5.
Uitwerking doelstelling natuur, landschap en cultuurhistorie
5.1
Toekomstbeeld
Voorop staat de veiligstelling van een grootschalig zoetwatergetijdenmoeras op de overgang van rivier naar zee. Zowel riviergebonden als getijdengebonden systeemonderdelen kenmerken het gebied in zowel huidige als toekomstige fasen. Door het sterk wegvallen van de getijdenwerking sinds de afsluiting van het Haringvliet in 1970, heeft het moerasgebied vooralsnog een overwegend lagune-karakter gekregen, maar het toekomstbeeld is gevestigd op herstel van het zoetwatergetijdenkarakter. Grootschalige gebieden waar zoetwater (rivierinvloed) meebeweegt op de getijden (zeeinvloed) zijn internationaal zeer schaars en het Nationaal Park streeft er naar een dergelijk gebied weer op de Europese kaart te krijgen. Herintroductie van de getijdenwerking wordt daarom actief ondersteund, met daarbij voorkeur voor een getijdenslag die - uiteraard binnen de kaders die worden gesteld vanuit een maximale veiligheid van het watersysteem- zo min mogelijk wordt gedempt door menselijke invloeden. Op de middellange termijn (vanaf 2015) wordt uitgegaan van de introductie van de variant Getemd Getij. De effecten daarvan op de Biesbosch zijn beschreven in het intermezzo in hoofdstuk 2. De getijslag in de Biesbosch neemt dan toe van ca. 30 cm tot ca. 100 cm. Met name de gemiddelde laagwaterstand (GLG) komt dan lager te liggen, zodat grotere oppervlakten periodiek droog komen te liggen, zodat het intergetijdengebied met gorzen en slikken in omvang flink toeneemt. Binnen de planperiode worden de Haringvlietsluizen op een kier gezet (2005). Daarmee wordt vooral experimentele ervaring opgedaan met de vergrote invloeden van met name een verandering van de zout-zoet gradiënt in het mondinggebied. Voor de Biesbosch zijn de effecten op zowel verandering van het zoutgehalte (vrijwel nihil) en getijde (ca. 10 cm extra getijdenslag) nauwelijks waarneembaar. In de planperiode is uitbreiding van het intergetijdengebied dus nog niet/nauwelijks aan de orde: slechts bij inrichtingsmaatregelen zullen uitgangsposities kunnen worden gerealiseerd ten behoeve van periodiek droogvallende pioniersvegetaties (slikken, gorzen). Tegelijkertijd wordt ook een vergroting van de dooradering van het gebied actief ondersteund; (nieuwe) kreken zijn te verwezenlijken in het kader van rivierverruimende maatregelen, ter vergroting van de doorstroming bij hoogwatersituaties. Gekoppeld aan deze nieuwe kreken zullen nieuwe uitgangsposities worden gerealiseerd voor intergetijdenzones. Wat betreft het beheer van het gebied wordt gestreefd naar een beheersmodel waarbij zo min mogelijk menselijke ingrepen op kleinschalige niveau (perceelsniveau) voorkomen. De invloed van de mens wordt beperkt door de kaders die worden ingegeven door een maximaal niveau van veiligheid. Dat heeft vooral gevolgen voor de waterhuishouding. Binnen die kaders is er daarnaast slechts ruimte voor grootschalige vormen van begrazing; de invloed van de mens beperkt zich overwegend tot keuze van diersoort en de begrazingsdruk. Binnen het huidige waterhuishoudkundig regime zal met dit beheer de successie richting een (moeras)boslandschap voorlopig worden bestendigd, omdat de interne dynamiek (afslag en sedimentatie) te gering is om de successie in die richting tegen te houden. Begrazing alleen is niet in staat deze successie tegen te houden. Om ook op termijn het gebied als wetland te kunnen blijven behouden is binnen dit beheersmodel herstel van getij daarom een uitdrukkelijke voorwaarde. Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
45
Enkele terreinen binnen het nationaal park hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot gebiedjes met zeer specifieke natuurwaarden. Deze terreinen zijn op de natuurdoeltypenkaart (kaart 2) apart aangegeven. Het huidige beheer van deze terreinen is erop gericht de specifieke waarden te behouden en te ontwikkelen en zal in de komende planperiode worden gecontinueerd.
5.2
Beleidskeuzen
Binnen het Nationaal Park wordt samenvattend gekozen voor: C als uitgangspunt voor de langer termijn (na 2015): herstel van getij volgens beheer van Haringvlietsluizen minimaal volgens variant Getemd Getij C uitbreiding van de dooradering van het Nationaal Park (en omgeving) met kreken, onder voorwaarden van bodemsanering en aansluitend herstel van intergetijdenzones C beheer van de Biesbosch overwegend als “begeleid natuurlijke eenheid”; uitzonderingen zijn mogelijk ten aanzien van waardevolle actuele rivierbegeleidende bloemrijke graslanden, enkele waardevolle riet- en grote zeggenmoerassen, oudere relicten van griendculturen en overige terreinen die vanwege eigendom, pacht of bodemverontreiniging (nog) niet in aanmerking kunnen komen. Wat betreft het herstel van getijde In de planperiode leidt dit uitgangspunt tot twee belangrijke aandachtspunten: S het krachtig op de agenda houden en bepleiten van herstel van getijdenwerking als randvoorwaarde voor het behoud en herstel van het grootschalige zoetwatergetijdengebied S het anticiperen op het herstel van de getijdenwerking door daar bij inrichtingsmaatregelen rekening mee te houden Dit laatste heeft zowel betrekking op de inrichting van natuurontwikkelingsgebieden (ook al in de lopende projecten) als op de wijze waarop baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd. Belangrijk is met name de aanwezigheid van ondiepten, in en nabij de grotere (ook nieuw te graven) geulen. Voor zover deze thans nog overwegend permanent onder water staan zullen deze onderdelen bij herintroductie van de getijdenwerking een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van alleen bij laag water droogvallende slikken en hennippen. Het behouden en van deze potentiële eerste fasen van in de zoetwatergetijdenreeks vormt daarbij dan ook een voorwaarde bij eventuele baggerwerkzaamheden. Bij inrichtingsprojecten zijn deze ondiepten bewust te realiseren (zie hieronder). Wat betreft de uitbreiding van de dooradering van het gebied Een verdere dooradering van het gebied wordt uitdrukkelijk gezien als een middel dat past binnen herstel van randvoorwaarden voor natuurlijke processen, waarbij naast erosie en sedimentatie, ook een oorspronkelijk grotere doorstromingscapaciteit en natuurlijke berging van belang zijn. Hieraan koppelt het Nationaal Park wel twee belangrijke voorwaarden S verontreinigde bodems die door doorgravingen worden aangesneden, worden gesaneerd, zodat verspreiding van bestaande bodemverontreiniging niet optreedt; S nieuwe kreken worden slechts gerealiseerd als er tegelijkertijd mogelijkheden worden geschapen voor herstel van intergetijdenzones, zowel in de huidige situatie alsook in situaties met een versterkt getijde (volgens de variant Getemd Getij) Dit laatste betekent dat er zowel ruimte wordt geschapen voor periodiek droogvallende systeemonderdelen op relatief hoger NAP-hoogte (functionerend in de huidige situatie zonder herstel van getij) als op relatief lagere NAP-situaties (functionerend in de situatie bij Getemd Getij). 46
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
De pioniersvegetaties die op kortere termijn kunnen ontstaan, zullen op langere termijn dus vervangen worden op andere lokaties. Het herstel van getijde op de langere termijn leidt naar verwachting tot een grotere dynamiek waarbij erosie en sedimentatie zal optreden, waardoor ook op de langere termijn een voortgaande vernieuwing van pioniersvegetaties zal blijven optreden. Wat betreft het beheer van het Nationaal Park als begeleid natuurlijke eenheid Het beheer van het Nationaal Park sluit aan de bij de keuzen die op rijks- en provinciaal overheidsniveau zijn gemaakt voor een integraal beheer volgens een “begeleid natuurlijke eenheid” (beschreven in het Handboek Natuurdoeltypen) en vastgelegd in de provinciale natuurgebiedsplannen. Binnen de planperiode worden vooralsnog de volgende uitzonderingen op het integrale beheer gemaakt: S (1) beheer van bloemrijke graslanden, met name in de Sliedrechtse Biesbosch, vanwege de (inter)nationale actuele betekenis van riviergebonden bloemrijke graslanden S (2) beheer van waardevolle riet- en grotezeggenmoerassen S (3) beheer van hakhout- c.q. griendpercelen, met name om de cultuurhistorische betekenis S (4) beheer van natte ruigtes, mede ten behoeve van wintergastenopvang S (5) beheer van overige graslanden die vanwege de bestaande uitgangssituatie (vuilstort, pacht- of eigendomssituatie) nog niet beheerd kunnen worden als begeleid natuurlijke eenheid. De onder (1) en (2) genoemde uitzonderingen blijven ook op de langere termijn van kracht. De laatstgenoemde uitzondering kunnen op termijn gewijzigd worden: -indien uitgangssituatie zich wijzigt S nadat introduktie van getij en herstel van het intergetijdengebied geleidt heeft tot voldoende alternatief (voedsel)aanbod S of nadat elders adequate alternatieven zijn ontstaan voor deze beheersvormen Wat betreft faunabeer Jacht in de vorm van benutting van wildsoorten past niet binnen de doelstellingen van een nationaal park. De bestaande jachthuurcontracten worden na afloop niet verlengd. Binnen de begrenzing van het Nationaal Park worden ingrepen in het kader van schadebestrijding en beheer (Flora- en faunawet) zoveel mogelijk geminimaliseerd.
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
47
5.3
Toelichting doelstellingen
(1a) het behouden en ontwikkelen van de Biesbosch als belangrijk kerngebied binnen de ecologische hoofdstructuur in aansluiting op (robuuste) ecologische verbindingsmogelijkheden met andere kerngebieden in de delta, het rivierengebied en de Natte as. Wat moet bereikt worden Zoals al werd aangegeven in hoofdstuk 1 is de Biesbosch kruispunt van diverse ecologische relaties. Het Nationaal Park zal meer als spreekbuis van deze centrale positie gaan functioneren. De aanknopingspunten dienen zich in de huidige omgevingsvraagstukken veelvuldig aan. Hoe moet dat bereikt worden Het gaat hier om een doelstelling die enerzijds ambitieus is, anderzijds ook redelijk abstract is. Het gaat vooral om (pro)actieve visievorming in de zich aandienende omgevingsvraagstukken. Versterking hiervan is dan ook vooral een kwestie van bestuur en organisatie. Toetsbare subdoelen S behoud dan wel uitbreiding areaal Nationaal Park S actief participeren in overlegverbanden S het weren van externe bedreigingen en aantastingen (bebouwing, infrastructuur, winning delfstoffen, militair gebruik)
(1b) het ontwikkelen van de Biesbosch als een grootschalig, aaneengesloten, samenhangend gebied met ruimte voor natuurlijke dynamiek Wat moet bereikt worden Er bestaat een hoge prioriteit voor het versterken van de verbinding tussen de verschillende Biesboschdelen. Inrichting van het natuurontwikkelingsgebied Noordwaard en (delen van het) Eiland van Dordrecht zullen daar in hoge mate aan bijdragen. Interne versterking van de samenhang vergt tevens verschuiving van functies naar randen in en om het park. Het Nationaal Park speelt daar actief op in. Er wordt daarbij gestreefd naar herstel of versterking van zowel zee- als rivierinvloed (groter getij, grotere dooradering), zodanig dat er daadwerkelijk ruimte ontstaat voor natuurlijke dynamiek (stroming, erosie, sedimentatie, natuurlijke wateropvang). Het “effectieve” aandeel van de zoetwatergetijdennatuur dient daarbij vergroot te worden, zodanig dat de omvang geschikt wordt voor het instandhouden van aan het zoetwatertijdegebied gekoppelde populaties van diersoorten. Hoe moet dat bereikt worden Ook hier gaat het vooral om een actieve inbreng vanuit het Nationaal Park in de omgevingsvraagstukken, gericht op vergroting en versterking van een grootschalig moerasgebied, en in het bijzonder op uitbreiding van de zoetwatergetijdennatuur. Toetsbare subdoelen S uitbreiding areaal zoetwatergetijdennatuur inz. intergetijdenbiotopen S ontwikkeling en in gebruikname van adequaat zoneringsstelsel m.b.t. recreatief medegebruik 48
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
(1c) het behouden en ontwikkelen van het ecosysteem van de Biesbosch als een zelfregulerend zoetwatergetijdenmoeras met inachtname van enkele gebieden waar het beheer gericht blijft op behoud en ontwikkeling van specifieke natuurdoeltypen Wat moet er bereikt worden Zelfregulerende natuur is het uitgangspunt van inrichting en beheer. Daarbij wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op herstel van de getijdenwerking. Vanwege de specifieke natuurwaarden ten aanzien van soorten en/of habitats ingevolge Habitat/Vogelrichtlijn en Wetlandconventie wordt hiervan in een aantal gebiedjes (zie kaart 2; natuurdoelen) afgeweken. Specifiek beheer van graslandpolders ten behoeve van ganzen wordt niet voorgestaan, wel zullen er aanvullende mogelijkheden ontstaan binnen het intergetijdengebied dat zich op termijn kan ontwikkelen na herstel van het getij. In de inrichtingsprojecten wordt ruimte geschapen voor pioniers- c.q. intergetijde-vegetaties zowel in de huidige situatie als in toekomstige situaties met getij. Hoe moet dat bereikt worden Het zelfregulerend systeem is gebaat bij een zo minimaal mogelijke inzet van beheersmaatregelen: alleen in de randvoorwaardelijke sfeer zijn deze mogelijk (waterbeheer en begrazing). Natuurontwikkelingsprojecten worden zodanig ingevuld dat er -gezien vanuit huidig en toekomstig waterpeil- ruimte is voor intergetijdenvegeaties. Voor zover de uitbreiding van de zoetwatergetijdennatuur leidt tot verplaatsing van foeragerende ganzen, pleit het Nationaal Park voor de beschikbaarheid van toereikende agrarische beheerspakketten ter opvang daarvan. Toetsbare subdoelen S afname aandeel perceelsgerichte beheersvormen S realisatie adequaat ganzenopvanginstrumentarium S behoud en uitbreiding van soorten(aantallen) indicatief voor uitgestrekt en zelfregulerend zoetwatergetijdengebied (1d) het behouden en ontwikkelen van landschappelijke en cultuurhistorische waarden die van grote betekenis zijn voor de wordingsgeschiedenis van de Biesbosch Wat moet bereikt worden Cultuurhistorische elementen met landschappelijke betekenis worden behouden voor zover ze beleefbaar zijn en een rol spelen in de voorlichting en educatie. Verstoring door gebiedsvreemde elementen moet zoveel mogelijk worden voorkomen (spaarbekkens worden daarbij als gegeven beschouwd). Behoud van cultuurhistorische elementen, afhankelijk van de mate van uniciteit, representativiteit en gaafheid, voorzover daarmee het integrale streven naar een zelfregulerend zoetwatergetijdengebied niet wordt verhinderd. Hoe moet dat bereikt worden Landschappelijk storende elementen worden voorkomen en druk blijft uitgeoefend worden om de hoogspanningsleidingen om te leiden. In samenwerking met de omgeving wordt gezocht naar mogelijkheden voor behoud en herstel van landschappelijk samenhangende structuren in de omgeving (met name dooradering). Bij inrichtingsprojecten zal steeds worden nagegaan in hoeverre er cultuurhistorische elementen in het geding zijn en zal een nadere afweging over behoud van eventuele elementen expliciet worden gemaakt. Op grond van de inventarisatie “Cultuurhistorische elementen in de Biesbosch” is een nadere selectie te maken van minimaal te behouden objecten. Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
49
Toetsbare subdoelen - behoud vastgestelde minimumarealen landschappelijk relevant griend- en rietculturen - geen nieuwe landschappelijke storende elementen binnen het Nationaal Park - verwijderen hoogspanningsleiding door het gebied - selectie van minimaal te behouden objecten - adequate registratie van eventueel verloren gaande waarden - actieve werving van externe budgetten en samenwerking m.b.t cultuurhistorie en erfgoed
5.5
Activiteiten en projecten
Project N1: Uitdragen belang uitbreiding getijdeninvloed
Deze activiteit omvat het uitdragen van het belang van herintroduktie van een zo groot mogelijk getijdenwerking als belangrijke ecologische randvoorwaarde voor het duurzaam voortbestaan van de Biesbosch als onderdeel van het zoetwatergetijdengebied. Belangrijk is dat deze randvoorwaarde richting betrokkenen en bestuurders permanent onder de aandacht wordt gebracht. Project N2: Uitbreiding areaal zoetwatergetijdennatuur
Binnen het Nationaal Park zal uitbreiding van de zoetwatergetijdennatuur (zowel in polders als in rivierbegeleidende gebiesdelen) gestalte krijgen door inrichting van: S natuurontwikkelingsgebied Noordwaard (incl. Spieringpolders) S Zuiderklip S Polder Hooge Hof/Catharinapolder S polders Sliedrechtse Biesbosch Opties op termijn: S delen van Polder de Biesbosch S omgeving Gat van den Ham S Kievitspolders (zuidzijde Nieuwe Merwede) S polders langs Amer (zuidzijde) Project N 3: Uitbr eiding b egeleid n atuurlijk e eenh eid
Het overgrote deel van de Biesbosch zal beheerd worden als “begeleid natuurlijke eenheid”; dat wil zeggen dat aansturing alleen op grootschalig en procesmatig niveau plaats vindt en dus niet perceelsmatig. Zie hiervoor Kaart 2: Natuurdoeltypen. Aanvullend beheer buiten de zelfregulerende natuur is lokaal mogelijk wanneer dat vanuit de voorkomende natuurwaarden gewenst is. De mogelijkheden doen zich voor: S buiten de kerngebieden S als de ontwikkeling van zoetwatergetijdennatuur er niet door verhinderd wordt S als voorzien kan worden dat ook bij introductie van getij de specifieke waarden behouden kunnen blijven Project N4: Regulering ganzenopvang
Regulering van ganzen opvang is een combinatie van een ganzenopvang binnen en buiten het Nationaal Park, met dien verstande dat er een overgangsbeleid is waardoor actieve ganzenopvang binnen het park wordt teruggebracht en erbuiten wordt geoptimaliseerd. Binnen een begeleid natuurlijke eenheid past een actief (bemestings)beheer ten behoeve van de instandhouding van grazige vegetaties voor ganzen immers niet. Hierover worden in het ganzenbeheersplan nadere afspraken gemaakt. Voor opvang buiten het Nationaal Park is een “gedoogbeleid” voor ganzen noodzakelijk, dat via aanvullend rijks- en/of provinciaal beleid mogelijk gemaakt moet worden. Resultaat moet zijn een “ganzenbeheersplan” dat als annex van dit beheers- en inrichtingsplan gaat gelden. 50
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
Project N5: Selectie waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische onderdelen
Dit project omvat een nadere selectie van landschappelijk waardevolle onderdelen van de Biesbosch. Voor het behoud van de griendculturen zijn de volgende opgaven richtinggevend: - Sterling (7 ha) - Deeneplaat (5 ha) - Pannekoek (6,5 ha) Op grond van het onderzoek “Cultuurhistorische elementen in de Biesbosch” (Oranjewoud, 1994)” is een nadere afweging te maken welke elementen (buiten de hierboven genoemde landschappelijke elementen) te behouden zijn. Met name ook het toekomstig functioneren van (vrijkomende) cultuurhistorisch van belang zijnde bebouwing dient parkbreed in beeld te worden gebracht.
5.4
Onderzoek en monitoring
Voor de komende planperiode is het gewenst dat onderzoek en monitoring vooral worden ingezet ter beoordeling van de ingezette doelstellingen. Belangrijk is dat eerst goed wordt bepaald welke indicatoren daartoe relevant zijn. Staatsbosbeheer als grootste eigenaar werkt aan toepasbare methodieken daartoe. Belangrijk is daarbij dat de volgende onderdelen van de doelstellingen zijn te volgen aan de hand van diverse indicatoren: S voor het functioneren als kerngebied met belangrijke externe relaties: * indicatoren verbinding tussen zee en benedenrivieren * indicatoren trekroute vogels S samenhangend functioneren Biesboschdelen * indicatoren barrièrewerking S functioneren als begeleid natuurlijke eenheid: * indicatoren voor het functioneren als voedselbron * indicatoren voor het functioneren als rust- en schuilgebied * indicatoren voor het functioneren als broed- en paaigebied Deze aanpak moet leiden tot een selectie van soortlijsten van bijzondere Biesboschsoorten, rodelijstsoorten, soortbeschermingsssoorten, soorten van de internationale richtlijnen, genetisch bijzondere soorten (autochtoon materiaal). In veel gevallen is dit te koppelen aan lopende monitoringsprogramma’s. Het gaat dan ook vooral om een selectie daarvan en een juiste terugkoppeling naar het Nationaal Park. Daarnaast moet inzicht gekregen worden in de ontwikkelingen van met name de vegetatieontwikkeling in de natuurontwikkelingsgebieden. Dit is te koppelen aan de integrale vegetatiestructuurkarteringen/ecotoopkarteringen. Verder is het van belang dat (gedetailleerdere) monitoringsprogramma’s in beeld worden gebracht voor de diverse natuurontwikkelingsgebieden. Hieruit moet af te leiden zijn hoe met name de pioniersvegetaties zich ontwikkelingen en welke mogelijke knelpunten zich daarbij voordoen. Verder geldt als basis voor de monitoring het “Monitoringsplan voor het Nationaal Park De Biesbosch” (van der Meulen e.a. 1995). Project S1: uitwerking monitoringsbeleid in afstemming met Interne Kwaliteitsbeoordeling (IK) Staatsbosbeheer ter toetsing doelstellingen.
Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park De Biesbosch 2003
51