2008 November Jaargang 2
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Meldkamerinformatie beschikbaar voor managementdoeleinden De Gemeenschappelijke Meldkamer Utrecht is een onuitputtelijke bron van informatie, waaruit de hulpverleningsdiensten in de regio heel veel gegevens voor managementdoeleinden kunnen putten. Maar hoe kan die informatie efficiënt en vooral veilig worden ontsloten? De GMU heeft dat opgelost door samen met de leveranciers van veelgebruikte bedrijfsvoeringssystemen een koppeling met het meldkamersysteem GMS te ontwikkelen. Vooralsnog gericht op de brandweerkolom, maar ook de andere operationele partners kunnen er veel baat bij hebben. Het systeem is via een software-ontwikkelaar beschikbaar gesteld aan alle regio’s en er is landelijk veel belangstelling voor.
D
De behoefte om snel en simpel gegevens uit GMS te kunnen betrekken voor de eigen bedrijfsvoering, speelt in de brandweerwereld al jaren. Uitrukgegevens van incidenten moeten in de korpsadministratie worden verwerkt, onder andere voor het vaststellen van uitrukpremies van brandweerlieden en het aanleveren van gegevens aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Al sinds jaar en dag sturen de regionale alarmcentrales van de brandweer daarom hun incidentrapporten per fax naar de brandweerkorpsen. In het digitale tijdperk moet dat sneller en eenvoudiger kunnen; alle gegevens die korpsen nodig hebben zitten immers in de incidentrapporten in het Gemeenschappelijk Meldkamer Systeem. Maar omdat dit een multidisciplinair systeem is, staan
er in die rapporten ook privacygevoelige gegevens en politie-informatie. De praktijk is dan ook dat de GMSrapporten eerst worden uitgeprint, door de politie worden gescreend en vervolgens per fax naar de korpsen worden gestuurd. Een bewerkelijk proces, zowel voor de centralisten van politie en brandweer, als voor de korpsadministratie, die al die gegevens alsnog handmatig in het eigen bedrijfsvoeringssysteem moet invoeren.
‘Datawarehouse’ ‘Om te onderzoeken hoe we de gegevens in GMS beter kunnen ontsluiten voor de brandweerafnemers, zijn we met de ontwikkelaars van zes administratieve systemen om de tafel gaan zitten’, legt Roel Steeman, chef van de afdeling ICT & techniek van de
GMU uit. ‘Behalve de GMU nam ook een overlegplatform van 16 regionale meldkamers deel aan het project. Daar was het idee al eerder besproken, want de behoefte aan een GMS-koppeling voor managementdoeleinden leeft in heel Nederland. De GMU heeft uiteindelijk het initiatief genomen om daadwerkelijk zo’n technische koppeling te laten ontwikkelen. De eerste fase van een koppelsysteem is nu gereed en beschikbaar gesteld aan het land.’ De technische oplossing bestaat uit een ‘exportmodule’ voor gegevens aan de kant van GMS en een ‘importmodule’ aan de kant van de korpsadministratiesystemen. De schakel daartussen wordt gevormd door een ‘datawarehouse’, een gegevensserver, die op basis van per gebruiker opge-
In dit nummer:
vru brul bgc
Operationeel woordvoerders VRU pagina 2
Brandweer De Bilt traint voor gas- en vloeistofbranden pagina 5
Crisisbeheersing in de gemeente Leusden pagina 11 FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Utrechtse oplossing, landelijke toepassing
ghor
Aandacht voor rampenzorg bij huisartsen in opleiding pagina 15
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
stelde regels de informatie uit GMS ‘filtert’ die die gebruiker nodig heeft. Via een van tevoren ingesteld en geautoriseerd e-mailprofiel, worden die geselecteerde gegevens dan volledig geautomatiseerd naar de afnemer verstuurd, zodra een incident in GMS is afgehandeld. ‘Deze automatiseringsslag beperkt de werklast van de centralisten aanzienlijk en verkort ook het administratieve proces bij de korpsen. Met een paar drukken op de knop kunnen zij de uitrukgegevens nu razendsnel in hun diverse administratieprogramma importeren.’
Brede toepassingsmogelijkheden
maar uitsluitend voor het verkrijgen van gegevens over multidisciplinaire acties. Voor het eigen meldkamerproces maakt de Meldkamer Ambulancezorg namelijk geen gebruik van GMS maar van het eigen bedrijfsvoeringssysteem Ravis. ‘We staan hoe dan ook pas aan het begin van een proces dat veel meer meldkamerinformatie veel gemakkelijker zal ontsluiten, op basis van de behoeften van de operationele dien-
sten in de regio’, vervolgt Roel Steeman. ‘Het datawarehouse-concept is nog volop in ontwikkeling.’ Via het softwarebedrijf Pagelink Interactives is het koppelconcept inmiddels beschikbaar gekomen voor landelijke toepassing. Vier regio’s, Utrecht, Twente, Haaglanden en Brabant-Zuidoost zijn momenteel bezig met de invoering van de eerste fase van het datawarehouse. Rob Jastrzebski
‘GMS-koppeling scheelt jaarlijks tientallen uren werk’ De brandweerkorpsen van Utrecht en Veenendaal maken als eerste korpsen in de regio gebruik van de koppeling met GMS om gegevens in hun administratiesystemen te importeren. Hoewel het nog een pilot betreft is het enthousiasme over het nut van de koppeling groot. Bevelvoerder Arian van Donselaar van Brandweer Veenendaal: ‘Het invullen van de uitrukrapporten en het verwerken van gegevens voor de brandstatistieken, de urenregistratie en uitruktijden was tot dusver een behoorlijk arbeidsintensief proces. Alle gegevens moesten handmatig worden overgetypt
in de betreffende modules van ons korpsadministratiesysteem Fireman. Los van de tijdsbesteding kan handmatige invoer ook typfouten opleveren. De ervaring van de pilot tot dusver leert dat we door de koppeling met GMS en de automatiseringsslag per incident gemiddeld tien minuten sneller klaar zijn met dit administratieve werk. Op een totaal van circa 500 uitrukken op jaarbasis scheelt dat dus tientallen uren werk. De verwerking van de incidentgegevens in de korpsadministratie is dankzij de koppeling dus sneller èn nauwkeuriger geworden.’
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Het bouwen van de koppeling en het datawarehouse is volgens Roel Steeman pas de eerste stap. De geautomatiseerde bewerkingsslag over de GMSinformatie, aangeduid als ‘Extract, Transform and Load’ (ETL) leent zich namelijk voor een breed scala aan toepassingsmogelijkheden en niet alleen binnen de brandweersector.
Steeman: ‘Ook de politiekolom heeft voortdurend behoefte aan sturingsinformatie, waarvoor de systemen op de meldkamer een belangrijke gegevensbron kunnen zijn. En niet alleen de gegevens uit GMS, maar ook uit het arbitragesysteem voor telefonie, C2000 en het voertuigvolgsysteem. Al die systemen bevatten informatie over het meldingsverloop van incidenten en over de inzet van de hulpverlening. Vooralsnog gebruikt de politie de koppeling alleen om het interne werkproces van de politiemeldkamer te toetsen aan de prestatie-eisen, maar er kan véél meer informatie voor managementdoeleinden aan worden ontleend. Door te selecteren op het gewenste type gegevens kan bijvoorbeeld in een oogwenk zichtbaar worden gemaakt hoe snel 112-meldingen worden verwerkt, in welke wijken bepaalde typen incidenten relatief vaak voorkomen en of de aanrijtijden in een bepaald deel van de regio regelmatig worden overschreden. Zo vormen deze gegevens input voor beleidsmatige sturing.’ Ook de Regionale Ambulancevoorziening Utrecht (RAVU) maakt inmiddels gebruik van het systeem,
Operationeel woordvoerders VRU De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) biedt een nieuwe dienst aan om de communicatie over de activiteiten van de brandweer en/of geneeskundige hulpverlening te verbeteren. Sinds kort heeft zij regionale woordvoerders in dienst die op de plaats van een incident in de regio Utrecht correcte en tijdige informatie aan burgers en media kunnen geven.
A 2
Als er een incident is in de regio Utrecht, bijvoorbeeld een brand of ongeval, komen er vaak veel vragen los. Burgers en media hebben behoefte aan en recht op correcte en tijdige informatie over wat er is gebeurd.
Daarom is de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) gestart met het opleiden en trainen van woordvoerders die specifiek kennis hebben over brandweer en de geneeskundige hulpverlening. Voortaan kunnen deze woordvoerders
worden ingezet als er behoefte is aan informatie over een incident waarbij de brandweer en/of geneeskundige hulpverlening is betrokken. Burgers worden dan (meestal via de media) geïnformeerd over de aard van het incident en
de inzet van de hulpdiensten. Hierdoor kan onrust worden weggenomen en geruchtvorming worden voorkomen. Als er iets is gebeurd, werken de woordvoerders nauw samen met de woordvoerders van de politie en ge-
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
De woordvoerders werken in een 24-uurs piket voor de gehele regio Utrecht en zijn bereikbaar via telefoonnummer: 06 51 98 34 01
Hallo, mijn naam is Marco Thijssen en sinds 1985 in de uitrukdienst werkzaam bij de brandweer Utrecht. Toen de gemeente zo’n vijf jaar geleden met het piket repressieve voorlichting startte ben ik ingestapt omdat het mij een leuke afwisseling leek. Die verwachting is zeker uitgekomen en ik ben dan ook blij dat de VRU dit piket heeft overgenomen en heeft uitgebreid naar de regio. Het soort werk is voor mij hetzelfde gebleven maar de werkomgeving wordt anders. Ik hoop dan ook op een goede samenwerking met de verschillende korpsen.
André Severs
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Mijn naam is André Severs, 35 jaar en woonachtig in de gemeente Breukelen. Bij de Brandweer Breukelen heb ik de functie van bevelvoerder. In de dagsituatie ben ik werkzaam op de afdeling brandpreventie van de gemeente De Ronde Venen (50 %) en Breukelen (50%). Ik zie de functie van operationeel woordvoerder VRU, als een goede aanvulling op het repressieve gedeelte van de brandweer. Juist bij incidenten is het belangrijk dat er goede informatie naar buiten wordt gebracht. Het gebeurt maar wat vaak dat de burger zijn mening al klaar heeft, over de rol van de hulpverlener bij een incident of wat de mogelijke oorzaak is, of dat er slachtoffers zijn. Hierdoor gaan de berichten een eigen leven leiden, dit kan niet de bedoeling zijn, hiermee kan natuurlijk ook de nodige onrust worden veroorzaakt. Het is goed dat de hulpverlenende diensten zich als één organisatie naar buiten profileren en op een gelijke wijze de woordvoering regelen.
Jelle Mulder Koen de Boer
Mijn naam is Patrick Elferink en ik ben werkzaam op afdeling preventie in Utrecht. Ik verwacht dat het piket Operationeel Woordvoerder bijdraagt aan een verdere professionalisering van de brandweervoorlichting. Mede door de regionale inzet wordt het werk vergeleken met het verleden beter invulbaar. als woordvoerder van de brandweer Utrecht werden we vaak gebeld met betrekking tot branden in de regio waarbij wij altijd “nee” moesten verkopen. Dus nu betere ondersteuning naar burgers, gemeente en collega’s en uiteindelijk voor ons een betere en werkzame situatie waarbij we uitstekend en professioneel gefaciliteerd worden.
Mijn naam is Jelle Mulder. Al een goede drie jaar ben ik werkzaam als persvoorlichter bij incidenten. Eerst bij de Brandweer Utrecht en nu dus bij de Veiligheidsregio Utrecht. Naar mijn mening een prachtige stap voorwaarts in dit stukje werk. Het werkgebied wordt nu flink uitgebreid en ook interessanter. Ook wordt de professionalisering verder doorgezet. Een goede zet om de brandweer, maar ook de gehele rood/wit/blauwe kolom, beter naar de burgers in beeld te krijgen. Ik doe dit naast mijn gewone werk bij de afdeling Preventie bij de Brandweer Utrecht.
Mijn naam is Koen de Boer, beroepsmedewerker bij brandweer Zeist. Mijn functie is preventie-inspecteur en bevelvoerder van dienst. Ook draai ik als ploegleider mee in het kazerneringsmodel dat betekent een keer in de 10 dagen een nacht- of 24 uurs dienst. De functie van woordvoerder is erg interessant en nodig. Tijdens een incident heeft ‘iedereen’ baat bij een goede voorlichting. Omdat ikzelf meedraai in de repressieve dienst ken je het vak door en door. Hierdoor kun je goed inschatten wat er gebeurt en mogelijk wat er gaat gebeuren. Dat specifieke werk van de brandweer kun je weer aan een ‘groot’ publiek overbrengen. Soms kun je een extra boodschap meegeven. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan rookmelders ophangen.
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Patrick Elferink
Marco Thijssen
Sinds 1975 werkzaam bij de brandweer Utrecht in de incidentenbestrijding. Momenteel ben ik ploegleider op de post Schepenbuurt. Al eerder had de functie als voorlichter bij de brandweer Utrecht mijn belangstelling maar door een te veel aan andere activiteiten heb ik het toen aan mij voorbij laten gaan. Nu, sinds kort, werkzaam in een piketfunctie als Operationeel Woordvoerder van de Veiligheidsregio Utrecht (OWV). Ik vind het belangrijk dat de werkzaamheden, van de hulpverleners, bij incidenten op een juiste wijze worden weergegeven in de pers. Dit voorkomt rare verhalen in de krant en uiteindelijk frustratie bij de collega’s en politiek gekissebis voor de bestuurders. Inmiddels al een beetje mogen proeven van de werkzaamheden als OWV en dat bevalt bijzonder goed. Ik hoop op een fijne samenwerking met iedereen in het veld en dat we gezamenlijk de werkzaamheden van de hulpverleners nog beter op de kaart kunnen zetten.
Ronald Boer Hallo, mijn naam is Ronald Boer, 53 jaar, getrouwd, 3 kinderen (allen het nest reeds verlaten) en 3 honden.
Ook heb ik 18 jaar uitrukervaring bij de vrijwillige brandweer Zuilen, waar ik tot de functie van bevelvoerder ben gekomen. Nu ik dat moet missen is de functie van Operationele Woordvoerder (de mooie nieuwe officiële naam) een prachtgelegenheid om het contact met de uitrukdient te verstevigen. Verder is zeker ook de samenwerking met gemeentelijke besturen bij een uitruk heel leuk. Ik ga proberen onze acties zo goed mogelijk te verwoorden naar de vele soorten media. Hierdoor hoop ik nog meer begrip voor het werk van de brandweer als geheel te kweken. Mochten er vanuit jullie nog opmerkingen, misschien zelfs wel commentaar zijn over wat wij doen en zeggen of wil je gewoon wat weten over ons werk, neem dan contact met ons op. Wij willen blijven leren, voor jullie.
Voortgang implementatie herziene GRIPprocedure Hulpdiensten en gemeenten in de regio Utrecht maken gebruik van de Gecoördineerde regionale incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP). Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in september 2006 een landelijk referentiekader GRIP uitgeven, met als doel een basis te creëren voor een eenduidige opschalingstructuur in Nederland. Op 26 maart 2008 heeft het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de herziene GRIP-procedure vastgelegd. Dit betekent dat de VRU vanaf 1 januari 2009 met de herziene procedure aan het werk gaat. De GRIP-procedure is multidisciplinair en sluit zoveel mogelijk aan bij de landelijke GRIP-procedure. Verder is er rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zoals de wet Veiligheidsregio’s. De herziene procedure heeft gevolgen voor de gemeentelijke crisisbeheersing. Belangrijke aandachtspunten in de herziene procedures zijn: 1. Afkondiging GRIP en afschaling 2. Positionering ROT en ‘ontkleurd’ leiderschap 3. Gemeentelijk liaison 4. Opkomsttijden 5. Vooralsnog ongewijzigde samenstelling RCBT Er is een multidisciplinair projectteam samengesteld om de aangepaste GRIP werkend te krijgen. Het projectteam richt zich in eerste instantie op de volgende twee punten: 1. Instructie over de aangepaste GRIP-procedure, zodat de direct betrokken functionarissen weten hoe zij de procedure moeten toepassen. 2. Organisatorische maatregelen, zodat de organisaties binnen de VRU toegerust zijn om de procedure te kunnen uitvoeren. Uitgangspunt is dat implementatie van de herziene GRIP procedure de eigen verantwoordelijkheid van iedere discipline is. FOTO: ROB JASTRZEBSKI
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
meente zodat iedereen die daar behoefte aan heeft de juiste informatie op de juiste tijd krijgt.
Toelichting van de nieuwe GRIP-procedure tijdens de CoPI-trainingsdagen bij de VRU.
De instructie richt zich dit najaar op functionarissen van de crisisbeheersingsorganisaties van de brandweer (lokaal/regionaal), de politie, de GHOR, de gemeenten, de provincie Utrecht, de meldkamers en het Openbaar Ministerie die qua functie specifiek in de herziene GRIP-procedure VRU zijn opgenomen. Aan externe organisaties zoals buurregio’s, waterschappen, nutsbedrijven en geneeskundige organisaties wordt informatie over de herziene GRIP procedure verstrekt. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Gerard de Jong, projectleider GRIP via
[email protected] De herziene GRIP-procedure kunt u vinden op: www.vru.nl downloads– GRIP-Procedure per 1 januari 2009 Gerard de Jong en Arthur van Colmjon
3
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
De VRU staat aan de vooravond van een enorme uitdaging. U zult wellicht denken dat ik met een open deur bij u in huisval, want iedereen die bij de VRU betrokken is weet inmiddels wel dat de regionalisering van de brandweer door het AB formeel is ingeluid op 9 juli jl. En dat betekent heel veel voor onze organisatie. Maar iedereen weet inmiddels ook wel, dat deze regionalisering onherroepelijk een grote invloed zal hebben op de gehele VRU-organisatie. Vanzelfsprekend voor de bedrijfsvoering kant. Immers, waar in de gemeenten de ondersteuning voor de brandweerpoot niet meer nodig zal zijn dient er regionaal een versterking plaats te vinden op het terrein van P&O, financiële bedrijfsvoering, informatisering en automatisering. Maar ook voor GHOR en BGC binnen de VRU zijn er door de regionalisering enorme versterkingskansen. Het wordt ook voor deze taakvelden van de VRU mogelijk om meer verbonden te worden met de in te richten districten. Het wordt mogelijk om van de beleidsvelden van zowel brandweer, GHOR en BGC op districtelijk niveau een afspiegeling te maken van het centrale VRU kantoor. Hierdoor ontstaat er (in mindere mate) voor de gezondheidstaken, maar meer nog voor de crisisbeheersringstaken die de VRU voor de gemeenten uitvoert en ondersteunt, de mogelijkheid om dichter bij het lokale bestuur, de burgemeester en het college van B&W te staan. Dit zal de integraliteit van de advisering vanuit de VRU richting het lokale bestuur versterken. Zo zal de ondersteuning van de burgemeester en zijn ambtelijke apparaat nog directer en adequater, maar vooral completer, georganiseerd kunnen worden. Omgekeerd zal mijns inziens ook de samenwerking vanuit de gemeenten via de sterkere integrale beleidskant van het district richting de VRU sterk aan kracht kunnen winnen. Halverwege november houdt het Algemeen Bestuur de bestuursconferentie. Hierin zal het de kaders voor de middellange termijn van de VRU verkennen. Het AB staat dus aan de vooravond van de bepaling van de toekomstige inrichting van de Veiligheidsregio Utrecht. Zoals geschreven: een enorme uitdaging.
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Hans Wink
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Een enorme uitdaging
Nieuwe regeling zwaailicht en sirene op 1 januari van kracht Op 1 januari 2009 wordt de nieuwe Regeling Optische en Geluidssignalen van kracht. Met de regeling wil de overheid meer grip krijgen op de kwaliteit van de zwaailicht- en sirenesets die operationele hulpverleningsdiensten voor hun voorrangsvoertuigen gebruiken. De belangrijkste consequenties van de regeling zijn dat de gebruikte zwaailichten, flitsers en lichtbalken volgens een internationale technische norm moeten zijn gecertificeerd èn dat er één uniform sirenegeluid komt voor alle hulpdiensten.
R
Reden voor het vaststellen van een nieuwe regeling door het ministerie van Verkeer en Waterstaat is dat de bestaande regeling al zo’n tien jaar oud is en dat in die tijd de ontwikkelingen in het verkeer en de techniek niet hebben stilgestaan. Bovendien waren er geen eenduidige eisen waaraan de kwaliteit van zwaailichtsets en sirenes kon worden getoetst, laat staan dat er toezicht was op die kwaliteit. ‘In de oude situatie waren veel aspecten van het gebruik van optische en geluidssignalen niet concreet wettelijk vastgelegd’, vertelt projectleider Piet Verhage van het Agentschap Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding. ‘Daardoor is een grote vrijheid en verscheidenheid ontstaan in het gebruik van licht- en geluidssets. Dat verandert nu. De regeling legt heel expliciet vast wat moet en wat mag. Wat niet onder één van die twee noemers valt, is dus uitdrukkelijk verboden.’
Normen voor licht Een paar voorbeelden. Blauwe flitsers aan de voorzijde van hulpverleningsvoertuigen, die al sinds jaar en dag breed worden toegepast, werden in de oude regeling niet expliciet genoemd, maar worden nu formeel toegestaan. De kleur blauw die de primaire zwaailichtsets dienen uit te stralen wordt nu genormeerd volgens de internationale ECE-65 norm en is tamelijk donkerblauw. Voor sommige hulpverleningsvoertuigen betekent dit wellicht dat de sets vervangen moeten worden. Ook de secundaire lichtset aan de voorzijde moet aan deze zelfde norm voldoen. Het gele (of oranje) zwaai- of flitslicht, dat nu in hoofdzaak door de grotere voertuigen van de brandweer wordt gevoerd als obstakelverlichting, wordt in de nieuwe regeling verplicht voor alle hulpdiensten; ook voor voertuigen van politie en ambulancedienst. En dan is er de rariteit onder de zwaailichten, het groene licht, dat in de praktijk al op veel commandovoertuigen wordt gebruikt om de coördinerende functie (CoPI) aan te duiden. Dit licht wordt ook formeel toe-
colofon
4
gestaan, maar alleen bij stilstand op de plaats van het incident.
Een nieuw geluid De voor het publiek meest opvallende verandering die de nieuwe regeling brengt, is een nieuw sirenegeluid. Sireneland was tot op heden een ratjetoe van verschillende toonhoogtes, maar ook daar komt nu meer eenheid in. Volgens de regeling moeten alle voorrangsvoertuigen hetzelfde geüniformeerde tweetonige sirenesignaal gaan voeren. TNO heeft een multidisciplinaire werkgroep over dit nieuwe signaal geadviseerd. Een gevolg van deze uniformering is dat de drietonige sirene van ambulances, die binnen de Nederlandse hulpverleningswereld een echte rariteit was, komt te vervallen. Ook ambulances moeten verplicht een tweetonige sirene gaan voeren, die voldoet aan de vastgestelde eisen van technische kwaliteit èn toonhoogtes. Om de hoorbaarheid van de sirene te verbeteren, wordt overdag een harder signaal voorgeschreven, terwijl het ’s nachts ietsje minder mag.
Overgangstermijn Werk aan de winkel dus voor hulpdiensten, voertuigbouwers en leveranciers van optische en geluidssignalensets. Met ingang van 1 januari moeten alle nieuw opgeleverde voorrangsvoertuigen aan de eisen in de nieuwe regeling voldoen. Maar wat betekent de regeling voor de bestaande wagenparken van politie, brandweer en ambulancesector? Voor bestaande voertuigen is er een overgangstermijn van vijf jaar. Dat betekent dat de zwaailicht- en sirenesets op voertuigen die binnen die tijd afgeschreven worden niet hoeven te worden vervangen. Voor de voertuigen met een langere afschrijftermijn is die termijn van vijf jaar lang genoeg om de sets te laten aanpassen.
Brancherichtlijn Behalve eisen aan de techniek bevat de nieuwe regeling ook aangescherpte eisen op het gebied van ‘gedrag’.
Ten eerste is nadrukkelijker beschreven wat precies onder een voorrangsvoertuig wordt verstaan. Een voertuig moet qua uiterlijke verschijning aan strenge criteria voldoen om gebruik te mogen maken van de wettelijke ontheffingen die de wegenverkeerswet aan hen verleent. Voertuigen van de drie ‘kerndiensten’ in de hulpverlening zijn alleen voorrangsvoertuig als zij de verplicht voorgeschreven hulpverleningsstriping voeren én zijn uitgerust met de gecertificeerde licht- en geluidssets. ‘Aangewezen diensten’, zoals de reddingsbrigades met een spoedeisende hulpverleningstaak of het Explosieven Opruimingscommando, moeten een duidelijk herkenningsteken van hun eigen organisatie voeren. Onherkenbare burgervoertuigen met plak- of schroefzwaailichten op het dak mogen dus definitief niet meer. Tot slot zijn alle organisaties die voorrangsvoertuigen in gebruik hebben, verplicht om een brancherichtlijn voor hun chauffeurs in te voeren. Dat geldt ook voor de ‘aangewezen diensten’, die hiervoor zelf een richtlijn kunnen ontwerpen of gebruik kunnen maken van reeds bestaande brancherichtlijnen van de politie-, brandweer of ambulancesector. In de brancherichtlijn wordt nauwkeurig omschreven aan welke eisen chauffeurs moeten voldoen en over welke vaardigheden zij moeten beschikken. Maar ook moet de brancherichtlijn exact vermelden welke situaties voor de betreffende dienst als ‘spoedeisend’ worden aangemerkt en waarbij dus zwaailicht en sirene mag worden gevoerd. Voor politie, brandweer en ambulancesector geldt in dit verband: alle situaties waarbij mensenlevens in gevaar zijn, of waarbij grote schade aan gebouwen of goederen kan ontstaan, of ordeverstoringen waarbij een snel optreden vereist is. Ook hier ontstaat dus een grotere eenduidigheid, al zal er in hulpverleningsland altijd wel een zeker grijs gebied blijven rond de vraag wat spoedeisend is en wat niet. Rob Jastrzebski
VooR U is het relatiemagazine van Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Het is bedoeld om het de partners in rampenbestrijding en crisisbeheersingin de regio én landelijk op de hoogte te houden over de activiteiten van en binnen de VRU. Veiligheidsregio Utrecht bestaat uit de onderdelen Brandweer Utrechts Land (BRUL), Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing (BGC). Ieder onderdeel heeft zijn eigen katern in het blad. Het hoofdkatern bestaat uit multidisciplinair, bestuurlijk en strategisch monodisciplinair nieuws voor alle partners. VooR U verschijnt minimaal vier keer per jaar. Hoofd- en eindredactie: Afdeling Communicatie Redactie-adres: Veiligheidsregio Utrecht, t.a.v. afdeling Communicatie, Postbus 3154, 3502 GD Utrecht, e-mail:
[email protected] Vormgeving: Hendrik Flinterman Druk: Zuidam Uithof
Brandweer Utrechts Land
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Brandweer De Bilt traint voor gas- en vloeistofbranden
In dit katern: Hannah Klinieken vinden hun Waterloo in grote brand pagina 6
Brandweer De Bilt heeft in oktober circa 80 brandweerlieden van de vijf uitrukposten getraind in ‘industriële brandbestrijding’. Fronsende wenkbrauwen? Zware chemische industrie in De Bilt? Nee, de term ‘gas- en vloeistofbrandbestrijding’ is dan ook meer op zijn plaats. En de kans op dergelijke branden is in iedere gemeente groter dan menigeen denkt, want onze hele samenleving draait op gas en olieproducten. veel bedrijven wordt gewerkt met vluchtige brandbare stoffen. En wat te denken van boerderijen in landelijk gebied met propaan- of butaangastanks op het terrein? Gas- en vloeistofbrandrisico’s heb je dus overal en dus moet ook ieder brandweerkorps een zekere basiskennis hebben om dergelijke brandhaarden veilig te kunnen benaderen en een effectieve inzet te kunnen doen.’ Oefencoördinator Akkie Stomphorst van brandweer De Bilt erkent dat dit type branden in de brandweeropleidings- en oefenprogramma’s doorgaans niet veel aandacht krijgt: ‘De nadruk bij het oefenen ligt op de procedures voor binnenbrandbestrijding, verkenning en redding van personen. Voor de meeste brandweerlieden is dit dan ook een nieuwe ervaring. De meningen over het nut van de trainingen zijn binnen het korps verdeeld, maar
het is een feit dat we ook in onze gemeente bedrijven hebben waar brandbare vloeistoffen en gassen aanwezig zijn. Brandweerlieden handelen bij een inzet altijd vanuit hun praktijkervaring en die hebben we op dit gebied niet of nauwelijks. Daarom is het goed dat we onze mensen via dit trainingsprogramma basiskennis inzake gas- en vloeistofbranden bijbrengen.’ Dat de praktijkoefeningen niet van een kinderachtig kaliber waren, mag blijken uit de reacties vanuit de omgeving. Hoewel alle omwonenden van de gemeentewerf in De Bilt via een brief op de hoogte waren gesteld dat op de oefendagen vuurballen en steekvlammen konden worden waargenomen, kwamen bij de regionale alarmcentrale diverse meldingen binnen van een ‘forse brand’ op het bedrijventerrein... Rob Jastrzebski
pagina 8 FOTO: WILCO JANSEN
V
Voor de trainingen op de Biltse gemeentewerf, die acht dagdelen verspreid over twee weken in beslag namen, riep het Biltse korps de expertise in van Fireflash. Dit bedrijf verzorgt niet alleen realistische flashovertrainigen met mobiele houtgestookte flashovercontainers, maar ook ‘industriële’ oefenscenario’s. Daarvoor heeft Fireflash een trailer laten bouwen met een gastank en diverse leidingen en afsluiters. De instructeurs trainen brandweerploegen in het veilig benaderen en insluiten van plas- en fakkelbranden, waarbij gretig vloeibaar gas en benzine wordt verstookt. Hoe realistisch zijn dergelijke scenario’s voor een gemeente zonder chemische industrie? ‘Heel realistisch!’, bezweert trainer Chuck van Hesteren van Fireflash. ‘Iedere gemeente heeft tankstations binnen zijn grenzen, met gas- en benzinetanks, pompen en afsluiters. Ook bij
Werkend leren centraal in nieuwe aanpak
Brandweerzorg op hoog niveau pagina 9 Ruim baan dankzij ‘Flister’? pagina 10
brul
Brandweer Utrechts Land
‘Blusboten’ in actie in Kockengen
M
bedwongen, maar desondanks ging een groot deel van het monumentale pand verloren. De brand in Kockengen toont aan hoe belangrijk kleine snelle vaartuigen in dit deel van de regio kunnen zijn ter ondersteuning van de brandbestrijding. Het plassengebied rond Breukelen, Wilnis en Vinkeveen kent veel meer lastig bereikbare plaatsen zoals recreatiewoningen op eilanden of in langgerekte stroken land, omgeven door water. Brandbestrijding is op die plaatsen uitsluitend met behulp van bootjes mogelijk.
Gecompliceerde hulpverlening in Woerden Op de Europabaan in Woerden heeft zich op 18 juli een ernstig ongeval voorgedaan, dat leidde tot een gecompliceerde hulpverleningsinzet. Drie personen raaken bij het ongeval gewond.
D
Rob Jastrzebski
De bestuurder van een vrachtwagen, komende uit de richting Linschoten, reed kort voor het BP-tankstation achterop een personenauto. Door de aanrijding schoot de vrachtwagen van de rijbaan en kwam via een boom in de naastgelegen sloot terecht. De chauffeur raakte daarbij bekneld in zijn cabine. De brandweerkorpsen van Woerden en Linschoten rukten uit om de ambulancedienst te assisteren bij het bevrijden van de slachtoffers. Gezien het feit dat de vrachtwagen voorover in de sloot stond en lastig was te stabiliseren, is de haakarmbak met specialistisch hulpverleningsmateriaal ingezet. Een grote bergingstruck van berger Collewijn zorgde voor het stabiliseren van de vrachtwagen. Zo werd voorko-
men dat de vrachtwagen verder zou kantelen in de zachte berm van de sloot. Met bijstand van onder meer een traumahelikopter kon de man rond half twaalf door de Woerdense brandweer uit het wrak worden gehaald. De twee inzittenden van de personenauto werden met nekklachten door de brandweer Linschoten uit hun voertuig geknipt. Hun toestand viel uiteindelijk mee. Het ongeval zorgde voor een verkeerschaos. Rijkswaterstaat sloot de afrit Woerden/Linschoten op de A12 enige tijd af. Mede hierdoor ontstonden zowel op de A12 als op de lokale wegen forse files.
flink bemeten pand staat middenin een woonwijk. Daar is veel water voor nodig. De 110 geeft grote brand. Opnieuw wordt Post Noord gealarmeerd. Een paar straten verder neemt de bevelvoerder van kring 129 een besluit. De verontreinigde weg wordt afgezet om geen gevaar voor het verkeer op te leveren - een situatie die in het holst van de nacht weinig hinder oplevert en de TS vertrekt. Richting de vuurzee die de omliggende huizen bedreigt. En
zo wordt uiteindelijk met vier tankautospuiten en een hoogwerker voorkomen dat de brand overslaat. Ook het achterste deel van het brandende pand blijft behouden. Als de klus geklaard is, is het eerste daglicht al aan de horizon te zien. Als het laatste voertuig vertrekt is dit verhaal echter nog niet helemaal verteld. Twee weken eerder is namelijk geprobeerd brand te stichten op hetzelfde adres...
René Vergouwen
FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
Met behulp van meerdere kleine boten werden draagbare moorspuiten, slangenmateriaal en ademlucht vanaf een opstelplaats aan de Provincialeweg naar de brandhaard gevaren. Het begrip ‘blusboot’ kreeg die middag in Kockengen een alternatieve betekenis. Om de boten met behulp van een kraan op een vrachtwagen te water te laten, werd de Provincialeweg ter hoogte van de brug over de Heycop korte tijd afgesloten. Nadat enkele motorspuiten op het eiland waren geïnstalleerd en meerdere stralen konden worden ingezet, waren de vlammen relatief snel
FOTO: ALEX DE KUIPER
De bestrijding van een grote brand in een rietgedekte woonboerderij in Kockengen op 10 september was een verre van eenvoudige klus. Het brandende pand stond aan de Wagendijk op een eilandje tussen twee brede poldervaarten en was voor brandweervoertuigen absoluut niet bereikbaar. De brandweerlieden van Kockengen, bijgestaan door onder meer de korpsen Nieuwer ter Aa, Breukelen, Maarssen en Wilnis, moesten daarom een ingewikkelde logistieke operatie in gang zetten om personeel en blusmaterialen op de plaats van de brand te krijgen.
Hannah Klinieken vinden hun Waterloo in grote brand
H
Het loopt tegen 1 uur als een mevrouw in de rust van de vroege nazomernacht wakker schrikt van glasgerinkel aan de overkant van de Everard Meijsterweg in Amersfoort. Ze kijkt uit het raam en ziet een oranje gloed in het pand van de Hannah Klinieken op nummer 43. Ze pakt de telefoon en belt 112. Op hetzelfde moment is kring 129, een ploeg vrijwilligers van Post Centrum, nog geen 600 meter verderop bezig met het reinigen van het wegdek op de Kersenbaan, waar een bus voor een flink oliespoor heeft gezorgd. Ze zien de politie die voor hen de weg heeft afgezet plotseling met grote spoed wegrijden. Naar een brand. Als even later de tankautospuit van de 24-uursdienst voorbijkomt luisteren ze mee op het incidentkanaal. De eerstaankomende
bevelvoerder geeft middelbrand. Bij 129 komen even later de piepers tot leven: Post Noord wordt gealarmeerd, omdat zij nog met een klus bezig zijn. Ze kijken elkaar aan. Het wegdek is nog steeds glad, maar het vuur is op die afstand al bijna te ruiken. Hun professionaliteit wordt op de proef gesteld. Op de Everard Meijsterweg slaan de vlammen ondertussen uit het dak bij aankomst van de eerste tankautospuit. Het blijkt dat de gebruiker het onfortuinlijke pand nog maar kort geleden heeft verlaten na onenigheid met de verhuurder. Het redden van slachtoffers is daarom gelukkig niet aan de orde, en ook het pand zelf is al snel niet meer te redden. Alle aandacht gaat nu naar het voorkomen van overslag van de inmiddels felle brand. Het
Brandweer
in actie
6
FOTO: MENNO BAUSCH
In de nacht van 5 september verwoestte een grote brand het pand van de Hannah Klinieken aan de Everard Meijsterweg 43 in Amersfoort. Vier tankautospuiten hadden er een flinke kluif aan om te voorkomen dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woonhuizen.
Piet Peeters
Z
Zondagochtend 31 augustus, half acht. Brandweer Nieuwegein rukt met twee blusvoertuigen uit naar de rijksweg A2, nadat een melding is binnengekomen dat een auto het winkeldeel van het Total-tankstation is binnengereden. Bij aankomst staat de shop al volledig in lichterlaaie. Gelukkig heeft het aanwezige personeel ondanks de hektiek van het ongeluk nog kans gezien de noodstop van de tankinstallatie te activeren, waardoor de brandstoftoevoer naar de pompen wordt afgesloten. Op de vraag van de bevelvoerder of alle personen uit het pand zijn, komt geen eenduidig antwoord. De twee inzittenden van het busje hebben wel aan de vlammen kunnen ontsnappen en worden korte tijd later
door de politie aangehouden. Een bekende van de pomphouder, die in de shop koffie stond te drinken, wordt echter vermist. Daarom wordt vanaf het begin rekening gehouden met een mogelijk slachtoffer. Aan een redding valt echter wegens de hevigheid van de brand niet meer te denken. Nadat de brandweer van Nieuwegein, bijgestaan door de korpsen IJsselstein, Vianen en Utrecht de vlammen hebben gedoofd en de politie op onderzoek kan in het uitgebrande tankstation, wordt de vrees bewaarheid. Rond het middaguur wordt het slachtoffer, dat moeilijk kon worden gelokaliseerd,
Automobiliste op nippertje van verdrinking gered Een jonge automobiliste uit De Bilt heeft haar leven te danken aan het snelle optreden van een achter haar rijdende bestuurder. Toen zij op 6 augustus rijdend op de Biltse Rading in De Bilt onwel werd en te water raakte, bedacht de man zich geen moment, sprong in de sloot en hield het hoofd van de vrouw boven water. De Biltse brandweer kwam ter plaatse en voerde een zogenaamde ‘oppervlakteredding’ uit, wat
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
T
gezien de lastige positie van het slachtoffer in de gekantelde auto niet eenvoudig was. Politie, ambulancedienst en het duikteam van Brandweer Utrecht waren snel ter plaatse en na stabilisatie werd de vrouw voor onderzoek naar het ziekenhuis gebracht. De behulpzame automobilist, die beslist het leven van de vrouw heeft gered, omdat zij reeds onder water lag, kreeg na zijn actie veel lof van de hulpverleners. Helden bestaan nog!
geborgen. Officier van Dienst Jan van den Berg zegt terugblikkend op het incident dat sprake was van een beheersbare brand in een klein gebouw, maar wel met een dramatische afloop. De bluswaterwinning is in zijn ogen het enige wezenlijke verbeterpunt. ‘Een bekend probleem bij branden langs autosnelwegen’, aldus Van den Berg. ‘Bij de meeste tankstations zijn om die reden al geboorde brandpunten geslagen, maar hier was dat nog niet het geval. Ook de naastgelegen sloot was niet bruikbaar als waterwinplaats. Daarom moest de bluswatervoorziening worden opgebouwd vanaf de Hol-
landse IJssel, 300 meter verderop. Dat kostte tijd, maar een snellere bluswaterwinning had het brandverloop niet anders gemaakt. Wel zullen we bij de herbouw van het tankstation het belang van een geboorde brandput op het terrein benadrukken.’ Van den Berg is vol lof over het adequate optreden van het personeel. Daarnaast vindt hij dat de samenwerking en afstemming van belangen in het CoPI tussen brandweer, politie, technische recherche, gemeente en wegbeheerder Rijkswaterstaat uitstekend is verlopen. Rob Jastrzebski
Grote brand in Utrechtse bedrijven Voor omwonenden van een bedrijventerrein tussen de Schönberglaan en de Leidseweg in Utrech was het vrijdagavond 12 september een spannende avond. Een grote brand verwoestte twee loodsen waarin een gagarebedrijf en een meubelopslag waren gevestigd. Het bedrijventerrein bestaat uit een wirwar aan oude loodsen die dicht op elkaar staan, waardoor het gevaar voor branduitbreiding groot was. Brandweer Utrecht, bijgestaan door onder andere de korpsen Nieuwegein, IJsselstein, Houten en De Bilt, wist de brand met een strategische inzet te beperken.
R
Rond 11 uur ’s avonds op 12 september werd brandweer Utrecht gealarmeerd met de melding dat op de Ravellaan een bedrifjsbrand woedde. Bij aankomst bleek de brand op de Schönberglaan te zijn, waar de vlammen al hoog uit het dak van een loods sloegen. Er werden meerdere explosies gehoord, veroorzaakt door gascilinders in het in het pand gevestigde garagebedrijf. Er werd snel opgeschaald naar grote brand en de eerste inzet concentreerde zich op het voorkomen van brandoverslag naar aangrenzende loodsen. Enige tijd bestod bij het Commando Plaats Incident de vrees dat de brand zich via de dicht op elkaar staande gebouwen zou uitbreiden in de richting van de Leidseweg. Enkele wonin-
FOTO: COR MEIJER
Bij auto’s die in volle vaart een gebouw binnenrijden, denkt menigeen al snel aan een Amerikaanse actiefilm. Maar het gebeurde echt in de vroege ochtend van 31 augustus langs de rijksweg A2 bij Nieuwegein. Een bestelbusje met twee inzittenden ramde met hoge snelheid de shop van het Total tankstation, waarna het gebouwtje in brand vloog. Eén bezoeker van de shop overleefde de bizarre crash niet. De brandweer had bij dit incident te maken met het klassieke knelpunt waterwinning, maar ook met een snellere bluswaterwinning hadden het pand en het slachtoffer niet kunnen worden gered.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Fatale brand in tankshop bij Nieuwegein
gen daar werden uit voorzorg ontruimd. Uiteindelijk kon met de inzet van meerdere waterkanonnen en lagedrukstralen de brand beperkt blijven tot het garagebedrijf en een naastgelegen loods. Diverse andere panden liepen rook- en brandschade op. Na bijna tweeënhalf uur blussen kon het nader bericht ‘brand meester’ worden gegeven. Bij de brand zijn kleine hoeveelheden asbest vrijgekomen, die de volgende dag direct door een gespecialiseerd bedrijf zijn opgeruimd. De gemeente Utrecht heeft de omwonenden via een huis aan huis verspreid wijkbericht geïnformeerd over de brand en de nasleep. Rob Jastrzebski
7
brul
Brandweer Utrechts Land
Tot hier en niet verder! Vanaf nu is er regionaal eenduidigheid over het gebruik van afzetlinten bij incidenten. De VRU heeft drie typen afzetlint vastgesteld om de uniformiteit en herkenbaarheid te bevorderen. Rood-wit geldt als afzetlijn voor het publiek, een geel-zwartgeblokt lint geeft aan dat het achtergelegen gebied vanwege levensgevaar ook voor hulpverleners afgesloten is. Tot slot is er een oranje variant met iconen voor gevaarlijke stoffen. Dit lint geeft aan dat het gebied alleen toegankelijk is voor hulpverleners met voorgeschreven beschermende kleding en uitrusting (gaspak/chemicaliënpak).
FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
Achter het lint
Werkend leren centraal in nieuwe aanpak Grondige vernieuwing brandweeronderwijs op komst
De eerste set gestandaardiseerde linten werd op 24 september door Bart van Rosmalen van Brandweer Utrechts Land overhandigd aan Lex Tillart, commandant van Brandweer De Ronde Venen. Korpsen kunnen gebruik maken van de gemeenschappelijke inkoopregeling van Brandweer Utrechts Land, waarbij de linten zowel per set als los kunnen worden besteld.
‘Fitna’ en stroomuitval blikvangers van derde OvD-week Op 17, 19 en 20 november organiseert de VRU voor de derde keer de jaarlijkse ‘OvD-week’. Honderdvijftig officieren van dienst van brandweer, politie en GHOR, operationele woordvoerders van de VRU en politie, zullen zich via workshops met een spel-element nader verdiepen in elkaars organisaties en werkprocessen. ‘De formule van vorig jaar, waarbij functionarissen via een kaartspel vragen over casussen en taken van andere diensten moesten beantwoorden, was een groot succes’, vertelt Stephan van der Loos, medewerker oefenen van de VRU. ‘Deze keer zullen we voor een iets andere vorm kiezen, maar het interactieve spelelement blijft er zeker in omdat het de deelnemers in 2007 erg aansprak. Het was een heel toegankelijke manier om meer over elkaars taken en processen te leren.’ Twee casussen die tijdens deze derde OvD-week worden besproken zijn de multidisciplinaire voorbereiding van de VRU-partners op de verwachte gevolgen van het uitbrengen van de film Fitna van Geert Wilders en de langdurige stroomuitval in de Bommelerwaard in december vorig jaar. Een ander belangrijk onderdeel in het programma is de presentatie van de herziene GRIP-structuur (Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure), die volgend jaar binnen de VRU wordt ingevoerd. Opleidingen en bijscholingen met het oog op GRIP-nieuwe stijl gaan binnenkort van start. De OvD-week wordt dit jaar gehouden in restaurant-partycentrum ’t Oude Tolhuijs op de Weg naar Rhijnauwen in Utrecht. 8
Het brandweeronderwijs gaat flink op de schop. De komende jaren wordt een nieuwe methodiek voor opleiden, trainen en oefenen ingevoerd, met als rode draad dat brandweerlieden meer functiegericht worden geschoold en dat hun vakbekwaamheid ook na hun opleiding blijvend wordt gewaarborgd. In de praktijk komt dat neer op ‘een leven lang leren’, of liever ‘gedurende de hele brandweerloopbaan’. In Januari start de BRUL een pilot met twee leergangen volgens de nieuwe onderwijsstructuur: Manschap A en Bevelvoerder.
D
De invoering van een nieuwe onderwijsstructuur voor de brandweer hangt samen met het project Kwaliteit Brandweerpersoneel. In het project participeren het ministerie van BZK, het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid, de landelijke brandweerkoepelorganisatie NVBR en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hoofddoel van het project is een samenhangend stelsel van scholing, praktijk, oefening en bijscholing in te voeren, waarmee wordt gewaarborgd dat brandweerfunctionarissen gestructureerd vakbekwaam worden èn blijven, volgens eenduidige vakbekwaamheidseisen.
Kwalificatieprofiel Wat gaat er concreet veranderen in de brandweeropleidingen? Om te beginnen is een nieuw ‘functiehuis’ voor de gehele brandweerorganisatie ontworpen, waarin alle functies en uit te voeren taken zijn beschreven; zowel voor de warme kant (repressie) als voor de koude kant (proactie, preventie, preparatie en nazorg). De tweede stap is het voor iedere functie opstellen van een zogenaamd kwalificatieprofiel. Daarin staan de wervings- en selectie-eisen voor de betreffende functie beschreven, evenals de kennis en vaardigheden waarover mensen moeten beschikken om die functie goed te kunnen uitvoeren. De nieuwe onderwijsstructuur wordt op het functiehuis en de kwalificatieprofielen afgestemd. Een belangrijke verbetering in het systeem is dat de leerstof en het te doorlopen opleidings- en trainingsprogramma helemaal op de functie zijn toegespitst. Overtollige ballast in de vorm van kennismodules die mensen voor de uitoefening van hun functie niet nodig hebben, wordt hiermee voorkomen. Die ‘ballast’ was een van de belangrijkste bezwaren tegen het huidige brandweeropleidingssysteem.
Werkend leren
Overgangsfase
Nieuw is ook het ‘duale’ karakter van het onderwijs. Nieuw instromend brandweerpersoneel wordt via twee trajecten geschoold: in ‘klassikaal’ verband bij een opleidingsinstituut en op een zogenaamde leerwerkplek bij een korps om praktijkervaring op te doen. ‘Werkend leren’ staat centraal in de nieuwe aanpak’, vertelt Margret Veldscholen, teamleider Preparatie bij Brandweer Utrechts Land. ‘De bedoeling van dit systeem is dat mensen al tijdens hun opleidingsfase aan de hand van concrete praktijkopdrachten leren om de theoretische basis van hun opleiding toe te passen. Ze worden dan onder leiding van een leerwerkplekbegeleider bij het eigen brandweerkorps gestationeerd waar ze die praktijkkennis kunnen opdoen.’ Hoe dat precies moet worden georganiseerd is nog volop onderwerp van studie. De betreffende brandweerorganisatie moet wel werkruimte hebben voor de cursist en moet ook kunnen voorzien in de benodigde begeleiding. Voor het inrichten van de leerwerkplekken is intensieve samenwerking met de korpsen noodzakelijk. Qua inhoud zijn de veranderingen in de lesstof volgens Veldscholten niet revolutionair. Het is niet zo dat de hele basisleerstof voor de brandweer compleet wordt herschreven. Het vernieuwende element is vooral de onderwijssystematiek zelf en het werken met kwalificatiedossiers om inzicht te krijgen in de per functie gestelde en te toetsen eisen. Ook in de huidige oefensystematiek verandert naar verwachting niet veel, al krijgt het oefenen voor brandweerfunctionarissen meer nadrukkelijk het karakter van een periodieke vakbekwaamheidstoets. Tot slot worden ook de bijscholingsprogramma’s voor alle brandweerfuncties beter gestructureerd, op basis van de kwalificatieprofielen.
‘De VRU is momenteel de eigen organisatie aan het voorbereiden op de nieuwe onderwijsstructuur’, vervolgt Margret Veldscholten. ‘De eerste instructeurs worden bijgeschoold. Nog niet alle consequenties van de invoering van de nieuwe systematiek zijn helder. Een werkgroep, samengesteld uit instructeurs, vertegenwoordigers van de korpsen en het opleidingsinstituut, gaat uitzoeken op welke manier het duale systeem in onze regio het best kan worden ingevoerd. Het gaat om een ingrijpend hervormingsproces dat we gefaseerd aanpakken. Begin 2009 starten we met de pilot voor de leergangen Manschap A en Bevelvoerder; de leergangen waarvoor de kwalificatieprofielen en het scholingsprogramma nu gereed zijn. In de loop van het komend jaar komen ook de programma’s voor de overige leergangen beschikbaar.’ Het is niet zo dat al volgend jaar alle leergangen volgens het functiehuis en de kwalificatieprofielen zullen worden uitgevoerd. Margret Veldscholten verwacht een overgangstermijn van drie jaar, waarin het brandweeronderwijs in de regio geleidelijk zal worden omgebouwd naar de nieuwe structuur. ‘De eerste twee pilot-leergangen zullen tussentijds worden geëvalueerd, om na te gaan of de aanpak aan de verwachtingen beantwoordt en of we moeten bijsturen. Afhankelijk van de uitkomsten en of de aanpak succesvol is, kunnen we besluiten om ook voor andere leergangen al met de nieuwe duale structuur te gaan werken. Uiteindelijk is de belangrijkste kernvraag achter het nieuwe vakbekwaamheidssysteem en de bijbehorende onderwijsstructuur of we er betere brandweerlieden door krijgen. Maar dat is denk ik een vraag die pas op langere termijn goed onderbouwd kan worden beantwoord.’ Rob Jastrzebski
Brandweerzorg op hoog niveau Hoogteredders vormen nieuw regionaal specialisme Terwijl je dit leest, worden ergens in Midden-Nederland zestien brandweermensen opgeleid voor een nieuw specialisme binnen de Veiligheidsregio Utrecht: in het eerste kwartaal van 2009 wordt een team hoogteredders operationeel. VooRU sprak met John van Norden, één van de trekkers van dit project.
Werkwijze De zestien hoogteredders wonen verspreid over de regio en draaien dienst volgens een kanspiket: iedereen wordt
FOTO: WILCO JANSEN
B
Bij de term ‘hoogteredding’ heeft iedereen wel een beeld, maar waar gaat het precies om, waarom zouden we daar een specialisme van moeten maken? Van Norden: “Het is twee jaar geleden begonnen met een discussiestuk dat aangaf dat (1) de middelen waar de brandweer normaal gesproken over beschikt niet toereikend zijn voor bepaalde reddingen op hoogte, en (2) onvoldoende duidelijk is wie er in actie komt als brandweermensen zelf op grote hoogte in nood zijn.” Het discussiestuk ging de regio in en kreeg van verschillende zijden reacties, resulterend in een plan om te komen tot een regionaal hoogtereddingsteam. Op 15 juli gaf het management van de VRU het groene licht en kon de projectgroep hoogteredding , bestaande uit brandweermedewerkers uit Utrecht en Amersfoort, aan de slag om het plan handen en voeten te geven. Van Norden: “We hebben toen een planning gemaakt ten aanzien van de werving, selectie, opleiding en het operationeel worden. De selectie is in september afgerond, de opleiding vindt plaats gedurende de laatste twee weken van oktober. Per week worden acht hoogteredders gedurende vijf dagen opgeleid door een gespecialiseerd opleidingsinstituut, gebruikmakend van diverse opleidingsobjecten in de regio. Vervolgens gaan we met de opgeleide teamleden een tijdje zelfstandig oefenen, waarna het opleidingstraject wordt afgesloten met een oefendag onder supervisie van het opleidingsinstituut. Het is de bedoeling om in het eerste kwartaal van 2009 operationeel te worden. We starten dan een pilot die tot het einde van 2009 loopt, waarna aan de hand van een evaluatie wordt bekeken of en op welke manier het hoogtereddingsteam verder gaat.”
gealarmeerd, waarna de beschikbare redders zelfstandig naar de incidentlocatie gaan. Daarbij geldt een opkomsttijd van dertig minuten. Eenmaal ter plaatse wordt een ploeg van vier redders geformeerd, waarvan er één fungeert als klimleider (vergelijkbaar met een duikploegleider). De uitrusting wordt met een vrachtwagen opgevoerd vanaf een van de twee standplaatsen in Amersfoort en Utrecht. Deze bestaat uit persoonlijke klimuitrusting en groepsuitrusting, zoals touwen, een driepoot, een brancard en portofoons. De taken van het team zijn helder afge-
bakend. Van Norden: “het hoogtereddingsteam kan worden ingezet bij alle reddingen en werkzaamheden op hoogte, in dieptes en in besloten ruimten waarvoor de normale brandweermiddelen niet toereikend zijn. Voorbeelden daarvan zijn een glazenwassersbak die defect is, het verticaal transporteren van slachtoffers of het redden van een persoon die op een bouwplaats in een kelder of liftschacht is gevallen.” En hoe zit het dan met de TS die eventueel al ter plaatse is? Van Norden: “Het hoogtereddingsteam komt altijd ter ondersteuning van de
plaatselijke TS, niet ter vervanging daarvan. We nemen hen niet alle klussen uit handen. In bepaalde gevallen kunnen we bijvoorbeeld een lijnenstelsel uitzetten waar de TS-bemensing op kan aanhaken. Ook is het zo dat de bevelvoerder ter plaatse verantwoordelijk blijft voor het gehele incident, terwijl de klimleider belast is met de klimtechnische kanten van de inzet. Zo houden we de taakverdeling zuiver, waardoor de samenwerking en ondersteuning zo efficiënt en veilig mogelijk kan zijn.” Piet Peeters
Op 14 september werd een uniek en oorverdovend ‘brandweersireneconcert’ gegeven op het parkeerterrein van muziekcentrum Vredenburg Leidsche Rijn in Utrecht.
D
De aanleiding was het startsein van het ‘UITFEEST’ in Utrecht, waarbij theaters hun programma voor het nieuwe seizoen bekend maken. Voor de concertbezetting, bestaande uit chauffeurs van acht brandweervoertuigen uit de regio, was het wel even wennen. Niet de centralist of bevelvoerder bepaalde die dag of de sirene aan mocht of niet, maar een dirigent
achter een lessenaar op een verhoogd krukje. De bezoekers genoten met volle teugen van het zeven minuten durende gillende muziekspektakel. Marloes Vonk, èèn van de deelnemende brandweervrouwen, genoot van haar publiek. Vonk: ‘De kinderen hielden de handen tegen de oren, om maar zo min mogelijk te horen.’ Het gelegenheidsconcert van brandweervoertuigen bleek een prima publiciteitsstunt. Zowel de regionale tv zender TV Utrecht als het Jeugdjournaal maakten melding van de spectaculaire happening. Evert de Graaf
FOTO: ANEO KONING
Brandweer in concert
9
Terwijl wij na een uitruk rustig terugreden naar de post, vond er tussen de ploegleden in het voertuig een stevige discussie plaats. Rode draad was het feit dat Koningin Beatrix in de troonrede op een andere wijze dan gebruikelijk aandacht schonk aan de politie en de brandweer. Met de zin 'De regering zet zich onverminderd in voor een grotere rol van vrijwilligers bij brandweer en politie', benoemde zij specifiek de betrokkenheid van de vrijwilligers. Brandweer Nederland was natuurlijk dolblij met die passage. De regering gaf daarmee aan dat zij de vrijwilligheid ziet als een van de pijlers waarop de veiligheidsorganisatie rust. Een duidelijk signaal van waardering en erkenning voor diegene die zich dag in dag uit vrijwillig inzetten voor de veiligheid in Nederland.
FOTO: CREATIVECOMMONS.ORG
‘Prachtige woorden weer van Trix’, klonk het uit een geïrriteerde mond van een van de waterploegleden. ‘Moeten die paar brandweervrijwilligers die nog overblijven met nog meer verantwoording en taken opgezadeld worden? Schuif taken juist naar anderen toe, dan is er ook minder druk op ons. Niks grotere rol dus, maar juist minderen!’ Een collega keek hem fronsend aan en zei: ‘Wij als traditionele brandweervrijwilligers zijn een uitstervende groep. Kijk maar om je heen; bij elke club, kerk of vereniging zijn het de nieuwe vrijwilligers die maar kortdurend, zonder veel extra belasting, een verplichting willen aangaan. Ik, als plichtsgetrouwe idioot, probeer mij hangend en wurgend overeind te houden tussen opkomstpercentages, leven lang leren, competentiegericht opleiden, de zoveelste bijscholing, extra training in het buitenland, mijn gezin en achteraf gezeur op mijn werk na een alarmoproep. Blijkbaar hoort dat bij de tegenwoordige brandweervrijwilliger. Toch wil ik niet van stoppen weten, al denk ik er soms wel over de handdoek in de ring te gooien!’ ‘Wat vind jij daarvan Frits?’, vroeg de chauffeur naast mij.
‘Tja’, zei ik, ‘dat de koningin ons als brandweer in de schijnwerpers zet, heeft ongetwijfeld te maken met de grote problematiek dat vrijwilligers steeds minder vrijwillig zijn en moeilijker zijn te werven en vooral te binden. De moderne werkgever zit toch ook niet meer te wachten op medewerkers die continu wegrennen voor een alarmoproep. Door wat zij zegt is er weer aandacht voor de vrijwilligers. Met betrekking tot de veranderingen in het vakgebied van de brandweer vind ik zelfreflectie niet verkeerd. Als wij dan toch moeten veranderen, dan kies ik voor het rigoureuze: Neem vanaf nu iedereen, die begint met de nieuwe opleiding manschap A, B of bevelvoerder, aan als parttime brandweerfunctionaris. Daarmee is er direct meer opkomst bij alarmoproepen. Uit de landelijke evaluatie van de pilot leergang manschap A kwam naar voren, dat het werkend leren in een beroepssituatie eenvoudiger is te organiseren. Slaan we mooi twee vliegen in èèn klap, toch?’ Frits Juvert
10
Brandweer Utrechts Land heeft onlangs een order geplaatst bij Koning en Hartman voor de levering van 750 analoge portofoons. Dat lijkt vreemd voor iedereen die dacht dat met de komst van het digitale radionet C2000 enkele jaren geleden het analoge verbindingstijdperk in de hulpverleningsbranche voorgoed voorbij was. Voor een deel van de brandweerverbindingen, de zogenaamde ‘objectcommunicatie’ zijn de brandweerkorpsen echter nog steeds afhankelijk van analoge apparatuur. Omdat er voor deze specifieke verbindingsbehoefte geen digitale portofoons zijn die aan de eisen van de brandweer voldoen.
V
Volgens Cor Blankendaal, medewerker van het projectbureau van de BRUL en destijds projectleider voor de invoering van C2000, maakten testen met C2000-portofoons duidelijk dat de digitale apparatuur voor objectcommunicatie niet betrouwbaar genoeg is. ‘De kern van het probleem zit in de zogenaamde ‘Direct Mode’ functie van de C2000-portofoons, waarbij de apparaten onafhankelijk van het C2000newerk functioneren’, verklaart Blankendaal. ‘Die functie wordt alleen door de brandweer gebruikt. In Direct Mode bleken de digitale apparaten in veel gevallen slechter te functioneren dan de bestaande analoge portofoons. De reikwijdte was minder, de ver-
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Troonrede
Nieuwe ‘analoge’ portofoons voor de BRUL
staanbaarheid was slechter en de verbinding viel op willekeurige momenten weg. Dat komt door het karakter van digitale communicatie. Een zwak signaal ‘in de ruis’ zoals bij analoge verbindingen, kent C2000 niet. In Direct Mode blijken de digitale porto’s buitengewoon gevoelig voor storingen, waardoor het signaal helemaal kan wegvallen.’ Omdat dit tijdens een binnenaanval bij brand tot levensgevaarlijke situaties kan leiden, besloot de brandweer voorlopig de objectcommunicatie via de bestaande analoge porto’s de blijven afhandelen. Digitale alternatieven voor de geteste portofoons waren er niet, omdat geen enkele leverancier een portofoon biedt die voldoet aan
de specifieke eisen aan robuustheid en bediening die de brandweerpraktijk stelt. Er wordt reikhalzend uitgezien naar nieuwe typen digitale portofoons, die zowel qua robuustheid als techniek wel aan de eisen van de brandweer voldoen, maar die laten nog op zich wachten. Omdat de analoge apparatuur bij de meeste korpsen is afgeschreven, is daarom in september de opdracht tot vervanging van de objectportofoons van de 29 korpsen gegeven. Het Agentschap Telecom heeft met het oog op de vervanging ook 16 nieuwe analoge radiofrequenties verstrekt, omdat de bestaande frequentieband niet lager beschikbaar is. Rob Jastrzebski
Ruim baan dankzij ‘Flister’? Chauffeurs van hulpverleningsvoertuigen zitten soms met het zweet in de handen achter het stuur. Automobilisten merken een naderend voorrangsvoertuig vaak te laat op en dat kan leiden tot schrikreacties en gevaarlijke verkeerssituaties. Reden is de slechte hoorbaarheid van sirenes binnen de auto, als gevolg van betere isolatie, airco’s en fors opgepompte audioradio’s. Een simpel apparaatje genaamd ‘Flister’, gebruikt juist die autoradio om het sirenesignaal bínnen de auto te krijgen. Brandweer Utrecht doet sinds begin augustus mee met een landelijke pilot bij drie hulpdiensten. Hoewel Flister sindsdien al bij een groot aantal prio-1 uitrukken zijn werk heeft gedaan, is niet te zeggen of het gedrag van automobilisten echt door het apparaat beïnvloed wordt of niet.
F
Flister is een radiozender die, ingebouwd in een voorrangsvoertuig, binnen een straal van zo’n 300 meter de signalen van populaire radiozenders overstemt. Een automobilist hoort dan in plaats van zijn favoriete muziek plotseling een tweetonig sirenesignaal uit zijn luidspreker knallen. Is het RDS-systeem ingeschakeld, dan wordt ook een tekst op het display van de radio zichtbaar: ‘Brandwr!’, ‘Politie!’ of ‘Ambu!’ en wordt bovendien ook de CD-speler onderdrukt. De boodschap is duidelijk: ‘Opgelet, hulpverleners op komst!’ Met een voorlichtingscampagne van de regionale
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Gehoord op de achterbank
omroepen in de pilotregio’s hebben de initiatiefnemers geprobeerd zoveel mogelijk automobilisten te bereiken om het gewenste gedrag bij het horen van het Flistersignaal te kweken. De gedachte is dat automobilisten via het signaal eerder worden geattendeerd op een naderend voorrangsvoertuig en hun weggedrag sneller aanpassen, door ruimte te maken op de weg. Brandweer Utrecht heeft een tankautospuit van Post Tolsteeg met een Flister-apparaat uitgerust en sinds begin augustus zijn er al heel wat spoedritten mee gereden. Van alle uitrukken met het systeem wordt door de bevelvoerders een logboek bijgehouden, waarin zij hun bevindingen opschrijven. Reageren automobilisten nu alerter of niet? Dat blijkt in de praktijk moeilijk
vast te stellen. Sommige bevelvoerders zeggen weliswaar het idee te hebben dat weggebruikers wat eerder aan de kant gaan, maar of dat komt omdat ze het Flister-signaal horen of toch omdat ze de zwaailichten in de spiegel zien opdoemen, is onduidelijk. De conclusie op post Tolsteeg is dat het effect van Flister alleen kan worden gemeten via een enquête onder automobilisten. Of dat te organiseren is en op welke manier, moet nog worden onderzocht. Als het positieve effect van het apparaat onomstotelijk vaststaat, zal landelijk worden bezien of Flister in alle voorrangsvoertuigen standaard wordt ingevoerd. Rob Jastrzebski
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheer sing
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
In dit katern:
Zelf doen of toch om ondersteuning vragen?
Minisymposium staat stil bij rol burgemeester bij crisis pagina 12
Crisisbeheersing in de gemeente Leusden Ook in kleinere steden moet de crisisbeheersing op orde zijn, al is de kans op een grote calamiteit beperkt. Doet zo’n ramp zich toch voor, dan staat de adviseur crisisbeheersing voor een belangrijke afweging: zelf doen of de hulp inroepen van specialisten. Frank van der Meer, ACB van de gemeente Leusden, heeft daar een duidelijke visie op. Bij de ronde langs de adviseurs crisisbeheersing binnen de VRU is het dit keer zijn beurt om zich aan de lezers van de VooRU voor te stellen.
Frank van der Meer mag zich adviseur crisisbeheersing noemen van een gemeente met een kleine 30.000 inwoners. Dat betekent onder andere dat de portefeuille crisisbeheersing de verantwoordelijkheid is van een kleine groep gemeentefunctionarissen. Van der Meer: “In Leusden werken we niet met een ACB-piket. Wanneer ik er zelf niet ben, kan mijn taak worden waargenomen door een collega uit de gemeentelijke organisatie. Daarnaast wordt momenteel een beleidsmedewerker openbare orde en veiligheid
opgeleid om taken uit te kunnen voeren in crisissituaties. Op termijn zijn we dus in geval van een calamiteit met z’n drieën, terwijl ik in de normale, dagelijkse situatie de primaire verantwoordelijkheid heb. Effectief betekent dit een kanspiket en hoewel ieder van ons steeds bereikbaar is kan het voorkomen dat we niet beschikbaar zijn. In dat geval wordt eerst een beroep gedaan op de ACB van Woudenberg, en in laatste instantie op de ACB van Amersfoort, waar wel sprake is van een ACB-piket. De samenwerking tussen deze drie gemeenten is al
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
S
Samenwerking
Herziening vademecums Burgemeester en Gemeentesecretaris pagina 13
een tijdlang een goede gewoonte, maar moet nog nader worden uitgewerkt.”
Specialismen Leusden heeft als kleine gemeente te maken met een problematiek waar veel Utrechtse gemeenten zich voor gesteld zien: de beperkte ervaring van de verantwoordelijke functionarissen waar het gaat om rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het aantal crises is in kleinere leefgemeenschappen nu eenmaal beperkter dan in een grote stad als Utrecht, waar bij iedere risico-
De toekomst van de gemeentelijke crisisbeheersing pagina 13
Oefening Waterproef test groot aantal overstromingsscenario’s pagina 14
bgc
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheer sing
wedstrijd van FC Utrecht een deel van de gemeentelijke crisisorganisatie wordt opgetuigd. Een ramp heeft daar natuurlijk geen boodschap aan, waardoor onervaren crisisbeheersers voor de keuze staan: zo goed en zo kwaad als het kan de eigen bonen doppen, of de hulp inroepen van ondersteuning uit de regio. Frank van der Meer is daar stellig in: “Ik schaam me er absoluut niet voor om in een GRIP 2 situatie de telefoon te pakken en personele ondersteuning vanuit de regio te vragen. Dat kan ook bijna niet anders: bij een calamiteit van die omvang moet er iemand de gemeentelijke stem vormen in het ROT, hebben we iemand nodig in het GBT en als daar behoefte aan is ook nog een vertegenwoordiger in het CoPI. Ik ben er sowieso een voorstander van om tijdens een ramp specialisten in te vliegen, zodat er ondersteuning wordt verleend door mensen die een crisis vaker bij de hand hebben gehad. Begrijp me goed, Leusden heeft crisisbeheersing hoog in het vaandel staan, en we leveren daar een maximale inspanning voor. Ik ben me er dan ook van bewust dat het inroepen van ondersteuning voor een spanningsveld kan zorgen. De burgemeester wil immers iemand aan zijn zijde hebben die hij kent en die ken-
dus wat je noemt een echte multidisciplinaire blik. Verder ben ik er geen voorstander van om de ACB standaard mee te alarmeren bij bijvoorbeeld een middelincident. Er zijn genoeg incidenten te bedenken waar ik als ACB geen enkele rol heb, dus dat automatisme is wat mij betreft niet aan de orde.”
nis heeft van onze gemeente, terwijl iemand van het BGC (Bureau gemeentelijke crisisbeheersing van de VRU) misschien een inhoudelijk veel betere ondersteuning kan geven. Toch sta ik op het standpunt dat wanneer je eigen expertise tekortschiet, je niet moet aarzelen om specialistische hulp in te roepen. Al betekent dat bij wijze van spreken dat je iemand van het COT (Instituut voor veiligheids- en crisismanagement) laat komen.”
Met de billen bloot FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Plaats ACB De termen ROT, RBT en CoPI zijn al gevallen. Waar gaat de ACB bij een ramp in de gemeente Leusden zijn ondersteuning geven? Van der Meer: “Er zijn geen vaste afspraken over waar de ACB naar toe gaat. Dat hangt af van het incident, hoewel ik in eerste instantie zitting neem in het (kern-)GBT. Wanneer daar een noodzaak toe bestaat, kan de ACB ook richting het CoPI gaan. Voor mijzelf kan dat voor een bijzondere situatie zorgen, omdat ik ook plaatsvervangend brandweercommandant ben, en meedraai in het OvD-piket. Ik kijk dus altijd vanuit twee invalshoeken naar een incident, of eigenlijk drie, want ik heb in het verleden ook bij de politie in Rotterdam gewerkt. Ik heb
“Ik schaam me er absoluut niet voor om in een GRIP 2 situatie de telefoon te pakken en personele ondersteuning vanuit de regio te vragen.”
Piet Peeters
Burgervader of incidentmanager? Minisymposium staat stil bij rol burgemeester bij crises In Nieuwegein werd in oktober op een minisymposium van gedachten gewisseld over samenwerking binnen de regio. Cor de Vos, burgemeester van Nieuwegein en lid van het dagelijks bestuur van de VRU, besteedde bovendien aandacht aan de rol van de burgemeester tijdens een calamiteit, en het belang van een goede informatievoorziening daarbij.
G Giuliani
Wie herinnert zich niet de beelden van Rudolph Giuliani, burgemeester van New York, in de dagen na de aanslagen van 11 september 2001? Voor zijn leiderschap tijdens deze ramp werd hij drie maanden later door Time magazine verkozen tot Time person of the year. Als er een geheim is van goed leiderschap van een burgemeester in crisistijd, hoe ziet dat leiderschap er dan uit, en wat zijn daar de voorwaarden voor? Vrij vertaald
waren dit de thema’s waar op 9 oktober zo’n veertig aanwezigen over nadachten en discussieerden.
De vier B’s Hoewel aan het minisymposium geen conclusies kunnen worden verbonden, zijn er wel een aantal dingen uit naar voren gekomen. Cor de Vos stelde in een presentatie dat een burgemeester tijdens een calamiteit vier rollen heeft, de vier b’s: bestuurder, boegbeeld, burgervader en beslisser.
Op de vraag welke taken een ACB volgens hem primair heeft, geeft Van der Meer eveneens een duidelijk antwoord: “Het zwaartepunt van mijn taken ligt bij het paraat houden en het opgeleid en geoefend houden van de gemeentelijke organisatie. Zo gaat de hele crisisbeheersingsorganisatie (BT, GMT, burgemeester, wethouders en afdelingshoofden) vanaf november dit jaar opgeleid en geoefend worden door het COT, als individu en als team. Het bijzondere aan deze opleiding is dat hij competentiegericht is. We moeten als organisatie dus met de billen bloot. Uiteindelijk worden we daar alleen maar sterker van. Het gaat erom dat je het gevoel krijgt dat je er als team en als individuele functionaris kunt staan als het een keer echt mis gaat.”
De burgemeester moet zich niet verliezen in operationele verwikkelingen, maar zich bezighouden met de juiste dingen: er zijn voor z’n burgers en beslissingen nemen over de grote lijnen van de calamiteit. Hij is er voor de crisiscommunicatie, de nazorg en de opvang van de nabestaanden. Ten tijde van een ramp loopt de burgemeester in de eerste plaats langs de bedden en de burgers, pas daarna langs de plaatsen waar hulpverleners het gevecht voeren met de crisissituatie.
Informatievoorziening Een basisvoorwaarde voor het kunnen spelen van de juiste rollen, met name die van beslisser en bestuurder, is een goede informatievoorziening. Daarbij spelen meerdere informatiebronnen een rol, bronnen die ieder voor zich zodanig moeten worden ingericht en georganiseerd dat de informatie die er bij een calamiteit toe doet zo snel mogelijk de beslisser – de burgemeester – bereikt. Daarnaast moet ook een professionele crisisorganisatie worden ingericht die iets met de aangeleverde informatie kan en z’n taken voortvarend en adequaat uitvoert. Daar valt nog veel over te zeggen, uit te wisselen en te leren. En dat is precies wat er op 9 oktober in Nieuwegein gebeurde. Piet Peeters
Herziening vademecums Burgemeester en Gemeentesecretaris In 2005 is het eerste vademecum crisisbeheersing voor de burgemeester verschenen. Gebleken is dat het vademecum als handig hulpmiddel wordt ervaren in crisissituaties. Locoburgemeester Den Besten had het vademecum bij de hand op zondagavond bij het trapincident en locoburgemeester Hekman van Amersfoort heeft aangegeven het vademecum intensief te hebben gebruikt als leidraad toen hij ‘in charge’ was bij de museumbrand in oktober 2007.
H 12
Het vademecum voor de gemeentesecretaris is in 2006 verschenen. Door enkele wijzigingen, o.a. een herziening van de GRIP (opschalingsstructuur), werd het noodzakelijk de
vademecums te actualiseren. De nieuwe versies zijn in oktober verschenen en worden breed verspreid. De VRU verwacht dat ook de herziene vademecums weer in de smaak zullen vallen en van pas komen voor, tijdens en na een crisissituatie.
Nieuw Vademecum voor de adviseur crisis beheersing Ook voor de adviseur crisisbeheersing (ACB) is een vademecum ontwikkeld dat in gaat op de rol, taak en verantwoordelijkheid voor, tijdens en na een crisis. In het vademecum wordt tevens aandacht besteed aan de functie liaison gemeente in het CoPI (multidisciplinair overleg op de plaats incident).
Voor de functie ACB in de gemeente is ook een tweedaagse opleiding ontwikkeld. De eerste groep heeft afgelopen mei deelgenomen aan de opleiding. De tweede groep is begin november opgeleid. Adriaan Buitink
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Wat gaan we doen als het fout gaat? De toekomst van de gemeentelijke crisisbeheersing
worden gemaakt, en de gemeenten waar lokaal de operationele uitvoering plaatsvindt. De vraag is nu, of je deze districten ook kunt gaan gebruiken voor de samenwerking en districtelijke coördinatie van functionarissen uit de gemeentelijke kolom. Je kunt dan op een centrale plaats inzichten, middelen en expertise bundelen en hierdoor zowel efficiency als effectiviteit naar een hoger plan tillen.
In een aantal regio’s heeft het idee van regionale actiecentra al handen en voeten gekregen. Voor wat betreft een aantal primaire gemeentelijke processen, zoals communicatie, opvang & verzorging en CRIB, wordt bij een lokale crisis een regionaal actiecentrum ingericht, waardoor de betreffende gemeente wordt ontlast en ondersteund. Dergelijke actiecentra staan los van de individuele gemeenten en kunnen hun taken uitvoeren voor de hele regio. Dit idee heeft een duidelijke relatie met dat van de expertteams. Krachten kunnen worden gebundeld, bestaande expertise wordt beter toegepast en de gemeenten worden op meerdere punten ontlast. Ook dit idee moet nog verder worden ontwikkeld.
Expertteams
Positief
Het tweede punt, de vorming van expertteams, betekent vooral een andere denkwijze over lokale autonomie, een facet dat ook een centrale plaats innam bij de oordeelsvorming en discussie in de aanloop naar de regionalisering van de brandweer. Een expertteam is een team specialisten op het gebied van de organisatie van de gemeentelijke processen, samengesteld uit functionarissen die ervaring hebben opgedaan door en hun sporen hebben verdiend in eerdere gemeentelijke crises. Bij een calamiteit kunnen zij vanuit de regio worden ingevlogen naar de gemeente waar zich de crisis voordoet om de genoemde processen aan te sturen. Een voordeel hiervan is een hoger expertiseniveau en het ontlasten van lokale gemeentefunctionarissen, zowel bij de aansturing als de voorbereiding van de processen. Een knelpunt daarentegen is de behoefte aan een groot aantal medewerkers die nodig zijn voor de uitvoering. Ook het inpassen van lokale kennis bij het crisismanagement is een aandachtspunt dat nog praktisch moet worden uitgewerkt.
Adriaan Buitink, adjunct-directeur van het BGC, vat terugkijkend de sfeer van de themadag samen: “Het heeft ons positief verrast hoe vooruitstrevend de meningen van de aanwezige adviseurs crisisbeheersing waren. Er werd minder dan verwacht gedacht in termen van lokale autonomie en veel meer in samenwerkingsrelaties. Vooral de kleinere gemeenten hebben behoefte aan professionele ondersteuning vanuit de regio. Breed gedeeld werd het idee om meer dan tot nu toe de krachten te bundelen. De te vormen districten bieden wellicht een mooi handvat om ook de gemeentelijke crisisbeheersing een nog betere plek te geven.”
Het is inmiddels bijna twee jaar geleden dat het Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing (BGC) zijn intrede deed binnen de VRU en aan de slag ging met het ondersteunen van gemeenten op het gebied van de crisisbeheersing. Twee jaar waarin veel is gebeurd en bereikt. Op een themadag in Zeist wierpen de adviseurs crisisbeheersing een blik op de toekomst van hun taken: waar gaan we naar toe?
O
Op 13 oktober vond in conferentiecentrum Woudschoten in Zeist de themadag plaats van het Regionaal overleg crisisbeheersing Utrecht (ROCU) over de toekomst van de gemeentelijke crisisbeheersing. Aanwezig was een groot aantal ACB’en, samen met medewerkers van het BGC en de voorzitter van het ROCU, Alina Kuiper, gemeentesecretaris van Vianen. Het idee voor een dergelijke themadag ontstond niet alleen vanuit de wens om twee jaar crisisbeheersing-nieuwestijl te evalueren, maar ook vanuit een besef van de kwetsbaarheid van de huidige oplossingen, de behoefte om de gemeentelijke kolom verder te professionaliseren en het ophanden zijn van een aantal ontwikkelingen in de nabije toekomst. Het gaat daarbij met name om de regionalisering van de brandweer, de Wet op de veiligheidsregio’s, nieuwe en veeleisende ideeën over informatiemanagement en de toekomst van de meldkamer.
Regionalisering ‘Waar staan we en waar gaan we naartoe?’ Burgemeester Cor de Vos van Nieuwegein (portefeuillehouder gemeentelijke crisisbeheersing in het bestuur van de VRU) had daar in zijn inleidende woorden een duidelijke visie over. Hij vergeleek de toekomst van de manier waarop gemeentelijke processen worden georganiseerd met het regionaliseringsproces van de brandweer. Een van de aanleidingen daartoe is een betere en effectievere organisatie van de brandweerzorg. “Organiseer die op het niveau waar je
de meeste professionaliteit voor diversen taken kunt vinden, [namelijk] op regionaal niveau, maar houdt het gewone bluswerk vooral lokaal.” aldus De Vos. De burger heeft recht op een professioneel optredende brandweer, maar vindt het alleen interessant dát dit geregeld wordt, niet hoe. In de optiek van De Vos kan dit in de toekomst ook gaan gelden voor het gemeentelijke aandeel in crisisbeheersing en rampenbestrijding: “Ik voorzie, dat over enige tijd dit ook voor de gemeentelijke deelprocessen gaat spelen. De poolvorming van enkele honderden gemeentelijke medewerkers is een tussenstap naar verdere regionalisering en naar kleinere, betere geoutilleerde groepen per deelproces. Hoe een en ander vorm moet krijgen, daarover moeten we nog spreken.”
Drie aspecten Gedurende de dag werd vervolgens gesproken over drie belangrijke deelaspecten van een visie van het BGC op de toekomst van de gemeentelijke crisisbeheersing, dat in concept aan de aanwezige ACB’en werd voorgelegd: 1. districtelijke samenwerking 2. expertteams 3. regionale actiecentra. Districtelijke samenwerking neemt een belangrijke plaats in bij de doorontwikkeling van de VRU. In de nieuwe, geregionaliseerde brandweerorganisatie nemen ze een prominente plaats in, omdat het district het adviserende en coördinerende tussenniveau wordt tussen de regio waar het beleid wordt uitgezet en de plannen
Regionale actiecentra
Aan de hand van het op de themadag besprokene componeert het BGC een visiedocument dat ook als input zal worden gebruikt voor de doorontwikkeling van de VRU. Piet Peeters
13
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Oefening Waterproef test groot aantal overstromingsscenario’s In de eerste week van november stijgt het water aan de kust, in de polder, in riviergebieden en zelfs in een woonwijk. Op papier dan, want van 3 tot en met 7 november is Nederland het toneel van Oefening Waterproef, waarmee de Taskforce Management Overstromingen een kroon zet op twee jaar timmeren aan de Nederlandse waterweg.
W
Wie Nederland zegt, zegt water. Water achter dijken en deltawerken, water aan de hele west- en noordrand van ons grondgebied, water om op te zeilen en water om goederen op te vervoeren. Maar dat is nog niet alles. We wonen en werken in Nederland massaal op grond waar in vroeger tijden water stond, en waar in natte tijden steeds vaker opnieuw water staat. Daar komt bij dat de zeespiegel stijgt en onze rivieren steeds meer moeite hebben een plotselinge toevloed van water uit België, Frankrijk of Duitsland af te voeren. Daar moeten we wat mee in een land dat afhankelijk is van duinen, dijken en deltawerken. Wat vooral aandacht nodig heeft, is de voorbereiding op een overstroming. Planvorming, coördinatie en informatiemanagement zijn een aantal aspecten van de water-rampenbestrijding waar nog veel te winnen valt. Eind 2006 werd daarom door de overheid de Taskforce Management Overstromingen (TMO) opgericht, met als opdracht: ‘...te bevorderen, dat bestuurders en hulpdiensten in Nederland
vóór eind 2008 hun operationele voorbereidingen op dreigende overstromingen verbeteren.’
Doelstellingen In de afgelopen twee jaar heeft de taskforce samen met overheden op alle niveaus een berg werk verzet om de planvorming voor mogelijke overstromingen op orde te krijgen. Een belangrijk punt daarbij is te inventariseren met welke scenario’s we aan de slag moeten. Je voorbereiden op een ramp is pas zinvol als je voor ogen hebt wat er in grote lijnen op je af gaat komen, in het geval van een overstroming zowel letterlijk als figuurlijk. Sleutelwoord daarbij is de term EDO, de Ergst Denkbare Overstroming. Uit dit proces rolde een aantal scenario’s dat in de Nederlandse situatie het meest waarschijnlijk is, en waarbij de noodzaak om te oefenen het grootst is. Oefening Waterproef is in dat opzicht de kroon op een periode van inventariseren, voorbereiden en beeldvorming, vastgelegd in nieuwe plannen en procedures. Er is niet gekozen voor één al-
lesomvattend operationeel ingestoken rampscenario, met honderden zandzakkenvullende militairen, bestuurders met lieslaarzen en ritsen voertuigen die slachtoffers afvoeren. De meeste zweetdruppels vallen in gemeentehuizen en in andere bestuurlijke crisiscentra: Waterproef oefent voornamelijk bestuurders, met een breed scala aan oefendoelen. Hoe coördineren partijen en overheden als veiligheidsregio’s, het rijk, de waterschappen en Defensie met elkaar? Wat gebeurt er als een overstroming zich niet houdt aan grenzen van gemeenten en veiligheidsregio’s, en we de crisis op landelijk niveau moeten gaan beheersen? Een van de nieuwe elementen die worden getest is derhalve de LOS, de landelijke operationele staf. Ook het Flood information warning system, kortweg FLIWAS, een systeem waarmee informatie over waterstanden en weersomstandigheden snel kan worden gedeeld, zal tijdens Waterproef op z’n merites bij gebruik op grote schaal worden getest. Veel doelstellingen dus, hetgeen zich vertaalt in een veelzijdige oefenweek
waarbij heel Nederland aan de bak moet en veel te oefenen aspecten voorbij komen.
Oefeningen De nationale oefenweek Waterproef bestaat uit vijf verschillende en vooral uiteenlopende oefeningen. Op maandag 3 november wordt de aftrap gegeven met oefening Watergolf, waarbij door een naderende zware stormdepressie in combinatie met springtij de Nederlandse kust wordt bedreigd, en de nationale overheid en de betrokken veiligheidsregio’s alles uit de kast moeten halen om te zorgen dat vóórdat dit op handen zijnde onheil aan land komt, mens en dier in veiligheid zijn gebracht. Op dinsdag zijn het de rivieren die ons bedreigen in oefening Waterloop. Door hevige regenval en het niet goed kunnen afwateren op de Noordzee worden de benedengebieden van de rivieren bedreigd. De dijken moeten behouden blijven, het water moet weg, en ook een aantal burgers. Om iets te proeven van het opvangen van evacués worden tweehonderd mensen uit Leerdam geëvacueerd. Op woensdag is alle ellende nog niet voorbij. Opnieuw gaat het stormen, waarbij tijdens oefening Waterbassin een dijk bij Lelystad dreigt door te breken... Gedurende de laatste twee oefendagen komen heel andere aspecten van de crisisbeheersing aan bod. Op donderdag, oefening Waterdamp, is dat de nafase na een ramp. Hoe kunnen essentiële voorzieningen worden hersteld, en wat heeft daarbij prioriteit? Ten slotte mag onder andere de VRU zijn kunnen laten zien tijdens Waterschout: vrijdag 7 november staat in het teken van risico- en crisiscommunicatie, met als klap op de vuurpijl een multidisciplinaire reddingsdemonstratie op het Gooimeer bij de gemeente Nijkerk. Tijdens Waterproef zal blijken waarin we uitblinken, waar we aan moeten sleutelen en welke onverwachte wendingen een crisis kan nemen. Met de billen bloot en de voeten in het water. Nou ja, op papier dan. Piet Peeters
Wilnis blikt terug op ‘2003’
I 14
In de brandweerkazerne van Wilnis werd een expositie gehouden van foto’s en publicaties over de lokale ‘watersnoodramp’ en ’s avonds waren er diverse optredens van lokale muziekverenigingen en artiesten. Burgemeester Marianne Burgman blikte met genodigden uit de gemeentelijke organisatie, de hulpverlening en andere berokkenen terug op een bewogen ge-
beurtenis met een al evenzeer bewogen nasleep. Vijf jaar na de dijkverschuiving is de gemeente namelijk nog volop bezig met de financiële en juridische nafase van het incident. Ook een delegatie van de Engelse Humberside Fire & Rescue Service bezocht de herdenkingsactiviteiten in Wilnis. Vanuit deze Engelse regio gelegen aan de overstromingsgevoelige monding van de Humber is veel belangstelling voor de Nederlandse aanpak van overstromingsrisico’s. In april bracht ook al een delegatie uit Humberside een bezoek aan Wilnis om te leren van de lessen die gemeente en hulpverleningsdiensten tijdens de overstroming hadden opgedaan. Dat bezoek was de eerste stap naar een mogelijk verdergaande samenwerking
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Het jaartal 2003 zal voor Wilnis altijd synoniem blijven voor ‘het jaar dat de dijk het begaf’. Op 29 augustus organiseerde de gemeente De Ronde Venen nabij de voormalige plaats des onheils een ‘herdenkingsfeest’ voor de inwoners, om gezamenlijk nog eens stil te staan bij de ingrijpende gebeurtenis die vijf jaar geleden plaatsvond.
tussen de twee regio’s aan weerszijden van de Noordzee. Rob Jastrzebski
Bij de brandweerkazerne van Wilnis waren ’s avonds diverse optredens van lokale muziekverenigingen en artiesten.
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Aandacht voor rampenzorg bij huisartsen in opleiding
In dit katern: Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke stoffen pagina 16 Bureau GHOR gaat zichtbaar aan de slag met kwaliteit pagina 17
S
Summerschool is verplichte kost voor huisartsen in opleiding tot specialist (AIOS). Zij volgen in dit kader twee dagen lang diverse workshops met een maatschappelijke relevantie, zoals een workshop over kindermishandeling of een workshop over de rol van de huisarts bij ongevallen en rampen.
Dreiging grieppandemie “De geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen valt buiten de reguliere opleiding, maar het leeft wel bij studenten. We lezen bijvoorbeeld steeds vaker over de dreiging van een mondiale grieppandemie. Dit roept vragen op bij artsen in opleiding. Mede naar aanleiding daarvan kreeg Bureau GHOR het verzoek deze workshops te
verzorgen”, vertelt Jaap van der Laan, coördinator en vertegenwoordiger van de Utrechtse huisartsengroepen (HAGRO) en namens de huisartsen contactpersoon van Bureau GHOR. Er was onder de studenten redelijk veel belangstelling voor het onderwerp. Zo’n honderd huisartsen in opleiding lieten zich hierover informeren. “De Summerschool startte met een plenaire inleiding over de huisartsgeneeskundige zorg bij rampen, waarbij we de film toonden over de uitbraak van de Chinese griep. Daarna bespraken we in workshops de diverse onderwerpen, zoals wanneer moet je de zorg gaan opschalen en hoe gaat dat in z’n werk, hoe organiseer je de
gewone huisartsgeneeskundige zorg, die natuurlijk tijdens een pandemie doorloopt, welk deel van de zorg (met name de controles) kun je daarbij uitstellen tot een later tijdstip hoe zorg je voor een scheiding van de reguliere en de extra griepwerkzaamheden en op welk moment ga je over tot het inrich ten van een zorgmeldpunt.”
Op het hoogtepunt van de griep pandemie zijn er honderden extra consulten en visites
FOTO: ARTHUR VAN COLMJON
Hoe ga je als huisarts om met een dreigende grieppandemie, hoe word je betrokken bij de geneeskundige dienstverlening na een ramp en hoe is de huisartsenzorg in zo’n situatie georganiseerd? Deze en nog veel meer vragen kwamen aan de orde tijdens de Summerschool voor de Utrechtse Huisartsen in opleiding. Huisarts Jaap van der Laan en Henk Schenk, zelfstandig adviseur medisch crisismanagement, verzorgden de workshops.
Optuigen van nieuwe situaties tijdens jaarlijkse GHOR-dag pagina 18
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
Volgens Van der Laan realiseren veel studenten zich nauwelijks wat de praktische gevolgen zijn bij uitbraak van een grieppandemie. “Een huisarts krijgt dan veel meer consulten en visites. Dat kan tijdens het hoogtepunt van een pandemie oplopen tot zo’n 400 extra contacten per week. En wanneer ook je collega’s ziek worden, kan dat zelfs oplopen tot 600 extra contacten in een week.” Voor huisartsen in opleiding is het daarom goed te weten dat er voor dergelijke situaties afspraken gelden, zegt Van der Laan. “In Utrecht lopen we lopen met de organisatie hiervan re-
delijk voorop. In geval van een grieppandemie zijn er heldere structuren, weet iedereen wat er van hem of haar verwacht wordt.” Een leuk onderdeel van de workshop vond Van der Laan het inrichten van een zorgmeldpunt. “De studenten kregen de opdracht het gebouw waarin we de workshops gaven, aan de hand van een plattegrond ‘op papier’ in te richten als zorgmeldpunt. Waar komt de patiënt binnen, waar worden de erge en minder ernstige gevallen van elkaar gescheiden, waar neem je een patiënt op, waar plaats je de apotheek en waar lunchen de artsen. Studenten
moesten hierbij logisch nadenken over de logistiek.
Rampenzorg in regulier onderwijs Vanwege toenemende mate van relevantie wordt overigens overwogen de geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen als vast onderdeel op te nemen bij de reguliere huisartsenopleiding. De workshop die tijdens de Summerschool werd gegeven, zal geëvalueerd worden. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal worden besloten of het onderwerp een vaste plek krijgt in het curriculum van de huisartsen. Mariska Snakenborg
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Henk Schenk
Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen:
“Schakel ons bij twijfel altijd in!” Sinds 1 januari 2008 kan Bureau GHOR in de Veiligheidsregio Utrecht de expertise inschakelen van een Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS) bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De GAGS adviseert en informeert over de gezondheidseffecten die een stof kan hebben op slachtoffers of aanwezige hulpverleners.
AGS versus GAGS
16
De GAGS werkt vaak nauw samen met de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) van de brandweer. Toch zijn er belangrijke verschillen tussen deze adviseurs, legt Van Strien uit. De AGS is over het algemeen aanwezig op de plek van een incident. Ter plekke verzamelt de AGS beschikbare en relevante gegevens en voert metingen uit die mogelijk iets kunnen zeggen over
FOTO: ISTOCK/RENÉ MANSI
I
In de GAGS-pool Noord West Nederland zijn vijf gezondheidskundige Adviseurs Gevaarlijke Stoffen ondergebracht. Zij werken in de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. De drie GGD'en in de Utrechtse Veiligheidsregio realiseerden en faciliteren de samenwerking met deze GAGS-pool. De GAGS-en adviseren aan hulpverleningsorganisaties, hulpverleners, besturen en aan de bevolking. Rob van Strien, adviseur Milieu & Gezondheid bij de GGD Amsterdam is één van de vijf adviseurs uit de GAGS-pool. “Wij startten in 2005 in Amsterdam. Daar weten gemeente, brandweer en hulpverleners ons inmiddels aardig te vinden. In de overige regio's is de GAGS-pool nog iets minder bekend. Om onze dienstverlening goed onder de aandacht te brengen laten we regelmatig ons gezicht zien bij de betrokken instanties in de regio.”
de aard en de concentratie van de vrijgekomen stof. De GAGS werkt nagenoeg altijd van achter zijn computer, zegt Van Strien. “We worden meestal ingeschakeld door de AGS, de Officier van Dienst Geneeskundig (OVDG) of door het Hoofd van de Sectie GHOR. Dat is ook degene aan wie we in principe rapporteren.” De vijf adviseurs weten van vrijwel alle stoffen welke effecten ze hebben op de gezondheid van mensen. Daarnaast weten zij waar ze alle relevante en benodigde informatie kunnen vinden.
Relevante informatie Van Strien weet inmiddels uit ervaring dat het lastig is om op basis van een bepaald klachtbeeld direct aan te geven met welke stof de slachtoffers in aanraking zijn gekomen. “We vragen daarom altijd zoveel mogelijk relevante informatie door te geven: gaat het om ontsnapte chemicaliën, in welke hoeveelheid, in welke mate is de gevaarlijke stof aanwezig en in welke vorm, wat was de duur van de blootstelling, hoeveel slachtoffers zijn
er en wat is het slachtofferbeeld?” En natuurlijk de naam van de stof of, bijna nog belangrijker, het CAS nummer van de stof, of het GEVI- of VNnummer. “Met deze informatie komen we heel veel verder. Is de naam of het nummer van de stof niet bekend, dan kunnen op basis van de overige informatie vaak al een aantal stoffen uitsluiten. Vervolgens kunnen we adviseren over mogelijke gevolgen voor de gezondheid en over vervolgacties.”
Medisch advies Van Strien is zelf milieu-gezondheidskundige en werkt in de GAGS-pool samen met o.a. een toxicoloog en een arts medische milieukunde. De GAGS heeft dus niet per se een medische achtergrond. “Dit bemoeilijkt soms de communicatie met artsen, omdat wij simpelweg niet de juiste medische terminologie gebruiken. Wij geven dan ook geen behandeladviezen voor slachtoffers, maar kunnen artsen en verpleegkundigen wel informeren over de gezondheidseffecten van een bepaalde stof. Een arts weet over het
algemeen wat te doen met een kind dat vergif heeft geslikt, maar als er een gifwolk boven de stad hangt weet hij ook niet meer hoe te handelen. Het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) van het RIVM geeft wel rechtstreeks medische behandeladviezen. Daar onderhouden wij dan ook nauwe contacten mee.” Tenslotte vertelt van Strien dat blootstelling aan een gevaarlijke stof niet altijd direct tot een reactie hoeft te leiden. “Soms hebben slachtoffers gelijk last van bijvoorbeeld de luchtwegen of krijgen zij uitslag. Maar veel stoffen geven ook een vertraagde reactie. Daarom adviseren wij hulpverleners altijd om heel serieus om te gaan met mensen die met een gevaarlijke stof in aanraking zijn geweest. Hou hen in de gaten, vertel hen dat ze nog een mogelijke reactie kunnen verwachten en hoe ze in dat geval moeten handelen. En ook al lijkt er niets aan de hand, schakel bij twijfel altijd de dienstdoende GAGS in!” Mariska Snakenborg
“Door alle processen vast te leggen krijgt iedereen beter inzicht in wat we doen, wie we zijn en hoe we werken.”
FOTO: ARTHUR VAN COLMJON
GHOR-organisaties. Hij is dus bekend met het Bureau GHOR én het HKZkeurmerk. Belangrijke argumenten bij onze keuze voor dit bureau”, vertelt Goos. Franklin Bockstael bewaakt de planning en de voortgang van het kwaliteitstraject, Goos maakt een praktische vertaalslag naar de GHOR in Utrecht.
Vier niveaus bedrijfsprocessen
Bureau GHOR gaat zichtbaar aan de slag met kwaliteit Als alles volgens planning verloopt, is het Bureau GHOR in het voorjaar van 2009 HKZ-gecertificeerd,” stelt Peter Goos, medewerker Preparatie, Repressie en Nazorg. Goos werkt sinds juni 2008 bij het Bureau GHOR van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), met kwaliteit als onderdeel van zijn takenpakket. Het behalen van het HKZ Kwaliteitscertificaat draagt op belangrijke wijze bij aan een transparante organisatie en een efficiënte werkwijze.
H
Het behalen van het kwaliteitscertificaat is sinds enige jaren een wettelijke verplichting voor het bureau GHOR. Organisaties of instanties binnen de zorgsector ontvangen het HKZkeurmerk wanneer zij voldoen aan de hiervoor geldende kwaliteitscriteria, vastgesteld in een landelijk kwaliteitsmodel.
PDCA-cyclus Het behalen van het kwaliteitscertificaat wordt ook wel certificeren genoemd. Het certificatie-traject is tweeledig. Ten eerste wordt nagegaan wat er in de organisatie is afgesproken en hoe iedereen de gemaakte afspraken kan nakomen, bijvoorbeeld door middel van werkinstructies, procedures, opleiding of training. Ten tweede wordt gecheckt of iedereen de afspraken daadwerkelijk nakomt, o.a. door steekproeven van dossiers en interviews met uitvoerende medewerkers. Certificatie vereist een gedocumenteerd en geïmplementeerd kwaliteitsmanagementsysteem. De organisatie
mag, met uitzondering op kritische onderdelen, verbeterpunten hebben, legt Goos uit. “We werken voortaan volgens de PDCA-cyclus: Plan – Do – Check – Act. Plannen en organiseren, uitvoeren, evalueren en verbeteren. Dat cirkeltje moet in alles terugko-
“Voorbereiden, uitvoeren, evalueren en verbeteren. Dat cirkeltje moet steeds in alles terugkomen.” men. Ook nadat we het certificaat hebben ontvangen. Daarmee verbeteren we voortdurend de kwaliteit van onze dienstverlening.” Bij goedkeuring ontvangt Bureau GHOR het certificaat dat drie jaar geldig is. Tussentijds wordt de organisatie minimaal jaarlijks getoetst. Daarbij moet Bureau GHOR aantonen het kwaliteitssysteem te onderhouden en te verbeteren.
Congres 26 november 2008
Laat je besmetten... met het oefenvirus! Woensdag 26 november aanstaande vindt het congres ‘Laat je besmetten... met het oefenvirus’ plaats. Een congres over de wijze waarop Nederland zich kan of moet voorbereiden op de uitbraak van een grieppandemie.
B
Begin 2008 kopten de kranten: ‘Griepgolf groter risico voor Nederland dan dijkdoorbraak’ en ‘Nederland niet klaar voor grieppandemie’. Deze koppen benadrukken het belang van een goede voorbereiding bij de ziekenhuizen. Nederlandse ziekenhuizen hebben al veel ervaringen met het oefenen van ‘gewone’ rampen, de zogenaamde flitsrampen. Maar het oefenen van een grootschalige uitbraak van infectieziek-
ten is van een andere orde. Dit bleek tijdens de gezamenlijke oefening van de Veiligheidsregio Utrecht en het Meander Medisch Centrum. Betrokken medewerkers zullen tijdens het congres hun ervaringen delen. Bij een grieppandemie is geen sprake van een afgebakende tijd van ongeval tot afhandeling, maar er is een lange aanloop en doorloop. Je ziet de uitbraak aankomen. Bovendien ben je, als ziekenhuis of onderneming, onderdeel
Complex traject Het beschrijven en vastleggen van alle primaire processen in een kwaliteitshandboek ligt ten grondslag aan het certificeringsproces. Pas daarna kan toetsing van de criteria plaatsvinden. Er vinden zogenoemde audits plaats om te toetsen of alle medewerkers de beschreven processen kennen en volgens deze afspraken werken. De eerste audit is intern. Hierna worden er verbeterpunten geformuleerd. Deze komen in een verbeterplan, waarin beschreven staat hoe en wanneer de desbetreffende punten verbeterd moeten zijn en wanneer ze geëvalueerd zullen worden. Hierbij komt de PDCA-cyclus duidelijk naar voren. Een officiële instantie rondt de certificatie af. “Het kwaliteitstraject is complex qua organisatie en planning”, aldus Goos. “Daarom hebben we ter ondersteuning een extern bureau ingeschakeld, Quality4Systems.” “Franklin Bockstael van Quality4Systems (www.quality4.nl) begeleidde eerder HKZ-trajecten bij andere
van deze gebeurtenis, bijvoorbeeld door veel zieke medewerkers of medewerkers die niet willen werken uit angst besmet te worden. Kortom, er zijn tal van hobbels, maar ze zijn te nemen. Het congres ‘laat je besmetten... met het oefenvirus’ vindt woensdag 26 november 2008 plaats, in Fort Voordorp in Groenekan. Onder leiding van dagvoorzitter Rob Oudkerk zorgen diverse deskundigen voor een interessante dag. Het onderwerp staat hoog op de politieke agenda. Er zullen mogelijk
“Door alle processen vast te leggen, krijgen zowel medewerkers als klanten een beter inzicht in wat we doen, wie we zijn, hoe we werken, wat ons beleid is, hoe we dat uitvoeren en welke acties we ondernemen wanneer het beleid niet correct wordt uitgevoerd”, legt Goos uit. “Wij beschrijven de GHOR-processen op vier niveaus: beleidsniveau, organisatieniveau, afdelingsniveau -met duidelijk onderscheid tussen de drie afdelingen van het Bureau GHOR- en individueel niveau. Ik betrek alle GHOR-medewerkers zoveel mogelijk bij het behalen van het HKZ-certificaat. Zij beschrijven zelf hun taken en werkzaamheden, zodat het echt “iets” van de medewerkers zelf wordt!”
Op zoek naar interne auditoren Momenteel is Goos op zoek naar medewerkers die het interessant vinden om tot interne auditor te worden opgeleid. Zij zullen na een gedegen training de interne audit uitvoeren. “Ik zoek niet alleen binnen het bureau GHOR, maar nodig ook betrokken collega's van de Veiligheidsregio uit, zoals collega's van de brandweer of van het Kwaliteitsbureau. Zij krijgen als interne auditor de kans een kijkje te nemen in de keuken van het bureau GHOR. Zij kunnen het bureau GHOR bovendien met een frisse en objectieve blik beoordelen omdat ze er niet zelf werken.” Mariska Snakenborg
dan ook vooraanstaande politici aanwezig zijn om hun visie op deze kwestie te geven. Naast diverse plenaire lezingen zijn er forumdiscussies en workshops. En uiteraard kunt u vragen stellen aan de ervaringsdeskundigen van het Meander Medisch Centrum en de Veiligheidsregio Utrecht. Zij delen hun ervaringen graag met u. Wilt u het congres op 26 november bijwonen? U kunt zich nog opgeven, via www.laatjebesmetten.nl Mariska Snakenborg
17
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
Gaslek bij St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein Communicatie essentieel bij incidenten gevaarlijke stoffen Verslagen over incidenten of oefeningen in dit blad worden gewoonlijk belicht vanuit het perspectief van de hulpverlening. Maar hoe ervaren de slachtoffers die hulpverlening eigenlijk? Eén van de oefenslachtoffers van Oefening Voortuin, Tine Galama van de LOTUS-kring Rivierenland, doet haar relaas.
H
Hoewel het gaslekincident in mei plaatsvond heeft Mark van Not, stafmedewerker Bedrijfshulpverlening en Rampenopvang van het ziekenhuis, het nog helder voor de geest. “Dat
liep gelukkig goed af, maar het drukte zowel het ziekenhuis als het Bureau GHOR met de neus op de feiten: de communicatie bij dergelijke incidenten kan beter!”
Gaslek
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Bij werkzaamheden aan het talud van de Zuidstedeweg in Nieuwegein sloeg een damwandprofiel door een gasleiding heen. Het St. Antonius Ziekenhuis aan de overkant van de Zuidstedeweg lag, gezien de windrichting, het dichtst bij de vrijgekomen gaskolom. Voor brandweer en politie was het gaslek aanleiding om op te schalen tot een GRIP-1 situatie. Zij stelden vast dat het ziekenhuis in het effectgebied van het gaslek lag, hetgeen concreet betekende dat er niet geë-
vacueerd hoefde te worden. Wel moesten ramen en deuren gesloten blijven. De aanwezige piketfunctionaris van Bureau GHOR, de officier van Dienst Geneeskundig (OVDG) nam dan ook verder geen contact op met het ziekenhuis. “Politie en brandweer lieten onze parkeerwachten weten dat auto's in de parkeergarage niet weg mochten”, vertelt Van Not. “Startende auto's zouden, door het vrijgekomen gas, een explosie kunnen veroorzaken. Zodra wij dit hoorden, hebben we de interne bedrijfshulpverlening (BHV) opgeschaald en zijn we gestart met preventieve maatregelen.” Maar volgens Van Not was het niemand duidelijk hoe ernstig de situatie was. “Wij hadden geen contact
met de buitenwereld over het incident.”
Verbeterpunten Het St. Antonius Ziekenhuis evalueerde het incident inmiddels uitvoerig met Bureau GHOR en de Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF). “We hebben geconcludeerd dat er van beide kanten slagvaardiger opgetreden had kunnen worden”, vertelt Van Not. “Het incident leverde aan beide kanten een aantal leerpunten op en heeft ons met de neus op de feiten gedrukt. De banden tussen het ziekenhuis en Bureau GHOR zijn inmiddels extra aangehaald en dit zal zeker leiden tot betere communicatie en een verbeterde samenwerking.” Mariska Snakenborg
Optuigen van nieuwe situaties tijdens jaarlijkse GHOR-dag “Het is goed om hier met elkaar te spreken over nieuwe ontwikkelingen bij de geneeskundige hulp bij rampen en ongevallen. Wanneer we er in de praktijk mee te maken krijgen, moeten we schouder aan schouder werken, en moet iedereen weten wat te doen,” aldus Robert Jan Schouwerwou, adjunct-directeur Bureau GHOR tijdens de jaarlijkse GHOR dag. Zo'n dertig piket-functionarissen van het bureau waren 10 september aanwezig in de Greenvillage in Nieuwegein.
D
De samenwerking met de Gezondheidskundige Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (GAGS) is een prima ontwikkeling en een belangrijke stap vooruit, leidde Hans Wink, algemeen directeur van de Veiligheidsregio Utrecht, de dag in. Daarop nam Rob van Strien, Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS) het woord van hem over.
communicatie-adviseur bij de Veiligheidsregio Utrecht de deelnemers in de huid kruipen van de woordvoerders van het team Commando Plaats Incident (COPI), en de communicatieadviseurs van het Regionaal Overleg Team (ROT) en het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT). Welke communicatie-acties zouden zij ondernemen wanneer er op een basisschool zo’n tachtig kinderen onwel zijn geworden?
Introductie GAGS In zijn presentatie introduceerde Van Strien de GAGS-pool, legde hij uit hoe de GAGS-en werken en toonde hij welke informatie relevant is bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ook stipte hij de, soms moeizame, communicatie aan van de GAGS met medisch specialisten en met het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC). Robert Jan Schouwerwou reageerde hier direct op en benadrukte dat het voor de piket-functionarissen belangrijk is te weten waar zij voor medisch advies terecht kunnen. “Wanneer de communicatie tussen GAGS en artsen moeizaam verloopt, kunnen we hiervoor wellicht beter contacten onderhouden met het NVIC”, opperde hij. Hierover moet duidelijkheid komen, vond Schouwerwou. Hij noemde dit een aandachtspunt voor Utrecht in de samenwerking met de GAGS-pool.
Crisiscommunicatie
18
Na de koffiepauze werd de sfeer wat informeler. De aanwezigen werden opgedeeld in drie groepen en gingen praktisch aan de slag tijdens korte workshops. In een workshop over Crisiscommunicatie liet Anna Fallon,
GHOR, AGS en GAGS Ook bij de workshop ‘GAGS-AGS en het samenspel met de GHOR’, werd gewerkt aan de hand van een praktijkvoorbeeld. Rob van Strien beschreef twee cases waarmee hij eerder in Amsterdam te maken had. Samen met Jan Jacobs, Adviseur Gevaarlijkse Stoffen (AGS) bij de brandweer in Utrecht, sprak hij aan de hand van de praktijkvoorbeelden over de rol van de AGS, de GAGS en over de samenwerking met de GHOR-medewerkers. “Gebruik altijd je gezond verstand, en schakel bij twijfel altijd de GAGS in”, was de les die Jacobs en Van Strien de workshopdeelnemers meegaven.
slecht effect heeft op de gezondheid”, aldus Van Loon. Slachtoffers hebben volgens hem veel meer baat bij directe praktische ondersteuning, zoals een kop koffie of het regelen van onderdak. Na de workshops was het tijd voor de lunch. Tijd die overigens ook nuttig besteed werd door het uitreiken van een nieuw alarmeringssysteem voor de piketfunctionarissen. Zij zullen vanaf 15 september werken met de Galaxy P2000, een alarmontvanger waarbij de reactietijd aanzienlijk sneller is dan het voorgaande alarme-
Voor hij zijn verhaal begon, zei Van Duhen zich bewust te zijn van een kritisch gehoor, want “medewerkers van de GHOR zijn immers de fine fleur van rampenbestrijding”. Prompt ontbrak de GHOR, tot grote hilariteit van zijn toehoorders, in zijn presentatie bij de vernieuwde GRIP-2 situatie.
“Jarenlang hebben we gedacht dat we preventief posttraumatische stress-stoornissen konden voorkomen door slachtoffers veel te laten spreken over het trauma. Inmiddels weten we dat blijven hangen in die emoties een slecht effect heeft op de gezondheid.” ringssysteem. En om het smoelenboek VRU actueel te houden, werden alle aanwezigen direct op de gevoelige plaat vastgelegd.
PSHOR kijkdoos Peter van Loon van het Instituut voor Psychotrauma, behandelde aan de hand van een quiz de Psychosociale Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PSHOR). Hierbij bepleitte hij een nieuwe koers voor de PSHOR. “Jarenlang hebben we gedacht dat we preventief posttraumatische stressstoornissen konden voorkomen door slachtoffers veel te laten spreken over het trauma. Inmiddels weten we dat blijven hangen in die emoties een
referentiekader dat twee jaar geleden is opgesteld.” De presentatie die Van Duhen verzorgde, is overigens met oog op de implementatie van de nieuwe situatie, verplichte kost voor alle piketfunctionarissen van de VRU.
Vernieuwde GRIP-situatie Het middagprogramma startte met een presentatie van brandweercommandant Jan Pieter van Duhen over de vernieuwde GRIP-situatie. “Tot op heden hanteren betrokken instanties, politie, brandweer en GHOR vaak eigen definities van de GRIP-niveaus. Om de communicatie hierover beter af te stemmen, werken we vanaf januari 2009 met een vernieuwde GRIPsituatie, aansluitend bij het landelijk
Het belangrijkste verschil in de nieuwe situatie zit met name in de -opkomsttijden. Deze zijn korter dan voorheen. “Als wij deze opkomsttijden willen realiseren, zullen alle piketfunctionarissen moeten kunnen beschikken over een piketvoertuig”, vulde Robert Jan Schouwerwou het verhaal van Duhen aan. “We onderzoeken nog hoe we dit kunnen realiseren. Maar zolang dit nog niet geregeld is, beschouwen we deze opkomsttijden als richtlijn.” Mariska Snakenborg en Marije Rispens