cry1 en cry2. Zonder deze eiwitten is de ‗wil‘ om zonder daglicht een circadiaans ritme aan te houden verdwenen. In het donker krijgen muizen zonder Cry1 een korter bioritme en muizen zonder Cry2 krijgen een langer bioritme. Zonder Cry1 en Cry2 loopt de bioritmiek volledig in de war. Kennelijk maakt het ene eiwit de cyclus langer en de andere de cyclus korter, terwijl ze samen maken dat de biologische klok op tijd loopt. Als de Cry1 en Cry2-eiwitten normaal aanwezig zijn, blijft de klok tijdens dagenlange duisternis zo goed als normaal lopen. En zonder Cry1 en Cry2, maar met blootstelling aan het normale licht/donker-ritme van een etmaal bleef de bioritmiek ook redelijk functioneren. Naast dit eiwitsysteem bestaat er dus nog een ander systeem dat gerelateerd is aan lichtinformatie. De westerse mens leeft grotendeels volgens een kunstmatig schema, waarbij de mens zelf op een kunstmatige manier licht en donker naar zijn hand tracht te zetten. Om toch een zekere bioritmiek mogelijk te maken zijn waarschijnlijk bij de mens analoge eiwitten in het spel. Als nu – bijvoorbeeld door het eten van dieren met stereo-isomere aminozuren en eiwitten één of beide bioritme-eiwitten bij de mens een verstoorde synthese te zien geven, dan wordt het moeilijk of zelfs onmogelijk om een regelmatige bioritmiek vast te houden. En dat heeft consequenties voor een regelmatig slaap- en waakpatroon. Er treden dan onverklaarbare slaapstoornissen op. En juist de laatste jaren neemt het aantal mensen met onverklaarbare slaapstoornissen hand over hand toe, net als de productie en handel in slaapmiddelen die niet leiden tot een normale slaaparchitectuur met de normale aanmaak van melatonine, DMT en groeihormonen. Dat leidt weer tot verzwakking van de kwaliteit van de aura en het veldcontact. En dat leidt weer tot een scala aan andere aandoeningen – waaronder immuunzwakte - en ongewenste DNA-mutaties. In Natuurwetenschap & Techniek van december 2005 gaat het verhaal weer verder. Ik citeer: […] De ontdekking van Cry1 en Cry2 was toeval. Het onderzoek in Rotterdam was gericht op DNA-repair-mechanismen, manieren waarop het lichaam schade aan het DNA kan repareren, bijvoorbeeld om kanker te voorkomen. Planten en bacteriën zijn in staat om DNA-schade te repareren met fotolyases, enzymen die hun energie halen uit UV-licht (Cry staat voor cryptochroom: „verborgen kleur‟). Zoogdieren zijn dit kunstje in de loop van de evolutie verleerd, maar de Rotterdammers ontdekten desondanks genen in de muis die coderen voor eiwitten die als twee druppels water lijken op de fotolyases […] Als de eiwitten Cry1 en Cry2 op een afwijkende manier worden gesynthetiseerd, dan zouden ze ook hun veronderstelde repair-functie kunnen verliezen en daardoor wordt het risico op het ontwikkelen van kanker groter. Deze twee eiwitten sturen volgens mij het bioritme van waken en slapen aan via de bewustzijnsschakelaar van het ARAS in de hersenstam (thalamus). Die schakelaar regelt het bewustzijnsniveau van de hersenen: van zeer alert tot diepe slaap en alles daartussenin. Met een beetje meer van het ene eiwit gaat het de alerte kant op en met een beetje meer van het
34
ander eiwit gaat het de laagbewuste slaapkant op. Zonder deze twee eiwitten zwalkt de schakelaar en blijft niet in een bepaalde stand staan. Het gevolg is dat men overdag ongewenst duf kan zijn en zeer ongelegen in slaap kan vallen, terwijl men ‘s nachts onrustig is en bij momenten klaar wakker. Vooral in de donkere wintertijd kan dit probleem zich in ernstige mate manifesteren. Twee systemen voor de bioritmiek Bij het dag/nachtritme speelt ook de suprachiasmatische nucleus (SCN) een belangrijke rol. Als bij proefdieren de SCN werd uitgeschakeld, dan viel het dag/nachtritme volledig weg, net als bij het ontbreken van de cry1 en cry2-genen. Onder invloed van normale wisselende lichtblootstelling bleef het bioritme van de muizen zonder cry1 en cry2 nog redelijk intact, maar in volledig donker viel het meteen totaal weg. We hebben dus de volgende observaties: Zonder SCN valt bij proefdieren het dag/nacht-ritme na verloop van tijd weg. Bij normale lichtblootstelling tijdens een etmaal is er een redelijke bioritmiek mogelijk zonder de werking van cry1 en cry2. Tijdens dagenlange duisternis – dus zonder SCN-functie - blijft met normale cry1 plus cry2-genen de bioritmiek aanvankelijk nagenoeg normaal, maar valt langzaam weg en verdwijnt dan. Zonder cry1 en cry2-genen verandert de bioritmiek tijdens dagenlange duisternis in chaos. Zonder cry1 wordt tijdens dagenlange duisternis de bioritmiekdag korter en zonder cry2 wordt die bioritmiekdag langer. Er lijkt sprake te zijn van twee elkaar versterkende – ondersteunende – systemen, die naast elkaar in alle cellen werkzaam zijn. Ieder systeem op zich kan het bioritmieksysteem nog redelijk aan de gang houden, maar samen zorgen ze voor ene perfecte synchronisatie aan het 24 uurs licht/donker-etmaal. Als één van beide systemen uitvalt, dan treden na verloop van tijd stoornissen op. Het systeem via de SCN wordt aangedreven via lichtgevoelige sensoren op het netvlies aan de kant van de neus (retinale ganglioncellen). Daarom beschikken de meeste blinden toch over een dagelijkse bioritmiek die – behalve door de Cry-eiwitten – toch ook wordt geregeld door de SCN, die vanuit de ogen informatie ontvangt. (Blindheid kan veroorzaakt worden door defecten in het visuele gebied van de hersenen en/of door defecten aan de staafjes en kegeltjes en/of door defecten in de signaaloverdracht.) Als er gen ogen zijn, dan krijgt de SCN geen lichtinformatie. Dat doet vermoeden dat de SCN alleen wordt aangestuurd door de ‗stoffelijke‘ waarneming van het zichtbare licht en dat de genen cry1 en cry2 worden aangestuurd vanuit een ‗niet stoffelijke‘ dimensie die 24 uur per etmaal actief aansturend is. Cry1 en cry2 komen in alle lichaamscellen voor, dus ook in de thalamus waar ze via veldinstructies het bewustzijn en de aanmaak van serotonine en melatonine regelen. De thalamus – en dus de productie van serotonine en melatonine - wordt op twee manieren beïnvloed: Via de cry1 en cry2-genen, gedurende 24 uur per etmaal veldcontact. Via de SCN (thalamus), gedurende de lichte perioden. De lichte perioden corrigeren op een aanvullende manier de aansturing door de veldinformatie. Samen houden beide systemen de mens volledig bij de les. De veldinformatie is namelijk opgebouwd uit allerlei informatie omtrent bioritmisch functioneren die in de loop van de tijd – en nog steeds – werd en wordt opgeslagen door levende organismen over de hele aardbol
35
verspreid. En dus beschrijft die veldinformatie wel een 24-uursritme, maar kent een verloop over de tijdzones. Dat ritme moet voortdurend worden geijkt door de eigen dag/nacht-context van het individuele organisme. Het is dus een globale universele informatie, die steeds opnieuw weer wordt geactualiseerd door het zichtbare licht op de locatie van het individu.
Als het dagelijks ijken van de 24-uursinformatie door de SCN uitblijft, dan functioneert een organisme nog louter op zijn eigen DNA-gerelateerde veldinformatie, maar die houdt geen strak tijdschema aan omdat er ook informatie meespeelt uit aangrenzende tijdzones. Het functioneren loopt dan niet meer helemaal perfect in de pas met een aan licht/donker gerelateerd schema. Het zichtbare licht ijkt volgens het ter plekke geldende bioritme. Het aankomen in een (heel) andere tijdzone op aarde heeft daarom tot gevolg dat er in het lichamelijk functioneren een bepaalde discrepantie optreedt. Enerzijds wordt een individu dan nog aangestuurd door zijn eigen bioritmiekinformatie, maar anderszijds wordt die informatie meteen geijkt volgens de locatiegebonden licht/donker-context. Het duurt enige tijd voordat de aura van een individu al zijn oude DNA-gerelateerde informatie heeft vervangen door nieuwe door hemzelf opgeslagen tijdgebonden bioritmiek informatie. Locale informatie van de menselijke soort beïnvloedt ook zijn functioneren en wordt door de grotere locale amplitude langzaam dominant boven zijn eigen informatie die nog in zijn aura aanwezig was. Daardat de door dat individu opgevangen en verwerkte informatie ook weer door hemzelf wordt opgeslagen, wordt de nieuwe locale informatie gerelateerd aan zijn eigen DNA en in zijn aura opgenomen. Bij vertrek naar huis doet zich dan weer hetzelfde mechanisme voor: De SCN werkt meteen volgens het nieuwe schema, maar de aura moet zich weer aanpassen. Het oude informatiebestand wordt gewist en vervangen door een actueel bestand dat daarna voortdurend de aura blijft voeden. Hoe groter het tijdverschil, hoe meer er te veranderen valt en hoe langer dat duurt. Pas als de aura helemal is aangepast kunnen de SCN en de cry-eiwitten elkaar weer volledig ondersteunen in plaats van tegenwerken. Daarom is het ook niet zo dat een simpele melatoninepil alle gevolgen van een jetlag zonder meer kan overbruggen. Melatonineproductie is slechts één van de symptomen van jetlag en niet de oorzaak ervan.
Dat de thalamus wordt bespeeld door twee systemen is te vergelijken met het functioneren van bijvoorbeeld postduiven. Deze functioneren volgens een soort van GPS-systeem, waarbij morfogenetische informatie wordt gecombineerd met contextuele informatie omtrent licht en magnetische veldlijnen. Dit is vooral duidelijk bij postduiven en walvissen die bij magnetische fluctuaties soms uit de koers raken. In feite vormen de veldinformatie – via cru1 en cry2 - plus de lichtinformatie – via de SCN - samen de menselijke GPS om het biochemisch functioneren op een bepaalde locatie per etmaal te navigeren. Beide systemen hebben invloed op de thalamus. Maar hun synchrone invloed is de meest dominante en stuurt met dubbele kracht het meest nauwkeurig de melatonineproductie aan. Cry1 en cry2 zeggen samen: ‗hoe en wat op ongeveer welk moment‘ en de dubbel gesouffleerde SCN zegt ‗precies wanneer‘. Zonder SCN-correctie wordt de ‗ongeveerafwijking‘ gaandeweg groter omdat de zelf opgeslagen informatie ook steeds meer afwijkt. De informatiebron wordt steeds vager en er is prake van stapeling van afwijking op afwijking. De thalamus regelt de afwisselende productie van serotonine en melatonine, die gekoppeld is aan de bewustzijnstoestanden van alertheid en slaap. Alle cellen in het lichaam bevatten melatonine, waarvan de concentratie normaliter wisselt met het licht/donkerritme. Melatonine werkt als boodschapperhormoon, waarbij het in alle cellen – afhankelijk van hun functie – op ritmische wijze de activiteit reguleert door het beïnvloeden de concentratie van ‗klokeiwitten‘ . Die klokeiwitten regelen – via tussenstappen – dan weer het activiteits-ritme van
36
verschillende lichaamsfuncties zoals de bloeddruk, hartslag, lichaamstemperatuur, hormoonspiegels, en spijsvertering. Door waak/slaapstoornissen wordt dus het hele lichamelijk functioneren ontregeld. In het Algemeen Dagblad van 3-11-2004 las ik in de katern Diagnose een artikel onder de kop ‗Licht doet leven‘. Daarin vertelt prof. Domien Beersma, hoogleraar chronobiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen over zijn onderzoek naar de manier waarop het menselijk lichaam vaststeld hoe laat het is. Volgens prof. Beersma geeft melatonine als het ware aan het lichaam de tijd door. Ik citeer iets uit het artikel: […] De manier waarop melatonine wordt gemaakt, is voor winterdippatiënten interessant. De melatonineproductie hangt namelijk samen met de hoeveelheid licht die op de ogen valt. Behalve cellen die aan de hersenen doorgeven wat er te zien valt, zitten op je netvlies ook cellen die uitsluitend meten hoeveel licht er in de buitenwereld is. Deze cellen heten de retinale ganglioncellen en zitten vooral in die gedeeltes van het netvlies die dicht bij de neus liggen. Dat is vermoedelijk geen toeval. Beersma: “Zo houd je een groter gebied in de gaten. Omdat je ogen het beeld spiegelen voordat het naar de hersenen gaat, is dit gebied van het netvlies juist het gevoeligst voor licht uit de uitersten van je gezichtsveld.” Hoe meer licht op deze retinale ganglioncellen valt, hoe meer de productie van melatonine wordt onderdrukt. Opvallend: de cellen blijken vooral gevoelig te zijn voor hemelsblauw licht. Of dat toeval is kan Beersma niet zeggen. Feit is dat er in de winter minder licht is, om over strak blauwe hemels maar te zwijgen […] […]Bij sommige blinden werken de ganglioncellen nog wel. Ook al kunnen ze niet zien, hun biologische klok wordt nog wel bijgesteld. “Anders ligt dat bij mensen die bijvoorbeeld bij een ongeluk hun ogen volledig zijn kwijtgeraakt. Bij hen zie je dat hun dag steeds ietsje langer duurt”, zegt Beersma. “Er zijn ook ziende mensen die zich kennelijk niet kunnen aanpassen aan het gewone 24-uursritme. Net als bij blinden die geen ogen meer hebben, slapen ze elke dag een beetje later dan gisteren. Die ziekte is zeldzaam, en er is nog maar weinig over bekend”, aldus Beersma. “Het zou kunnen dat er bij die mensen iets mis is met de ganglioncellen.” […] Behalve met die ganglioncellen zou er ook iets mis kunnen zijn met de expressie van hun cry1 en cry2-genen of de aminozuren die nodig zijn van de synthese van hun eiwitten. Een cel bevat een eigen celklok met meerdere typen klokeiwit, waaronder de al genoemde Cry1 en Cry2-eiwitten, die volgens mij zelf al zijn gerelateerd aan de productie van melatonine. Daarnaast zijn er volgens onderzoekers ook nog de klokeiwitten: PER2, Bmal1 en CLOCK. Het functioneren van die celklok wordt primair bestuurd door melatonine. Opmerkelijk is dat N & T in het decembernummer van 2005 in het artikel spreekt over cry1 en cry2 en op de bijbehorende illustratie over PER2, Bmal1, Clock en CRY (en niet over CRY1 en CRY2). Van pas gestarte laboratoriumproeven met behulp van het Per2-gen zijn nog geen resultaten bekend. De genen Cry1 en Cry2 hebben dus een eigen functie binnen de cel en hebben daarnaast (in de thalamus) ook nog samen met SCN-signalen invloed op de melatonineproductie. Zou het kunnen zijn dat die twee systemen eigenlijk antagonistisch zijn? Net zoals de productie van serotonine en de daaruit gederiveerde melatonine dat zijn? De SCN stuurt via zijn lichtwaarneming (via de retinale ganglioncellen) actief de productie van serotonine aan. Afname van de lichtintensiteit staakt de productie van
37
serotonine, die daarna – via een ander signaal (noradrenaline) door de SCN naar de epifyse - wordt omgezet in melatonine. De eiwitten CRY1 en CRY2 zouden dan actief de wisselende productie van melatonine kunnen dienen, zodat die twee systemen (CRY en SCN) elkaar versterkend aanvullen. Bekend is al dat het CRY1-eiwit zorgt voor langere dagen en het CRY2-eiwit voor kortere dagen. Ze hebben dus een tegengestelde neiging. Het zijn dus ook weer antogonisten die elkaar in balans houden. Het zou dus kunnen zijn dat CRY1 bijvoorbeeld zorgt voor de actieve productie van melatonine en CRY2 de serotonineproductie behartigt, zodat het CRY-systeem zelf een veldgestuurd serotonine/melatonine-systeem aanstuurt. De functie van die twee klokeiwitten in alle andere lichaamscellen moet dan in het verlengde liggen van de functie die ze in thalamuscellen hebben, dus gerelateerd aan melatonine. De genen Cry1 en Cry2 zouden dan om beurten door de veldinformatie moeten worden geactiveerd. En dat is mogelijk want die veldinformatie bevat tijdens het daglicht ook lichtinformatie en tijdens de nacht niet, zodat overdag het ene gen wordt aangestuurd en tijdens de nacht het andere. Op die manier kan tijdens duistere perioden toch het dag/nacht-ritme in stand gehouden worden. Omdat in het duister de SCN niet meewerkt aan de productie van serotonine, maar wel aan die van melatonine, wordt tijdens de duistere periode waarin alleen het Cry1-gen actief is de daglengte korter bij gebrek aan voldoende serotonine. Een muis met alleen een intact Cry2-gen zal relatief meer serotonine produceren en daarom een verlenging van de daglengte te zien geven. Als deze eiwitten normaliter om de beurt worden geactiveerd, zullen ze ook om de beurt celmechanimsen aansturen of inhiberen of in ieder geval daarbij en rol spelen. Mensen produceren ‘s nachts vijf tot tien maal meer melatonine dan overdag. Het is volgens mij niet ondenkbaar dat de effecten van de circadiaanse concentratie-verschillen in melatonine nog eens extra worden versterkt door de via Cry1 en Cry2 – eveneens via een circadiaans ritme gesynthetiseerde eiwitten. Het zou kunnen zijn dat die op hun beurt weer onderdeel uitmaken van de door andere genen geproduceerde CLOCK en BMAL1 die misschien een aansturende, dan wel inhiberende functie hebben ten aanzien van allerlei tijdgebonden celfuncties. De onderzoekers meenden – volgens het artikel in N & T – dat de CRY-eiwitten het lang gezochte fotoreceptoreiwit van de raadselachtige lichtreceptor (ganglioncellen) was dat de biologische klok (SCN) synchroniseert met het daglicht. Dat bleek niet zo te zijn. Ze dachten dit omdat deze eiwitten – door hun nauwe verwantschap met fotolyases logischerwijs lichtgevoelig zijn. Dat betekent dat deze eiwitten ook gevoelig moeten zijn voor licht dat op de huid valt. En dat betekent dat ze huidcellen onder invloed van licht kunnen aanzetten tot bepaalde reacties, zoals het vormen van vitamine D of het vormen van extra pigment. Bij gebrek aan CRY-eiwitten of bij stereo-isomere afwijkingen van deze eiwitten zou dus misschien ook de beschermende pigmentatie en/of de vorming van vitamine D kunnen stagneren. Een verminderde pigmentbescherming zou kunnen leiden tot een toename van huidkanker. En gebrek aan vitamine D leidt tot een te geringe opname van calcium en fosfor door de darmen. Dat kan bijvoorbeeld leiden tot rachitis (Engelse ziekte) en verzwakking van celmembranen en van de suiker-fosfaatruggegraat van nucleïnezuren en een verminderde productie van ATP-moleculen.
Een afwijking in de synthese van de CRY-eiwitten kan dus gevolgen hebben voor De kwaliteit van het slaap/waak-ritme en alle hormonale mechanismen die daaraan gerelateerd zijn. De kwaliteit van het veldcontact doordat er minder melatonine en DMT wordt gemaakt. Gebrek aan vitamine D en allerlei stoornissen die daarvan weer het gevolg kunnen zijn. 38
En een toename van het risico op kanker doordat het DNA-repair-mechanisme niet optimaal werkt. Bovendien werkt verminderde pigmentatie ook het ontstaan van huidkanker in de hand.
Herhaling van bioritmiek-experiment met gentech lysine inplaats van gendefecte muizen Het zou interessant kunnen zijn om het hiervoor beschreven experiment met de verstoorde bioklok bij muizen te herhalen. Dan moet men niet eerst via genetische manipulatie de genen cry1 en/of cry2 kunstmatig wegnemen, maar gezonde muizen enige tijd op een dieet zetten met veel toegevoegde lysine die via genetische modificate is verkregen. Dus een dieet dat een afspiegeling is van het genoemde ‗verrijkte‘ veevoer. Als de op deze manier gevoederde muizen wel een verstoring van hun bioritmiek vertonen en normaal gevoederde muizen niet, dan moet de oorzaak van hun verstoring gezocht worden in de toegevoegde en via modificatie verkregen lysine. Verstoring van de bioritmiek is slechts één voorbeeld van disfunctioneren ten gevolge van een verstoorde eiwitsynthese. Ook de incidentie van onverklaarde allergie neemt snel toe, evenals bijvoorbeeld kanker waarbij voor de natuurlijke mitoseremmingsmechanismen ook eiwitten vereist zijn. Ook obesitas en eetstoornissen komen steeds vaker voor.
Obesitas In bovenstaande citaten staat onder meer: Er is een relatief tekort aan lysine en enkele andere aminozuren. De dieren eten door totdat ze ook hiervan genoeg hebben. Als ingrediënt van een middel tegen hoofdpijn helpt het om de bloedhersenbarrière te overwinnen en het medicijn dus op de juiste plaats in de hersenen te krijgen. Lysine heeft dus twee opmerkelijke eigenschappen: Dieren eten door totdat ze genoeg lysine binnen hebben gekregen. Genoeg lysine geeft kennelijk het stopsignaal, ofwel een soort verzadigingssignaal. Lysine helpt stoffen de bloedhersenbarrière over te steken. En dat is van belang voor allerlei stoffen die vanuit het lichaam een signaal moeten doorgeven aan de hersenen. In Psychology, third edition, Gleitman, 1991, staat omtrent dat stop- of verzadigingssignaal het volgende te lezen: […] Receptors in the stomach and intestines Why does an animal stop eating? The receptors in the brain can ‟t be the only reason. For they respond to fuel deficiency in the bloodstream, and this deficiency will not be corrected until after the meal has been at least partially digested. Yet, humans and animals will terminate a meal much before that. What tells them that it‟s time to stop? Common sense suggests that feeding stops when the stomach is full. This is true eough, but it is only part of the story, for animals will stop eating even when their stomach is only partially full. This will only happen, however, if they have ingested a nutrious substance. If the stomach is filled with an equal volume of nonnutrive bulk, the animal will continue to eat. This suggests that the stomach walls contain receptors that are sensitive to the nutrients dissolved in the digestive juices. They signal the brain that nutrient supplies to the internal environment are on their way as food is about to enter the intestines. The result is satiety (Deutsch, Puerto, and Wang, 1978).
Hoewel ook vanuit de dunne darm en de lever kennelijk nog signalen naar de hersenen gezonden worden, denk ik dat het voorgaande citaat al aangeeft waarom vee stopt met
39
eten zodra er genoeg lysine is genuttigd. Zodra de concentratie lysine in het maagsap groot genoeg is, reageren receptoren in de maagwand door het sturen van een signaal naar de hersenen dat aangeeft dat de juiste verzadigingsgraad is bereikt. Waarschijnlijk is lysine de indicator voor verzadiging in de betekenis dat er voldoende aminozuren zijn binnengeladen voor de synthese van eiwitten en andere processen. In een uitgebalanceerd dieet – met een combinatie van groente, fruit, eiwitten koolhydraten en vetten - zal normaliter de hoeveelheid lysine van nature zodanig aanwezig zijn, dat dat als indicatie kan worden gebruikt voor verzadiging. De receptoren van de maagwand zorgen voor een hormoon dat als boodschapper op weg gaat naar de hersenen (hypothalamus) en dat dus de bloedhersenbarrière moet passeren. Het ligt dus voor de hand dat dit hormoon ook lysine bevat, omdat juist lysine geschikt is om substanties door de bloedhersenbarrière te loodsen. Kennelijk werkt het tot nu toe toegevoegde lysine – op basis van gemanipuleerde enzymen - goed bij vee. Ze stoppen tijdig met eten. Hoe ze reageren op de experimentele lysine op basis van de gemanipuleerde transporteurs, of een combinatie van beide, is niet bekend. Ook al zou het kunstmatig verkregen lysine een stereo-isomeer zijn, het doet kennelijk op dit punt bij vee wat er van verwacht wordt. Maar mensen nuttigen deze dieren en/of hun producten en daarin zouden dan ook deze lysine-stereo-isomeren kunnen voorkomen. En het is maar de vraag of deze afwijkende lysines ook probleemloos door de mens kunnen worden verwerkt. Als de mens deze dierlijke producten consumeert, dan zullen de daarin aanwezige lysines in de menselijke maag tijdig het verzadigingssignaal moeten geven. Als de receptoren op de menselijke maagwand deze stereo-isomere lysines niet als zodanig herkennen, ontstaat er een probleem, want dan stagneert of vertraagt het verzadigings-signaal. Plantaardige lysines – die tot nu toe nog natuurlijk lijken – zullen wel herkenbaar bijdragen aan de lysineconcentratie, maar het dierlijke aandeel valt dan uit. Het gevolg zal zijn dat er te lang trek blijft bestaan. Er wordt teveel genuttigd.
Als men dan ook nog de honger stilt met fastfood, of allerlei hapjes die zijn bereid met geur-, kleur-, smaak- en conserveringsstoffen dan gaat het dubbel fout. Fastfood bevat relatief veel van deze meestal pseudo-oestrogene stoffen die werken als hormoonverstoorder. Behalve dat er dan te weinig goede lysine voorhanden is om een tijdig signaal te geven en te dienen als hormoongrondstof, zal ook de hormoonproductie op zich nog eens benadeeld/vertraagd kunnen worden. Het hongercentrum krijgt steeds minder verzadigingssignalen. Het wordt een zichzelf versterkend negatief proces dat leidt tot steeds meer trek en eten. En dat is een van de belangrijkste variabelen voor het ontwikkelen van obesitas. Kenkerkend is dat de epidemisch toenemende obesitas juist in de laatste jaren steeds meer voorkomt. Die trent heeft zich opvallend genoeg ingezet nadat de eerste genetisch gemodificerde producten de markt begonnen te overspoelen. En vlees, melk en eieren zijn voor iedereen dagelijkse producten, waarbij niet direct wordt gedacht aan genetische gemanipuleerd voer of een via genetische manipulatie geproduceerd aminozuur als toevoeging aan veevoer. Andere eiwitsynthetiserende functies van lysine kunnen ook nadelig worden beïnvloed als de dierlijke lysine niet ‗past‘. Ook zou de lysine die door genetisch gemanipuleerde enzymen wordt geproduceerd een zodanige atomaire ruimtelijke structuur kunnen hebben, dat de aminozuur-volgorde in de eiwitten waarin het participeert verandert. En dat kan weer leiden tot andere stoornissen. Ik citeer even uit Natuurwetenschap & Techniek van november 2005: […] Antilichaam veroorzaakt eetstoornis. Ontspoort immuunsysteem veroorzaakt mogelijk de „psychische‟ aandoening anorexia nervosa en boulimia nervosa.
40
Het melanocortinesysteem in de hersenen regelt de balans tussen voedselopname en energieverbruik. Een belangrijke boodschapper in dit systeem is het boodschappereiwit alfamelanocyt-stimulerend hormoon (alfa-MSH). Zweedse onderzoekers ontdekten bij patienten met anorexia of boulimia door het lichaam aangemaakte antilichamen tegen alfa-MSH. Deze auto-antilichamen lijken een ontsporing van het immuunsysteem, dat geen onderscheid maakt tussen lichaamsvreemde eiwitten en lichaamseigen eiwitten. Dergelijke antilichamen kunnen ook ontstaan als reactie op micro-organismen die in de darmen voorkomen en die eiwitten hebben die een aminozuurvolgorde gemeen hebben met hormonen zoals alfa-MSH. Alhoewel deze antilichamen een nuttige rol kunnen hebben, denken de onderzoekers dat bijvoorbeeld bij stress de auto-antilichamen de hersen-bloedbarrière kunnen passeren. Daarmee lijkt er een biochemische verklaring gevonden voor deze ziekten […] Hoewel ik zelf denk dat de biochemische dynamiek niet het hele verhaal is, zal het hier beschreven mechanisme wel een belangrijke variabele kunnen zijn. Alfa-MSH regelt de balans tussen voedselopname en energieverbruik. Afhankelijk van de benodigde brandstof bij of na allerlei situaties zal het alfa-MSH-hormoon dus moeten zorgen voor een seintje tot het bunkeren van brandstoffen in relatie tot de brandstofbehoefte van dat moment. Ik acht het mogelijk dat het genoemde alfa-MSH-eiwit door het lichaam wordt uitgezonden naar de hersen om daar het al eerder besproken verzadigingssignaal ongedaan te maken en daardoor honger kenbaar te maken. Omdat het verzadigingssignaal wordt gegeven door een lysine-houdend hormoon, is het niet onlogisch om te veronderstellen dat ook alfa-MSH is gerelateerd aan lysine, dat stofjes vanuit het lichaam langs de bloedhersenbarrière loodst. Stereo-isomere lysine – afkomstig van dieren die het al besproken lysine-verrijkte voer kregen – zou dan kunnen leiden tot de synthese van een afwijkend alfa-MSH-eiwit, waartegen het lichaam antilichamen aanmaakt omdat dit hormoon niet als normaal lichaamseigen wordt herkend. Er zou dan dus geen sprake zijn van een ontsporing van het immuunsysteem, maar van een overactiviteit, die op den duur ook kan leiden tot uitputting van het immuunsysteem. Bij mensen met anorexia of boulimia is er – naast psychologische factoren – kennelijk ook iets mis met de biochemische signaaloverdracht naar de hersenen, betreffende de balans tussen brandstofinname en daadwerkelijke verbranding. Onderzoekers menen nu dat er iets schort aan deze signaaloverdracht omdat er – op uitzonderlijke wijze - antilichamen zouden doordringen in de hersenen en daar het alfa-MSH-eiwit onschadelijk maken. Ik denk dat er helemaal geen antilichamen via de bloedhersenbarrière in de hersenen actief zijn, maar dat het alfa-MSH-eiwit gewoon geen kans ziet om op efficiënte wijze haar signaal over te dragen omdat de ruimtelijke structuur van het eiwitonderdeel (aminozuur) lysine – dat onderdeel uitmaakt van het hele molecuul – afwijkend is. Ik breng nog even een stukje uit een voorgaand citaat in herinnering: […] Theoretisch zijn gentechnisch geproduceerde eiwitten niet precies hetzelfde als eiwitten die in het menselijk lichaam gemaakt worden. Het proces van replicatie en translatie is zo fundamenteel dat het bij alle organismen hetzelfde is, maar de laatste stappen van de eiwitsynthese zijn weefsel- en soortspecifiek (14). Het samenvoegen van verschillende deelmoleculen tot een groot molecuul bijvoorbeeld, hetgeen niet direct door het DNA wordt gedaan, verandert de struktuur van het eiwit. Bij enzymen en bij hormonen kunnen schijnbaar kleine veranderingen grote gevolgen hebben, zoals een sleutel, als je er een stukje afzaagt op het ene slot niet meer past, maar wel op een ander slot. Zo zou een enzym de ene functie niet meer kunnen uitvoeren, maar wel een hele andere. De gevolgen zijn niet te overzien en het is
41
heel goed mogelijk dat ze ongewenst zijn […]
Er zijn twee mogelijkheden voor het disfunctioneren van afwijkend alfa-MSH-eiwit: De antilichamen ruimen zoveel mogelijk afwijkend – en daardoor niet herkend - alfaMSH-eiwit op, waardoor er te weinig overblijft voor een adequate signaaloverdracht in de hersenen. Antilichamen ruimen veel MSH-eiwit op en de overblijvende alfa-MSH-moleculen hebben een zodanig afwijkende ruimtelijke structuur, dat ze niet ‗passen‘ op de daarvoor bedoelde receptoren, maar misschien wel op andere receptoren. Als we deze twee hypotheses omtrent stereo-isomere lysine combineren, dan zou het kunnen zijn dat enerzijds het verzadigingssignaal niet adequaat werkt, waardoor vreetbuien mogelijk zijn en dat anderzijds ook het ‗hongergevoel‘ niet adequaat teweeg gebracht kan worden, waardoor ‗vasten' mogelijk wordt. Welk van de twee mogelijkheden zich manifesteert, zal kunnen worden gestuurd door de psychologische factoren. Het disfunctioneren van het honger/verzadigingscentrum maakt het mogelijk dat beide psychologische neigingen tot uitdrukking kunnen komen. Hoewel ik niet denk dat er bij de genoemde eetstoornissen altijd sprake is van een verstoring van de genoemde hormonen, zal deze stoornis in de eiwitsynthese het ontstaan en instandhouden van anorexia en boulimia wel vergemakkelijken. Natuurlijk hoeft de eiwitsynthese niet in beide hormonen in gelijke mate te zijn verstoord en kunnen ook de receptoren een zodanige vorm hebben dat een afwijkend eiwit er in het ene geval nog net wel of net niet in past. Dit kan een individueel gegeven zijn. Daarom de balans doorslaan naar ofwel ‗geen rem op het eten door uitblijven van verzadigingssignaal‘ - met als resultaat obesitas en boulimia -, of ‗geen honger en dus niet hoeven eten‘. Omdat het vee kennelijk geen blijk geeft van eetstoornissen, kan het zijn dat de receptoren bij deze dieren ‗iets ruimer staan afgesteld‘ dan bij de mens, waardoor een iets afwijkende ruimtelijke structuur van deze eiwitten bij hen geen ingrijpende gevolgen heeft voor de signaaloverdracht. En misschien maken de dieren niet zo snel antilichamen aan. Omdat niet alle mensen obesitas of eetstoornissen ontwikkelen, kan het ook zo zijn dat bij een deel van de menselijke populatie de receptoren kritischer zijn afgesteld. Ieder mens ontwikkelt uiteindelijk het eerst die stoornissen waar zijn gestel het meest vatbaar voor is.
Een nieuw type massamicroscoop en onderzoek naar eetstoornissen Tot nu toe was het nog niet goed mogelijk om vast te stellen welke cellen welke eiwitten produceren en op welke manier biochemische mechanismen tot ziekten leiden., maar daarin komt inmiddels verandering. Volgens een artikel in Natuurwetenschap & Techniek van november 2005 kan men met een nieuw type massamicroscoop de locatie van biologische moleculen in weefsels snel en gedetailleerd in kaart brengen. Op die manier zou men dus inmiddels kunnen testen of er bij de hierboven genoemde aandoeningen ook sprake is van een verstoring van de eiwitsynthese – waarbij bepaalde hormonen niet óf in een afwijkende vorm worden gesynthetiseerd of gevouwen. Ook zou men via een onderzoek van hersenweefsel ook kunnen achterhalen of er inderdaad antilichamen in de hersenen worden gevonden. Ik citeer: […] De massamicroscoop is nu getest door de verdeling van neuropeptiden in de hersenen van een zoetwaterslak en en kakkerlak in kaart te brengen. Maar uiteindelijk moet de microscoop helpen de biochemische mechanismen van ziekten op te helderen.
42
Onderzoeker Ron Heeren: “We willen om te beginnen een beeld krijgen van de hormonen en neuropeptiden die een rol spelen bij de eetstoornissen anarexia en boulimia nervosa.” Dat gebeurt in speciale muizen die een overeenkomstig ziektebeeld vertonen. Samen met onder andere het Nederlands Kankerinstituut zullen ook eiwitten worden opgespoord die het verschil maken tussen tumorcellen en gezonde cellen […] Hoewel mensen en muizen niet identiek zijn, zouden er bij de muizen met anorexia en boulimia nervosa ook antilichamen tegen alfa-MSH-hormoon in hun lichaam moeten worden gevonden. En als die theorie echt klopt, dan zouden die antilichamen ook aanwezig moeten zijn in de muizenhersenen. Muizen krijgen echter geen kippen, varkens en koeien of melk en eieren te nuttigen. Ook krijgen die muizen waarschijnlijk ook geen extra (genetisch gemanipuleerde) lysinetoevoeging aan hun voer. Als de muizen geen antilichamen tegen alfa-MSH-hormoon in hun lijf en/of hersenen hebben, dan moet er dus iets anders aan de hand zijn. En dan moet worden gedacht aan een verstoorde eiwitsynthese of verstoorde eiwitvouwing van dit hormoon. En misschien dat dan een analyse van de ruimtelijke structuur van dit hormoon en die van het lysine-molecuul een nieuw licht kan werpen op deze kwestie. Als de muizen niet beantwoorden aan de antilichaam-theorie omtrent anorexia en boulimia nervosa en er bij vervolgonderzoek stereo-isomeren worden gevonden van bijvoorbeeld het alfa-MSH-hormoon, dan is het de hoogste tijd dat zulk onderzoek ook plaatsvindt bij alle producten die tot stand kwamen via genetische modificatie. Dan vindt men mischien een te vermijden oorzaak voor verstoringen van de eiwitsynthese, die aan de basis liggen van allerlei aandoeningen.
Cytokine-storm in het bloed door TGN 1412 Op maandag 14-8-2006 ontving ik een bericht van Noorderlicht Noorderlog onder de titel „Storm in het bloed‟, dat ging over de ramp met het via genetische manipulatie tot stand gekomen TGN 1412 dat zes proefpersonen doodziek maakte. Ik citeer eerst het bericht. […] Wat ging er mis bij de zes Londense vrijwilligers die in maart van dit jaar doodziek werden van een experimentele antistof? In twee wetenschappelijke artikelen leggen artsen uit wat ze ervan snappen. Op 13 maart kregen de zes ieder minder dan een honderdste gram toegediend van een antistof die het inmiddels failliete bedrijf TeGenero had ontwikkeld om afweercellen te stimuleren. Binnen anderhalf uur waren ze alle zes doodziek en tien tot veertien uur later was hun toestand kritiek. Overal in hun lichaam lekte vocht uit de vaten. Hun longen liepen vol, hun nieren stopten met werken en er zaten plotseling nauwelijks meer afweercellen in hun bloed. De artsen die deze ongeluksvogels op de intensive care in leven hebben weten te houden, doen nu hun verslag in het New England Journal of Medicine. Wat de zes voorheen gezonde mannen overkwam, heet een „cytokine-storm‟. Daarbij worden plotseling grote hoeveelheden ontstekingsopwekkende signaalstoffen in het bloed uitgescheiden. Hoe het kwam dat de ingespoten antistof dit effect had, is nog steeds niet duidelijk. Twee immunologen zetten de kennis over de betrokken cellen op een rij in hetzelfde nummer van het NEJM, maar ook zij weten niet waarom mensen heel anders op deze antistof reageren dan muizen […]
43
Ik zocht de genoemde artikelen in de NEJM op en het bestuderen ervan leidde tot nog grotere bezorgdheid betreffende het mogelijke effect van stereo-isomere eiwitten, die bovendien op nog meer manieren kunnen ontstaan dan alleen door genetische manipulatie. Ook elektromagnetische invloeden, zoals door een magnetron, kunnen leiden tot ladingsverschuivingen in eiwitten en daardoor tot stereo-isomere (anders gevouwen) eiwitten. In 1991 overleed in een ziekenhuis in Tulsa, Oklahoma, een patiënt aan de gevolgen van anafylaxie na het ontvangen van een bloedtransfusie met bloed dat eerst in een magnetron op temperatuur was gebracht. Men veronderstelde dat de stralingsenergie op de een of andere manier de samenstelling van het donorbloed had veranderd, waardoor er in het lichaam van de patiënt een fatale overgevoeligheidsreactie optrad Ik werd getroffen door de overeenkomst tussen dit geval en het 15 jaar latere (bijna) fatale medicijnexperiment in Londen. Wetenschappers in Wenen ontdekten dat het verhitten van voedsel in een magnetron kan leiden tot verandering van eiwitten in het voedsel. Ook bloed bevat eiwitten, dus is het niet onlogisch dat ook asymmetrische bloedeiwitten kunnen veranderen onder invloed van straling. In babyvoeding zijn na verhitting in een magnetron significante hoeveelheden D-proline en cis-D-hydroxyproline gevonden, terwijl er in biologische producten normaliter uitsluitend Lproline wordt aangetroffen. (L = linksdraaiend en D = rechtsdraaiend, waarbij deze richtingen betrekking hebben op de richting waarin de elektronen roteren ten opzichte van het vlak van optische polarisatie.) Dat betekent dus dat deze asymmetrische aminozuurmoleculen veranderd waren in hun ruimtelijk spiegelbeeld en dat is precies één van de kenmerken van stereo-isometrie. Onderzoekers van de universiteit van Stanford menen dat de spiegeling van aminozuren gevaarlijk kan zijn omdat wanneer peptiden en proteïnen worden verenigd met deze gespiegelde – dus stereo-isomere – aminozuren in plaats van met de oorspronkelijke vorm van deze aminozuren, dit tot structurele, functionele en immunologische veranderingen kan leiden. (The Lancet, 1989; 1392-3) Uit het voorgaande blijkt dus dat het mogelijk is dat aminozuren en/of eiwitten in donorbloed – in een magnetron – een spiegeling van hun ruimtelijke structuur ondergaan die kan leiden tot functionele en/of immunologische veranderingen. Dit werd de patiënt in Oklahoma na zijn bloedtransfusie fataal. De omschrijving van anafylaxie luidt: […] Hevige reactie van een dierlijk organisme tegen een antigen waar het kort tevoren aan blootgesteld is. Bij mensen treedt anafylaxie een enkele keer op na een injectie met antiserum of antibiotica, of na een bije- of wespesteek, enz. Men vermoedt dat de reactie ontstaat door de afgifte van histamine en andere stoffen door mestcellen als reactie op de antigen-antilichaaminteractie […] Ook een infuus met TGN 1412 had een soortgelijk effect. Het is dus heel goed mogelijk dat ook TGN 1412 – net als het donorbloed - stereo-isomere aminozuren en/of stereo-isomere eiwitten bevatte, zeker gezien de productiemethode waarbij gebruik werd gemaakt van gentechnologie. En het is zeer wel mogelijk dat een muis een andere receptorgevoeligheid heeft dan de mens, zodat die stof bij dit dier wel deed wat ervan verwacht werd. In feite was er sprake van een ‗super-allergische reactie‘. En dat geeft te denken over een eventueel verband tussen stereo-isomere aminozuren en eiwitten in relatie tot autoimmuunziekten zoals allergieën en reumatische aandoeningen. Ik citeer daarom iets uit het
44
artikel in de NEJM – Cytokine Storm in a Phase 1 Trial of the Anti-CD28 Monoclonal Antibody TGN 1412 - zoals ik dat op 21-8-2006 downloade. […] The intravenous infusion of TGN 1412 in healthy persons produced a sudden and rapid release of proinflammatory cytokines. These unexpected clinical data provide insight into the natural course of the cytokine storm and the systemic inflammatory response syndrome (SIRS) in the absence of contaminating organic factors. Regulatory authorities, who tested TGN 1412 from the same batch as the infused drug, found no errors in its manufacture, formulation, or administration and found no contamination with endotoxin, pyrogen, or micorbiologic or other agents. This type of cytokine release had not been observed in the preclinical studies of TGN 1412, and it is currently unclear whether the severe effects of this type of cytokine release in vivo in humans is caused by the direct ligation of CD28 on T cells or by the ligation and activation of other cell types, leading to the release of preformed TNF-a, which then triggers the remainder of the cascade. The Secretary of State for Health has convened an expert scientific group to study the events of the clinical trial in a greater detail […] Onderzoek aan een monster van de gebruikte TGN 1412-vloeistof leverde geen afwijkingen op die in verband konden worden gebracht met de productie, chemische formule of manier van toediening en er werd ook geen besmetting met endotoxinen, koortsopwekkende, microbiologische of andere chemicaliën gevonden. Er wordt echter niet vermeld of er ook een vergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden naar de ruimtelijke structuur van de samenstellende aminozuren en/of eiwitten van TGN 1412. En dat zou misschien weleens de oplossing voor dit dramatische raadsel kunnen aandragen. Volgens mij heeft het productieproces middels gemanipuleerde organismen dezelfde uitwerking gehad als verwarming in de magnetron had op menselijk bloed. Dat sinds kort zo‘n vergelijkend structuuronderzoek op efficënte wijze kan worden uitgevoerd, volgt in het volgende item. Interessant is ook dat men in deze onverwachte „cytokine-storm‟ een model ziet voor de tot nu onverklaarbare SIRS waarbij geen sprake is van organische besmettingsfactoren. Het zou dus best wel eens kunnen zijn dat deze onverklaarbare aandoening wordt veroorzaakt door het binnenkrijgen van ‗normale‘ – maar wel stereo-isomere aminozuren en/of dito eiwitten bevattende – onverdachte stoffen in de vorm van medicijnen, voedsel en andere producten waarbij sprake is van een productieproces met behulp van gentechnologie en/of opwarming in een magnetron of andere EM-invloeden die leiden tot stereo-isometrie van aminozuren en/of eiwitten. Daarnaast zou zo‘n cytokine-storm of SIRS – met een ontstaan zonder aanwijsbare infectie, (endo)toxinen, onderliggende ziekte of andere substantiële oorzaak - volgens mij ook kunnen ontstaan door ladingverschuiving in het lichaam zelf, waarbij ongelukkigerwijs stereoisomere eiwitten ontstaan die het eigen immuunsysteem ontregelen. Voor deze ladingsverschuivingen in lichaameigen eiwitten zouden naast EM-invloeden ook bepaalde sterk elektro-positieve en sterk elektro-negatieve reactieve elementen van het periodiek systeem verantwoordelijk kunnen zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld fluor, zink, cadmium en het gebruik van kwikzilver en amalgaam als gebitsvullingen en mangaanhoudende schimmeldoders. Ook een gebrek aan bepaalde essentiële spoorelementen zoals zink kan tot ladingsverschuiving leiden. En dan denk ik ook aan opstapeling van kwik afkomstig van vaccinaties.
45
Primair wordt het biologisch functioneren van een eiwit bepaald door de driedimensionale vorm van een opgevouwen eiwitmolecuul. De vorm die ontstaat hangt onder meer af van de lading van de zijgroepen van de aminozuren en eventuele zwavelbruggen. Hierdoor wordt ook de stabiliteit van deze eiwitten bepaald. Verandert de lading van deze zijgroepen, dan ontstaan instabiele en/of afwijkende - ofwel stereo-isomere – eiwitstructuren. Gentechproducten, reactieve elektropositieve of elektronegatieve stoffen en het veelvuldige gebruik van de magnetron kunnen volgens mij leiden tot de vorming van stereo-isomere aminozuren en dito eiwitten waardoor aandoeningen kunnen ontstaan zoals onverklaarbare cytokine-stormen en SIRS, kanker, allergie, reumatische aandoeningen, diabetes, de ziekten van Alzheimer en Parkinson enz. Samenvattend heb ik het idee dat de toename van allerlei ‗welvaartsziekten‘ is te herleiden op de ‗vooruitgang‘ op het gebied van gentechnologie, de ontwikkeling van de magnetron voor algemeen gebruik, het gebruik van fluor en amalgaamgebitsvullingen, het grootschalig gebruik van allerlei koper- en/of mangaanhoudende bestrijdingsmiddelen en steeds omvangrijkere vaccinatieprograma‘s voor kinderen.
Ruimtelijke structuur van eiwitten De Volkskrant van 4-2-2006 bracht een interessant artikel over het in kaart brengen van eiwitstructuren. Dit soms zeer arbeisintensieve werk wordt – voor eiwitten die niet in kristalvorm worden gebracht - gedaan via de NMR-techniek, ofwel kernspinresonantie. Chemicus Sander Nabuurs ontdekte tijdens zijn promotie-onderzoek dat ongeveer één op de vijf eiwitten die wereldwijd via NMR driedimensionaal in kaart werden gebracht mogelijk niet correct zijn afgebeeld, als ze vergeleken worden met zijn eigen uitkomst. Men wijt dat aan onzuivere metingen en fouten die inherent zijn aan de gebruikte NMR-techniek. Aan de Radboud Universiteit Nijmegen otwikkelde de vakgroep bioinformatica en fysische chemie van Nabuurs een methode die de onderzoekers van eiwitten kan helpen. Nabuurs maakte een computerprogramma voor NMR-structuren, dat zijn nut in de praktijk al heeft bewezen. De software bepaalt de betrouwbaarheid van alle gemeten onderlinge afstanden tussen atomen in een eiwit, waaruit het driedimensionale plaatje wordt afgeleid. Zakt de betrouwbaarheid onder een bepaalde waarde, dan adviseert het programma welke afstanden moeten worden gecontroleerd. […] Uit een steekproef in bestaande eiwit-databanken bleek Nabuurs dat 20 procent van de NMR-berekeningen voor controle in aanmerking kwam. Soms zaten er van één eiwit twee verschillende driedimensionale structuren in de databank. Hij kon aanwijzen welke daarvan de meest betrouwbare was. „Omdat analyse tijd en geld kost, is het ongebruikelijk dat twee groepen hetzelfde eiwit onderzoeken. Dus kun je eiwitstructuren zelden in de praktijk vergelijken‟, zegt Nabuurs […] Er bestaan miljoenen verschillende eiwitten. Gelukkig zit er wel een systematiek in de manier waarop die worden gevouwen. Dat valt te voorspellen op basis van de volgorde en aanwezigheid van hun aminozuren, de bouwsteentjes van eiwitten. Zo ontstaan structuurfamilies van eiwitten die erg op elkaar lijken […] […] Dat is zeker geen theoretisch probleem, stelt Nabuurs. „Een onderzoeker die probeert te begrijpen wat er misgaat met een bepaald eiwit, kan door een verkeerde driedimensionale structuur misleid worden. Dat geldt ook voor ontwikkelaars van geneesmiddelen. Die zoeken dikwijls naar stoffen op basis van eiwitstructuren.‟ […]
46
De ruimtelijke structuur van een eiwit is dus cruciaal voor het functioneren ervan. Een effectief geneesmiddel moet gebaseerd zijn op de juiste eiwitstructuur. Dus ook een betreffende ziekelijke eiwitsynthese en niet op één standaard-eiwit dat ooit van een gezond persoon in kaart werd gebracht. Het probleem kan dus liggen in een afwijkende ruimtelijke structuur van een eiwit bij een ziek individu. Eiwitstructuren worden zelden in de praktijk vergeleken. Soms vond men van één en hetzelfde eiwit twee verschillende structuren in de databanken.
Het artikel toont als illustratie vier reconstructies van dezelfde eiwitstructuur, op grond van NMR-metingen. Volgens Nabuurs is slechts eentje ervan correct. Zijn deze reconstructies gedaan met hetzelfde eiwitmonster, dat afkomstig was van één en hetzelfde organisme? Of hebben deze ruimtelijke structuren betrekking op NMR-metingen aan verschillende monsters van eenzelfde type eiwit, dat afkomstig was van vier verschillende organismen van dezelfde soort? Ik vraag me af of er niet sprake is van een NMR-onderzoek in vier verschillende laboratoria, aan vier verschillende eiwitmonsters uit vier verschillende bronnen, met toch vier – of tenminste meer dan één - correcte onderzoeksuitkomsten betreffende de ruimtelijke structuur. Theoretisch is het mogelijk dat één monster betrekking heeft op een gezond eiwit en dat de overige drie een afwijkende vorm te zien geven doordat het – vanwege een verstoorde eiwitsynthese – gaat om stereo-isomeren van de (gezonde) vorm, die toevallig ook werd gebruikt voor de steekproef. Juist omdat er bij de weergave van de ruimtelijke structuur gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde procedures met geavanceerde technieken, lijkt het vreemd dat er diverse malen verschillende ruimtelijke structuren werden aangetroffen van eenzelfde (type) eiwit. Tenzij de er werd gewerkt met twee verschillende monsters van hetzelfde type eiwit. Het is mogelijk dat die stereo-isometrie ten opzichte van de als correct gekwalificeerde structuur wordt veroorzaakt doordat er sprake is van een afwijkende eiwitsynthese, doordat er afwijkingen bestaan in het DNA van de betreffende genen en/of de aminozuren van de gebruikte monsters. Dat zou het geval kunnen zijn als er genafwijkingen in het spel zijn die zijn te herleiden op bijvoorbeeld gentechnologie. Ook aminozuren (moleculen) die via gentechnologie zijn verkregen, kunnen afwijkingen vertonen in hun ruimtelijke atomaire structuur. En een afwijking in de normale ruimtelijke structuur van een aminozuur kan ook leiden tot een andere manier van „vouwen‟ van een eiwit. Ik vraag me zelfs af of die veronderstelde 20 procent meet- of andere fouten in de NMRberekeningen niet (deels) moet worden herleid op de invloed die genetische manipulatie reeds heeft op het plantaardig, dierlijk en menselijk leven. Is er ooit wel vergelijkend onderzoek verricht naar de ruimtelijke structuur van eiwitten in organismen waarmee genetisch gemanipuleerd is of die zijn blootgesteld aan producten die via gentechnieken tot stand kwamen? Is ooit wel de ruimtelijke structuur vergeleken van aminozuren die via genetische manipulatie tot stand kwamen, zoals bijvoorbeeld lysine en tryptofaan (waarmee al een ramp is gebeurd) en aminzuren die op natuurlijke wijze tot stand komen? Nabuurs gaat ervan uit dat zijn methode de meest waarschijnlijke ruimtelijke structuur aanwijst en dat daarmee andere gevonden structuren niet zullen kunnen kloppen. Is dat echt de enige mogelijke reden voor de gevonden afwijkingen?
47
In het licht van het voorgaande lijkt het me reuze interessant als er met de NMR-techniek een – door Nabuurs software gecontroleerd - onderzoek zou worden gedaan naar de ruimtelijke structuur van: Het aminozuur Lysine, in natuurlijke vorm en als product van de beschreven fabrieken die ieder met hun eigen genetisch gemanipuleerde ‗kroonjuweel‘ werken. De eiwitten Cry1 en Cry2, die zijn betrokken bij de bioritmiek. Er zou dan een vergelijking moeten worden gemaakt tussen Cry1 en Cry2 van gezonde mensen en dat van mensen met onverklaarbare slaap/waak-stoornissen. Hierbij moet tevens worden gelet op de samenstelling van de aminozuren in deze eiwitten. Het eiwit Alfa-MSH, waartegen bij mensen met eetstoornissen een antilichaam wordt aangetroffen. Hier moet een vergelijking worden gemaakt tussen het eiwit van gezonde mensen, mensen met anorexia en mensen met boulimia. En tevens gelet worden op de aminozuur-samenstelling van de eiwitten. Als ieder aminozuur- en eiwitmonster tweemaal wordt onderzocht met NMR en de berekeningen vervolgens worden gecontroleerd met de structuur-controle-software van Nabuurs en zijn groep, dan zou van ieder aminozuur- en eiwitmonster een betrouwbare ruimtelijke structuur beschikbaar moeten komen. Als er dan toch nog onderlinge verschillen optreden, dan moet er toch iets anders in het spel zijn dan alleen meet- en/of rekenfouten van de gebruikte technieken. Dan verdient het aanbeveling om nog wat meer aminozuren en eiwitten vergelijkend te onderzoeken op hun ruimtelijke structuur, namelijk overeenkomstige aminozuren en eiwitten die wel of niet gerelateerd zijn aan genetische manipulatie. En dan niet speciaal aminozuren en eiwitten in fluoriserend gemaakt aquariumvisjes, maar aminozuren en eiwitten in heel basaal voedsel zoals soja, mais, tomaten, aardappelen, en consumptiedieren die gevoederd worden met gemanipuleerd voer (en hun producten zoals melk en eieren). Verschil van eiwitten in relatie tot DNA van verschillende ontwikkelingslijnen Alvorens verder te gaan met de kiemcellen eerst een stukje uit een beschrijving van de werking van DNA, zoals te lezen in het boek Evolutiepatronen, door Roger Lewin, 1998, uitgegeven door de Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek. [...] Eiwitten zijn producten van genen en zeggen dus iets over de genetische informatie, hoewel niet zo gedetailleerd als een complete sequentieanalyse. De bouwstenen van DNA zijn chemische eenheden, zogenaamde nucleotidebasen, waarvan vier vormen bestaan: adenine, guanine, cytosine en thymine (afgekort tot A,G,C en T); aaneengeregen als kralen aan een ketting vormen de nucleotidebasen de DNA-sequentie van genen. Ook eiwitten hebben de vorm van een kralensnoer en daarbij worden de kralen gevormd door 20 verschillende aminozuren. De DNA-volgorde van een gen bepaalt rechtstreeks de aminozuurvolgorde van het eiwit dat het gen produceert; een triplet van nucleotiden - een codon- in een bepaalde volgorde fungeert als een code voor één van de 20 aminozuren. De DNA-sequentie van een gen bevat dus op zijn minst drie keer zoveel informatie als de aminozuurvolgorde van een eiwit. (In werkelijkheid is dat nog meer, omdat bepaalde posities in het triplet het type nucleotide kunnen veranderen zonder dat dit effect heeft voor het aminozuur dat erdoor gecodeerd wordt.) Verschillen in de eigenschappen van eiwitten weerspiegelen dus verschillen in de genen van de individuen van wie ze afkomstig zijn. Zulke verschillen zijn een gevolg van de geschiedenis, veroorzaakt door mutaties die zich voortdurend voordoen in afzonderlijke ontwikkelingslijnen.
48
Hieruit volgt dat overeenkomstige genen van verschillende organismen toch niet precies dezelfde eiwitten hoeven aan te maken en dat stereo-isomere varianten te verwachten zijn.
Gevaar voor mutatie van de kiembaan In het voorgaande noemde ik zelf al de mogelijkheid dat gewassen onder invloed van een genetisch gemanipuleerd gewas op een naburig veld zelf ook mutaties kunnen ondergaan in de richting van het gemanipuleerde gewas. Dit kan betrekking hebben op zowel de gewenste als ongewenste eigenschappen van het gemanipuleerde gewas. En daarbij kunnen er zelfs ongewenste effecten en/of eigenschappen optreden die in het gemanipuleerde gewas net niet manifest werden, omdat de verschillende gewassen een bepaald doorslaggevend verschil in eiwitsynthese kennen. Het bovenstaande artikel vermeldt dat een Deense groep onderzoekers vond dat wilde planten, verwant met koolzaad, de nieuwe erfelijke eigenschappen van gentechnisch veranderd koolzaad ook in hun erfelijk materiaal hadden ingebouwd. We mogen dus gerust aannemen dat planten – via mutatie door veldcontact en/of door toevallige kruisbestuiving – nieuwe eigenschappen opnemen en doorgeven. Of dat gewenst is of niet. Planten muteren tijdens celdelingen en bouwen deze nieuwe eigenschappen dan op tijdens hun groei. Pas in een later stadium van de plantenontwikkeling wordt zaad gevormd, waardoor deze erfelijke eigenschappen in de kiembaan terechtkomen. Tot voor kort dacht men dat de menselijke kiembaancellen van de moeder al bij de geboorte vastlagen en daarom niet gevoelig zouden zijn voor tussentijdse mutaties. Maar inmiddels lijkt dit denkbeeld achterhaald. Zoals ik hieronder uitleg, vormt ook de mens zijn leven lang – en in ieder geval tijdens zijn vruchtbare jaren – nog steeds nieuwe kiemcellen die door deling ontstaan. Hierdoor kunnen in de loop der tijd opgedane mutaties ook worden doorgegeven aan het nageslacht en via genetische drift de hele populatie beïnvloeden. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door een al eerder genoemde onderzoeksuitkomst met gemuteerde muizen die op 10-5-2002 door het Algemeen Dagblad werd gepubliceerd. Ik citeer nogmaals het hele bericht: […] DNA-schade bij muizen DNA-schade bij muizen door straling blijft tot in de tweede generatie nakomelingen aantoonbaar, zo hebben onderzoekers in Engeland geconstateerd. Zij stelden mannetjes van verschillende muizensoorten bloot aan verscheidene soorten straling, zoals röntgenstraling. Nakomelingen kregen geen straling toegediend. Hierna keken ze naar het optreden van mutaties (veranderingen in het erfelijk materiaal). Die blijken zich tot in de tweede generatie nakomelingen voor te doen. Het aantal mutaties per generatie is verrassenderwijs even groot. Deze mutaties kunnen leiden tot kwaadaardige aandoeningen en aangeboren afwijkingen. Opmerkelijk is dat de stralingsdosis geen invloed heeft op de hoeveelheid opgetreden mutaties […] Ook bij mannen veronderstelde men dat reeds voor de geboorte alle precursor-cellen in het kiemepitheel al voor het hele verdere leven aanwezig waren. Deze kiemcellen ofwel ‗moedercellen van geslachtscellen‘ worden ook bij de man na de geboorte nog steeds nieuw aangemaakt in het botmerg, waarna ze verhuizen naar het kiemepitheel, waar ze zich via mitose en meiose ontwikkelen tot spermatogonia en spermatozoa. Als mutaties plaatsvinden in somatische cellen, dan kunnen ze ook plaatsvinden in de zich voortdurend vormende kiemcellen. Zelfs later nog aan te maken kiemcellen kunnen door
49
resonantie met al gemuteerde cellen ook nog deze mutatie gaan vertonen, zoals ik al uitlegde. Op die manier geven bestraalde mannetjesmuizen mutaties door aan hun nageslacht. Dit nageslacht start dan met erfelijk materiaal waarin deze – dominante - mutaties al een basisgegeven zijn. Het maakt niet uit wat precies de oorzaak was van de ongewenste mutaties, straling, genetische manipulatie of andere schadelijke invloeden die mutaties in de hand werken. In dit onderzoek ging het om mannetjesmuizen. De eerste gedachte is dat als men echter ook nog vrouwtjesmuizen in dit onderzoek zou hebben betrokken, het aannemelijk is dat het effect op het nageslacht nog ernstiger vormen zou aannemen. De optelling van vaderlijke en moederlijke dominante mutaties levert een nageslacht op dat ‗dubbel gehandicapt‘ zal kunnen zijn: óf via de vader, óf via de moeder, óf via beiden. Bij de vader en de moeder zijn niet alle kiemcellen in dezelfde mate gemuteerd. Dus kunnen er ook nog goede eicellen en zaadcellen tussen zitten. Eventuele mutaties in geslachtscellen zullen bij hun gemuteerde nageslacht wél aanwezig zijn in alle geslachtscellen, want die mutatie zit in het genoom waaruit het nageslacht zich ontwikkelde. De incidentie van de dominante mutaties neemt dus toe, want dit nageslacht kan zelf geen gezond DNA meer doorgeven. De kans dat nakomelingen door recombinatie alleen de gezonde genen van de vader en de moeder zullen erven wordt kleiner naarmate het aantal mutaties toeneemt. Door genetische drift vindt een vermenging en optelling van mutaties plaats en het is met statistische methoden makkelijk te berekenen hoe lang het duurt voordat de hele populatie is gedegenereerd. Maar door de toename van aangeboren afwijkingen en aanleg voor kwaadaardige aandoeningen zal het geboortecijfer ook een daling vertonen. Steeds minder mensen geven - relatief gezien - steeds meer erfelijke afwijkingen door, totdat er geen gezond individu meer over is. Als dit laatste gegeven ook in de statistiek wordt meegewogen, dan heeft de huidige jonge generatie weinig kans meer op gezonde kinderen en kleinkinderen. Het effect van genetische manipulatie is echter nog erger dan bij de tot nu toe geldende Mendeliaanse opvatting, die ik hierboven hanteerde. Want die ging nog uit van afwijkingen in bestaande genen, in de vorm van functie-uitval door beschadiging van nucleotiden. Maar zoals ik in het voorgaande – bij de bespreking van HIV – uitlegde, wordt er bij gentherapie gebruik gemaakt van extra ingebrachte genen. De mannetjes muizen ontwikkelden naar alle waarschijnlijkheid ook mutaties in de vorm van extra genduplicaties, die als dominante mutatie werden doorgegeven aan alle nageslacht. Een overdrachtskans van 50 tot 100 procent via deels of volledig gemuteerde kiemcellen levert een nog zorgelijker statistische berekening op dan die volgens de Mendeliaanse opvatting, want volledig gemuteerde kiemcellen geven altijd een dominante mutatie door aan het nageslacht, zodat er heel wat aandoeningen manifest zullen worden. Door matchen van ouders die beiden dominante muaties hebben wordt gezond nageslacht onmogelijk en het aantal beschikbare gezonde partners steeds kleiner. En het vervelende is dat het verhaal nooit meer in omgekeerde richting kan worden teruggedraaid. Als de laatste man of vrouw is gemuteerd, is het echt ‗einde verhaal‘!
De toekomst van de mensheid In de Ärzte Zeitung van 29-9-2005 trof ik een artikel aan over de terughoudende opstelling van Duitsland inzake gentherapie. Daarin staat onder meer te lezen:
50
[…] Wurden bisher weltweit uber 6000 Patienten in mehr als 1000 Studien behandelt, so sind es in Deutschland bisher nur 361 Patienten in 40 Sudien (Stand Mai 2005) [...] Deze 6000 mensen kunnen zich alleen nog reproduceren met grotendeels gemuteerd nageslacht, dat – samen met een gezonde partner – ook alleen nog maar grotendeels gemuteerd nageslacht kan opleveren. Althans als we de test met de gemuteerde muizen gerelativeerd extrapoleren naar mensen. Deze eerste lichting patiënten zou men nog kunnen verbieden om zich voort te planten. Maar als men gentherapie wil gebruiken als de ‗zaligmakende‘ therapiemethode voor de hele populatie, hetgeen de bedoeling is, dan staat men voor een keuze: Men verbiedt behandelde mensen om zich voort te planten. Men laat toch therapeutisch gemodificeerde mensen zich voortplanten via eveneens gemodificeerd nageslacht. In het eerste geval sterft de mensheid uit bij gebrek aan (gezond) nageslacht, want gezien het aantal aandoeningen bij mannen en vrouwen dat men op deze manier wil behandelen blijven er maar weinig niet-gemodificeerde mensen over die nog tot voortplanting – met een eveneens niet-gemodificeerde partner – in staat zijn. Als men dan om deze reden zou overgaan tot de bij rundvee gebruikte KI-methode met gebruik van het gezonde sperma van de niet-gemodificeerde mannen, dan nog zit men met het probleem dat er ook nog voldoende gezonde vrouwen beschikbaar moeten zijn die willen optreden als (draag)moeder om de populatie in stand te houden. Omdat ook vrouwen worden behandeld is ook die mogelijkheid slechts van tijdelijke aard. In het tweede geval wordt er nog eventjes voortgeplant via grotendeels gemodificeerd en daardoor gedegenereerd nageslacht. Maar binnen de korste keren is het aantal gehandicapten en zieken groter dan het gezonde aandeel van de populatie. Behalve dat ook de vruchtbaarheid door de mutaties benadeeld kan worden, zullen er steeds minder volkomen gezonde koppels tot voortplanting in staat zijn. Door een toenemend aantal gemuteerden wordt steeds meer nieuwe informatie opgeslagen in de morfogenetische velden van de muterende mensheid. Dat betekent dat er een steeds dominantere concurentie ontstaat met de oorspronkelijke gezonde morfogenetische informatie van de menselijke soort. Hierdoor zal bij de nog gezonde mensen en de reeds gemuteerden ook nog functie-uitval kunnen plaatsvinden die leidt tot recessieve mutaties. Met het toenemen van die recessieve mutaties zullen daarin ook steeds meer matches plaatsvinden, waardoor ook die afwijkingen manifest beginnen te worden. Een toenemend aantal mensen gaat lijden aan een toenemend aantal mutaties die lichamelijk en geestelijk functioneren aantasten. In beide gevallen komt de menselijke populatie snel aan zijn eind: ofwel door numerieke uitsterving, ofwel door degeneratie die ook een numerieke component heeft. Er is dus geen goede keuze meer mogelijk. Doorgaan op de ingeslagen weg leidt onherroepelijk tot de ondergang van de mensheid. De „zaligmakende gentherapie‟ maakt de mens gewoon tot „de mensheid zaliger‟.
Kiembaancellen ontstaan in beenmerg In een artikel over stamcelonderzoek in National Geographic (Nederland-België), juli 2005 las ik dat de Vlaamse toponderzoekster Catherine Verfaille grote bekendheid verwierf met haar ontdekking dat er ook in het beenmerg stamcellen kunnen worden gevonden die (net als embryonale stamcellen) nog niet zijn gedifferentieerd.
51
De celbiologen en broers Martin en Chuck Vacanti ontdekten in vers vlees een soort ‗voorloper-stamcellen‘, die zich in een stoof ontwikkelden tot echte stamcellen. Dezelfde cellen vonden ze in vlees van een ingevroren 200 jaar oude walrus. Daarna volgde de vondst van dezelfde soort cellen in het merg van een 30.000 jaar oud bot dat men vond in het permafrost. In alle gevallen ging het om een soort van ‗sporen‘ die nog steeds in tact leken. In een laboratoriumstoof ontwikkelden ze zich tot stamcellen die zich deelden. De jongste gevonden cellen – in het vlees van de slager – ontwikkelden zich niet alleen tot stamcellen, maar groeiden ook uit tot een echte lichaamscel. Kennelijk gaat het in beide gevallen (Verfaille en de broers Vacanti) om de ontdekking van een zelfde soort cellen. Dat die tweemaal gevonden cellen niet alleen moeten worden gezien als voorloperstamcellen die nog kunnen uitgroeien tot elke soort lichaamscel, maar dat ze ook kunnen functioneren als eicellen, blijkt uit de weergave van het volgende artikel dat op 28-7-2005 als persbericht verscheen bij Noorderlicht Nieuws. Ik citeer het in zijn geheel:
[…] Ei uit bot. Vers bloed maakt muizen weer vruchtbaar. De voortplantingsbiologie staat op zijn kop. Muizen blijken hun voorraad eicellen moeiteloos te kunnen aanvullen vanuit beenmerg. En nog gekker: eierloos geboren muizen krijgen van een eenvoudige bloedtransfusie genoeg kiemcellen om eitjes te ontwikkelen. Zijn de eierstokken slechts een tussenstation in de ontwikkeling van eicellen? Vrouwtjes van zoogdieren, inclusief de mens, leggen al voor hun geboorte een voorraad eicellen aan, die daarna alleen nog maar slinkt. Nou ja, dat dácht iedereen. Tot vorig jaar. Toen toonden Jonathan Tilly en zijn collega‟s van het Massachusetts General Hospital aan dat die voorraad bij muizen voortdurend wordt aangevuld. Waar de nieuwe eitjes vandaan kwamen, was toen nog een raadsel. Met nieuwe proeven heeft de groep dat nu opgelost. Het antwoord is verbijsterend: het beenmerg is de bron van de nieuwe eiervoorraad. En dat heeft nogal wat implicaties. De onderzoekers gingen niet over één nacht ijs. Daar zouden ze ook niet mee weg komen, want hun beweringen zijn ronduit revolutionair, en dan moet je met stevig bewijs komen. In het wetenschappelijke tijdschrift Cell van 29 juli beschrijven ze een serie proeven met vrouwtjesmuizen. Om te beginnen kregen die een chemokuur die hun voorraad eicellen doodde, terwijl de eierstokken min of meer intact bleven. Vrijwel alle eicellen waren weg, maar binnen 24 uur begonnen er al weer honderden nieuwe eicelblaasjes te groeien. En twee maanden na de behandeling zagen de eierstokken er weer volledig normaal uit, met eitjes in alle stadia van rijping. Kwamen die uit de eierstokken zelf? Kan niet, concluderen de onderzoekers, want daar waren van tevoren veel te weinig kiemcellen te vinden waaruit de eitjes kunnen ontstaan. Het was een rare gedachte, maar misschien kwamen de kiemcellen dus van een andere plek. De meest waarschijnlijke oorsprong zou het beenmerg zijn, redeneerde Tilly. De bloedvormende stamcellen in het binnenste van de botten hebben namelijk dezelfde embryonale oorsprong als de kiemcellen in de eierstokken, waaruit zich al voor de geboorte de eitjes ontwikkelen. Enig gezoek in databanken leverde meer aanwijzingen op in deze richting. Cellen in volwassen beenmerg maken allerlei eiwitten die niets te maken hebben met de vorming van vers bloed, maar alles met kiemcellen. Muizen die onvruchtbaar zijn gemaakt met middelen die alle kiemcellen vernietigen, maken nooit meer eicellen, wist Tilly. Als de kiemcellen inderdaad in het beenmerg zitten, dan zou inspuiting van gezond beenmerg bij deze muizen weer tot de vorming van eitjes in de eierstokken moeten leiden. Zo gezegd, zo gedaan. En inderdaad verschenen er verse eicellen.
52
Toen ze het beenmerg van gezonde muizen onder de loep namen, merkten de onderzoekers op dat de hoeveelheid kiemceleiwitten flink in de tijd varieerde. Dat volgde het ritme van de menstruatiecyclus van de muizen. Na verwijdering van de eierstokken verdwenen de kiemceleiwitten bijna helemaal. Blijkbaar zijn deze kiemcellen dus niet alleen actief als er iets mis is in de eierstokken, maar altijd, in golven die synchroon lopen met de menstruatie. Zouden ze in een voortdurende stroom vanuit het beenmerg naar de eierstokken verhuizen, om daar steeds nieuwe eitjes te vormen? Als dát zo is, bedachten de onderzoekers vervolgens, zullen ze ook in gewoon bloed te vinden zijn, want dat is de geijkte transportroute van het lichaam. En ze kregen een wild idee. Misschien zou een bloedtransfusie kunnen volstaan om onvruchtbaar gemaakte muizen weer eitjes te laten maken. En jawel hoor, ook die vlieger ging op. Ook muizen die door een genetische afwijking geen eicellen konden maken, konden dat wel na transplantatie van gezond beenmerg of bloed. En als dat bloed van muizen was waarvan de eicellen een lichtgevende stof produceren, vonden de onderzoekers lichtgevende cellen in de eierstokken van de muizen. Kortom: de theorie staat stevig overeind. Eicellen kunnen ontstaan uit beenmergcellen en doen dat waarschijnlijk doorlopend in gezonde muizenvrouwtjes. Niet de eierstokken, maar het beenmerg is de bron van het nageslacht. Dat zet het gangbare beeld van de vrouwelijke voortplanting op z‟n kop. Zou het ook bij mensen zo in elkaar zitten? Het lijkt er sterk op dat het daar niet veel anders gaat, schrijven Tilly en zijn collega‟s. Want ook in beenmerg en in bloed van gezonde mensenvrouwen zijn de kiemceleiwitten te vinden. En er zijn in de medische literatuur heel wat gevallen bekend van vrouwen die zwanger werden na een beenmergtransplantatie die volgde op onvruchtbaar makende chemotherapie, zegt Tilly in een persbericht. De kinderen die daaruit geboren zijn, zouden dus wel eens een andere biologische moeder kunnen hebben dan iedereen denkt […] Dit artikel laat aan duidelijkheid niets te wensen over en het sluit precies aan bij de twee eerder genoemde onderzoeksresultaten. Maar dit is nog niet het hele verhaal, want op deze manier – via bloedtransfusies en beenmergtransplantaties - kunnen ook allerlei erfelijke aandoeningen en nieuwe mutaties zich verspreiden. Het eten van vers vlees en merg uit zogenaamde ‗mergpijpjes‘ van genetisch gemanipuleerde dieren - en zelfs van niet-gemanipuleerde dieren die in de nabijheid hiervan hebben geleefd – zal hetzelfde effect hebben als de bloedtransfusies en beenmergtransplantaties die al werden genoemd in het artikel over de muizen. Ook het eten van genetisch gemanipuleerde plantaardige producten -–of gewassen die in de nabijheid hiervan groeiden – zal zich via de mond naar de menselijke kiemcellen kunnen verspreiden.
In 1999 was reeds 15% van de soja genetisch gemanipuleerd en vinden we soja verwerkt in 60% van de bewerkte levensmiddelen. Blijkens de waarneming met het speltmeel beïnvloeden genetisch gemanipuleerde producten de ‗natuurlijke‘ producten alleen al door hun nabije aanwezigheid op de winkelplank. Dus staat iedere consument al bloot aan de hierboven beschreven invloed van genetische manipulatie. Muizen die met hun voer een gentechnisch ingebouwd virusgen aten, namen dit ook op in hun bloed, en bouwden dit zelfs in in hun eigen DNA. De mens kan dat ook.
53
De veldinvloed van genetisch gemanipuleerde producten leidt tevens tot interferentie met de normale veldinformatie, waardoor makkelijker uitval kan optreden van micro-RNA‘s van relatief jonge evolutionaire ontwikkelingen. Zoals ik elders uitvoeriger uitlegde, kan dit leiden tot fylogentische terugval die zich onder meer kan uiten als een aanleg voor het borderline-syndroom, schizofrenie, autisme, depressie en allerlei ongeremdheden in gedrag. En daarnaast tot allerlei somatische aandoeningen, zoals reuma, allergie, obesitas, narcolepsie en kanker. Terwijl ook ontwikkelingen van rudimentaire organen voorkomen. Bovendien kan het immuunsysteem verzwakt raken doordat het te weinig heldere veld informatie ontvangt. Wat een verzwakt immuunsysteem voor ellende kan veroorzaken beschreef ik al in het item over de pandemieën. Behalve dat er somatisch disfunctioneren ontstaat, wordt ook het geheugen benadeeld. De bewustzijnsfuncties van de mens zijn namelijk gerelateerd aan de (individuele of groepsgebonden) genetische code, die dient als een zogenaamd netnummer of abonneenummer van de veldinformatie-telefoon. Als door allerlei mutaties het nummer vervaagt, dan wordt de kans op storing in de totstandkoming van de verbinding groter. Dat heeft gevolgen voor de functie van het individuele en collectieve geheugen. Hierdoor vervagen collectief en individueel opgebouwde kennis en culturele normen en waarden. Ook kan de functie van het reflexmatig reageren veranderen. Hierdoor kunnen enerzijds ontremde ‗wilden‘ ontstaan en anderzijds ook ‗zombies‘ die zich alles kritiekloos laten welgevallen. Er kan dan een kuddegeest ontstaan die steeds wordt opgeschrikt door zinloze gewelddadigheden. De enige reactie daarop wordt dan een stereotype geschuifelde stille tocht door mensen die zich allerlei gemanipuleerd voedsel als een ‗must‘ laten aansmeren. Volgens mij is dit scenario niet alleen meer een prognose. De beschaving valt terug en raakt hopeloos ontwricht. Hoewel er nog steeds kiembaancellen worden gevormd in het beenmerg, nemen de mutaties in die kiemcellen ook toe. Een van de gevolgen daarvan kan zijn dat de eitjes zodanige schade hebben opgelopen, dat het uitgroeien tot een voldragen foetus niet meer mogelijk is en er al in een vroegtijdig embryonaal stadium een spontane abortus plaats vindt. Ook kan het voorkomen dat bevruchting en meiose vanwege DNA-fouten mislukken. Toenemende onvruchtbaarheid kan het gevolg zijn. Een groeiend aantal mensen met aandoeningen tengevolge van ongewenste mutaties baart dan een afnemend aantal kinderen waarvan weer een toenemend aantal zal lijden aan allerlei aangeboren afwijkingen, die weer worden doorgegeven aan de rest van de populatie. Omdat voor de genetische manipulatie ook gebruik wordt gemaakt van bacteriën en virussen (voor de inbouw van stukken genoom), worden de velden van deze bacteriën en virussen ook nog eens op deze manier gevoed, hetgeen een grotere impact tot gevolg heeft. Als we dit optellen bij de door genetische manipulatie al afgenomen kwaliteit van het immuunsysteem, dan kan het niet anders dan dat deze - en andere - bacteriën en virussen het verwoestende werk van de genetische manipulatie zullen afmaken en de mensheid de laatste slag zullen toebrengen. Einde verhaal van de mensheid. Einde verhaal van de evolutie, want ook allerlei andere organismen zullen net zo goed het loodje leggen.
Gentherapie in spierweefsel Op een Duitse website trof ik een totaaloverzicht aan van de momenteel gebezigde experimenten en toepassingen van gentherapie. Ik vond iets over een gentherapie die bestaat uit het inspuiten van een gemanipuleerde stof in spierweefsel, waarin zich ook kiemcellen bevinden: […] Gentherapie gegen Infectionskrankheiten
54
Weltweit sind um die 20 Millionen Menschen met dem Aids-Virus infiziert und da diese alarmierenden Zahlen immer höher ansteigen, wächst der Druck neuartige Therapien zu finden. Die bisherigen Erfolge in der Aidsforschung wären ohne Gentechnik nicht möglich gewesen: Das Virus wurde in Rekordzeit isoliert, sein Erbgut entschlüsselt, sein Aufbau analysiert und ein gentechnischer test zum Nachweis des Aidsvirus in Blutproben entwickelt. Gegenwärtig sind mehrere gentechnische Medikamente verfügbar, welche die Vermehrung des Virus angreifen und so den Krankheitsverlauf verzögern. Die Entwicklung eines Impfstoffes mit herkömmlichen Methoden schlug aber bisher fehl. Ein völlig neuartiger Ansatz beruht auf einer Impfung mit Genen des Aids-Virus. Deshalb fällt diese Art der Impfung in den Bereich Gentherapie: Das Gen, welches für die Herstellung des Hülleiweiszes des Aids-Virus verantwortlich ist, wird direkt in den Muskel des Kranken gespritzt. Dort wird das Hülleiweisz in sehr geringen Mengen über einen langen Zeitraum produziert und löst im Körper zwei wichtige Reaktionen aus, die Produktion von Antikörpern und die Aktivierung von Killerzellen. Die Antikörper inaktivieren das Virus, während die Killerzellen Virus-infizierte Zellen töten. Der Geimpfte ist somit sein eigener ImpfstoffProduzent. Weltweit sind Anstrengungen im Gange, auch gegen andere Krankheitserreger wie Hepatitis C Viren, Genitalwarzenviren, Herpesviren, verschiedene Tierviren sowie gegen Malaria und Tuberkulose Gen-Impfungen zu entwickeln […] De Ärzte Zeitung van 29-9-2005 zegt over dit onderzoek ook nog: […] So gibt es bei der HIV-Studie, bei der Lymphozyten verwendet werden, die ein HIVhemmendes Gen tragen, strengere Kriterien für die Auswahl der Patiënten: Nur noch tatsächlich bereits an Aids erkrankte HIV-Infizierte ohne weitere Therapie-Möglichkeit nehmen jetzt an der Studie teil […] In het voorgaande werden de 3 + 6 genen van het Hiv-virus beschreven. Het envelop-eiwit wordt gegenereerd door het env-gen, ofwel het gen dat de ‗envelop‘ ofwel het omhulsel maakt. Men spuit nu lymfocyten met HIV-env-genen in het spierweefsel van mensen met een HIVbesmetting in de hoop dat er door het al verzwakte immuunsysteem toch nog wat meer antilichamen tegen de afgelegde envelopeiwitten worden gevormd, waardoor een groter aantal CD8-(T-killer)-cellen de geïnfecteerde T4-cellen zal opruimen. Dit alles in de verwachting de progressie van de ziekte te vertragen. En dat terwijl dat langzaam lamgelegd wordende imuunsysteem al steeds meer moeite krijgt met het aanmaken van antilichamen en Tkillercellen in het geval er nieuwe infecties optreden met andere ziekmakers (antigenen). Dat wordt uiteindelijk ook de echte doodsoorzaak: een falend afweerbeleid. Hoewel er in een zeer vroeg stadium – bij een verder nog gezond immuunsysteem en goed veldcontact - wellicht enige vertragingswinst valt te behalen, wordt een veel groter gevaar gecreëerd. Lymfocyten zijn een bepaald type leucocyten met een zeer grote kern, rijk aan DNA en een kleine hoeveelheid helder cyroplasma. Ze vormen een kwart van alle leukocyten en produceren antilichamen. Lymfocyten worden aangemaakt in myeloïedweefsel in rood beenmerg, lymfeknopen, thymus, tonsillen en milt. Tijdens een infectie zetten antigenen bepaalde lymfocyten in het lymfoïde weefsel ( lymfeknopen, tonsillen, milt en thymus) tot snelle deling aan. De daaruit voortkomende lymfocyten (plasmacellen) worden in de bloedbaan gebracht om het passende antilichaam te produceren. Omdat lymfocyten (T-cellen)
55
slechts een levensduur van enkele dagen hebben, moeten ze in het lymfoïed weefsel steeds weer door deling worden aangevuld. Op die manier worden de lymfocyten met hun ingebouwd gen steeds vermeerderd.
Bloed bevat naast lymfocyten ook kiemcellen. Het eerder geciteerde artikel zei daarover al: […] De bloedvormende stamcellen in het binnenste van de botten hebben namelijk dezelfde embryonale oorsprong als de kiemcellen in de eierstokken, waaruit zich al voor de geboorte de eitjes ontwikkelen. Enig gezoek in databanken leverde meer aanwijzingen op in deze richting. Cellen in volwassen beenmerg maken allerlei eiwitten die niets te maken hebben met de vorming van vers bloed, maar alles met kiemcellen […]. Lymfocyten worden net als de kiemcellen aangemaakt in het beenmerg. Lymfocyten worden gemaakt in myeloiëdweefsel in het rode beenmerg rondom de bloedvaten. Dat weefsel bevat myeloblasten die continu delen om myelocyten, lymfoblasten en monoblasten te maken die zich ontwikkelen tot resp. granulyten, lymfocyten en nietgranulaire leukocyten. Ook rode bloedlichaampjes worden in het rode beenmerg gevormd. Dat rode beenmerg wordt goed doorbloed, want tijdens die doorbloeding moeten steeds nieuwe rode en witte bloedcellen in de circulatie worden opgenomen. Bloed met daarin gemanipuleerde lymfocyten circuleert dus continu in de omgeving waar ook kiemcellen worden gemaakt. En dus zingt de informatie over dat ingebouwde virale env-gen voortdurend rond op de plek waar kiemcellen worden gevormd. Bovendien heeft DNA de neiging om te resoneren met ‗nieuwe‘ informatie. Dat is juist één van de peilers van de evolutie. Want nieuwe evolutionaire ontwikkelingen – die berusten op extra verrijking van het DNA - kunnen juist alleen maar via de kiembaan en dus via kiemcellen worden doorgegeven aan het nageslacht. De kiemcellen zijn dus eigenlijk gespecialiseerd in het inbouwen van mutaties volgens nieuwe informatie die ze als ‗extra toegevoegde vibratie‘ oppikken. Als evolutionaire ontwikkelingen zich alleen zouden voordoen tijdens de celdeling van somatische cellen, dan kon zo‘n ontwikkeling niet worden doorgegeven aan het nageslacht. Als zo‘n (gestuurde) mutatie alleen zou plaatsvinden tijdens de meiosedeling, dan zouden slechts relatief zeer weinig individuen zo‘n mutatie kunnen doorgeven. Als er echter voortdurend nieuwe kiemcellen worden gevormd, dan zullen evolutionaire ontwikkelingen tijdens het leven door veel meer individuen van en soort kunnen worden doorgegeven omdat die mutatie toch nog in de geslachtscellen terechtkomt. De meeste mutaties (toevallig of gestuurd) vinden dus plaats via de zich in het beenmerg vormende kiemcellen via het mechanisme dat DNA als basale eigenschap heeft om zich te conformeren aan nieuw aangeboden – en tot dan toe onbekende vibraties. Dus is het heel goed mogelijk dat dit virale env-gen ook spontaan wordt ingebouwd in de kiemcellen die bedoeld zijn om de volgende generatie te vormen. De nieuwe kiemcellen die vanaf de gentherapie worden aangemaakt dragen dus waarschijnlijk ook snel in grote getale dat extra HIV-remmende gen dat vanzelf al antilichamen maakt tegen HIV. Als met deze gentherapie behandelde HIV-besmette mensen zelf overleven en zich nog voortplanten, dan is er een goede kans dat ze deze mutatie doorgeven aan hun nageslacht. Dat betekent dat die volgende generatie te maken krijgt met een extra gen dat voortdurend virale envelopeiwitten produceert, die als antigeen het afweersysteem moeten stimuleren. Dat leidt al vanaf de allereerste ontwikkeling als embryo tot ontsporing en uitputting van het immuunsysteem, waardoor dit individu voortdurend ziek zal zijn en waardoor de levensverwachting drastisch afneemt. Als de nakomeling niet seropositief is, dan ontstaat er nog een probleem. Als een individu gestaag antilichamen aanmaakt tegen een aanvaller die er niet is, dan ontwikkelen zich auto-immuunziekten.
56
Tel bij de genoemde 20 miljoen met HIV besmette mensen alle individuen op die lijden aan hepatitis-C, geslachtsziekten, herpes, malaria en tuberculose, dan wordt het aantal gemuteerde mensen waarschijnlijk meer dan vervijfvoudigd. Dat betekent dat van de huidige generatie alleen al meer dan 100 miljoen met gentherapie behandelde mensen zich alleen nog zouden kunnen voortplanten via deels dominant gemuteerde nazaten. De mensheid telt momenteel 6,4 miljard individuen, dus vierenzestigzestig maal zoveel. Door de genetische drift zal die balans van 1 op 64 echter snel verschuiven. Daarbij is er nog geen rekening gehouden met vroegtijdige sterfte vanwege het falen van het uitgeputte immuunsysteem en andere aangeboren mutaties en toenemende onvruchtbaarheid plus het onmatchbaar zijn van individuen vanwege te grote invaliderende afwijkingen. Bovendien zullen zieke en invalide mensen niet meer in staat zijn om te werken aan de voedselproductie en dus zal toenemende honger ook een factor kunnen worden. Het eind komt dus al veel eerder in zicht en dat dan alleen nog maar gerekend naar de effecten van gentherapie. Als we ons om gentechnologie en gentherapie geen zorgen willen maken, dan behoeven we dat ook niet meer te doen om allerlei langetermijn-milieubedreigingen, want die zal de mensheid als soort waarschijnlijk niet eens meer werkelijkheid zien worden.
Maar het kan nog erger! De hiervoor geschetste degeneratie kan nog versneld worden als allerlei nieuwe gentechplannen ook nog gerealiseerd gaan worden. In het COGEM advies CGM/050714-01 lees ik namelijk het volgende: […] de COGEM is verzocht een advies uit te brengen over handelingen met FIV getransduceerde animale cellen. In de betreffende lentivirale vector zijn sequenties gekloneerd die coderen voor eiwitten betrokken bij reproductie, genetische ziekten, bloedstolling, atherosclerose, interactie endotheelcellen/T-cellen, neurotransmissie en cAMP respons. In de VIF vector is het env gen vervangen door het gen dat codeert voor het glycoproteïne G van het vesicular stomatitus virus (VSV-G). Het VSV-G eiwit werkt co-receptor onafhankelijk. Door de aanwezigheid van het VSV-G kan het virus dus in principe iedere cel infecteren. Hierdoor heeft de lentivirale vector een groter gastheerbereik en weefseltropisme gekregen […] Het COGEM advies CGM/051215-01 dat op 19 december 2005 naar de staatssecretaris van VROM werd gestuurd zegt over die met VSV-G uitgeruste lentivirale vector: […] Voor lentivirale vectoren, die gepseudotypeerd zijn met het VSV-G envelop-eiwit, wordt bij een temperatuur van 20o C een halfwaardetijd van circa 50 uur en bij 37o C van circa 10 uur gevonden […] Maar binnen die 10 uur kunnen in principe wel alle lichaamscellen worden geïnfecteerd met diverse inbouwgenen en de overige drie lentivirale genen (gag, pol en rev). Normaliter heeft het menselijk lichaam – naast het immuunsysteem ook nog diverse ingebouwde veiligheidssystemen die onder meer kunen zorgen voor het inactiveren van virale aanvallen. Ik citeer voor een voorbeeld daarvan nog even uit hetzelfde COGEM-advies, waar het handelt over ‗Reductie vrije vectordeeltjes‘. […] Tevens zijn er verschillende agentia die virusdeeltjes kunen inactiveren en de aanhechting met de gastheercel kunen verbreken. Het is bijvoorbeeld bekend dat trypsine HIV-1 inactiveert en bij een fysiologische zuurgraad (pH=7) efficiënt het VSV-G envelopeiwit afbreekt. Trypsine zorgt ervoor dat virusdeeltjes die gehecht zijn aan de cellen losgemaakt worden en zodoende weggewassen kunnen worden. Daarnaast zullen de
57
overgebleven virusdeeltjes niet meer infectueus zijn, doordat trypsine het VSV-G envelopeiwit kan inactiveren [...] Het lichaamseigen enzym trypsine lijkt een beschermende werking te kunnen hebben tegen infectie met HIV-1 en het vesicular stomatitus virus. Enzymen worden opgebouwd uit een eiwitdeel en een niet-eiwitkoppeldeel. Allerlei gentechvoedsel en gentherapieën kunnen leiden tot steeds meer stereo-isomere eiwitten die door hun afwijkende ruimtelijke structuur niet meer kunnen doen wat ze behoren te doen. Het is dus niet ondenkbeeldig dat ook de voor trypsine benodigde eiwitten door de gentechologische en -therapeutische manipulaties een veranderde ruimtelijke structuur oplopen of zelfs niet meer in voldoende mate worden aangemaakt door aantasting van de genfunctie. Hierdoor zou de beschikbaarheid van trypsine in gevaar komen en daarmee ook de functies van dit nuttige enzym dat ook een rol speelt bij de celdifferentiatie. Als de aanmaak of ruimtelijke structuur van trypsine verstoord raakt, dan wordt de mensheid meteen ook weer een beetje vatbaarder voor een HIV-1-infectie. Bovendien raakt dan ook de celdifferentiatie ontregeld en wordt de kans op normaal nageslacht steeds kleiner. (In Kenia blijkt een groep prostituees actief te zijn die niet of nauwelijks besmet raakt met het HIV-virus. Na 10 jaar onderzoek door Scott McClelland en collega‘s publiceerde Noorderlicht op 23-1-2006 een persbericht waaruit blijkt dat deze dames zo‘n gering besmettingsgevaar lopen omdat zij zich niet inwendig wassen met water en zeep. In de loop van het onderzoek liepen 222 van de 1270 deelnemende dames een HIV-1 besmetting op. Slechts 5 van hen kwamen uit de groep die niet aan inwendige wasbeurten deed. 62% van de dames gebruikte condooms. De dames hadden gemiddeld ongeveer twee seksuele contacten per week. […] Uit alle gegevens berekenden de onderzoekers het aantal HIV-besmettingen per honderd persoonsjaren. Dat lag op 1.84 bij niet wassen, op 5.88 bij wassen met alleen water en op 9.35 bij wassen met water en zeep of andere middelen. Conclusie: het wassen van de vagina lijkt samen te gaan met een drie- tot viermaal verhoogde kans op HIV-besmetting. “Een causale relatie tussen vaginaal wassen en HIV-1 besmetting lijkt biologisch plausibel‟, schrijven de onderzoekers. “Schoonmaken van de vagina beschadigt mogelijk het genitale slijmvlies of veroorzaakt ontstekingen, wat het HIV-risico verhoogt.‟ Verder verstoort het de vaginale flora en maakt het de omgeving minder zuur, waardoor er minder melkzuurbacteriën leven, vervolgen ze. Dat kan allemaal bijdragen aan een verhoogde kans dat HIV zich een weg door het slijmvlies baant […] Omdat trypsine een lichaamseigen stof is, denk ik dat trypsine normaliter ook in de vagina aanwezig is. Temeer omdat de vagina een van de poorten is waardoor infecties kunnen binnenkomen. Het is niet meer dan logisch dat ook de vaginale poort één of meer poortwachters heeft. Trypsine zou heel goed ook zo‘n rol van poortwachter kunnen vervullen. Maar naast melkzuurbacteriën heeft ook trypsine een zuur milieu nodig (stamcellen worden gekweekt in een zure voedingsbodem en daarbij is sprake van het gebruik van trypsine). Inwendig wassen zal dus ook de trypsine-concentratie omlaag brengen. Het gebruik van gentechnologie voor voedselproducten plus gentherapie kan leiden tot een verminderde beschikbaarheid van normale trypsine. Eigenlijk staan die Keniase dames qua condoomgebruik en hun aantal seksuele contacten min of meer model voor het seksuele gedrag van de gemiddelde Europese vrouw en geeft het verschil in wel of niet wassen ook een indicatie voor het risico dat andere vrouwen lopen op virale infecties via de vagina als ze zijn blootgesteld aan gentech voedsel en/of gentherapie. In het voorgaande citeerde ik al uit een artikel:
58
[…] Zweedse onderzoekers hadden bij de pathogene bacterie Yersinia pseudotuberculosis twee genen uitgeschakeld die in de infectiecyclus van deze bacterie een belangrijke rol spelen. Daardoor verwachtten de onderzoekers een verminderde virulentie. Maar tot hun verrassing bleek bij dierproeven een drastische toename van de pathogeniteit. (12) […] Men wil nu allerlei ziekten te lijf gaan via gentherapie, zonder er bij stil te staan dat de effecten van die therapie langs een omweg de voor nog meer ellende kunnen zorgen. Men gebruikt genen van HIV en FIV als vector, terwijl het heel goed mogelijk is dat tegelijkertijd de eiwitsynthese van zeer essentiële functies kan worden verstoord, zoals ook bijvoorbeeld van de hypothetische poortwachter trypsine. Het is ook niet ondenkbaar dat dit ook het geval zal kunnen zijn bij een experiment dat na eerst afgeblazen te zijn inmiddels weer doorgang vindt. De Ärzte Zeitung van 29-9-2005 zegt namelijk ook: […] So gibt es bei der HIV-Studie, bei der Lymphozyten verwendet werden, die ein HIVhemmendes Gen tragen, strengere Kriterien für die Auswahl der Patiënten: Nur noch tatsächlich bereits an Aids erkrankte HIV-Infizierte ohne weitere Therapie-Möglichkeit nehmen jetzt an der Studie teil […] Dit experiment werd al in het voorgaande besproken, maar wordt alleen gedaan met uitbehandelde patiënten. Het is denkbaar dat het inbrengen van de lymfocyten met het HIVremmende gen op termijn een zodanige verstoring van de trypsine-aanmaak veroorzaakt dat de daardoor ontstane kans op overdracht van andere virussen toeneemt. De grotere kans op overdracht van genitale infecties zal dan het effect van de afremming van de bestaande HIVinfectie teniet gaan doen en het risico op overlijden aan een andere infectie vergroten. Hoewel deze techniek niet identiek is aan het verwijderen van twee genen uit de genoemde bacterie, is het risico op vergroting van de pathogeniteit van de bestreden ziekmaker wel vergelijkbaar. Het beroemde paard achter de wagen, dat bovendien nog tal van andere bijwerkingen kan hebben, zoals problemen bij de voortplanting. In de voorgaande bespreking van deze gentherapie met het ingebouwde evirale env-gen kwam de mutatie van de kiemcellen ter sprake. Nakomelingen kunnen te maken krijgen met immuunproblemen, zonder dat ze zelf maar besmet hoeven zijn met HIV. Als bij deze gentherapie als bijkomend probleem bijvoorbeeld iets zou kunnen gaan haperen aan de trypsineproductie, dan zullen niet alleen met deze therapie behandelde HIVgeïnfecteerde vrouwen op termijn minder en/of afwijkende trypsine aanmaken, maar ook hun uit de nieuwe kiemcellen ontwikkelde eitjes zullen – na bevruchting – falen in hun celdifferentiatie, waardoor waarschijnlijk spontane vroege abortussen zullen plaatsvinden. Of de virale env-mutatie zich bevindt in de genetische inbreng van de vader of de moeder maakt niet uit, want dit soort ‗verrijkende mutaties‘ zijn volgens mijn theorie dominant. Dus zal het beginnende embryo in zijn differentiatie stagneren vanwege een adequate trypsinevoorziening. Dat betekent dat personen die met deze gentherapie worden behandeld zich niet meer succesvol zullen kunnen voortplanten. Nader onderzoek naar de aanmaak en kwaliteit van trypsine door mensen die momenteel experimenteel behandeld worden met de genetisch gemanipuleerde lymfocyten lijkt niet overbodig.
Door VSV-G invloed op alle mogelijke cellijnen Door VSV-G zijn in principe alle cellen te infecteren en niet alleen cellen die betrokken zijn
59
bij reproductie, genetische ziekten, bloedstolling, atherosclerose, interactie endotheelcellen/Tcellen, neurotransmissie en cAMP respons. Dus ook de cellen die polypeptiden aanmaken zoals morfine en DMT en allerlei hormonen die betrokken zijn bij de reproductie. Als in die cellen naast de bedoelde mutatie ook een onbedoelde stoornis in de eiwitsynthese optreedt, dan leidt dat tot minder effectieve endogene pijnstilling en tot een zwakkere aura. En dat laatste heeft tot gevolg dat de kwaliteit van het veldcontact afneemt. Daardoor kunnen dan weer allerlei andere vormen van disfunctioneren optreden, naast een afname van de droomkwaliteit. En de afname van het veldcontact droomkwaliteit vertalen zich dan weer in geheugen-stoornissen. Meer pijn en een slechter geheugen leiden tot depressies en een negatieve spiraal. Een ander probleem is dat de aanmaak van bijvoorbeeld MSAFP, HGG en estradiol en andere vruchtbaarheids- en (zwangerschaps)hormonen kan worden verstoord, door verstoorde genfuncties en/of stereo-isomere eiwitten en amonizuren, waardoor meer onvruchtbaarheid en spontane abortussen en geboorte-afwijkingen zullen kunnen voorkomen.
Evidentie voor het overnemen van informatie door het genoom In aansluiting op het bovenstaande volgt nu een persbericht dat ik op 13-8-1999 in de rubriek ‗Actueel nieuws‘ vond op het internet. Ik citeer: […] Kapotte genen repareren zichzelf (van onze redactie wetenschap) Amsterdam - Wat gentherapeuten sinds jaar en dag niet voor elkaar krijgen, blijkt in de natuur spontaan te gebeuren: zieke genen repareren zichzelf, zodat cellen weer gezond worden. Biologen van de Vrije Universiteit in Amsterdam hebben dat aangetoond bij patiënten met een zeldzame en dodelijke vorm van bloedarmoede. Niet alleen bleken kapotte genen te worden gerepareerd, de cellen kregen bovendien hun oude gezonde functie terug. Dit biedt hoop op het slagen van gentherapie, waar de laatste jaren maar weinig schot in lijkt te zitten; met zulke therapie proberen artsen het genherstel kunstmatig te bereiken, namelijk door gezonde genen in te spuiten. De biologen publiceren hun vondst deze maand in Nature Genetics. Ze baseren zich op een groep patiënten met fanconi anemie: bloedarmoede die een hoge kans op leukemie met zich meebrengt. Deze patiënten hebben vanaf hun geboorte een defect in één gen, waardoor al hun bloedcellen verkeerd worden aangemaakt. Ze zijn al jong aangewezen op transfusies, en worden gemiddeld niet ouder dan 25 jaar. Tijdens onderzoek aan de patiënten viel op dat sommige bloedcellen - witte, rode en bloedplaatjes - wél goed functioneerden. In deze uitzonderlijke cellen bleken de defecte genen spontaan te zijn hersteld: de lettercode van het DNA had niet de oorspronkelijke vorm aangenomen, maar een geheel nieuwe, die even functioneel was als de oude. Helaas ging het slechts om een klein percentage van het totale aantal cellen: de patiënten genazen daardoor niet volledig, maar vertoonden wel een duidelijke afname van de symptomen Deze observatie is volgens de onderzoekers uniek. Tot nu toe was alleen van bacteriën en schimmels bekend dat hun genen in staat waren tot herstel. Geleidelijk druppelen ook aan andere universiteiten aanwijzingen binnen dat menselijke, zieke genen beter kunnen worden door spontane wijzigingen. In het verleden werden spontane DNA-veranderingen louter als
60
bedreiging gezien, omdat ze de eerste aanzet tot kanker kunnen zijn. De wendbaarheid van DNA lijkt dus niet alleen nadelig […] In dit persbericht valt op dat de patiënten al jong zijn aangewezen op bloedtransfusies. En dat sommige van hun bloedcellen wel goed functioneerden. De defecte lettercode van hun kapotte gen had daarbij niet de oorspronkelijke code aangenomen, maar een alternatieve die even functioneel was als de oude. Hieruit valt het volgende af te leiden: Het gezonde bloed dat via de bloedtransfusie werd verkregen, circuleerde door het rode beenmerg, waar behalve kiemcellen ook bloedcellen worden gemaakt. Dat donorbloed resoneert op normale wijze met de complete informatie voor de aanmaak van bloedcellen. De bloedproducerende cellen in het rode beenmerg proberen zich met hun eigen genoom te conformeren aan de volledige informatie waarmee het ontvangen donorbloed resoneert. Bij een aantal cellen lukt dat ook en zij produceren nu gezonde bloedcellen. Die cellen resoneren nu ook mee met de voordien ‗ontbrekende regel van het bloedproductie-liedje‘, dat voor hen hetzelfde is als ‗nieuwe informatie‘. Omdat ieder mens zijn eigen unieke DNA heeft waarin voor diverse functies kleine verschillen kunnen voorkomen, wijkt de code in de ‗herstelde‘ cellen af van de eigen code voor de betreffende genfunctie. De nieuw aangetroffen afwijkende codes zijn waarschijnlijk afspiegelingen van de coderingen van het donorbloed. Het uiteindelijke effect voor de eiwitsynthese is echter ongeveer hetzelfde. Deze observatie draagt evidentie aan voor mijn theorie dat delende cellen in het bloed—en kiemcellen producerend beenmerg zich proberen te conformeren aan nieuw aangeboden informatie. Als bloedcellen kennelijk nieuwe functies kunnen inbouwen, dan kunnen kiemcellen dat ook. Het blijkt dat diverse DNA-codes kunnen leiden tot hetzelfde resultaat. En dat betekent dat via gentechnologie ingebracht ‗vreemd‘ DNA – zelfs via een andere codering – ook hetzelfde resultaat kan hebben op de eiwitsynthese als het van nature daarvoor coderende gen (of genen). Een totaal nieuwe nucleotidensequentie van een ingebracht gen garandeert dus niet dat zo‘n ingebracht stukje genoom niet o.a. hetzelfde doet als een al bestaande eiwitfunctie. Hierdoor kan dan overexpressie ontstaan. En dat kan weer leiden tot een teveel van een bepaalde stof of een te sterke afbraak van een essentiële stof. Ik stelde al dat de door deling ontstaande kiemcellen ‗nieuwe‘ informatie kunnen inbouwen, net als bloedcellen-producerende cellen. Waarschijnlijk zullen die kiemcellen dat ook op dezelfde manier doen als de bloedproducerende cellen. Kiemcellen van een gedeeltelijk herstelde fanconi anemie patiënt kunnen nu (1) niet, (2) deels of (3) geheel zijn geconformeerd aan het nieuwe aanvullende stukje genoom. Hun nakomelingen kunnen dus wel of niet ter wereld komen met een stukje genoom dat codeert voor andere individuele genoom-karakteristieken. Als dat het geval is, dan kunnen er dezelfde verrassingen optreden als bij mensen die een orgaantransplantatie ondergingen. Omdat hun ‗bloed‘ –ofwel een deel van hun DNA - codeert voor andere individuele velden, kunnen zich gedragspatronen manifesteren die niet voorkomen binnen de familie. Zo‘n kind kan zich voelen en gedragen als ‗een vreemde eend in de bijt‘, terwijl het ook kan worden beïnvloed door in de velden opgeslagen ervaringen van een andere bewustzijnsinhoud. Zo‘n kind kan in principe ook beïnvloed worden door de ervaringen van de nog steeds levende donor en meevoelen in zijn angsten en andere emoties. Net zoals dat zich wel voordoet bij identieke tweelingen. Omdat er sprake is van twee soorten DNA – waarbij de invloed via het bloed nog sterker is dan van een getransplanteerd orgaan – staat zo‘n ‗dubbelbloedig mens‘ ook in contact met twee verschillende bewustzijnsvelden. En dat kan leiden tot verwarring en ernstige identiteitsstoornissen. Ieder mens raakt via zijn eigen velden geconditioneerd tot bepaalde reacties op bepaalde prikkels. Bij een ‗dubbelbloedje‘ kan het gebeuren dat er op een bepaalde prikkel niet
61
steeds op dezelfde aangeleerde manier wordt gereageerd, maar dat soms de geconditioneerde respons vanuit een ander veld de reactie bepaalt, wat het gedrag heel onvoorspelbaar maakt voor de omgeving, maar ook de ‗dubbelbloedige‘ zelf belemmert in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Dit kan leiden tot persoonlijkheids stoornissen met een dissociatief karakter. Ook genderstoornissen kunnen zich voordoen, als de nog levende bloeddonor van een ander geslacht is dan het kind van de ouderlijke bloedontvanger. Bij gentherapie experimenteert men ook met dierlijke genen en bovendien wordt er aan consumptiedieren gesleuteld, waardoor menselijke kiemcellen zich ook zouden kunnen conformeren aan dierlijk DNA. In dat geval zullen er ‗dubbelbloedjes‘ kunnen ontstaan die in contact staan met zowel menselijke als dierlijke velden. Voor hen geldt hetzelfde als in het voorgaande punt, maar dan geëxtrapoleerd naar dierlijke velden. Dat zou kunnen leiden tot mensen die behept zijn met een soort van ‗weerwolvensyndroom‘, ofwel mensen die dierlijke emoties en responsen kunnen vertonen.
Ik denk dat de observaties van de „helende‟ effecten van bloedtransfusies toch ook een duidelijke waarschuwing inhouden tegen het gebruik van gentechnologie en gentherapie bij mensen. Met het toenemen van gentechnologie in de praktijk wordt het gebruik van bloedtransfusies steeds gevaarlijker, omdat er steeds meer onbedoelde eigenschappen worden overgedragen. De beschrijving van nakomelingen bij fanconi anemi is slechts een waarschuwend model.
Mutatie-mogelijkheden bij RFID-chips als metafoor voor DNA-mutaties en -reparaties Bij fanconi anemie conformeren die bloedproducerende cellen in het rode beenmerg zich zodanig aan de aanvullende gegevens van het donorbloed, dat ze weer gezonde bloedcellen kunnen produceren. Hoe dat in zijn werk gaat wordt duidelijk gedemonstreerd door een recent onderzoek aan de Vrije Uiversiteit Amsterdam. Ik breng nog even in herinnering dat ik eerder al uitlegde dat er bij het functioneren van het DNA sprake is van twee mechanismen: DNA werkt volgens een dubbel digitaal systeem, dus eigenlijk met enen en nullen. DNA wordt ‗bespeeld‘ door digitaal gecodeerde elektromagnetische veldinformatie. Dit legt meteen al de link met de werking van een digitaal informatiesysteem, zoals gebruikt wordt door (computer)chips en de nieuwe RFID-chips, de op afstand afleesbare geheugenchips die de maatschappij in de toekomst nog verder moeten automatiseren. Op 18-3-2006 stond in de Volkskrant een artikel over de recente ontdekking dat die chips heel makkelijk waren te beïnvloeden en te ontregelen door gebruik van toegevoegde informatie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige (zelfgemaakte) virussen. Ik citeer iets uit het genoemde artikel: […] De mogelijke virusaanvallen beslaan twee fronten. Een „buffer overflow‟ ontstaat wanneer een hacker een reguliere RFID, bijvoorbeeld op een koffer die door het bagagesysteem van het vliegveld moet, vervangt door en eigen chip met veel meer informatie in het geheugen. Het uitleesprogramma is daar niet op voorbereid, waarna de extra nullen en enen een plek in de software krijgen. Zo kan de hacker nieuwe commando‟s in de software stoppen. En is het bijvoorbeeld mogelijk om informatie op andere, na de besmette koffer voorbij komende RFID‟s te veranderen. Een andere manier is het direct invoegen van opdrachten in het computerprogramma van het RFID-systeem, een zogeheten „sql-injectie‟ De scanner van de chip vraagt bijvoorbeeld naar de bestemming van een koffer. In plaats van een normaal antwoord („Tokio‟), zet de hacker iets anders op de chip, bijvoorbeeld de formulering „Tokio; shutdown--„. De computer zal het
62
commando na de puntkomma domweg opvolgen en zichzelf afsluiten, zegt Riebacks hoogleraar Andy Tanenbaum […]
Duidelijk is de analogie van de ‗buffer overflow‘ met de extra informatie van het wel complete genoom van het donorbloed. De extra informatie wordt tijdens de celdelingen opgeslagen in de bloedproducerende cellen van het rode beenmerg, die daarna volledig functionerende bloedcellen produceren. Op dezelfde manier kunnen allerlei cellen – tijdens celdeling – incompleet genoom aanvullen. Helaas is het ook mogelijk dat de ‗buffer overflow‘ die gevormd wordt door extra (vreemde) informatie die binnenkomt via genetisch gemanipuleerde producten – bijvoorbeeld van virale vectoren – wordt overgedragen aan het natuurlijk genoom van allerlei cellen van de ontvanger. Deze informatie kan dan direct werkzaam worden in het lichaam van de ontvanger, maar ook via kiembaancellen worden doorgegeven aan het nageslacht. Deze extra informatie zal dan de normale celfuncties kunnen veranderen/verstoren. Die extra virale vector-informatie of andere vreemde – door de mens zelf geconstrueerde informatie die inherent is aan het gentechnologische product kan ook gaan werken als een ‗sql-injectie‘. Het ‗hackende‘ gentechnologische product voegt dan aan de normale DNAcodering een eigen digitale sequentie toe en dat zou dan toevallig ook kunnen leiden tot het inactiveren van een bepaalde genfunctie, waardoor bepaalde celfuncties kunnen uitvallen. Het aanbieden van gentechnologische producten staat daarom gelijk aan het ‗hacken‘ in het natuurlijke genetische systeem van een individu.
In Natuurwetenschap & Techniek van februari 2006 trof ik een artikel aan onder de kop: „Gemodificeerde dierentuin‟. Het gaat om een voorpublicatie uit het boek De mooie beloften van de biotechnologie, Kim de Rijck, Diemen, 2005. Dit boek geeft een beeld van wat er momenteel allemaal gaande is op het gebied van de genetische manipulatie, zoals het in elkaar knutselen van volkomen overbodige ‗fundieren‘ zoals ‗niet-allergene‘? knuffeldieren en vissen die in allerlei kleuren fluoriseren. Dieren die heel veel melk geven en het maken van kaas vergemakkelijken, stieren met geweldige spieren en vissen die qua omvang een veelvoud zijn van hun oorspronkelijke soortgenoten enz. Al het denkbare wordt – zelfs alleen voor de lol – uitgeprobeerd: […] Zoogdieren, vogels, vissen en insecten worden genetisch gewijzigd, soms met de vreemdste resultaten. Zo zijn er kippen die eieren leggen met geneesmidelen er in, vissen met medicinaal bloed en varkens die gewijzigd worden in de hoop dat ze menselijke organen kunnen leveren. De biotechnologische dierentuin blijkt vol verrassingen te zitten […] Overal ter wereld is men druk doende om het genoom van planten en dieren te verknutselen. Het artikel in N & T zegt ondermeer: [...] Het milieuvarken of „EnviroPig‟ zag het levenslicht van de Canadese universiteit van Guelph. De mest van deze varkensvariant bevat dankzij een slimme genetische wijziging tweederde minder fosfor dan de mest van een gewoon varken. Fosfor van varkensmest veroorzaakt overbemesting en watervervuiling. Varkensvoer is rijk aan fosfor, want de dieren groeien goed als ze er veel van krijgen. Maar in het plantaardige varkensvoer zit de fosfor in een ingewikkelde structuur gebonden, die varkens niet goed kunnen opnemen. Veel fosfor uit het voer wordt daardoor via de mest uitgescheiden, wat slecht is voor het milieu. Het EnviroPig kreeg een gen ingebouwd wardoor het dier in d espeekselklieren een extra eiwit produceert, namelijk fytase. In het speeksel zorgt het fytase ervoor dat fosfor losgeweeht
63
wordt uit het plantaardige varkensvoer, zodat het varken de fosfor kan opnemen. Dat betekent tweemaal winst: minder fosfor belandt via de mest in het milieu en het varken haalt meer groeikracht uit dezelfde hoeveelheid voedsel. Ook bij pluimvee zou de inbouw van een fytasegen interessant kunnen zijn […] […] Een schonere varkenshouderij met fytase is ook mogelijk zonder gewijzigde dieren. In Europa wordt het fytase-eiwit coutant aan varkensvoer (en ook aan kippenvoer) toegevoegd om de fosfaatuitstoot te beperken. Het eiwit wordt op industriële schaal door gistcellen geproduceerd in bioreactoren. Biotechnologen experimenteren ook met planten, zoals luzerne, die genetisch gewijzigd worden zodat ze fytase maken. Die zouden ook als varkensvoer kunnen dienen […] […] Voor de toelating van genetisch gewijzigde planten zijn de regels en de vereiste tests duidelijk afgelijnd en worden ze courant toegepast. Maar hoeveel testresultaten zijn er vereist eer bewezen is dat het vlees, de melk of de eieren van gewijzigde dieren geschikt zijn voor consumptie? De Amerikaanse autoriteiten stellen de beslissing uit (en in Europa lijkt ze nog niet aan de orde). Voor het gewijzigde varkensvlees moet wellicht aangetoond worden dat het eiwit van het nieuw ingebouwde fytase-gen (afkomstig uit een bacterie) geen allergieën opwekt bij mensen die het vlees eten en dat de dieren zelf niet lijden door de wijziging […] Lang niet alle erfelijk geworden gendefecten uiten zich door middel van een allergie!!! Fosfor is één van de essentiële elementen voor levende organismen, maar kan ook onbedoeld de celdeling beïnvloeden. Een teveel aan fosfaten in het lichaam leidt tot binding van een te grote hoeveelheid fosfaatgroepen op het retinoblastoma-eiwit dat normaliter de celdeling remt. De dieren die teveel fosfaat binnen krijgen, zullen wel goed groeien, maar tegelijk gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van kanker. Als een hogere opname van fosfor onmisbaar was voor mens en dier, dan zou de natuurlijke evolutie mensen en dieren wel voorzien hebben van een eigen fytase-gen. Kennelijk bestaat er toch een limiet aan de op te nemen – en uit te scheiden - hoeveelheid fosfor, maar staan de varkensfokkerijen niet in verhouding tot een natuurlijk milieu. De vanwege fytase-aanmaak gemanipuleerde luzerne zou in het vrije veld andere planten kunnen doen muteren in de richting van fytase-aanmaak. Daardoor krijgen niet alleen de varkens en kippen meer fytase en fosfor binnen dan eigenlijk goed voor hen is, maar kan ook de mens teveel fytase – en daardoor teveel fosfor – binnenkrijgen. Die fosfor vormt dan een extra risico-variabele voor kanker.
Mechanismen die de kwetsbaarheid voor mutaties vergroten De chomosomen van het DNA zijn eigenlijk net dubbele kettingen die zijn opgebouwd uit magnetische kraaltjes die zonder rijgdraad toch aan elkaar blijven hechten. Hoe sterker die onderlinge hechting, hoe stabieler het DNA is en hoe minder makkelijk de chromosomen breken en recombineren. In Veldcontact legde ik al uit hoe de energieke polymerisatie van het DNA tot stand komt. Ik vat nog even samen: Het positief geladen polylysine bindt aan de basische desoxyribose-nucleotiden-combinaties van het DNA en bindt deze vervolgens met de negatieve fosfaatmoleculen samen tot een ketting. Deze binding is normaliter permanent doordat de polarisatie van het DNA – door o.a. tryptofaan – zorgt voor een permanente negatieve lading. Als die negatieve lading zou verdwijnen, dan krijgt het DNA de neiging om uit elkaar te vallen en te muteren. Er zijn verschillende variabelen die de stabiliteit van het DNA bedreigen.
64
Fluor heeft een verlagende invloed op het lichaamsvoltage en de polarisatie van het DNA. Als die twee variabelen afnemen, neemt ook de sterkte van de negatieve lading af en daardoor ook de onderlinge hechting van nucleotiden van de chromosomen. De chromosomen worden ‗bros‘. Dat fluor een negatief effect heeft op de stabiliteit van het DNA wordt onderschreven door kankeronderzoeker Mahomed, die ontdekte waarom fluor een kankervariabele is. Fluor blijkt breuken te kunnen veroorzaken in de chromosomen. Een fout in het erfelijk materiaal van een cel geeft een extra kans op een kwaadaardige ontwikkeling. Daarnaast kan fluor leiden tot ladingverschuiving in moleculen (Van der Waalskracht) waardoor eiwitten een andere – stereo-isomere – structuur krijgen en zullen disfunctioneren, hetgeen ook tot kanker kan leiden. Gebrek aan zink, het zinkafhankelijk hormoon melatonine en de aminozuren tryptofaan en lysine. Deze mechanismen worden elders beschreven. Low-level magneetvelden, zoals die worden opgewekt door bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten en communicatieapparatuur. Deze low-level magneetvelden werken de polarisatie van het DNA tegen. Elders wordt dit mechanimse nader beschreven.
Door chromosoombreuk worden ook onderlinge samenwerkingsverbanden tussen de genen op een chromosoom verstoord. Hetzelfde gebeurt bij recombinatie. Daardoor ontstaan allerlei afwijkingen in de eiwitsynthese. Afwijkingen in de eiwitsynthese kunnen ook leiden tot ontremming van het celdelingsmechanisme door uitval van (in de loop van de evolutie ontwikkelde) remmingen daarop. Dit is wat er bij kanker gebeurt. En dit is ook het mechanimse waardoor genetische manipulatie kanker kan veroorzaken. Deze drie condities – die ook gecombineerd kunnen voorkomen – maken het door afname van de onderlinge hechtkracht van de moleculen van de chromosomen makkelijker om te muteren in de richting van een invloedrijke mutant die in het lichaam binnenkomt of zich in de dichte nabijheid bevindt. Het toedienen van fluor aan kinderen maakt ze vatbaarder voor mutaties. Fluorgebruik, low-level magneetvelden, zinkvretende stress en andere factoren die een optimaal negatieve lading van het DNA tegenwerken dragen dus bij aan de risico‘s die genetische manipulatie met zich meebrengt. Deze eigentijdse invloeden versterken de muterende invloed van genetische manipulatie die zich ook nog eens via de eveneens muterende kiembaancellen uitstrekt naar het nageslacht. Genetische manipulatie doet technisch gezien hetzelfde met kiemcellen als wat gestuurde evolutie ook doet, maar rijdt daarbij een juiste evolutie wel in de wielen.
De ziekte van Morgellon in relatie tot GM Op 13-4-2008 ontving ik via www.naturalnews.com eenverontrustend artikel dat ligt in het verlengde van hetgeen ik in het voorgaande al naar voren bracht. Door GM kunnen op onvoorspelbare wijze aller functiestoornissen optreden waarvoor geen enkele pausibele verklaring te vinden is. Ik citeer uit het artikel Morgollons Disease May Be Linked to Genetically Modified Food, door Barbara L. Minton: […] (NaturalNews) The Centers foor Disease Control (CDC) has given care giant Kaiser Permanente over $300,000 to test and interview 150 to 500 patients suffering from Moregellons Disease. The study will be done in northern California where many Morgellons patients live.
65
Prior to this news, people had written off the disease as a hoax or the result of hypochondria. But recent evidence suggests that the disease is indeed real, and may be related to genetically modified (GM) food. What is Morgellons Disease? On August 1, 2007, the CDC issued the following statement regarding Morgellons Disease: “Morgellons is an unexplained and debillitating condition that has emerged as a public health concern. Recently, the CDC has received an increased number of inquities from the public, health care providers, public health officials, Congress, and the media regarding this condition. Persons who suffer from this condition report a range of coetaneous symptoms including crawling, biting and stinging sensations; granules, threads orblack specklike materials on or beneath the skin; and/or lesions (e.g., rashes or sores) and some sufferers also report systemic manifestations such as fatigue, mental confusion, short term memory loss, joint pain, and changes in vision. Moreover, some who suffer from this condition appaear to have substantial morbidity and social dysfunction, which can include decreased work productivity or job loss, total disabillity, familial estrangement, divorce, loss of child custody, home abandonment, and suicidal ideation.” As of February, 2007, approximately 10,000 families had registered with the Morgellons Research Foundation (MRF) and felt they or a member of their family met criteria for Morgellons as defined by the MRF. Of the U.S. families in the MRF registry, 24% reside in California with geographic clustering in the San Francisco metropolian areas. In „New Science‟ magazine, Sept. 15-21 edition, Daniel Elkan describes a patient who for years has been “finding tiny blue, red and black fibers growing from intensely itchy lesions on his skin.” These fibers appear like pliable plastic and can be several millimeters long. Some appear in a zig-zag pattern. These fibers can be as fine as spider silk, yet they are strong enough to distend the skin when pulled. A May 18, 2006 story carried by KGW, alocal news channel in Oregon, recounts the story of a family pratice doctor experiencing the disease. She reported feeling like bugs were crawling under her skin. “If I fully tell people what has gone on with me medically, they think they‟re in the twilight zone,” said Dr. Drottar who woke up with the feeling that fluid was flowing just below het skin. When black or blue hairlike fibers protuded from het skin, she reported thinking she had been exposed to asbestos. “I thought I was having asbestoses fibers come out of my skin. I was pulling long, thin, small hair-like fibers that were extremely sharp that literally pierce through my finger nail. According to Dr. Drottar, these symptoms were accompanied by severe depression, chronic fatigue and a weakened immune system. This debillitating condition forced her to give up her medical practice. Effective treatment for morgellons suffers has been elusive. Doctors have claimed that this type of disease must be caused by a parasite, but even the strongest anti-parasitic medications have not helped. In the past, psychologists have insisted that this was a new version of delusional parasitosis, a form of psychosis in which suffers hold a delusional belief that they are infected by parasites. The Morgellons, GM LINK
66
According to the CDC statement, the etiology of Morgellons is unknown, and the medical community has insufficient information to determine whether persons who identify themselves as having the disease have a common cause for their symptoms. In April, 2006, the CDC recommended an epidemiologic investigation. It was not until January 16, 2008 that the care grant to Kaiser Permanente was announced. In the meantime, a research team from Oklahoma State University lead by Dr. Randy Wymore, studied some of the fibers sent to them by Morgellons patients. They discovered that fibers from different people looked remarkably similar to each other and yet seemed to match no common environmental fibers. Ahmed Kilani, a specialist in infectious disease detection, claimed to have broken down two fiber samples and extracted their DNA. He found that they belonged to a fungus. In an even more provocative finding, Vitaly Citovsky, Professor of Biochemistry and Cell Biology at Stony Brook University in New York, discovered that the fibers contained the substance Agrobacterium, a genus of gram-negative bacteria capable of genetically transforming not only plants, but also other eukaryotic specis, including human cells. Anonymous samples were provided to professor Citosky by the Morgellons Research Foundation to use in investigation the potential presence of Agrobacterium in biopsies from Morgellons patients. Control reactions included samples provided by healthy donors. Only Morgellons, not healthy subjects, tested positive in these studies. According to a statemant issued by Professor Citovsky, this observation does not imply that Agrobacterium causes Morgellons or that Morgellons is indeed an infectious disease. However, it does encourage future studies to determine (1) statistical significance of data, (2) whether Agrobacterium is not only present extracellularly, but also causes genetic transformation of the infected tissues, and (3) whether infection of laboratory animals with Agrobacterium can recreate symptoms of Morgellons […] Deze nieuwe geheimzinnige aandoening lijkt relatief veel voor te komen in het noorden van Californië, met als grootste concentratie het stedelijk gebied van San Fransisco. In dat gebied is het gebruik van GM-producten de normaalste zaak van de wereld. Zoals het artikel ook stelt, ligt de link met genetisch gemodificerde producten dan ook voor de hand. Maar dan rijst de vraag hoe het oraal gebruik van genetisch gemanipuleerde producten kan leiden tot verandering van het menselijk DNA in de richting van schimmels. De uit de huid groeiende fijne sterke vezels zouden volgens het DNA-onderzoek door Kilani eigenlijk gezien kunnen worden als ‗schimmeldraden‘, behorend bij een soort van ‗menselijk mycelium‘. Hetgeen weer zou kunnen duiden op een enorme ‗fylogenetische terugval‘ van de mens naar een zeer vroeg evolutionair stadium. In die ‗schimmeldraden‘ werd bovendien door Citovsky ook nog een substantie aangetroffen die bekend staat als Agrobacterium. Een gram-negatieve bacterie die in staat is om het DNA van eukarioten te veranderen. Verondersteld mag dan ook worden dat die Agrobacterium-bacterie menselijk DNA heeft veranderd in de richting van schimmels. Hoe zou dat kunnen zijn bewerkstelligd?
Bij genetische modificatie wordt vaak gebruik gemaakt van bacteriën, vooral oude bacteriën, waartoe ook de Agrobacterie behoort. Deze bacterie heeft een relatief sterk
67
veldcontact, hetgeen er de reden voor is dat deze bacterie in staat is om DNA van eukaryoten te veranderen. Als deze bacterie – of cruciale delen van zijn DNA in menselijke weefsels terechtkomen, kan hij extracellulair zoveel energieke (dus morfogenetische informatieve) invloed uitoefenen op het DNA in de cellen van die weefsels, dat er in die cellen DNA-verandering kan plaatsvinden. Hoe dat werkt is in de voorgaande items over probiotica en synthetische bacteriën al beschreven. Schimmels zijn primitieve eukaryoten. Omdat schimmels nog talrijker zijn dan bacteriën, zijn de morfogenetische velden van schimmels dan ok sterker dan die van bacteriën. Maar aanvankelijk hebben we te maken met de entree in het menselijk lichaam van de Agrobacterium met zijn eigen zeer sterke oude bacteriële morfogenetische veld dat invloed uitoefent op het DNA in menselijke cellen. Bepaalde huidcellen zijn vanwege hun evolutionaire ouderdom het meest geneigd om te gaan mee-resoneren met de veldinformatie van deze Agrobacterium, omdat het verschil in frequenties tussen hun eigen veldinfo daartoe nog klein genoeg is. De evolutionair gezien ‗modernste‘ lichaamscellen van de mens hebben een veel hogere informatieve frequentie dan die van schimmels, zodat die lichaamscellen niet de neiging vertonen om met schimmel-velden mee te gaan resoneren. Mee-resoneren met andere informatie betekent ook dat het DNA van die cellen verandert in de richting van deze informatie. De mee-resonerende cellen zullen dus veranderen in dezelfde soort cellen als waarmee ze mee-resoneren. Eigenlijk zouden de mee-resonerende – dus evolutionair meest primitieve cellen van de mens – dus ook moeten veranderen in Agrobacterium-cellen. Maar hier zit nu een probleem. De prokaryotische bacteriën zijn anders gebouwd dan de eukaryotische cellen van de mens en de primitieve eukaryotische cellen van de schimmels. Bij bacteriën zit het DNA ‗los in een zak‘ en bij eukaryoten zit het DNA in een door een membraan omgeven celkern die zich dan weer in een omhullende zak met plasma bevindt. Bij de eukaryoten is er dus sprake van een extra membraan, namelijk ‗zak in zak‘. Bij de neiging van menselijke cellen om zich te conformeren aan de Agrobacterium blijft er nu een extra membraan bestaan, dat hoort bij alle eukaryoten en ook bij schimmels. Dat verschil in het aantal celmembranen is het belangrijkste verschil tussen schimmels en bacteriën. Het wordt nu begrijpelijk dat de veldinformatie van de Agrobacterium de menselijke cellen net niet kan laten transformeren tot zijn eigen verschijningsvorm, maar dat de transformatie blijft steken op het niveau van de schimmels en dan met name tot dat van de myceliumvormende hyfen, die ook in los verband kunnen groeien. Omdat er sprake is van transformatie van menselijke cellen die in de loop van de evolutie ook moderne aanpassingen hebben ondergaan om te kunnen functioneren binnen een complex organisme, zullen de getranformeerde cellen niet geheel identiek kunnen worden aan bestaande schimmelsoorten, maar een typisch menselijke karakteristiek behouden en dus meer op elkaar lijken dan op andere (schimmel)vezels in het organisch milieu.
Als we in beschouwing nemen dat genetische modificatie tot stand komt door middel van het gebruik van virussen en bacteriën, dan is het volgens bovenstaande redenering mogelijk dat Morgellons Disease kan ontstaan door het gebruik van genetisch gemodificeerd voedsel. De mitochondriën hebben zich ooit ontwikkeld uit bacteriën. Schimmels hebben al sterkere velden dan bacteriën en als de ziekte van Morgellons zich uitbreidt, dan krijgen de velden van de Agrobacteriën (of andere oude bacteriën) en de schimmels de overhand over de informatie die bestemd is voor de mitochondriën. Het gevolg is dat de mitochondriën minder goed beginnen te functioneren doordat ook hun DNA functieuitval begint te vertonen door (gedeeltelijk) mee-resoneren met de
68
andere primitieve informatie. Het gevolg is gebrek aan energie en dus een progressieve chronische vermoeidheid. Door verzwakking van de mitochondriale functie wordt er minder ATP gemaakt en dus ook minder energieke voeding voor het energielichaam, door de afbraak van dat ATP. Hierdoor treedt er een verzwakking op van het veldcontact. En dat leidt weer tot een slechter functioneren van allerlei andere psychische en somatische functies, zoals verzwakking van het kortetermijngeheugen, depressie en falen van het immuunsysteem. En door de druk van de sterkere primitieve veldinformatie op de celdeling ontstaat ook een groter kankerrisico.
Alle verschijnselen van Morgellons Disease laten zich volgens mijn redenering dus verklaren uit het effect van genetische modificatie, waarbij het mechanisme verloopt via dominantie van evolutionair gezien oude en sterkere morfogenetische informatie.
Toename van (de ernst van) schimmelinfecties bij de mens In het voorgaande betoogde ik dat het gebruik van Agrobacterium voor genetische manipulatie kan leiden tot verhoogde schimmelactiviteit en de vorming van ‗nieuwe‘ schimmels in de mens, waarbij zich als het ware een ‗hybride‘ mycelium kan vormen in de mens, dat zich onder meer kan manifesteren via door de huid heen groeiende ‗schimmeldraden‘. Maar niet alleen de vorming van een ‗hybride‘ mycelium vormt een probleem. Van nature bevinden zich in de mens verschillende schimmelstammen, die ‗slapend‘ aanwezig zijn en zich bij een normale lichaamsbalans niet actief manifesteren. Ik noem: Trichophyton mentagrophytes en Trichophyton rubrum alsmede Candida albicans. Bekende schimmelinfecties die door deze schimmels worden veroorzaakt zijn o.a.: ringworm, zwemmerseczeem (de huid tussen de tenen) en vaginale schimmelinfecties. Candida albicans is een normale inwoner van de keel, mond, genitaliën en darmen. Van nature is dit al een opportunistisch type schimmel, dat pathogeen wordt zodra de balans van de normale flora wordt verstoord, waarbij natuurlijk ook de verhouding in sterkte van de verschillende soorten veldinformatie is verstoord. Omdat Candida albicans een schimmeltype is met relatief sterke velden, wordt ze bij de minste of geringste verstoring al geactiveerd. Onder invloed van antibiotica en/of verhoogde bloedsuikerwaarden (diabetes) kan Candida albicans van een rustige schimmel veranderen in een invasieve mycelische schimmelvorm. Candida infecties worden vaak gezien in de mond en de mondhoeken, op en rond de nagels, onder de borsten, tussen vingers en tenen, in oksels en liezen, onder de voorhuid en in de vagina. Het is niet moeilijk te begrijpen dat een door Agrobacterium teweeg gebrachte Morgellonse schimmelinfectie (mycelium) ook een stimulerende invloed uitoefent op de van nature in het lichaam voorkomende schimmels. Hoe sterker de ziekte van Morgellon zich uitbreidt, hoe sterker de algemene veldinformatie van schimmels wordt en hoe sterker de lichaamseigen schimmels worden geactiveerd. Dit kan dan weer leiden tot een uitbraak van beide Trichophyton-varianten en Candida albicans, met alle ellende vandien. Het is zelfs zo dat de drie genoemde lichaamseigen schimmels al overactief kunnen worden zonder dat er al sprake is van de beschreven symptomen van de ziekte van Morgelllon en een waarneembare uitgroei door de huid van ‗schimmelharen‘. Agrobacterium kan dus ook heel goed verantwoordelijk zijn voor de toename van ‗bekende‘ schimmelinfecties die we de laatste jaren zien.
69
Het Bonghan Ducts-systeem als analogie voor het „menselijk mycelium‟ In het voorgaande schetste ik de mogelijkheid van een door genetische manipulatie veroorzaakte menselijke mycelium, die het hele organisme van mensen en dieren kan vullen. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw ontdekte de Noord-Koreaan Bonghan Kim een systeem dat bestaat naast het algemeen bekende bloedvatenstelsel, zenuwstelsel en lymfestelsel. Het bestaat uit de zogenoemde Bonghan Ducts, ofwel Bonghan-buisjes. Omdat dit systeem naar mijn idee stamt uit die evolutionaire periode waarin prokaryoten een endogene symbiose aangingen met de eerste primitieve eukaryoten lijkt het op zijn plaats om dit systeem hier te bespreken, omdat het aantoont dat de mens heel goed een ‗inpandig protistensysteem‘ in zijn lichaam kan herbergen. Schimmels en prokaryoten behoren allebei tot de zogenoemde protisten. In de beschrijvingen van deze Bonghan Ducts lees ik in verschillende artikelen onder meer: They are semitransparant and thin. The novel threadlike tissues have structures with bundles of subducts. In the confocal scanning mecroscope images, the striped lines appear mosrly at about the middele of the thread, which suggests that the thread is not a singel tube. Liquid flowing through the Bonghan Ducts includes 1-2 um-sized DNA-containing granules (Bonghan granules) and Bonghan granules are like microcells that are naturally generated in the tissues of various organs and then flow through the network of Bonghan Ducts. Microcells contain one or a few chromosomes surrounded by a thin rim of cytoplasm and a cell membrane. The flow of this liquid was correlated with therapeutic effects resulting from acupuncture treatments of damaged organs. Bonghan granules and microcells are similar in their sizes, their round or oval shapes, and their intensively stained nuclei. In addition both have a thin outer membrane and one chromosome amount of DNA inside. We propose Qi-flow as the flow of life-information of DNA and quantum-information of coherent biophoton through the acupuncture meridians. This model rquires the physical reality of the meridians through which granules of DNA should have lifeinformation, and should emit biophoton coherently. In de semitransparante, elastische buisjes bewegen zich, overeenkomstig de theorie van Bonghan Kim, minuscule deeltjes die DNA bevatten. Microcellen hebben bijna geen celplasma, en de kern bevat één of slechts enkele chromosomen. De positieve effecten van acupunctuur in deze theorie vindt plaats door de werking van deze cellen, die volgens Kim kleine stamcellen zijn. Ik denk dat de zogenaamde Bonghan Ducts – ofwel samengestelde buisjes – eigenlijk bestaan uit prokaryoten die mede aan de basis lagen van de evolutie. Ooit werden prokaryoten opgeslokt door voorouderlijke primitieve eukaryoten. De structuur van de Bonghan granules voldoet namelijk aan de beschrijving van prokaryoten, welke groep weer te verdelen is in Bacteria en Archaea. Waarschijnlijk gaat het bij de granules in de Bonghan-buisjes om de ‗archaea prokaryoten‘.
Prokaryoten hebben geen kernmembraan, maar het – relatief geringe – DNA zweeft los in de cel, die wel omgeven is door een membraan. De prokaryotische cellen zijn veel kleiner dan de primitieve eukaryotische cellen die ooit de prokaryotische cellen opslokten. In dat opzicht is de vergelijking met ‗stamcellen‘ terecht. 70
Prokaryoten zijn ovaal (langwerpig) en zijn voorzien van een soort sliertig staartje. Ze doen qua uiterlijk enigszins denken aan spermatozoïden. Vele prokaryoten bij elkaar zouden samen een semitransparante en elastische vezelachtige structuur kunnen vormen.
Evolutionaire ontwikkeling Men schat het ontstaan van het eerste zeer primitieve leven op aarde op ongeveer 4 miljard jaar geleden, waarbij men inschat dat het divergeren van de drie domeinen Bacteria, Archaea en Eucarya meer dan 3,5 miljard jaar geleden plaatsvond. De voorouderlijke primitieve eukaryoten slokten de prokaryote Archaea op en samen vormden ze de eerste eukaryote cellen. Het verwerven van mitochondriën door de primitieve eukaryotische cel schat men op ongeveer 3 miljard jaar terug, tussen het ontstaan van de blauwwieren en de roodwieren in. Het is ook vanaf dit stadium dat er een verder gaande specialisatie en differentiatie optreedt voor wat betreft vorm en functie van deze aanvankelijk eenvoudige organismen. De combinatie van (het zich duplicerend) kern-DNA en de tot celdeling aansporende voormalige prokaryoten leidde tot steeds hoger ontwikkelde meercelligen. De nieuwe – door endosymbiose ontstane – cellen ontwikkelden zich tot steeds complexere organismen, zoals de huidige mens. De mens beschikt in zijn complexe systeem over overblijfselen van alle stappen die tijdens zijn evolutionaire ontwikkeling zijn gezet. Daarom functioneren bepaalde lichaamsfuncties ook analoog aan die van evolutionaire voorgangers. De mens beschikt dus ook nog over een systeem dat stamt uit de tijd dat de huidige eukaryote cellen zich voor het eerst vormden uit primitieve eukaryoten en protokaryoten. In het zich evoluerende menselijke lichaam leeft vanaf die tijd ook een prokaryotisch systeem voort. Waar de prokaryote purperbacteriën de rol van de mitochondriën op zich namen, bleven er ook prokaryoten in onaangepaste vorm aanwezig en deze formeerden zich tot een soort van ‗schaduwsysteem‘ in de extracellulaire matrix van het hele organisme, dat wordt aangestuurd door eigen veldinformatie. Vandaar ook de waargenomen biofotonen-activiteit. Dit is veldinformatie die al zeer oud is en dus ongeveer de langste opslagperiode kent van de hele evolutie. Derhalve heeft deze veldinformatie ook een grote amplitude. Het morfogenetisch informatief systeem van deze ‗vrije‘ prokaryoten ondersteunt door zijn eigen veldcontact ook nog steeds de informatieve aansturing van de wél tot mitochondriën gepromoveerde prokaryoten. En de werking van de mitochondriën is ook nog steeds van het meest basale belang voor het leven van hogere organismen. Zonder die Bonghan-buisjes zou er naar alle waarschijnlijkheid geen hoger ontwikkeld leven mogelijk zijn. En het is ook de door het DNA in deze Bonghan-buisjes geresoneerde veldinformatie die het lichaam aanzet tot celdeling en dus groei. Net zoals de eerste eukaryoten door de door hen opgeslokte prokaryoten tot celdeling en groei werden aangezet. Meridianen zijn ‗kanalen‘ waarlangs energie van een hogere spanning stroomt naar gebieden met een lagere spanning. De hoogte van die spanning is gerelateerd aan de mate waarin lokale metabolismen een bijdrage leveren aan het lichaamsvoltage. Hierbij spelen ionenkanalen en de natrium-kalium uitwisseling een belangrijke rol. Omdat het ‗prokaryote schaduwsysteem‘ gerelateerd is aan alle lichaamssystemen en dus ook aan alle lichaamslokaties met hun eigen type ionenuitwisseling, is het prokaryote systeem gerelateerd aan de meridianen zoals die bij acupunctuur worden genoemd.
71
Het prokaryote schaduwsysteem is niet de basis van de meridianen, maar valt er mee samen. De Bonghan-buisjes vormen dus niet de fysieke gedaante van het meridianenstelsel, maar lopen er parallel aan. Bonghan-buisjes zijn dus niet de fysieke basis van acupunctuur. In de extracellulaire matrix bevinden zich dus de van blauwalgen afkomstige macromoleculen plus de van prolaryoten afkomstige structuur van Bonghan-buisjes. Beide systemen zijn onmisbaar voor het doorgeven van veldinformatie aan het DNA c.q. het versterken van de veldinformatie voor mitochondriën.
Bronnen: 1. Feulgen Reaction Study of Novel Treadlike Structures (Bonghan Ducts) on the Surfaces of Mammalian Organs, door Hak-Soo Shin en collega‘s, In The Anatomical Record (part B: New Anat.) 284B:35. 2005. 2. http://www.vanpraaginstituut.nl/ , http://www.fonteine.com/acupunctuur.html : Bonghan-buisjes – de fysieke basis van acupunctuur? 3. http://www.soc.nii.ac.jp/islis/en/journalE/abst222E.htm : Qi as Biophotonic Information Flux of DNA in the Bonghan System, Kwang Sup Soh, Biomedical Physiscs Lab., School of Physics, Seoel National University, Seoel, 151-747, Korea. 4. Evolutiepatronen, de nieuwste moleculaire inzichten, door Roger Lewin, deel 54 van de Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek, 1997.
Hoe genetisch gemanipuleerde producten al in de voedselketen zijn binnengedrongen In de Volkskrant van 17-5-2008 stond een artikel dat weergeeft hoe onderzoekers van Wageningen Universiteit (WUR) hebben onderzocht in welke mate er ‗kruisbestuiving‘ optreedt tussen percelen met ouderwetse natuurlijke maïs en percelen met genetisch gemodificeerde maïs. Er bleek inderdaad kruisbestuiving op te treden. Ik citeer uit het artikel: […] Elke maïskorrel in een kolf is het product van een maïsbloemetje en een maïspol. In de kolven van ruim 4400 planten – Lotz zegt dat een op de zeshonderd planten in de proef velden is bemonsterd – bepaalden de onderzoekers het percentage gentech-DNA. In de percelen die op 25 meter van elkaar lagen, bleek in 2006 dat van het DNA uit de korrels van de conventionele maïs tussen de 0,009 en 0,296 procent afkomstig was van de Bt-mais. In 2007 lagen de percentages tussen 0,002 en 0,318 procent. In de percelen op 250 meter van elkaar – een afstand die verondersteld wordt toereikend te zijn voor biologische teelt – lag het vermengingspercentage in 2006 tussen de 0 en 0,040 procent en in 2007 tussen de 0 en 0,037 procent. Volgens een Europese afspraak moet maïs met een percentage van meer dan 0,9 procent gentech-DNA apart worden gelabeld. „De proefresultaten, met name met de afstand van 250 meter, zouden biologische boeren kunnen overtuigen‟, meent Lotz. Dat is allerminst het geval, zo blijkt bij Biologica, de brancheorganisatie van biologische boeren in Nederland. „Het is maar de vraag of deze kleinschalige proef representatief is voor de praktijk‟, zeg Maaike Raaijmakers, coördinator gentechnologie. Belangrijker nog is dat biologische boeren domweg nul procent genetische vervuiling in de gewassen wensen, aldus Biologica. Ze nemen geen genoegen met 0,037 procent besmetting.
72
Biologica heeft daarom niet meegewerkt aan het uitgebreide overleg over de veldproeven. Ook milieuorganisaties begonnen campagnes tegen de proeven. Radicale actievoerders vernielden enkele delen van de proefvelden. Volgens de Wageningse onderzoekers bleef er nog genoeg oogst over voor valide berekeningen. Schermutselingen De schermutselingen rond de proeven tekenen de beladenheid van de teelt van genetisch veranderde gewassen in Nederland en Europa. Tegelijkertijd is het opzienbarend dat er – met uitzondering van het biologisch gehouden vee en het vee waarvan milieukeurslagers zich bedienen – weinig koeien of varkens in Nederland zijn die geen genetisch veranderde maïs of soja hebben gegeten. Vermenging van de gewassen op het land, zoals nu onderzocht door de WUR, is nog maar een deel van het verhaal, zegt voorzitter Zoeteman van de Cogem, de commissie die aanvragen voor proeven met gentech beoordeelt. „Er is een vele grotere kans op vermenging tijdens transport in het schip of bij de overslag naar de tankwagens en containers. Op die manier komt het in de voedselketen. Dergelijke incidenten hebben de laatste jaren diverse malen plaatsgevonden, ook in Nederland. Als uit analyses blijkt dat het een niet in Nederland toegelaten gemodificeerd gewas betrof, wordt de hele partij vernietigd of teruggestuurd. Met registratie voorkomen de handelaren en veevoerbedrijven deze kostbare strop.‟ Het gaat vooral om tal van soja- en maïsvariëteiten die om de een of andere eigenschap genetisch zijn veranderd. Tegen de wil van een aantal milieu- en consumentenorganisaties moet het genetisch veranderde veevoer wél worden geëtiketteerd, maar behoeven de consumentenproducten ervan, in de vorm van melk, eieren en vlees, geen label. Zoeteman verwacht de komende jaren nog vel meer nieuwe gentechproducten. Die beloven niet langer alleen teeltvoordelen en minder gebruik van bestrijdingsmiddelen voor boeren, maar zullen meer inspelen op consumentenvoordelen als smaakverbetering, verlenging van de houdbaarheid en gezondheidswinst. „Dit is slechts het topje van de ijsberg. Europa is geen eiland.‟ […]
Evolutionair mechanisme vormt grootste gevaar voor het voortbestaan van evolutie Doordat de mens – net als zijn evolutionaire voorouders - nog steeds gebruik maakt van het mechanisme van de ‗sporenvorming‘ van de eerste planten, kunnen tussentijdse mutaties steeds worden doorgegeven aan het nageslacht. Dit is één van de oudste mechanismen van de evolutie: het verspreiden van evolutionaire ontwikkelingen die zich tijdens contextuele veranderingen voordoen. En tevens maakt juist dit mechanisme - bij het bereiken van de top van de evolutionaire piramide – het behoud van dit niveau en verdere voortgang hierop ontzettend kwetsbaar. De al tamelijk slimme ‗kroon op de evolutie‘ vond de genetische manipulatie uit. En niet gehinderd door enig dieper inzicht stortte die zich op het kunstje dat oppervlakkig gezien - gouden bergen in het vooruitzicht stelde. In werkelijkheid betekent dit kunstje de doodsteek voor ruim vier miljard jaren evolutie. Dit oude mechanisme – dat de basis vormt voor de evolutie – kan diezelfde evolutie totaal ongedaan maken als er zonder goed inzicht in de dynamiek van de evolutie aan het zorgvuldig ontwikkelde genoom van allerlei organismen wordt geknoeid. En die doodsteek wordt niet pas gegeven over een groot aantal generaties. Nee die dolk raakt de aarde nu al. In principe zijn één of twee generaties al genoeg om de hele mensheid als soort om zeep te helpen. Een beetje virale en/of bacteriële hulp – bijvoorbeeld van Agrobacterium kan het proces misschien nog bekorten tot één enkele generatie!!!
73
Op 27-10-2008 las ik in het Algemeen Dagblad een kort bericht betreffende een nieuwe tomatensoort die extra gezond blijkt te zijn. Ik citeer het hele bericht. […] Paarse tomaat blijkt extra gezond te zijn Britse en Wageningse wetenschappers hebben een paarsgekleurde tomaat ontwikkeld. Uit onderzoek is gebleken dat de tomaat extra gezond is en bescherming biedt tegen de ontwikkeling van bepaalde vormen van kanker. Volgens onderzoekers in Wageningen zijn twee genen van het leeuwenbekje aan de tomaat toegevoegd. Die zijn nodig om anthocyanen te maken, paarskleurige antioxidanten die ook in zwarte bessen, aardbeien en cranberries voorkomen. De stof beschermt niet alleen tegen bepaalde kankersoorten, maar ook tegen hart- en vaatziekten […] Het is nu dus al zover gekomen dat men een genetisch gemanipuleerd product aanprijst als preventief tegen kanker!!! Zou het niet veel handiger zijn om gewoon zwarte bessen, aardbeien en cranberries te eten?
74
De gevaren van monoculturen in de intensieve dierenhouderij In het item over genetische manipulatie werd al even genoemd dat er van monoculturen invloed uitgaat op omliggende gewassen en wilde planten. Hier is echter geen directe invloed op de mens. Anders wordt dat als het gaat om dierlijke monoculturen, waarbij men momenteel streeft naar concentraties van wel tienduizenden dieren van eenzelfde soort, op een kleine oppervlakte en zelfs zes verdiepingen hoog ‗gestapeld‘ . De agrarische sector streeft ook in de dierenhouderij naar extreme schaalvergroting. En hoewel de bevolking zich daar wel bezorgd over maakt, is er vanuit de politiek en milieuorganisaties zelfs steun voor omdat deze intensivering namelijk ‗de natuur zou sparen‘. Als alle bestaande verspreid liggende kleinere bedrijven op één hoop worden gegooid, zouden de ‗beeldvervuilende‘ elementen verdwijnen en dat komt het ‗open‘ landschap dan ten goede. Op 13-2-2008 stond in het Algemeen Dagblad een artikel over de onrust die is ontstaan naar aanleiding van de voorgenomen bouw van een ‗mega-veeteeltbedrijf‘ aan de rand van het dorp Grubbenvorst. Het gaat om een bedrijf met 35.000 varkens en 1,2 miljoen kippen, compleet met slachterij. Een boer van een ‗normaal‘ bedrijf, waarnaast het nieuwe fabrieksgebouw moet verrijzen spreekt uitvoerig over de verwachte stankoverlast, de uitstoot van ammoniak en fijnstof en het overslaan van dierziekten op de de mens. Huisartsen in het gebied trokken al eerder aan de bel. Zij zijn bezorgd over de gevolgen voor de volksgezondheid van al die plannen. […] Minister Verburg (Landbouw) ziet de bouw van „megastallen‟ voor varkens en kippen helemaal zitten. Deze reuzenbedrijven „zijn niet slecht voor het milieu of het dierenwelzijn en kunnen in het landschap worden ingepast, concluderen vier adviesorganisaties, waaronder het Milieu- en Natuurplanbureau en de Raad voor Dieraangelegenheden. Minister Verburg onderstreept dat de stallen aan strenge voorwaarden moeten voldoen. “Laat er creatievelingen op los. Je kunt deze grote bedrijven half verdiept bouwen, of een fietspad boven het dak aanleggen.” Mariane Thieme (Partij voor de Dieren) noemt megastallen „een bron van infectieziekten‟[…] De minister maakt zich alleen zorgen om de vormgeving van de stallen. De vier adviescommissies komem niet verder dan het milieu en het welzijn van de dieren zelf. Maar deskundige tegenstanders vrezen voor problemen in de vorm van een grotere incidentie van allerlei aandoeningen en infectieziekten in de directe omgeving van zo‘n mega-dierenfokkerij en zijn eigenlijk ook ‗intuïtief bang‘ voor zo‘n grote concentratie varkens en kippen in zo‘n ‗dieren-industriegebied‘, dat net als gewone industriegebieden uit de vrije ruimte wordt verplaatst naar de rand van woongebieden. Nooit eerder kreeg de mens langdurig te maken met de nabijheid van zulke onnatuurlijk grote concentraties dieren. Ik denk dat de tegenstanders gelijk hebben, maar dan ook nog om een reden die nog niet algemeen begrepen wordt. Concentratie van gelijksoortige veldinformatie vergroot de amplitude ervan In en rond concentraties van enkele tienduizenden varkens of kippen is de amplitude van de soortgebonden veldinformatie groter dan elders. Derhalve is ook de impact ervan op andere dierlijke organismen groter. Dus ook op de mens. Varkens en kippen staan lager op de evolutionaire ladder en daarbij is er tamelijk veel overeenkomst tussen het fysiologisch functioneren van de mens en het varken.
75
Kippen, varkens en mensen delen veel overeenkomstige genen, vooral voor de basale vitale functies die het eerst in de evolutie werden ontwikkeld. Door de nabijheid van een ‗wolk‘ veldinformatie met een extra grote amplitude zullen de menselijke genen die overeenkomen met bijvoorbeeld het varken extra sterke veldinformatie aangeboden krijgen en daarmee resoneren. De mega-varkensfokkerij heeft door zijn aanwezigheid als het ware bepaalde evolutionair oudere veldinformatie als het ware ‗voorversterkt‘. De genen die de mens niet deelt met het varken van overwegend van jongere evolutionaire signatuur en hebben daarom ook nog niet diezelfde veldsterkte opgebouwd als de oudere genen. De ‗moderne‘ menselijk veldinformatie heeft daarom van nature al een geringere amplitude. Normaliter blijft dat amplitudeverschil ruim onder de kritische grens waarboven het effect van informatieverlies door oneigenlijk mee resoneren een rol gaat spelen. Als nu wél de informatie van de oudere genen een extra amplitudevergrotende impuls krijgt en die van de jongere informatie niet, dan bestaat het risico dat het amplitudeverschil tussen de oudere en jongere informatie die kritische grens nadert of overschrijdt. En dat houdt in dat de kans bestaat dat jongere genen – of onderdelen van die genen – verstoken raken van adequate aansturingsinformatie, waardoor uitval kan optreden van functies die de mens nog niet zo heel lang geleden ontwikkelde. En als dat nog direct gebeurt, kan dat wel beginnen op te treden als mensen ook nog eens te maken krijgen met een extra totale amplitudevergroting door de invloed van sterke magnetische en/of elektrische velden in hun omgeving of door moderne therapieën met elektrostimulatie of TMS. Op die manier kan dan net een laatste zetje worden gegeven waardoor zo‘n kritisch amplitudeverschil net de grens overschrijdt. Behalve de nabijheid van zo‘n dierenconcentratie spelen dus ook individuele omgevingsomstandigheden en eventuele therapiën ook een rol als causale variabele. Door mega-varkensfokkerijen meer kans op psychische aandoeningen Omdat mens en varken voor wat hun lichamelijk functioneren veel overeenkomsten hebben, zullen niet zozeer de menselijke orgaanfuncties – in de zin van hart, lever, nieren, maag, ademhaling enz. worden aangetast, maar eerder de functies van bepaalde hersendelen en neurotransmitters voor functies die bij het varken nog niet op die manier zijn geëvolueerd. Dat betekent dat er stoornissen kunnen gaan optreden in hogere breinfuncties, waarbij ook de emotionaliteit kan worden ontregeld en remmingen uitvallen. Door die gen-uitval kan er dus een tendens optreden richting het ‗psychisch functioneren van het varken‘, ofwel een tendens naar fylogenetische terugval richting varkensgedrag. Door mega-kippenfokkerijen meer kans op psychisch en somatisch disfunctioneren Tussen mensen en kippen zit een groter genetisch verschil, ook voor wat betreft het somatisch functioneren. Extreme versterking van de amplitude van veldinformatie voor kippen zal dus ook kunnen leiden tot uitval van genen die betrokken zijn bij lichamelijke functies. Door de nabijheid van extreem grote kippenconcentraties zullen er dus behalve psychische stoornissen ook lichamelijke stoornissen kunnen optreden in de zin van ontregelde orgaanfuncties – voor zover die functies niet al identiek zijn aan die van kippen. De functie van het menselijke immuunsysteem is overeenkomstig dat van het varken, maar kippen functioneren niet identiek aan de mens. Daarom kan het gebeuren dat in de buurt van een mega-kippenfarm het immuunsysteem van omwonende benadeeld wordt door functieuitval van onderdelen ervan die (nog) niet bij kippen voorkomen. En dat kan dan weer leiden tot een grotere infectiegevoeligheid. En dat was precies waar een tegenstander van deze kippenfabrieken tijdens een tv–programma voor vreesde. Een vrees die stoelde op eerdere
76
waarnemingen in de buurt van kippenfokkerijen van kleinere omvang dan de nieuw geplande kippenfabriek van zes verdiepingen hoog. Het overslaan van dierziekten op de mens Megastallen zijn een bron van infectieziekten, aldus mevrouw Thieme van de Partij voor de Dieren. Maar ook die deskundige boer vreest voor het overslaan van dierziekten op de mens. Veel dierziekten kunnen in principe overslaan naar de mens. Dat geldt voor vogelziekten en voor virussen die varkens kunnen infecteren. Dat de mensen niet direct ziek worden van virussen die dieren wel ziek maken, komt omdat de veldinformatie van die virussen vaak nog niet sterk genoeg is om ook effectief mensen te besmetten, die meestal geen langdurig nauw contact met deze dieren hebben. Een virus dat slechts enkele dieren ziek maakt zal nog niet voldoende amplitude hebben opgebouwd om zich ook succesvol staande te kunnen houden binnen een menselijk organisme, waar het al snel – wegens een te groot amplitudeverschil en dus eigen informatieverlies door mee-resoneren – het loodje legt of door het immuunsysteem wordt opgeruimd. Zo‘n ziekte van enkele dieren blijft meestal binnen de stal en levert normaliter geen groot risico voor mensen in de omgeving. Er ontsnappen relatief weinig virusdeeltjes, die ook maar een relatief geringe aansturingskracht hebben. Anders wordt het als een virus in een stal met 35.000 varkens en/of ruim een miljoen kippen binnenkomt. Zo‘n stal met dieren die vanwege hun hoge populatiestress toch al geen optimaal werkend immuunsysteem hebben, is een luilekkerland voor een virus dat gastheren zoekt. Binnen de kortste keren heeft zo‘n virus zich ontelbare malen kunnen vermenigvuldigen en dat enorme aantal virusindividuen resoneert dan met elkaar hun virusinformatie tot een heel hoge amplitude die zich ook in de omgeving van de stal uitbreidt. Het aantal virusdeeltjes dat uit de stal ontsnapt is nu ook groter. Het virus is agressiever geworden. De informatieve aansturing van virusdeeltjes is dan zo sterk geworden dat de virusdeeltjes zich ook binnen vreemde gastheren zoals de mens succesvol staande kunnen houden. En als de mens (nog) niet beschikt over een adequaat afweermechanisme voor zo‘n virus, dan kan dat ernstige gevolgen hebben. Vanuit deze optiek geldt dus dat hoe groter een geconcentreerde dierenpopulatie is, hoe groter het risico is dat een door die populatie opgelopen virus ook overspringt op de mens. Via dit mechanisme kunnen bijvoorbeeld ook de gevreesde vogelgriep en varkenspest overslaan naar de mens. Varkens plus kippen Het plan voor die kippenfabriek behelsde nog meer: beneden zouden enkele tienduizenden varkens moeten komen en op de verdiepingen erboven die ruim een miljoen kippen. Het is gezien de hierboven geschetste dynamek niet ondenkbeeldig dat de bevolking in de directe omgeving te maken zal kunnen krijgen met een vorm van psychische en somatische degeneratie, ofwel een vorm van fylogenetische terugval naar een eerder stadium in de evolutie, hetgeen gepaard kan gaan met een sterk verhoogde infectiegevoeligheid door falen van het immuunsysteem. Ook auto-immuunziekten en kanker zullen kunnen toenemen. Dat is de prijs voor een gedroomd fietstochtje door een ongerept landschap met daarna een lekker goedkoop lapje kip of varken uit de aan het oog onttrokken vleesfabriek. Omdat dieren in zo‘n fabriek toch meer stress ondergaan dan in de vrije natuur, werkt ook hun immuunsysteem niet naar behoren en zullen ze op de been gehouden moeten worden door grotere hoeveelheden antibiotica, die ook vaak weer als residu in het consumptievlees worden aangetroffen. De combinatie van een overmaat aan antibiotica en dierlijke stresshormonen plus een niet optimaal functionerend imuunsysteem kan op termijn voor de mens catastrofale gevolgen hebben. En nog steeds denkt de mens dat hij de levende natuur naar zijn hand kan zetten.
77
Het gevaar van monoculturen met gentechgewassen in de vrije natuur In de kenniskatern van de Volkskrant van 20-9-2008 trof ik een zeer alarmerend stukje aan dat bewijs aandraagt voor het in het voorgaande geschetste gevaar van genetische manipulatie van gewassen en de toepassing daarvan in monoculturen in de vrije natuur. Ik citer eerst even: […] Gemanipuleerd katoen helpt ook ander gewas Gentech De introductie van 3 miljoen hectare genetisch gemanipuleerde katoenplanten in China heeft ook voor 22 miljoen hectare andere gewassen gunstige gevolgen gehad. Dat schrijven Chinese onderzoekers in Science. Katoen dat via genetische manipulatie zelf insecticide van Bacillus turengensis (Bt) maakt, beschermt ook maïs, pinda‟s soja en groenten in de zes onderzochte provincies tegen de bolworm Helicoverpa armigera, een vraatzuchtige rups. Spuiten met gif tegen de bolworm kan daar minder, al waarschuwen de onderzoekers ook dat wantsen nu de teelt belagen […]
Door de totale oppervlakte van 3 miljoen hectare is de amplitude van de veldinformatie van de gemanipuleerde katoen zo groot geworden dat deze informatie ook omliggende akkers informatief heeft beïnvloed, waardoor maïs, pinda‘s, soja en groenten zelf ook Bacillus turengensis zijn gaan aanmaken omdat door resonantie het DNA van deze gewassen zich conformeerde aan het ‗extraatje‘ in het DNA van katoen. Hoewel deze conformatie aan het ‗extra katoen-DNA‘ nog niet volledig was voor alle planten – want er moest toch nog worden gespoten – is het wel een indicatie voor mijn theorie dat DNA van omliggende gewassen zich kan conformeren aan niet-natuurlijk DNA van gemanipuleerde planten. Door de enorme oppervlakte van 3 miljoen hectare liep ook meteen de amplitude van de met het gemanipuleerde DNA resonerende veldinformatie zodanig op dat planten op een zeven maal zo grote oppervlakte hierdoor al resonerend werden beïnvloed!!! De door die 22 miljoen hectare verschillende consumptiegewassen geresoneerde ‗Bacillus turengensis-informatie‘ heeft ook een zodanig grote amplitude gekregen dat toekomstige consumptiegewassen die op dezelfde plekken worden geteeld – of in de nabijheid hiervan - ook weer hierdoor zullen worden beïnvloed. Hierdoor breidt die gemanipuleerde eigenschap zich als een olievlek uit! Het manipuleren van een niet-consumptiegewas gaat dus onbedoeld – zelfs op grotere schaal - consumptiegewassen beïnvloeden. Hoe groter de schaal, hoe groter ook de invloed. Nu gaat het om een natuurlijk pesticide in de vorm van de aanmaak van een bacterie, maar men is ook al driftig bezig om planten zodanig te manipuleren dat ze zelf chemische pesticiden aanmaken. Resten van deze pesticiden bevinden zich ook in de eetbare gedeelten van deze gewassen en zullen op deze manier de consument – dus dieren plus mensen – ziek maken en/of (via de moeders) leiden tot ontwikkelingsstoornissen bij foetussen en jonge kinderen. Op die manier kan het manipuleren van niet-consumptiegewassen leiden tot ongewenste aandoeningen bij de mens die de onbedoeld mede beïnvloede consumptiegewassen in de nabijheid van deze gemanipuleerde gewassen consumeren. In een eerder item (brood/graansoorten) beschreef ik al om welke hormoonverstorende stoffen het hierbij kan gaan. Op deze manier wordt ook onbedoeld het hele ecosysteem ontregeld. Want waar de bolworm nu verdwijnt, rukt de wants weer op. En dat kan op zijn beurt ook weer een – zelfs nog grotere – plaag worden voor dezelfde en ook andere gewassen. Daarnaast zijn wantsen en bolwormen ook weer schakels in de voedselketen die daardoor ook verstoord 78
raakt en invloed heeft op populaties hogere diersoorten, die elk ook weer hun taak hebben in het huidige ecosysteem. Dat het minder spuiten van gif in dit geval een voordeel oplevert, is een drogreden, want nu zitten de insecticiden in de plant zelf en dat is nog veel gevaarlijker. Spuiten is bovendien nog van de ene op de andere dag te staken, maar de veranderde plantengenen zullen nog generaties lang elkaar beïnvloeden. En dat proces is niet zomaar meer te staken. Door het in de vrije natuur telen van enkele grote monoculturen met gemanipuleerde katoen heeft men een onbedoeld sneeuwbal-effect in gang gezet dat een veelvoud van allerlei consumptiegewassen in die beweging meetrekt en daarmee ook op een niet meer oncontroleerbare manier de gezondheid van de mens nadelig beïnvloedt. Als een zo groot land als China hiermee doorgaat – en eigenlijk is het proces al niet meer te stoppen en kan het alleen een halt worden toegeroepen door de in totaal 25 miljoen hectare akkergrond enkele jaren braak te laten liggen – dan zullen ook andere delen in de wereld de een na de ander door deze gemanipuleerde veldinformatie worden beïnvloed en dan zal binnen korte tijd de hele wereldvoedsel-productie ‗verziekt‘ zijn en de mens alleen nog maar ziekte en ontwikkelingsnarigheid kunnen bezorgen. Dan is het binnen enkele jaren voorgoed gedaan met gezond voedsel en zal de mensheid in zeer snel tempo volkomen degeneren en misschien zelfs ook uitsterven aan bijvoorbeeld diabetes type 3!
Ook mensen en dieren zijn „levende gewassen‟ – de link met Morgellons Disease In het voorgaande item betreffende monoculturen in de dierenwereld schetste ik al hoe krachtige dierlijke veldinformatie ook het DNA van de mens – en andere dieren - kan beïnvloeden. Hoewel mens en dier hoger op de evolutionaire ladder staan dan plantaardige gewassen, is er sprake van een zekere hoeveelheid overeenkomstig DNA, zeker voor wat betreft de meest basale processen. Het DNA van planten, dieren en mensen heeft dezelfde eigenschappen wat betreft informatie-overdracht door resonantie. Het is dus niet uit te sluiten dat de manipulaties met het plantaardig DNA – bij voldoende veldsterkte – ook dierlijk en menselijk DNA zullen gaan beïnvloeden, in die zin dat dierlijk en menselijk DNA zich wat betreft de gemanipuleerde functies gaat conformeren aan het plantaardig DNA. Als 3 miljoen hectare gemanipuleerde katoen kans ziet om – met zijn door monoculturen zeer grote amplitude – 22 miljoen hectaren met andere plantaardige soorten te beïnvloeden, dan is de kans aanwezig dat die amplitude ook groot genoeg is om ook het DNA van dieren en mensen die op en/of rond die grote gebieden leven te beïnvloeden. En dat zou op termijn kunnen leiden tot het ontstaan van allerlei tot nu toe onbekende aandoeningen. In dit verband moet ik ineens denken aan de in een vorig iten al besproken ‗Morgellons Disease‘ die in verband werd gebracht met de grote concentratie van velden met genetisch gemodificeerde agrarische gewassen in Californië en het consumeren van de GM producten. Hier was sprake van de Agrobacterium-bacterie die waarschijnlijk leidde tot het ontstaan van een schimmelnetwerk in het menselijk lichaam. In dat item ging ik nog uit van orale opname van producten die de Agrobacterium bevatten. Net zo goed is het mogelijk dat door de nabijheid van grote oppervlakten met – via Agrobacterium - gemanipuleerde gewassen de mens zelf is begonnen met de aanmaak van deze bacterie in het eigen lijf, waardoor deze aandoening zich kon ontwikkelen.
79
En dan schrijven kortzichtige ‗gentech-wetenschappers‘ ook nog in Science dat hun ‗kunstje‘ ertoe leidde dat nu zelfs 3 miljoen hectare katoenplanten zomaar 22 miljoen hectare consumptiegewassen heeft ‗geholpen‘!!!!! Mensen die oraal gebruik van gentech-producten terecht vermijden kunnen – zoals uit het bovenstaande blijkt – ook op een directe manier door het gemanipuleerde DNA van deze gewassen worden beïnvloed. Hiertoe kunnen zij zich niet verweren en dus zijn zij willoos slachtoffer van die op macht, roem en winst beluste pseudo-wetenschappers. Eigenlijk staat het in cultuur brengen van deze gentech-gewassen gelijk aan genocide op de hele mensheid! Hoelang staan wij nog toe dat enkele op winst en roem beluste gekken de kans krijgen om – niet gehinderd door enig inzicht in het werkelijke mechanisme dat zij manipuleren - de Hele mensheid binnen de kortste keren in het verderf te storten???
80
De gevaren van gentherapie In het item over genetische manipulatie werd gentherapie al genoemd, maar hier wil ik er nog iets nader op ingaan. Op 15-11-2007 werd de Anatomische Les in het Concertgebouw van Amsterdam – me als onderwerp ‗gentherapie‘ - verzorgd door de biochemicus Inder Verma. Ter gelegenheid hiervan stond een groot artikel over gentherapie in het Kenniskatern van de Volkskrant van 610-2007. Ik citeer eerst enkele delen uit dit interview-artikel. […] Biochemicus Inder Verma (59), gentherapie –expert van het eerste uur, denkt dat de afgelopen jaren belangrijke belemmeringen zijn weggenomen. Er zijn veilige virussen te maken met genezende genen aan boord. Nadat die virussen in een patiënt zijn ingebracht, dragen ze de genetische informatie over op het dna van de patiënt. Zo worden kapotte of slecht functionerende genen vervangen […] […] Van veel ziekten is inmiddels bekend waar op de chromosomen het verantwoordelijke foute gen (of de groep genen) zit, die onder meer eiwitstapelingsziektes en hemofilie veroorzaken. Met gentherapie wordt dat vervangen door het correcte gen. Dat gezonde gen, coderend voor een bepaald eiwit, wordt uit een gezond dna-chromosoom geknipt, en in het dna van een virus geplakt, omgeven door regelgenen. Het virus – de transporteur van de genen – wordt bij de patiënt in de lever geïnjecteerd, in de hersenen of ergens anders, afhankelijk van de aandoening. Zo‟n virale „vector‟ infecteert vervolgens cellen van het immuunsysteem of de hersenen. Het virus dringt daar binnen en geeft in de celkern de meegenomen genetische informatie af aan het cel-dna. De gerepareerde cel gaat het (genezende) eiwit produceren […] […] De eerste jaren richtte het onderzoek zich nog op pratten en muizen in het lab. Later ook op zieke mensen. Eind jaren tachtig verschenen in d emedia hype-verhalen over een „allesgenezende‟ gentherapie. Maar dat was te vroeg gejuicht. In 1999 moest de wetenschap een pas op de plaats maken toen een 18-jarige Amerikaanse jongen vier dagen na een gentherapeutische virusinjectie stierf. De jongen had een dodelijke leverziekte, veroorzaakt door een mutatie van een specifiek gen. Met behulp van adenovirussen kreeg hij het correcte gen geïnjecteerd. Een paar dagen later werd het geneiwit in het bloed aangetroffen. Tot zover alles goed. Maar het effect ebde na een paar dagen weg. Om dat te pareren werd de virusdosis enkele malen stapsgewijs verhoogd.Zonder langdurig resultaat. Op een gegeven momemt werd een dosis van miljarden virusdeltjes per injectie bereikt. Die dosis bleek dodelijk. Verna: „het immuunsysteem zie lichaamsvreemde eiwitten van het virus. Het gaat in de weer om die virussen op te ruimen. Maar na opruiming van de virussen werd ook het bewuste genezende eiwit niet meer gemaakt.‟ Twee jaar later ging het opnieuw mis. Artsen in een Parijs‟ziekenhuis gebruikten gentherapie voor de behandeling van kinderen met scid. Patiëntjes met die aandoening produceren geen witte bloedlichaampjes meer. Ze hebben geen afweer en kunnen alleen leven in een superschone omgeving. Beenmergtransplantatie is de enige optie. Er zijn echter jongetjes met een specifieke genmutatie bij wie dat niet werkt. Die zogeheten „bubble boys‟ zijn ten dode opgeschreven. De kinderartsen bouwden een retrovirus met het goede gen erin om zo de productie van afweercellen op gang te brengen. Ze behandelden tien jongetjes. Vier van hen ontwikkelden leukemie. Eén jongetje, uit Friesland, overleed.
81
Klinische proeven werden tijdelijk gestopt, geldstromen werden drastisch gekort. De wetenschap trok zich terug in het lab. Het virus zelf moet die leukemie hebben veroorzaakt, zegt Verna nu. Uit latere muizenexperimenten blijkt dat er een kans is van 30 procent dat het gen op een verkeerde plaats in het dna terechtkomt. Daar kan het mogelijk een kankergen in de buurt hebben getriggerd, zegt pionier Verna […] […] Er wordt wereldwijd gewerkt aan generieke virusvectoren die breed zijn in te zetten. Verma heeft het voortouw genomen. Het Hiv-1-virus blijkt daarvoor zeer geschikt. Het dringt álle cellen, delende en niet-delende, binnen. Verma‟s onderzoeksgroep heeft het virrusgenoom de afgelopen tien jaar met knip- en plakwerk tot op het bor uitgekleed om latere bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen. Verma: „Zo‟n naakt lentivirus kan zich niet vermenigvuldigen, en de ziekmakende eigenschappen zijn eruit gesloopt. Bovendien gaat het virus in de slaapstand als de genetische informatie in het dna van de ontvangende cel is opgenomen. Ze maken zichzelf inactief, een recent ingebrachte eigenschap.‟ Negen genen had het hiv-virus, zes zijn er uit gesloopt, zegt Verma. Het Salk Institue heeft patenten op de gebouwde virusvector. Er zijn proeven waarbij lentivirussen worden gebruikt bij patiënten met de bloedziekte Thalassemie, met scid en Parkinson. Het Amerikaanse bedrijf VIRxSYS wil de virale vector VRX496 gebruiken in hiv-patiënten, als muizenexperimenten slagen. Die proeven vinden plaats in de VS en in Nederland, in het AMC. Boezemt het gebruik van het hiv-virus geen grote angst in? Verma: „Het hiv-virus is als uitgangspunt genomen omdat alle fundamentele zaken ervan bekend zijn. De genenvolgorde, elk nucleotide tot op het laatste basepaar. Het is een veilige virusvector geworden, denken we. Dat blijkt uit muizen- en rattenstudies. Virusbouwsels van de derde generatie gaan nu de kliniek in. „We blijven er verder aan sleutelen. Zo is nog niet te sturen waar reparatiegenen in het chromosomale dna terecht komen. Integreren ze in de buurt van genen die coderen voor tumorvorming, dan zouden die gestimuleerd kunnen worden. Ook is onduidelijk hoe lang een ingebracht gen op de ingenomen plaats blijft zitten.‟[…] Prof.dr. Verna had gelijk met dat opruimen van de virusdeeltjes bij het geval met de 18-jarige jongen met de dodelijke leverziekte, maar ik veronderstel dat dit niet het hele verhaal was. Ik denk dat er nog iets anders meespeelde bij de vrij plotselinge dood van de jongen. Hij overleed vrij plotseling na het opvoeren van de gendragende virusdosis. De hoeveelheid virusdeeltjes die het gezonde gen moesten aanvoeren bleek dodelijk. Deze waarnemingen laat zich verklaren uit het mechanisme van ‗resonantie‘ dat ik in de voorgaande items al naar voren bracht. Dat geldt ook voor het dramatische voorbeeld van de vier jongetjes die leukemie ontwikkelden. Niet primair een eventueel verkeerde plaats van het nieuwe gen in het dna van deze jongetjes was de oorzaak, maar het feit dat de veldinformatie van de inbrengende virale vectorcellen een te grote druk legde op de celdeling van myeloïde cellen in het rode beenmerg. Ook met de lentivirussen ziet prof. Verma nog iets over het hoofd. Deze uitgeklede virussen mogen zich dan wel niet kunnen vermenigvuldigen en zelfs in slaapstand worden gezet, de 3 overblijvende genen van de vector resoneren nog wel steeds met oude sterke veldinformatie. En op die manier kan door resonantie een verlammend effect worden gesorteerd op andere genen. Ik ben bang dat van het hiv-virus alle fundamentele karakteristieken nog niet bekend zijn, zoals het feit dat de meeste genen van dit virus coderen voor zeer oude morfogenetische
82
informatie en daardoor veel impact kunnen hebben op het functioneren van andere genen van de mens, die juist coderen voor de meest basale lichaamsfuncties. Uit muizen- en rattenstudies zou blijken dat de derde generatie virusvector – op basis van drie genen van het hiv-virus – voor de mens veilig is. Daaraan twijfel ik. Want mensen zijn geen muizen of ratten en menselijk dna wordt aangestuurd door complexere veldinformatie dan dat van de genoemde knaagdieren. De menselijke veldinformatie bestaat uit veel meer frequentiepatronen die met elkaar zorgen dat er een grote neiging bestaat tot interferentie en informatieverlies door mee-resoneren dan bij primitievere organismen. De invloed van veldinformatie die oproept tot mee-resoneren zal dus bij de mens eerder een nadelig effect kunnen sorteren dan bij eenvoudiger primitieve wezens zoals de genoemde knaagdieren. Waar bepaalde basale lichaamsfuncties bij knaagdieren nog wel in tact blijven omdat de informatie hiervoor beter bestand is tegen mee-resoneren, kunnen ze bij de mens wel uitvallen omdat de informatie voor die functies makkelijker zal gaan mee-resoneren met oude virale informatie en daardoor onbruikbaar worden voor het menselijk organisme.
Bij de 18-jarige jongen met de leverziekte werd gestaag de dosis van de virale vectoren opgevoerd. Tot het moment bereikt werd dat de dosis dodelijk werd. Doordat iedere nieuwe dosis weer meer viale vectoren bevatte nam de accumulatie van deze oude virale informatie ook gestaag toe. Hierdoor nam ook de amplitude van deze informatie gestaag toe. Totdat de amplitude van de informatie behorend bij de virale vectorgenen zo hoog werd, dat menselijke informatie die genoeg overeenkomst vertoonde met de virale informatie – dus binnen een bepaalde frequntieband hoorde – begon mee te resoneren met de sterkere virale informatiepatronen. Hierdoor viel bij de jongen essentiële (menselijke) morfogenetische functioneringsinformatie uit. Met fatale functiestoornisen als gevolg.
Bij de 4 jongetjes die leukemie ontwikkelden was iets anders aan de hand. Virussen delen zeer snel. Bij virussen is de rem op de celdeling dan ook veel zwakker dan bij de mens. Bij de mens bestaat er normaliter een balans tussen mechanismen die de celdeling opjutten en mechanismen die de celdeling tot bepaalde proporties remmen. De genen die aanzetten tot celdeling zijn nog steeds dezelfde als die welke vanaf het begin van de evolutie de celdeling van virussen en bacteriën aanstuurden. Er kwamen in de loop van de evolutie wel steeds meer remmende mechanismen bij. Toedienen van retrovirussen legt hierdoor dus een extra druk op het wankele evenwicht tussen celdeling en de remming daarvan. Aan de 10 jongens werd een hoge dosis ‗gen-verrijkte‘ retrovirussen gegeven, waardoor de amplitude van de voor de - van origine snel delende - retrovirussen bedoelde van nature al sterke informatie nog eens behoorlijk werd verhoogd. Bij 4 van hen werd de amplitude van de celdelingsinformatie zo hoog dat ze relatief (veel) sterker werd dan de informatie die de celdeling moet remmen. De druk op de celdeling werd te groot met als gevolg dat de myoloïde cellen van het rode beenmerg te snel begonnen te delen. Hierdoor ontstond vermoedelijk een te sterke aanmaak van witte bloedcellen ten nadele van de aanmaak van erythrocyten ofwel rode bloedcellen (chronische leukemie). De link tussen virussen en leukemie is in de empirie al langer bekend, maar tot nu toe was het mechanisme hierachter nog duister. Ook sterke virale infecties leiden – door een sterke toename van de virale celdelingsinformatie – soms tot leukemie, vooral als de conditie van het eneregielichaam toch al slecht is, waardoor de amplitude van de celremmings-informatie al een kritische grens had bereikt. Bij de 4 jongetjes die leukemie kregen was hun energielichaam door hun aandoening waarschijnlijk al zo verzwakt, dan de rem op de celdeling toch al op scherp stond en nog maar weinig tegendruk nodig had om te bezwijken.
83
Het gebruik van virale vectoren waarin nog celdelingsgenen van het virus aanwezig zijn zal volgens mij altijd het risico in zich dragen van het aanzetten tot kanker door het vergroten van de druk op de celdeling. En dat zal bij hoger ontwikkelde organismen eerder leiden tot kanker dan bij lagere organismen die van nature zelf nog een sterkere celdeling kennen, en dus minder snel ontremd raken. Bij die lagere organismen hebben ook de laatst ontwikkelde remmingen op de celdeling een evolutionair al sterker ontwikkelde amplitude en bestaat er dus meer remmende tegendruk dan bij een hoger organisme zoals de mensdat ook nog jongere – en dus zwakkere- remmechanismen heeft. Prof. Verma vraagt zich af hoelang een ingebracht gen op de ingenomen plaats blijft zitten. Op zich is deze vraag van secundair belang. Als virale celdelingsgenen in het genoom van de mens komen, dan zal de daarbij behorende celdelingsinformatie optellen bij die van de mens en daardoor sterker worden. Zoals ik in Veldcontact uitlegde, resoneert het intron-dna met veldinformatie, waarna deze informatie in het energielichaam komt – waar ze nog eens wordt versterkt door de vrije energiedeeltjes in dat energielichaam (gluonen). Omdat het de afzonderlijke nucleotiden zijn die resoneren en hun informatie opslaan naar het energielichaam, maakt het niets uit hoe de rangschikking van de reeksen nucleotiden in de slierten dna van de chromosomen is. Vanuit het energielichaam wordt daarna het exon-dna langs een andere route weer tot functioneren aangezet. Wat wel cruciaal is, is het gegeven dat het inbrengen van extra celdelingsinformatie – van virussen en/of bacterën in hoger ontwikkelde organismen ertoe kan leiden dan de druk op de celdeling te groot wordt en er kanker ontstaat. Bovendien bestaat ook de kans dat andere vectorgenen – die niet de celdeling dienen – door hun sterke veldcontact genen van hogere organismen aanzetten tot mee-resoneren, waardoor functieverlies ontstaat in de ontvangende organismen. Om die reden is het gebruik van bacteriële en/of virale vectoren voor het inbrengen van reparatiegenen dan ook altijd zeer risicovol en zal dat zo blijven ook. Van het gebruik van delen van het hiv-genoom voor een nieuw reparatiebouwsel– dat zichzelf in een productievat vermeerdert via een celdelingsgen - zal de ontvangende patiënt dus geen aids krijgen, maar wel zal er een groot risico aanwezig zijn voor kanker en/of uitval van vitale functies en dat blijft een onaanvaardbaar risico.
Gentechsoja mag Onder deze titel stond in de Volkskrant op 13-12-2008 een column door prof. Martijn Katan. Ik citeer iets uit deze column: […] Dat moderniseren van planten is niet nieuw. Tussen onze tarwe en het wilde gras waar het mee begon, zit tienduizend jaar ontwikkelingswerk. De ontwikkeling van nieuwe modellen van planten en dieren gaat de laatste honderd jaar wel sneller, net als die van voertuigen en wapens. Oorspronkelijk werden appels of koeien alleen veranderd door kruisen, warbij je uit de onderdelen van twee ouders een nieuw kind bouwt. Het dna dat de eigenschappen van een organisme bepaalt, kan ook spontaan veranderen door een mutatie. Zo kan een zwarte moedermuis ineens een wit mutantje werpen. Sinds het midden van de vorige eeuw helpen kwekers de natuur een handje door het dna te muteren met radioactieve of kankerverwekkende chemicaliën; veel planten en dieren die we dagelijks eten zijn op die manier ontstaan. De biotechnologie die dertig jaar geleden werd geïntroduceerd, werkte subtieler dan de klassieke veredeling, maar je kon er een levend wezen ingrijpend mee veranderen.
84
Europeanen vonden dat een eng idee. Na dertig jaar lijken die moderne planten en beesten niet gevaarlijker te zijn dan de klassieke modellen. Je kunt weliswaar met behulp van biotechnologie giftig voedsel maken, maar een whiskyfabriek zou ook molotov-cocktails kunnen maken en toch gebeurt dat niet. Gentechvoedsel dat aan alle Europese regels voldoet, is niet gevaarlijk. Toch blijft Greenpeace tegen gentech. Eén van de argumenten is dat je nooit 100 procent zeker weet of het geen kwaad kan. Dat is waar, maar mijn foetsstuur kan ook afbreken en toch blijf ik daarvoor niet thuis. In theorie kan alles om ons heen breken, ontsporen of ontploffen, maar met goede regels en controleurs houden we dat redelijk in de hand. Greenpeache zegt ook dat de biotechnologie te veel macht over ons eten verschaft aan industrieën zoals Monsanto. Dat is een reëel risico, maar het verbieden van gentechvoedsel helpt daar niet tegen. Het is alsof je als leraar het kopiëren van internet wilt voorkomen door alleen werkstukken te accepteren die met de hand zijn geschreven. De scholier haalt zijn materiaal toch van internet en schrijft alleen het eindresultaat met de pen over. Datzelfde gebeurt nu met gentech. In plaats van gentech krijgen we nu „cisgenese‟ en „reverse breeding‟, die leiden tot nieuwe planten en dieren, zonder dat dit wordt beschouwd als genetische modificatie. Het verzet tegen deze ontwikkeling is futiel. De rest van de wereld is allang om, en Europa zal volgen. Verzet tegen de moderne biotechnologie helpt niet om onze voedselvoorziening veilig te stellen. Wat we moeten doen is het kapitalisme stevig onder conrole houden met wetgeving en toezicht in plaats van vertrouwen op de marktwerking. Regeringen moeten niet terugtreden, maar optreden. Intussen kunnen onze varkens en wij zelf gentechsoja eten zonder gevaar voor de gezondheid […] Bij een geforceerde mutatie door radioactieve en/of kankerverwekkende stoffen is er geen sprake van het inbrengen van vectorgenen van virussen. Hooguit ontstaan hierdoor nieuwe genvarianten die nog moeten beginnen met het opbouwen van informatieve veldsterkte. En dus bestaat er ook geen gevaar dat moderne genen van hoger ontwikkelde organismen beginnen mee te resoneren met evolutionair gezien zeer oude genen die coderen voor informatie met een zeer grote amplitude. Die neiging tot het meeresoneren van essentiële genen met oude virale genen – waardoor voor een normaal functioneren essentiële veldinformatie verloren gaat – wordt beslist niet het zwijgen opgelegd door de goedkeuring via Europese regelgeving. Het functioneren van organismen – en de verstoringen die daarbij kunnen optreden door het inlassen van vreemde genen die vaak coderen voor oudere en sterkere informatie – is niet te vergelijken met het functioneren van een fietsstuur dat op zeker moment wegens metaalmoeheid kan afbreken. Zulke – en de andere in het stuk genoemde - idiote metaforen zijn een echte wetenschapper en hoogleraar onwaardig. Ik kon me bij het lezen van dit stuk niet aan de indruk onttrekkken dat de heer Katan probeert om alles uit de kast te halen om gentechvoedselproducten te promoten. Dit met de onterechte verzekering dat ze volkomen veilig zijn en dat de Europese regelgeving daarvoor garant staat. De sceptici onder de lezers worden in de hoek gezet met de opmerking dat verzet tegen deze ontwikkeling zinloos is omdat de rest van de wereld allang om is en dat Europa gewoon zal volgen. De heer Katan weet het als mainstream topwetenschapper kennelijk heel zeker: gentech is volkomen veilig. Hij zegt het! Vertrouw daar dus maar op… of niet. Iemand die in deze tijd van de verregaande macht van het kapitalisme nog zegt te geloven in de integere kracht van wetgeving en toezicht is volgens mij óf een tikje werelvreemd óf houdt er een tweede agenda op na.
85