VROM-Inspectie Regio Noord Overheden Cascadeplein 10
Urgentieverlening in de lokale praktijk
Postbus 30020 9700 RM Groningen Telefoon 050-5992700 Fax 050-5992699
Deelrapport bij 'Als wachten te lang duurt'
8253
Opdrachtgever: VROM-Inspectie Datum mei 2008 Auteurs Steven Kromhout Lisan Wilkes Sjoerd Zeelenberg RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020-522 11 11 telefax 020-627 68 40 www.rigo.nl
[email protected]
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 2/29
1
Inleiding
4
1.1 1.2 1.3 1.4
Achtergrond Methode Respons Leeswijzer
4 4 4 5
2
Organisatie
6
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Organisatie van de woonruimteverdeling Organisatie van de urgentieverlening Afspraken met instellingen Veranderingen in organisatie
3
Proces
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Aanvraag Besluitvorming Klachten Zoekproces Veranderingen in keuzevrijheid
4
Urgentieverlening in cijfers
4.1 4.2 4.3
Inleiding Aanvragen en toekenningen Kanttekeningen bij de cijfers
5
Criteria voor urgentie
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Inleiding Algemene voorwaarden Echtscheiding Mantelzorg Huurschuld Medische klachten Burenoverlast Veranderingen in criteria
6
Mening respondenten
6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Tevredenheid Oordeel Groepen in de knel
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
6 6 8 9 10
11 11 13 14 15 16
17 17 17 19
20 20 20 21 22 22 23 24 24
26 26 26 27 29
Pagina 3/29
1 Inleiding
1.1
Achtergrond
Naar aanleiding van brieven van burgers heeft de VROM-Inspectie een onderzoek ingesteld naar de urgentieproblematiek in de sociale huursector in Nederland. Dit rapport doet verslag van een van de onderdelen van dit onderzoek, namelijk het deelonderzoek naar de urgentieverlening in de praktijk. Doel van dit onderzoek is om een beeld te schetsen van de manier waarop bij de woonruimteverdeling in de sociale huursector wordt omgegaan met woningzoekenden die vanwege dringende omstandigheden een urgente behoefte hebben om te verhuizen. Het rapport biedt onder meer inzicht in: – de gebruikte methoden voor urgentieverlening in Nederland; – de mate waarin urgentieaanvragen worden toegekend; – de criteria die gehanteerd worden bij het beoordelen van aanvragen; – het oordeel van gemeenten en corporaties over de huidige praktijk.
1.2
Methode
Om een goed, kwantitatief, overzicht te krijgen van de huidige praktijk rond urgentie in de sociale huursector, is een enquête uitgevoerd. Daarbij is gekozen voor een internetenquête. Een internetenquête heeft in vergelijking met een schriftelijke enquête een korte doorlooptijd. Een telefonische enquête was bij dit onderwerp minder geschikt omdat de verwachting was dat een aantal antwoorden moest worden opgezocht. Bovendien heeft de doelgroep, bestaande uit medewerkers van corporaties en gemeenten, zonder uitzondering toegang tot het Internet. De enquête is uitgezet door het enquêtecentrum van Onderzoeksinstituut OTB. Via de website van het OTB kon de enquête worden ingevuld. Gemeenten en corporaties zijn op verschillende manieren benaderd om deel te nemen aan de enquête. Ten eerste zijn namens de VROM-Inspectie brieven gestuurd aan alle gemeenten en woningcorporaties in Nederland met het verzoek om de enquête in te vullen. Daarnaast is op de websites van zowel Aedes als VNG een oproep geplaatst om deel te nemen, vergezeld van een link naar de enquête. Kort na de start van de enquête bleken enkele gemeenten en corporaties niet uit de voeten te kunnen met de vragenlijst, omdat zij geen gebruik maakten van een urgentieregeling. Daarop is voor deze categorie respondenten een aangepaste versie van de enquête gemaakt en op de website van het OTB geplaatst. De responstijd voor de enquête bedroeg oorspronkelijk twee weken, van 8 tot 22 oktober. Na ruim een week is een herinnering gestuurd. Vóór het verlopen van de responstijd is besloten om de responstijd met nog eens twee weken te verlengen, tot 4 november, en zijn de gemeenten en corporaties daarop geattendeerd. Na afloop van deze termijn zijn nog enkele medewerkers van regionale corporaties die werkzaam zijn in gemeenten en waarvan nog geen gegevens beschikbaar waren, persoonlijk benaderd om de enquête alsnog in te vullen. Op 26 november is de enquête definitief gesloten.
1.3
Respons
In totaal is de standaardenquête 551 keer ingevuld, waarvan 331 keer namens woningcorporaties en 220 keer namens gemeenten. Van deze respondenten hebben er 269 de enquête tot en met de laatste vraag afgemaakt. Bij de enquête voor organisaties zonder urgentieregeling zijn er respectievelijk 13 woningcorporaties en 17 gemeenten aan de vragenlijst begonnen, waarvan in totaal 14 de enquête hebben afgemaakt. Sommige organisaties hebben meerdere enquêtes ingevuld. Gecorrigeerd voor deze dubbelingen zijn er 294 respondenten namens corporaties en 196 namens gemeenten. Bij de corporaties bevat dit aantal soms meerdere vestigingen van dezelfde corporatie die in diverse werkgebieden met verschillende urgentieregelingen VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 4/29
werken. Voor de gemeenten geldt dat 44% van de 443 gemeenten in Nederland heeft meegedaan aan het onderzoek. Een van de eerste vragen van de enquête was bedoeld om te achterhalen voor welk gebied de betreffende organisatie de enquête heeft ingevuld. Bij de gemeenten is ervan uitgegaan dat de antwoorden alleen op de betreffende gemeente slaan. Aan de corporaties is gevraagd om, wanneer in hun werkgebied verschillende urgentieregelingen voorkomen, voor elk werkgebied een aparte enquête in te vullen. Vervolgens is gevraagd om de gemeenten te noemen waarvoor de betreffende urgentieregeling geldt. Op basis van deze antwoorden konden de uitkomsten van de enquêtes per gemeente worden weergegeven. Tabel 1-1
Responsverdeling naar grootteklasse
minder dan 20.000 20.000 tot 50.000 meer dan 50.000 G31 Totaal
gemeenten aantal 189 188 35 31 443
respons aantal 149 157 30 31 367
perc. 79% 84% 86% 100% 83%
In totaal bevatten de uitkomsten van de enquêtes gegevens over 367 gemeenten, (83%). De voltooide enquêtes beslaan in totaal 280 gemeenten (63%). Figuur 1-1 laat de geografische spreiding van de voltooide en onvoltooide enquêtes zien. Figuur 1-1
1.4
Respons op gemeenteniveau aan het begin en het einde van de enquête
Leeswijzer
De opbouw van dit rapport volgt in grote lijnen de blokken waaruit de vragenlijst is opgebouwd:
• • • • •
Organisatie: welke partijen zijn er bij de woonruimteverdeling en de urgentieverlening betrokken? Wie adviseert en wie beschikt? (Hoofdstuk 2) Proces: hoe ziet de procedure eruit, van aanvraag van urgentie tot toewijzing van een woning? (Hoofdstuk 3) Urgentieverlening in cijfers: aantallen aanvragen, toekenningen en afwijzingen, per provincie (Hoofdstuk 4). Urgentiecriteria: enkele hypothetische gevallen werden voorgelegd met de vraag of deze voor urgentie in aanmerking komen (Hoofdstuk 5). Mening van respondenten: hoe beoordelen de partijen zelf de huidige werkwijze? (Hoofdstuk 6)
Deze rapportage bevat geen eindconclusies. Deze worden verwoord in het hoofdrapport ‘Als wachten te lang duurt’.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 5/29
2 Organisatie
2.1
Inleiding
Allereerst richten wij onze blik op de wijze waarop de urgentieverlening georganiseerd is. Welke actoren zijn erbij betrokken en welke rol spelen deze? Daarvoor brengen we eerst ‘woonruimteverdelingland’ in kaart, alvorens dieper in te gaan op de urgentieverlening zelf.
2.2
Organisatie van de woonruimteverdeling
Om de organisatie van de urgentieverlening te kunnen begrijpen moeten we eerst een blik werpen op de organisatie van de woonruimteverdeling. Daarin zijn in Nederland grote regionale verschillen.
Regionalisering Een van deze verschillen betreft de mate waarin de woonruimteverdeling op regionaal niveau is georganiseerd. Op basis van de antwoorden die in de enquête zijn gegeven, aangevuld met Internet research, is in Figuur 2-1 voor alle gemeenten in Nederland weergegeven of er op het gebied van woonruimteverdeling sprake is van regionale samenwerking tussen woningcorporaties die samen een regionaal systeem hebben of van regionale woningcorporaties die een eigen systeem of systemen hanteren voor meerdere gemeenten in hun werkgebied. In de drie Randstadprovincies en Gelderland werken in de meeste gemeenten bijna alle woningcorporaties op regionaal niveau samen bij het aanbieden van woningen. In de andere provincies komt regionale samenwerking tussen corporaties op het gebied van woonruimteverdeling en regulering daarvan door gemeenten minder voor. Wel is er, met name in het noorden en uiterste zuiden van Nederland, een aantal grote regionale corporaties die via een eigen systeem woningen aanbieden in een groot aantal gemeenten, bijvoorbeeld Corporatieholding Friesland en Wonen Limburg. In Noord-Brabant, Flevoland, Overijssel en Zeeland is de woonruimteverdeling veelal op lokaal niveau georganiseerd. In de meeste gemeenten in deze provincies biedt elke corporatie zelf haar eigen woningen aan, maar in sommige gevallen (met name grotere gemeenten als Almere, Breda en Zwolle) is er een lokaal systeem waarin alle corporaties participeren.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 6/29
Figuur 2-1
Regionalisering in de woonruimteverdeling
Invloed van gemeenten De samenwerking tussen woningcorporaties bij het aanbieden van woningen houdt deels verband met de rol die gemeenten spelen in de woonruimteverdeling. Gemeenten die zich actief opstellen, ijveren vaak voor één verdelingsysteem waarin alle woningcorporaties samenwerken, op lokaal dan wel op regionaal niveau. Gemeenten kunnen op grond van de Huisvestingswet regels over de woonruimteverdeling vastleggen in een huisvestingsverordening of overeenkomst. Uit de evaluatie van de wet uit 2003 bleek dat in West-Nederland bijna alle gemeenten een verordening of overeenkomst hebben. Ook in Oost-Nederland gold dit voor een ruime meerderheid van de gemeenten. In Noord- en Zuid-Nederland hadden de meeste gemeenten (resp. 69% en 80%) geen verordening of overeenkomst. Daar hebben de corporaties dus meer ruimte om eigen woonruimteverdelingsystemen met verschillende criteria te hanteren.
Modellen en criteria In de woonruimteverdelingsystemen worden verschillende modellen gehanteerd om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Het aanbodmodel, waarbij vrijkomende woningen worden geadverteerd, wordt nog altijd het meest gebruikt. Wel zien we in steeds meer regio’s, vooral in het Gelderse rivierengebied, systemen ontstaan waarin verschillende modellen gecombineerd worden. Het optiemodel is de laatste jaren populairder geworden, vooral in Noord-Nederland.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 7/29
Figuur 2-2
Gehanteerde modellen
100% 90% 80% 70% Aanbodmodel
60%
Optiemodel
50%
Loting
40%
Distributiemodel
30% 20% 10% 0% Noord
Oost
West
Zuid
De rangorde van woningzoekenden kan op verschillende manieren worden bepaald. Ten opzichte van 2003 is inschrijfduur populairder geworden en wordt woonduur minder gehanteerd, met name in West-Nederland. De opmars van loting is vooralsnog beperkt gebleven. Net als het principe ‘wie het eerst, het eerst maalt’ wordt het vaak alleen gebruikt voor een beperkt deel van het aanbod.
Figuur 2-3
Gehanteerde volgordecriteria
100% 90% 80% 70% Inschrijfduur
60%
Woonduur
50%
Loting
40%
Wie het eerst komt
30% 20% 10% 0% Noord
2.3
Oost
West
Zuid
Organisatie van de urgentieverlening
De wijze waarop de woonruimteverlening is georganiseerd, is duidelijk van invloed op de organisatie van de urgentieverlening. In de gebieden waar de woonruimteverdeling niet door gemeenten is gereguleerd en woningcorporaties niet samenwerken bij het aanbieden van woningen, zijn minder vaak regionale afspraken over urgentieverlening. En omgekeerd, in de gebieden waar sprake is van regionale samenwerking tussen corporaties of waar regionale corporaties actief zijn, is vaker sprake van regionaal urgentiebeleid. Tabel 2-1
Afspraken over criteria voor urgentieverlening, per landsdeel
Noord
Oost
West
Zuid
Nederland
Lokale afspraken Regionale afspraken Geen afspraken
17% 38% 45%
32% 59% 9%
24% 74% 2%
55% 11% 34%
32% 51% 17%
n
47
78
146
83
354
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 8/29
2.4
Afspraken met instellingen
Veel mensen die een tijd in een instelling (bijv. maatschappelijke opvang) hebben doorgebracht, zijn aangewezen op een huurwoning als zij zelfstandig gaan wonen. Omdat deze mensen via de reguliere woonruimteverdeling vaak geen woning vinden, maken gemeenten en corporaties afspraken met de betreffende instellingen voor het huisvesten deze woningzoekenden. Ook komt het vaak voor dat deze mensen (tijdelijk) begeleid moeten worden bij het zelfstandig wonen. Het maken van afspraken met instellingen over het huisvesten van cliënten in (reguliere) woningen, is vaak aan de orde. In driekwart van de gemeenten wordt dit gedaan. Of er afspraken zijn, hangt samen met de grootte van de gemeente. In alle gemeenten met méér dan 100.000 inwoners zijn afspraken gemaakt met instellingen. Ook in de middelgrote gemeenten met tussen de 20.000 en 100.000 inwoners, geeft de overgrote meerderheid aan afspraken te hebben. Deze gemeenten fungeren vaak als centrumgemeenten binnen een regio, en hebben in die hoedanigheid afspraken gemaakt met de instellingen uit de regio. Figuur 2-4
Afspraken met instellingen
(ex-)psychiatrische patiënten
65%
slachtoffers van huiselijk gew eld
50%
(ex-)daklozen
47%
(ex-)verslaafden
41%
ex-gedetineerden
32%
anders
50%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Met welke instellingen zijn afspraken gemaakt? Het gaat hoofdzakelijk om instellingen die zich bewegen op het terrein van de maatschappelijke opvang (zie Figuur 2-4). Bijna tweederde van de respondenten geeft aan afspraken te hebben met instellingen voor (ex-)psychiatrische patiënten. Ook hebben veel gemeenten afspraken met instellingen die opvang bieden aan slachtoffers van huiselijk geweld, zoals Blijf-van-mijn-lijfhuizen. Ook met instellingen voor (ex-)daklozen en (ex-)verslaafden maakt bijna de helft van de gemeenten afspraken. Voor ex-gedetineerden maakt een derde van de gemeenten afspraken. Naast afspraken met bovengenoemde instellingen bestaan in veel gemeenten afspraken over het huisvesten van verblijfsgerechtigden. Iedere gemeente krijgt jaarlijks een taakstelling van de rijksoverheid voor het aantal te huisvesten statushouders. De corporaties zijn vrijwel altijd de partij die samen met de gemeente ervoor zorgen dat de statushouders ook daadwerkelijk een woning krijgen. Driekwart van de gemeenten heeft aangegeven afspraken te hebben met de instelling die verantwoordelijk is voor de huisvesting van statushouders, het COA. De helft van de gemeenten heeft bovendien afspraken met andere instellingen dan de hierboven genoemde. Vaak zijn dit zorginstellingen, bijvoorbeeld voor geestelijk of lichamelijk gehandicapten, begeleid wonen of een specifieke doelgroep zoals epilepsiepatiënten. Ook zijn afspraken met jeugdzorg of jongerenopvang meerdere keren genoemd. In iets meer dan de helft van de gevallen gaat het om een van tevoren afgesproken (maximum) aantal woningen. In de overige gemeenten is het afhankelijk van de behoefte. Dit laatste is sterker het geval in NoordNederland en, hoewel in iets mindere mate, ook in Zuid-Nederland. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de woonruimteverdeling en urgentieverlening hier minder vaak regionaal is georganiseerd. Toewijzing en afspraken met instellingen zullen dan vaker ad hoc gebeuren.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 9/29
2.5
Veranderingen in organisatie
Urgentie is voor menige gemeente en corporatie een belangrijk onderwerp van discussie, en als gevolg daarvan verandert er nogal eens wat op dat terrein. Bijna de helft van de respondenten bevestigt dat zich de afgelopen jaren belangrijke veranderingen hebben voorgedaan in de urgentieregeling. Echter, veranderingen in de organisatie van de urgentieverlening, zoals bijvoorbeeld de status van een urgentiecommissie, hebben zich niet zo vaak voorgedaan (11%). In enkele samenwerkende gemeenten, heeft de urgentiecommissie meer vrijheid gekregen om binnen kaders een eigen afweging te maken. Veranderingen ten aanzien van het gebied waarbinnen de urgentieregeling geldt, bijvoorbeeld het overgaan tot regionale samenwerking, is in 10% van de gemeenten voorgevallen.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 10/29
3 Proces
3.1
Aanvraag
Urgenten kunnen voor hun urgentieaanvraag bij verschillende instanties terecht. Verreweg de meeste respondenten, ruim tweederde, geven aan dat urgentie aangevraagd kan worden bij de corporatie(s). Het aanvragen van urgentie bij de gemeente (21%) en bij een urgentiecommissie (15%) komt een stuk minder vaak voor. Een aantal respondenten geeft een nadere toelichting op de urgentieaanvraag. Bijvoorbeeld dat een reguliere urgentieverklaring bij de gemeente kan worden aangevraagd, maar dat stadsvernieuwingsurgenten direct door de corporatie als urgent worden aangemerkt en dus niet zelf een aanvraag hoeven in te dienen. Ook komt het voor dat urgenten een verklaring bij een medisch specialist of bij maatschappelijk werk moeten aanvragen. Figuur 3-1
Waar kunnen woningzoekenden urgentie aanvragen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
70%
w oningcorporatie(s)
21%
gemeente(n)
15%
urgentiecommissie
13%
anders
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
In driekwart van de gemeenten vindt een persoonlijk gesprek plaats bij de aanvraag. Meestal vindt dit gesprek plaats nadat de woningzoekende schriftelijk een aanvraagformulier of verzoek heeft ingediend, of aan de balie van de betreffende instantie (meestal dus de corporatie) een aanvraag heeft gedaan. Tijdens het gesprek kan de woningzoekende de aanvraag toelichten en uitleg krijgen over de urgentieprocedure.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 11/29
Figuur 3-2
Hoe wordt urgentie aangevraagd (Meerdere antwoorden mogelijk)
persoonlijk gesprek
74%
loket/ frontoffice
53%
telefoon
17%
internet
13%
anders
28%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Aan het aanvragen van urgentie zijn veelal kosten verbonden. In ruim tweederde van de gemeenten, wordt een bepaald bedrag berekend voor de urgentieaanvraag. Dat bedrag varieert van €10 tot zelfs €150, maar in de meeste gevallen ligt het tussen de €25 en de €75. Figuur 3-3
Kosten urgentieaanvraag
meer dan € 100 € 25 of minder € 76 t/m € 100
€ 51 t/m € 75
€ 26 t/m € 50
Voor sommige urgent woningzoekenden zullen de kosten een drempel vormen voor het aanvragen van de urgentie. Zeker als het om een hoog bedrag gaat. Wellicht om de woningzoekenden onnodige kosten te besparen geven veel instanties direct bij de aanvraag al het advies om geen aanvraag in te dienen, als al duidelijk is dat de woningzoekende niet aanmerking zal komen voor urgentie. Dit voorkomt bovendien dat woningzoekenden een urgentietraject doorlopen, zonder resultaat. In tweederde van de gemeenten wordt de woningzoekende bij de eerste aanvraag afgeraden verder te gaan met het aanvragen van urgentie. In enkele gemeenten wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, als op basis van het intakegesprek de inschatting is dat woningzoekenden geen kans maken op urgentie. In een kwart van de gemeenten vindt deze selectie aan de poort niet of nauwelijks plaats: 16% geeft alleen objectieve informatie over de urgentiecriteria en in 9% wordt iedere aanvraag in behandeling genomen.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 12/29
3.2
Besluitvorming
Als de aanvraag is ingediend, bij een corporatie, een gemeente of ergens anders, zijn er vaak meerdere andere instanties die advies uitbrengen over het al dan niet verlenen van de urgentie. Het zijn met name instellingen en organisaties die gespecialiseerd zijn in de problematiek die vaak aan de orde is bij urgentieverlening, afhankelijk van de aard of reden van de aanvraag. Het zijn zowel medische als maatschappelijk instanties. Maatschappelijk werk en de GGD worden het meest genoemd als adviserende instanties. Maar de woningcorporaties zijn vaak ook als adviseur betrokken in het urgentietraject. Gemeenten spelen minder vaak een rol bij het adviseren over de urgentieverlening. Figuur 3-4
Wie adviseert bij de urgentieverlening? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Maatschappelijk w erk
45%
GGD
44%
w oningcorporatie(s)
40%
CIZ
36%
urgentiecommissie
28%
Huisarts
24%
Politie
23%
Riagg
18%
gemeente(n)
18%
Anders
29% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Naast de in de grafiek genoemde instanties, worden soms onafhankelijke derden ingeschakeld om advies te geven, afhankelijk van de aard of reden van de aanvraag, zoals medische adviseurs, (keurings)artsen of een zorginstelling in geval van een aanvraag op medische grond. Als de aanvraag gebaseerd is op sociale gronden, adviseren, naast maatschappelijk werk, ook andere maatschappelijke en sociale instellingen bij de urgentieverlening. En soms is sprake van een soort adviesteam waar verschillende organisaties in vertegenwoordigd zijn. Enkele keren is aangegeven dat van advisering geen sprake is, omdat men objectieve criteria hanteert. De uiteindelijke beslissing voor het toekennen van de urgentie ligt in de meeste gemeenten in handen van de woningcorporaties (40%) of een urgentiecommissie (36%). Gemeenten hebben meestal geen beslissingsbevoegdheid bij urgentieverlening. In een aantal gemeenten is de uitvoering van de urgentieverlening in handen van een speciaal daarvoor opgerichte uitvoeringsinstantie. Voorbeelden hiervan zijn het Vierde Huis (gevestigd in Utrecht, maar werkzaam voor gemeenten en corporaties in heel Nederland) en de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) in Rijnmond. Deze instanties hebben vaak het mandaat om het uiteindelijke besluit te nemen, aan de hand van uitgebrachte adviezen. Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen de landsdelen, als het gaat om wie er beslist over de urgentie. In West-Nederland zijn het de urgentiecommissies en de gemeenten die beslissen en in Oost-Nederland de urgentiecommissies en de corporaties. In Noord- en Zuid-Nederland zijn het doorgaans de corporaties die beslissen of iemand urgentie krijgt of niet.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 13/29
Figuur 3-5
Wie beslist er over de urgentie?
Zuid-Nederland
West-Nederland
1 Urgentiecommissie 2 Gemeente(n) 3 Woningcorporatie(s) 4 Anders
Oost-Nederland
Noord-Nederland
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Deze verschillen kunnen voor een groot deel verklaard worden door de verschillen in de organisatie van de woonruimteverdeling. In de gebieden waar geen sprake is van regionale woonruimteverdeling of regulering van de woonruimteverdeling door de gemeenten, zijn het vaker de woningcorporaties die beslissen over de urgentie. In deze gebieden zijn het de corporaties die vrijwel alles rondom de woonruimteverdeling, en dus ook de urgentieverdeling, zelf regelen. In gebieden waar regionale samenwerking wel plaatsvindt, zijn het vaker de urgentiecommissies die het uiteindelijke besluit nemen. En in gebieden waar gemeenten woonruimteverdelingsregels hebben vastgelegd in een verordening, zijn het vaker gemeenten die beslissen. De periode van urgentieaanvraag tot besluit neemt gemiddeld ongeveer 4 tot 6 weken in beslag.
3.3
Klachten
Het is mogelijk dat woningzoekenden een klacht hebben over de urgentieprocedure. Veelal is er een klachtencommissie of beroepsinstantie waar de woningzoekenden terecht kunnen met hun klacht. Tabel 3-1
Waar kunnen woningzoekenden terecht met klachten (n=355, meerdere antwoorden mogelijk)
Instantie
Aantal
%
klachtencommissie of beroepsinstantie
215
61%
woningcorporatie
91
26%
gemeente
78
22%
anders
18
5%
Uit bovenstaande tabel is op te maken dat de meeste respondenten hebben aangegeven dat een klachtencommissie de klachten in behandeling neemt. Bij ongeveer een kwart kunnen klachten (ook) bij de woningcorporatie worden ingediend en in 22% van de gevallen kunnen woningzoekenden terecht bij de gemeente met hun klacht over de urgentieprocedure. Daarnaast zijn andere instanties genoemd, zoals bijvoorbeeld de ombudsman, maatschappelijk werk en de huurdersorganisatie. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan dat de uitspraken van een klachtencommissie of andere beroepsinstantie bindend zijn, de andere helft geeft aan dat de uitspraken alleen adviserend zijn.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 14/29
3.4
Zoekproces
Op welke manier worden urgenten aan een woning geholpen en hoeveel keuzevrijheid hebben ze daarbij? In de meeste gemeenten kunnen urgent woningzoekenden zelf een geschikte woning zoeken binnen het beschikbare aanbod. Doorgaans krijgen ze daar zes maanden de tijd voor. In 40% van de gemeenten krijgen urgenten een woning aangeboden door de corporatie, zonder zelf te zoeken. In een op de vijf gemeenten moeten woningzoekenden eerst zelf zoeken, pas wanneer dat geen resultaat heeft, biedt de corporatie een woning aan. Figuur 3-6
Zoekproces woningzoekenden met urgentieverklaring (Meerdere antwoorden mogelijk)
zelf zoeken
57%
aanbieding door corporatie
40%
eerst zelf zoeken, daarna aanbieding
19%
afhankelijk van categorie
anders
11%
9%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
In een paar gevallen geldt er iets anders. Een voorbeeld is dat urgenten ook in de private sector mogen zoeken. In een andere gemeente geldt ook voor urgenten de volgorde van inschrijving. De urgent woningzoekende met de langste inschrijvingstijd komt het eerst aan de beurt. Er zijn enige verschillen tussen de landsdelen. In West-Nederland komt het vaker voor dat urgenten eerst zelf zoeken en, als dat niet lukt, daarna een woning aangeboden krijgen van de corporatie. In het noorden krijgen urgenten doorgaans een woning aangeboden van de corporatie. Ook komt het voor dat gemeenten een urgent woningzoekende voordragen aan de corporatie, die dan vervolgens een aanbod doet. De keuzevrijheid van de urgent woningzoekenden wordt ingeperkt door het zoekprofiel. Een zoekprofiel geeft aan de hand van criteria (bijvoorbeeld ten aanzien van de grootte van de woning, de gemeente of de wijk) aan waar de woningzoekenden naar kunnen zoeken. Vaak is de achterliggende gedachte dat mensen hun urgentiestatus niet mogen gebruiken om ‘wooncarriere’ te maken. Het hanteren van een zoekprofiel is vrij gangbaar in Nederland: in meer dan de helft van de gemeenten wordt gewerkt met een zoekprofiel. Een andere mogelijkheid om de keuzevrijheid te beperken is dat de urgentie niet geldt voor een deel van de woningen. In ruim een kwart van de gevallen gaat dit op. In ongeveer een op de vijf gemeenten (18%) geldt de urgentieverklaring voor alle woningen en hebben urgent woningzoekenden dus veel keuzevrijheid. In de helft van de gevallen wordt geen rekening gehouden met de woonwensen van de urgent woningzoekende. Voor de andere helft geldt dat men zoveel mogelijk zijn best doet rekening te houden met de woonwensen. De urgent woningzoekenden hebben doorgaans dus niet zoveel te kiezen. Dat kan betekenen dat een aanbod van een corporatie ook niet zo maar geweigerd kan worden: als wel wordt geweigerd, vervalt de urgentiestatus. Dit is de meest gangbare regeling ten aanzien van weigering, zoals uit onderstaande grafiek blijkt.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 15/29
Figuur 3-7
Mogelijkheid tot weigeren van aangeboden woningen?
kan niet, w ant dan vervalt de urgentiestatus kan één tot drie keer zonder gevolgen voor de urgentiestatus kan onbeperkt zonder gevolgen voor de urgentiestatus anders
Het komt maar weinig voor dat de urgent onbeperkt kan weigeren, zonder gevolgen voor de urgentiestatus. Soms zijn andere criteria opgesteld, zoals het aantal keer dat de urgent mag weigeren. Ook wordt meerdere keren een tijdslimiet genoemd, meestal van enkele maanden tot een jaar, waarbinnen de urgent mag weigeren. Tot slot is het ook niet ongebruikelijk dat alleen geweigerd mag worden indien men daar een gegronde reden voor heeft. Deze regeling impliceert meer maatwerk: elke weigering wordt apart beoordeeld. “Zwart/wit is het weigeren van een woning grond om de urgentie in te trekken. Er vindt wel een individuele toetsing plaats of de weigering als terecht of onterecht wordt aangemerkt. Personen die het niet eens zijn met de intrekking kunnen bezwaar aantekenen.”
3.5
Veranderingen in keuzevrijheid
Hoewel zich in de afgelopen jaren wel veranderingen hebben voorgedaan in de urgentieregeling, hadden de veranderingen slechts in 14% van de gevallen te maken met het zoekprofiel. De keuzevrijheid van urgenten met een zoekprofiel is in de meeste gemeenten (61%) hetzelfde gebleven. Een klein deel (18%) van de respondenten heeft aangegeven dat de urgenten met een zoekprofiel minder keuzevrijheid hebben gekregen. Een iets groter deel (21%) geeft juist aan dat urgenten meer vrijheid hebben gekregen. Enkele respondenten hebben een andere verandering genoemd, die wel betrekking heeft op de organisatie. Zoals het overgaan van een systeem waarbij mensen zelf mogen reageren in plaats van dat ze een woning aangeboden krijgen, of vice versa.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 16/29
4 Urgentieverlening in cijfers
4.1
Inleiding
In de enquête onder gemeenten en woningcorporaties is aan de respondenten gevraagd om aantallen te noemen over de urgentieverlening in het werkgebied van hun organisatie, met als peiljaar 2006. Er werd niet alleen gevraagd naar de aantallen urgentieaanvragen, toekenningen en afwijzingen van deze aanvragen en gehuisveste urgenten, maar ook om deze aantallen uit te splitsen naar de aard van de urgentieaanvraag. Uit de resultaten blijkt dat veel respondenten moeite hadden om deze vragen te beantwoorden. Een deel van hen is bij deze vragen gestopt met het invullen van de enquête. Sommige anderen hebben bij deze vragen aangegeven dat de gevraagde aantallen bij hen niet bekend waren. Vaak werd daarbij aangegeven dat deze gegevens niet bij hen maar bij een andere partij voorhanden waren. Ondanks de problemen bij het invullen zijn uit de enquêteresultaten wel gegevens te halen over de urgentieaanvragen en de toekenning daarvan. Het uitsplitsen van deze gegevens naar urgentiegrond bleek op basis van de beperkte gegevens niet mogelijk.
4.2
Aanvragen en toekenningen
Als we kijken naar de respondenten die de totale aantallen wel konden noemen, dan valt ten eerste de geografische spreiding op (zie tabel 4-1). Opvallend is dat met name in Noord-Nederland nauwelijks cijfers voorhanden zijn over de urgentieverlening. Zoals eerder geconstateerd zijn hier vooral grote regionaal werkzame corporaties actief, die zelf de urgentieverlening uitvoeren. Hoewel deze corporaties wel in de enquête vertegenwoordigd zijn, zijn de meeste kennelijk niet in staat geweest om voor (een deel van) hun werkgebied aan te geven hoeveel urgentieaanvragen en –toekenningen er zijn. Tabel 4-1
1
Aanvragen en toekenningen per provincie
provincie
n
aanvragen
toekenningen
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht NoordHolland Zuid-Holland Zeeland NoordBrabant Limburg
1 7 2 16 5 15 16 18
85 103 220 1412 274 1946 1392 4077
75 91 165 753 91 849 906 1719
% 1 toekenningen 90% 71% 82% 50% 47% 68% 61% 49%
42 3 32
5878 345 2182
4457 196 1220
74% 40% 64%
22
1037
821
81%
Eindtotaal
179
18951
11343
65%
Het percentage toekenningen is berekend door het aantal toekenningen te delen door de som van het aantal toekenningen en afwijzingen. Deze som is niet automatisch gelijk aan het aantal aanvragen, omdat sommige aanvragen nog in behandeling kunnen zijn. VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 17/29
In Limburg, waar net als in Noord-Nederland veel regionale corporaties actief zijn, zijn de aantallen ingevuld door zowel kleinere, lokaal opererende corporaties als vestigingen van de grote, regionale corporaties. In de provincies Overijssel, Flevoland en Noord-Brabant hebben veel lokale corporaties, die de urgentieverlening doorgaans ook op lokaal niveau uitvoeren, aantallen genoemd. In Overijssel en Flevoland wordt ongeveer de helft van de aanvragen voor urgentie toegekend, in Noord-Brabant bijna tweederde. In Midden-Nederland zijn veel regionale systemen te vinden en spelen gemeenten een belangrijke rol in de woonruimteverdeling. Hieruit volgt dat cijfers over de urgentieverlening vaker op gemeentelijk of regionaal niveau worden geadministreerd. Dit is terug te zien in de manier waarop de enquêtes zijn ingevuld. Ten eerste zien we veel vaker dat een regionaal samenwerkingsorgaan of een regionale urgentiecommissie of uitvoeringsorganisatie de cijfers heeft ingevuld. Ten tweede hebben meer gemeenten cijfers genoemd. Ten derde hebben de ingevulde cijfers vaker betrekking op de hele regio. Hierdoor kunnen we voor deze provincies per regio een redelijk compleet beeld geven van de urgentieverlening (zie tabel 4-2). De betrouwbaarheid van de cijfers is afhankelijk van de juistheid van de gegevens die zijn ingevuld. Tabel 4-2
Aanvragen en toekenningen per regio in Midden Nederland
provincie
regio
n
aanvragen
toekenninge n
Gelderland
Achterhoek Bommelerwaard KAN Noord Veluwe Overig Rivierenland Stedendriehoek WERV Eemland Overig Utrecht Gooi en Vechtstreek
4 2 1 2 1 4 1 3 6 7 2
47 19 802 224 40 164 650 338 630 424 56
36 15 281 101 16 97 303 244 448 214 13
% toekenninge n 83% 79% 46% 61% 48% 64% 50% 68% 60% 59% 32%
Ijmond Kop van Noord-Holland Noord-Kennemerland Stadsregio Amsterdam West-Friesland Zuid-Kennemerland AlblasserwaardVijfheerenlanden Drechtsteden Goeree Overflakkee Haaglanden Hoekse Waard Holland Rijnland Midden-Holland Rijnmond Rijnstreek
2 2 1 7 3 1 6
62 36 368 3016 82 457 225
38 18 64 1213 49 324 130
44% 58% 17% 45% 74% 63% 66%
5 2 7 3 1 8 8 2
637 130 2793 82 844 172 807 188
555 33 2070 35 646 199 680 109
90% 50% 71% 64% 82% 82% 73% 77%
Utrecht NoordHolland
Zuid-Holland
In Gelderland zijn de grootste aantallen aanvragen en toekenningen te vinden in de regio’s met de grootste steden: het KAN-gebied (Arnhem, Nijmegen) en de Stedendriehoek (Apeldoorn). Dit zijn tevens de regio’s met de laagste percentages toekenningen. In de Achterhoek is dit percentage het hoogst. In Utrecht zijn de cijfers over Eemland, waar elke gemeente een eigen systeem heeft, het meest compleet. In getalsmatige zin is Amersfoort als grote stad in deze regio dominant. Over de rest van Utrecht, waar Het Vierde Huis de urgentieverlening uitvoert, is het beeld beperkt, met name omdat cijfers over Utrecht ontbreken. In Noord-Holland springt de stadsregio Amsterdam eruit als regio met de meeste urgentieaanvragen. Omdat elke gemeente haar eigen urgentieregeling kent en niet alle gemeenten cijfers hebben opgegeven, zijn de
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 18/29
2
aantallen niet compleet. Uit andere bron is bekend dat in de stadsregio in 2006 in totaal 4585 woningen met voorrang zijn toegewezen, waarvan 2376 aan stadsvernieuwingskandidaten, 233 aan statushouders en 465 aan beroepsgroepen. Over de Kop van Noord-Holland (Wooncompagnie), Noord-Kennemerland en Zuid-Kennemerland zijn regionale cijfers bekend. Hieruit blijkt dat – als de cijfers kloppen – het percentage toekenningen aan urgenten in NoordKennemerland zeer laag is. Met uitzondering van West-Friesland scoren alle regio’s in Noord-Holland onder het landelijk gemiddelde. In Zuid-Holland scoren vooral de regionale systemen qua percentage toekenningen van urgentieaanvragen boven het landelijke gemiddelde. Met name de Drechtsteden springen eruit. De regio’s ten zuiden van de Randstad kennen binnen de provincie een relatief laag percentage toekenningen. In de cijfers over de Rijnmond zijn de aanvragen in Rotterdam overigens slechts gedeeltelijk opgenomen.
4.3
Kanttekeningen bij de cijfers
Het is onduidelijk in hoeverre de invullers consequent zijn geweest in het al dan niet meerekenen van groepen die buiten het systeem om een woning toegewezen krijgen (waaronder statushouders en maatschappelijke opvang) en stadsvernieuwingsurgenten, die meestal niet door een urgentiecommissie worden beoordeeld. Het meerekenen van stadsvernieuwingsurgenten zorgt voor een hoger percentage toekenningen, omdat deze aanvragen automatisch worden toegekend. Omdat de aantallen niet compleet zijn en het soms onduidelijk is of er dubbeltellingen zijn, kunnen wij geen uitspraken doen over het totale aantal urgentieaanvragen en –toekenningen in Nederland.
2
de factsheet woonruimteverdeling 2006 van de Amsterdamse federatie van woningcorporaties. VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 19/29
5
Criteria voor urgentie
5.1
Inleiding
Urgentie wordt niet vanzelfsprekend verleend. Meestal wordt de urgentieaanvraag zowel getoetst aan algemene voorwaarden als aan criteria om de noodzaak van urgentie te bepalen. Bij het toepassen van deze voorwaarden en criteria maken de instanties die adviseren en beslissen over de urgentie een eigen afweging. Iedere urgentieaanvraag is immers weer anders. In paragraaf 4.2 wordt bekeken welke algemene voorwaarden gehanteerd worden. Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 aan de hand van enkele specifieke casussen een beeld geschetst van de afwegingen die gemaakt worden.
5.2
Algemene voorwaarden
Een minimale leeftijd van 18 jaar en het dragen van de Nederlandse nationaliteit (of geldige verblijfsstatus) zijn de meest voorkomende voorwaarden voor urgentie. Figuur 5-1
Algemene criteria voor urgentie
minimaal 18 jaar
80%
w onen in de gemeente/regio
73%
levensbedreigende situatie
zelfstandige w oning
22%
9%
42%
anders
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Vaak (73%) wordt als voorwaarde gesteld dat de woningzoekende al moet wonen in de gemeente of in de regio waar de urgentie wordt aangevraagd. Soms is een economische binding vereist met de regio, of moet men een minimum aantal jaar hebben gewoond in de gemeente. Verder wordt het al zelfstandig wonen in een klein aantal gemeenten als criterium gehanteerd. Ook als de aanvrager voldoet aan bovengenoemde algemene voorwaarden, moet er wel een duidelijke aanleiding zijn voor de urgentie. Bijna een kwart (22%) van de respondenten geeft zelfs aan dat sprake moet zijn van een levensbedreigende situatie. Anderen benoemen het als noodsituatie, of een zeer ernstige woonsituatie. Binnen Nederland zijn wel enige verschillen te zien in criteria die worden gehanteerd. De voorwaarde van de levensbedreigende situatie wordt met name in West-Nederland gehanteerd. Dit heeft te maken met de grote druk op de woningmarkt in dit landsdeel.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 20/29
Figuur 5-2
Algemene voorwaarden voor urgentie per landsdeel
Zuid-Nederland
minimaal 18 jaar West-Nederland wonen in de gemeente/regio levensbedreigende situatie Oost-Nederland
zelfstandige woning anders
Noord-Nederland
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Vaak worden nog andere voorwaarden gehanteerd om te bepalen of de woningzoekende in aanmerking komt voor urgentie. In veel gevallen moet de woningzoekende kunnen aantonen dat het probleem gerelateerd is aan de woonsituatie en dat het buiten zijn of haar schuld is ontstaan. De aanvrager moet er soms zelf al alles aan gedaan hebben om een woning te vinden. Daarnaast wordt ook genoemd dat de aanvrager geen huurachterstanden mag hebben of zelf problemen hebben veroorzaakt. Ook de zorg voor minderjarige kinderen is een aantal keer genoemd als algemene voorwaarde. Bovendien wordt niet zelden een maximale inkomenseis gesteld, om in aanmerking te komen voor urgentie.
5.3
Echtscheiding
Mijnheer D en mevrouw S zijn officieel een jaar gescheiden, maar wonen nog noodgedwongen samen met hun twee kinderen in één woning. De situatie is door veel stress en spanning onhoudbaar geworden. De kinderen en mevrouw S hebben psychologische begeleiding. Het huis is een koopwoning, maar mevrouw S kan van haar inkomen de hypotheek niet betalen.
Kan mevrouw S samen met haar twee kinderen in uw werkgebied met voorrang een woning krijgen? Een ruime meerderheid van de respondenten (69%, n=307) geeft aan dat mevrouw S met voorrang een woning kan krijgen. Hierbij wordt vaak opgemerkt dat de echtscheiding an sich onvoldoende grond is voor urgentie. De toegewezen zorg voor haar minderjarige kinderen is vrijwel altijd een voorwaarde voor urgentie: co-ouderschap is in sommige gevallen niet voldoende om urgentie te verlenen. In veel gevallen moet bovendien duidelijk zijn dat er psychosociale of medische problemen zijn als gevolg van de huidige woonsituatie. In sommige gevallen wordt zelfs van levensbedreigende situaties gesproken. Vaak wordt hierbij om een oordeel van CIZ, GGD of maatschappelijk werk gevraagd. Een aantal respondenten geeft aan dat mevrouw S aantoonbaar pogingen moet hebben ondernomen zelf tot een oplossing te komen. Denk dan aan het verkrijgen van de huidige (koop)woning of actief zoeken naar een alternatief. Regelmatig worden eisen gesteld aan haar inkomen of vermogen. Uit de antwoorden blijkt verder dat normaal gesproken slechts een van de partners na echtscheiding recht heeft op een urgentieverklaring, en dat vrijwel altijd de reguliere bindingseisen van toepassing zijn. Tijd is een vaak genoemd argument waarom mevrouw S geen urgentieverklaring meer kan aanvragen: ze had dit binnen een periode van 3 tot 6 maanden na echtscheiding moeten doen. Een aantal corporaties en gemeenten geeft aan dat urgentie overbodig is omdat mevrouw S op redelijke termijn via het reguliere systeem een woning kan vinden. Het ligt voor de hand dat dit gaat om de meer ontspannen woningmarktgebieden. Als alternatief voor een urgentieverklaring kan extra inschrijfduur worden toegekend (vaak afhankelijk van woonduur of ernst van de situatie), waardoor mevrouw S meer kans maakt bij het reageren op een woning. VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 21/29
5.4
Mantelzorg
Mevrouw B lijdt aan een chronische ziekte en heeft daarvoor veel zorg nodig. Haar twee zussen verzorgen haar dagelijks. Beide zussen wonen binnen uw werkgebied, maar mevrouw B woont elders in Nederland. Nu wil mevrouw B in de buurt van haar zussen komen wonen om de zorg te vergemakkelijken. Er is reeds een poging gedaan om via woningruil aan een woning te komen, maar dat is nog niet gelukt.
Kan mevrouw B in uw werkgebied met voorrang een woning krijgen? Volgens een derde van de respondenten (33%, n=307) kan mevrouw B met voorrang een woning krijgen. De toelichtingen op deze vraag verschillen sterk: ze variëren van “Dit betekent dat er problemen in en rond het huis van mevrouw B [..] zijn, [..] (en dus) is de gemeente waarin mevrouw B woonachtig is in dezen aan te spreken” tot “Zowel het leveren van mantelzorg als het ontvangen van mantelzorg zijn bij ons reden voor urgentie”. De meest genoemde redenen waarom mevrouw B geen voorrang kan krijgen, zijn dat zij niet woont in het betreffende woningmarktgebied of geen economische of sociale binding heeft. Als gevolg daarvan kan zij geen beroep kan doen op de urgentieregeling. Als reden hiervoor voeren de respondenten aan dat zorgdiensten in de eigen regio mevrouw B moeten ondersteunen. Ook wordt aangevoerd dat wanneer men dit zou toestaan, de senioren in de eigen regio niet meer aan bod komen. Alleen als blijkt dat mevrouw B in haar eigen gemeente niet de juiste zorg kan krijgen, kan zij in sommige gevallen alsnog een urgentieverklaring aanvragen. Een tweede veelgenoemde reden waarom geen urgentie kan worden toegekend, is dat mantelzorg geen urgentiecriterium is. In dit geval is het vaak wel zo dat mevrouw B bij een levensbedreigende of acute noodsituatie een urgentieverklaring kan krijgen. De respondenten die positief hebben geantwoord, schrijven regelmatig dat een urgentieverklaring afgegeven door de gemeente van mevrouw B noodzakelijk is. Die kan vervolgens worden overgenomen. Ook wordt vaak als voorwaarde genoemd dat de juiste zorg niet in haar huidige gemeente geleverd kan worden, of dat ze afhankelijk is van de zorg van haar zussen. Slechts een paar gemeenten of corporaties geven aan geen verdere voorwaarden te stellen aan de situatie van mevrouw B; in die gebieden kan zij zo met voorrang een woning krijgen. Opvallend is dat een aantal reacties betrekking heeft op andere mogelijkheden voor mevrouw B. Zo wordt regelmatig genoemd dat ze met een beroep op de hardheidclausule toch een urgentieverklaring kan krijgen. Ook een aanvraag van een CIZ-indicatie voor aanleunwoningen of andere vormen van verzorgd wonen wordt kansrijk geacht. Een derde optie is lokaal maatwerk: sommige corporaties hebben zelf de vrijheid te bepalen of ze mevrouw B willen helpen.
5.5
Huurschuld
Vanwege huurschuld heeft familie V een jaar geleden hun woning moeten verlaten. Ze zijn toen in gaan wonen bij de moeder van mevrouw V. Maar dat levert veel spanning op. Familie V is bereid om via de schuldsanering hulp te zoeken. Kan de familie V in uw werkgebied met voorrang een woning krijgen?
Volgens 23% van de respondenten (n=306) kan familie V met voorrang een woning krijgen in hun werkgebied. Ook in het omgaan met deze problematiek blijkt veel variatie te zijn in den lande. Zo wordt door een respondent geschreven over de mogelijkheid van een zorgdakconstructie, met intensive begeleiding inclusief schuldsaneringtraject, bij goed gevolg uitmondend in een vast huurcontract. Tegelijkertijd schrijft een tweede: “Absoluut niet, een huurder die is verhuisd of is uitgezet vanwege huurachterstand krijgt bij ons geen tweede kans”, en een derde: “Familie V is zelf verantwoordelijk voor hun eigen situatie en kan niet beloond worden voor hun financiële problemen”. Volgens een aanzienlijke groep is huurschuld een uitsluitinggrond voor urgentie. Hierbij wordt vaak gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van familie V. Voor de corporaties en gemeenten waar huurschuld geen uitsluitinggrond is, worden diverse voorbehouden en voorwaarden genoemd om voorrang te krijgen. Vaak gaat het om een combinatie: urgentie is mogelijk als er sprake is van schuldhulpverlening en/of van een levensontwrichtende situatie. Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen is soms een reden om in VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 22/29
aanmerking te komen voor urgentie. In sommige gevallen speelt de schuldvraag een rol: als familie V aannemelijk kan maken dat de financiële problemen buiten hun schuld zijn ontstaan, dan kunnen zij met voorrang worden gehuisvest. Een grotere groep respondenten rept niet over de schuldvraag, maar kijkt vooruit door de nadruk te leggen op schuldhulpverlening. Hierin zijn wel gradaties aan te brengen. Zo stelt een aanzienlijke groep dat de schuld afbetaald moet zijn voordat urgentie kan worden verkregen (in sommige gevallen wordt gesproken over 75% of 50%). Een klein deel schrijft dat familie V een begin moet hebben gemaakt met het aflossen van de schuld via een regeling en zich hierin betrouwbaar moet hebben getoond. Voor menig respondent is het feit dat een saneringsregeling is getroffen, of dat familie V bereid is hiertoe, voldoende om voorrang te verlenen. Opvallend is verder dat er redenen genoemd worden, waarom familie V niet in aanmerking komt voor urgentie die in beginsel niet te maken hebben met het originele probleem van familie V. Zo kan in sommige gevallen bij inwoning geen urgentie worden verkregen of moet familie V hoofdbewoner zijn van een zelfstandige woning om voor urgentie in aanmerking te komen. Een enkele respondent schrijft dat familie V een urgentieverklaring aan had moeten vragen toen zij een jaar geleden hun woning verlieten: “Nu hebben ze een dak boven hun hoofd (en zijn er) geen acute problemen (en dus is er) […] geen reden voor urgentie”. Tot slot wordt door de respondenten een aantal alternatieven aangedragen voor urgentie op basis van huurschuld. Zo wordt gesuggereerd dat urgentie op basis van medische of psychosociale problemen wellicht mogelijk is. Veel vaker wordt gewezen op lokaal maatwerk, in het bijzonder het tweede kansbeleid. De uitvoering van dit beleid (vaak een combinatie van schuldhulpverlening, intensieve begeleiding en ‘verdiencontracten’) is meestal geen onderdeel van de urgentieregeling. Een klein aantal respondenten schrijft dat familie V zonder hulp in het reguliere systeem een nieuwe woning kan vinden, en dat een urgentieverklaring dus niet nodig is. Eén respondent schrijft dat familie V als gevolg van inwoning extra inschrijfpunten krijgt en daarmee snel een woning kan vinden. In een andere gemeente kan familie V zichzelf urgent verklaren.
5.6
Medische klachten
Mijnheer en mevrouw T zijn beide over de tachtig en wonen in een ruime eengezinswoning in de sociale huursector. Het huis is niet meer geschikt voor mijnheer T die door een ziekte lichamelijk beperkt is. De laatste maanden is zijn toestand zodanig verslechterd dat hij niet meer de trap naar de slaapkamer
op
de
eerste
verdieping
op
kan
lopen.
Hij
slaapt
nu
noodgedwongen in de woonkamer. Mijnheer en mevrouw T zien dit als een tijdelijke oplossing die niet lang houdbaar is en willen zo snel mogelijk een geschikte huurwoning. Kunnen mijnheer en mevrouw T in uw werkgebied met voorrang een woning krijgen? Mijnheer en mevrouw T kunnen volgens 85% van de respondenten (n=303) met voorrang een woning krijgen. Het merendeel van deze respondenten geeft aan dat het gaat om medische urgentie. Hiervoor is vrijwel altijd een doktersverklaring nodig. In het merendeel van de gemeenten worden hiervoor de GGD of het CIZ ingeschakeld. Een aantal respondenten noemt wel als voorwaarde dat woningaanpassing geen oplossing biedt. Een enkele keer wordt de voorwaarde genoemd dat het echtpaar zelf heeft geprobeerd passende woonruimte te vinden. De respondenten die ‘nee’ hebben geantwoord, gebruiken drie verschillende argumenten. Het eerste is dat de markt zo ontspannen is of dat mijnheer en mevrouw T zoveel meet- of inschrijftijd hebben opgebouwd dat zij zonder voorrang snel aan een geschikte (aanleun)woning kunnen komen. Het tweede is dat er geen sprake is van een onvoorzien probleem (mijnheer en mevrouw T hadden dit kunnen zien aankomen), dat bovendien niet acuut is. Het derde argument is dat ze via de WMO een verzoek om een woningaanpassing moeten doen (bijvoorbeeld een traplift). Voor deze woningaanpassing is vrijwel altijd een indicatie van het CIZ nodig. Indien het CIZ tot de conclusie komt dat woningaanpassingen niet afdoende zijn, dan kan vaak alsnog een medische urgentie worden verkregen. In sommige gevallen wordt een medische urgentie of een indicatie gekoppeld aan een woningprofiel, bijvoorbeeld een nultredenwoning. Alleen voor deze woningen krijgen mijnheer en mevrouw T dan voorrang.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 23/29
Wat vaker voorkomt, is dat een medische indicatie de mogelijkheid biedt op woningen te reageren die buiten het reguliere systeem om worden toegewezen. In dat geval is er dus geen sprake van een voorrangsituatie. Meestal gaat het dan om aanleunwoningen, nultredenwoningen, zorgwoningen, etc. Dit is erg afhankelijk van het gehanteerde systeem van woonruimteverdeling.
5.7
Burenoverlast
Mijnheer K heeft ernstige overlast van de buren. Hij slaapt hierdoor slecht en heeft psychische problemen. De woningcorporatie en politie hebben een paar keer proberen te bemiddelden, maar tot nu is de situatie nog niet verbeterd. Kan mijnheer K in uw werkgebied met voorrang een woning krijgen? Van de respondenten (n=301) antwoordt 40% dat mijnkeer K met voorrang een woning kan krijgen. De meerderheid van deze 40% schrijft dat urgentie op medische of psychosociale gronden mogelijk is. Vrijwel altijd ligt hier een oordeel van de GGD of maatschappelijk werk aan ten grondslag, soms in combinatie met politierapporten of gemeentelijke stukken. Het andere deel van de 40% wijst erop dat er sprake moet zijn van bedreiging of geweld. In sommige toelichtingen wordt in plaats hiervan gesproken over levensontwrichtende situaties. Tot slot merkt een klein deel van de respondenten die ‘ja’ hebben geantwoord op dat de overlastveroorzaker aangepakt dient te worden. In de gevallen waar geen voorrang kan worden gekregen, wordt gewezen op het feit dat overlast geen grond voor urgentie is. Pas op het moment dat er sprake is van levensbedreigende situaties of geweld of ernstige psychische problemen kan urgentie worden toegekend. In sommige gevallen wordt vervolgens een beroep gedaan op de lokale maatwerkregeling om mijnheer K aan een nieuwe woning te helpen. Verreweg de meeste toelichtingen van deze groep respondenten gaan over de veroorzaker van de overlast. Daar ligt de oplossing van het probleem: “al onze inzet is er op gericht de overlast aan te pakken, [..]verhuizen vinden wij geen oplossing”. De respondenten noemen mediation, verhuizen van de overlastgever en juridische stappen als mogelijke oplossingen. Tot slot wijst ook in dit geval een klein aantal respondenten op het feit dat de woningmarkt dermate ontspannen is dat mijnheer K zonder verdere hulp een nieuwe woning moet kunnen vinden.
5.8
Veranderingen in criteria
Veranderingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan in de urgentieregeling hadden ongeveer in eenderde van de gevallen betrekking op de criteria. Het volgende citaat is daar een voorbeeld van. “Inkomenstoets en vermogenstoets is ingebouwd om te voorkomen dat mensen met voldoende inkomen voor koopwoningen of particuliere huur met voorrang een sociale huurwoning krijgen.” Volgens de helft van de respondenten zijn de criteria om in aanmerking te komen voor urgentie strenger geworden de afgelopen jaren. Een iets kleiner deel (42%) is van mening dat de criteria niet strenger, noch minder streng zijn geworden.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 24/29
Figuur 5-3
Veranderingen in criteria
De criteria zijn strenger gew orden
De criteria zijn niet strenger en ook niet minder streng gew orden De criteria zijn minder streng gew orden
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 25/29
6
6.1
Mening respondenten
Inleiding
In dit laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de tevredenheid van de gemeenten en corporaties met de huidige praktijk van urgentieverlening in hun werkgebied. Daarnaast is de respondenten gevraagd om hun urgentieregeling te beoordelen aan de hand van een aantal stellingen.
6.2
Tevredenheid
Afstemming De respondenten is allereerst gevraagd naar hun tevredenheid met de afstemming van het urgentiebeleid tussen gemeenten en corporaties. In totaal is 62% van de respondenten hierover tevreden tot zeer tevreden. Gemeenten uiten zich positiever over de afstemming dan corporaties: 75% van de respondenten die de enquête namens gemeenten hebben ingevuld, is hierover (zeer) tevreden (n = 103), tegenover 56% bij de corporaties (n= 181). Daarbij moet opgemerkt worden dat vooral gemeenten uit West-Nederland deze vraag hebben beantwoord. Ook in andere landsdelen is tevredenheid onder gemeenten groter dan onder corporaties, maar ligt de algemene tevredenheid lager dan in het Westen. Tevredenheid over afstemming
gemeente
corporatie
0%
10%
20%
Zeer tevreden
30%
40%
Tevreden
50%
Neutraal
60%
70%
Ontevreden
80%
90%
100%
Zeer ontevreden
Slechts weinig respondenten hebben een toelichting gegeven op hun (on)tevredenheid. Opmerkingen die wel gemaakt zijn, gaan over gebrek aan informatie (‘geen zicht op aanvragen en toekenningen’), overleg (‘urgentiebeleid is moeilijk bespreekbaar te maken’) en zeggenschap (‘de gemeente [dan wel] de corporatie bepaalt alles’). Ook klagen enkele respondenten over gebrek aan afstemming tussen corporaties binnen hetzelfde gebied, bijvoorbeeld de volgende gemeente uit Oost-Nederland: “Wij hebben binnen onze gemeente vier corporaties. Het is niet mogelijk voor iemand met een urgentie bij één corporatie deze ook automatisch bij de andere corporatie te krijgen. Hierdoor beperkt de urgentie zich per kern. Dit is voor de gemeente niet wenselijk en dit is ook zéér klant onvriendelijk.”
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 26/29
Urgentieregeling Aan de gemeenten en de corporaties (n = 284) is ook gevraagd of men tevreden is over de urgentieregeling zoals die nu werkt. De meerderheid, tweederde, is tevreden of zeer tevreden. Slechts een klein deel (6%) is (zeer) ontevreden. Tussen de landsdelen zijn geen significante verschillen gevonden. Tevredenheid over de huidige urgentieregeling
0%
10%
20%
30%
Zeer tevreden
40%
Tevreden
50%
60%
Neutraal
70%
Ontevreden
80%
90%
100%
Zeer ontevreden
Ook bij deze vraag is aan de respondenten gevraagd om een toelichting op hun tevredenheid te geven en hebben slechts enkelen hieraan gehoor gegeven, vooral degenen met een minder positief oordeel. De opmerkingen hebben onder meer betrekking op het ontbreken van een onafhankelijke beoordeling van aanvragen en onvoldoende zicht op de werking van de urgentieregeling (monitoring en evaluatie). Daarnaast worden de criteria door sommigen als te ‘zwart-wit’ of ‘te strak’ ervaren. Ook worden opmerkingen gemaakt over groepen die buiten de boot vallen, zoals echtscheidingsgevallen. Strakke regionale regels worden soms als knellend ervaren, waardoor de roep om lokaal maatwerk toeneemt. Niet alle respondenten vinden dat een verbetering: “Gevolg is dat veel via wethouders en balie binnenkomt en er veel directe bemiddelingen plaatsvinden die niet via de urgentiecommissie verlopen. Dit resulteert in een omvangrijke categorie tussen-wal-en-schip-huishoudens. Deze categorie is niet meer onder een hardheidsclausule onder te brengen. Daarvoor is deze te omvangrijk. Hierdoor ontstaat de volgende situatie qua rangvolgorde: 1. formeel urgenten en tussen-wal-en-schip-huishoudens 2. reguliere woningzoekenden.”
6.3
Oordeel
De respondenten is gevraagd om de urgentiecriteria die in hun werkgebied gehanteerd worden te beoordelen en om te reageren op een aantal stellingen.
Transparantie Voor een goed werkende urgentieregeling is het van belang dat de regels en criteria voor alle partijen, waaronder woningzoekenden, inzichtelijk zijn. Daarnaast moeten de criteria eenduidig zijn, in de zin dat er niet teveel interpretatieverschillen moet kunnen voorkomen. Ruim tweederde van de respondenten vindt de urgentiecriteria in hun regeling eenduidig en transparant. Minder dan 10% is het daar niet mee eens. De urgentiecriteria zijn eenduidig en transparant
0%
10%
20%
30%
Zeer mee eens
40%
Mee eens
50%
Neutraal
60%
Oneens
70%
80%
90%
100%
Zeer mee oneens
Lengte procedure Voor urgent woningzoekenden is de snelheid van de procedure uiteraard een belangrijke kritische succesfactor van een urgentieregeling. Wanneer de procedure te lang duurt, biedt deze geen soelaas. Bijna de helft van de respondenten is het (zeer) oneens met de stelling dat de urgentieprocedure te lang duurt. Een kwart is het echter wel eens met de stelling.
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 27/29
De urgentieprocedure duurt te lang voor acute noodsituaties
0%
10%
20%
30%
Zeer mee eens
40%
Mee eens
50%
Neutraal
60%
70%
Oneens
80%
90%
100%
Zeer mee oneens
Urgentiecriteria De overgrote meerderheid van de respondenten (89%, n= 283) is van mening dat de urgentiecriteria die gehanteerd worden streng maar rechtvaardig zijn. Een klein deel vindt de criteria niet streng genoeg (6%), dan wel té streng (5%). De volgende vraag is dan in hoeverre de urgentieregeling haar doelgroep bedient. Met andere woorden: worden de meest urgente woningzoekenden geholpen? Veruit de meeste respondenten vinden van wel. Driekwart van de gemeenten en corporaties is het (zeer) eens met de stelling dat de woningzoekenden die het hardst een woning hebben, dankzij de urgentieregeling het eerst aan bod komen. Nog geen 10% is het hier (zeer) mee oneens. Dankzij de urgentieregeling komen woningzoekenden die het hardst een woning nodig hebben als eerste aan bod
0%
10%
20%
30%
Zeer mee eens
40%
Mee eens
50%
Neutraal
60%
70%
Oneens
80%
90%
100%
Zeer mee oneens
Toch vindt het grootste deel van de gemeenten en corporaties dat de urgentieregeling niet alle woningzoekenden helpt die snel een woning nodig hebben. Dit zou erop kunnen wijzen dat, ondanks het positieve oordeel over de urgentieregeling, men toch van mening is dat sommige groepen buiten de boot vallen. Hier komen we in de volgende paragraaf op terug. De urgentieregeling helpt niet alle woningzoekenden die snel een woning nodig hebben
0%
10%
20%
30%
Zeer mee eens
40%
Mee eens
50%
Neutraal
60%
Oneens
70%
80%
90%
100%
Zeer mee oneens
Gevolgen voor reguliere woningzoekenden Opvallend is dat bijna alle gemeenten en corporaties die de urgentiecritera niet streng genoeg vinden, uit WestNederland komen. Waarschijnlijk speelt de grote druk op de woningmarkt in deze regio hierbij een belangrijke rol. Enerzijds is de noodzaak om voorrang te krijgen voor mensen met een spoedeisende verhuisbehoefte in deze gebieden groter, anderzijds willen gemeenten en corporaties zoveel mogelijk woningen kunnen blijven verhuren aan reguliere woningzoekenden, om de wachttijden niet nog langer te maken. Dit beeld wordt bevestigd door de reacties op de stelling dat een te groot deel van het aanbod wordt verhuurd aan urgenten. West-Nederland is het enige landsdeel waar geen meerderheid van de respondenten het oneens is met deze stelling. In totaal is een op de vijf respondenten het eens met de stelling. Nog eens een kwart staat VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
Pagina 28/29
hier neutraal tegenover. Dit geeft aan dat, ondanks de tevredenheid over de urgentieregeling in algemene zin, men toch kritisch staat tegenover het aandeel woningen dat naar urgenten gaat. Reguliere woningzoekenden komen hierdoor minder aan bod. Een te groot deel van het woningaanbod wordt aan urgenten verhuurd
Zuid
West
Oost
Noord
0%
10%
20%
30%
Zeer mee eens
6.4
40%
Mee eens
50%
60%
Neutraal
70%
Oneens
80%
90%
100%
Zeer mee oneens
Groepen in de knel
Eén op de vijf respondenten (n=306) geeft aan dat er groepen woningzoekenden zijn in hun werkgebied die met voorrang geholpen zouden moeten worden, maar die met de huidige regelgeving niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. De groep die het meest genoemd wordt, zijn de echtscheidingsgevallen. Volgens een aantal respondenten kunnen partners die de zorg over minderjarige kinderen hebben, alleen voorrang krijgen als er bijkomende medische of psychosociale problemen zijn. Maar ook de partner die niet de zorg voor de kinderen heeft of de echtscheidingsgevallen zonder (minderjarige) kinderen vallen volgens sommige respondenten tussen wal en schip. Ook verblijfsgerechtigden, verslaafden, probleemgevallen, mensen met financiële problemen en exgedetineerden worden regelmatig genoemd. Twee respondenten schrijven dat het ‘eigen schuldcriterium’ te streng wordt gehanteerd. Opvallend is verder dat zowel starters als ouderen (met en zonder zorgvraag) volgens de respondenten met voorrang zouden moeten worden geholpen. Vervolgens is de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre zij deze gevallen als een probleem ervaren. 60% antwoordde dit in (zeer) kleine mate als een probleem te ervaren. 28% van de respondenten ervaart dit in grote tot zeer grote mate als een probleem. In welke mate ervaart u dit als een probleem? (n=60)
0%
10%
20%
Zeer kleine mate
30%
40%
Kleine mate
50%
60%
Weet ik niet
70% Grote mate
VROM-Inspectie mei 2008 Urgentieverlening in de lokale praktijk
80%
90%
100%
Zeer grote mate
Pagina 29/29