Belgisch-Nederlands genootschap voor wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis Gewina – Descartes Centre for the History and Philosophy of the Sciences and the Humanities – Commissie Geschiedschrijving UvA SYMPOSIUM
Universiteit en identiteit Over samenwerking, concurrentie en taakverdeling tussen de Nederlandse universiteiten
11 december 2015 Kanunnikenzaal Faculty Club Helios Achter de Dom 7a 3512 JN Utrecht
1
Aan de universiteiten staan de ‘kleine talen’ weer eens onder druk. In de academische wereld is dit geen nieuw verschijnsel, al gaat het niet steeds over dezelfde disciplines. In de jaren 1980 dwong minister Deetman de universiteiten tot het maken van afspraken over de verdeling van studierichtingen en van onderzoeksvelden. Hem zou dit structurele bezuinigingen opleveren, de universiteiten een duidelijker profiel. Maar Deetman was niet de eerste minister van Onderwijs die zoiets probeerde. Al in 1920 had zijn voorganger De Visser zijn zorgen geuit over de snelle groei van het aantal leerstoelen. Volgens hem hoefde niet elke rijksuniversiteit – want verder reikte zijn competentie niet – alle vakken te verzorgen. Een kleine studie van nu is groter dan menige faculteit of zelfs universiteit in de negentiende eeuw. In 1850 telde het hoger onderwijs in Nederland 1250 studenten. Toen was het de vraag of Nederland wel meer dan één universiteit nodig had. Nu hebben de gezamenlijke universiteiten 250.000 studenten. Paradoxaal genoeg kampen universiteiten toch met ‘onrendabele’, te weinig studenten trekkende studies zoals sommige talen. Ooit profileerden universiteiten zich met deze studies. Aan het eind van de negentiende eeuw had de Groningse universiteit als enige moderne vreemde talen op het programma. In het begin van de twintigste eeuw vestigde Amsterdam aan zijn gemeentelijke universiteit eveneens leerstoelen voor deze vakken, omdat dit paste bij een handelsstad en omdat er vraag naar was. Hierna volgden geleidelijk de andere universiteiten. Dit patroon zou zich veelvuldig herhalen. Ook door de sterke overheidsregie in de jaren 1950 en 1960, toen op grote schaal in hoger onderwijs en wetenschap werd geïnvesteerd, verdwenen de verschillen tussen de universiteiten. In Eindhoven en Twente werden nieuwe Technische Hogescholen geopend, en bestaande en nieuwe universiteiten en hogescholen werden uitgebreid met nieuwe studierichtingen, nieuwe specialismen en complete faculteiten. Het gevolg was dat de ‘brede’ universiteiten vrijwel alle studierichtingen aanboden en zo steeds gelijkvormiger werden. De laatste statusverschillen verdwenen toen de hogescholen met promotierecht in 1986 ook universiteit werden. Dit leidde tot een herlevende behoefte bij de universiteiten zich te onderscheiden. Maar telkens opnieuw nemen universiteiten elders ontwikkelde vernieuwingen over wanneer deze succesvol blijken. Een van de vragen die op dit symposium aan de orde komen, is welke rol de universiteiten afzonderlijk en gezamenlijk in deze ontwikkelingen hebben gespeeld. Deden zij ertoe? Welke initiatieven zijn er in de loop der jaren geweest om te komen tot een taakverdeling tussen de universiteiten? Hierbij valt te denken aan initiatieven om te komen tot afspraken over hoogleraarsbenoemingen, aan afspraken tussen universiteiten over gezamenlijk aangeboden
2
studierichtingen, aan periodiek overleg tussen de rectores magnifici en aan de samenwerking in de VSNU. Wat was het effect hiervan? Wat was, om terug te keren naar de negentiende eeuw, de betekenis van het streven naar één universiteit in het Koninkrijk der Nederlanden? Waarom mislukte dit? Of bestond en bestaat er in feite één universiteit met verschillende vestigingen? Hebben – afgezien van de levensbeschouwelijke oorsprong van sommige – de huidige universiteiten een eigen identiteit?
Tijdens het symposium ‘Universiteit in identiteit. Over samenwerking, concurrentie en taakverdeling tussen de Nederlandse universiteiten’ wordt op deze en soortgelijke vragen nader ingegaan. Dit twaalfde symposium in de reeks Universiteit & Samenleving wordt georganiseerd door het Belgisch-Nederlands genootschap voor wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis Gewina, het Descartes Centre for the History and Philosophy of the Sciences and the Humanities te Utrecht en de Commissie Geschiedschrijving UvA. Met het oog op de catering wordt de deelnemers verzocht zich op te geven bij een van de organisatoren: prof. dr. L.J. Dorsman (Universiteit Utrecht):
[email protected], of dr. P.J. Knegtmans (Universiteit van Amsterdam):
[email protected]. Deelname aan het symposium is kosteloos.
3
Symposium Universiteit en identiteit. Over samenwerking, concurrentie en taakverdeling tussen de Nederlandse universiteiten Programma Ontvangst vanaf 10.00 uur
10.30 uur
Opening door de voorzitter, Peter Jan Knegtmans
10.35 uur
Henk van Rinsum Zonen der hervorming. Universiteit van Utrecht 1853-1936: een collectieve identiteit in een zich ontwikkelend universitair bestel?
11.00 uur
Ab Flipse Van Maagd naar Griffioen. Discussies over profilering, huisstijl en identiteit aan de Vrije Universiteit in de jaren 1980 en 1990
11.25 uur
Pauze
11.50 uur
Jorrit Smit Wetenschapsbeleid: een maatschappelijke prioriteit
12.15 uur
Vragen en debat
12.45 uur
Pauze
Tijdens de lunchpauze vindt de huishoudelijke vergadering plaats van het genootschap Gewina
4
Middagprogramma 14.00 uur
John Loose Met het fundament op het dak. Veranderingen in de Universitas Neerlandica, 1970–1980
14.25 uur
Frans van Steijn Het Rectoren College 1955–heden
14.50 uur
Pauze
15.20 uur
Marcel van der Horst en André Linnenbank Biomedische techniek en ontwikkelingssamenwerking: hoe de hogeschool het universitaire onderzoek kan redden
15.45 uur
Klaas van Berkel ‘Met het stelsel van eenstemmigheid moet worden gebroken.’ Sombere gedachten over concentratie en taakverdeling tijdens de Tweede Gouden Eeuw
16.10 uur
Vragen en debat
16.30 uur
Bekendmaking van de winnaar van de Huygens–Descartes Scriptieprijs, gevolgd door de presentatie van de bundel Spiegel of lachspiegel? De betekenis van de campus novel voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis (Hilversum: Verloren 2015), de elfde congresbundel en de dertiende titel in de reeks Universiteit & Samenleving.
5
Over de sprekers Prof. dr. Klaas van Berkel is Rudolf Agricola hoogleraar geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij publiceert over cultuur-, wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis in brede zin. Recent verschenen van zijn hand: Universiteit van het Noorden. Vier eeuwen academisch leven in Groningen, deel I: De oude universiteit, 1614-1876 (Hilversum: Verloren 2014) en (met B.A.M. Ramakers, red.) Petrus Camper in Context. Science, the arts and society in the eighteenth-century Dutch Republic (Hilversum: Verloren, 2015).
Dr. Ab Flipse is als universiteitshistoricus verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij doet onderzoek op het gebied van de universiteitsgeschiedenis en de historische relatie tussen geloof en wetenschap. Hij publiceerde onder meer Christelijke wetenschap. Nederlandse roomskatholieken en gereformeerden over de natuurwetenschap (Hilversum 2014); ‘“VU tussen twee VU-ren.” De identiteit van de Vrije Universiteit in de jaren zeventig’, in: L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans (red.), Theologie, waarheidsliefde en religiekritiek. Over geloof en wetenschap aan de Nederlandse universiteiten sedert 1815 (Hilversum 2014), 83-102; en hij lanceerde recent het digitale platform www.geheugenvandevu.nl.
Dr. ing. Marcel van der Horst is docent bij de afdeling Engineering/elektrotechniek van de Hogeschool van Amsterdam. Hij doceert analoge signaalbewerking en sensortechniek en verricht toegepast onderzoek op deze gebieden. Voordat hij het HBO-onderwijs in ging, was hij circa 13 jaar ontwerper van elektronica ten behoeve van biomedisch onderzoek bij het Academisch Medisch Centrum. Hij heeft elektrotechniek gestudeerd en is gepromoveerd aan de Technische Universiteit Delft bij de vakgroep micro-elektronica. In 2013 is een aangepaste versie van zijn proefschrift als handelseditie verschenen onder de titel EMI-resilient Amplifier Circuits (Springer, coauteurs: W.A. Serdijn en A.C. Linnenbank).
Dr. André Linnenbank is natuurkundige en heeft 25 jaar tijdelijk in het AMC gewerkt aan hartritmestoornissen, data-acquisitie en signaalverwerking. Na zijn uitverkiezing als wetenschapper met de langste staat van tijdelijke dienst, zijn er verschillende artikelen door (‘Een pleidooi voor meer slow science’ in The Post Online) en over hem verschenen (de Volkskrant en Vrij Nederland). Hij houdt zich de laatste jaren, onder andere als secretaris-
6
generaal van de European Alliance for Medical and Biological Engineering & Science, bezig met de toekomst van de medische technologie en het universitair onderzoek in het algemeen.
Drs. John Loose studeerde geschiedenis in Nijmegen, Leuven, Cambridge, Rome en Mainz. Vanaf 1975 was hij werkzaam bij politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Aan deze universiteit had hij vanaf 1975 zitting in de universiteitsraad en was hij tot 1979 gekozen lid van het college van bestuur. Nadien is hij op een breed terrein actief geweest als adviseur en manager en was hij vanaf 1995 directeur van de Stichting Beeldende Kunst te Amsterdam. Sinds 2010 is hij met pensioen.
Dr. Henk van Rinsum is historicus en antropoloog. Hij heeft gepubliceerd over universiteiten en
Afrika
en
heeft
in
de
afgelopen
periode
zijn
aandacht
verlegd
naar
de
universiteitsgeschiedenis. Hij schreef in 2006 het boek Sol Iustitiae aan de Kaap over de geschiedenis van de banden van de universiteit van Utrecht met Zuid-Afrika. Onlangs verscheen een artikel in History of Education over de vroege geschiedenis van de universiteit van Utrecht: ‘University of Utrecht 1636–1676: res ecclesia, res publica and ... res pecunia’. Henk van Rinsum is bestuurssecretaris van de faculteit Sociale Wetenschappen in Utrecht. Dr. Frans van Steijn was als docent en onderzoeker verbonden aan de eenheid Wetenschapsen Technologiedynamica van de Universiteit van Amsterdam. In 1994 werd hij beleidsadviseur bij de KNAW, en vanaf 1996 was hij werkzaam bij de VSNU, eerst als staflid, en van 2002 tot 2012 als secretaris van het algemeen bestuur en van het Rectoren College. Hij promoveerde op The Universities in Society. A Study of Part-time Professors in the Netherland (Diss. UvA 1990). Tegenwoordig is hij consultant universitaire kwaliteitszorg en onderzoeksevaluaties.
Jorrit Smit MSc is promovendus bij het Instituut voor Wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde scheikunde aan de UvA, filosofie aan de KU Leuven en voltooide recentelijk de onderzoeksmaster ‘History and Philosophy of Science’ aan de Universiteit Utrecht en UCLA. Hij schreef zijn scriptie onder begeleiding van prof. Dorsman over de maatschappelijke betrokkenheid van fysisch chemicus Ernst Cohen aan het begin van de twintigste eeuw. Sinds 1 september onderzoekt Jorrit Smit de naoorlogse geschiedenis en filosofie van ‘valorisatie’ in Nederlands en internationaal perspectief.
7