UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Van actie tot zelfevaluatie Een kwalitatieve analyse van het veertigjarige solidariteitsdiscours van Oxfam-Wereldwinkels
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 24.775
Robbe Geysmans
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: PROF. DR. Raf Vanderstraeten COMMISSARIS: PROF. DR. Lesley Hustinx COMMISSARIS: DR. Wendy Christiaens
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
DANKWOORD Ik wil deze plaats aanwenden om een aantal personen te bedanken die zeker hebben bijgedragen tot het tot stand komen van deze masterproef. In de eerste plaats Prof. Dr. Raf Vanderstraeten voor de goede begeleiding die hij mij als promotor gedurende dit project verschafte en zijn bereidheid om meermaals nuttige informatie aan te reiken en werk te corrigeren. Ook Prof. Dr. Lesley Hustinx wil ik hier danken voor het aanreiken van nuttig leesmateriaal. Verder dienen hier zeker ook de medewerkers van Amsab-ISG Gent vermeld te worden. Zij waren steeds bereid hulp te bieden bij de zoektocht naar archiefmateriaal. Voor het aanbrengen van materiaal uit de meest recente geschiedenis wil ik mijn dankbaarheid uitdrukken aan Oxfam-Wereldwinkels en in het bijzonder Yel Ratajczak van de grafische dienst. Zonder bovenvermelde personen had het werk zoals dit nu voor u ligt niet de masterproef geweest die het nu is. Dus bij dezen: bedankt allemaal!
2
ABSTRACT Dit onderzoek geeft een inzicht in evoluties die Oxfam-Wereldwinkels (OWW) heeft doorgemaakt wat betreft solidariteitsinvulling. Hiervoor wordt een theoretisch kader aangereikt, waarin de inzichten van Durkheim en Marx worden voorgesteld. Tevens worden processen aangehaald die zouden kunnen bijdragen tot veranderingen betreffende solidariteit. Aldus komen we tot de hypothesen dat enerzijds globalisering en anderzijds het model van Oxfam-Wereldwinkels zullen leiden tot veranderingen in de solidariteitsinvulling. Met dit model doelen we op solidariteit via productenverkoop; een erg specifieke solidariteitsinvulling. Aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse van het ledenblad van OWW worden evoluties geschetst die de organisatie doormaakt in drie periodes, namelijk 19741979, 1989-1994 en 2005-2010. Hierbij kunnen we vaststellen dat de organisatie inderdaad sterke veranderingen doormaakte, zowel organisatorisch als betreffende solidariteitsinvulling. Meer bepaald worden de beginjaren gekenmerkt door een politiek-ideologische invulling van solidariteit. Door de jaren heen evolueert dit tot een solidariteit die sterker gericht is op potentieel voor ontwikkeling van een partner. Aan de basis van deze verandering liggen een toenemende focus op eerlijke handel en enkele specifieke evoluties, zoals het verdwijnen van communisme en socialisme en het streven naar groei van de organisatie. Vandaag de dag wordt het aspect van eerlijke handel als weg naar solidariteit nog sterker uitgespeeld, en bevindt OWW zich ook in een positie om dit op verschillende niveaus aan te kaarten. Solidariteit blijft echter een centraal aspect van Oxfam-Wereldwinkels. In deze recentste periode wordt de organisatie echter geconfronteerd met het succes van alternatieve handel, en moet ze eens te meer zichzelf evalueren betreffende toekomstige strategieën.
3
Inhoud 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5
2.
Klassiekers van de solidariteit ......................................................................................................... 6 2.1
2.1.1
Mechanische solidariteit ................................................................................................. 7
2.1.2
Organische solidariteit..................................................................................................... 8
2.2 3.
4.
5.
6.
7.
Durkheims solidariteitsbegrip ................................................................................................. 6
Het solidariteitsbegrip van Marx ........................................................................................... 10
Oorzaken van verandering ............................................................................................................ 12 3.2
Globalisering .......................................................................................................................... 13
3.3
De aard van de organisatie .................................................................................................... 16
Methode ........................................................................................................................................ 18 4.1
Steekproef en materiaal ........................................................................................................ 18
4.2
Opzet ..................................................................................................................................... 20
4.3
Procedure .............................................................................................................................. 22
1974-1979: Wereldwinkeliers allerhande verenigt u! .................................................................. 23 5.1
Een poging tot overkoepeling ............................................................................................... 23
5.2
Solidariteit en de wereldwinkels ........................................................................................... 25
5.2.1
Solidariteit via verkoop.................................................................................................. 26
5.2.2
Solidariteit via actie ....................................................................................................... 29
5.2.3
Solidariteit via vorming.................................................................................................. 32
1989-1994: Een veranderende beweging in een veranderende wereld....................................... 33 6.1
Het organiseren van een beweging ....................................................................................... 34
6.2
Solidariteit en de wereldwinkels ........................................................................................... 36
6.2.1
Solidariteit via verkoop.................................................................................................. 36
6.2.2
Solidariteit via actie ....................................................................................................... 39
6.2.3
Solidariteit via vorming.................................................................................................. 40
2005-2010: Fair Trade For All ........................................................................................................ 42 7.1
Een reus in Fair Trade-land.................................................................................................... 42
7.2
Solidariteit en de wereldwinkels ........................................................................................... 44
7.2.1
Solidariteit via verkoop.................................................................................................. 44
7.2.2
Solidariteit via actie ....................................................................................................... 46
7.2.3
Solidariteit via vorming.................................................................................................. 48
8.
Besluit ............................................................................................................................................ 50
9.
Bibliografie..................................................................................................................................... 54
4
1. Inleiding
Reeds veertig jaar is Oxfam-Wereldwinkels een speler in het Vlaamse solidariteitsveld. Met deze paper trachten we de evolutie te schetsen die deze organisatie heeft doorgemaakt, en welke processen geleid hebben tot de beweging Oxfam-Wereldwinkels zoals we die vandaag kennen, met meer dan 200 fair trade-winkels verspreid over heel Vlaanderen (Huybrechts, 2010; Huybrechts, 2010; Van de Poel, 2005). Dit zullen we doen aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse van het ledenblad van Oxfam-Wereldwinkels, dat een rode draad vormt doorheen de geschiedenis van de organisatie. De gehanteerde data en methode zullen we in detail bespreken na een voorstelling van een ruim analysekader in het eerste deel van deze paper. Bij het analyseren van de evolutie die OxfamWereldwinkels (hier ook afgekort als OWW) heeft doorgemaakt wordt specifiek gericht op hoe de organisatie zich profileert met betrekking tot solidariteit, en welke processen aan deze solidariteitsinvulling ten grondslag liggen. We formuleren hier de hypothese dat enerzijds het proces van globalisering, dat de tweede helft van de twintigste eeuw kenmerkt, en anderzijds het specifieke actiemodel van Oxfam-Wereldwinkels een verklaring kunnen vormen voor eventuele veranderingen in de manier waarop Oxfam-Wereldwinkels zich profileert als solidariteitsorganisatie. Met dit actiemodel wordt de specifieke manier van solidariteit bedoeld waar Oxfam-Wereldwinkels in de eerste plaats bekend voor is, namelijk solidariteit met het „Zuiden‟ (hoewel niet noodzakelijk, zoals zal blijken) door middel van verkoop van producten uit deze regio‟s. Globalisering, en de rol van internationale organisaties hierin, zal in een apart hoofdstuk verduidelijkt worden. Om een evolutie van het solidariteitsdiscours van Oxfam-Wereldwinkels weer te geven en onze hypothesen te onderbouwen is het uiteraard belangrijk om deze solidariteit te kaderen in een breder theoretisch geheel. We zullen dan ook uitvoerig ingaan op theorieën die dit kader kunnen vormen, waarbij we ons richten op twee „klassieke‟ auteurs die ons relevant lijken voor toepassing op deze case, namelijk Emile Durkheim enerzijds, en Karl Marx anderzijds. Relevantie dient hier echter niet begrepen te worden als hedendaags toepasbaar, maar eerder als een ideaaltype waaraan de praktijk kan afgetoetst worden. De keuze voor enerzijds solidariteit in de betekenis van Durkheim en anderzijds de definitie die Marx aanreikt, is niet louter toevallig. Durkheim, als één van de „founding fathers‟ van de sociologie, is tevens één van de voornaamste auteurs met betrekking tot solidariteit, en velen hanteren vandaag de dag nog steeds zijn theoretische erfenis (Tiryakian, 1994). Aan deze grondlegger van het solidariteitsdenken in de sociologie willen we hier niet voorbijgaan, ook om zijn erfenis te bestuderen in het licht van processen zoals globalisering. Ook Marx kan gerekend worden tot de „founding fathers‟ van theorievorming rond solidariteit (Crow, 2002; Elster, 1986; Sabia, 1988). Marx is een auteur die velen automatisch in gedachten zullen hebben wanneer solidariteit (binnen een klasse) ter sprake komt, 5
maar is om nog een andere reden interessant in het licht van Oxfam-Wereldwinkels. Wanneer we de geschiedenis van de wereldwinkels bekijken, merken we dat deze ontstonden vanuit de meer radicale vleugel van Oxfam-België, en het gedachtegoed van Marx zeker genegen waren (Van de Poel, 2005). Hier komen we uiteraard nog uitgebreid op terug bij het analyseren van het discours van OxfamWereldwinkels. Wat deze paper aldus tracht te doen, is een evolutie schetsen van solidariteit binnen een concrete organisatie. We menen dat de specifieke bijdrage van dit onderzoek ligt in het feit dat deze evolutie wordt geschetst aan de hand van, en binnen, de solidariteitsbeweging die Oxfam-Wereldwinkels in Vlaanderen is, en dit over een tamelijk ruime tijdsspanne. Het interessante aan OWW is dat ze solidariteit, en dan specifiek solidariteit met het globale Zuiden, tot haar „core-business‟ rekent. Hierdoor wordt de organisatie „an sich‟ ook een factor die meespeelt in het bepalen van de evolutie van de solidariteitsinvulling.
2. Klassiekers van de solidariteit
2.1 Durkheims solidariteitsbegrip Emile Durkheim behandelde het thema solidariteit voornamelijk in zijn doctoraatswerk „De la division de travail social‟ (1893), waarin hij het had over de oorzaken van de arbeidsdeling en welke gevolgen deze arbeidsdeling zou hebben op de samenleving (Durkheim, 1997; Tiryakian, 1994). Crow (2002) wijst er echter op dat Durkheim zelf geen definitie geeft voor het solidariteitsbegrip, en haalt hier andere auteurs, zoals Poggi (1972), aan die met eenzelfde vaststelling komen (Crow, 2002; Poggi, 1972). Durkheim hanteert dus een veeleer niet-gebonden invulling van solidariteit, en stelt dat solidariteit gevormd wordt wanneer de sociale organisatie van een samenleving en de moraliteit binnen deze samenleving grotendeels overeenkomen (Muller , 1994). Waar dit niet het geval is kan geen sterke solidariteit aanwezig zijn en heerst er anomie. Solidariteit is aldus noodzakelijk voor een goede organisatie van de samenleving. Het kan opgemerkt worden dat deze zeer brede, samenlevingsgebonden invulling van solidariteit weinig te maken heeft met de solidariteit zoals we deze zouden verwachten bij Oxfam-Wereldwinkels. We zijn echter van mening dat de basisprincipes voor solidariteit, zoals Durkheim deze invult, ook toegepast kunnen worden op gebieden met andere begrenzingen (bijvoorbeeld solidariteit met het „Zuiden‟). We wijzen er hier reeds op dat we de theorieën als ideaaltypen zullen benaderen, waarvan we eventueel delen kunnen terugvinden bij Oxfam-Wereldwinkels. Wat ons bovendien aanspreekt in het solidariteitsbegrip van Durkheim, is de evolutionaire tweedeling die gehanteerd wordt, en ons motiveert om ons te richten op mogelijke temporele veranderingen in de solidariteitsinvulling van Oxfam-Wereldwinkels. Het dubbele solidariteitsbegrip bestaat enerzijds uit een eerder „primitief‟ stadium van mechanische solidariteit en 6
anderzijds een meer gevorderd, „modern‟ stadium van organische solidariteit (Doreian, 1998; Durkheim, 1997). Basis voor dit onderscheid tussen mechanische en organische solidariteit is het onderscheid dat Durkheim maakt tussen twee elementen van het bewustzijn (Pope, 1983). Het eerste element staat voor datgene wat ons onderscheidt van de anderen, wat specifiek is aan de persoon. Het tweede element is een collectief bewustzijn, een bewustzijn dat gedeeld wordt door de leden van een bepaalde groep, samenleving, … (Durkheim, 1997). Deze twee elementen, die we het individuele en het collectieve kunnen noemen, worden door Durkheim gezien als tegengestelden (Pope, 1983). Deze twee „tegengestelden‟ gaan elk gepaard met een bepaalde vorm van solidariteit. We zullen deze tweedeling in solidariteit uitdiepen in wat volgt en hypothetisch toepassen. 2.1.1
Mechanische solidariteit
Mechanische solidariteit is de vorm van solidariteit die gekoppeld kan worden aan het „collectieve bewustzijn‟ (Pope, 1983). Het is deze vorm van solidariteit die voornamelijk voorkwam in wat Durkheim „primitieve‟ tijdperken noemt (Durkheim, 1997). Het is dan ook de vroegste vorm van solidariteit binnen de evolutionaire opdeling die Durkheim hanteert. Het is de mechanische solidariteit die een individu direct verbindt met de samenleving, zonder dat hierbij van een tussenliggende factor sprake is (Durkheim, 1997). De samenlevingen waarin voornamelijk mechanische solidariteit voorkomt worden gekenmerkt door uniformiteit, gelijkheid en gelijkenissen (Pope, 1983). Dit is een samenleving die georganiseerd wordt op basis van collectieve gedachten en gevoelens van de groep. Het is deze vorm van samenleven die Durkheim bestempelt als primitief, want “the more primitive societies are, the more resemblances there are between the individuals from which they have been formed” (Durkheim, 1997, p88). Primitief omdat het de vorm van samenleven is vóór wat Durkheim ziet als het kantelmoment dat de overgang teweegbracht van mechanische tot organische solidariteit. Over dit kantelmoment later meer. Vandaag de dag bestempelen we deze samenlevingen vaak als „preindustrieel‟. Deze „primitieve‟ samenlevingen zijn des te sterker (meer solidair) naarmate er meer en sterkere collectieve gedachten en gevoelens overheersen, en ze dus homogener zijn. Durkheim (1997) stelt dat personen in deze samenlevingen geen of weinig individualiteit bezitten (en er dus een grote vervangbaarheid is van een individu op zich). Hij gaat hierin zelfs een stap verder door ook te stellen dat qua uiterlijke kenmerken leden van „primitieve‟ samenlevingen geen individualiteit bezitten en dus sterk op elkaar gelijken. Zoals Durkheim het stelt: “Among civilized people two individuals can be distinguished from one another at a first glance, and without any prior initiation being necessary” (Durkheim, 1997, p89). Het is belangrijk hierbij het feit indachtig te houden dat het werk van Durkheim gepubliceerd werd in 1893 en dat enig etnocentrisme in die tijd zeker geen uitzondering was (en volgens sommigen ook nu nog is), ook niet in de academische wereld (Wiarda, 1981). Samenvattend merkt men duidelijk dat individu en collectiviteit worden gezien als tegengestelde krachten, waarbij mechanische solidariteit enkel sterk kan zijn “to the extent that the ideas and tendencies common to all members of the society exceed in number and intensity those that appertain 7
personally to each one of those members” (Durkheim, 1997, p84). Of: het collectieve overwint het individuele. In samenlevingen die georganiseerd zijn op basis van collectieve gevoelens en gedachten is men solidair met de groep (Durkheim, 1997). Deze groepen kunnen bijvoorbeeld steden, stammen of kleinschalige religieuze gemeenschappen zijn (Durkheim haalt hier voornamelijk voorbeelden van stammen aan). Wanneer we de redenering van Durkheim echter doortrekken zal er in dergelijke homogene samenlevingen en groepen geen (mechanische) solidariteit gericht worden naar personen die niet tot de samenleving of groep behoren. Personen die afwijken van het homogene patroon waarop de organisatie van de samenleving is gebaseerd moeten niet rekenen op de solidariteit van personen die wel deel uitmaken van de groep. We zouden dit kunnen interpreteren als een vorm van „eigen volk eerst‟. Wanneer we deze vorm zouden toepassen op een organisatie, zouden we bijvoorbeeld kunnen denken aan een bepaalde kerkelijke afscheuring, waarin solidariteit gebaseerd wordt op de specifieke invulling van religie, wat tevens de basis vormt voor het bestaan van de gemeenschap (bijvoorbeeld een kerk met sociale projecten). Men is solidair met andere leden, precies omdat ze gelijk zijn op basis van deze gemeenschappelijke religie. Stel dat Oxfam-Wereldwinkels een organisatie is waarvan we de solidariteitsinvulling zouden bestempelen als mechanisch, dan zou dit naar ons inzien betekenen dat men door middel van deze solidariteit streeft naar een homogene gemeenschap/samenleving. Of althans homogeen op een bepaald punt dat als essentieel wordt bestempeld door de organisatie, bijvoorbeeld marktvisie. Personen die deze marktvisie niet delen zullen geen deel kunnen uitmaken van deze solidariteit. 2.1.2
Organische solidariteit
Na deze schets van mechanische solidariteit zijn we nu aanbeland bij een vorm van solidariteit die Durkheim (1997) als organisch bestempelt. Het is deze vorm van solidariteit die we kunnen koppelen aan het individuele element van het bewustzijn van een persoon (Pope, 1983). Datgene wat een persoon tot een individu maakt en hem onderscheidt van de anderen. Organische solidariteit “assumes that individuals are different from one another” (Durkheim, 1997, p85). Het is deze vorm van solidariteit die door Durkheim verbonden wordt met de „moderne‟ geïndustrialiseerde samenlevingen. Het is dus de tweede stap die hij geeft in de evolutie van het solidariteitsbegrip. Wat zorgt nu voor deze ommekeer van mechanische naar organische solidariteit? Volgens Durkheim (1997) ligt de verklaring van deze overgang in het proces van industrialisatie. En een belangrijke factor die deze industrialisatiebeweging mogelijk maakte, is de arbeidsdeling. Arbeidsdeling is een begrip dat reeds in 1776, de vroegste start van de industrialisatie, gehanteerd werd door Adam Smith. Smith vermeldt het belang van arbeidsdeling voor het verhogen en meer efficiënt maken van de productie (Smith, 2007). Het principe is eenvoudig: door het productieproces te ontrafelen in
8
verschillende fasen, en deze fasen afzonderlijk uit te laten voeren, kan de productie verhoogd worden (Smith, 2007). Het was deze arbeidsdeling die ervoor zorgde dat er een evolutie plaatsvond in hoe de samenleving is georganiseerd en welke vorm van solidariteit dominant wordt in de samenleving (Durkheim, 1997). Zoals hierboven vermeld, worden samenlevingen waar mechanische solidariteit de bovenhand haalt voornamelijk georganiseerd op basis van gemeenschappelijke gevoelens en gedachten (Durkheim, 1997; Pope, 1983). Personen in deze samenlevingen zijn homogeen, er is weinig of geen sprake van individualiteit. Arbeidsdeling zal er echter voor zorgen dat homogeniteit plaats maakt voor heterogeniteit. In geïndustrialiseerde landen hebben leden van een samenleving volgens Durkheim wel een hoge mate van individualiteit en kunnen ze duidelijker onderscheiden worden van hun medemensen (Durkheim, 1997). In „primitieve‟ samenlevingen zorgde de homogeniteit van de leden van de groep ervoor dat het systeem kon blijven bestaan. Samenlevingen waren georganiseerd op basis van deze homogeniteit. Nu de arbeidsdeling ervoor zorgt dat personen meer individualiteit bezitten moet er een andere verklaring gevonden worden voor het voortbestaan van het systeem waarin men leeft. Durkheim maakt hiervoor de vergelijking met een organisme; het organisme kan bestaan omdat de verschillende organen, elk met hun eigen kenmerken en functie, bijdragen tot het voortbestaan ervan. Hoewel er via de arbeidsdeling gezorgd wordt voor heterogeniteit, dragen alle leden van de samenleving elk op hun manier bij tot het voortbestaan van deze samenleving (Durkheim, 1997). Het verschil in de dominante vorm van solidariteit binnen deze samenlevingen kan volgens Durkheim (1997) verklaard worden vanuit de stelling dat de verschillende leden op verschillende wijzen bijdragen tot het behoud van het systeem. Ook hier gaat de vergelijking met het organisme op; elk orgaan draagt op eigen wijze bij tot het voortbestaan en is hiervoor ook noodzakelijk. Het is het samenspel van de organen die bijdragen tot het overleven en zonder een bepaald orgaan zal het hele organisme uit elkaar vallen. Er heerst dus een grote onderlinge afhankelijkheid.
Op
samenlevingsniveau betekent dit dat alle leden op hun manier bijdragen en hun functie hebben in het behouden van de samenleving (Durkheim, 1997). Organische solidariteit kan dus gezien worden als een solidariteit die voortkomt uit heterogeniteit en de onderlinge afhankelijkheid die ermee gepaard gaat. Wanneer we dit trachten toe te passen op het niveau van organisaties komen we al snel uit bij het gemiddelde bedrijf, waar er bijvoorbeeld een solidariteit ontstaat tussen administratief personeel en arbeiders, omdat beiden afhankelijk van elkaar zijn voor het voortbestaan van het bedrijf. Of hypothetisch vertaald naar Oxfam-Wereldwinkels: producenten in het „Zuiden‟ en de wereldwinkels hier in Vlaanderen zijn solidair, niet vanuit gelijkheid, maar vanuit een onderlinge afhankelijkheid om te overleven: de producenten vanwege de afzetmarkt, het verkoopnetwerk vanwege de toelevering van specifieke producten.
9
Uiteraard behandelen we de aangehaalde vormen van solidariteit die Durkheim formuleert als ideaaltypen, en valt de evolutie in de solidariteitsinvulling van Oxfam-Wereldwinkels binnen geen van beide typen. Zeer interessant is echter het verbinden van solidariteit met de samenleving; zonder solidariteit kan een samenleving niet functioneren, aldus Durkheim. Hoe positioneert OxfamWereldwinkels zich tegenover dergelijke connectie? Werken zij ook vanuit dergelijke opvatting, of moet deze theoretische connectie plaats ruimen voor andere ideeën? Meer hierover in het hoofdstuk over globalisering, nu zullen we ons eerst wenden tot Marx en zijn opvattingen met betrekking tot solidariteit. 2.2 Het solidariteitsbegrip van Marx Onze interesse voor Marx als volgende klassieker is tweevoudig. Enerzijds is Marx als auteur vandaag de dag nog steeds niet weg te slaan uit de sociale wetenschappen, en beïnvloeden zijn ideeën zowel hedendaagse studies als sceptici van zijn werk. Ook binnen de theorievorming van Marx is solidariteit een essentieel begrip, en zijn visies kunnen dan ook een aanvulling zijn voor het theoretisch kader dat we hier opstellen. Wanneer we hier spreken over Marx als auteur, dient uiteraard ook de naam van Friedrich Engels vermeld te worden, wiens bijdrage essentieel was voor de theoretische erfenis die vandaag vaak enkel aan eerstgenoemde wordt toegeschreven. De aandacht die we hier besteden aan Marx komt anderzijds voort uit de geschiedenis van Oxfam-Wereldwinkels. Zoals gezegd ontstonden de Belgische Oxfam-Wereldwinkels uit de meer radicale, linkse vleugel van Oxfam-België (Van de Poel, 2005). In hun beginjaren waren ze dan ook sterk Marxistisch geïnspireerd (Janssens, 1981; Van de Poel, 2005). Over hoe dit juist tot uiting kwam uiteraard meer bij het bespreken van onze bevindingen. Een eerste punt dat het solidariteitsbegrip van Marx en Engels kenmerkt is het belang dat ze hechten aan „strijd‟ voor het bestaan van solidariteit (Crow, 2002). Door een gemeenschappelijke „vijand‟ zal een groep een sterkere eenheid/verbondenheid/solidariteit ervaren. Zoals algemeen bekend vond deze vijandelijkheid in de geïndustrialiseerde wereld volgens Marx plaats tussen aan de ene kant het proletariaat en aan de andere kant de bourgeoisie/kapitalisten, zie bijvoorbeeld „het communistisch manifest‟ uit 1848, of „de achttiende Brumaire van Louis Bonaparte‟ uit 1852 (Marx, 1970; Marx, 2004). Het was door de exploitatie van het proletariaat door dominante kapitalisten, dat er een strijd ontstond waarin het proletariaat als gemeenschappelijk belang had een einde te maken aan deze exploitatie (Elster, 1985; Elster, 1986). Aldus zag Marx klassen met gemeenschappelijke belangen als de basiseenheid van de sociale strijd. Welke kenmerken bepalen wie al dan niet tot een klasse behoort, is evenwel een fel bediscussieerd onderwerp, en wij volgen Elster (1986) in zijn visie dat marktgedrag als een passend criterium gezien kan worden. Aldus bekomt men dat “the working class is made up of those who sell their labor power, the capitalist class by those who buy labor power; the petty bourgeoisie by those who do neither” (Elster, 1986, p126). Ook de oorzaken van dit gedrag moeten in 10
beschouwing genomen worden, men moet bijvoorbeeld gedwongen worden om zijn arbeid te verkopen om tot de arbeidersklasse gerekend te worden. Let wel dat het feit dat er een criterium aangeduid is dat verschillende klassen afbakent, niet wil zeggen dat degenen die tot een bepaalde klasse behoren zich hier ook van bewust zijn; het bekende onderscheid tussen een Klasse-an-sich en een Klasse-für-sich, waarbij enkel laatstgenoemde zich bewust zijn van gemeenschappelijke belangen en aldus solidair zijn (Hechter, 1987). Hoe komt een klasse er aldus toe om samen te werken en solidair te zijn in het licht van deze strijd? Het is in de eerste plaats belangrijk dat “the members of the class have a correct understanding of their situation and their interest” (Elster, 1986, p130). Men moet als het ware beseffen dat men samen meer kan bereiken dan individueel, en dat solidariteit dus loont (Elster, 1985). Crow (2002) wijst er hier nog op dat er ook een gevaar schuilt in deze gemeenschappelijke belangen, aangezien egoïsme ervoor kan zorgen dat er „free-rider‟ gedrag ontstaat, waarbij men tracht te profiteren van de collectiviteit, maar enkel tot het punt dat dit individueel loont, en dus geen risico‟s vormt. Dit is ook een probleem waar Marx zelf zich van bewust was (Elster, 1986). Bijkomend is het belangrijk dat er een goede communicatie bestaat tussen de verschillende leden van een klasse, en dat de klassen redelijk statisch zijn wat betreft hun leden (wat men zou kunnen noemen een gebrek aan sociale mobiliteit). In de ogen van Marx was de mogelijkheid voor communicatie tussen leden van de arbeidersklasse veel sterker dankzij het invoeren van de spoorwegen (een gevolg van het kapitalisme) en kon er dus een bredere basis gevormd worden voor collectieve actie (Brunkhorst, 2007). Het is hier dat globalisatie reeds een duidelijke invloed lijkt te hebben op het vormen van een eenheid die ook aldus handelt en solidair is. Wanneer we dit idee van Marx met betrekking tot de mogelijkheden voor communicatie doortrekken, zouden we kunnen vermoeden dat dergelijke processen van samenwerking enkel zullen toenemen in tijden van massaal vliegverkeer, internet en telefonie. Belangrijk is dus te onthouden dat Marx en Engels klassen zagen als een potentiële basis voor solidariteit, en dat de vorming van een solidaire klasse versterkt wordt door een sociale strijd. Deze klassenstrijd kan zich op vele gebieden voordoen, zowel in een bedrijf waar arbeiders vragen om betere arbeidscondities, als op het niveau van een volledig politiek systeem, waar men strijdt voor het invoeren van nieuwe productieverhoudingen (Elster, 1986). Wanneer we om dit alles te verduidelijken bijvoorbeeld kijken naar de voornoemde strijd in een bedrijf, dan zou er solidariteit ontstaan bij de arbeiders wanneer ze zich verenigen om aldus bijvoorbeeld hun looneisen af te dwingen van hun werkgevers. Men kan, doordat men met velen is, de eisen kracht bijzetten. Ook is men bijvoorbeeld solidair door te staken wanneer een individu slachtoffer wordt van de werkgevers (bijvoorbeeld ontslag). Op de theorievorming van Marx, en specifiek zijn idee van klassenvorming, is veel kritiek gerezen, die voornamelijk stelt dat Marx geen echte oorzaken aanhaalt voor de vorming van een solidaire klasse 11
(Crow, 2002; Hechter, 1987). Je mag hierbij ook, net als bij Durkheim, niet vergeten dat hij behoort tot de klassiekers van de sociologie en als actuele theorie niet meer kritiekloos wordt overgenomen, en dat zijn concept van solidariteit als een vorm van ideaaltype benaderd dient te worden. De reden waarom we hier toch dieper zijn ingegaan op de ideeën van Marx omtrent klassenvorming en solidariteit is zoals reeds gezegd ook ingegeven door het eigen verleden van Oxfam-Wereldwinkels. We hanteren de marxistische theorie dan ook als kader om de visie die Oxfam-Wereldwinkels in haar beginjaren nastreeft en zelf bestempelt als marxistisch, te kunnen plaatsen. Het lijkt ons interessant na te gaan hoe dit marxistisch gedachtegoed naar voor komt in het discours van OWW en in welke mate het hun solidariteit beïnvloedt. Alvorens over te gaan naar enkele mogelijke verklaringen voor veranderingen bij Oxfam-Wereldwinkels trachten we tenslotte ook de marxistische invulling van solidariteit te illustreren aan de hand van een hypothetisch voorbeeld toegepast op de organisatie. We zouden bijvoorbeeld kunnen spreken van een sterk marxistisch geïnspireerde solidariteit van OxfamWereldwinkels wanneer ze zich richten tot „gelijken‟ in het Zuiden. Gelijk in de zin dat ze behoren tot dezelfde klasse, waarbij zowel de wereldwinkeliers hier in het Noorden als de producenten in het Zuiden een vorm van exploitatie door een andere klasse ervaren (we benadrukken hier nogmaals het hypothetisch karakter). Bovenop deze gelijkheid in onderdrukking is hun verbondenheid in de strijd tegen de exploitatie en dus het kapitalisme, zowel in het Noorden als in het Zuiden. In het volgende hoofdstuk zullen we ingaan op twee „dynamieken‟ die naar onze mening een invloed zullen hebben op het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels, op vele manieren. We hebben het hier over het proces van globalisering enerzijds en de specificiteit van Oxfam-Wereldwinkels als organisatie anderzijds.
3. Oorzaken van verandering
Na het beschrijven van twee klassieke visies op solidariteit, wat ons een kader biedt om de solidariteitsbeleving van Oxfam-Wereldwinkels te analyseren, willen we hier nogmaals aanhalen dat we in geen geval vermoeden dat één van deze klassiekers volledig toepasbaar zal zijn binnen het discours dat OWW hanteert. We behandelen hen eerder als een toetsingsmiddel en ideaaltype, om na te gaan welke elementen van deze klassiekers kunnen teruggevonden worden bij de wereldwinkels. Wat ons echter meer interesseert is hoe het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels, zoals het tot uiting komt in haar ledenblad, verandert doorheen de tijd. Zelfs Durkheim, meer dan een eeuw geleden, wees er ons reeds op dat solidariteit, of de basis ervan, niet statisch is (Durkheim, 1997). We willen in dit hoofdstuk dan ook de aandacht vestigen op twee zaken waarvan we vermoeden dat ze een invloed zullen hebben op de manier waarop OWW haar solidariteit definieert/profileert.
12
3.2 Globalisering Herinner je dat Durkheim de industrialisering identificeerde als zijnde een keerpunt in de basis van solidariteit. Deze industrialisering was het beginpunt van de moderniteit in de Westerse wereld. Sinds Durkheim heeft de wereld echter niet stilgestaan, en we kunnen vandaag de dag dan ook spreken van een postmodern tijdperk, waarin landsgrenzen lijken te vervagen en we meer en meer het gevoel krijgen te leven in een “global village”(McLuhan & Powers, 1992). Het is dit proces van globalisering dat naar onze veronderstelling een invloed zal hebben op het solidariteitsbegrip van de wereldwinkels. We vermoeden dit in de eerste plaats naar analogie met Durkheim, die de basis van solidariteit zag veranderen bij de vorige grote overgang. De landsgrenzen die bij Durkheim nog een duidelijke afbakening waren voor solidariteit lijken in dit postmoderne tijdperk van minder belang (Meyer, Boli, Thomas, & Ramirez, 1997; Robinson, 2001; Robinson, 1998). In deze logica kunnen we vermoeden dat het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels ook veranderingen zal ondergaan, hoewel hier onmiddellijk een belangrijke kanttekening gemaakt kan worden, die ook verband houdt met het punt dat in het tweede deel van dit hoofdstuk zal behandeld worden. Want hoewel globalisering zeker een verandering in het wereldbeeld van velen teweeg heeft gebracht, in de zin van een grotere oriëntatie op andere delen van de wereld (wat bijvoorbeeld bij een vakbond zou kunnen gevonden worden), is Oxfam-Wereldwinkels van bij het ontstaan gericht op het globale niveau. Je kan je dus de vraag stellen waarom we dan vermoeden dat globalisering toch een rol zal spelen bij veranderingen in het solidariteitsbegrip van de wereldwinkels. Het vermoeden dat ons aanzet tot aandacht voor het proces van globalisering is tweevoudig. Enerzijds heeft OxfamWereldwinkels als organisatie inderdaad reeds van bij de start een globale focus, maar de omgeving waarin de organisatie zich bevindt, bezit deze focus misschien nog niet. En Oxfam-Wereldwinkels richt zich dan wel op het „Zuiden‟, haar wortels en bron van inkomsten liggen hier, en we kunnen de organisatie niet loskoppelen van de context waarin ze opereert. Anderzijds, door haar internationale focus, kunnen we vermoeden dat Oxfam-Wereldwinkels als organisatie mee deze globalisering vormt, door bijvoorbeeld lobbywerk. Deze veronderstelling baseren we op het werk van Boli en Thomas, die argumenteren dat oa Internationale NGO‟s bijdragen tot de vorming van een „world-culture‟ (Boli & Thomas, 1999). In de rest van dit hoofdstuk gaan we dieper in op de theoretische kant van deze processen van globalisering. Het idee dat we in een globale wereld leven is niet nieuw. Karl Marx bijvoorbeeld wees in onder andere het Communistisch Manifest reeds op het globale karakter van de geïndustrialiseerde wereld. Zo stelde hij dat “the bourgeoisie has through its exploitation of the world-market given a cosmopolitan character to production and consumption in every country” (Marx, 2004, p5). We kunnen Marx hier echter eerder zien als een „pionier‟ in dit denken, want de echte focus op een globalere dimensie, zowel in het academische als het publieke discours, kan gesitueerd worden in de 13
periode na WOII. Concrete voorbeelden van hoe deze globale visie zich uitte in de onmiddellijke nasleep van de Tweede Wereldoorlog is de oprichting van organisaties zoals het IMF, de Wereldbank en de Verenigde Naties (Lechner & Boli, 2005; Renton, 2001). In de tweede helft van de twintigste eeuw lijkt men er zich van bewust te worden dat „het leven‟ zich op een grotere, globale schaalgrootte afspeelt of kan afspelen. En dit uit zich op verschillende domeinen, bijvoorbeeld de economie, met grote internationale bedrijven (cfr het aangehaalde citaat van Marx) en financiële instellingen (zoals het IMF en de Wereldbank), de politiek met organisaties zoals de V.N. en ook het culturele leven, met de vorming van een „World Culture‟ zoals o.a. Lechner & Boli dit formuleren. Een proces van de globalisering dat vanzelfsprekend een interessant effect kan hebben op de theoretische formulering van Durkheim is bijvoorbeeld de internationale arbeidsdeling. Concreet betekent deze term dat een productieproces niet meer moet georganiseerd worden op één concrete locatie (van grondstof tot eindproduct), maar dat door technologische en communicatieve vooruitgang dit proces verdeeld kan worden over de gehele wereld, afhankelijk van de meest ideale factoren voor productie (Fröbel, Heinrichs, & Kreye, 1980). Het zijn voornamelijk marxistisch geïnspireerde auteurs, zoals Fröbel of Wallerstein, die dit proces trachten te analyseren. Zij beschouwen het kapitalisme als oorzaak van deze evolutie, aangezien het kapitalisme op zoek gaat naar het verkrijgen van een zo groot mogelijke surpluswaarde en aldus kapitaalsaccumulatie. Door de productie gedeeltelijk te verhuizen naar landen waar dit proces goedkoper is (voornamelijk ontwikkelingslanden, waar de kosten voor arbeid veel lager liggen) kan men aldus een grotere kapitaalsaccumulatie verkrijgen (Fröbel et al., 1980; Wallerstein, 2004). Waarom kwam deze internationale arbeidsdeling, die volgens de marxistische auteurs inherent is aan het kapitalisme, dan pas echt op gang tijdens de zeventiger jaren van de vorige eeuw? Fröbel wijst hier onder andere op de vooruitgang op vlak van transport en communicatie, waardoor het verhuizen naar de andere kant van de wereld een controleerbare en betaalbare optie wordt voor vele bedrijven (Fröbel et al., 1980). Aanvullend willen we hier ook een alternatieve verklaring aanhalen, die deze nadruk op lage lonen als drijfveer voor een globaliseren van de arbeidsdeling niet volledig onderschrijft. Mittelman (1995) wijst ons op het feit dat sommige bedrijven hun productie gedeeltelijk verplaatsen naar locaties waar de lonen wel relatief hoog liggen, zoals bijvoorbeeld Singapore. Hij argumenteert dat dit voortkomt uit de hoge mate van technische kennis en expertise waar deze landen zich op beroepen (Mittelman, 1995). Waar het ons echter voornamelijk om gaat is het gevolg dat deze arbeidsdeling zou kunnen hebben op het solidariteitsbegrip van Durkheim. Herinner je dat deze argumenteerde dat de industrialisatie en daaraan gekoppelde arbeidsdeling leidden tot het ontstaan van een organische solidariteit. Deze organische solidariteit was gebaseerd op heterogeniteit en afhankelijkheid. Wanneer we deze redenering verder doortrekken, kunnen we vermoeden dat het globaliseren van deze arbeid ervoor zal zorgen dat ook de organische solidariteit internationaliseert. Er ontstaat immers een vorm van globale afhankelijkheid op het gebied van productie, waarbij de verschillende schakels van het 14
productieproces zich kunnen verplaatsen over de hele wereld. Dit alles om er op te wijzen dat het solidariteitsbegrip van Durkheim in elk geval op dit gebied niet meer als allesomvattend kan beschouwd worden. Het hanteren van Durkheim als ideaaltype in een veranderde omgeving is dan ook aangewezen, in plaats van het zoeken naar volledige overeenkomsten die toch niet gevonden kunnen worden. We willen hier ook wijzen op het belang dat Durkheim toeschreef aan solidariteit om de samenleving te organiseren. Verschillende auteurs argumenteren echter dat sociale cohesie en solidariteit vandaag de dag, in een geglobaliseerde wereld, voor grote uitdagingen geplaatst worden, en zelfs afnemen(Alivin, 2000; Bauman, 1995). Vraag is dus of ook Oxfam-Wereldwinkels hierdoor solidariteit als basis voor een samenleving laat varen. In de tweede vorm van globalisering die we hier bespreken speelt Oxfam-Wereldwinkels mogelijk zelf een rol. Meer bepaald in de vorming ervan. Globalisering kan ook gezien worden als het ontstaan van een meer globale cultuur (Lechner & Boli, 2005; Ritzer, 2002). Voornamelijk het concept „World Culture‟ of „wereldcultuur‟ lijkt ons in dit opzicht noemenswaardig. Dit concept werd geïntroduceerd door Frank Lechner en John Boli, en is onder andere gebaseerd op het idee van een globale samenleving dat door John Meyer geïntroduceerd werd (Lechner & Boli, 2005; Meyer, 1987; Meyer et al., 1997). Wereldcultuur wordt door Lechner en Boli gehanteerd als een zeer ruim concept, waar ook economische globalisatie een onderdeel van uitmaakt, maar hier zeker niet tot beperkt blijft. Ook de globalere politiek, met als bekendste veruiterlijking de Verenigde Naties, en het legale systeem, met bijvoorbeeld de Rechten van de Mens, maken er deel van uit, net als de globale aanpak van problemen als bijvoorbeeld milieuverontreiniging. Het gaat dus om activiteiten die, deels of volledig, worden vorm gegeven door een globaal niveau. Het is een soort wereldwijde cultuur van de globale samenleving, wat moet benaderd worden vanuit een dynamisch en niet een statisch perspectief. Deze cultuur verdringt de lokale culturen niet, in tegenstelling tot het begrip McDonaldisatie (zie bijvoorbeeld Ritzer, 2002), maar bestaat als een soort parallelle cultuur van fenomenen en principes die globaal relevant worden geacht (Lechner & Boli, 2005). De vorming van een wereldcultuur is een fenomeen dat volgens Lechner & Boli reeds bestond in de 19e eeuw, toen mensen er zich bewust van werden dat hun leven niet enkel een lokaal gegeven was, maar dat er ook sprake was van een globaal samenleven. In deze beginperiode werd dit voornamelijk gezien als een bevestiging van broederschap over landsgrenzen heen, wat met het losbarsten van W.O.I sterk veranderde. Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt wereldcultuur voornamelijk vormgegeven door de samenkomst van inter/supranationale organisaties zoals de VN, maar ook NGO‟s (Lechner & Boli, 2005). Dit bewustzijn van een globalere vorm van samenleven, op een supranationaal niveau, kan uiteraard ook zijn weerslag hebben op een supranationaal georiënteerde organisatie zoals Oxfam-Wereldwinkels. Dit deels naar analogie met hoe ook de internationale arbeidsdeling de organisatie kan beïnvloeden, namelijk dat de groeiende globale oriëntatie zorgt voor een groeiend succes voor globaal gerichte organisaties zoals OWW. Wat ons echter meer aantrekt tot 15
de theorie van wereldcultuur zoals Lechner en Boli deze introduceerden, is de aandacht die ze besteden aan hoe deze gevormd wordt. Zoals gezegd dragen sinds de tweede helft van de 20 e eeuw voornamelijk globaal gesitueerde organisaties bij tot de vorming van een wereldgeoriënteerde cultuur. Met hun universalistisch gedachtegoed dragen bijvoorbeeld Internationale NGO‟s bij tot de vorming van een wereldcultuur (Boli & Thomas, 1999). Oxfam-Wereldwinkels is zo‟n globaal gerichte organisatie. We kunnen dan ook argumenteren dat OWW mee bijdraagt tot het vormen van een globale cultuur. Aldus zou er sprake kunnen zijn van een proces van wisselwerking, waarbij enerzijds een groter globaal bewustzijn binnen de maatschappij zorgt voor een toenemend succes van OxfamWereldwinkels, maar anderzijds Oxfam-Wereldwinkels ook bijdraagt tot dit globale bewustzijn. We kunnen vermoeden dat een organisatie zoals OWW door middel van lobbywerk zal trachten te drukken op besluitvoering omtrent thema‟s die haar na aan het hart liggen als organisatie. Zo kan bijvoorbeeld een NGO gezien worden als een soort van „geweten‟ bij bepaalde beslissingen van de V.N. (Willetts, 1996). Het lijkt ons dan ook interessant te bekijken of Oxfam-Wereldwinkels inderdaad tracht te drukken op bepaalde besluitvoering (wat meer dan waarschijnlijk is) en voornamelijk hoe ze dit doet, met welke motieven. We zullen bij de analyse van de resultaten dan ook aandacht besteden aan de manieren waarop OWW tracht haar boodschap van solidariteit te „verkopen‟. 3.3 De aard van de organisatie We hebben nu gezien hoe het proces van globalisering hypothetisch zou kunnen zorgen voor veranderingen in het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels, maar er is nog een tweede, meer gecompliceerd gegeven dat een invloed kan hebben op dit solidariteitsbegrip. Dit tweede gegeven is de organisatie zelf. We kunnen stellen dat supranationale solidariteit bij Oxfam-Wereldwinkels een sleutelrol speelt, en de organisatie zich richt op het verspreiden van een dergelijke solidariteit. Ook de manier waarop Oxfam-Wereldwinkels dit vandaag de dag doet is algemeen bekend, namelijk door middel van Eerlijke Handel of Fair Trade, waarbij men tracht de producenten betere condities te bieden. Het is deze strategie van eerlijke handel die Oxfam-Wereldwinkels zeer interessant maakt. Want het kan verwacht worden dat het balanceren tussen enerzijds globale solidariteit, en anderzijds het uitbouwen van het gehanteerde middel om deze te verkrijgen (verkoop), een moeilijke evenwichtsoefening zal zijn. Hoever ga je als organisatie in het trachten om succes te hebben (en dus veel te verkopen). Doe je toegevingen die je misschien liever niet doet om aldus meer te verkopen en dus meer succes te hebben? En in hoeverre heb je hier wel een keuze in als je bestaansrecht als organisatie het voeren van handel met het oog op supranationale solidariteit is? We kunnen vermoeden dat er conflicten ontstaan tussen bepaalde waarden met betrekking tot de specifieke aard van de organisatie Oxfam-Wereldwinkels. Om dit met een hypothetisch voorbeeld duidelijk te maken: een organisatie als Oxfam-Wereldwinkels heeft als waarde een alternatief te bieden voor de bestaande patronen van consumptie en handel. Een andere waarde, binnen dezelfde organisatie, kan echter zijn om zoveel mogelijk te verkopen om aldus te kunnen wegen als handelsalternatief. Om deze waarde 16
van verkoop te bereiken moet men dan echter meer „commercieel‟ gaan denken, en bijvoorbeeld zich richten op specifieke (luxe-)producten/consumenten, advertenties plaatsen, de bedrijfsstructuur aanpassen… Deze twee waarden zouden dan in conflict kunnen treden, want vanaf wanneer vindt men commerciële toegevingen niet meer aanvaardbaar? En hoe tracht men conflict uit de weg te gaan? Deze processen zijn uitermate interessant, en vormen dan ook een belangrijke motivatie om OxfamWereldwinkels als case te hanteren in ons onderzoek, zeker gezien de actuele toename in populariteit van Fair Trade bij grotere bedrijven (Goodman, 2004; Jaffee, 2010). Een evolutie die niet noodzakelijk als positief wordt ervaren door andere actoren in het Fair Trade-landschap (Reed, 2009). Het is echter onmogelijk om in dit theoretisch gedeelte diep in te gaan op dit idee van conflicterende waarden en mogelijke strategieën om ermee om te gaan, daar we ons pas in het volgende deel echt richten op de organisatie Oxfam-Wereldwinkels. We wijzen hier wel reeds op het begrip „decoupling‟ dat geïntroduceerd werd door Meyer en Rowan (1977) (Nee & Ingram, 1998). Deze neo-institutionele term duidt op een strategie die organisaties hanteren wanneer bepaalde activiteiten niet in overeenstemming zijn met de formele structuur van de organisatie (Meyer & Rowan, 1977). Men zal dan bepaalde structurele elementen loskoppelen van bepaalde activiteiten, en van andere structurele elementen (bijvoorbeeld een bedrijf waar men een verkoopsafdeling heeft die in feite losstaat van de ontwikkelingsafdeling). Anders gesteld betekent dit: men koppelt een bepaald beleid los van bepaalde acties. Het is zo dat “decoupling enables organizations to maintain standardized, legitimating, formal structures while their activities vary in response to practical considerations” (Meyer & Rowan, 1977, p19). Deze visie op strategieën van organisaties werd in meer hedendaagse toepassingen ook gehanteerd bij de studie van bijvoorbeeld NGO‟s (Ossewaarde, 2008) en mensenrechten (HafnerBurton, 2005). Om te eindigen nog wel een laatste interessante, misschien eerder filosofische bedenking. We hebben reeds gesteld dat de bestaansreden van Oxfam-Wereldwinkels solidariteit is. Als advocaat van de duivel (een rol die ons zeker niet na aan het hart ligt), zouden we ons dan de vraag kunnen stellen hoever een organisatie wil gaan om deze bestaansreden weg te werken. Met andere woorden: als alle handel eerlijke handel is, maakt Oxfam-Wereldwinkels zichzelf dan niet overbodig? En zijn er strategieën die gehanteerd worden om toch niet als overbodig gepercipieerd te worden? In hoeverre wil een organisatie als Oxfam-Wereldwinkels overbodig zijn (zie bijvoorbeeld de campagneslogan van Broederlijk Delen voor 2011: „Maak ons overbodig‟)? We benadrukken hier nogmaals advocaat van de duivel te spelen, en er ook op te wijzen dat we niet de visie hebben dat een organisatie als OxfamWereldwinkels vandaag de dag ook maar in de buurt van overbodigheid komt. Na deze theoretische schets, waarin we enerzijds twee klassieke auteurs en hun werk rond solidariteit aanhaalden om een soort van „startpunt‟ te hebben voor de analyse van de solidariteit van OxfamWereldwinkels, en anderzijds twee factoren waarvan we vermoeden dat ze het solidariteitsbegrip van OWW zullen veranderen, is het nu tijd om ons te richten op de case zelf. In wat volgt zullen we 17
allereerst aandacht besteden aan de gehanteerde methode en data, die de basis vormden voor het onderzoek. Vervolgens zullen we, onderverdeeld in drie periodes, de gevonden resultaten bespreken en illustreren om aldus een diepere kijk te verkrijgen in hoe Oxfam-Wereldwinkels evolueerde doorheen de tijd tot de organisatie die ze vandaag de dag is.
4. Methode
4.1 Steekproef en materiaal Om te komen tot een goede analyse van de ontwikkelingen die Oxfam-Wereldwinkels in haar bijna veertigjarige bestaan heeft doorgemaakt, is het uiteraard noodzakelijk dat de verschillende periodes uit haar bestaan gelijkwaardig bestudeerd worden. Deze logische opmerking brengt echter beperkingen naar voren die sterk de gehanteerde data en methode voor dit onderzoek bepalen. Men moet namelijk beschikken over voldoende materiaal uit elk van de periodes, en dit materiaal moet bovendien ook gelijkwaardig zijn wat betreft kwaliteit. Met andere woorden: door middel van interviews kan een dynamiek die zich spreidt over vier decennia niet worden weergegeven, daar deze interviews in het kader van dit onderzoek, dat slechts sinds vorig jaar vorm kreeg, ook nu pas afgenomen kunnen worden. Men kan dan wel interviews afnemen van oorspronkelijke medewerkers van OxfamWereldwinkels, want veertig jaar is makkelijk overbrugbaar door een mensenleven, maar de accuraatheid van deze interviews valt sterk te betwijfelen, daar ze retrospectief en dus vervormd zullen zijn. Om deze studie alsnog mogelijk te maken, kwamen we dus al snel tot de noodzaak een vorm van documentatie te gebruiken die doorheen de gehele levensloop van de organisatie een rode draad vormt, en aldus ons ook een kijk kan geven op het verleden. En hier hebben we het geluk dat een dergelijke documentatie in het geval van Oxfam-Wereldwinkels voorhanden is, namelijk in de vorm van een ledenblad, dat reeds 37 jaar verspreid wordt. Het is dit ledenblad, de WeeWeekrant (vanaf 2007 veranderde de naam in „W²‟), die het materiaal levert waarop we de analyses uitvoerden die ons brengen tot de resultaten zoals deze worden weergegeven in het volgende deel. De eerste WeeWeekrant verscheen in juni 1974, slechts drie jaar na de oprichting van de eerste Oxfam-Wereldwinkel in Antwerpen. In deze beginperiode verscheen het krantje twee maal per maand, met als doel de verschillende wereldwinkels en vrijwilligers te informeren. In de jaren ‟80 veranderde de WeeWeekrant van een tweewekelijks blad naar een maandelijks blad. Tot op de dag van vandaag verschijnt het krantje nog steeds maandelijks. Op andere veranderingen doorheen de jaren focussen we ons in de komende hoofdstukken. Bij deze bespreking van data en methode zullen we ons beperken tot hoe we te werk gingen voor het verkrijgen van de resultaten. In de eerste plaats is het belangrijk te weten dat we, om de evolutie van OxfamWereldwinkels te schetsen, ons richten op drie periodes, waarvan we telkens alle verschenen 18
ledenbladen gebruiken. Deze periodes zijn als eerste de jaren 1974 tot en met 1979, als tweede 1989 tot en met 1994 en ten slotte de recentste periode vanaf 2005 tot en met 2010. Deze „beperking‟ tot een aantal afgebakende periodes werd ons voornamelijk ingegeven door een gebrek aan tijd om de bijna veertig jaargangen van het tijdschrift volledig te analyseren. We kozen daarom om ons te focussen op de voornoemde periodes, vanuit het idee dat we liever inboeten aan kwantiteit van het te analyseren materiaal dan aan kwaliteit van de analyses zelf. Door niet de gehele uitgave van het ledenblad te analyseren, in een korte tijdsspanne en dus snel, maar hier grenzen aan te stellen, zullen de periodes die geanalyseerd worden met een veel grotere zorg behandeld kunnen worden. Dit komt ons inziens enkel de kwaliteit van dit onderzoek ten goede. We willen hier ook argumenteren dat deze afbakening van periodes zeker niet volledig arbitrair gebeurde. Vooreerst overspannen de periodes in feite mooi de levensloop van Oxfam-Wereldwinkels tot op heden. Met de eerste periode wordt de beginperiode behandeld, de tweede periode valt als het ware in het midden van deze levensloop en de derde periode behandelt de recentste geschiedenis van OWW. Voor elke periode is ongeveer evenveel materiaal voorhanden, want hoewel het ledenblad in de eerste periode twee maal per maand verscheen, telde het slechts half zoveel pagina‟s als de krantjes uit latere periodes. Deze gelijke spreiding over de levensloop van de organisatie is uiteraard nodig om de mogelijkheid tot het analyseren van een evolutie mogelijk te maken. De keuze voor de eerste en laatste periode, als representaties voor respectievelijk de beginjaren en de recentste geschiedenis van Oxfam-Wereldwinkels, is vanuit de levensloop dan ook een logische keuze tot afbakening. Betreffende de tweede periode willen we echter nog een aantal extra motivaties geven voor de selectie. De keuze voor deze periode werd, buiten het feit dat ze ongeveer in „het midden‟ valt van veertig jaar OWW, ingegeven door drie extra redenen. Allereerst is 1989 een jaar van globale verandering, met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de „val‟ van het communisme. Daar we reeds geargumenteerd hebben dat OWW in haar beginjaren marxistisch geïnspireerd was, kunnen we vermoeden dat deze transitie voor de organisatie zelf ook zijn effecten had. Vervolgens was 1991 het jaar dat het Vlaams Blok, de extreemrechtse Vlaamse partij, doorbrak bij de federale verkiezingen. Ook van deze gebeurtenis kunnen we vermoeden dat ze een weerslag zal hebben op OWW, die eerder als „links‟ gezien kan worden (en zeker zo gezien wordt door voornoemde politieke partij). De derde en laatste motivatie voor de keuze van afbakening van deze tweede periode is het feit dat in 1994 besloten werd om de dienstplicht in België af te schaffen. Deze gebeurtenis als motivatie voor onze afbakening kan vreemd lijken, maar met de afschaffing van de dienstplicht verdween ook het fenomeen van dienstweigeraars en gewetensbezwaarden. En het waren deze personen die vaak tewerkgesteld werden bij organisaties zoals Oxfam-Wereldwinkels. Ook deze gebeurtenis kan dus zijn gevolgen hebben voor de organisatie van Oxfam-Wereldwinkels. Als afronding van deze paragraaf die gewijd is aan de data die gebruikt werden, willen we ons nog richten tot het kwantitatieve aspect. In totaal verschenen er in de periode 1974-2010 530 nummers van het ledenblad. We analyseerden er hiervan in totaal 240; 110 in de eerste periode, 66 in de tweede en
19
64 in de derde. Deze nummers zijn allemaal gearchiveerd bij AMSAB-Instituut voor Sociale Geschiedenis in Gent, of bij Oxfam-Wereldwinkels zelf, ook in Gent. 4.2 Opzet Bij het hanteren van deze neergeschreven teksten als onderzoeksmateriaal, zullen we dus trachten het discours van Oxfam-Wereldwinkels, zoals het gevormd wordt naar hun leden toe, en veranderingen hierin, te analyseren. We gaan er hier dus niet zozeer vanuit dat datgene wat de geanalyseerde ledenbladen zeggen te representeren ook effectief waar is. We zijn er ons van bewust, dat door het schrijven, Oxfam-Wereldwinkels zelf invullingen geeft aan de realiteit en deze tracht vorm te geven. Zoals Laermans stelt in zijn werk omtrent evoluties in christelijke vormingsorganisaties hoeft dit echter geen belemmering te zijn voor het analyseren van dit materiaal (Laermans, 1992). Bij dit soort analyses zal men namelijk trachten om bepaalde uitspraken te bestuderen in het licht van andere uitspraken. Ze worden dus niet gezien als werkelijkheid (de „representatiepremisse‟), maar wel als een manier waarop de auteur hier vorm aan geeft (Laermans, 1992, p92). We gaan met andere woorden op zoek naar hoe Oxfam-Wereldwinkels zichzelf, naar de leden toe, profileert. De eerder filosofische vraag of dit al dan niet overeenkomt met de „reële‟ organisatie, is van minder belang, omdat we ons baseren op datgene wat de leden van de organisatie zelf onder ogen krijgen. Hoe wordt deze analyse van het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels nu concreet aangepakt? Het antwoord op deze vraag is minder eenvoudig dan men zou vermoeden, daar er moeilijk een term op geplakt kan worden die de volledige methodologische lading dekt. We kunnen deze methode ons inziens het best plaatsen binnen de kwalitatieve inhoudsanalyse. Het feit dat we spreken over een „kwalitatieve inhoudsanalyse‟ brengt echter reeds moeilijkheden met zich mee, daar er over deze term geen eensgezindheid bestaat binnen de literatuur. Zo menen sommigen dat inhoudsanalyse per definitie kwantitatief is en gezien moet worden als een analyse van boodschappen die systematisch, objectief en kwantitatief is en gebaseerd op het positivistische paradigma van wetenschappelijk onderzoek (Neuendorf, 2002). We willen hier onmiddellijk duidelijk maken dat we wel degelijk objectiviteit nastreven, maar dat het tellen van woorden of vinden van systematische verbanden tussen bepaalde woorden niet het doel is van ons onderzoek. Zoals gezegd willen we nagaan hoe het solidariteitsbegrip van OxfamWereldwinkels verandert en hoe dit wordt „gebrieft‟ aan de leden (waarbij we dus de berichtgeving naar de leden toe als visie van de organisatie beschouwen). We gaan dus meer op zoek naar betekenis, en hanteren een eerder naturalistisch paradigma (Hsieh & Shannon, 2005). Om onze methode beter te definiëren maken we gebruik van twee invloedrijke typologieën, die trachten het veld van de kwalitatieve inhoudsanalyse overzichtelijker te maken. De eerste typologie, deze van Hsieh en Shannon, onderscheidt drie verschillende vormen van kwalitatieve inhoudsanalyse. Een conventionele benadering, waarbij men start vanuit de data zelf, een gerichte benadering, die meer vanuit de theorie start om de data te analyseren, en tenslotte een summatieve benadering, die zich richt 20
op vergelijking en het tellen van sleutelwoorden (Hsieh & Shannon, 2005). Wanneer we ons werk moeten situeren binnen deze opdeling, komen we naar onze mening ergens terecht tussen de eerste en de tweede categorie. We werken dus enerzijds conventioneel en anderzijds gericht. Conventioneel omdat we inderdaad geen al te duidelijke lijnen of bijvoorbeeld analysecodes willen uitzetten alvorens ons te richten op de data. Dit om ons niet te zeer te richten in onze bevindingen, en de mogelijkheid te scheppen om „met open geest‟ ons onderzoek tegemoet te treden. Uiteraard mag deze „open geest‟ geen excuus zijn voor een gebrek aan theoretisch inzicht, en we willen ons onderzoek wel degelijk kaderen binnen een breder geheel. Daarom dat we onszelf met dit onderzoek ook deels tot de gerichte benadering rekenen, omdat we wel op voorhand een ruim theoretisch kader trachten te scheppen, dat ons niet zozeer in een bepaalde richting leidt bij het analyseren van de data, maar wel voldoende steun geeft om bevindingen in een later stadium theoretisch te kunnen kaderen. Aldus sluiten we ons aan bij het idee van „Grounded Theory‟ zoals dit door Glaser en Strauss werd geformuleerd (Glaser & Strauss, 1967). De tweede typologie die we gebruiken voor een situering van onze onderzoeksmethode is de indeling zoals deze werd opgesteld door Hijmans (1996). Ook zij trachtte de meer kwalitatieve vormen van inhoudsanalyse te categoriseren. Deze typologie wordt vandaag de dag in meerdere werken overgenomen (Mortelmans, 2007; Neuendorf, 2002). We kunnen hetgeen wij beogen te doen in deze thesis dan het best omschrijven als een „discoursanalyse‟, omdat we ons sterk richten op de geschreven tekst en bepaalde lijnen die hierin te vinden zijn (Hijmans, 1996). We zullen trachten om, zonder ons enkel te richten op datgene wat gezegd wordt, ook aandacht te besteden aan hoe dit geformuleerd wordt. Hoe verwoordt men zaken? Is hier een bepaalde, bijvoorbeeld ideologische, lijn in te trekken? En zijn hier veranderingen in? Ook in het voorgaande is de term „discours‟ reeds herhaaldelijk gevallen. Wat is echter een dergelijk discours? De term, zoals wij hem hier zullen gebruiken, is sterk gebaseerd op het vroege werk van Michel Foucault. Een discours in deze zin is, cru gesteld, een manier waarop bepaalde zaken geformuleerd worden, volgens bepaalde regels (Laermans, 1992). Deze „wetmatigheden‟ waaraan men zich dient te houden worden bepaald door de specifieke context waarin men zich bevindt (tijd en ruimte). Medisch jargon is een typisch voorbeeld van een dergelijk discours. Bepaalde zaken zullen op een bepaalde manier worden weergegeven, terwijl andere zaken net niet behandeld worden. Een discoursanalyse is er dan, aldus Laermans (1992), “op uit die regelmatigheden te ontdekken” (p94). Foucault wijst er echter op dat een discours niet enkel dient te gehoorzamen aan wetmatigheden die van buitenaf opgelegd worden (Foucault, 1983). Hij stelt dat er ook iets bestaat als “procédures internes, puisque ce sont les discours eux-mêmes qui exercent leur propre contrôle; procédures qui jouent plutôt à titre de principes de classification, d‟ordonnancement, de distribution, comme s‟il s‟agissait cette fois de maîtriser une autre dimension du discours : celle de l‟événement et du hasard” (Foucault, 1983, p23). We zijn er dus niet enkel op uit om het discours te analyseren dat eigen is aan Oxfam-Wereldwinkels ten opzichte van zijn leden. We vermoeden zelfs dat het discours gebaseerd is op eerdere, globalere vormen van discours, wat Foucault (1983) “les discours qui sont à l‟origine” (p24) noemt. Zo wordt het discours van OWW misschien gereguleerd door een breder 21
marxistisch of kapitalistisch discours (waar het eerste waarschijnlijker is). We gaan dus op zoek naar dit discours, en trachten het te analyseren in het licht van solidariteit. En daar we er, net als Foucault, niet van uitgaan dat een bepaald discours een statisch gegeven is, gaan we ook op zoek naar veranderingen/evoluties van het discours van Oxfam-Wereldwinkels door de jaren heen. 4.3 Procedure Zoals we reeds lieten aanvoelen bestaat er geen algemene methode om een dergelijke analyse uit te voeren. We hebben getracht om, gebaseerd op de hierboven aangehaalde benaderingen, een zo goed mogelijke analyse uit te werken van het voor handen zijnde materiaal. Hoe zijn we dan concreet te werk gegaan? We hebben elk ledenblad afzonderlijk doorgenomen, per geselecteerde periode en in chronologische volgorde. Hierbij werden alle artikels een eerste maal „snel‟ gelezen, om na te gaan waarover ze in grote lijnen handelen, waarna we ze konden classificeren in een aantal grotere verzamelingen, bijvoorbeeld artikels die eerder de organisatie zelf behandelen, of zich meer richten op vorming of productenverkoop. Zo werd elk artikel ingedeeld in een vijftal categorieën, afhankelijk van waar ze naar onze mening het meest toe behoren. Deze eerste vorm van codering was dus in de eerste plaats gefocust op de betekenis van de verschillende artikels. Vervolgens werd per artikel dieper ingegaan op de boodschap die ze trachten over te brengen. Opvallende uitspraken, sleutelbegrippen en samenvattingen werden neergeschreven. Naarmate een duidelijker inzicht verkregen werd in herhaalde thema‟s en boodschappen, werd het mogelijk om een bepaald discours rond een bepaald thema te identificeren. Na het gedetailleerd doornemen van alle verschenen nummers van het ledenblad in de geselecteerde periodes werden de overgenomen samenvattingen, citaten, … van elk artikel nogmaals doorgenomen, nu specifiek met het doel voor ogen om de doorlopende lijnen (het discours) te identificeren. De afzonderlijke artikels waren hier dus van secundair belang, wat primeerde was hun onderlinge relatie. We merkten hierbij al snel dat onze selectie van drie periodes hier een voordeel kon bieden, daar een tijdssprong van een aantal jaren telkens een duidelijker contrast weergaf tussen bepaalde discoursen. In feite gebeurden er dus twee analyses, enerzijds een eerste die zich richtte op de betekenis, en anderzijds een tweede die toegespitst was op het gehanteerde vertoog. In het tweede deel van deze paper stellen we de gevonden resultaten voor, waarna we deze in het slotdeel zullen trachten te verbinden met elkaar en het ruime kader zoals dit geschetst werd in het eerste deel. Daar we bij het bespreken van onze bevindingen vaak gebruik zullen maken van citaten afkomstig uit de ledenbladen, en verwijzingen naar diezelfde bladen, is het makkelijker om nu reeds aan te geven hoe we dit zullen doen doorheen het verdere verloop van deze paper. We zullen bij citaten en verwijzingen gebruik maken van volgende notatie; bv (WWK, 12, p3) voor de bladen verschenen voor 2007 en (W2, 501, p9) voor de bladen verschenen na 2007. Hierbij staan WWK en W2 voor de naam van het blad (herinner u dat dit voor 2007 WeeWeeKrant is, en na 2007 W²), het getal volgend op de naam is het nummer van het blad, en uiteindelijk geven we de pagina waar de specifieke informatie 22
kan teruggevonden worden. Door deze wijze van referentie vermijden we ellenlange bibliografieën en maken we verificatie toch op een eenvoudige wijze mogelijk. Nu rest ons niets meer dan u, de lezer, een aangename leeservaring toe te wensen voor de kern van ons onderzoek: het solidariteitsbegrip van een solidariteitsorganisatie. Deel 2: Oxfam-Wereldwinkels en de evolutie van het solidariteitsdiscours We vatten dit deel aan met een korte sprong in de geschiedenis, nog voor het uitgeven van de eerste WeeWeeKrant. We schrijven april 1971, en in Antwerpen start men met een „World Shop‟ (Janssens, 1981; Van de Poel, 2005). Het is deze winkel, gebaseerd op het Nederlandse model van wereldwinkels, die een veruiterlijking vormt van de slogan “Trade, not Aid”, die halfweg de jaren ‟60 het levenslicht zag en een afkeren betekende van de traditionele vormen van caritatieve ontwikkelingssamenwerking (Van de Poel, 2005). In hetzelfde jaar openen nog acht andere wereldwinkels hun deuren, het model slaat dus aan. In deze beginjaren was de wereldwinkel echter nog een los, ongebonden model, en van de voornoemde acht winkels vielen er dan ook slechts vijf onder de koepel van Oxfam-België (Van de Poel, 2005). Ook toen er na een aantal jaren reeds meer dan 20 wereldwinkels het levenslicht zagen, bleef een vorm van overkoepeling uit, en bestonden er enkel losse contacten tussen de verschillende winkels, aldus Van de Poel (2005). Het is in dit licht dat het eerste WeeWeekrantje in juni 1974 ten tonele verschijnt en we ons werk aanvangen.
5. 1974-1979: Wereldwinkeliers allerhande verenigt u!
5.1 Een poging tot overkoepeling Met het verschijnen van dit eerste WeeWeeKrantje wordt getracht om de communicatie tussen de wereldwinkels, die tot nu toe sporadisch en informeel verloopt, beter te reguleren. Doel is dan ook een “berichtenblad voor alle medewerkers in Vlaanderen”(WWK, 1, p1) te vormen, wat een “betere en snellere kommunikatie” mogelijk moet maken en de kans geeft “informatie te laten doorstromen tot bij alle medewerkers” (WWK, 1, p1). Nu moet men zich bij deze eerste WeeWeekrant op vormelijk aspect niet te veel voorstellen; ze telt slechts een viertal pagina‟s, heeft geen voorblad en is in feite een soort van langgerekte brief, niet zozeer onderverdeeld in artikels, maar wel in alinea‟s met verschillende inhoud. Deze sobere, beperkte vormgeving blijft doorheen de eerste jaren behouden. Centrale speler binnen de WeeWeeKrant is wereldwinkel Antwerpen, die het verzamelpunt voor de verschillende artikels vormt. En verzamelpunt is erg letterlijk te nemen; men wil duidelijk dat dit WeeWeeKrantje „van onderuit‟ tot stand komt. Alle wereldwinkels worden gevraagd informatie door te geven. Ook de aard van deze informatie geeft aan dat men openstaat voor alle mogelijke invalshoeken vanuit de beweging. Men wil bijvoorbeeld verslagen publiceren van lokale werkgroepen, van bredere samenkomsten, van acties, van andere organisaties, … Men is met andere woorden 23
duidelijk begaan met het democratische karakter van het overkoepelend initiatief dat dit ledenblad vormt. Al blijkt al snel dat de stukjes die in de eerste edities van de WeeWeekrant verschijnen voornamelijk afkomstig zijn van wereldwinkel Antwerpen, en dat berichtgeving vanuit andere wereldwinkels trager op gang komt. Laat ons echter een diepere blik werpen op de inhoud van het ledenblad in haar beginjaren en de manieren waarop deze naar voor gebracht wordt. Naar analogie met het democratische, communicatieve karakter van het ledenblad, is het niet verwonderlijk dat we in de eerste jaargangen van het krantje voornamelijk verslagen terugvinden. Verslagen van vergaderingen op allerlei niveaus (zie bijvoorbeeld: WWK, 1, p5; WWK, 12, p6; WWK, 15, p4; WWK, 19, p3; WWK, 20, p9), die voor de buitenstaander in feite geen enkele waarde hebben. Men richt zich hier dus zeer sterk op de eigen beweging en haar leden, en de doelstelling van het verspreiden van interne informatie. Wat sterk opvalt in deze verslagen is dat men zeer begaan is met het definiëren van de beweging. Men stelt zich vragen bij de identiteit die de wereldwinkels hebben, hoe men zich wil profileren, waar men naartoe wil,… We zullen hier dan ook eerst stilstaan bij hoe men zichzelf inschat op het gebied van organisatie, aangezien deze zelfevaluatie ons een basis lijkt voor hoe men bijvoorbeeld doelstellingen en strategieën zal definiëren. Dit maakt het mogelijk om vervolgens te kijken naar hoe men, in het licht van de eigen definitie van de organisatie, een invulling geeft aan solidariteit. De wereldwinkels in Vlaanderen bestaan bij het verschijnen van de eerste WeeWeekrant iets meer dan drie jaar. Zoals reeds gesteld bestond er in die eerste periode in feite geen echte vorm van overkoepeling. Dit gebrek aan overkoepeling blijkt ook uit de manier waarop men zichzelf als organisatie definieert. Men lijkt zichzelf als een kleine, progressieve en nieuwe entiteit te zien binnen de samenleving, die zich profileert door een zekere ongebondenheid en vrijheid. Wanneer men vandaag de dag terugkijkt op bepaalde aspecten van hoe in de WeeWeeKrant de eigen beweging werd voorgesteld zou men dit ook kunnen bestempelen als kleinschalig of zelfs „amateuristisch‟ (niet in negatieve zin, maar als een gebrek aan formele omkadering). We zullen dit illustreren met enkele citaten. Zo kan je in het eerste verslag dat werd opgenomen in een WeeWeeKrant lezen dat “een nieuwe nationale bijeenkomst zal gehouden worden als ‟t weer eens nuttig lijkt” (WWK, 1, p4). Een beetje verder valt over de 11.11.11-actie dan weer te lezen; “aangezien lokale situatie sterk verschilt, bepaalt iedere ww afzonderlijk zijn standpunt t.a.v. 11.11.11” (WWK, 1, p5). Met betrekking tot kleinschaligheid zijn aanwijzingen te vinden in berichten die bijvoorbeeld een aantal „klasseurs‟ te koop aanbieden in WW Antwerpen (WWK, 16, p8), of verslagjes van voetbalwedstrijden tussen wereldwinkeliers en andere organisaties (zie bijvoorbeeld WWK,10, p7; WWK, 19, p16; WWK, 22, p14; WWK, 31, p8). Het feit dat deze kleinschaligheid en onafhankelijkheid sterk aanwezig lijken in deze periode, wil echter niet zeggen dat men deze situatie ook als ideaal beschouwt. Men is sterk bezig met hoe men tot meer overkoepeling en gemeenschappelijke standpunten kan komen. Interessant op dit gebied is om te kijken hoe men dit tracht te doen door het invoeren van spelregels voor de 24
beweging, regels die trachten de organisatie een duidelijker profiel aan te meten. We zullen vooral ingaan op hoe men zich wil definiëren als beweging. Het is hier dat het revolutionaire en marxistische karakter van de beweging een eerste maal aan bod komt. Zo tracht men reeds in het tweede nummer van de WeeWeekrant doelstellingen neer te schrijven die bindend zijn voor de Oxfam-wereldwinkels. “Zeer algemeen kan men stellen dat het uiteindelijke doel van de wereldwinkels is, van samen met talrijke andere organisaties of bewegingen, te werken aan het tot stand komen van een nieuwe vorm van samenleving, gebaseerd op de elementaire beginselen van rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, democratie, internationale solidariteit, …” (WWK, 2, p2). Opvallend hierbij is dat deze doelstelling zeer ruim, en ook zeer ambitieus is. Men stelt in feite als doel van de beweging een bredere inkapseling voor, die dan moet leiden tot een revolutionaire omwenteling naar een andere samenleving. Het eerder klassiek-caritatieve karakter dat aanwezig is bij Oxfam-België, zoals Van de Poel (2005) ons leert, wordt hier dus niet onderschreven. Solidariteit is in het licht van deze doelstelling dan ook een veel breder gegeven dan solidariteit met „de arme landen‟ of „arme bevolkingsgroepen‟, maar is daarentegen een intrinsiek kenmerk van een nieuwe samenleving. Opvallend is dat men deze nieuwe samenleving ziet als mondiaal. Zo kan je in de ontwerptekst van de maatschappijvisie van Oxfam-Wereldwinkels uit 1975 bijvoorbeeld lezen: “Vertrekkend van en uitmondend in een wereldperspektief, willen we een bijdrage leveren tot het verwezenlijken van een nieuwe wereld, die een maksimum aan levensvatbaarheid, materiële, sociale, kulturele, juridische en politieke gelijkheid garandeert” (WWK, 15, p11). Bij het lezen van bovenstaande citaten zal het de lezer reeds duidelijk zijn: veel vager kan een beweging zich niet profileren wat betreft haar doelen. Laten we dus allereerst eens dieper ingaan op de formulering van de maatschappijvisie zoals OxfamWereldwinkels deze opstelde in 1975, om vervolgens naar concrete invullingen te gaan van de manieren waarop OWW solidair is. 5.2 Solidariteit en de wereldwinkels Bij het formuleren van hun maatschappijvisie in deze periode gaat Oxfam-Wereldwinkels als volgt te werk: eerst wordt geformuleerd waar men tegen is, vervolgens hoe dit anders en beter kan. En waar is Oxfam-Wereldwinkels dan tegen? Men verwerpt structuren van de wereldsamenleving (alweer het globale perspectief) “die groepen van mensen hier beroven van een materieel levensminimum of hen in een afhankelijke positie plaatsen…” “die de massa‟s van de derde wereld ervan weerhouden zich te bevrijden uit armoede, onwetendheid en ziekte” “die overal mensen beletten zich optimaal te ontwikkelen als sociaal, kultureel, politiek en met de natuur verbonden wezen.” (WWK, 19, p8). Wanneer
men
deze
structuren
dan
benoemt
als
“kapitaalbezitters,
grootgrondbezitters,
partijbureaukratieën, regeringen, technokraten, legerleidingen, kerkleiders” (WWK, 19, p8) is het niet moeilijk om de vinger te leggen op de marxistische toon die gehanteerd wordt in deze beschrijvingen. Deze analyse van de samenleving lijkt sterk gebaseerd op het communistisch manifest zoals Marx en Engels dit opstelden in 1848. Ook wanneer die delen van de maatschappijvisie aan bod 25
komen die stellen hoe het dan wel moet, wordt dit marxistisch discours bevestigd door bijvoorbeeld te ijveren voor economie gebaseerd op solidariteit en productiemiddelen die in handen zijn van de arbeiders zelf, een rechtspraak gebaseerd op gelijkheid, en een geestelijk leven dat openstaat voor volledige ontplooiing in alle vrijheid. En ook hier weer, zonder de volledige maatschappijvisie in detail te behandelen, blijken de doelstellingen een combinatie van ambitie enerzijds, en vaagheid anderzijds. Deze vaagheid lijkt ook voort te komen uit het feit dat de afzonderlijke wereldwinkelgroepen er zich moeten in vinden. Het feit dat de doelen een grote mate van abstractie bezitten zorgt echter binnen de beweging ook voor ophef en discussie (zie bijvoorbeeld WWK, 25, p4; WWK, 34, p3; WWK, 63, p1; WWK, 79, p4), waarbij de essentie van al de discussies de vaagheid van de maatschappijvisie is. Het revolutionaire karakter wordt hierbij niet in vraag gesteld. De beweging heeft haar doel gedefinieerd (herinner je dat dit een onderdeel is van een poging tot overkoepeling), en staat een nieuwe, globale samenleving voor die zich kenmerkt door solidariteit. Hiervoor is groei noodzakelijk, want “willen we tegenmacht verwerven, dan moeten we ernaar streven deze groei- in aantal wereldwinkelgroepen en in aantal wereldwinkeliers in elke groep- verder te zetten. Om onze doelstellingen te realiseren is groei een absolute noodzaak”(WWK, 91, p10). Tegelijk brengt deze groei ook onzekerheid met zich mee, want in hoeverre blijft men dan een basisbeweging (WWK, 91, p11)? Hoe dit evolueert naar latere periodes toe zal in de volgende delen duidelijk worden. Het bekijken van de maatschappijvisie heeft ons al tot dit punt gebracht. Nu zullen we dieper ingaan op hoe solidariteit concreet ingevuld wordt door Oxfam-Wereldwinkels. 5.2.1
Solidariteit via verkoop
Personen die vertrouwd zijn met Oxfam-Wereldwinkels weten dat de organisatie zich profileert door eerlijke handel. Eerlijke handel zou dus een logisch antwoord kunnen zijn op onze vraag hoe solidariteit concreet wordt ingevuld in deze periode van de geschiedenis van OWW. Maar heeft eerlijke handel wel altijd deze positie ingenomen in de beweging? En wie zijn dan de verschillende actoren? Het feit dat het woord winkel reeds in de naam van de organisatie zit, doet vermoeden dat verkoop een essentieel onderdeel is van de beweging. En inderdaad, vanaf de start van de wereldwinkels zijn er producten te koop in de winkels. Maar de positie van deze productenverkoop was in deze begindagen kleinschalig en onderwerp van discussie. In het licht van de revolutionaire ambities van Oxfam-Wereldwinkels was de productenverkoop voornamelijk een middel om informatie en vorming aan te bieden aan personen die in de winkel kwamen (zie bijvoorbeeld WWK, 27, p4; WWK, 34, p3; WWK, 76, p6). Dat er een sterk vormingsaspect gekoppeld wordt aan de productenverkoop mag niet verbazen, gezien de revolutionaire aspiraties. Men wijst immers de gewone handelsvormen af, en stelt dat “verkoop zonder informatie niet erg zinvol” is en “men dan aan gewone handel begint, wat niet onze bedoeling is” (WWK, 19, p21). Deze nadruk op informatieverspreiding, waarbij de productenverkoop op zich van secundair belang is, weerspiegelt 26
zich ook in de kwantiteit van het productengamma en de aandacht die eraan besteed wordt in de WeeWeeKrant (uiterst gering). In de eerste jaren van het bestaan van de wereldwinkels zal het aangeboden productengamma nooit meer bedragen dan een tiental producten, en is het beperkt tot algemene producten zoals koffie of thee. En zelfs bij dit beperkte gamma bestaat er verdeeldheid over een stelling als “naar verhouding tot het bewustmakingseffekt, steken de ww‟s te veel tijd in produktenverkoop” (WWK, 55, p5). De winkel is dus een middel dat “ondergeschikt aan een breder doel [is]: het veranderen van de maatschappij” (WWK, 30, p10). Solidariteit moet ons inziens in deze periode voornamelijk geïnterpreteerd worden als een bewustmaking van globale problemen, met als doel om tot een veranderde samenleving te komen die voor de bevolking, zowel in het „noorden‟ als in het „zuiden‟, een verbetering van de levensomstandigheden moet inhouden. Op die manier neemt verkoop wel een plaats in binnen de beweging, maar is dit in plaats van een zuivere uitdrukking van de slogan „Trade, not Aid‟, eerder een vorm van „Info, not aid‟. We zullen nu ingaan op de producten die verkocht worden door Oxfam-Wereldwinkels. Dit kan op het eerste zicht een detail lijken, maar het lijkt ons een noodzakelijke stap bij het in kaart brengen van de solidariteit van de organisatie. We bekijken hier niet zozeer het soort van producten, maar wel hun oorsprong, en hoe dit beschreven wordt in het ledenblad. Let wel, we focussen hier op de aangeboden voedingsproducten, andere producten zoals boeken en artisanale producten zullen we niet behandelen, daar er geen systematische berichtgeving over gevonden kan worden in de WeeWeeKrant. Ook bieden verschillende wereldwinkels andere, „lokale‟ producten aan, van plaatselijke organisaties bijvoorbeeld. Voor het al dan niet aanbieden van deze producten bestaan in deze periode geen echte criteria, en er wordt soms discussie over gevoerd (zie bijvoorbeeld WWK, 39, p13 over zeep van een trappistinnenorde). Deze lokale variaties zijn echter naar ons inziens onvoldoende gedocumenteerd om hier dieper op in te gaan. In één van de eerste verschenen nummers van de WeeWeeKrant worden producten die in aanmerking komen voor verkoop als volgt omschreven: “Ze moeten duidelijk maken dat de wereldhandel onrechtvaardig is en de onderontwikkeling en uitbuiting in stand houd”, “Ze moeten duidelijk maken dat de productie kan bepaald worden door de mensen die het werk doen”, “De opbrengst moet zoveel mogelijk ten goede komen aan de groepen zelf die streven naar een fundamentele aanpak van de problemen”, “Een brede waaier van onderwerpen aanbieden”, “Akties ter ondersteuning van bevrijdende initiatieven” “Zowel projecten in ontwikkelingslanden als steun aan acties in eigen streek” (WWK, 2, p3). In feite focust men hier dus (vaag) op de aard van de producenten zonder enige aandacht te besteden aan commerciële waarden (bijvoorbeeld kwaliteit, verkoopbaarheid,…) van het product zelf. Dit volledig in lijn met het eerder aangehaalde punt dat niet het product primeert, maar de info die men ermee verbindt. In realiteit zorgde de vaagheid van deze criteria in de beginjaren van Oxfam-Wereldwinkels voor een afwezigheid van objectief toepasbare maatstaven die bepalen of een product al dan niet verkocht kan worden. Voor ons is dit echter interessant, daar we uit de aangeboden 27
producten, in combinatie met de vage criteria, kunnen afleiden naar welk soort initiatieven de voorkeur van OWW gaat op het gebied van solidariteit. Doorheen de eerste jaren worden er grosso modo twee soorten producten aangeboden, gebaseerd op het soort producent. Enerzijds zijn er producten
van
staatsbedrijven,
anderzijds
producten
van
coöperatieven
en
kleinere
producentengemeenschappen. Dit kan op het eerste zicht irrelevant lijken, maar wanneer we het marxistisch discours in gedachten houden valt er een duidelijk onderscheid te maken tussen de keuze voor coöperatieven enerzijds en staatsbedrijven anderzijds. Laten we koffie als voorbeeld nemen om deze stelling te verduidelijken. Doorheen de geschiedenis van Oxfam-Wereldwinkels vormt koffie steeds één van de succesproducten uit het gamma (en begin jaren ‟70 is het bijna het enige product). In de periode die we in dit deel behandelen heb je bijvoorbeeld koffie afkomstig uit Tanzania, van een staatsbedrijf, en koffie uit Guatemala, van een coöperatieve. Waarom is dit onderscheid zo belangrijk? Allereerst de Tanzaniaanse koffie. In de jaren ‟70 vierde het Afrikaans socialisme in Tanzania haar hoogdagen onder president Nyerere (Samoff, 1981; Stoger-Eising, 2000). Deze vorm van socialisme trachtte een eigen, Afrikaanse invulling te geven aan de socialistische ideologie, door bijvoorbeeld te verwijzen naar tradities (Samoff, 1981). Oxfam-Wereldwinkels toonde een grote interesse in de case van Tanzania, en stond zeer positief tegenover de politieke ontwikkelingen (cfr WWK,12, p3, WWK, 25, p8). Door middel van afname van producten van staatsbedrijven steunde men dus het socialistische initiatief van de overheid van Tanzania. Met slechts 55.101kg verkochte Tanzania-koffie in 1974 (WWK, 31, p8) was OWW uiteraard slechts een kleine afnemer, maar het was dan ook in de eerste plaats een symbolisch product, dat het verspreiden van informatie over deze vorm van socialisme mogelijk maakte. Men steunt dus de linkse politiek van een specifieke staat. De tweede koffie die in de jaren ‟70 werd aangeboden door Oxfam-Wereldwinkels is de Indio-koffie uit Guatemala. Deze koffie is afkomstig van een coöperatieve, en dus niet rechtstreeks van de Guatemalteekse overheid. Zelfs integendeel; men steunt deze boeren omdat zij een tegengewicht vormen voor wat beschreven wordt als de “misdadige politiek van de Guatemalteekse regering die ten dienste staat van de rijken” (WWK, 2, p7). Hoewel Oxfam-Wereldwinkels zelfs niet van mening is dat de coöperatieve voldoende revolutionair is, want “dat is op dit ogenblik in Guatemala wellicht onmogelijk” (WWK, 29, p4), waardoor men stelt dat de coöperatieve niet volledig voldoet aan de “revolutionaire eisen”, hoopt men dat ze toch in staat is “om na verloop van tijd een radikalere politiek te kunnen voeren” (WWK, 29, p4). In de jaren ‟70 werd er inderdaad vaak naar Guatemala gekeken als een land waar een klassenstrijd aan de gang was tussen de overheid en de armere bevolking (die voornamelijk uit Maya‟s bestond), hoewel er ook visies bestaan die menen dat dit eerder vormen van etnische strijd waren (Konefal, 2003). Belangrijk is hier dat er in feite eenzelfde logica wordt gehanteerd door OxfamWereldwinkels om een product aan te bieden als in het geval van Tanzania. Het doel blijft hetzelfde, de strategieën verschillen: men staat positief tegenover een bepaald (socialistisch geïnspireerd) model, en steunt dit door producten en de bijbehorende informatie aan te bieden aan de bevolking „in het noorden‟. In Tanzania is het de staat die het geprefereerde model uitdraagt, in Guatemala de 28
tegenbeweging van de bevolking. In Tanzania steunt men dan ook rechtstreeks de overheid, in Guatemala de groeperingen die de overheid willen verwerpen. Deze manier van „selectie‟ van producten en partners zet zich door in het verdere (zeer beperkte) gamma dat de wereldwinkels in deze periode aanbieden. Drie van de zes voedingsproducten die in februari 1977 in de wereldwinkels worden aangeboden zijn afkomstig uit Tanzania (staatbedrijven), één uit Colombia en één uit Guatemala (coöperaties met revolutionaire ambities) en één uit Algerije, ook afkomstig uit een staatsbedrijf omdat OWW van mening is dat het belangrijk is “dat we het Algerijnse model meer bekend maken, niet als eenzaligmakend, maar als 1 van de wegen naar het socialisme” (WWK, 42, p57). Nog een laatste woord over de producten en producenten: dat men ermee samenwerkt vanuit ideologische motivatie wil echter niet zeggen dat deze samenwerking zeer goed opgevolgd wordt en zeer vlot verloopt. Vooral communicatie en technologie vormen hier een barrière, waardoor bepaalde informatie zeer laat doorkomt, beperkt is of zelfs uitblijft. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk om info te verkrijgen over mogelijke corruptie bij een staatsbedrijf uit Tanzania (WWK, 37, p10) en verloopt de levering van Algerijnse wijn zeer moeizaam (WWK, 50, p9). Het mag duidelijk zijn dat het marxistisch discours zoals we dit geïdentificeerd hebben binnen de formulering van de maatschappijvisie ook wordt doorgezet in de praktijk. Men steunt die initiatieven waarvan men meent dat ze bijdragen aan de verwezenlijking van de nieuwe, solidaire samenleving. De verkoop van producten mag dan wel een duidelijke veruiterlijking van solidariteit zijn, het lijkt ons aangewezen om ook andere manieren van solidariteit, en het discours dat hier rond gehanteerd wordt, te analyseren. We zullen hierbij een onderscheid maken tussen concrete acties enerzijds en vorming anderzijds. 5.2.2
Solidariteit via actie
Oxfam-Wereldwinkels werd hiervoor reeds regelmatig benoemd als een beweging. Deze term kan in zekere zin ook letterlijk genomen worden: het is een organisatie in beweging, niet enkel wat betreft haar eigen structuren, maar ook aangaande de manier waarop ze naar buiten treedt en standpunten inneemt. In deze paragraaf zullen we ons kort wenden tot de plaats die actie innam in de beginjaren van Oxfam-Wereldwinkels. Hoe/waarvoor werd actie gevoerd? En hoe werd over deze acties binnen de WeeWeeKrant gecommuniceerd? Ook hier zullen we ons richten op de nationale acties, die dus zich niet beperken tot één of enkele wereldwinkelgroepen, daar info over lokale initiatieven naar ons gevoel niet systematisch wordt weergegeven in het ledenblad. De eerste actie die aan bod komt in een WeeWeeKrant is een eenmalige solidariteitsactie met Chili, een land dat in die tijd bestuurd werd door een rechtse junta. De actie was dan ook bedoeld om de verzetsgroepen te steunen (WWK, 4, p1). Dit geeft weer duidelijk aan dat er sympathie wordt gevoeld voor „bevrijdende‟ en „revolutionaire‟ bewegingen. We halen deze actie aan omdat ze een vertegenwoordiging is van een „categorie‟ van acties: namelijk eenmalige, kortstondige acties. Een tweede categorie zijn de niet-terugkerende, 29
uitvoerig in de WeeWeekrant behandelde acties en een derde categorie de terugkerende acties. De tweede categorie verschilt niet zozeer van de eerste in vorm, maar wordt toch apart behandeld gezien de terugkerende aandacht voor de specifieke actie in het ledenblad. Deze eenvoudige typologie maakt het makkelijker om de plaats van actie binnen Oxfam-Wereldwinkels in de zeventiger jaren te verduidelijken. De eerste categorie is de meest ruime van de drie. Zeer vele acties zijn eenmalig. Zo worden er protestbrieven geschreven, bijvoorbeeld tegen het Vlaams Nationaal Zangfeest (WWK, 17, p10), tegen kerncentrales (WWK, 23, p8) en de dictatuur in Chili (WWK, 29, p15). Zoals deze kleine greep uit dit zeer specifiek actiemodel ons leert zijn de thema‟s waartegen (want het is in feite steeds actie tégen iets) men zich richt zeer divers. Deze diversiteit weerspiegelt het discours zoals dit werd gehanteerd in het opstellen van de doelstellingen van de beweging. Men wil zeer ruime veranderingen, die het globale uitzicht van de wereld moeten aantasten. Wanneer we de acties uit deze eerste categorie bekijken merken we dat ze hier volledig binnen passen. Men behandelt zowel zeer concrete situaties en zaken (bijvoorbeeld de gevangenneming van leiders van bevrijdingsbewegingen in Zuid-Afrika) als ruimere thema‟s zoals de sluiting van kerncentrales (WWK, 61, flyer), verzet tegen de dienstplicht (WWK, 7, p7), solidariteit met onderdrukte groepen in de gehele wereld (WWK, 38, p3) en antiracistische betogingen (WWK,78, p13). Daar deze categorie van acties zo ruim is, gaan we niet in op specifieke acties. Als lezer is het vooral belangrijk in te zien dat acties, in aanvulling van de productenverkoop, een duidelijke weergave zijn van het idee van een nieuwe samenleving waar Oxfam-Wereldwinkels achterstaat. De veelheid aan acties betekent echter niet dat OWW in deze periode reeds zo sterk georganiseerd is dat ze al deze acties draagt. Onthoud dat de beweging in de eerste jaren van deze periode nog zeer sterk op zoek is naar een overkoepeling en eenheid, en vele acties wel onderschreven en gesteund worden door Oxfam-Wereldwinkels, maar niet (enkel) door hen georganiseerd. Wat niet betekent dat de acties niets zeggen over OWW. Het feit dat ze gesteund worden door Oxfam-Wereldwinkels geeft immers de interesse voor de thematiek weer. Verder willen we er ook op wijzen dat de acties ook een overkoepelend potentieel hebben voor de wereldwinkels. Door als beweging naar buiten te komen met een actie, neemt men immers een standpunt in als eenheid. Dit innemen van gemeenschappelijke standpunten zorgt echter ook voor discussie binnen de opstartende beweging. Hierover echter meer bij het bespreken van de derde categorie uit onze typologie. Binnen de tweede categorie vinden we twee concrete acties terug uit de beginjaren van OxfamWereldwinkels. De eerste is de actie „neen aan de 30 miljard‟, de andere de „1%-actie‟. Aan beide acties wordt ruim aandacht besteed in meerdere nummers van de WeeWeeKrant. Ook zijn beide acties niet enkel het initiatief van de wereldwinkels, maar worden ze gedragen door een brede waaier aan organisaties. Eerstgenoemde actie is een actie tegen de aankoop van gevechtsvliegtuigen door de Belgische overheid, en is dus in feite een antimilitaristische actie. De tweede actie is een oproep tot de 30
invoer van een vrijwillige belasting, waarbij men ijvert voor het afstaan van één procent aan „sociale projecten‟ (WWK, 28, p4). We zouden dus kunnen stellen dat het ruimtelijke idee achter beide acties verschilt: neen aan de 30 miljard is lokaal, 1 procent is globaal. Wanneer we echter de bewoordingen die gebruikt worden in de WeeWeeKrant bekijken merken we dat voor beide acties een sterk marxistisch discours wordt gehanteerd. Zo stelt men binnen de actie „neen aan de 30 miljard dat de “bewapeningswedloop op de eerste plaats wordt bepaald door redenen van winst en profijt” (WWK, 5, p3) en dat “deze 30 miljard nuttig zouden kunnen besteed worden […] voor steun aan de bevrijding en de ontwikkeling van de derde wereld.”(WWK, 6, p2). Binnen de 1-procent beweging stelt men dan weer dat er “geen rijke landen [bestaan], evenmin arme landen. Wel rijke bevolkingsgroepen, die de macht hebben, en arme bevolkingsgroepen, die machteloos zijn.” (WWK, 28, p4). Het grootste verschilpunt is dat men binnen het discours rond de 30 miljard-actie, buiten marxistische en antimilitaire elementen, ook sterke uitspraken tegen de Belgische overheid kan terugvinden. Zo wordt als actiemateriaal o.a. “een fonoplaat met een echte vervalste speech van een schaduwminister van landsverdediging” (WWK, 10, p11) verspreid en wordt de actie, na de aankoop van de vliegtuigen, toch als succes beschouwd want “heel wat mensen hebben door het zwijgen van de regering ingezien dat de regering niets te zeggen heeft” (WWK, 19, p17). We kunnen bij deze tweede vorm van acties, die door hun veelvuldige vermelding duidelijk belangrijk zijn voor OWW, ook opmerken dat de 1procent actie een duidelijke solidariteitsactie is. Ook de 30 miljard-actie past echter binnen het solidariteitsdiscours, of Oxfam-Wereldwinkels tracht deze in haar ledenblad toch zeker in dit discours in te bouwen, zoals het hierboven vermelde citaat uit WWK 6 illustreert. Binnen de derde categorie vinden we ook twee acties terug. Enerzijds de 11.11.11-actie, anderzijds de nationale actiedag van de Oxfam-Wereldwinkels. Vooral over eerstgenoemde bestond binnen de wereldwinkels een terugkerende discussie. Verschillende lokale wereldwinkels draaiden mee in de 11.11.11-actie, terwijl andere wereldwinkels vinden dat 11.11.11 te weinig contact heeft met de basis. Men stelt zich dan ook de vraag: “is het niet noodzakelijk dat wij een gezamenlijke houding innemen?” (WWK, 16, p7). Discussie leidde hier dus tot een poging tot overkoepeling, die echter strandde door het grote belang dat gehecht werd aan lokale meningen. Buiten deze inhoudelijke discussies wordt echter niet al te veel aandacht besteed aan de 11.11.11-acties, en is het dus moeilijk in te schatten hoe solidariteit tot uiting kwam via deze acties. De tweede actievorm uit deze categorie, de nationale actiedag, is een buitenbeentje. Deze ontstaat in 1978 en tracht de wereldwinkels zelf in de schijnwerpers te stellen. Men wil aandacht vestigen op de werking van de wereldwinkels en hun ontwikkelingen in de voorbij zeven jaren. Deze actie is interessant, daar men duidelijk tracht aansluiting te vinden bij bredere lagen van de bevolking. Ook hier gebeurt dit vanuit het idee dat „de basis‟ vooral moet instaan voor de uitwerking; “van elke wereldwinkel wordt eerst en vooral verwacht dat hij zo kreatief en degelijk mogelijk eigen initiatieven uitwerkt met de doelstellingen van de
31
nationale aktie voor ogen.” (WWK, 88, p4). Wel worden verschillende actiemodellen voorgesteld vanuit de overkoepelende werking (WWK, 90, p3; WWK, 93, p1). Ook binnen actievoering merken we dus dat men zich niet vastpint op solidariteit met één bepaalde groep, maar dat men tracht om zeer ruim de samenleving te veranderen. In het laatste deeltje binnen de periode 1974-1979 richten we ons op vorming en politiek binnen de beweging Oxfam-Wereldwinkels 5.2.3
Solidariteit via vorming
Zowel vormingsinitiatieven die worden aangekondigd in het ledenblad (zoals infoavonden) als artikels die als doel hebben informatie over een thema aan te bieden (bijvoorbeeld boekbesprekingen) vallen binnen de categorie „vorming‟. We zullen hier voornamelijk ingaan op de thema‟s die naar voor komen in de vorming uit de beginjaren van OWW, en hoe ze worden verwoord. Het valt onmiddellijk op dat ook de aangeboden vorming binnen het samenlevingsperspectief van Oxfam-Wereldwinkels valt. Het vormingsaanbod in deze periode is dan ook zeer ruim, met ook aandacht voor lokale processen zoals: politieke vorming door middel van spelen (WWK, 3, p8), Belgische wapenhandel (WWK, 94, p9), algemene vormingen over economie (WWK, 83, p15) of kernenergie (WWK, 44, p3). Deze lokale processen vormen echter een minderheid van de berichtgeving in deze kolommen. Men richt zich binnen het vormingsaanbod veel sterker op globale wereldanalyses en specifieke zaken in de „derde wereld‟. Binnen de globalere wereldanalyses komt het marxistisch discours het sterkst aan bod. Deze analyses tracht men zeer sterk vanuit een theoretisch oogpunt te presenteren, en trachten in feite de problemen die binnen de maatschappijvisie naar voor kwamen (het kapitalisme) te verklaren en te ondermijnen. Zo verschijnt er begin „79 een reeks artikels in de WeeWeekrantjes, geschreven door een medewerker van WW Brussel, die duidelijk geïnspireerd zijn op de theorieën van Wallerstein zoals deze enkele jaren voordien naar voor kwamen in het eerste deel van zijn wereldsysteemanalyse (Wallerstein, 1974). Deze artikels gingen “over de historische groei van de onderontwikkeling” (WWK, 92, p5) en hadden tot doel “enkele elementen aan te brengen voor een analyse van de klassenverhoudingen zoals ze zich aftekenen met betrekking tot de Noord-Zuidtegenstellingen” (WWK, 95, p16). De artikels die specifiekere info geven over de derde wereld waren voornamelijk gericht op die landen die, net als bij de selectie van producten, binnen het marxistisch/socialistisch geïnspireerde ideaal van Oxfam-wereldwinkels vielen. Zo verschijnt er heel wat info over Tanzania (bijvoorbeeld WWK, 12, p3; WWK, 32, p8; WWK, 34, p16). Een anekdote die goed weergeeft dat in het licht van het discours van Oxfam-Wereldwinkels bepaalde info anders wordt weergegeven naargelang de mate van verbondenheid, vinden we in een bericht uit mei 1979. Het betreft een artikeltje over politieke gevangenen in Tanzania. Herinner je dat OWW met actie reageerde tegen de gevangenneming van politieke actoren door het apartheidsregime in Zuid-Afrika. In 1979 bereiken er berichten de pers dat ook in Tanzania mensen gevangen worden genomen vanwege politieke overtuiging. Oxfam-Wereldwinkels is uiteraard geen voorstander van dergelijke maatregelen, maar 32
stelt toch dat men “begrip [moet] opbrengen voor het feit dat weinig stabiele regeringen er in bepaalde gevallen toe overgaan mensen gevangen te zetten zonder een onaanvechtbare juridische beoordeling, wanneer hun optreden een reëel gevaar betekent voor de fundamentele belangen van de gemeenschap in zijn geheel.” (WWK, 99, p8). Andere landen die aan bod komen in specifieke berichtgeving zijn bijvoorbeeld de Kaapverdische Eilanden, waar een socialist aan de macht komt na de onafhankelijkheid (oa WWK, 65, p3), Nicaragua, waar dictator Somoza verdreven wordt door sandinisten (oa WWK, 102, p6) en Algerije, waar ook een „socialistisch experiment‟ aan de gang was (oa WWK, 77, p4). De berichtgeving over deze landen is positief wat betreft het socialistische bewind, maar kan ook algemeen en niet echt up-to-date genoemd worden (info bereikte pas laat het ledenblad). Een laatste „categorie‟ van berichten die we binnen het vormingsgedeelte plaatsen zijn vormingen die specifiek gericht zijn op de eigen organisatie. Zo tracht men vormingen aan te bieden voor beginnende wereldwinkeliers, studiedagen over de maatschappijvisie en info over vormingsproducten (zoals boeken) die in de wereldwinkels worden aangeboden. De eerste twee voorbeelden kunnen gezien worden als een poging tot overkoepeling en eenmaking. De aangeboden boeken zeggen alweer veel over de ideologische situering van Oxfam-Wereldwinkels in deze periode. Zo kan je in de jaren ‟70 in de wereldwinkels boeken vinden met titels als „manifest voor een geweldloze revolutie‟, „de linkse stroming in China‟ en „kapitalisme & socialisme‟ (WWK, 4, p8; WWK, 22, p13). Samenvattend kunnen we stellen dat Oxfam-Wereldwinkels in de jaren ‟70 een zeer ruime doelstelling nastreeft, die duidelijk marxistisch geïnspireerd is, en globaal georiënteerd. Men stelt zich solidair op met organisaties, landen, … die eenzelfde ideologische overtuiging hebben, en verzet zich tegen de „vijanden‟ van deze visie. Dit blijkt uit nagenoeg alle berichtgeving in het ledenblad, gaande van producten tot vorming, en uit het discours dat hierbij gehanteerd wordt. We zijn dan ook benieuwd hoe dit solidariteitsbegrip zich definieert binnen de tweede periode van onze analyses; de periode 19891994, in meerdere opzichten een periode van transitie.
6. 1989-1994: Een veranderende beweging in een veranderende wereld
Na het doornemen van de eerste periode kan de lezer het idee krijgen dat Oxfam-Wereldwinkels een radicale speler was in een gematigde omgeving. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de jaren ‟70 gekenmerkt werden door sterk revolutionaire ideeën, onder andere aangewakkerd door de revoluties in Latijns-Amerika, socialistische experimenten in Afrika en de nasleep van mei ‟68 (Janssens, 1981). We maken een sprong in de tijd en komen terecht in een context van de late jaren ‟80, begin jaren ‟90. Deze context verschilt zeer sterk van de revolutionaire atmosfeer van de jaren ‟70. De tweede periode van onze analyse wordt onder andere gekenmerkt door: een opmars van het neoliberalisme en conservatisme in het Westen met Reagan in de V.S. en Thatcher in het V.K. (Larner, 33
2000), de val van de Sovjet-Unie (Kreutz, 1992) en het verdwijnen van linkse regimes in landen zoals Nicaragua, die enkele jaren voordien nog gekenmerkt werden door grootschalige revoluties (Babb, 1996). We zijn dan ook zeer benieuwd welke impact deze veranderende context zal hebben op het solidariteitsbegrip van Oxfam-Wereldwinkels. We nemen de draad weer op aan het einde van de jaren ‟80, en zullen hierbij te werk gaan zoals in het voorgaande deel: na een korte schets van de organisatie in deze periode, zullen we ons richten op hoe solidariteit zich uit door middel van verkoop, actie en vorming. 6.1 Het organiseren van een beweging Een eerste zaak die opvalt bij het bekijken van het analysemateriaal uit deze periode, is dat de WeeWeeKrant sterk van vorm is veranderd. Men gebruikt dikker papier, foto‟s en tekeningen, meer pagina‟s en de artikels zijn duidelijker afgebakend. Op zuiver vormelijk aspect lijkt zich hier aldus een zekere professionalisering te hebben doorgezet. En dit blijkt ook zo te zijn in de rest van de organisatie: er wordt meer en meer personeel gezocht (zie bijvoorbeeld WWK, 289, p4; WWK, 293, p9; WWK, 309, p33; WWK, 353, p12), men maakt een duidelijk onderscheid tussen regionaal nieuws (later ook jongerennieuws) en nationale artikels en men wil zich bewuster bezighouden met het imago van Oxfam-Wereldwinkels. Op het einde van deze periode zet de professionalisering zich ook door op een andere manier: daar waar vroeger gewetensbezwaarden makkelijk tewerkgesteld konden worden binnen de organisatie, en voor een groot deel het personeelsbestand uitmaakten, moeten zij in 1994 verdwijnen uit de organisatie na het afschaffen van de dienstplicht, en moet er dus ander personeel gezocht worden. We willen in dit deel voornamelijk ingaan op discussies rond deze professionalisering en de imagocampagnes van OWW, daar we deze twee tendensen als typerend beschouwen voor de evolutie die de organisatie tijdens deze periode doormaakt. Herinner je dat in de beginjaren van OWW het democratische karakter primeerde, en voor discussies zorgde wanneer gezamenlijke standpunten moesten ingenomen worden. Door de schaalvergroting die Oxfam-Wereldwinkels doormaakt, zowel qua aanbod als aantal winkels (eind 1993 telt Vlaanderen 133 Wereldwinkels (WWK, 346, p12)), wordt een veel groter belang gehecht aan het overkoepelende orgaan (nationaal secretariaat) van de wereldwinkels. Het beleid dat dit nationaal secretariaat uitstippelt, op basis van beslissingen door de beweging, kan echter nog steeds zorgen voor onenigheid binnen de basis van Oxfam-Wereldwinkels. De professionalisering die de organisatie doormaakt, is hier een voorbeeld van. Zo worden er binnen Oxfam-Wereldwinkels in deze periode hevige discussies gevoerd rond de plaats die productenverkoop dient in te nemen (een onderwerp waar ook nog op teruggekomen wordt binnen het deeltje over solidariteit via verkoop). Men laat de grote, ruime doelstellingen uit de eerste periode meer achterwege, en richt zich zeer sterk op het handelsaspect. Simplistisch gesteld komt er vaak tegenkanting vanuit de basis op beslissingen van de overkoepelende organisatie met betrekking tot „commercialisering‟ (een term die voornamelijk door deze basis wordt 34
gehanteerd). In de WeeWeeKrant uit dit zich voornamelijk via lezersbrieven. Het feit dat er lezersbrieven van wereldwinkelgroepen worden gepubliceerd in een aparte rubriek, daar waar initieel het ledenblad werd samengesteld door de verschillende groepen, duidt trouwens alweer op deze schaalvergroting. Een greep uit deze lezersbrieven kan de discussies illustreren; “het belang van marketing binnen een basisbeweging als de onze moet dan ook gerelativeerd worden en zeker aangepast aan de zeer specifieke plaats van de verkoop binnen het geheel van onze werking” (WWK, 290, p10), “wij nemen het niet meer dat belangrijke aangelegenheden binnen de beweging afgehandeld worden als zouden het zaken in de marge zijn” (WWK, 309, p24), “de jongste jaren is er een tendens gegroeid waarbij men zoveel mogelijk mensen aan het werk probeert te zetten om de verkoop te doen stijgen” (WWK, 328, p19). Deze bedenkingen vanuit de basis omtrent schaalgrootte, de verhouding tussen verkoop en vorming, democratie,… vormen uitdagingen voor de organisatie. In de eerste plaats tracht men hierop in te spelen door te antwoorden op de specifieke grieven van de basis. Er wordt bijvoorbeeld meer uitleg gegeven op specifieke vragen, men verwijst naar beslissingen die in algemene vergaderingen werden genomen (democratisch karakter) of men zegt verder na te denken over de opmerkingen van bepaalde lokale groepen. Als lezer kan je het gevoel krijgen dat basis en „leiding‟ uit elkaar groeien. Je mag echter niet vergeten dat, zoals gezegd, er zeer vele wereldwinkels zijn, en dat er in deze periode van 6 jaar slechts een dertigtal brieven verscheen. We kunnen bovendien niet stellen dat dit aantal sterk toeneemt of daalt doorheen deze periode. Wel suggereren deze bevindingen dat schaalvergroting ook problemen van overkoepeling met zich meebrengt, die in feite niet veranderd zijn tegenover deze uit de eerste periode, maar nu meer kunnen uitgespeeld worden als een geschilpunt tussen lokale groepen en de nationale leiding. Professionalisering uit zich ook door het toetreden tot meerdere internationale, overkoepelende organen die Fair Trade trachten te reguleren. Zo treedt Oxfam-Wereldwinkels in 1989 toe tot IFAT (International Federation for Alternative Trade) (WWK, 295, p8), en treedt men begin jaren ‟90 ook toe tot EFTA (European Fair Trade Association) en NEWS (Network of European World Shops) (WWK, 329, p20; WWK, 355, p23). Ook hier dus een nadruk op verkoop, versterkt door de mogelijkheden van de globalisering. Een tweede zaak die we binnen deze inleiding tot de tweede periode behandelen is het imago van de beweging. In het eerste deel bleek reeds dat men hiermee wel bezig was, door bijvoorbeeld acties rond de eigen werking. In de periode 1989-1994 tracht men echter bekendheid te verwerven bij een groter aantal mensen en een duidelijker beeld van OWW op te hangen. Dit past binnen de strategie van „professionalisering‟ en „commercialisering‟ die hierboven werd besproken. In 1989 worden dan ook de jaarlijkse imagocampagnes gelanceerd. Doel van deze campagnes is een veruiterlijking van een verandering in strategie. Daar waar men vroeger „naar de mensen‟ ging, wil men nu de mensen meer naar de wereldwinkels lokken. Basis voor deze strategie werd gelegd in 1987, toen er een marketingplan werd opgesteld waarin “sprake [was] van uniformisering van winkelruimten, van een 35
sterk derde-wereldimago, van het ontwikkelen van een verpakkingslijn, enz.” (WWK, 305, p4). De imagocampagnes zijn voornamelijk affichecampagnes, met ruime verspreiding van posters in bijvoorbeeld stations. Maar ook binnen de winkels zelf wordt aan het imago gewerkt. Zo kan je in het voorjaar van 1990 in de WeeWeeKrant een reeks artikelen terugvinden over meer uniforme winkelruimten van OWW. Men wil dit doen “vanuit het besef dat er op dit vlak nog veel moet gebeuren. In een imago- en eindejaarscampagne wordt het beeld opgehangen van mooi ogende, nette winkels. Een beeld dat echter nog al te dikwijls geweld aangedaan wordt door de plaatselijke realiteit” (WWK, 301, p24). Het idee van echte winkels lijkt het hier dus te winnen van het concept van wereldwinkels uit de beginjaren, toen vorming de prioriteit was voor de beweging. In wat volgt zullen we ons richten op de invullingen die Oxfam-Wereldwinkels geeft aan solidariteit in deze periode. 6.2 Solidariteit en de wereldwinkels 6.2.1
Solidariteit via verkoop
Zoals kan opgemaakt worden uit de ruime beschrijving van de organisatie en haar kenmerken in deze periode, wint verkoop van eerlijke producten aan belang. Daar waar verkoop in de beginjaren een middel was om informatie te verstrekken over de ruime doelstellingen van de wereldwinkels, wordt verkoop nu meer een doel op zich. Begrijp ons hier niet verkeerd: verkoop wordt geen echt doel (het is geen verkoop om de verkoop), maar in plaats van te focussen op vorming over de nieuwe globale samenleving uit de beginjaren, focust men nu meer op de rol die het product speelt voor de producenten in het zuiden. Aldus wordt eerlijke handel als alternatief voor reguliere handel sterker uitgespeeld. Dit weerspiegelt zich ook in de nieuwe criteria die Oxfam-Wereldwinkels wil hanteren vanaf 1990. Hierin wordt meer aandacht besteed aan de producent (partner) waarvan het product afkomstig is. Dit vertaalt zich als volgt: “Een goed initiatief versterkt de sociale en ekonomische weerbaarheid van de producenten”, “Het initiatief komt bij voorkeur ten goede aan weinig koopkrachtige, onderdrukte of achtergestelde groepen in de samenleving.” (WWK, 301, p10). Ook de interne organisatie van de producent vormt een aandachtspunt; “Deskundig beheer”,“Een billijke prijs/loon voor de arbeid die de producenten presteren”,“Menselijke arbeidsvoorwaarden”, “Medebeslissingsrecht van alle betrokkenen over het beleid en de doelstellingen van de organizatie.” (WWK, 301, p10). Het derde criterium handelt over de plaats van het product in het ontwikkelingsproces en past in die zin nog wel binnen het meer „marxistisch‟ discours uit de jaren ‟70. Zo stelt men dat “hoe meer een produkt „bewerkt‟ is op het moment dat het door de producenten geleverd wordt, hoe groter meestal de bijdrage tot ontwikkeling is.” (WWK, 301, p10), maar ook dat “Het een belangrijk pluspunt [is] als het produkt op een milieuvriendelijke wijze tot stand is gekomen” (WWK, 301, p10). Met dit laatste aandachtspunt doet ook ecologie meer zijn intrede binnen het discours van Oxfam-Wereldwinkels (dit thema was vroeger ook wel al aanwezig, bijvoorbeeld in 36
protesten tegen kernenergie, maar niet zo uitgesproken in het verkoopsverhaal). Een laatste criterium om een producent te beoordelen heeft betrekking op de verkoopbaarheid van het product, met aandacht voor aspecten zoals kwaliteit, prijs en vraag op de Belgische markt. Herinner je dat we opmerkten dat dit aspect volledig afwezig was bij de criteria die Oxfam-Wereldwinkels voorstelde in de jaren ‟70. Het meer marktgerichte discours van Oxfam-Wereldwinkels, dat tot uiting komt in de hierboven vermelde criteria, wordt ook veruiterlijkt in het aanbod van de winkels. In de periode van 1989 tot en met 1994 doen enorm veel nieuwe producten hun intrede in de wereldwinkels. Het lijkt ons interessant om deze producten te bekijken, om aldus tot een inschatting van de solidariteitsinvulling van OWW te komen. Interessant hierbij is dat in deze periode voor elk nieuw product de stemmingen worden weergegeven. Wanneer een nieuw product kans maakt om geïntroduceerd te worden in het aanbod van de wereldwinkels wordt het voorgelegd ter stemming aan de stemgerechtigde winkelgroepen, na een voorstelling van de partner. Deze voorstelling is meestal uitgebreid en up-to-date, wat een gevolg is van betere communicatiemogelijkheden. De verschillende argumenten pro en contra worden opgenomen in de WeeWeeKrant. Het feit dat dit gebeurt, duidt naar onze mening ook op de brug met de basis die men duidelijk tracht te behouden, ondanks de schaalvergroting van de organisatie. We houden hierbij indachtig dat revolutionaire overwegingen sterke motivaties waren voor productkeuze in de jaren ‟70. En ook bij de aanvang van de tweede periode merken we dat, wanneer het op producten van staatsbedrijven aankomt, de politiek van een land sterk meespeelt (zie bijvoorbeeld WWK, 289, p10; WWK, 292, p12; WWK, 309, p22). De landenproducten nemen echter qua aandeel in het aanbod af. Ook de reeds bestaande landenpartners worden kritisch herbekeken wanneer zich hier politieke verschuivingen voordoen. Zo wordt er felle discussie gevoerd over Algerije, waar de vrije markteconomie aan invloed wint (WWK, 289, bijlage; WWK, 308, p3; WWK, 328, p17), en Nicaragua, waar de sandinisten in 1990 de verkiezingen verliezen (WWK, 318, p19; WWK, 309, p7). Aldus zorgen globale verschuivingen ervoor dat OWW bepaalde zaken moet herzien. Er wordt veel meer aandacht besteed aan individuele partners, zonder uitgesproken aandacht voor de politiek die in het land wordt gevoerd, zoals je al kon afleiden uit de voorgestelde criteria. Wanneer we een aantal van de stemmingen bekijken merken we dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen argumenten pro en contra de partner zelf, en argumenten die zich richten op het product. Ook deze opsplitsing, in het licht van de voorgestelde criteria, geeft het meer handelsgerichte discours van de wereldwinkels weer. Argumenten die vaak terugkomen en beschouwd worden als een „pro‟ voor de partner zijn aandacht voor vorming, ecologie en ontwikkeling (o.a. WWK, 306, p11; WWK, 308, p14; WWK, 319, p9; WWK, 325, p12). Positief voor het product zelf (wat het meest de aandacht voor verkoop weergeeft) zijn meestal; verhoudingen van prijs/kwaliteit, een verruiming van het aanbod en algemene verkoopbaarheid (o.a. WWK, 306, p9; WWK, 308, p14; WWK, 232, p15). Het feit dat men aldus partners gaat beoordelen, ook op organisatie en kwaliteit, wijst op het verlaten van de brede 37
ideologieën die gehanteerd werden in de periode van de jaren ‟70. In de plaats komt een grotere aandacht voor hoe men, door solidariteit met individuele coöperaties, het leven van de leden van deze coöperaties en hun omgeving kan verbeteren. Deze nadruk op de betekenis van Oxfam-Wereldwinkels voor de coöperaties zelf wordt ook duidelijk wanneer we het gehanteerde discours over hen bekijken. Zo wordt er vaak gesproken over „partners‟, wat duidt op een gelijkwaardige visie. Ook worden de producenten zelf aan het woord gelaten in de WeeWeeKrant, om aldus hun verhaal te brengen (zie bv WWK, 305, p9; WWK, 320, p17; WWK, 328, p4). Opvallend hierbij is dat veel van deze „getuigenissen‟ werden bekomen door rechtstreeks contact: delegaties van producenten worden uitgenodigd in België, of wereldwinkeliers trekken naar de partners. Aldus verloopt de communicatie nog steeds eerder sporadisch, maar kan men wel een gezicht kleven op de partners, wat de aandacht voor de individuele coöperatie versterkt. Een laatste aspect van de productenverkoop dat we hier willen behandelen komt overgewaaid uit Nederland, en sluit aan bij de formulering van de nieuwe criteria voor partnerselectie en de verhoogde aandacht voor de gevolgen van eerlijke handel voor de producenten. We hebben het hier over het keurmerk Max Havelaar. Eind jaren ‟80 startte men in Nederland met dit keurmerk, specifiek voor koffie. Men wilde een label bekomen dat aanduidt dat een bepaalde koffie geproduceerd werd in een systeem van eerlijke handel. Ook in Vlaanderen wordt bekeken of een dergelijk initiatief kan werken, maar binnen de wereldwinkels bestaat hier discussie over. Deze wordt vooral gevoed door de Nederlandse situaties, waar de wereldwinkels “geen goed oog [hadden] in de zaak. Koffie zorgt doorgaans voor 50 tot 70 procent van hun inkomsten en dat is veel meer dan in Vlaanderen. Ze vreesden dat, als de konsumenten hun „zuivere koffie‟ in de supermarkt konden halen, ze dan de wereldwinkel wel links zouden laten liggen.” (WWK, 291, p13). Ook wordt er opgezien tegen “gaan samenwerken met puur commerciële firma‟s”(WWK, 291, p14). Oxfam-Wereldwinkels wil echter niet de boot missen, zoals de Nederlandse wereldwinkels, en bekijken welke rol ze kunnen spelen binnen het initiatief. De bezorgdheid van OWW heeft voornamelijk betrekking op het bewustmakingseffect dat de producten van de wereldwinkel met zich meedragen. “Als wereldwinkels hebben wij altijd sterk gestaan op het verstrekken van informatie bij de verkoop van produkten. Die informatie dient een bewustwording teweeg te brengen over de noodzaak van strukturele veranderingen.”, “kunnen we verwachten dat het commercieel circuit dit ook doet? Het antwoord is duidelijk: neen” (WWK, 297, bijlage). Oxfam-Wereldwinkels gaat echter voluit mee in het initiatief, om het aldus ook mee in te kunnen vullen. Wanneer de uiteindelijke lancering in aantocht komt, merkt men wel dat men tracht de basis gerust te stellen met betrekking tot het argument rond concurrentie; “Nu Max Havelaar er aan komt, zou het er wel eens op kunnen lijken dat de rol van de Wereldwinkels uitgespeeld is, dat wij er best aan doen om ons volledig in Max Havelaar te laten opgaan”, “zien dat Wereldwinkel niet zomaar een ouderwets synoniem is voor Max Havelaar, maar integendeel: dat het een aktueel begrip is dat veel dieper gaat dan Max Havelaar.” (WWK, 308, p12). Men wil dus 38
eerlijke handel ruimer verspreiden dan het reguliere circuit van wereldwinkels, maar tegelijk tracht men het unieke concept van een wereldwinkel uit te spelen, om aldus niet overbodig te worden. Hierover meer in de derde periode van onze analyse. In dit deel zullen we ons nog richten op solidariteit via actie en solidariteit via vorming. 6.2.2
Solidariteit via actie
Wanneer we onze driedeling van acties (eenmalig, eenmalig met uitgebreide aandacht en terugkerend) weer hanteren voor deze periode, merken we dat er duidelijke verschilpunten zijn in de jaren ‟89-‟94. Zo merken we dat de driedeling, die nog redelijk duidelijk getrokken kon worden in de eerste periode, nu lang niet meer zo vlot opgaat. Zo is er bijvoorbeeld een jaarlijkse wereldwinkeldag (zie de nationale actiedag eind jaren ‟70), maar deze heeft wel telkens een ander thema. Het lijkt ons dan ook interessanter om de thema‟s van de acties te bekijken, zonder de rudimentaire typologie weer te hanteren. De 11.11.11-actie wordt bijvoorbeeld nog steeds georganiseerd, al is de discussie rond een gemeenschappelijk standpunt geluwd (elke wereldwinkel kiest zelf een project). Ook andere acties zouden qua inhoud perfect passen binnen de acties uit de jaren ‟70, al worden ze nu sterker uitgewerkt vanuit het nationaal secretariaat. Zo wordt er uitgebreid actie gevoerd tegen de apartheid in ZuidAfrika (o.a. WWK, 289, p14; WWK, 290, p3; WWK, 292, p3), en om de revolutie in Nicaragua te herdenken (o.a. WWK, 294, p20; WWK, 300, p7). Ook acties tegen kernwapens en raketten worden in deze periode op poten gezet. De ideologische motivatie lijkt hier nog duidelijk aanwezig om bepaalde landen of thema‟s „in the picture‟ te zetten. Beide „landenacties‟ spelen zich echter af in de eerste twee jaren van de geanalyseerde periode. Vervolgens wordt de apartheid afgeschaft, verliezen de Sandinisten de verkiezingen en valt het Sovjetblok uit elkaar. We merken in de acties die in de periode 1990-1994 georganiseerd worden dat ruime thema‟s aan het bod komen. Er wordt niet specifiek actie gevoerd rond een concrete toestand, maar men plaatst bredere processen centraal, waarbij men het lokale invult in het globale. Men tracht aldus mensen meer en meer bewust te maken van de plaats die ze innemen in de globale samenleving. Zo wordt er sterk actie gevoerd rond ecologie, met thema‟s zoals recyclage (o.a. WWK, 306, p16; WWK, 318, p14). Hierbij wordt echter ook nadruk gelegd op hoe milieuproblematiek een invloed heeft op het Zuiden (zie bijvoorbeeld het jaarthema ‟89-‟90: „Milieuproblematiek en het Zuiden‟ WWK, 295, p14). Ook wordt er politieke actie gevoerd tegen bijvoorbeeld conferenties over vrijhandel, alweer vanuit de gevolgen die dit zou hebben voor „het Zuiden‟ (WWK, 308, p21), maar dit soort lobbywerk is uiterst gering in deze periode. Wel zien we dat het eerlijke handelsaspect wordt uitgespeeld wanneer men tracht om via actie de wereldwinkels aan bekendheid te laten winnen. Zo wil men trachten koffie te leveren aan bedrijven (bv WWK, 299, p3) en zet men producenten centraal in grootschalige imagocampagnes, met de lancering van de slogan „uit respect‟ (WWK, 324, p14).
39
Maar de hoofdbrok van de acties in deze periode is gericht op verdraagzaamheid en solidariteit in de eigen samenleving. De aanleiding voor deze opflakkering van aandacht voor de situatie van de eigen samenleving is een specifieke gebeurtenis in de Belgische politiek. Op 24 november 1991 wint het extreemrechtse Vlaams Blok “die een macht tracht uit te bouwen op basis van een duidelijk racistisch
gedachtengoed” (WWK, 321, p14) zeer veel stemmen bij de verkiezingen. Zeer vele progressieve organisaties schrikken van deze uitkomst en besluiten over te gaan tot acties. Ook OxfamWereldwinkels tracht zeer ruim te mobiliseren. Opvallend is dat men hier niet zozeer tégen het racistische gedachtegoed protesteert, maar wel vóór meer verdraagzaamheid en solidariteit in de samenleving. Er worden manifestaties aangekondigd, waarvoor een waaier van organisaties zich mobiliseren. Oxfam-Wereldwinkels is trots op de trekkersrol die ze hierin speelt en stelt dat “onze beweging andermaal begrepen [heeft] waar vandaag de prioriteiten liggen” (WWK, 323, p3) en “het daar niet bij te laten maar tijdens en vooral na de manifestatie het tema in de diepte uit te werken” (WWK, 323, p21). De solidariteit die uit deze acties voortkomt, is dus specifiek gericht op een solidariteit met minderheden in de eigen samenleving, daar waar de acties van eind jaren ‟80 en eind jaren ‟70 voornamelijk gericht waren op solidariteit met specifieke groepen in „het zuiden‟. Hiermee willen we uiteraard niet suggereren dat deze solidariteit wegvalt (het feit dat het eerlijke handelsaspect in de winkels steeds sterker wordt uitgebouwd is hier het tegenbewijs van), maar men lijkt er zich van bewust dat solidariteit dichter bij huis ook noodzakelijk is voor een solidariteit verder van huis. Simplistisch gesteld; wanneer de eigen bevolking xenofoob is, zal ze weinig behoefte voelen om koffie te kopen waarmee een boer uit een land aan de andere kant van de wereld wordt gesteund. We zullen ons hier tenslotte richten op de invulling die Oxfam-Wereldwinkels geeft aan vormingsinitiatieven in de periode 1989-1994 en wat dit betekent voor hun solidariteitsbegrip. 6.2.3
Solidariteit via vorming
De WeeWeeKrant in deze periode biedt zeer veel vorming aan de lezers. Men tracht de wereldwinkeliers extra info te bieden over zeer uiteenlopende thema‟s. Via artikels, overgenomen of zelf geschreven, tracht men mondiale processen te duiden en te kaderen. Dit is een duidelijk verschilpunt met de beginjaren, waar vorming voornamelijk bestond uit extra samenkomsten, waarvan in de WeeWeeKrant een aankondiging/verslag kan worden teruggevonden. Men tracht in deze periode dus meer en meer de vorming tot bij de wereldwinkelier te krijgen. Dit betekent echter ook dat er zeer veel vormingsgerichte artikels worden gepubliceerd. We zullen ons in dit deeltje dan ook voornamelijk beperken tot bredere tendensen die hierin waar te nemen zijn, zonder al te diep in te kunnen gaan op specifieke cases, gezien we de leeservaring aangenaam willen houden en verwarring door een te uitgebreide behandeling van details volgens ons vermeden dient te worden. Er blijven uiteraard wel vormingsmomenten bestaan, zoals een weekend voor starters, of de landendag, waar men ingaat op de situatie in bepaalde landen vanwaar men producten aankoopt. Ook in de WeeWeekrant kan over specifieke landen en hun politieke situatie redelijk wat info gevonden worden. 40
Zuid-Afrika en Nicaragua, die daarnet ook aan bod kwamen binnen het actiegedeelte, zijn dergelijke landen waarover redelijk veel vorming geboden wordt in de WeeWeekrant. Ook aan Palestina wordt veel aandacht besteed, waarbij men zich sterk richt op de situatie van de Palestijnen en de Israëlische staat negatief beoordeelt. Zo schrijft men dat de grootschalige Joodse landbouw-bedrijven een doorn in het oog [zijn] voor de duizenden Palestijnse boeren die nauwelijks genoeg landbouwgrond ter beschikking hebben (WWK, 289, p6). Algemeen kan men stellen dat men zich hier richt op initiatieven die men vanuit „ideologisch‟ standpunt steunt, zoals ook de Sandinisten in Nicaragua, of de vijanden van dergelijke initiatieven, zoals de apartheid in Zuid-Afrika of de hervormingen in Algerije. In tegenstelling tot de acties, blijft deze aandacht voor specifieke problemen of situaties in landen van de derde wereld aanhouden. En net zoals de producenten, laat men hier ook vaker een individu aan het woord dat zijn kijk op de situatie kan geven, bijvoorbeeld over de Intifada (WWK, 324, p4) of de Nicaraguaanse politiek (WWK, 318, p10). Verder merken we dat er ook aandacht is voor globalere processen, al ligt de focus hier niet meer op marxistische wereldanalyses zoals deze eind jaren ‟70 werden opgenomen, maar wel sterk op de gevolgen van vrije handel voor de ontwikkelingslanden en het alternatief dat eerlijke handel vormt (o.a. WWK, 296, p3; WWK, 334, p21; WWK, 311, p4; WWK, 341, p4). Ook hier dus een doorbraak van eerlijke handel als centralere doestelling, en niet meer als ondergeschikt middel. Een uitspraak die dit mooi samenvat: “Binnen Oxfam-Wereldwinkels groeit het inzicht dat werk kan gemaakt worden van de versterking, de verruiming van de wereldwinkelhandel” (WWK, 296, p6). Ook de connectie tussen milieuproblematiek en de derde wereld wordt aldus benaderd als een breder globaal proces, en ook hier wordt aandacht besteed aan de rol van het Westerse productie- en handelsmodel in deze problematiek; “milieuproblemen in de Derde Wereld zijn een gevolg van de armoede van deze landen. Ze hebben ook te maken met de export van een bepaald soort „ontwikkeling‟ vanuit het Noorden” (WWK, 298, p9). Wat ons echter nog meer interesseert is hoe de transities uit deze periode worden weergegeven in het vormingsaspect. Want zoals we gemerkt hebben verdwijnen politiek/ideologische motivaties voor solidariteit naar de achtergrond, en doet eerlijke handel als solidariteitsmiddel en de ontwikkeling van individuele producentenorganisaties meer en meer zijn intrede. En wanneer we ons verdiepen in de vorming suggereert dit dat deze overgang niet toevallig is in een tijd van globalisatie en globale verandering. We zullen dit trachten te illustreren aan de hand van een aantal citaten. “Bijna alle Derde-Wereldlanden met een socialistisch staatsbestel passen hun beleid grondig aan”, “Onze produkten komen voor een belangrijk deel uit deze landen. Verloochenen zij nu plots hun vroegere uitgangspunten? Of zijn ze realistisch bezig en veranderen ze alleen de minder goede kanten van het systeem?” (WWK, 299, bijlage), “Het Europa van de jaren negentig zal er heel anders uitzien. De Koude Oorlog is voorbij, de bewapeningswedloop is nog zinlozer geworden dan hij al was, de Muur is gesloopt en Sjevardnadze was op bezoek in het NAVO-hoofdkwartier.” (WWK, 300, p7), “Dé vraag is 41
nu of zelfbeheerde bedrijven wel een toekomst hebben en welke steun de alternatieve handel daarbij kan leveren.” (WWK, 307, p9). Deze uitspraken veruiterlijken mooi de sfeer van transitie die deze periode vormgeeft. Transities in een globale context, die vertaald worden naar verschuivingen binnen Oxfam-Wereldwinkels, vooral in de richting van een nadruk op eerlijke handel met specifieke partners. In het volgende deel zullen we nagaan of deze evoluties zich al dan niet doorzetten in de meest recente periode, de jaren 2005-2010.
7. 2005-2010: Fair Trade For All
We verlieten Oxfam-Wereldwinkels in 1994 na en tijdens een periode van transitie. Zoals gezegd werd hierbij binnen het solidariteitsdiscours van de organisatie toenemende aandacht besteed aan het verkoops-en handelsaspect, en hoe dit kan bijdragen tot betere levensomstandigheden voor de producenten. De politiek/ideologische verhalen maken aldus plaats voor verhalen van Fair Trade. We nemen onze draad weer op in 2005, een decennium later. 7.1 Een reus in Fair Trade-land De groei die Oxfam-Wereldwinkels doormaakte tussen de eerste en de tweede periode, heeft zich ook doorgezet in het nieuwe millennium. Er zijn nog meer winkels (rond de 200 in 2005), en de verkoopscijfers zijn een veelvoud van de beginjaren (WWK, 469, p12). En de centrale overkoepelende organisatie (Oxfam-Wereldwinkels dus) heeft zich aangepast aan de doelstellingen die in de vorige periode reeds naar voor kwamen. Er is namelijk een „nieuwe‟ speler op het terrein verschenen, die zich bezighoudt met de aankoop en verkoop van de voedingsproducten; Oxfam Fairtrade. “Sedert 2002 is Oxfam Fairtrade formeel een aparte juridische entiteit (cvba) naast Oxfam-Wereldwinkels”(WWK, 518, p4). De organisatie heeft zich dus als het ware „gesplitst‟ in een deel dat zich bezighoudt met de distributie en aankoop van producten die voldoen aan de fair trade-criteria (Oxfam Fairtrade of OFT), en een deel dat zich bezighoudt met de verkoop van producten en bredere actie en vorming (OxfamWereldwinkels). Beide zijn echter nog wel duidelijk met elkaar verbonden, en wanneer het in de WeeWeeKrant bijvoorbeeld gaat over een nieuw product, is deze tekst vaak afkomstig van OFT. We zullen inhoudelijk dus geen onderscheid maken tussen datgene wat gezegd wordt door OFT en Oxfam-Wereldwinkels, daar dit onderscheid binnen de WeeWeeKrant, als medium naar de wereldwinkeliers toe, ook niet gemaakt wordt. Deze scheiding geeft echter wel een duidelijke richting weer die OWW wil uitgaan, en die werd ingezet in de vorige periode (herinner je de discussie rond Max Havelaar); Fair Trade moet breder zijn dan de wereldwinkels. Men wil de producten die aangeboden worden in de wereldwinkels ook elders verkrijgbaar maken, of zoals OxfamWereldwinkels het zelf stelt; “via alle kanalen die bereid zijn ze te verspreiden onder onze voorwaarden” (WWK, 469, p13). Zoals te verwachten levert ook dit, zodra producten effectief 42
worden aangeboden in bijvoorbeeld supermarkten, bedenkingen en opmerkingen op vanuit de beweging, maar in mindere mate dan voordien. Deze bedenkingen kaderen in een soort dubbele bezorgdheid. Enerzijds zijn er diegenen die concurrentie vrezen; “Wie levert er aan die winkels? Nationaal. Wie blijft zijn procenten behouden? Nationaal. Wie is er de dupe van dit systeem? De kleine wereldwinkel.” (WWK, 470, p13). Anderzijds zijn er diegenen die vrezen dat supermarkten en dergelijke fair trade verkopen vanuit opportunistische overwegingen, om hun imago op te poetsen (WWK, 469, p13). Een veel grotere bezorgdheid wordt geuit over een tweede proces dat plaatsvindt, maar dat niet van Oxfam-Wereldwinkels zelf uitgaat. In navolging van Max Havelaar en de productenlijn van Oxfam Fairtrade zijn er initiatieven die zich ook profileren als Fair Trade, en op die wijze verkocht worden in reguliere winkels. Al deze nieuwe „labels‟ baren Oxfam-Fairtrade zorgen, en men weet niet goed hoe men hierop moet reageren (WWK, 478, p13). Deze bezorgdheid lijkt voornamelijk voort te komen uit angst voor een „verwateren‟ van het Fair Trade-systeem, de criteria die deze initiatieven hanteren en de gevolgen die dit zal hebben voor de duidelijkheid naar consumenten toe. Wanneer Efico, een koffie-importeur, een label lanceert reageert OWW bijvoorbeeld met volgende uitspraak: “koffie labelen als „Fair and Free Trade‟, terwijl er absoluut geen sprake van eerlijke handel is, schept verwarring. Zowel bij de producenten, die geen klare kijk meer hebben in de verschillende initiatieven, als bij de consumenten, die niet meer in staat zijn om objectief te kiezen tussen de verschillende labels.” (WWK, 473, p22). In dezelfde lijn: het label dat chiquita-bananen verkrijgen, wordt bij Oxfam-Wereldwinkels op enig scepsis onthaald; “We erkennen dat er vooruitgang is geboekt en dat Chiquita veel beter scoort dan andere bananenbedrijven. Maar het is nu ook weer geen eerlijke handel, zoals de bananen van Max Havelaar.”(WWK, 475, p19). Ook wanneer Colruyt een productenlijn lanceert met een ethisch aspect, wordt dit niet kritiekloos toegejuicht (WWK, 474, p21). De reactie op dergelijke veranderingen is dat men een onderscheid zal trachten te maken binnen deze ethische initiatieven. Zo komt men tot een typologie, die de graad van wenselijkheid van dergelijke initiatieven weergeeft. Centraal hierbij staan de standaarden van de FLO (Fair Trade Labeling Organisation), een internationale organisatie die verschillende certificeringsystemen overkoepelt, en hiervoor strenge standaarden hanteert. Uit dit onderscheid blijkt dat men de eigen, strenge standaarden als een duidelijke maatstaf neemt, en als een soort ideaaltype ziet. Men beseft echter dat het moeilijk is hierover te communiceren, zonder als „mierenneuker‟ over te komen; “Fair trade troont als „gouden standaard‟ ver boven de meeste van deze initiatieven uit. Maar hoe communiceren we hierover?” (WWK, 477, p25). Vanuit de private sector, die ervan beschuldigd wordt gewoon een graantje te willen meepikken van het succesverhaal van fair trade, komt hierop reactie. UNIZO (Unie van Zelfstandige Ondernemers) en VOKA (Vlaams Netwerk van Ondernemingen) doen dit bijvoorbeeld door middel van een persbericht waarin het volgende te lezen staat: “Om duurzaam ondernemen alle kansen te geven, mag het niet het speelterrein worden van één enkel label.” “Vele opdrachtgevers 43
gaan ervan uit dat duurzaam ondernemen gelijk staat met het label Fair Trade, zo prijzen ze ondernemers, die met een ander label even duurzaam ondernemen, uit de markt.”(W2, 504, p5). De zorgen die OWW uit met betrekking tot een uitholling van fair trade vanuit winstbejag, zijn overigens zeker niet uit de lucht gegrepen, wanneer we de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot dit thema erop nalezen (Jaffee, 2010; Reed, 2009; Renard, 2003). Oxfam-Wereldwinkels en Oxfam Fairtrade zijn dus duidelijk grote spelers geworden in het fair trade landschap, daar ze zichzelf als standaard kunnen profileren. Dit komt deels voort uit hun inkapseling in supranationale initiatieven, zoals FLO, en hun jarenlange ervaring. Na deze summiere schets van de organisatie in de jaren 20052010, zullen we ons verder richten op de solidariteitsinvullingen van de organisatie. 7.2 Solidariteit en de wereldwinkels 7.2.1
Solidariteit via verkoop
Uit bovenstaande uiteenzetting is reeds duidelijk geworden dat men zich, met het ontstaan van Oxfam Fairtrade, op meerdere fronten wil aanbieden. De wereldwinkels blijven uiteraard een (zeer voornaam) verkoopskanaal, maar ook tracht men de consument te bereiken via supermarkten (WWK, 490, p16). We zullen ons hier richten op de producten die worden aangeboden door Oxfam Fairtrade, en de plaats die ze innemen binnen Oxfam-Wereldwinkels, om zo tot een invulling te komen van het solidariteitsbegrip. Een eerste zaak die hierbij opvalt, door gewoon te kijken naar het ledenblad, is dat men over het algemeen een onderscheid maakt tussen product en producent. De producten waarover iets gezegd moet worden (nieuw, voorraadproblemen, …) worden in een rubriek op de eerste bladzijden behandeld. Men richt zich hier zuiver op het product en de technische gegevens ervan. De producent komt echter ook uitgebreider aan bod dan in voorgaande jaren, en dit keer wordt hij/zij vaak zelf aan het woord gelaten, door middel van interviews die ter plaatse of in België werden afgenomen. Wat ook onmiddellijk opvalt, is dat de stemmingsprocedures niet meer weergegeven worden in de WeeWeeKrant, daar Oxfam Fairtrade zich bezighoudt met import van nieuwe producten. Het achterliggende idee van de criteria voor partnerselectie blijft grotendeels behouden uit de vorige periode, men richt zich nog steeds op sociale en economische ontwikkeling en het ecologische aspect. In 2002 (buiten de geanalyseerde periodes dus), worden er op de Algemene Vergadering echter enkele belangrijk accentwijzigingen aangebracht (Oxfam-Wereldwinkels, 2006). Zo wordt er vanuit overkoepelende termen gedacht, om de criteria internationaal toepasbaar te maken (een antwoord op de nieuwe labelingsinitiatieven?). Verder kunnen partners ook privébedrijven of overheidsinstellingen zijn, mits ze de criteria van eerlijke handel naleven. Het idee van privébedrijven is hier voornamelijk opvallend, daar men dit in de beginjaren resoluut afwees (maar men wel vaak opteerde voor staatsinstellingen). Ook wil men samenwerking uitbouwen met partners die men selecteerde vanuit politiek-maatschappelijke overwegingen (deze overwegingen vormden de belangrijkste motivaties in de beginjaren). Ten slotte tracht men het aandeel Latijns-Amerikaanse partners te verminderen ten 44
voordele van Aziatische en Afrikaanse partners, en wil men tegelijk geografische begrenzingen zoveel mogelijk naast zich neerleggen (niet meer „het Zuiden‟, maar elke regio die binnen de criteria past) (Oxfam-Wereldwinkels, 2006). Deze nieuwe criteria worden ook weerspiegeld in een artikel binnen de W² van februari 2007 (W2, 489, p24), waarin wordt aangehaald hoe men moet spreken over eerlijke handel in nieuwere termen (bijvoorbeeld niet meer „kleine boeren‟, maar wel „achtergestelde producenten‟). Samenvattend kan men stellen dat men door deze aanpassingen de criteria wil „opentrekken‟ naar zo veel mogelijk initiatieven die in aanmerking komen voor solidariteit. En ook het commerciële idee van een uitgebreid en blijvend aanbod, om zodoende een grotere verkoop (en dus meer solidariteit) te kunnen realiseren, speelt hier mee. We vinden hiervoor bevestiging bij een aantal uitspraken uit de WeeWeeKrant/W². Over de wens van een permanent aanbod vinden we bijvoorbeeld: “De producentendienst van Oxfam-Wereldwinkels komt geregeld met een vers product van een reis terug. Indien het product reeds in ons gamma zit, bekijken we of we het nieuwe aanbod als tweede bron kunnen gebruiken: iets dat je achter de hand houdt in het geval er een probleem ontstaat met de aanvoer of de kwaliteit van onze vaste (eerste) leverancier” (W2, 498, p6). Het streven naar een uitgebreid gamma wordt dan weer bevestigd door uitspraken zoals: “Enerzijds is er de drang naar verbreding van het fairtradeassortiment: men wil meer aanbod om meer klanten te bedienen. Anderzijds is er de drang naar verdieping van het fairtradeassortiment. OxfamWereldwinkels wil een „speciaalzaak voor eerlijke handel‟ zijn” (W2, 507, p12). Zie hieromtrent bijvoorbeeld ook: W2, 526, p6; WWK, 467, p6. De slotopmerking uit dit laatste citaat geeft ons een mogelijke blik op de toekomst, in het licht van een toenemende verspreiding van fair trade via reguliere kanalen. Hierover echter meer in het besluit van dit onderzoek. De toenemende aandacht voor het productengamma weerspiegelt zich verder in het soort producten die worden aangeboden: men wil een zeer breed assortiment aanbieden, om aldus brede lagen van de bevolking aan te spreken. Zo onderscheidt men vier categorieën van producten; basisingrediënten, dagelijkse voedingsproducten, exotische producten en luxeproducten (WWK, 469, p4). En men tracht binnen elk van deze categorieën een veelheid aan producten te introduceren. Zo start men met de verkoop van chocomelk en cola, maar ook papads (deegwaren) za‟atar (kruiden), en noussinechocolaatjes. Het verschil met het gamma van zes producten uit de beginjaren kan niet opvallender. Men heeft zich met Oxfam-Wereldwinkels duidelijk gericht op verkoop als veruiterlijking van solidariteit, en in die zin is verkoop veel meer het doel dan in de jaren ‟70. Dit blijkt ook uit de interviews die van de partners worden afgenomen. Hierin wordt meestal gefocust op de rol die eerlijke handel speelt in hun leven, en de mogelijkheden die het biedt (o.a. W2, 507, p11; W2, 509, p10; W2, 526, p10; WWK, 476, p6). Aldus worden ook de wereldwinkeliers hier in België, door het aan het woord laten van de partners, er aan herinnerd wat de bijdrage van eerlijke handel kan zijn voor de partners. En deze partners moeten, in navolging van de bijsturing van de criteria, niet meer uit „het Zuiden‟ komen; vele van de producten die worden aangeboden in de wereldwinkel zijn samengestelde 45
producten. Dit wil zeggen dat producten van verschillende partners worden verwerkt (vaak in België) tot één product. Ook dit verschilt duidelijk van de vorige periodes (voornamelijk de eerste), toen het streefdoel nog veel sterker was om afgewerkte producten aan te bieden, volledig vervaardigd in „het Zuiden‟ (o.a. WWK, 37, p10; WWK, 81bis, p5). De chocomelk is een duidelijk voorbeeld van een dergelijk product; met biomelk uit Vlaanderen, cacao uit de Dominicaanse Republiek en suiker uit Paraguay zijn in feit drie partners verenigd in één product. Voornamelijk het feit dat de melk uit eigen land afkomstig is springt hierbij in het oog. Hier weegt echter het biologische aspect door, een thema dat we doorheen de jaren hebben kunnen verbinden met Oxfam-Wereldwinkels. Herinner je dat het ecologische reeds op de agenda stond in de jaren ‟70, voornamelijk in acties, maar ook in de tweede periode, met een focus op het ecologische karakter van een partner. Met de opkomst van bio-labels wordt ook dit aspect meer en meer uitgesproken in het aanbod van de wereldwinkels. Dit heeft meerdere redenen; “De consument heeft er baat bij, omdat de kwaliteit beter is. Voor de producent is het ook interessant omdat de marktprijzen voor biologische producten hoger liggen dan voor nietbiologische. Maar er speelt ook nog een ideologische reden mee.” (W2, 489, p7). Samenvattend kunnen we dus stellen dat Oxfam-Wereldwinkels voluit de kaart van het aanbod trekt. Men wil, door het aanbieden van een uitgebreid aanbod, een zo groot mogelijk publiek aantrekken en aldus een zo groot mogelijk aantal partners steunen. De selectie van deze partners gebeurt nog steeds sterk op basis van de individuele capaciteiten van de producent, maar ook de plaats in het aanbod lijkt hierin door te wegen (door bijvoorbeeld kwaliteitseisen). Er heeft zich dus op het verkoopsniveau een evolutie voltrokken van selectie op basis van ideologie naar een selectie op basis van individueel potentieel voor ontwikkeling, zowel van de partner als de eigen organisatie. In de volgende delen komt, naar analogie met vorige hoofdstukken, solidariteit via actie en solidariteit via vorming aan bod. 7.2.2
Solidariteit via actie
Zeer opvallend in deze periode is dat nagenoeg alle acties worden ingekapseld in campagnes die lopen over een langere termijn, of jaarlijks terugkomen. En hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen acties die zich in de eerste plaats bezighouden met wantoestanden buiten de handelssferen, en acties die zich wel binnen deze sferen begeven. De tweede categorie is in deze periode in een duidelijke meerderheid, terwijl we in feite maar een drietal campagnes vinden die niet primair met de handelsproblematiek te maken hebben. Allereerst de minderheid; binnen deze categorie vinden we acties voor Palestina en tegen de blokkade van de Gazastrook, een samenwerking van verschillende organisaties, waarbij ook Oxfam-Wereldwinkels betrokken is. Ook rond Zuid-Afrika wordt een campagne gelanceerd in 2006 door Linx+, waarin OWW zich ook engageert (WWK, 489, p17). Deze campagne wil Zuid-Afrika meer in de spotlight zetten, vanuit een positief oogpunt. Ook heb je nog activiteiten rond de campagnes die aandacht vragen voor de millenniumdoelstellingen (o.a. W2, 516, p8) en de klimaatconferenties (o.a. W2, 519, p18). Het feit dat handel geen centrale rol speelt in deze 46
globale campagnes, wil echter niet zeggen dat Oxfam-Wereldwinkels geen aandacht vestigt op deze problematiek door middel van handel. Binnen de campagne voor Zuid-Afrika worden bijvoorbeeld producten uit dit land centraal gezet in de winkels (W2, 497, p4), en werkt men in 2007 rond eerlijke handel in het kader van Palestina (WWK, 486, p20). De overige campagnes hebben allemaal de handelsproblematiek en het alternatief van fair trade als centraal thema. Zo is er de drie jaar durende campagne „Ik Ben Verkocht‟, een initiatief van Oxfam-Wereldwinkels en o.a. Vredeseilanden en Max Havelaar waar “wie „verkocht‟ is, kiest voor eerlijke handel en duurzame landbouw en voor een leefbaar inkomen voor producten in het Zuiden”(WWK, 466, p8). Verder zijn er onder andere de internationale dag van de Fair Trade, de week van de Fair Trade en het concept van FairTradeGemeenten (waarbij een gemeente aan een aantal criteria moet voldoen om deze titel te dragen, ontstaan in het kader van „Ik Ben Verkocht‟) (o.a. WWK, 473, p10; WWK, 469, p8; WWK, 467, p10). Deze campagnes krijgen zeer brede invullingen, met uiteenlopende initiatieven. Wegens de grote aandacht die eraan besteed wordt binnen het ledenblad in deze periode, en een gebrek aan plaats om alle campagnes te behandelen, zullen we hier enkel iets dieper ingaan op de Ik Ben Verkochtcampagne. Deze campagne werd gestart in december 2004, en duurde 3 jaar, tot en met 2007 (WWK, 466, p8). Het doel van deze campagne was dat ze, via concrete eisen die per campagnejaar werden opgesteld, een bewustmaking creëerde rond eerlijke handel, zowel bij het publiek hier en in het Zuiden, als binnen de politieke wereld. De drie jaren hadden elk een afzonderlijk „concentratieland‟, waar de campagne op focuste. In het eerste jaar was dit Costa Rica, in het tweede Ecuador en in het laatste Uganda. Voornamelijk het politieke en internationale lobbywerk zijn duidelijke kenmerken van deze campagne (naast zeer vele initiatieven die de gewone bevolking trachten te bereiken). Zo wilde men bijvoorbeeld in het derde campagnejaar met een Ugandese koe op visite bij de premier (wat veel media-aandacht uitlokte), en werd er in elk van de drie campagnelanden gelijktijdig ook rond het thema gesensibiliseerd (bijvoorbeeld via straattheater in Costa Rica). Zo wordt het globale aspect zeer duidelijk en concreet in de verf gezet. We kunnen dus stellen dat ook de acties zich gevormd hebben naar de kernthematiek waarmee Oxfam-Wereldwinkels zich profileert in deze periode: solidariteit door middel van handel. En dit door middel van langlopende, brede campagnes, die ook een internationale invulling kunnen krijgen. Als afsluiting bij dit deeltje willen we nog ingaan op een zeer specifiek element uit de acties van Oxfam-Wereldwinkels in deze periode: het gebruik van bekende personen en meer specifiek politici. De lezer kan al opgemerkt hebben dat politieke bewustmaking en politieke eisen, zoals in de „Ik ben verkocht‟-campagne, een zeker lobbywerk noodzakelijk maken. Het voorbeeld van de koe bij de premier is hier een mediagerichte illustratie van. Politici, en bekende personen in het algemeen, maken echter nog op een andere manier hun opwachting in het ledenblad en de campagnes van OxfamWereldwinkels. Ze maken als het ware „reclame‟ voor de organisatie. Zo worden in de eindejaarscampagnes foto‟s gebruikt van een ex-premier en (op dat moment) premier (oa WWK, 473, 47
p11; W2, 509, p7). En worden ook politici verbonden met bepaalde campagnes (een minister die „verkocht‟ is, zie WWK, 466, p8). Geen enkele van voornoemde ministers wordt gerekend tot het „linkse‟ kamp van het politieke spectrum, met eerstgenoemde als lid van een christelijke centrumpartij, tweede als liberaal en laatstgenoemde als Vlaams-nationalist. Een dergelijke participatie vanuit de politiek (en andere publieke kringen) wijst op het feit dat Oxfam-Wereldwinkels wordt gezien als een grotere, „mainstream‟-speler in het Vlaamse fair trade-veld. Een dergelijk verbinden van bekende personen was in de beginjaren van de beweging waarschijnlijk niet mogelijk, al was het maar vanwege het antipolitieke discours dat de beweging in die tijd regelmatig frequenteerde (zie deel 1). In een laatste deel zullen we ons weer richten op de manieren waarop vorming binnen Oxfam-Wereldwinkels hun solidariteitsbegrip definieert. 7.2.3
Solidariteit via vorming
De evoluties die zich reeds aandienden binnen vorming in de vorige periode hebben zich in deze laatste periode doorgezet. Zo is er in de meeste vormingsgerichte artikels aandacht voor het aspect eerlijke handel, zowel op een rechtstreekse manier als op eerder onrechtstreekse wijze. We vinden bijvoorbeeld artikels terug over grondstofprijzen, vrijhandelsakkoorden of specifieke problemen rond suikerhandel, koffie of bananen (o.a. WWK, 483, p19; W2, 496, p10; WWK, 467, p18; WWK, 470, p14; WWK, 506, p16; W2, 522, p12). Deze artikels geven bijvoorbeeld algemene informatie over vrijhandelsakkoorden en de schadelijke gevolgen voor bepaalde producenten, maar gaan ook in op evoluties bij de eigen partners. Ook in artikels waar men dit misschien minder zou verwachten wordt de component „eerlijke handel‟ betrokken. Bijvoorbeeld in artikels over Palestina of de verkiezingen in België. Bij eerstgenoemde gaat men dan na wat Fair Trade kan betekenen voor de situatie van de Palestijnen (WWK, 487, p17; WWK, 467, p6), de vormingsartikelen over het tweede onderwerp handelden over de standpunten van verschillende partijen met betrekking tot Fair Trade (W2, 513, p12; W2, 514, p11). Ook binnen artikelen die handelen over meer ecologische thema‟s, worden de gevolgen van o.a. klimaatverandering voor de producenten besproken, en wordt aldus eerlijke handel betrokken in deze problematiek (bv W2, 516, p18). De focus op eerlijke handel als veruiterlijking van solidariteit wordt dus ook binnen het vormingsaspect sterk uitgespeeld. En niet enkel wordt deze evolutie doorgezet, ook het betrekken van de verschillende partners in dit vormingsaspect wordt duidelijker in dit halve decennium. Aldus wordt er een gezicht geplakt op de solidariteitspartners, en krijgen de leden van OWW hun stem te horen betreffende bepaalde globale tendensen (bv WWK, 487, p16; WWK, 493, p6, W2, 520, p22). Aldus worden bepaalde problemen die geschetst worden in de vormingsartikels concreter door de gevolgen voor de eigen partners ervan aan te kaarten. Opvallend is dat deze gesprekken met de partners meestal plaatsvinden bij de partners zelf, en dat dergelijke bezoeken, afgaande op de kwantiteit van verslagen erover in de WeeWeeKrant, steeds vaker plaatsvinden. Het is trouwens op deze manier dat de basis een duidelijke bijdrage levert 48
aan de inhoud van het ledenblad, want hoewel veel van de reizen naar partners gebeuren door personeelsleden van Oxfam, zijn er ook lokale wereldwinkeliers die het initiatief nemen om een partner te bezoeken (o.a. WWK, 485, p10; W2, 511, p12). Het is op deze manier dat het „top-down‟ karakter van het ledenblad, dat samen met de organisatie gegroeid is, af en toe wordt verbroken. Dit blijkt deels ook in de „regionale‟ katernen van het blad, waar nieuws van lokale groepen wordt weegegeven op de laatste bladzijde. Daar we ons echter voornamelijk richten op hoe OxfamWereldwinkels zich als geheel presenteert, zullen we hier verder niet op ingaan. We halen dit slechts aan om de (kleine) invloed van de „basis‟ in het ledenblad in deze periode te illustreren. Opvallend in vergelijking met vorige periode is dat er in de tweede helft van dit decennium terug zeer vele vormingen vanuit Oxfam-Wereldwinkels worden georganiseerd. Dit eigen vormingsaanbod, dat tot 2008 de naam „wereldwinkeluniversiteit‟ draagt, richt zich op het informeren van de wereldwinkeliers in het ganse land. Hiervoor moet men vaak zelfs niet meer verzamelen in een provinciehoofdplaats, zoals in de beginjaren vaak het geval was, maar kan men ervoor kiezen de vorming naar de lokale groepen te laten komen. Dit aanbieden van eigen vormingen was een fenomeen dat in de vorige periode in de vergetelheid geraakt was. De duidelijk afgelijnde formule (bepaald aantal personen etc.) en de manier van werken (gericht op het informeren van de lokale groepen) duidt ook hier op het „top down‟ karakter van de organisatie. We zullen kort ingaan op wat voor soort vormingen er worden voorgesteld voor de wereldwinkeliers. Allereerst zijn er vormingen die zich richten op specifieke landen. Palestina is hierbij een terugkerend onderwerp, en is in feite het duidelijkste voorbeeld van een land waar men aandacht op richt (en producten van verkoopt) vanwege de symbolische waarde voor de „bevrijding‟ van het volk. In die zin lijkt dit aan te sluiten bij de beginjaren van de beweging, ware het niet dat socialistisch ideologische overwegingen hier niet in lijken mee te spelen. Verder wordt er aandacht besteed aan landen waar men op dat ogenblik een campagne rond heeft opgezet. In 2005 wordt er bijvoorbeeld informatie aangeboden over Costa Rica, aangezien dit land centraal staat in de „Ik ben verkocht‟-campagne (WWK, 466, p12). Andere vormingsinitiatieven zijn in feite sterk verkoopsgericht, met vormingen over klantenbinding of kassaprogramma‟s (WWK, 466, p12; WWK, 471, p16). Het probleem rond het ontstaan van allerlei ethische labels en certificaten wordt hier ook behandeld, met het oog op de positie die de wereldwinkels hierin kunnen nemen. Dit duidt op een proces van zelfevaluatie in het licht van deze ontwikkelingen. Eén initiatief springt in het oog vanwege de politieke lading en het nietverkoopsgerichte karakter. In het vormingsaanbod voor 2006-2007 wordt namelijk een open politieke commissie aangekondigd rond de extreemrechtse partij Vlaams Belang. In de aankondiging van dit vormingsinitiatief kan je het volgende lezen; “het Vlaams Belang is een partij die staat voor racisme, egoïsme en eigen belang eerst. De extreem-rechtse partij voert een actief beleid tegen onze beweging. Wat zal het betekenen voor de inwoners van Vlaanderen en voor onze beweging als de electorale groei van die partij zich verder zet?” (WWK, 482, bijgevoegd). Ondanks het feit dat de beweging doorheen 49
de jaren een meer apolitiek karakter heeft verkregen, wat onder andere wordt weerspiegeld door het lobbywerk en het voorkomen van diverse politici in campagnes, heeft deze vorming een duidelijk politieke inslag. De bezorgdheid van de organisatie rond bepaalde politieke standpunten is dus niet helemaal verdwenen, en de aandacht voor solidariteit in de eigen samenleving, zoals die begin jaren ‟90 naar voor kwam, is niet volledig uit het zicht. Na deze uitvoerige schets van de beweging en haar invullingen van solidariteit doorheen de drie geanalyseerde periodes zullen we in het discussiegedeelte van dit onderzoek trachten de puzzel te leggen waarvan we de verschillende stukken hebben aangereikt in de voorgaande hoofdstukken. We zullen ons hierbij richten op hoe de solidariteitsinvullingen zich verhouden tot de theoretische ideaaltypen uit het begin van deze paper, en hoe de geschetste invloeden van globalisatie en organisatie gespeeld hebben binnen de evolutie die Oxfam-Wereldwinkels heeft doorgemaakt. We zullen de discussie beëindigen met een korte blik op de toekomst.
8. Besluit
Na een uitvoerige behandeling van Oxfam-Wereldwinkels in de drie geanalyseerde periodes zijn we nu aangekomen bij de essentie van dit onderzoek. In deze discussie hopen we dat lezers die door de verschillende case-gerichte bomen het bredere bos niet meer zien, klaarheid vinden omtrent de evolutie die Oxfam-Wereldwinkels met betrekking tot solidariteit heeft doorgemaakt. We zullen hierbij weer grotendeels chronologisch te werk gaan, om de puzzel niet ingewikkelder te maken dan hij in essentie is. En deze essentie is redelijk eenvoudig: doorheen de jaren heeft OxfamWereldwinkels sterke veranderingen gekend in de manieren waarop ze solidariteit invult, maar solidariteit heeft steeds een prominente positie ingenomen. Of althans: zo blijkt uit analyse van het ledenblad. In de beginjaren van Oxfam-Wereldwinkels, toen de beweging nog op zoek was naar eenheid en duidelijkheid, kon een ideologische invulling van solidariteit worden afgeleid. Deze ideologische invulling was sterk gebaseerd op socialisme en marxisme, zoals herhaaldelijk aangegeven. Hieruit concluderen dat deze solidariteit dan ook naadloos past binnen het theoretische concept van solidariteit zoals Marx dit hanteerde is echter sterk voorbarig. Men is, zo getuige de illustraties, solidair vanuit de marxistische en socialistische ideologie (wat niet hetzelfde is, maar bos en bomen zijn zo al moeilijk genoeg te onderscheiden). Dit wil zeggen dat men bijvoorbeeld acties voert of vorming aanbiedt voor/over hen met wie men zich verbonden voelt. Dit zijn groeperingen of staten, ongeacht geografische positie, met eenzelfde overtuiging en doelstelling; een andere samenleving. Het is voornamelijk deze globale verbondenheid, ongeacht grenzen, die sterk doet denken aan de theoretische marxistische solidariteitsinvulling (cfr. „arbeiders aller landen verenigt u‟). Buiten deze 50
globale focus en de ideologische overtuigingen kunnen we echter niet spreken van een duidelijk marxistische solidariteitsinvulling. Bijvoorbeeld van een klasse spreken waar zowel wereldwinkeliers als boeren uit pakweg Guatemala toe behoren is, de marxistische gronden voor klassenvorming indachtig, onmogelijk. Wat dan weer wel duidelijk naar voor komt is het verbinden van solidariteit met de samenleving, zoals onder andere Durkheim dit beargumenteerde. Het gaat hier niet zozeer over de rechtstreekse solidariteit van de organisatie, maar eerder over het feit dat men solidariteit verbindt met een (ideaaltypische) samenlevingsvorm, waar men via de organisatie naar streeft. Solidariteit vormt de basis in deze samenleving, wat we bij Durkheim (zowel voor organische als mechanische solidariteit) ook terugvinden. Aldus gaat het er niet zozeer om of solidariteit effectief essentieel is voor een samenleving, maar wel dat dit de perceptie is van Oxfam-Wereldwinkels. We hebben reeds gewezen op de globale focus van de organisatie in deze periode, maar zoals gesteld is informatie over andere landen beperkt en niet echt up-to-date, daar de mogelijkheden hiervoor beperkt zijn. Solidariteit met brede politiek-ideologische systemen wordt hierdoor echter niet zozeer bemoeilijkt, gezien de ruime definiëring. Productenverkoop ondervindt hier wel duidelijk last van, maar dit segment van de beweging is dan nog van ondergeschikt belang. Dus: men werkt wel duidelijk vanuit een globale focus, en men tracht die ook bij de eigen leden en het publiek bekend te maken, door middel van acties of systeemanalyses, maar dit gebeurt zeer ruim. We kunnen aldus niet echt spreken van voordelen van de globalisering, daar men zelf nog duidelijk tracht bij te dragen tot een bewustmaking van het globale. Deze bewustmaking kan wel in het kader van world-culture van Lechner en Boli worden gezien: men tracht zelf deze wereldcultuur en de ermee gepaard gaande solidariteit te vormen. Op dit gebied gaan de visies van Lechner en Boli enerzijds, en Marx en Engels anderzijds, samen; men tracht de mensen bewust te maken van hun positie in een globaler systeem, en tegelijk zich tegen dit systeem (het kapitalisme) te verzetten. Ofwel: van een globale „Klasse-an-sich‟ naar een globale „Klasse-für-sich‟, hoewel er van een klasse op marxistische gronden geen sprake is. Het model van de wereldwinkels slaat echter aan, en de beweging groeit, waardoor ze zich sterker overkoepelend organiseert. Dit merken we reeds in de tweede periode, van 1989 tot 1994. Op meerdere gebieden is dit een periode van transities, zowel lokaal als globaal. Allereerst zien we dat verkoop als solidariteitsinvulling aan belang wint, wat onder andere geïllustreerd wordt door een ruimer aanbod en de oprichting van Max Havelaar. De eerste jaren van deze periode ligt de focus nog sterk op solidariteit met politiek-ideologische systemen die binnen de visie van Oxfam-Wereldwinkels passen. We merken echter dat men zich begin jaren ‟90 meer gaat richten op individuele producenten die men steunt vanuit het potentieel om zichzelf te „ontwikkelen‟. Men gaat dus van een solidariteit gebaseerd op homogeniteit qua politiek-ideologische overtuiging, naar een solidariteit gebaseerd op individueler ontwikkelingspotentieel. Hierin spelen naar onze mening verschillende belangrijke 51
processen een rol. Allereerst is er de groei van Oxfam-Wereldwinkels, waarbij men voornamelijk wil groeien qua verkoop. Dit vraagt om een uitgebreider gamma, een winkelconcept en het aanspreken van een breder publiek. Wanneer het communisme/socialisme in vele staten waarvan men producten aankoopt verdwijnt (cfr. Algerije, Nicaragua), en dit model als het ware „failliet‟ verklaard wordt, dient men andere kanalen te vinden voor productaankoop. We willen hier aanhalen dat deze „nederlaag‟ van het communisme in feite ook een vorm van globalisering is, wanneer we het werk van auteurs zoals Wallerstein en Fröbel bekijken. Daar waar de wereld voordien politiek en economisch in twee „kampen‟ verdeeld kon worden, lijkt het kapitalisme de overwinnaar, met internationale arbeidsdeling naar het Oostblok of China toe als een veruiterlijking. De politiek-ideologische inslag bij partnerselectie verdwijnt aldus naar de achtergrond en maakt plaats voor meer individuele criteria wat betreft partners, waarbij ontwikkelingspotentieel voor de producent, verkoopbaarheid en ecologie centrale concepten worden. Ideologie blijft uiteraard een rol spelen (men verzet zich tegen de reguliere kapitalistische handel), maar wordt niet meer zo sterk uitgespeeld. Aldus betekent een globale wijziging in de wereldpolitiek een wijziging in solidariteitspartners voor de wereldwinkels. Uiteraard mag communicatie geen pijnpunt meer zijn wanneer men gaat samenwerken met meerdere partners en men meer inzet op verkoop. De informatie die wordt aangeboden wat betreft partnerdossiers lijkt meer up-to-date en vollediger dan in voorgaande periode. Dit lijkt ons een gevolg van betere mogelijkheden tot globale communicatie, die het opheffen van een verdeling in twee machtsblokken en technologische vooruitgang met zich meebrengen. Deze verschuiving van overwegend aandacht voor het marxistisch/socialistisch karakter van een producent, naar individueel ontwikkelingspotentieel van een partner zou men kunnen beschouwen als een verdwijnen van de visie dat solidariteit de basis vormt voor een samenleving. Dit lijkt echter een voorbarige conclusie, enerzijds omdat men nog steeds streeft naar een globale solidariteit, waarbij het politiek-ideologisch idee plaats maakt voor een sterker sociaaleconomische invulling. Anderzijds vanwege de acties van OWW die gericht zijn op het eigen land. Hiermee doelen we op de gebeurtenissen in de nasleep van de verkiezingen van 1991.Met de opkomst van extreemrechts in Vlaanderen tracht OWW verdraagzaamheid uit te drukken met minderheden. Men wil de bevolking ervan overtuigen solidair te zijn met deze personen, want het zijn ook gewoon mensen. Of met andere woorden: solidariteit vormt een noodzakelijke basis voor een goed functioneren van de samenleving. In de meest recente periode van Oxfam-Wereldwinkels heeft zich de focus op verkoop als invulling van solidariteit doorgezet. Dit merken we niet enkel binnen het verkoopsaspect zelf, maar ook binnen vorming en actie. De beweging, die alweer een sterke groei heeft doorgemaakt en geldt als een autoriteit op het gebied van eerlijke handel, tracht het handelsaspect ook steeds meer uit te spelen. Door bijvoorbeeld lobbywerk, internationale campagnes en supranationale labels tracht men het belang van alternatieve handel bij een zo groot mogelijk publiek bekend te maken. Aldus kan OxfamWereldwinkels ook hier gezien worden als een actor die bijdraagt aan globalisering, en meer bepaald 52
een globaal bewustzijn betreffende handel en wat hiermee verbonden is. Door zelf bij te dragen aan een dergelijk globaal bewustzijn draagt de organisatie echter ook bij aan haar succes, daar dit globaal bewustzijn wordt vertegenwoordigd in haar aanbod. Tevens kan dit globale bewustzijn ook negatieve effecten hebben, zoals een groei van minder goede initiatieven die zich ook benoemen als eerlijke handel. Ook hier wordt, in de lijn van Durkheim, solidariteit gezien als een basis voor de samenleving. En deze samenleving is globaal. Hoewel eerlijke handel in deze periode nog prominenter naar voor wordt geschoven als „core-business‟ van Oxfam-Wereldwinkels, mogen we niet uit het oog verliezen dat dit past binnen deze bredere solidariteitsstrategie. Door het betrekken van thema‟s zoals ecologie wordt bovendien de globale afhankelijkheid en verantwoordelijkheid om tot een leefbare samenleving te komen benadrukt. Het „mainstream‟ gaan van Fair Trade producten, bijvoorbeeld in supermarkten, kan ook binnen deze strategie geplaatst worden. Wanneer we dit „mainstream‟-parcours analyseren, kan het ontstaan van Oxfam-Fairtrade ook als een decoupling-strategie beschouwd worden. Want enerzijds wil men de producten zo sterk mogelijk verspreiden, anderzijds wil men uiteraard de eigen organisatie geen leed berokkenen, wat een intern conflict kan opleveren (en heeft opgeleverd, zie bijvoorbeeld Max Havelaar). Een splitsing in twee organisaties, waarbij de ene zich richt op verspreiding, en de andere op de eigen verkoopskanalen, lijkt aldus een oplossing voor dit conflict; structuren en activiteiten worden opgedeeld. Het feit dat Fair Trade ook bij andere bedrijven populair wordt, met de oprichting van andere labels, kan dan weer een versterking vormen van de wereldwinkels. Want, hoewel men hier zeer wantrouwig tegenover staat, bieden deze „mindere‟ labels OWW en OFT de kans om zichzelf uit te spelen als een soort van „baken‟ van eerlijke handel. En het lijkt ons dan ook dat dit de strategie is die de wereldwinkels naar de toekomst toe zullen volgen; een soort van „speciaalzaak‟ worden, waar men een uitgebreid gamma aanbiedt dat een ethische en eerlijke afkomst garandeert. De nodige evaluaties van de eigen beweging, die OWW doorheen haar gehele levensloop reeds hanteert, zullen ons inziens tot een dergelijke evolutie leiden. Het steeds meer uitspelen van het biologische aspect door de wereldwinkels is tevens een indicatie in deze richting, daar dit de producten een meerwaarde geeft ten opzichte van reguliere koopwaar. Om dit kort samen te vatten (en hierbij uiteraard kort door de bocht te gaan) kunnen we hier besluiten dat Oxfam-Wereldwinkels van kleinschalige basisbeweging met een politiek-ideologische solidariteit is uitgegroeid tot één van de belangrijkste spelers op het gebied van eerlijke handel in Vlaanderen, met een solidariteit die sterker bepaald wordt door het individuele potentieel van de producent. Deze veranderingen gebeurden onder invloed van schaalvergroting, globale transities en globalisering meer algemeen, en het specifieke karakter van een solidariteitsorganisatie die van solidariteit haar bestaansgrond maakt. De organisatie heeft solidariteit als basis voor een nieuwe manier van 53
samenleven echter steeds hoog in het vaandel gedragen, ook in tijden waarin dit idee in de bredere maatschappij aan populariteit moest inboeten. Het is een interessante piste om na te gaan hoe andere solidariteitsorganisaties, die niet gericht zijn op eerlijke handel, zich hebben gepositioneerd naar aanleiding van de globale en lokale evoluties die in dit onderzoek werden geschetst. Ten slotte nog een laatste bemerking met betrekking tot solidariteit als bestaansgrond van OWW; we hebben een eeuwigheid van 36 pagina‟s geleden aangekondigd ook advocaat van de duivel te kunnen spelen, door te wijzen op de wens tot overbodigheid van een solidariteitsorganisatie als OxfamWereldwinkels. Doorheen het lezen van de resultaten kan het de lezer zijn opgevallen dat een sterke groei, een uitbouwen van deze groei en een angst voor concurrentie inderdaad wijzen op een vermijden van overbodigheid. Maar een beweging die reeds veertig jaar streeft naar een meer solidaire samenleving moet in deze tijden ook elke overbodigheid trachten uit de weg te gaan, daar er nog verre van sprake is van dit uiteindelijke doel van globale solidariteit.
9. Bibliografie
Alivin, M. (2000). Do new generations imply the end of solidarity? Swedish unionism in the era of individualization. Economic and industrial democracy, 21, 71-95.
Babb, F. (1996). After the Revolution: Neoliberal Policy and Gender in Nicaragua. Latin American Perspectives, 23, 27-48.
Bauman, Z. (1995). Life in fragments: Essays in postmodern morality. Oxford: Wiley-Blackwell.
Boli, J. & Thomas, G. (1999). Constructing World Culture: international nongovernmental organizations since 1875. Stanford: Stanford University Press.
Brunkhorst, H. (2007). Globalizing solidarity: The destiny of democratic solidarity in the times of global capitalism, global religion, and the global public. Journal of social philosophy, 38, 93-111.
Crow, G. (2002). Social solidarities: Theories, identities and social change. Buckingham: Open University Press.
54
Doreian, P. (1998). The problem of solidarity: theories and models. New York: Gordon and Breach.
Durkheim, E. (1997). The division of labor in society. New York: The Free Press.
Elster, J. (1985). Making sense of Marx. Cambridge: Cambridge University Press.
Elster, J. (1986). An introduction to Karl Marx. Cambridge: Cambridge University Press.
Foucault, M. (1983). L'ordre du discours: Leçon inaugurale au Collège de France pronocée le 2 décembre 1970. Paris: Gallimard.
Fröbel, F., Heinrichs, J., & Kreye, O. (1980). The new international division of labor in the world economy. In J.Roberts & A. Hite (Eds.), The globalization and development reader: perspectives on development and global change (pp. 160-175). Oxford: Blackwell Publishing.
Glaser, B. G. & Strauss, A. L. (1967). The discovery of grounded theory: Strategies for qualitative research. New York: Aldine de Gruyter.
Goodman, M. K. (2004). Reading fair trade: Political ecological imaginary and the moral economy of fair trade foods. Political geography, 23, 891-915.
Hafner-Burton, E. M. (2005). Human rights in a globalizing world: The paradox of empty promises. American journal of sociology, 110, 1373-1411.
Hechter, M. (1987). Principles of group solidarity. Berkeley: University of California Press.
Hijmans, E. (1996). The logic of qualitative media content analysis: A typology. Communications, 21, 93-108.
Hsieh, H. & Shannon, S. (2005). Three Approaches to Qualitative Content Analysis. Qualitative health research, 15, 1277-1288.
55
Huybrechts, B. (2010). Fair Trade Organizations in Belgium: Unity in Diversity? Journal of business ethics, 92, 217-240.
Jaffee, D. (2010). Corporate cooptation of organic and fair trade standards. Agriculture and human values, 27, 387-399.
Janssens, P. (1981). Een boontje voor de strijd - de zeventiger jaren als achtergrond van tien jaar wereldwinkels. Gent: Oxfam-Wereldwinkels.
Konefal, B. O. (2003). Defending the Pueblo: Indigenous Identity and Struggles for Social Justice in Guatemala, 1970 to 1980. Social justice, 30, 32-48.
Kreutz, A. (1992). The rise and fall of soviet and eastern European communism: an historical perspective. Studies in political economy, 38, 109-139.
Laermans, R. (1992). In de greep van "de moderne tijd". Modernisering en verzuiling, evoluties binnen de ACW-vormingsorganisaties. Leuven: Garant.
Larner, W. (2000). Neo-liberalism: policy, ideology, governmentality. Studies in political economy, 63, 5-26.
Lechner, F. J. & Boli, J. (2005). World culture: Origins and consequences. Malden: Blackwell.
Marx, K. (1970). De achttiende brumaire van Louis Bonaparte. Amsterdam: Pegasus.
Marx, K. (2004). The communist manifesto (1848). Whitefish: Kessinger Publishing.
McLuhan, M. & Powers, B. (1992). The global village: transformations in world life and media in the 21st century. Oxford: Oxford University Press.
56
Meyer, J. (1987). The world polity and the authority of the nation-state. In G.Thomas, J. Meyer, F. Ramirez, & J. Boli (Eds.), Institutinal structure: constituting state, society and the individual (pp. 41-70). California: Sage.
Meyer, J., Boli, J., Thomas, G., & Ramirez, F. (1997). World society and the nation-state. The American Journal of Sociology, 103, 144-181.
Meyer, J. W. & Rowan, B. (1977). Institutionalized organizations: Formal structure as myth and ceremony. American journal of sociology, 83, 340-363.
Mittelman, J. H. (1995). Rethinking the international division of labour in the context of globalisation. Third World Quarterly, 16, 273-295.
Mortelmans, D. (2007). Handboek Kwalitatieve Onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
Muller , H. (1994). Social differentiation and organic solidarity - The division of labor revisited. Sociological forum, 9, 73-86.
Nee, V. & Ingram, P. (1998). Embeddedness and beyond: institutions, exchange, and social structure. In M.Brinton & V. Nee (Eds.), The New Institutionalism in Sociology (pp. 19-45). New York: Russell Sage Foundation.
Neuendorf, K. (2002). The Content Analysis Guidebook. Thousand Oaks: Sage Publications, Inc.
Ossewaarde, R. (2008). Dynamics of NGO legitimacy: how organising betrays core missions of INGOs. Public administration and development, 28, 42-53.
Oxfam-Wereldwinkels, v. (13-11-2006). Partnerwerking Oxfam-Wereldwinkels. http://www.oxfamwereldwinkels.be/partnercriteria . 19-1-2011. Ref Type: Online Source
57
Poggi, G. (1972). Images of society: essays on the sociological theories of Tocqueville, Marx, and Durkheim. Palo Alto: Stanford University Press.
Pope, W. (1983). Inside organic solidarity. American Sociological Review, 48, 681-692.
Reed, D. (2009). What do corporations have to do with fair trade? Positive and normative analysis from a value chain perspective. Journal of business ethics, 86, 3-26.
Renard, M. C. (2003). Fair trade: quality, market and conventions. Journal of Rural Studies, 19, 87-97.
Renton, D. (2001). Marx on Globalisation. London: Lawrence & Wishart.
Ritzer, G. (2002). McDonaldization: The Reader. Thousand Oaks California: Pine Forge Press.
Robinson, W. (2001). Social theory and globalization: The rise of a transnational state. Theory and society, 30, 157-200.
Robinson, W. I. (1998). Beyond nation-state paradigms: Globalization, sociology, and the challenge of transnational studies. Sociological forum, 13, 561-594.
Sabia, D. R. (1988). Rationality, collective action, and Karl Marx. American Journal of Political Science, 32, 50-71.
Samoff, J. (1981). Crises and Socialism in Tanzania. Journal of modern African studies, 19, 279-306.
Smith, A. (2007). An Inquiry Into the Nature and Causes of the Wealth of Nations: Vol. I. New York: Cosimo, Inc.
Stoger-Eising, V. (2000). Ujamaa revisited: Indigenous and European influences in Nyerere's social and political thought. Africa, 70, 118-143.
58
Tiryakian, N. (1994). Revisiting sociology 1ST classic - The division of labor in society and its actuality. Sociological forum, 9, 3-16.
Van de Poel, J. (2005). Beweging versus organisatie. Ontstaan en ontwikkeling van een Vlaamse ontwikkelings-NGO: Oxfam-Wereldwinkels, 1971-2000. Vrije Universiteit Brussel.
Wallerstein, I. M. (1974). The Modern World-System. (vols. 1) New York: Academic Press.
Wallerstein, I. M. (2004). World-systems analysis: an introduction. Durham: Duke University Press.
Wiarda, H. J. (1981). The Ethnocentrism of the Social Science Implications for Research and Policy. The review of politics, 43, 163-197.
Willetts, P. (1996). The conscience of the world: the influence of non-governmental organisations in the UN system. Washington D.C.: Brookings Institution Press.
59