Inhoudsopgave Van Binnen uit ............................................................................................. 2 Landschap en Cultuurhistorie van onze omgeving ..................................... 3 De oudste bewoning rond Veenendaal en Rhenen .................................... 4 Archeologisch onderzoek ecoduct Elst ....................................................... 7 Het Binnenveld ............................................................................................ 9 De Grebbelinie........................................................................................... 11 Beeldenroute “14 Karaats” en Herdenkingstochten van WO II ................. 14 Kwintelooijen ............................................................................................. 21 Tabaksteelt en tabaksindustrie in Zuid-Oost Utrecht ................................ 25
1
Van Binnen uit Landschap en Cultuurhistorie September is landelijk door het IVN uitgeroepen tot de maand waarin het landschap en de cultuurhistorie centraal staat. Ook onze afdeling doet daar aan mee met een lezing, bomenwandeling, fietstocht en een lange wandeling (zie de activiteitenagenda). Al deze activiteiten staan in het teken van Landschap en Cultuurhistorie. Zo ook dus dit themanummer.
Ontstaan Ons Nederlands landschap is een cultuurlandschap. In ons land zijn geen plekken meer waar de natuur op de een of andere manier, nu of in het verleden, niet is beïnvloed door de mens. Het landschap is ontstaan uit een samenspel van heel veel verschillende menselijke activiteiten. In onze directe omgeving valt te denken aan onder andere de ontwikkelingen in de landbouw en veeteelt, de opkomst van steden en dorpen en daardoor de behoefte aan delfstoffen zoals turf en zand en aan water- en verkeerswegen voor transport. Maar ook de verdediging van dit land tegen water en indringers van buitenaf hebben onze omgeving blijvend beïnvloed.
Sporen in het landschap Vanaf het moment in de prehistorie dat mensen zich in onze omgeving blijvend vestigden hebben zij bewoning- en ontginningssporen achter gelaten. Wij noemen al deze sporen in het landschap; cultuurhistorische landschapselementen.Zij zijn erg divers en streekgebonden. Bij ons zijn het bijvoorbeeld grafheuvels, celticfields, schaapskooien en tabaksschuren, oude dijken, eeuwen oude bomen, houtsingels en oude boerderijen en verdedigingswerken. Al deze elementen zeggen op hun eigen wijze iets over de geschiedenis van het gebied waarin ze voorkomen en vertellen een verhaal.
Betekenis Cultuurhistorische elementen zijn van grote betekenis. Niet alleen voor de natuur, denk bijvoorbeeld aan bloemrijke dijken en oude watergangen van de Grebbenlinie, maar ook aan ons gevoel ons thuis te voelen in dit landschap. Het zijn onze herkenningstekens die ons het thuisgevoel geven. Maar ook hebben ze een belangrijke educatieve waarde: het vertelt de wordingsgeschiedenis van het landschap in onze omgeving. Hoe de mens de natuur en het landschap geschikt heeft weten te maken voor bewoning en landbouw, ook daar waar schriftelijke bronnen het af laten weten of slechts beperkte informatie geven. Met dit themanummer ‘Landschap en Cultuurhistorie’ hopen wij dat u onze omgeving eens met een andere bril gaat bekijken. Zeker weten dat u daardoor nog meer van ons landschap zal gaan genieten. Ik wens u veel leesplezier toe. Bert de Ruiter
2
Landschap en Cultuurhistorie van onze omgeving De historie van Veenendaal is onlosmakelijk verbonden met het landschap rondom. Veen, wol en tabak zijn producten die Veenendaal hebben doen ontstaan of bekend hebben gemaakt. Natuurproducten die in Het Binnenveld en op de Utrechtse Heuvelrug ruim voorhanden waren dan wel daar geteeld konden worden. In de lezing gaan we terug naar de tijd waarin natuurlijke processen dit landschap vorm gaven en het geschikt maakte voor de vorming van veen, het hoeden van al die schapen en het telen van tabak, de niet geringe rol van de mens daarin en de sporen die deze verre voorouders in de natuur hebben achtergelaten. Ruime aandacht wordt tevens geschonken aan de flora en fauna door al deze eeuwen heen, zoals die uit onderzoek is komen vast te staan. Uiteindelijk komen we weer terug bij ons huidige landschap met al het natuurleven dat nog zo rijkelijk aanwezig is rondom onze woonplaats. Gekoppeld aan deze lezing zal op de zaterdagochtend volgend, een fietstocht worden gehouden door het Binnenveld . Hierin zal zowel de natuur als de cultuurhistorische elementen bekenen worden die in de lezing aan de orde zijn gekomen. Zie voor nog meer activiteiten in het kader van dit thema de activiteitenagenda (pagina xx) Lezing: Landschap en Cultuurhistorie van onze omgeving, door Bert de Ruiter Donderdag 6 september, De Groenhof, 20:00 – 22:30 uur Kosten: Geen. Fietstocht: Het Binnenveld, thema Landschap en Cultuurhistorie, o.l.v. Bert de Ruiter Zaterdag 8 september, Parkeerplaats sportcomplex SKF, Wageningselaan / Generatorstraat, 09:30 – 12:00 uur Kosten: geen Bert de Ruiter
3
De oudste bewoning rond Veenendaal en Rhenen In juni 2006 had Veenendaal ongeveer 62.000 inwoners en er werd nog meer groei verwacht. Rhenen telde in 2004 zo’n 18.000 inwoners. In de geschiedenis lagen deze aantallen heel anders. De oudste vermelding van Rhenen stamt al uit 855. In een oorkonde wordt gesproken over de ‘villa Hreni’. Hierbij speelde de gunstige ligging een rol: op de Heuvelrug aan een nevenstroom van de Rijn, die in de 12e eeuw steeds beter bevaarbaar werd en tot de hoofdstroom uitgroeide. Al voor 1258 kreeg Rhenen stadsrechten. Ook de plaatselijke heilige, Cunera, heeft bijgedragen aan de welvaart. Cunera zou met haar eigen halsdoek gewurgd zijn en werd vanwege allerlei wonderen rond haar graf door bisschop Willibrord in het begin van de 8e eeuw heilig verklaard. Dit leverde een stroom pelgrims op, die verlichting zochten voor keelziekten of ziekten van het vee.
De heilige Cunera (kerk van Rhenen)
In de tijd dat Rhenen al lang een bloeiende stad was, was er nog nauwelijks bewoning in de moerassige streek ten noorden van Rhenen. Veenendaal is als een veenkolonie ontstaan, toen het veen werd afgegraven om er turf van te maken. In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd er een eerste poging gedaan tot afgraving van het veen. In die tijd werd de Bisschop Davidsgrift gegraven als ontwaterings- en turfafvoerkanaal. Dat de Grift enkele grote bochten maakt komt waarschijnlijk doordat er delen van de oude bovenloop van de Kromme Eem gebruikt zijn.
Door conflicten tussen de Geldersen en de Stichtsen werd het leven op de grens van Utrecht steeds meer onmogelijk gemaakt en trokken de bewoners van het veen weg. (Het Sticht, de oude naam voor Utrecht, betekent een gebied dat door een abt of bisschop wordt geregeerd). In 1546 geeft Karel V toestemming om de Grift te herstellen en de turfwinning te hervatten. In de eeuw daarna wordt het meeste hoogveen afgegraven in zowel het Gelderse als het Stichtse gebied. Daarna is er nog tot het begin van de twintigste eeuw turf gebaggerd; het veen wordt daarbij met een baggerbeugel onder de waterspiegel vandaan gehaald. De ‘Veenendalers’ waren de veenarbeiders, de veenbezitters waren veelal rijke families uit de stad Utrecht. Na 1640 bezitten de inwoners van Veenendaal steeds vaker een eigen stukje grond. De bewoning in onze streken is echter al van veel oudere datum. In Kwintelooijen is baanbrekend archeologisch onderzoek gedaan: de bewoningsgeschiedenis van Nederland bleek veel ouder te zijn dan men tot dan toe dacht. In de voorlaatste IJstijd, het Saalien, is de Utrechtse Heuvelrug ontstaan doordat de ijsmassa’s het land in In Kwintelooijen is verschillende perioden voor zich uit schoven. In de tussenijstijd daarvoor, toen het klimaat een stuk milder was, leefden de eerste baanbrekend mensen in ons land. Van hen zijn veel overblijfselen gevonden in archeologisch Kwintelooijen. Deze mensen waren voorlopers van de Neanderthalers. onderzoek gedaan Ze waren jagers-verzamelaars, die leefden van de jacht op grote dieren zoals de bosolifant en het reuzenhert en van het verzamelen van bessen, noten en vruchten. Nadat amateurarcheologen in Kwintelooijen in lagen van vóór het ontstaan van de Heuvelrug veel artefacten (=door mensen bewerkte stenen) hadden gevonden werd er in 1979 een uitgebreid onderzoek gedaan, waarbij geologen en archeologen samenwerkten. De vondsten bleken afkomstig te zijn van een dunne rivierafzetting van kort voor de komst van het landijs. De opstuwing door het landijs heeft ertoe bijgedragen, dat deze artefacten hier aan het oppervlak te vinden zijn en niet 8 tot 10 meter diep in de ondergrond. Deze mensen leefden hier zo’n 250.000 tot 200.000 jaar geleden. De resten lagen niet meer op de plek waar ze achtergelaten waren.
4
Vermoedelijk heeft de snelstromende rivier, de Rijn, bij het verleggen van zijn loop resten van kampementjes langs zijn oevers meegenomen, waardoor deze in de rivierbedding terechtkwamen. Onder de vondsten bevonden zich mooie vuistbijlen, Levallois-kernstenen, schaven, spitsen en veel afslagen. Een aantal ervan zijn nog vlijmscherp, wat erop wijst dat ze nauwelijks door de rivier getransporteerd zijn; anderen vertonen duidelijke tekenen van transport. De Levalloistechniek bestond uit het aan de rand van een grote steen met behulp van een klopsteen met regelmaat stukjes steen af te slaan. De kernsteen kan op die manier tot een vuistbijl gemaakt worden. De stukjes steen die er afgeslagen worden, zijn de afslagen. Bij latere culturen ging het niet meer om de kernsteen, maar om de lange rechte afslagen, klingen genoemd, die gebruikt werden als pijlpunten, ploegmesjes en andere werktuigen. De vondsten uit Kwintelooijen horen op de geologische Uit W.Roebroeks, Oermensen in Nederland. De archeologie van de oude tijdschaal tot het Middensteentijd. Jaartallen: v.Chr. Pleistoceen. Het Pleistoceen is het tijdperk van afwisselend koude en warme perioden: ijstijden en tussenijstijden. Naast de stenen werktuigen zijn er ook zoogdierbotten gevonden. Er zijn resten gevonden van dieren die in een warm klimaat (een tussenijstijd) voorkomen, zoals nijlpaard en bosolifant, maar ook dieren van een kouder klimaat (een ijstijd), zoals mammoet en wolharige neushoorn. Dit wijst op een diverse oorsprong van de vondsten. Een deel van de botten zal De Levalloistechniek waarschijnlijk wel afkomstig zijn van de weggespoelde kampementjes. Men hoopt op een dag nog eens een kampement bestond uit het aan de te vinden, dat compleet bewaard gebleven is. rand van een grote
steen met behulp van
In de tussenijstijd na het Saalien, het Eemien, werd Nederland een klopsteen met opnieuw bewoond, ditmaal door Neanderthalers (Homo sapiens regelmaat stukjes Neanderthalensis). Er was toen een grote binnenzee, wat blijkt uit schelpenrijke afzettingen. Er hebben toen mensen gewoond in de steen af te slaan Gelderse Vallei aan de oevers van de zee. Er zijn zoogdierresten, schelpdieren en stenen artefacten uit die tijd gevonden. De vuistbijlen die óp de keileem van het landijs worden gevonden moeten uit deze tijd of uit het begin van de laatste ijstijd dateren. Een vuistbijl is eigenlijk geen bijl, maar een groot mes om dieren mee te villen en ze te ontleden. Ook kan het als slagwapen worden gebruikt. De vuistbijlen uit de Eemien periode waren al weer beter afgewerkt dan de oudere exemplaren van voor het Saalien. Beide periodes horen archeologisch
5
gezien tot de oude steentijd.De midden steentijd is een relatief korte periode. Daarna kwam de nieuwe steentijd: de periode waarin de mens zich op vaste plekken ging vestigen en akkertjes aanlegde. Deze periode duurde in Nederland van ongeveer 5300 tot 2000 voor Christus. Alleen in Limburg zijn diverse nederzettingen uit die tijd aangetroffen, het kenmerkende aardewerk wordt Bandkeramiek genoemd. Toen er in het Midden Oosten ontdekt was dat een mengsel van koper en tin een veel harder metaal opleverde, begon men bronzen voorwerpen te maken. Naast bronzen voorwerpen werden er in de Bronstijd nog heel veel stenen voorwerpen gebruikt. Uit de Bronstijd zijn wel resten gevonden in het gebied rond Veenendaal en Rhenen. Het meest opvallend zijn de grafheuvels. Deze grafheuvels duiden erop, dat er ook nederzettingen geweest zijn. Dit waren ‘boerendorpjes’, er werd weinig meer gejaagd en vooral akkerbouw en veeteelt bedreven. Zo’n heuvel werd opgebouwd rond een krans van palen en bedekt met heideplaggen. De urn met de verbrande resten van de dode werd daarin bijgezet. Grafgiften konden bestaan uit wapens, sieraden en voedsel. Bij restaurant ’t Berghuis in Amerongen is een Bronstijd-grafheuvel nagebouwd, waarbij je kunt zien wat er onder de heuvel is begraven. Tussen Veenendaal en Elst, vlak bij Plantage Willem III zijn een aantal bronstijdheuvels te vinden. Er worden overigens in informatieboekjes en op informatieborden heel diverse dateringen gebruikt. De Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten houdt de volgende datering aan: Vroege Bronstijd 2000 -1800 v.Chr., Midden Bronstijd (1800 -1100 v.Chr.) en Late Bronstijd (1100 - 800 v.Chr.). Het typerende aardewerk uit de Vroege Bronstijd is wikkeldraad aardewerk: met een soort ketting werd een sierpatroon in de klei gedrukt. In de Late Bronstijd en in de IJzertijd begroef men de doden in urnenvelden, waarbij de urnen met crematieresten dikwijls in een kring begraven werden. De Celtic Fields zijn resten van akkers uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. Ze vormen een schaakbordachtig patroon van vierkante of rechthoekige akkertjes, die worden omgeven door brede begroeide wallen. Aanvankelijk ontstonden deze wallen, doordat men eerst de struiken en heide platbrandde en vervolgens het resterende materiaal aan de randen van de akkers neergooide. Doordat dit proces vaak herhaald werd, werden de wallen langzaam breder en hoger. Op de akkertjes werd o.a. emmer (= oude tarwesoort), gerst en gierst verbouwd. Aan de Vijfsprongweg bij Lunteren is zo’n akkercomplex gereconstrueerd. De begroeide Reconstructie celtic field wallen, die de kleine akkertjes omsluiten, zijn te zien. Via een uitkijkplatform met informatiepanelen is het terrein goed te overzien. De oorspronkelijke sporen waren hier helemaal verdwenen door landbouwactiviteiten, zoals ploegen. Ook bij de Panoramaweg in Bennekom is een informatiepaneel geplaatst. In deze omgeving zijn nog wel resten van de oorspronkelijke akkertjes bewaard gebleven. De dichts bijzijnde vindplaats van Celtic Fields voor ons bevindt zich bij Remmerden. Met een goede plattegrond en wat speurzin zijn minder gedocumenteerde Bronstijdheuvels en Celtic Fields soms ook nog wel zelf op te sporen. Maja Stavleu Gebruikte literatuur: o W.Roebroeks, Oermensen in Nederland o J.H.F.Bloemers, L.P.Louwe Kooijmans, H.Sarfatij, Verleden Land o A.C.van Grootheest (red.), R.Bisschop (red.), Geschiedenis van Veenendaal Aanbevolen: o Sporen uit heden en verleden tussen Veenendaal en Rhenen, 3 wandelroutes, uitg. IVN Veenendaal
6
Archeologisch onderzoek ecoduct Elst In de naaste toekomst wordt er onder de N225, de weg Rhenen-Elst, tussen de Plantage Willem III en de Elster Buitenwaard, een wildpassage aangelegd. Deze gaat ervoor zorgen dat een vrije uitwisseling van allerlei dieren plaats kan vinden tussen de twee bovengenoemde natuurgebieden. De N225 komt op een dragende constructie te liggen, de wildpassage wordt eronder uitgegraven. Oplettende lezertjes hebben al gezien dat men is begonnen met de kap van een onfatsoenlijk aantal bomen aan weerskanten van de weg, terwijl de paddenpoel naar het westen is opgeschoven. Voorafgaand aan deze werkzaamheden werd archeologisch onderzoek gedaan door het ADC (Archeologisch Diensten Centrum), één van de vele professionele bureaus die in het kader van de 'Wet van Malta' gevormd zijn. Deze exploratie werd nodig geacht, omdat amateur-archeologen in de loop der tijd op verschillende locaties in de buurt oudheidkundige vondsten hebben gedaan die op o.a. prehistorische bewoning wijzen. Het onderzoek vond op 10, 11 en 12 april 2006 plaats in de vorm van een zogeheten IVO, een Inventariserend Veld Onderzoek door middel van proefsleuven. De Werkgroep Archeologie Rhenen (WAR) werd uitgenodigd hierbij aanwezig te zijn om waar mogelijk assistentie te verlenen. Tussen de Rijn en de N225 werd één proefsleuf aangelegd, op de Plantage Willem III, ten noorden van de provinciale weg, werden twee dito sleuven gegraven. De WAR was overigens ook aanwezig in 2000, toen een paddenpoel even ten noorden van de huidige proefsleuven werd gemaakt. Net als toen werden bij het huidige onderzoek grondsporen aangetroffen die deskundigen herkenden als ontginningsgreppels uit een betrekkelijk recent verleden, ter verbetering van de bodemstructuur. Deze greppels stammen waarschijnlijk uit de periode dat de Willem III een tabaksplantage werd. Jammer genoeg hebben deze werkzaamheden hoogstwaarschijnlijk veel van de prehistorische bewoningssporen vernietigd. Enkele jaren geleden al werd bij het uitgraven van de paddenpoel een aanzienlijke hoeveelheid scherven gevonden. Deze aardewerkresten stammen goeddeels uit de IJzertijd (grofweg tussen 750 v.C en het jaar 0). Nadere bestudering ervan leverde op dat het meeste materiaal uit de periode 400 - 200 v.C. komt. Een aantal fragmenten vulkanisch gesteente, tefriet genaamd, doet denken aan het gebruik van maalstenen. Het feit dat al dit materiaal dicht bijeen aangetroffen werd doet vermoeden dat de onbruikbare aardewerkscherven en tefrietfragmenten in een afvalkuil gegooid zijn, wat wijst op de aanwezigheid van een IJzertijdnederzetting van tenminste één boerderij. Precies op de plaats van onze paddenpoel lag ver voor Christus dus een boerenbedrijf. Niet zo verrassend, als men al wist dat op de Plantage Willem III resten van Celtic Fields, akkerbouw-complexen uit de IJzertijd, zijn aangetroffen. Alweer een bewijs dat de overgang van stuwwalcomplex naar rivieroevergebied door alle tijden heen een aantrekkelijk vestigingsgebied voor de mens heeft gevormd.
7
Overigens werden in de proefsleuf ten zuiden van de N225, dus dicht bij de steilrand van de uiterwaard, enkele musketkogels gevonden. Een vrijmoedige en zeer voorlopige conclusie was dat deze aan soldaten van het Franse leger hadden toebehoord die in het Rampjaar 1672 langs de noordoever van de Rijn richting Holland waren getrokken. De resultaten van dit korte onderzoek brengen met zich mee dat de amateur-archeologen tijdens de komende werkzaamheden extra attent zullen zijn. Ton van Drunen Ton van Drunen is medewerker van het Blauwe Kamer Team en amateur- archeoloog.
8
Het Binnenveld De sportieve Veenendaler die wil ontspannen en de fiets pakt gaat vaak richting het zuidoosten fietsen. Hij kiest dan voor mooie vergezichten, uitgestrekte weidevelden en knusse boerderijtjes met alle dieren die daarbij horen. Hij is dan in het Binnenveld, een gebied dat ligt tussen Veenendaal, Rhenen, Wageningen en Ede. Een gebied dat nu zeer agrarisch is met hier en daar nog een natuurgebiedje. In dit artikel wil ik u vertellen over hoe het ontstaan is, wat wij bewoners er mee gedaan hebben, hoe die natuurgebiedjes er ontstaan zijn en wat wellicht de toekomst is van het Binnenveld.
Ontstaansgeschiedenis Ik wil met u terug gaan naar de voorlaatste ijstijd. Een enorme tong landijs schuift naar het zuiden en vormt aan beide zijden stuwwallen. Het ijs stopt daar waar nu ongeveer de Nederrijn ligt. Wanneer het weer warmer wordt smelt het ijs en blijft er een diep dal over dat, op het noorden na, begrensd wordt door de stuwwallen. Dit dal lag 35 meter dieper dan het huidige maaiveld. In die vallei lagen ook nog twee kleine heuveltjes. Dit zijn overblijfselen van een stuwwal die bij een vorige ijstijd zijn ontstaan. De noordelijkste heuvel noemen wij nu Emminkhuizerberg. Tijdens de laatste ijstijd wordt het wederom erg koud maar er komt geen landijs uit het noorden. Door die kou groeit er weinig en heeft de wind vrij spel op het zand. De stuwwallen eroderen en veel zand komt in de vallei te liggen. Door sneeuw en regen ontstaan er riviertjes die ook het nodige zand meenemen. De vallei wordt dus minder diep, maar de stuwwalresten en de stuwwallen zelf steken er nog wel bovenuit. Wanneer de Rijn het zuidelijkste stuk stuwwal wegspoelt ontstaan er twee stuwwallen: de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwemassief. Het zand blijft stuiven en er ontstaan zogenaamde dekzandruggen en landduinen. Deze verhogingen in het landschap belemmeren de afvoer van water en zorgen ervoor dat het in de lage delen van de vallei erg nat wordt. Ondertussen is het klimaat veel warmer geworden en ontstaat er op die natte lage delen veenvorming. Ook de wind blijft zijn werk nog doen en erodeert de stuwwallen verder door zand weg te blazen en neer te leggen in de flanken. En ziehier de beginsituatie zoals die was zonder dat de mens er zich mee bemoeide. Oerbossen op de stuwwallen, natte broekbossen bij de Rijn en een prachtig pakket hoogveen: een natuurgebied om van te watertanden.
Ontvening Maar dan komt de mens. Die begon na 1400 met het afgraven van het veen (turf) dat dienst deed als brandstof. De grootste dikte van het veenpakket lag ongeveer daar waar nu de Slaperdijk ligt en was wel 6,5 meter dik. Hier lag dan ook tevens de natuurlijke waterscheiding in de vallei. De venen ten noorden van de waterscheiding waterden af op de Zuiderzee, die ten zuiden daarvan op de Rijn. De boeren mochten onder toezicht van de Maar dan komt de landheren algemeen gebruikmaken van het veen, maar ook van de mens … bossen en heide. Later deden de landheren beetje bij beetje afstand van hun eigendommen. Boeren, welgestelde stedelingen en religieuze instellingen (gasthuizen en kerkgenootschappen) konden zo investeren in grond door later het turf te verhandelen. Door oorlog en onrust vlot het afgraven nog niet zo, maar in de tweede helft van de 16e eeuw, als de rust is weder gekeerd, wordt het graven goed georganiseerd door zogenaamde veenraden en gaat het snel. Voor het afvoer van al het water (en turf) wordt de Grift gegraven.Tegelijkertijd kappen de boeren er ook lustig op los op de stuwwallen en verdwijnt het bos om plaats te maken voor heide. Wanneer al het veen is afgegraven blijven er natte hooilanden over en in de allerlaagste delen van de vallei moerassen, zoals de Blauwe Hel. Cultuurhistorie Kunnen wij nu nog patronen en structuren uit vervlogen tijden terug vinden in het Binnenveld? Als je goed kijkt kunnen we het een en ander wel ontdekken. Het meest opvallend is natuurlijk de Grift. Voordat de Grift gegraven werd lag er tussen Rhenen en Wageningen het riviertje de Grebbe, die later over ging in de Kromme Eem. De Bisschop Davidsgrift werd in 1473 naast de Kromme Eem gegraven op het grondgebied van diezelfde bisschop. Zo voorkwam hij conflicten met Gelre. Toen in het midden van de 16e eeuw de turfwinning goed op gang kwam kreeg de Grift er een noordelijke tak bij: de Boveneindse Grift. Dit water liep tot aan de Klomp en is nu de Prins Bernhardlaan. Vanuit de Grift werd, haaks op de hoogtelijnen, het veen ontgonnen in lange stroken tot aan de flank van de stuwwal. Het veen werd afgevoerd via brede turfvaarten of wijken, waarvan ook de Kerkewijk een voorbeeld is.
9
Door de aanleg van dijken probeerde men steeds beter grip te krijgen op het water. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Slaperdijk, Maanderdijk en uiteraard de Grebbedijk tussen Rhenen en Wageningen. Pas toen de Zuiderzee werd afgesloten en het Valleikanaal in 1937 gereed kwam, was de waterhuishouding van de Gelderse Vallei goed geregeld. Om het veen te ontwateren werden er ook kleine slootjes gegraven. Deze slootjes dienden ook als begrenzing van de smalle langwerpige percelen. Deze sloten werden ten zuiden van de Grift haaks op Grift gegraven, maar ten noorden onder een hoek erop. Deze slotenstructuur is nu nog enigszins terug te vinden, maar veel is ook verdwenen door de ruilverkaveling. Op de afgegraven percelen kon het land ontgonnen worden voor landbouwkundig gebruik. Het veen dat achtergebleven was werd Graven van het Valleikanaal gemengd met zand dat verkregen werd uit de wijken (bron: www.grebbelinie.nl) (waterlopen). De arme grond moest daarna nog flink bemest worden en daar kwamen de schapen weer goed van pas. Deze graasden vooral op de Heuvelrug en op de flanken van die stuwwal waren dan ook veel schaapskooien aanwezig. Maar het bleef voor de boeren geen vetpot en zodoende ontwikkelde zij vele nevenactiviteiten zoals schapenteelt, wolindustrie, tabaksindustrie en de bijenteelt.
De natuur rond 1900 tot nu Je kunt je voorstelen dat het in de vallei altijd goed nat is geweest. Het regenwater dat op de stuwwallen valt zakt in de bodem en gaat onder de grond richting de vallei. Daar komt het dan weer op diverse plaatsen weer naar boven. Dit noemen we kwel. Aangezien dit water zeer schoon is hebben deze plaatsen een grote natuurpotentie. Goede voorbeelden hiervan zijn de Hel, de Blauwe Hel en de Bennekomse Meent. Omdat de boeren niks konden met deze moerassige gronden zijn ze tot op heden bewaard gebleven en kunnen we er nu nog van genieten. Helaas is die natuur daar echter zo kwetsbaar dat je er niet in mag. Vroeger kwamen daar nog diverse zeer zeldzame orchideeënsoorten voor. Door toenemende intensivering van de landbouw (verdroging) is die natuurkwaliteit wel gedaald. Ook het aantal vlindersoorten in de vallei is drastisch gedaald. Zo zat hier in de vallei vroeger een populatie veenbesparelmoervlinders. In de Blauwe Hel broedden in vervlogen tijden ook de Roerdomp en de Zwarte Stern. En ik kan mij nog herinneren dat ik bij de Spitsbergenweg nog Grutto’s en Veenbesparelmoervlinder Tureluurs kon waarnemen. Tegenwoordig moet je nu (bron: Vlinderstichting) hiervoor een eind richting Wageningen fietsen wil je ze weer tegenkomen. En zo zullen er wel nog meer diersoorten verdwenen zijn die afhankelijk waren van het veen en moerassen.
De natuur in de toekomst Maar laat ik niet pessimistisch eindigen. Gelukkig worden er ook weer nieuwe plannen gemaakt die gunstig kunnen uitvallen voor de natuur. Zo zal de Blauwe Hel en de Bennekomse Meent aan elkaar geschakeld worden door de tussenliggende gronden om te zetten in natuur. Eveneens zal er langs de Grift ook nieuwe natuur worden gecreëerd. Staatsbosbeheer is al op een plek begonnen met experimenteren. Je kunt natuurlijk in het Binnenveld een natuurpark aanleggen met zeer hoge natuurpotentie. Ik denk daarbij wel eens aan de Weerribben. Door brede sloten te graven en die weer te laten verlanden ontstaan de zeer bijzondere trilvenen (= hellen), zoals je die hier ook vroeger had. Grote rietvelden geven weer beschutting aan diverse moerasvogels, zoals de Roerdomp. En door vernatting via kwel kunnen weer de mooiste blauwgraslanden ontstaan met al hun zeldzame planten. Of u en ik dit alles nog gaan meemaken? Ik hoop het wel, want het gaat tenslotte om zeldzame natuur in Nederland en zelfs in Europa. Carlo v. d. Weerd
10
De Grebbelinie In de Gelderse Vallei ligt op de oostrand van de Utrechtse Heuvelrug de Grebbelinie, als een groen lint door het landschap. Het vormt met zijn kaden, oude vestingwerken en waterwerken voor de natuur een belangrijke verbindingszone van ongeveer 60 km lengte tussen de Nederrijn en het Eemmeer. Daarnaast is het van uit cultuurhistorisch oogpunt gezien een linie die nog steeds tot de verbeelding spreekt doordat deze verdedigingslinie meerdere keren daadwerkelijk in functie is geweest. Ieder fort, elke kade of ander verdedigingswerk vertelt zijn eigen verhaal. In het kader van dit themanummer voert het te ver om de lange geschiedenis van al deze werken te behandelen. Daar is ook geen plaats voor. Gekozen is daarom voor een beknopte samenvatting van de cultuurhistorische- en natuurlijke aspecten van de Grebbelinie die deze linie zo bijzonder waardevol maakt.
Inleiding Ingeklemd tussen de stuwwallen van de Veluwe in het oosten, de Utrechtse Heuvelrug in het westen, het water van de rivier de Nederrijn in het zuiden en dat van het Eemmeer in het noorden ligt de Gelderse Vallei. Een van oudsher nat en erg moerassig gebied op de grens van het bisdom Utrecht en het Hertogdom Gelre. Mede daarom is dit terrein vaak het strijdtoneel geweest van grensconflicten. In grote delen van het gebied stond het grondwater hoog. Ook dijkdoorbraken zorgden er geregeld voor dat aanzienlijke stukken land onderwater kwamen te staan. Het gebied had eeuwenlang last van overstromingen van de Rijn. Dit verergerde toen het metershoge veenpakket in de Gelderse Vallei werd ontgonnen waardoor deze natuurlijke barrière verdween en het land meters lager kwam te liggen. Een reeks dijkdoorbraken van de Grebbedijk (1595, 1643 en 1651) gaf de aanzet tot de aanleg van de Slaperdijk (1652) om het Sticht ( Bisdom Utrecht) tegen dit water te beschermen. Dit moeilijk te doorkruisen en vrij gemakkelijk onder water te zetten gebied was dus uitstekend geschikt als verdedigings linie om aanvallen uit het oosten te pareren of althans te vertragen. Zo had men de tijd om de Nieuwe Hollandse waterlinie, gelegen op de lijn Naarden, Gorichem en Hollandsdiep, in gereedheid te brengen en onder water te zetten. Dit alles met het doel de Vesting Holland te beschermen.
Cultuurhistorie De Grebbelinie is vanuit een cultuurhistorisch oogpunt en in vergelijking met andere verdedigingslinies in Nederland nog erg gaaf. De rijke geschiedenis van de linie is nog uitstekend af te lezen uit tal van bewaard gebleven dijken en water- en verdedigingswerken. De aanleg is een lang proces geweest met perioden van hoge activiteit tijdens spanningen, afgewisseld door jaren van desinteresse. Van 1582 – 1590, ten tijde van de tachtigjarige oorlog, liet men voor het eerst het oog vallen op dit gebied en werden plannen ontworpen tot de bouw van schansen. Toen in 1629 Spaansgezinde troepen moordend en plunderend over de Veluwe trokken werden deze schansen voor het eerst bezet.
11
Volgende perioden van spanning die uitmondden in een verder uitbreiding van de Linie waren: o 1740: Uitbreken van de Oostenrijkse Successieoorlog. Ten tijde van deze spanningen heeft de linie grotendeels zijn vorm gekregen en wordt ook de Slaperdijk opgenomen in de linie. o 1786: Toenemende Franse oorlogsdreiging. De nog steeds aanwezige werken zoals het Voorwerk aan de Roode Haan, het Fort aan de Buurtsteeg, Fort Daatselaar en de Batterijen op de Schalmdijk werden aangelegd. o 1799: Onder de Franse overheersing. In deze tijd kreeg de Grebbelinie geheel zijn uiteindelijke vorm en werd o.a. fort Engelaar (nabij Renswoude) aangelegd. o 1846: De spoorlijk Arnhem-Utrecht werd dwars door het Fort aan de Buurtsteeg (Camping de Batterijen) aangelegd om deze te verdedigen, hierna werden diverse verbeteringen aan de linie aangebracht. o 1936: Door de Duitse dreiging wordt tot 1940 de Valleistelling zoals deze nu wordt genoemd, in gereedheid gebracht. Boerderijen worden afgebroken, loopgraven en tankgrachten aangelegd en begonnen wordt met de bouw van 271 betonnen mitrailleur-kazematten. o 1944: De Duitse bezetter past voor de laatste maal de linie aan. In totaal werden 20 bunkers gebouwd waarvan er nog 12 resteren.
De Roode Haan
Natuur De Grebbelinie loopt met zijn dijken, kaden en waterloop (Grift, Valleikanaal en Eem) als een groene lijn door het landschap van de Gelderse Vallei. Het is een van de belangrijkste verbindingszones voor de natuur in onze provincie. De combinatie van dijk en water maakt het tot een hoofdader voor de verplaatsing van planten en dieren voor zowel droge als natte milieus vanaf de Rijn tot aan het Eemmeer. Het vormt een uitstekende verbingszone tussen ca. 1000 ha bestaande en nieuwe natuurgebieden voor de uitwisseling van soorten. Belangrijke grote natuurgebieden die aansluiten op deze hoofdader zijn in onze omgeving: de Blauwe Kamer, De Hel, de Achterbergse hooilanden en de Emminkhuizerberg. Binnen de Grebbelinie zijn enkele zeer waardevolle natuurparels te vinden die met namen afhankelijk zijn van kwelwater zoals de Blauwe Hel, het Meeuwenkampje en het Allemanskampje. Allen zijn zogenaamde Blauwgraslanden; onbemeste drassige hooilanden met een unieke vegetatie die zeer gevoelig zijn voor invloeden van buitenaf. Soorten als Blauwe knoop, Blauwe zegge, Blonde zegge, Kleine valeriaan, Spaanse ruiter en Riet- en Gevlekte Orchis komen in deze botanische juweeltjes nog veelvuldig voor. Daarnaast is ook de fauna rijk aan soorten. Zo komen van de amfibieën de poelkikker en kamsalamander op diverse plaatsen voor alsmede de reptielen: ringslang en zandhagedis. Voor de vleermuizen is de linie door zijn lintvormige structuur en zijn betonnen soms ondergrondse verdedigingswerken zowel in de zomer als in de winter van groot belang.
12
Fort aan de Buurtsteeg
De Toekomst De Grebbelinie spreekt nog steeds tot de verbeelding omdat dit de enige verdedigingslinie in Nederland is waar in de meidagen van 1940 hevig is gevochten. De strijd om de Grebbeberg is bij iedereen bekend maar ook op andere plaatsen zoals bij Renswoude (Fort Engelaar) is hevig weerstand geboden. Mede door deze ‘levende geschiedenis’ die men levend wil houden en op grond van bovenvermelde natuur- en cultuurhistorische waarde is door verschillende overheden, grondeigenaren, belangengroeperingen, bewoners en gebruikers een gezamenlijke visie ontwikkeld op de Grebbelinie als geheel dat als startpunt moet dienen voor nieuwe ontwikkelingen. Zo wil men de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit vergroten, de natuur en landschappelijke waarden versterken en de recreatie en het toerisme stimuleren. Dit wordt gedaan door forten te restaureren en verdwenen forten, kades en waterlopen te herstellen. Ook zullen drassige (natuur) gebieden worden gecreëerd in de inundatiegebieden en door het vrijmaken van beplanting of juist het beplanten van kades en forten wil men de zichtbaarheid van de linie vergroten. Op recreatief terrein gaat men een bezoekerscentrum en bezoekersknooppunten inrichten waar het informeren van bezoekers centraal staat alsmede informatiepunten op diverse kruispunten van fiets en wandelwegen. Kortom, de Grebbelinie krijgt een geweldige oppoetsbeurt waardoor de belangrijke cultuurhistorische en natuurwaarden van de Grebbelinie ook in de toekomst behouden blijft. Bert de Ruiter Bronnen: o Gebiedsvisie voor de Grebbeberg deel 1, Hoofdrapport;’De Grebbelinie boven water’ van de Provincie Utrecht, augustus 2006. o Rapport ’ Van militair verdedigingswerk tot cultuurhistorisch erfgoed en natuurmonument’ door ing. J.C.T. v. Blommestein, augustus 1978 o ‘Tastbare Tijd’, cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, september 2005.
13
Beeldenroute “14 Karaats” en Herdenkingstochten van WO II Een mooie zondagmiddag, begin juli. Af en toe een zonnetje, graadje of 20: echt wandel- en fietsweer. In prettig gezelschap leg ik de 14 K(a)raatsbeeldenroute al fietsend af. Onderweg bewonderen we uitvoerig de tijdelijk langs de route geplaatste kunstobjecten. Zeven kunstenaars lieten zich inspireren door de landschapselementen in het gebied De Kraats. Onderweg is er het genoegen van koffie of een ijsje, relaxend in een luie stoel op een tuinterras. Grote attractie hier is een piepjong ondernemend poesje, dat na een vastbesloten klim- en springpartij een rek vuile, dus overheerlijke gebaksborden weet te bereiken... U kunt nog net de kunstwerken zien, want het project loopt 15 september af. Het traject op zich is en blijft vanzelfsprekend interessant. Hopelijk blijft de informatieve website nog even intact. De afgebeelde routekaart is (was) tevens verkrijgbaar bij de VVV-kantoren. Ook wandelend valt er volop cultuurhistorie op te snuiven in onze omgeving. Jaarlijks organiseert de Regio VVV Veluwe&Vallei drie tochten ter herdenking aan de Tweede Wereldoorlog. Afwisselend komen de Bevrijding, de Verdediging en de Ontsnapping aan bod. Op 20 oktober volgt de route het parkoers van para’s die vanuit bezet Nederland veilig de Rijn overstaken naar bevrijd Nederland. Volgend voorjaar start de cyclus opnieuw.
14-Karaats Beeldenroute Het landschap tussen Ede, Bennekom, Wageningen, Rhenen en Veenendaal is in snel tempo aan het veranderen. Dit boerengebied, De Kraats, inspireerde zeven kunstenaars (en Kraatsliefhebbers) om een 14-tal beelden te maken die een relatie hebben met dat landschap. Indrukken, contrasten, herinneringen en gebeurtenissen verbeelden zij in de kunstobjecten die langs een 30 kilometer lange fietsroute staan opgesteld. Ze hopen u, op creatieve wijze, een nieuw zicht op de schoonheid van De Vallei te geven. De route is in te korten tot 15 km, maar dan mist u het gedeelte over het nieuwe fietspad langs het Valleikanaal. Gaat fietsen u te snel, wandelen mag ook! De 14 Karaatsroute voert u over oude wegen door het boerenlandschap De Kraats, onderdeel van het Binnenveld. Al fietsend ziet u een afwisseling van weilanden en boomkwekerijen, mais- en graanvelden, paarden en koeien, hoog en laag, recht en krom, oud en nieuw. Tot 15 september komt u onderweg de 14 kunstwerken tegen. Op een erf, in een weiland of tussen bomen nodigen deze uit tot anders kijken naar het landschap. Langs de route zijn twee horecagelegenheden. U kunt de 14 K(a)raats beeldenfietsroute oppakken waar u maar wilt. Zelf heb ik de route deels in tegengestelde richting afgelegd en pas later het nieuwe fietspad langs het Valleikanaal verkend. De titels van de kunstobjecten zijn achtereenvolgens: Lege tafel, Raven, Licht op de boerderij, Spinsels, Zonder woorden, Kasteel Harslo, Blik op oneindig, Draadpaarden, Bron, Gezichtsveld, Wiep, Omsloten, Nest, Aarzeling. In de omgeving zijn meerdere fietsroutes aangegeven door de bekende zeshoekige bordjes, zoals de Boerderijenroute, Schansenroute, Kraatsroute, Grebbelinieroute-noord en -zuid. Eveneens in de omgeving, maar enkele kilometers verderop: Bergbekenroute, Valleibekenroute, Callunaroute.
14
Een stukje natuurhistorie De Kraats maakt deel uit van het lage dekzandgebied van de zuidelijke Gelderse Vallei. Het gebied is ingeklemd tussen de Utrechtse Heuvelrug en de westelijke uitlopers van het Veluwemassief. De Gelderse Vallei ontstond in de voorlaatste IJstijd (250.000-150.000 jaar geleden) toen een gletsjer zich een weg baande door het landschap en te midden van de aan weerszijden omhoog gestouwde stuwwallen een gapende leegte achterliet. Stuifzand, moerasbos en veenmos vulden de Kraats in de loop der tijden gedeeltelijk op. Door de lage ligging is het ook altijd een vochtig gebied geweest, rijk aan beekjes die het kwelwater van de stuwwallen afvoeren. Thans omsluiten de plaatsen Wageningen, Bennekom, Ede, Rhenen en Veenendaal het Binnenveld en de Kraats. In het gebied wordt geboerd, gewoond, gefietst, gewandeld en paardgereden. De eerste bewoners vestigden zich ooit op de zogenaamde dekzandruggen. Vanaf de vroege Middeleeuwen bestond de Kraats uit lage drassige veengronden en hogere bouwlanden (engen). In de loop der tijd werd het veen ontgonnen. Er kwamen hooilanden en weilanden. Op de akkers groeiden vooral granen. Op de weilanden liepen de koeien. Na 1950 heeft de verandering van het grondgebruik veel invloed gehad op het uiterlijk van de Kraats. Meer koeien vroegen grotere stallen, maïs verving de granen. Daarnaast werden nieuwe inkomstenbronnen gevonden; paardenstallen, caravanstallingen, recreatie, boomkwekerijen, zorgboerderijen.
15
Draadpaarden
Nest
Gezichtsveld
16
Kasteel Harslo
Blik op oneindig
Aarzeling
17
18
19
Herdenkingstochten Bevrijding, Verdediging en Ontsnapping In 1953 werd voor het eerst de Capitulatie-Vrijheidstocht georganiseerd om de gedachte aan de capitulatie op 5 mei 1945 levendig te houden. Dit voorjaar was de 28e editie. Deelname aan de tocht is een uitgelezen mogelijkheid om de historische stad Wageningen en de natuurlijke omgeving te leren kennen. Deze dagwandeling voert u door veel verschillende landschappen: zandgronden, beekdalen met stuwwallen, uiterwaardenvan de Rijn, vallei en weiden op afgegraven veengronden afgewisseld met de groene cultuurhoogtepunten van de Wageningse Arboreta, die juist in mei uitbundig bloeien. Natuurlijk leidt de wandeling ook langs bekende historische plaatsen. In Hotel de Wereld is een tijdelijke expositie ingericht en op de Grebbeberg is de mogelijkheid om de militaire begraafplaats te bezoeken. In de Grote Kerk op de markt kan een kijkje genomen worden door het Bevrijdingsraam en elders wordt stilgestaan bij het Wagenings verzet. Dit jaar is de Grebbe-Valleitocht voor het eerst toegevoegd en gaat zo een eenheid vormen met de reeds bestaande Pegasustocht en Capitulatietocht. Het wandelevenement is bedoeld als herdenking aan de Verdedigingslinie bij de Grebbeberg. In de vroege ochtend van 10 mei 1940 valt het Duitse leger Nederland binnen. Een deel van dit leger moet nog de eerste aanvalsdag de Grebbeberg nemen en Rhenen bezetten. Het zal echter heel anders lopen. Tegenover de onervaren en slecht bewapende Nederlandse troepen staat een geoliede Duitse machine, die numeriek sterk in de meerderheid is. Toch weten de verdedigers drie dagen stand te houden. Tijdens de gevechten op en om de Grebbeberg verliezen ruim 415 Nederlandse militairen hun leven. De startplaats van de Grebbe-Valleitocht is naar keuze Rhenen of Veenendaal. Vanuit Rhenen leidt het parkoers de wandelaars via de Grebbelinie en het Valleikanaal naar Veenendaal. De omgekeerde weg trekt van Veenendaal door Kwintelooijen en zo verder naar Rhenen. Jammer dat het wandelplezier verstoord wordt door de geluidhinder van een juist deze dag geplande motorcrosswedstrijd. De Pegasuswandeltocht is bedoeld als herdenking aan de Vluchtoperatie Pegasus die in oktober 1944 plaatsvond. Na de mislukte poging in september 1944 om de bruggen bij Arnhem in handen te krijgen (operatie Market Garden), kwam het front aan de moeilijk te passeren grote rivieren tot stilstand. Op de Veluwe hielden zich enkele honderden Britse militairen schuil. Toen duidelijk werd dat in het najaar van 1944 geen geallieerde opmars over de Rijn zou plaatsvinden, werden er plannen gesmeed om zoveel mogelijk ondergedoken militairen en verzetsstrijders van de Veluwe door bezet gebied bij Renkum over de Rijn naar bevrijd gebied te brengen. De eerste poging werd met 150 ontvluchte onderduikers een groot succes, de tweede en laatste een groot debacle. De route die de para's van de succesvolle operatie Pegasus I volgden is het parkoers van de Pegasustocht geworden. Deze voert de deelnemers langs de oorspronkelijke routes van Wekerom naar Renkum en via Wageningen, Bennekom en Edese Bossen terug naar het eindpunt in Ede. Bij elke genoemde wandeltocht kan men kiezen uit twee of meer afstanden.
Bewerking en foto’s:
Tineke Wouda
Bronnen:
o o o o
www.14karaats.nl www.wandelenopdeveluwe.nl www.vvvveluwevallei.nl www.grebbeberg.nl
20
Kwintelooijen Voorbeeld van een wisselwerking tussen Natuur en Cultuur Kwintelooijen, wie kent het gebied niet? Velen zullen Kwintelooijen kennen van de wandelingen in de natuur, verjaardagspartijtjes, het mountainbiken of het sleetje glijden, wanneer het weer eens gesneeuwd had. Of misschien kreeg u wel een bijzondere gevoel voor het gebied, toen u dat ene speciale plantje ontdekte in de buurt van de motorcrossbaan, dat altijd met 2de pinksterdag in de nationale belangstelling staat. Vaak weten mensen niet meer van het gebied, dan dat het in de jaren ‘70 en ‘80 een zandafgraving is geweest. Toch is de geschiedenis van Kwintelooijen veel interessanter en gaat veel verder terug dan 40 jaar geleden. Deze geschiedenis laat een interessante wisselwerking zien tussen natuur en cultuur, dat het gebied uiteindelijk gemaakt heeft zoals het nu is. Als je deze geschiedenis een beetje kent, kun je soms nog de sporen in het Zo wist één landschap ervan terug zien.
gletsjertong het vroegere Maasdal te bereiken, dat we tegenwoordig de ‘Gelderse Vallei’ noemen
Voor een goed begrip over de ontstaansgeschiedenis van Kwintelooijen, moeten we helemaal teruggaan naar de één-na-laatste ijstijd, het Saalien, zo’n 150.000 jaar geleden. In die tijd konden gletsjertongen vanuit Scandinavië tot halverwege Nederland komen. Op hun weg schoven de gletsjers door de rivierdalen en zochten zo hun weg naar het zuiden. Zo wist één gletsjertong het vroegere Maasdal te bereiken, dat we tegenwoordig de ‘Gelderse Vallei’ noemen. Doordat het ijs de toegang naar het noorden blokkeerde, werden de rivieren naar het westen afgebogen. Door het grote gewicht van het ijs, kon de gletsjer aan de randen de bevroren rivierbeddingen opbreken en als schollen schuin tegen elkaar zetten. Zo ontstond aan de oostkant de stuwwal, waar nu Ede tegen aan ligt. Aan de westkant ontstond de Utrechtse Heuvelrug, waar Kwintelooijen deel van uitmaakt. In Kwintelooijen is in het midden, van wat vroeger de groeve van de afgraving was, een heuvel te vinden (naast de plas), dat bewust niet is afgegraven om de karakteristieke scheefstelling van de gelaagdheid van de bodem als gevolg van de stuwende werking van het ijs te laten zien. Om deze reden is deze heuvel aangewezen als geologisch monument. Door begroeiing en betreding van de heuvel is echter deze scheefstelling nauwelijks meer waarneembaar.
21
Door de geschiedenis heen is het gebruik van het landschap door de mens altijd sterk bepaald geweest door de mogelijkheden, die de ondergrond te bieden had, en de middelen, die ze tot hun beschikking hadden. Dat is ook het geval voor het leven op de Utrechtse Heuvelrug. Al in 2000 - 1500 v.Chr. (de middenbronstijd) waren er nederzettingen op de flanken van de Heuvelrug, waarbij gebruik gemaakt werd van het reliëf van het landschap om droge voeten te houden in de moerassige omgeving. Bewijzen hiervoor zijn de grafheuvels in de buurt op de Remmerdense heide. De Oude Veensegrindweg, de weg naar Kwintelooijen, was in vroeger tijden de bovenweg, die in de natte wintermaanden gebruikt kon worden wanneer de Cuneraweg, de onderweg, niet meer begaanbaar was. Sporen van vroegere akkerbouw zijn te vinden in de vorm van ‘Celtic fields’.Met de primitieve landbouwwerktuigen, vaak niet meer dan een puntige stok getrokken door ossen, kon landbouw bedreven worden op de lichte zandgronden, terwijl dit nog niet mogelijk was op de zwaardere vruchtbaardere kleigronden. Akkertjes van 40 bij 40 m werden gemaakt door bos te verbranden, waarbij de as van de verbrande bomen en struiken als bemesting diende voor de planten, die erop verbouwd werden. Doordat deze akkertjes snel uitgeput raakten, moesten nieuwe akkertjes aangemaakt worden. Op deze manier ontstond een raatvormig patroon van akkertjes, waar jaarlijks slechts een klein aantal veldjes gebruikt werden, terwijl de rest er braak bij lag. Het wandelboekje, “Sporen, uit heden en verleden tussen Veenendaal en Rhenen” geeft een beschrijving van deze ‘Celtic fields’ en waar ze te vinden zijn. In de middeleeuwen werd er veel bos gekapt, zodat de Utrechtse Heuvelrug zijn oorspronkelijke bossen kwijt raakte. Daarvoor in de plaats kwamen heidevelden. Het karakter van het landschap was veel meer open en weidser, dan zoals we het nu kennen. Dat het landschap ook in Kwintelooijen veel meer open was dan nu, wordt wel geïllustreerd door het feit dat er aan het begin van Kwintelooijen een heuvel is met de naam ‘Galgenberg’, waar vroeger de kasteelheer het recht had om mensen, na een ernstig vergrijp, op te hangen. Deze heuvel staat nu verborgen in het bos, maar vroeger werden deze plekken zodanig gekozen, dat ze al van verre zichtbaar waren, om Schaapskooi (foto Tineke Wouda) als afschrikwekkend voorbeeld te dienen voor vreemdelingen met kwade bedoelingen, die Veenendaal wilden bezoeken. In deze tijd kwam er een karakteristieke landbouwmethode tot ontwikkeling, dat een speciale wisselwerking was … om als tussen mens, plant en dier. Deze methode was gebaseerd op het houden afschrikwekkend van schapen, die behalve wol en vlees voor de boer, ook gingen dienen voorbeeld te dienen als mest-producent voor de schrale landbouwakker. Ze graasden overdag voor vreemdelingen op de heidevelden en werden ’s nachts zoveel mogelijk in een schaapskooi gehouden, waarin de mest werd verzameld. met kwade
bedoelingen, die
Zo’n schaapskooi bestond uit een verdiepte stal, die ook wel potstal werd Veenendaal wilden genoemd. De vloer werd bedekt met een laag heideplaggen waarin de bezoeken … mest en de urine werden opgenomen. Regelmatig werd er een nieuwe laag heideplaggen boven op de bestaande aangebracht. Wanneer de schapen met hun koppen de bovenkant van de stal raakten, werd de stal leeggehaald. Dit mengsel van mest, urine en heideplaggen werd op de landbouwakkers uitgestrooid, zodat de akkers vruchtbaar gehouden konden worden.
22
Men heeft wel eens berekend hoeveel heide nodig was om een boerderij met een gemiddelde bedrijfsgrootte van 4 ha bouwland voldoende vruchtbaar te houden. Het bleek, dat men dan over 30 ha heide moest beschikken om voldoende heideplaggen te steken. Om de mest te kunnen leveren voor 1 ha akkergrond, had de boer ongeveer 15 schapen nodig. Voor een boerderij met 4 ha bouwland moesten er dus 60 schapen worden gehouden. Zo’n akker werd dan een es of een eng genoemd en zijn te herkennen aan de bolvormige randen als gevolg van honderden jaren ophogen van de akkers met de mest uit de potstal. Een voorbeeld van een es is te vinden langs de weg, die naar het pannenkoekenrestaurant ‘Het Berghuis’ leidt bij Amerongen. Door het plaggen werden de heidevelden in stand gehouden, die de woeste gronden genoemd werden, en kon de vruchtbaarheid van de akkers voldoende op peil worden gehouden. Soms werd zo’n akker gemeenschappelijk onderhouden In 1950 werd een officiële door een dorp. Kwintelooijen bestond in die tijd vnl. uit heidevelden en maakte deel uit van de concessie uitgegeven om zand in gemeenschappelijke heidevelden. Deze Kwintelooijen af te graven landbouwmethode, ook wel het ‘potstalsysteem’ genoemd heeft tot het begin van de vorige eeuw geduurd, toen de kunstmest zijn intrede deed, zodat deze natuurlijke bemesting niet meer nodig was. Toen de heidevelden overbodig werden, ging men de woeste gronden ontginnen door het aanplanten van bossen. De bossen rond Kwintelooijen zijn dan ook volledige houtproductiebossen. De voedselarme zandgrond op de Heuvelrug is uitermate geschikt voor het aanleggen van bos, bestemd voor de houtproductie, omdat de langzame groei van de bomen ervoor zorgt, dat de kwaliteit van het hout uitstekend is. Al in de dertiger jaren van de vorige eeuw hebben in dit gebied zand afgravingen plaatsgevonden. De lokatie van de eerste afgraving was op de plek, waar vroeger het Veenendaalse ziekenhuis heeft gestaan en wat tegenwoordig de plek is van het appartementencomplex ‘Reenendael’. In 1950 werd een officiële concessie uitgegeven om zand in Kwintelooijen af te graven, die toen de zandgroeve ‘De Dikkenberg’ heette. Het afgegraven zand werd gebruikt voor de aanleg van snelwegen. Over deze plekken werd in die tijd wel geschreven, dat “het lelijke wonden in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug waren. Aan het natuurleven dragen deze nieuwe afgravingen weinig bij. Alleen oeverzwaluwen profiteren soms van de aanwezige, steile hellingen door er hun nestgangen in uit te graven. Een globale berekening leert dat, wanneer de zandwinning in het huidige tempo doorgaat, de Heuvelrug over honderd jaar afgegraven zal zijn.”
Dat het gebied Kwintelooijen nu heel anders beoordeeld wordt en dat juist deze activiteiten de aanzet zijn geweest tot een uniek stukje natuurgebied in Midden-Nederland had men vroeger niet kunnen indenken.
In deze tijd werd de naam
Na het stopzetten van de commerciële Kwintelooijen voor dit zandafgravingactiviteiten waren de eigenaren verplicht het gebied gangbaar en gebied in te richten voor recreatief gebruik. Zodoende werd het in beheer gegeven aan het Recreatieschap Utrechtse verwijst naar de familie Heuvelrug, Vallei en Kromme Rijngebied met als bestemming Kwint en de familie Looijen dagrecreatie en natuurgebied. In deze tijd werd de naam Kwintelooijen voor dit gebied gangbaar en verwijst naar de familie Kwint en de familie Looijen, die samen een twee-onder-één-kapwoning aan de Oude Veensegrindweg hadden. Toen de afgravingactiviteiten gestaakt werden, ging de natuur weer bezit nemen en ontwikkelde het gebied zich tot een gebied met grote natuur- en geologische waarden. Door de hoogteverschillen, noord- en zuidhellingen, vochtige- en droge stukken in het landschap is er een grote diversiteit aan vegetatietypen ontstaan. Planten brengen door hun aanwezigheid veranderingen aan in het milieu, waardoor er weer milieu omstandigheden ontstaan, die voor andere planten geschikt zijn. Zo zie je dat in de tijd een plantengemeen-schap opgevolgd wordt door een andere plantengemeenschap. Zo’n reeks van opeenvolgende plantengemeenschappen wordt successie genoemd. Wanneer zo’n successie ongestoord zijn gang kan gaan, zal dat op den duur tot een stabiele eindsituatie leiden, waarin de
23
plantengemeenschap niet meer verandert. Op de zandgronden zal dit een eiken-berken bos zijn, vergelijkbaar met het bosgebied wat we op het stuwwalplateau aantreffen. Het gebied is dan uitontwikkeld en biedt veel minder variatie aan flora en fauna. In Kwintelooijen is het beheer erop gericht om het niet zover te laten komen. Door verstoringen in het gebied toe te laten, zoals het uitzetten van grote grazers, het toestaan van beperkte recreatie en erosieprocessen hun “landschapvormend” werk te laten doen, kunnen voldoende milieu omstandigheden gecreëerd worden, zodat de pioniersvegetatie zich kan blijven handhaven. Zodoende kunnen we de verschillende stadia in natuurontwikkeling naast elkaar blijven zien. Juist deze grote verscheidenheid in plantengemeenschappen maakt, dat vele insecten en dieren in dit gebied te vinden zijn. Terugkijkend kan men concluderen, dat Kwintelooijen een voorbeeld is van een halfnatuurlijk landschap, d.w.z. een gebied waar flora en fauna spontaan tot ontwikkeling zijn gekomen, maar wel binnen de context hoe de mens in alle tijden het gebied heeft aangewend voor eigen gebruik. Ook in deze tijd vervult Kwintelooijen een duidelijke menselijke behoefte in de vorm van recreatie en natuurbeleving. Dat dit geresulteerd heeft in een uniek stukje gebied met een grote diversiteit aan flora en fauna, waar ontzettend veel aan te ontdekken valt, is mooi meegenomen. Peter van Krugten
24
Tabaksteelt en tabaksindustrie in Zuid-Oost Utrecht De tabaksteelt en ook de tabaksindustrie zijn de afgelopen 3 eeuwen van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van Veenendaal, Rhenen en omgeving. Duizenden families hebben in de tabakssector een, soms zeer bescheiden, middel van bestaan gevonden. Anno 2007 is dit alles historie.
Oorsprong van de tabak Tabak behoort met o.a. de aardappel, tomaat, paprika en aubergine tot de familie van de Nachtschaden, ofwel de Solanaceae en is van het geslacht Nicotiana. Nicotiana en nicotine zijn afgeleid van Jean Nicot, Frans gezant in Portugal, die in 1560 tabakszaad naar Frankrijk stuurde. De tabaksplant is een exoot en afkomstig uit Zuid-Amerika. Toen Columbus in 1492 op het eiland Hispaniola landde, kwam hij als eerste Europeaan in contact met de tabak. Hij en zijn manschappen kregen van de inwoners gedroogde bladeren aangeboden die hun onbekend voorkwamen. Later zagen ze dat dergelijke bladeren in opgerolde vorm gerookt werden. Planten en zaad werden ingevoerd in Spanje en Portugal en in korte tijd verbreidde de tabaksteelt zich over een groot deel van Europa en Azie. De Spanjaarden gebruikten de tabak oorsponkelijk als geneesmiddel, maar al gauw werd het als genotmiddel in pijpen gerookt.
Betekenis van de tabaksteelt
In Nederland was vanaf het midden van de 17de eeuw tot diep in de 19de eeuw de productie van rook-, snuif- en pruimtabak een zeer belangrijke bron van inkomsten voor velen. De gedroogde tabaksbladen werden in balen geperst en opgekocht door handelaren uit Amsterdam en Rotterdam om verwerkt te worden tot rooken pruimtabak. Ook werd de tabak gesponnen waarna er snuiftabak van werd gemaakt. Snuiftabak was vooral in het buitenland erg populair. Omdat tabak een tropische plant is, is ons land vanwege het klimaat ongeschikt om het zaad direct ter plaatse te zaaien. Het was een tabaksplant Nederlandse vinding om het zaad te zaaien in broeibakken en daarna te verspenen. Eveneens was het gebruik van speciale droogschuren, waarvan er nog enkele bewaard zijn gebleven, een Nederlandse vinding. Andere landen namen deze vindingen over. Omstreeks 1615 begon de tabaksteelt zich vanuit Amersfoort over midden Nederland uit te breiden. Maar de meeste tabaksakkers bevonden zich tussen Amerongen en Rhenen. Van omstreeks 1640 tot 1880 is de verbouw van tabak in Zuid-Oost Utrecht hoofdmiddel van bestaan geweest en was inlandse tabak een belangrijk handelsproduct. Tevens werd een belangrijk deel in de omliggende sigarenfabrieken gebruikt voor de fabricage van sigaren.Het is niet vreemd dat in deze streek de tabaksteelt tot ontwikkeling is gekomen. Immers de zonnige zuidhelling van de Utrechtse Heuvelrug zorgde voor een relatief gunstig microklimaat. Aan de bloeitijd van de tabaksteelt kwam een eind door het optreden van een schimmelziekte (Blue Mould) met de wetenschappelijke naam Peronospora tabacina, die in feite het telen van tabak op grote schaal onmogelijk maakte. Inmiddels was ook de vraag naar inlandse tabak sterk afgenomen. Onze tabak kon niet meer concurreren met die uit b.v. de VS, Cuba, en Nederlands Indië.Tenslotte werd rond 1970 nog voor het laatst in Elst tabak verbouwd.
Tabaksplantage Willem III De tabaksplantage Willem III in Elst mag als specifieke plaats waar tabak geteeld werd, niet onvermeld blijven. In archieven wordt gewag gemaakt van het feit dat in 1852 enige ondernemers, waaronder de heren Ruijs en Van der Meer van Kuffeler 100 bunders heidegrond van de kerk pachtten om er tabak te gaan telen. De naam Willem III werd gekozen omdat de in 1849 tot koning gekroonde Willem III veel belangstelling toonde voor handel en nijverheid. Hij werd ook wel koopmankoning genoemd.
25
De tabak werd gedroogd in speciale droogschuren, met lange kleppen in de houten zijwanden.Deze kleppen konden worden opengezet, zodat de wind door de schuur kon waaien, om de aan spijlen opgehangen bladeren te drogen. Op de plantage hebben in totaal 14 tabaksschuren gestaan, sommige met een lengte van 60 meter. Alle schuren hadden 1 of soms 2 woningen aan de uiteinden. Van de 14 schuren is er nog slechts 1 bewaard gebleven, die momenteel door Het Utrechts Landschap wordt gerestaureerd. De plantage wisselde een aantal keren van eigenaar. In 1892 werd de plantage uitgebreid met 23 ha heide- en bosgrond. In 1931 kocht een fruitteler uit Rotterdam, de heer Kruidenier, de plantage.Hij verving langzamerhand de niet meer zo lonende tabak door verschillende soorten fruit. Er zijn tot na de oorlog appels, peren, meikersen en zelfs perziken geteeld, maar eigenlijk was de grond te arm voor de fruitteelt. In 1964 werd de plantage overgedaan aan Cebeco, een landbouwcooperatie, die er een veredelingsbedrijf van graszaden vestigde.Tenslotte kwam de plantage in 1994 in handen van Bureau Beheer Landbouwgronden, die het in beheer gaf aan Het Utrechts Landschap om er natuurterrein van te maken. En daarmee is de plantage, een schitterend, zachtglooiend terrein op de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug, 150 jaar na de ontginning, weer teruggegeven aan de natuur.
Veenendaalse tabaksindustrie De groei van het dorp Veenendaal is te danken aan de 3 t’s: turf, textiel en tabak. Niet toevallig kon in deze regio de tabaksindustrie tot bloei komen. Immers een belangrijk deel van de grondstof werd in de nabijheid geteelt. Aanvankelijk werd de inlandse tabak ook als binnengoed van de sigaren gebruikt. Echter de uit de tropen geimporteerde tabak was daarvoor beter geschikt. Later werd onze eigen tabak in de sigarenfabrieken alleen nog gebruikt als omblad. De sigarenfabrieken zijn ontstaan vanuit het thuiswerk. Eerst kleine onderneminkjes met enkele medewerkers en later grotere bedrijven zoals die van Spaan en Bertram met 150 man in dienst. In Rhenen alleen al waren er in de bloeitijd zo’n kleine 50 fabrieken. De oorsprong van de wereldvermaarde Veense sigarenfabrieken lag in Opheusden, waar Wouter Geurts in 1868 vergunning kreeg voor het oprichten van een tabak- en sigarenfabriek.Zijn dochter
26
Janna trouwde in 1887 met de Veenendaler Jochem van Schuppen. Jochem en zijn broer Marinus waren de grondleggers van de drie grootste sigarenfabrieken in de omgeving: Ritmeester (1887), Panter (1920) en Schimmelpenninck (1924). De bloeitijd van de Veense sigarenindustrie was in de jaren voor de 2de wereldoorlog. In 1939 waren er bij De Ritmeester 1700 werknemers in dienst. In die jaren ging het slecht in de textiel. Veel werklozen konden worden omgeschoold tot sigarenmaker. Er moest zelfs personeel uit de omliggende plaatsen worden aangetrokken. Ritmeester maakte wereldfaam door zijn “bolknak”, een sigaar met een torpedoachtige vorm. Als start van de Veense tabaksindustrie wordt het jaar 1705 genoemd. Het jaar dat de eerste tabaksspinnerij in Veenendaal wordt gevestigd. Na precies 300 jaar, in 2005, kwam er een eind aan de productie van sigaren bij Ritmeester. De andere fabrieken zijn dan al gesloten. Daarmee is 300 jaar tabaksindustrie in Veenendaal een feit. Bert Berg Literatuur: o D. Pezarro, De teelt van tabak in Amerongen en omgeving,1987 o H. Dekker, Driehonderd jaar tabaksindustrie in Veenendaal,2005 o Roland Blijdestijn, Tastbare tijd, cultuurhistorisch atlas van de provincie Utrecht 2005
27