Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 1. Interpersoonlijk competent Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöpe ratieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo’n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen en zoekt in zijn interactie met hen een goede balans tussen: leiden en begeleiden; sturen en volgen; confronteren en verzoenen; corrigeren en stimuleren.
K e n n i s V a a r d i g h e d e n A t t i t u d e n
Niveau 1 De student kent de theorie van de basiscommunicatie.
Niveau 2 De student kent veel voorkomende culturele kenmerken van gedrag. Hij kent diverse interactie- en communicatie patronen. Hij heeft kennis van de principes van groepsdynamica.
Niveau 3 De student heeft kennis van de wijze waarop hij interactie- en communicatiepatronen en groepsdynamica kan beïnvloeden. Hij weet dat verschillende interculturele groepsamenstellingen van invloed kunnen zijn op interactiepatronen in de groep.
De student maakt contact met basisschoolkinderen van alle leeftijden, hierbij gebruikt hij verschillende gesprekstechnieken. Hij zorgt ervoor dat de kinderen contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen. Hij houdt in zijn taalgebruik en omgangsvormen rekening met de leefwereld van het kind daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden.
De student kan onder begeleiding leiding en sturing geven aan de groep. Hij stimuleert hen en geeft feedback op positieve en negatieve aandacht vanuit een positieve grondhouding.
De student kan een balans vinden tussen sturing geven en ruimte geven op groeps- en individueel niveau. Hij stimuleert kinderen tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid.
De student kan een veilige relatie aangaan met kinderen en is sensitief en responsief.
De student beïnvloedt bewust de onderlinge relaties in de klas door zijn houding en gedrag.
De student kan bewust op verschillende manieren sturing inzetten: leerlinggestuurd, gedeelde sturing, leerkrachtgestuurd.
De student toont betrokkenheid bij de kinderen en is in staat zich in te leven in hun situatie. Hij laat kinderen in hun waarde.
De student toont betrokkenheid bij de klas als geheel en bij het kind als individu.
De student stimuleert samenwerking met en tussen de kinderen onderling.
De student heeft kennis van basale (inter)culturele omgangsvormen. De student kent de kenmerken van een aantal leiderschapsstijlen.
Hij toont zich in houding en handelen een voorbeeld voor de kinderen.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student kan feedback van kinderen ontvangen en verwerken.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 2. Pedagogisch competent Een leraar die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen in een veilige leeromgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo’n leraar zorgt ervoor dat de leerlingen: weten dat ze erbij horen en welkom zijn; weten dat ze gewaardeerd worden; op een respectvolle manier met elkaar omgaan; uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar; initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken.
K e n n i s
V a a r d i g h e d e n
Niveau 1 De student heeft kennis van de basisbehoeften relatie, competentie en autonomie van kinderen. Hij heeft kennis van culturele en religieuze diversiteit.
Niveau 2 De student kent verschillende leefwerelden en opvoedingspraktijken van kinderen en de culturele bepaaldheid hiervan.
Niveau 3 De student kent processen van identiteitsvorming en waardeontwikkeling bij het kind en de culturele bepaaldheid hiervan.
De student kent de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van het kind. Hij heeft kennis van bestaande vooroordelen, normen en waarden, pestgedrag en verschillende systemen van belonen en straffen.
De student heeft kennis van de verschillen in pedagogische houding van de leraar in verschillende onderwijsconcepten.
De student is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën.
De student kan kwaliteiten bij kinderen herkennen en benoemen.
De student houdt het leef- en werkklimaat in stand. Met de kinderen bespreekt hij de sfeer in de groep en de omgang met elkaar. Hij stuurt mede het proces van zelfverantwoordelijkheid, zelfstandigheid en samenwerking.
De student creëert en bevordert een positief pedagogisch klimaat. Hij bevordert zelfverantwoordelijkheid en zelfstandigheid van en samenwerking tussen kinderen. Hij zet kwaliteiten van kinderen in in het leer- en ontwikkelproces.
De student observeert hoe kinderen met elkaar omgaan en beschrijft het handelen van de stagementor om dit te beïnvloeden.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student ziet hoe kinderen met elkaar omgaan en welke gevolgen dat heeft voor het welbevinden van (individuele) kinderen. Hij vormt zich een beeld van de fysieke, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van kinderen in zijn groep.
De student kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt op fysiek, sociaal-emotioneel, cognitief en moreel gebied. De student signaleert adequaat leer- of ontwikkelingsproblemen en kan beoordelen of en hoe hij deze zelf kan aanpakken of doorverwijzen.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 A t t i t u d e n
De student heeft een positief kindbeeld, is nieuwsgierig naar hun ideeën en ziet het kind in al zijn facetten. Hij stimuleert sociale interactie tussen kinderen. De student toont betrokkenheid bij verschillende normen en waarden in onze pluriforme samenleving.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student waardeert verschillen tussen kinderen als positief uitgangspunt voor hun individuele en gezamenlijke ontwikkeling en waardeert de inbreng van kinderen.
De student waardeert de inbreng van de kinderen, is nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert samenwerking en sociale interactie tussen alle kinderen in de klas.
De student toont zich bewust van zijn voorbeeldfunctie als cultuurdrager en als cultuuroverdrager met betrekking tot waarden en normen.
De student stimuleert en inspireert de kinderen om kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag en om daarover in de groep te communiceren. Hij is zich bewust van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en weet deze ook bij kinderen te stimuleren.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, ontwerpt een krachtige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo’n leraar: stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de kinderen en houdt rekening met individuele verschillen; motiveert de kinderen voor hun leertaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden; leert de kinderen leren, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen.
K e n n i s
Niveau 1 De student kent de kerndoelen, wet- en regelgeving voor het primair onderwijs.
Niveau 2 De student kent de leerinhouden en leerlijnen van de vak- en vormingsgebieden zoals beschreven in de kernen tussendoelen voor drie aaneengesloten leerjaren.
Niveau 3 De student kent de leerinhouden en leerlijnen van de vak- en vormingsgebieden zoals beschreven in de kernen tussendoelen voor het primair onderwijs.
De student heeft kennis van basale didactische vaardigheden.
De student heeft kennis van ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen.
De student heeft kennis van op maat ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen.
De student kent de uitgangspunten van diverse onderwijsconcepten en hun ontstaansgeschiedenis. Hij kent de theorie over adaptief onderwijs.
De student kent verschillende theorieën over hoe kinderen leren, hoe hun ontwikkeling verloopt en welke leerproblemen zich voor kunnen doen.
De student heeft praktische kennis van veel voorkomende ontwikkelings- en leerstoornissen van het jonge of oudere kind en weet waar hij eventueel hulp kan vinden in en buiten de school.
De student kent enkele werkwijzen om leer- en ontwikkelingsprocessen van kinderen vast te stellen. Hij kent observatiemodellen.
De student kent verschillende opvattingen over het vaststellen van (doorgaande) leer- en ontwikkelingsprocessen van kinderen.
De student heeft kennis van het schoolbeleid ten aanzien van het volgen van (doorgaande) leer- en ontwikkelingsprocessen van kinderen.
De student heeft kennis van taalverwervingsprocessen.
De student kent de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren van kinderen.
De student kent verschillende methoden om taalontwikkeling te stimuleren.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 V a a r d i g h e d e n
De student kan een verband leggen tussen lesdoelen en kerndoelen.
De student kan de leerinhouden en leerlijnen afstemmen op het niveau en interesses van de groep en kent het belang van deze leerinhouden voor het dagelijkse leven van basisschool kinderen.
De student kan de leerlijnen en leerinhouden afstemmen op het niveau en de interesses van individuele kinderen.
De student kan onder toezicht een eenvoudige (digitale) les uitvoeren en geeft hierbij interactieve en taakgerichte instructie.
De student kan onder toezicht gedurende een dag aaneengesloten lesactiviteiten uitvoeren. Hij maakt hierbij inzichtelijk welke leerdoelen hij met welke leeractiviteiten nastreeft en geeft enkele toepassingsgerichte (digitale) opdrachten/didactisch middelen. Hij stimuleert een onderzoekende en nieuwsgierige houding bij kinderen.
De student kan zelfstandig gedurende minimaal twee aaneengesloten dagen lesactiviteiten uitvoeren en zorgt ervoor dat het onderwijs aansluit bij individuele mogelijkheden van alle kinderen in de klas.
De student kan verschillen tussen kinderen constateren en kan verschillende differentiatie momenten en mogelijkheden in lessen herkennen. Hij kan op een valide en betrouwbare manier observeren.
De student kan leer- en ontwikkelingsprocessen analyseren en differentieert in zijn lessen op verschillende niveaus.
De student kan de beginsituatie van de eigen groep in kaart brengen. De student kan gedurende en na afloop van de les kritisch evalueren en verwerken in het bijsturen van de activiteit en de vervolgactiviteiten. A De student straalt enthousiasme uit voor het werken met t schooltaken, vak- en ontwikkelingsgebieden. t i Hij erkent het belang van een observerende houding. t u d e n
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student bevordert betrokkenheid en motivatie van kinderen bij hun leerproces. Hij is gemotiveerd en geïnspireerd. Hij spreekt kinderen optimaal aan op wat zij weten en kunnen en daagt hen uit tot meer willen weten en meer willen kunnen. Hij toont zich bereid kritisch het eigen handelen te beschouwen.
De student kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt en hoe hij die ontwikkeling bevordert. Hij signaleert onmiddellijk als er leer- of ontwikkelingsproblemen zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij die problemen zelf kan aanpakken. De student kan leer- en ontwikkelingsprocessen van kinderen op een verantwoorde wijze volgen, de resultaten hiervan gebruiken bij het ontwerpen van volgende onderwijsactiviteiten.
De student geeft kinderen inhoudelijke feedback op hun leerproces en het resultaat hiervan ter bevordering van hun leren.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 4. Organisatorisch competent Een leraar die organisatorisch competent is, zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in zijn klas en zijn lessen. Zo’n leraar zorgt er voor dat de leerlingen: weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief; weten wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen.
K e n n i s V a a r d i g h e d e n
A t t i t u d e n
Niveau 1 De student kent de basis van klassenmanagement en een rijke voorbereide leeromgeving.
Niveau 2 De student kent verschillende activerende instructie- en organisatievormen om een taakgericht werkklimaat tot stand te brengen.
Niveau 3 De student kent het effect van verschillende activerende instructie- en organisatievormen om een taakgericht werkklimaat tot stand te brengen.
De student kan een schriftelijke lesvoorbereiding schrijven en uitvoeren in de eigen stageklas.
De student kan een schriftelijke lesvoorbereiding uitvoeren volgens plan in alle groepen van het primair onderwijs. Hij plant de leeractiviteiten gedurende een korte periode en evalueert deze kritisch in relatie tot de gestelde doelen
De student kan een periodeplanning maken, uitvoeren en bijstellen in relatie tot periodedoelen.
De student kan duidelijke regels en afspraken in de klas hanteren om een ordelijke en taakgerichte werksfeer te houden.
De student toont zich bewust van het belang van een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer in de klas. Hij erkent het belang van een uitgeschreven lesvoorbereiding.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student creëert een eigen taakgerichte werksfeer in zijn groep. Hij zorgt voor soepele overgangen tussen aaneengesloten lessen. Hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en -materialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen.
De student houdt een heldere planning aan die hij ook met de kinderen bespreekt. Hij gaat adequaat om met de tijd. De student kan tijdens geplande en voorbereide activiteiten ongeplande initiatieven en gebeurtenissen inpassen. Hij improviseert en stelt daarbij duidelijke prioriteiten.
De student kan individueel gerichte hulp geven aan kinderen en kan daarbij de leiding houden over de gehele groep.
De student kan individueel gerichte hulp aan kinderen plannen en uitvoeren en kan daarbij de leiding houden over de gehele groep.
De student toont flexibiliteit tijdens de les en biedt kinderen ruimte om zelf initiatieven te nemen bij het inrichten en uitvoeren van onderwijsactiviteiten.
De student toont gedurende een gehele lesdag flexibiliteit in zijn handelen. Hij heeft een open houding waarbij kinderen ruimte krijgen en worden gestimuleerd tot het zelf nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 5. Competent in samenwerken met collega’s Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega’s, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan een goede onderling e samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo’n leraar: goed met collega’s communiceert en samenwerkt; een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren; een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school.
K e n n i s
Niveau 1 De student kent de verschillende functies binnen de school en de taken van de medewerkers.
Niveau 2 De student weet wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van de functies binnen de organisatie.
Niveau 3 De student weet hoe besluitvorming op de school plaatsvindt.
De student heeft kennis van manieren van samenwerken.
De student kent methodieken voor intervisie.
De student kent methodieken voor collegiale consultatie.
De student heeft kennis van verschillende manieren van overdracht.
De student kent manieren om de ontwikkeling van de kinderen toegankelijk te administreren.
De student kent de inhoud van de schoolontwikkeling en de wijze waarop hij hieraan kan bijdragen.
De student kent manieren om draagvlak te creëren voor zijn bijdrage aan de schoolontwikkeling.
De student neemt deel aan verschillende vormen van overleg en samenwerking met medestudenten. Hij maakt hierbij gebruik van (digitale) netwerken.
De student neemt deel aan verschillende vormen van overleg en samenwerking op school.
De student levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerking op school.
De student geeft en ontvangt mondelinge en schriftelijke feedback van medestudenten en docenten. Hij houdt hierbij rekening met interculture verschillen.
De student geeft en ontvangt mondelinge en schriftelijke feedback via collegiale vormen van consultatie en intervisie met medestudenten en docenten.
De student geeft en ontvangt mondelinge en schriftelijke feedback via collegiale vormen van consultatie en intervisie op zijn werkplek.
De student verzamelt informatie die voor het werk van belang is.
De student maakt gebruik van informatie die hij krijgt van zijn mentor en draagt informatie over die voor het werk van belang is.
De student levert informatie aan collega’s die voor de voortgang van het werk van belang is en maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt.
De student brengt de ontwikkeling van de school in beeld.
De student levert een bijdrage aan de ontwikkeling van zijn school.
De student levert een onderzoeksmatige bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school.
De student kent de visie van de school en het schoolplan. V a a r d i g h e d e n
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 A t t i t u d e n
De student heeft een onderzoekende, initiatiefvolle en open houding naar de school als geheel en naaste collega’s en zijn mentor in het bijzonder.
De student stelt zich open op en toont zich bereid deel te nemen aan verschillende vormen van samenwerking, al dan niet in opdracht van anderen.
De student neemt initiatief bij verschillende vormen van samenwerking. Hij motiveert en inspireert anderen/ collega’s.
De student gaat op een constructieve wijze om met medestudenten met verschillende culturele achtergronden, opvattingen en overtuigingen.
De student durft deel te nemen aan een discussie met enkele collega’s over verschillende culturele achtergronden, opvattingen en overtuigingen.
De student gaat op een constructieve wijze om met collega’s met verschillende culturele achtergronden, opvattingen en overtuigingen.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 6. Competent in samenwerken met de omgeving Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving, levert in het belang van de leerlingen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met personen en instellingen in de omgeving van de school. Dat wil zeggen dat zo’n leraar: goede contacten onderhoudt met de ouders of verzorgers van de leerlingen; goede contacten onderhoudt met personen en instellingen die ook te maken hebben met de leerlingen;
K e n n i s
V a a r d i g h e d e n A t t i t u d e n
Niveau 1 De student kent verschillende vormen van communicatie met opvoeders.
Niveau 2 De student heeft kennis van methodieken van gespreksvoering (spreken en luisteren) met opvoeders en professionele partners.
Niveau 3 De student heeft kennis van mondelinge en schriftelijke communicatie met opvoeders met verschillende achtergronden en professionele partners.
De student herkent verschillende manieren van opvoeden.
De student kent de verschillende manieren van opvoeden en de culturele bepaaldheid hiervan. Hij kent de professionele partners (en hun taken) waarmee de school samenwerkt.
De student kent de uitgangspunten van educatief partnerschap met opvoeders en professionele partners van het onderwijs in een grootstedelijke context.
De student kan met opvoeders goed contact onderhouden over alledaagse gebeurtenissen.
De student kan schriftelijk en mondeling correct formuleren op woord-, zins- en tekstniveau.
De student kan aan opvoeders en belanghebbenden, ook in complexe situaties, mondelinge en schriftelijke informatie geven en gebruikt informatie die hij van hen ontvangt. Hij gaat een educatief partnerschap aan met de opvoeders van kinderen in zijn klas.
De student onderkent het belang van contact met opvoeders.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student is zich bewust van zijn rol in de contacten met opvoeders.
De student is zich bewust van het belang om educatieve partners bij de school en het onderwijs te betrekken.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 7. Competent in reflectie en ontwikkeling Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheden. Zo’n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo’n leraar: weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat; heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten; werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling; stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen. Niveau 1 K De student kent de actuele pedagogische en didactische e opvattingen die gehanteerd worden in het onderwijs. n n i s De student kent de regels van feedback geven en ontvangen. De student kent de betekenis van een aantal relevante begrippen van praktijkgericht onderzoek.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
Niveau 2 De student is op de hoogte van de onderwijspraktijk in de grootstedelijke context van zijn school en ook van actuele (wetenschappelijke) ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek, didactiek, inhouden, werkwijzen en organisatievormen van zijn school.
Niveau 3 De student is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor primair onderwijs, de voor- en vervolgscholen en ook van actuele (wetenschappelijke) ontwikkelingen op gebied van pedagogiek, didactiek, inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het primair onderwijs.
De student kent verschillende methoden die hij kan inzetten om zijn reflectie en zelfevaluatie aan te scherpen.
De student heeft gedragspsychologische kennis van manieren om zijn eigen gedrag en dat van anderen te analyseren.
De student kent de betekenis van betrouwbaar en valide onderzoek van een specifiek (wetenschappelijk) onderzoek. Hij kent het onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en de relevantie ervan voor de beroepspraktijk.
De student kent verschillende onderzoeksmethoden en technieken en de situaties waarin deze methoden worden gebruikt. Hij kent het onderscheid tussen wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek.
Competenties jaar 1 voltijd Pabo 2010-2011 V a a r d i g h e d e n
De student analyseert verschillende onderwijsopvattingen en zet het af tegen zijn opvattingen over onderwijs. Hij kan een discussie voeren over waarden en normen in het onderwijs met medestudenten. De student kan mondelinge en schriftelijke feedback geven en ontvangen en kan kritisch kijken naar eigen handelen. De student kan voor zijn leraarschap relevante actuele, theoretisch en methodische inzichten verzamelen.
De student kan een onderzoeksvraag opstellen.
A t t i t u d e n
De student kan aangeven wat voor zijn in het leraarschap belangrijk is en vanuit welke professionele opvattingen hij werkt.
De student toont een onderzoekende houding ten aanzien van situaties en problemen in de beroepspraktijk en opvattingen over onderwijs. Hij is zich bewust van het belang en betekenis van onderzoek voor de beroepspraktijk. De student staat open en laat zien dat hij zich bewust is van haar sterke en zwakke kanten.
V:\DOO\PABO-Pedagogiek\Stagebureaus\Pabo\Intranet (content)
De student kan realistische doelen stellen, reflecteren op zijn eigen handelen in relatie tot de klas en kan het handelen bijstellen. De student kan voor zijn leraarschap relevante actuele, theoretisch en methodische inzichten verzamelen, vergelijken, verwerken en evalueren. De student kan een bruikbare schriftelijke vragenlijst ontwikkelen, een mondeling (individueel of groeps) interview voorbereiden en een observatiemethode gebruiken. Hij kan (digitaal) verzamelde data zodanig bewerken dat het betekenisvolle conclusies oplevert in het licht van de geformuleerde probleemstelling.
De student toont een onderzoekende houding ten aanzien van zijn eigen ontwikkeling, de schoolontwikkeling en de achterliggende onderwijsopvattingen.
De student is zelfsturend in eigen leerproces en straalt zelfvertrouwen uit in eigen vermogen. Hij toont een eigen visie op het beroep en het eigen professionele handelen.
De student expliciteert zijn beredeneerde keuze wat betreft onderwijskundige opvattingen en onderwijsconcepten, in relatie met het beleid van de school en tegen de achtergrond van actuele ontwikkelingen in het onderwijs, wetenschap en samenleving. De student kan realistische doelen stellen, reflecteren op haar eigen handelen in relatie tot opvoeders, collega’s en andere professionals en kan het handelen bijstellen. De student kan voor zijn leraarschap relevante (internationale) actuele, theoretisch en methodische inzichten verzamelen, vergelijken, verwerken en evalueren in relatie tot de onderwijspraktijk. De student kan zelfstandig, en op systematische wijze, een praktijkgericht onderzoek uitvoeren. Hij kan de keuze van onderzoeksmethoden en de geldigheid en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten op een zorgvuldige manier verantwoorden. Hij kan het onderzoek op een heldere wijze rapporteren en (digitaal) presenteren. De student stemt de ontwikkeling van zijn achterliggende onderwijsopvattingen af op het beleid van de school.
De student toont zich verantwoordelijk voor zijn eigen ontwikkeling en handelen.