Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
Leereenheid 6 Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
Natie, identiteit en nationalisme J. van Miert Inhoudsopgave Introductie Opgaven Terugkoppeling: uitwerking van de opgaven
1
Veranderende grenzen
INTRODUCTIE In leereenheid 1 en 2 is een inleiding gegeven op het thema nationalisme en zijn verschijningsvormen in het negentiende en twintigste-eeuwse Europa. Samen met de bijdrage van Labrie (leereenheid 3) biedt de bijdrage van Willem Melching (leereenheid 4) een kader voor de bestudering van de stof. Dit kader bestaat uit begrippen als ‘invention of tradition’, ‘massacultuur’, ‘(neo)klassiek nationalisme’, ‘regeneratief nationalisme’, ‘civil religion’ en ‘cultureel nationalisme’ die de cursus besproken politieke en culturele veranderingen helpen te ordenen en beoordelen. De in deze leereenheid gestelde opgaven zijn erop gericht dergelijke begrippen te onderscheiden en een instrumentarium te bieden tot verdere analyse. Leereenheid 4 handelt niet alleen over de twintigste eeuw. Om de achtergrond, functie en beladenheid van twintigste-eeuwse vormen van nationalisme inzichtelijk te maken, is het noodzakelijk eerst kort een blik te werpen op de broedkamer van het nationalistische gedachtegoed: de ideeëngeschiedenis van het einde van de achttiende eeuw, en vervolgens op de hoogtijdagen van het Europese nationalisme: de politieke en culturele geschiedenis van de laatste decennia van de negentiende eeuw (zie ook leereenheid 1 en 2). Nationalisme wordt in leereenheid 4 gedefinieerd als het samengaan van nationaal identiteitsbesef met een politieke beweging. Na kort de begripsvorming rond het thema nationalisme de revue te hebben laten passeren, onderscheidt Melching drie fasen in de ontwikkeling van het nationalisme. De eerste fase, van 1770 tot 1815, is die van het romantisch nationalisme en kenmerkt zich door de opkomst van een nationalistisch ideeëngoed onder Franse en met name Duitse filosofen. De tweede fase, 1815 tot 1919, wordt ‘de klassieke fase’ genoemd. Deze periode kenmerkt zich door processen van staatsvorming waarvan nationalisme de drijvende kracht was. In deze periode vallen multinationale staten uiteen, worden grote staten als Duitsland en Italië gevormd en vinden in andere staten processen van culturele eenwording plaats. Met name aan de culturele aspecten van het nationalisme wordt aandacht besteed. De derde fase, de periode van 1919 tot 1989, kan moeilijk in één karakteristiek worden gevangen. Kenmerkend is juist de grote diversiteit in verschijningsvormen van het nationalisme. In de vijfde en zesde paragraaf komen de achtergronden daarvan, respectievelijk in de periode tot 1945 en die daarna, kort aan de orde. Studeeraanwijzing In leereenheid 4 komen ruim twee eeuwen Europese geschiedenis aan bod, waarbij Melching ook nog aandacht besteedt aan enkele historiografische debatten. Vanzelfsprekend heeft de auteur daarbij zevenmijlslaarzen aan. Dat houdt onder meer in dat allerlei achtergrondgegevens, met name over de internationale politiek en de territoriale veranderingen van de Europese staten, ontbreken. Indien u de leereenheden 1 en 3 hebt bestudeerd, zult u de meeste passages over de periode 1815-1919 zonder moeite begrijpen. Is dat niet het geval, dan is raadpleging van aanvullende literatuur wenselijk. U kunt ook, op basis van trefwoorden, te rade gaan bij de Wikipedia, de encyclopedie op internet. Dat geldt ook voor de eventueel gewenste aanvullende informatie over de in de paragrafen 5 en 6 gegeven fragmentarische voorbeelden over de geschiedenis na 1919.
2
Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
OPGAVEN OPGAVE 6.1 De eerste fase waarin het nationalisme in Europa opgang maakte, was die van het romantisch nationalisme (1770-1815). Verscheidene intellectuelen formuleerden nationalistische ideeën waarbij zij putten uit de onderling sterk verschillende Verlichting en Romantiek. Geef aan hoe één van die intellectuelen, de romanticus Herder, elementen uit beide denkrichtingen met elkaar verbindt. OPGAVE 6.2 De fase van het klassieke nationalisme (1815-1919) wordt in paragraaf 4 besproken vanuit processen van eenwording en afscheiding: enerzijds de eenwording van over verschillende staten verdeelde volkeren zoals Italianen, Duitsers en Polen, anderzijds de afscheiding van minderheden in het multinationale Oostenrijk-Hongaarse en Ottomaanse rijk. Daarnaast wordt in paragraaf 4.3 een onderscheid gemaakt tussen de veelal met geweld gepaard gaande nationalistische uitingen in Midden- en Oost-Europa en de stabiele nationalismen in Atlantische staten als Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland. Melching bespreekt in deze paragraaf met name ontwikkelingen in Duitsland en Frankrijk. Geef aan in hoeverre in de klassieke fase het Duitse en het Franse nationalisme verschillen en overeenkomsten vertonen en beredeneer of het verband tussen nationalisme en nationale eenwording wellicht ruimer kan worden opgevat dan de in paragraaf 4.3 gemaakte categorisering. OPGAVE 6.3 In paragraaf 4.3 wordt gesproken over de snelle en fundamentele transformatie van agrarische gemeenschap naar industriële massa-samenleving in de negentiende eeuw. Een gevolg hiervan was dat naast regionale en lokale oriëntaties er ook een band met de natie kwam. De onderstaande tekstfragmenten zijn van twee auteurs die in hun beschouwingen over het nationalisme veel nadruk leggen op veranderingen in de maatschappelijke structuur. De cultureel-antropoloog Ernest Gellner karakteriseert ideaaltypisch een agrarische en een industriële maatschappij. Historicus Eric Hobsbawm hanteert een meer historische optiek door een politiek gevolg van de genoemde transformatie tijdens de periode van het klassieke nationalisme te omschrijven. Geef voor beide auteurs aan welke culturele verandering zij constateren.
3
Veranderende grenzen
Fragment uit E. Gellner ‘Nationalism and the two forms of cohesion in complex societies’
4
Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
Bron: E. Gellner, Culture, identity, and politics. Cambridge, 1988, blz. 13-16. Fragment uit E.J. Hobsbawm Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality
5
Veranderende grenzen
6
Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
Bron: E.J. Hobsbawm, Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality. Cambridge, 1990, blz. 81-85. OPGAVE 6.4 De internationale politiek in de jaren 1920 en 1930 geeft twee tendensen te zien; enerzijds pogingen om nationalisme in te dammen onder meer door met een zeker idealisme vergezeld gaande aanvaarding van het recht op zelfbeschikking, internationale verdragen en de Volkenbond, en anderzijds het ontstaan van nieuwe vormen van nationalisme. Hoe dient de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten en de grote Europese staten Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk nu te worden geïnterpreteerd? OPGAVE 6.5 Geef aan in hoeverre in het cultuurpessimistische, ook regeneratief te noemen nationalisme, zoals besproken in paragraaf 5.3, het verlichte en romantische gedachtegoed niet langer samengingen. OPGAVE 6.6 Een opvallend verschijnsel in de periode na 1945 was de rol die nationalistische bewegingen in het dekolonisatieproces speelden. Waarin verschilde dit nationalisme van het Europese nationalisme in de klassieke fase, zoals omschreven in paragraaf 4.3? OPGAVE 6.7 Kenmerkend voor West-Europa na 1945 is het proces van Europese eenwording. Waarom groeide dit proces niet uit tot het ontstaan van een Europees nationalisme volgens de definitie van nationalisme in paragraaf 1?
7
Veranderende grenzen
OPGAVE 6.8 In de tekst worden de omstandigheden in Oost-Europa na de ineenstorting van de Sovjetunie vergeleken met die in Europa van na 1918. Daarbij doelt de auteur op de internationale politieke verhoudingen en op een gevoel van gematigd optimisme na een periode van sociale en politieke ontreddering. In mentaal-cultureel opzicht is echter ook een vergelijking mogelijk met het cultuurkritische, hier verder als regeneratief benoemde nationalisme in West-Europa van de periode 1890-1914. Geeft u een korte karakterisering van het nationalisme in Oost-Europa na 1989 en het regeneratieve nationalisme van vóór 1914 en maakt u daarna een vergelijking tussen beide.
8
Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
TERUGKOPPELING Uitwerking van de opgaven Opgave 6.1 In zijn gebruik van de begrippen ‘volk’ en ‘natie’ verenigt Herder opvattingen uit de Verlichting en Romantiek. Verlichte denkbeelden over de politieke rol van het volk en de gedeeltelijke verwezenlijking daarvan in de Amerikaanse en Franse revoluties gaven nieuwe inhoud aan de nationale identiteit. De nieuwe betekenis die het begrip ‘natie’ kreeg, sloot hierbij aan: de bevolking van een staat die door middel van een wettelijk kader als staatsburgers met elkaar zijn verbonden. Volk en natie zijn eveneens sleutelwoorden in het romantisch denken. Al mocht de Romantiek dan in veel opzichten een reactie zijn op de Verlichting, in het romantisch-nationalistisch denken bleef het verband tussen natie en volk behouden. Ook in Herders opvattingen diende niet langer de vorst of kleine elite maar het volk zèlf vorm te geven aan de natie. Tegenover het universalisme en legalisme van het Verlichte nationalisme plaatst de Romantiek echter de bijzondere eigenschappen van elk afzonderlijk volk; eigenschappen die niet door politiek of wetgeving maar cultureel zijn bepaald. Opgave 6.2 In politiek opzicht is er een duidelijk verschil tussen beide landen. De politiek van de Duitse nationalisten is gericht op de opheffing van de verdeeldheid in een groot aantal staatjes. De adel ziet zijn belangen in het gedrang komen en keert zich tegen de nationalistische politiek. De nationale eenwording wordt daarmee thema van politieke strijd. Hoewel de binnenlandse politiek van Frankrijk in de negentiende eeuw verre van stabiel valt te noemen, zijn het territorium van de Franse staat noch de zelfstandigheid van regio’s thema van debat. Uitzondering daarop is de kwestie Elzas-Lotharingen na 1870, maar dit vraagstuk is van een andere orde dan de eenwording van de Duitse staatjes. Een eerste overeenkomst tonen Frankrijk en Duitsland in beider cultureel programma tot versterking van het natiebesef, hoewel elk land daarin specifieke elementen benadrukt. Voor Duitsland zijn dat: – Het gebruik van de geschiedenis om een natuurlijke en organische band van de Duitsers met hun verleden te propageren. Er is sprake van cultusvorming door middel van monumenten, nationale geschiedbeoefening en nationale kunst, waarbij vooral aandacht uitgaat naar de Duitse middeleeuwen en de Griekse oudheid. – De verheerlijking van ontwikkelingen in de techniek, wetenschap en industrie als nationale verworvenheden. – Sociale dimensie: de integratie van grote groepen van de bevolking in de dominante elitecultuur (beschavingsoffensief). Voor Frankrijk zijn dat: – Tegengaan van regionale en lokale banden en versterking van de standaardtaal ten koste van plaatselijke of regionale dialecten. – Het gebruik van de nationale geschiedenis, met vooral aandacht voor de republikeinse traditie en tot uiting komend in nationale feesten, nationale geschiedbeoefening, nationale kunst en oorlogsmonumenten. Een tweede overeenkomst tussen Duitsland en Frankrijk ligt in hun koloniale politiek aan het eind van de eeuw. In de visie op het kolonialisme als een beschavingsmissie verbonden politieke en culturele doeleinden zich met elkaar. Ondanks het verschil op politiek terrein laat een vergelijking tussen Duitsland en Frankrijk in de negentiende eeuw belangrijke overeenkomsten zien op cultureel gebied, reden waarom onder ‘eenwording’ niet slechts de categorie van over verschillende staten verdeelde volkeren moet worden gerekend, maar daartoe nog een tweede categorie behoort: de culturele eenwording in staten waarvan het territorium in de negentiende eeuw grotendeels vaststond. 9
Veranderende grenzen
Opgave 6.3 Gellner verbindt cultuur met het vermogen van mensen tot communicatie. In de door hem beschreven traditionele maatschappij met een agrarisch karakter en een stabiele sociale en politieke cultuur is de noodzaak van culturele en linguïstische homogeniteit klein. De reden daarvan is ten eerste de wijze waarop arbeid is georganiseerd; de mate van differentiatie ofwel specialisatie is groot, maar de overdracht van kennis en vaardigheden wordt van vader op zoon of van meester op leerling overgebracht, zonder dat een algemeen opleidingsniveau voor ieder een vereiste is. Ten tweede vergen politieke noch religieuze organisatie direct contact tussen de elite en de boerenbevolking, waardoor het bestaan van talrijke dialecten geen belemmering is voor het functioneren van de maatschappij. Ook Gellners industriële maatschappij kent een verregaande arbeidsdeling maar tevens een groot vermogen tot mobiliteit en samenwerking van werknemers. Culturele en linguïstische homogeniteit en een hoge alfabetiseringsgraad, te bereiken door een algemeen onderwijsniveau, zijn daarvoor vereist. Cultuur is van vanzelfsprekendheid tot voorwaarde geworden om te kunnen deelnemen in het maatschappelijk leven. Cultuur is nu zichtbaar en daarmee ook het bestaan van andere culturen die gemakkelijk als vreemd en verkeerd kunnen worden beschouwd. De door Hobsbawm geconstateerde culturele verandering in de negentiende eeuw ligt vooral op het politieke vlak. Voor overheden, monarchieën of republieken werd de vraag naar loyaliteit van burgers met de natie dringender, met name nadat in de laatste decennia van de eeuw door processen van democratisering het ontbreken van die loyaliteit verlies van macht zou betekenen voor de heersende politieke elites. Hobsbawm beschouwt de formulering van de band tussen staat en volk, in vormen van patriottisme of civil religion, een noodzakelijke voorwaarde tot het behoud van de politieke constellatie in een staat. Opgave 6.4 Hoewel idealisme en onbaatzuchtigheid een rol speelden in de internationale verhoudingen, is het volgens Melching onjuist om daaraan veel gewicht toe te kennen bij een beoordeling van de internationale politiek. Achter het optreden van de verschillende staten school nationale belangenbehartiging. De tekst gaat enigszins uitvoerig in op de Duitse buitenlandse politiek van minister Stresemann. Deze stond aanpassing voor aan de door de geallieerden gestelde eisen om zo Duitsland snel te doen terugkeren als zelfstandig en volwaardig lid van de internationale gemeenschap. Pas als dit laatste was gelukt zou een revisie van diezelfde eisen mogelijk zijn. In de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten verhinderde het isolationisme enerzijds de toetreding tot de Volkenbond, maar bleek anderzijds deze doctrine weer niet zo sterk dat zij politiek of economisch ingrijpen in Azië en Europa tot stabilisering van de verhoudingen tegenhield. Groot-Brittannië kenmerkte zich door een naar binnen, naar het eigen imperium gerichte oriëntatie, terwijl de Europese politieke verhoudingen op een tweede plan kwamen. Frankrijk richtte zich daarentegen wel sterk naar buiten en met name op Duitsland. Gezien de sinds lang gespannen verhouding tussen beide staten moeten Frankrijks pogingen tot inperking van Duitsland en de Duitse natie primair als eigenbelang worden gezien. Opgave 6.5 Met zijn antiliberalisme, antiparlementarisme en zijn opvattingen over de vrijheid van het individu en de superioriteit van het ene volk of ras boven het andere wendde het regeneratieve nationalisme zich uitdrukkelijk van de verlichte traditie af. Romantische invloeden zijn daarentegen wel herkenbaar: afwijzing van de moderne stedelijke samenleving, moderne literatuur en kunst; het opgaan van het individu in de volksgemeenschap.
10
Opgaven en opdrachten bij leereenheid 4
Opgave 6.6 De onderscheidende factor is etniciteit. Terwijl het negentiende-eeuwse Europese nationalisme over verschillende staten verdeelde volkeren bijeenbracht, deze losmaakte van een multinationale staat of een volk in één staat een hechtere gemeenschapsband verschafte, kenmerkte het nationalisme in het dekoloniserende Azië en Afrika zich juist door multi-etniciteit, die na een fase van eenwording, vaak binnen door de kolonisator vastgestelde grenzen, tot onderdrukking van culturele minderheden leiden kon. Opgave 6.7 Bepalend voor het ontstaan van nationalisme is de congruentie van het culturele natiebesef met een politieke beweging. De geschiedenis van de Europese samenwerking laat wel tendensen in die richting zien maar heeft niet geleid tot het ontstaan van een Europees nationalisme. De aanvankelijke economische en later ook politieke samenwerking is de voornaamste bindende kracht. Deze politieke beweging heft echter de belangenbehartiging van elke afzonderlijke staat niet op. Op cultureel vlak zijn ontwikkelingen zichtbaar die het ontstaan van een Europese cultuur of identiteit onwaarschijnlijk maken. Enerzijds krijgen de nationale culturen steeds meer een kosmopolitisch karakter en vormt zich één westerse cultuur met een steeds meer mondiale verspreiding. Anderzijds is de ontwikkeling van regionale identiteiten met name in de grote Europese staten sterk in opmars. Opgave 6.8 Het nationalisme in Oost-Europa moet begrepen worden in het kader van een gedeeltelijke voortzetting van conflicten die vóór de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog speelden. Daaraan leverde ruim veertig jaar communistisch bewind een belangrijke en specifieke bijdrage, te weten: – Het ‘particularisme’ van communistische partijkaders vindt een voortzetting in nationalistische bewegingen. – De vernietiging van het politieke ‘discours’, waarvoor het nationalistisch gedachtegoed een nieuw idioom biedt. – De morele crisis wordt voor velen versluierd door aan te knopen bij het nationalistische gedachtegoed, waarmee het geloof in zichzelf en in de natie wordt herwonnen. Het regeneratieve nationalisme kenmerkte zich door: – een superioriteitsgevoel: uitverkoren positie van de eigen natie en van het eigen volk, wat tot sterk racisme leiden kan – cultuurkritiek – pessimisme over de moderne tijd: streven naar een wedergeboorte – afwijzing van de parlementaire democratie en de rol van politieke partijen – onvrede met de intellectuelencultuur: avant-garde in beeldende kunst en literatuur. Een vergelijking tussen beide vormen van nationalisme duidt op een sterkere ideologische basis van het regeneratieve nationalisme. De verschillen zijn groter dan de overeenkomsten; bijvoorbeeld de waardering van de parlementaire democratie, waarbij in de beoordeling van het nationalisme in Oost-Europa echter zijn korte bestaan in acht moet worden genomen. Een overeenkomst is het vooropstellen van het eigen volk; in Oost-Europa veelal door regionale partijkaders. Vreemdelingenhaat is zeker aanwezig, maar wordt niet gebaseerd op een racistische ideologie zoals in het regeneratieve nationalisme. Een overeenkomst is ook het pessimisme over de maatschappelijke constellatie en de heersende cultuur, waaruit men tracht zich te bevrijden.
11