Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
OPENBARE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ VOOR HET VLAAMSE GEWEST
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
Documentbeschrijving
1.
Titel publicatie
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval 2.
Uitgever
6. Aantal blz.
De Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest 3.
275 p. + bijlagen
Publicatienummer
7. Tabellen en grafieken
D/2000/5024/4 4.
70 tabellen 17 grafieken
Publicatiereeks
8. Datum publicatie
Beleidsdocumenten afvalstoffen 5.
januari 2000
Trefwoorden
9. Prijs*
Uitvoeringsplan / organisch-biologsich afval / GFT- en groenafval / organisch bedrijfsafval / preventie / recuperatie / beleid / inspraak / 10.
400 fr.
Samenvatting
Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval werd uitgewerkt op basis van actieÊ47 van het MINA-plan 2. Het is bedoeld als een voortschrijdend meerjarenplan dat als leidraad dient, zowel voor de OVAM als voor de gemeenten, intercommunales en privŽ-initiatieven, om te komen tot een doeltreffende aanpak van het organisch-biologisch gedeelte van het afval. Verder geeft het een organisatorische ondersteuning voor een optimale en rationele uitbouw, zowel van maatregelen ter bevordering van preventie en hergebruik, als van acties met betrekking tot selectieve inzameling, verwerking, afzet en verwijdering. Het Uitvoeringsplan heeft conform de artikelen 35 en 36 van het Afvalstoffendecreet de procedure van openbaar onderzoek doorlopen.
12.
Begeleidingsgroep
Interne OVAM-projectgroep : Luc Vanacker, Kristel Vandenbroek (VLACO), Ann Braekevelt, Peter De Bruyne, Nico Verwimp, Frank Verhoeven, Danny Wille, Tina Van Assche, Christine Jacobs Externe stuurgroep 13.
Contactpersonen
cf. interne OVAM-projectgroep 14.
Andere titels over dit onderwerp
Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 Uitvoeringsplan GFT- en groenafval Uitvoeringsplan Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen Alle OVAM-publicaties kunt u na afspraak gratis raadplegen in het Technisch-Wetenschappelijk Informatiecentrum van de OVAM. Deze rapporten kan u ook schriftelijk of per fax bestellen bij de OVAM. U dient de titel van de publicatie te vermelden. Voor meer informatie kan u steeds terecht bij de Verkoop- en uitleendienst van de OVAM, Kan. De Deckerstraat 22-26, B-2800 Mechelen Tel. 015/284.145 Fax 015/20.32.75. * Prijswijziging voorbehouden. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
WOORD VOORAF
De laatste vijf jaar heeft ieder van ons aardig zijn steentje bijgedragen in de vermindering van de hoeveelheid huisvuil. Zo produceerde elke Vlaamse inwoner in 1997 nog 190 kg huisvuil, waarvan toch nog ongeveer de helft GFT- en groenafval. Het ingezette afvalbeleid, gericht op stimulering van preventie en recuperatie van organisch-biologisch afval, moet dan ook verdergezet en aangescherpt worden. Integrale ketenbewaking is geen overbodig luxe, zo blijkt ook uit de recente dioxinecrisis in de veevoedersector. Terecht roept de afzet van allerlei slib in de landbouw en het gebruik van gecontamineerde stoffen in de veevoeding vragen op. Om dit op een effectieve en effici‘nte manier aan te pakken, wordt best planmatig gewerkt. De aanpak inzake GFT- en groenafval wordt daarom uitgebreid naar organisch-biologisch bedrijfsafval. In het voorjaar van 1999 werd het ontwerp Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval in ruime kring voor consultatie verspreid. Vele Vlaamse gemeenten en intercommunales, beroepsorganisaties, milieuverenigingen, offici‘le overlegorganisaties, enz. hebben het ontwerp bestudeerd en becommentarieerd. Uit deze breed opgezette inspraakronde blijkt dat het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval gedragen wordt door het brede publiek. Met het voorliggend Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval tracht de Vlaamse overheid de doelstellingen volgens de verwerkingshi‘rarchie Ð eerst voorkomen, dan recupereren en als dit niet kan verbranden en stortenÊÐ te bereiken via concrete projecten en resultaatgerichte acties en instrumenten. Daarbij worden alle betrokken bedrijven geresponsabiliseerd. De bedoeling is samen met de overheden te werken aan een sluitend controlesysteem om organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen op een kwaliteitsvolle manier een nuttige toepassing te geven. Dit kan het bereiken van de milieukwaliteitsdoelstellingen alleen maar ten goede komen.
Vera Dua Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
Inhoudstafel
Samenvatting en overzicht uitvoering
I-IX
Deel I
Inleiding
1
1
Aanleiding
2
Opbouw
4
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Juridisch kader Totstandkoming Status Functie en taken Geldigheidsduur
5 5 6 7 7
4
Algemene beginselen
8
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.2.1 5.2.2.2 5.2.3
Afbakening Afbakening afvalstromen GFT-afval Groenafval Organische bedrijfsafvalstoffen Afbakening gebruik Preventie Recuperatie Verwerking met toepassing in de veevoeding Verwerking met toepassing als meststof of bodemverbeterend middel Verbranden en storten
10 10 10 10 11 11 12 12 13 13 13
Deel II
Analyse
15
1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.1.1 1.2.1.2 1.2.2 1.2.2.1 1.2.2.2 1.2.3 1.2.3.1 1.2.3.2 1.2.4 1.2.4.1 1.2.4.2 1.2.5
GFT- en groenafval Inleiding Preventie Algemeen Evolutie Knelpunten Ecologische benadering van het tuin- en groenbeheer Evolutie Knelpunten Gebruik van eigen tuinafval en van snoeihout Evolutie Knelpunten Thuiscomposteren Evolutie Knelpunten Andere
16 16 16 16 16 16 18 18 18 18 18 19 19 19 21 21
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
1.2.5.1 1.2.5.2 1.2.6 1.2.6.1 1.2.6.2 1.2.6.3 1.2.6.4 1.2.6.5 1.2.6.6 1.2.6.7 1.2.6.8 1.2.7 1.3 1.3.1 1.3.1.1 1.3.1.2 1.3.1.3 1.3.2 1.3.2.1 1.3.2.2 1.3.2.3 1.3.3 1.3.3.1 1.3.3.2 1.3.3.3 1.4
Evolutie Knelpunten Evaluatie preventie Effect OVAM-acties op lagere overheden Effect preventie-acties op bevolking Effect preventie op huisvuilproductie Doelstelling Uitvoeringsplan GFT- en groenafval Doelstelling Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 Kwaliteit van compost Compostpaviljoen Gebruik van compost Knelpunten preventie Recuperatie Selectieve inzameling Evolutie Evaluatie Knelpunten Verwerking Evolutie Evaluatie Knelpunten Afzet Evolutie Evaluatie Knelpunten Knelpunten
21 22 22 22 22 26 29 29 30 30 31 31 32 32 32 41 52 52 52 55 59 60 60 68 72 73
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.1.1 2.3.1.2 2.3.1.3 2.3.1.4 2.3.1.5 2.3.1.6 2.3.1.7 2.3.1.8 2.3.1.9 2.3.1.10 2.3.1.11 2.3.1.12 2.3.1.13 2.3.1.14 2.3.1.15 2.3.1.16 2.3.1.17 2.3.1.18 2.3.1.19 2.3.1.20
Organische bedrijfsafvalstoffen Inleiding Preventie Situatieschets Knelpunten Recuperatie Inzameling Aardappelsector Beschuit- en koekbereiding Bierbrouwerijen Brood- en banketbakkerijsector Chocoladebewerkers en chocoladeproductie Confiserie Deegwarensector Distributiesector Gelatineproductie Gistproductie Groente- en fruitverwerkende sector Havenactiviteiten Horeca IJsbereiding Koffie-, thee- en cichoreisector Mouterijsector Oli‘n- en vettensector (plantaardig) Papier-, karton- en pulpindustrie‘n Slachterijsector Suikerproductiesector
74 74 74 74 76 76 76 77 79 79 81 82 83 83 83 85 86 87 89 91 93 93 94 95 97 97 99
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
2.3.1.21 2.3.1.22 2.3.1.23 2.3.1.24 2.3.1.25 2.3.1.26 2.3.1.27 2.3.1.28 2.3.1.29 2.3.1.30
2.3.2.3 2.4
Tabakssector Textielsector Tuinbouwsector Veilingafval Verzorgingssector Vlees- en visverwerkende sector Water en frisdranken Zetmeelsector Zuivelsector Soja, sauzen en mayonaise, enzymen, aromaÕs, kruiden, rijstpofferijen, eierbrekerijen, noten en vruchten, zaden Knelpunten Verwerking Ð afzet Verwerking en afzet voor gebruik als veevoeder Verwerking en afzet voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel Knelpunten Knelpunten
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6 3.7 3.7.1 3.7.1.1 3.7.1.2 3.7.2 3.7.2.1 3.7.2.2
Raakvlakken met ander beleid Mestbeleid Relatie dierlijke mest - organisch afval Co-verwerking mest - organisch afval Knelpunten Water- en slibbeleid Energiebeleid Milieubeleid Ruimtelijke ordening Inplanting van compostering en vergisting Knelpunt Bodemsaneringdecreet Internationale ontwikkelingen Recuperatie Veevoeding Secundaire grondstof Verwijdering Verbranden Storten
129 129 130 130 133 133 134 136 137 137 138 139 140 140 140 140 142 142 143
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.1.1 4.2.1.2 4.2.1.3 4.2.1.4 4.2.2 4.2.2.1 4.2.2.2 4.2.2.3 4.2.2.4 4.2.2.5
Instrumenten Inleiding Beleidsuitvoerende instrumenten Juridische instrumenten Algemeen Gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel Gebruik in dierlijke voeding Handhaving Economische instrumenten Heffingen Huisvuilbelasting Subsidi‘ring Milieuconvenant PRESTI-programma
144 144 144 144 144 148 151 154 154 154 155 156 158 159
2.3.1.31 2.3.2 2.3.2.1 2.3.2.2
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
101 101 103 105 107 107 109 110 111 112 113 113 113 124 128 128
4.2.2.6 4.2.3 4.2.3.1 4.2.3.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4
Fiscale instrumenten Communicatieve instrumenten Voorlichting, educatie en sensibilisering Samenwerking Beleidsonderbouwende instrumenten Monitoring Onderzoek Knelpunten
Deel III
Doelstellingen en programmering
1 1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.2.1 1.1.2.2 1.1.2.3 1.1.3 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.2.1 1.2.2.2 1.2.2.3 1.2.3
Doelstellingen GFT- en groenafval Preventie Recuperatie Selectieve inzameling Verwerking Afzet Verwijdering Organisch bedrijfsafval Preventie Recuperatie Selectieve inzameling Verwerking Afzet Verwijdering
164 165 165 165 165 166 166 166 167 167 167 167 167 167 167
2 2.1 2.1.1 2.1.1.1 2.1.1.2 2.1.2 2.1.2.1 2.1.2.2 2.1.2.3 2.1.3 2.1.3.1 2.2 2.2.1 2.2.1.1 2.2.1.2 2.2.2 2.2.2.1 2.2.2.2 2.2.2.3 2.2.3 2.2.3.1 2.2.3.2 2.3 2.3.1 2.3.1.1
Programmering GFT- en groenafval Preventie Strategie Acties Recuperatie Selectieve inzameling Verwerking Afzet Verwijdering Strategie Organische bedrijfsafvalstoffen Preventie Strategie Acties Recuperatie Selectieve inzameling Verwerking Afzet Verwijdering Strategie Acties Instrumenten Beleidsuitvoerende instrumenten Juridische instrumenten
169 169 170 170 172 177 177 190 208 213 213 213 213 213 215 215 216 220 231 234 234 235 235 235 235
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
159 159 159 161 161 161 161 162
163
2.3.1.2 2.3.1.3 2.3.2 2.3.2.1 2.3.2.2
Economische instrumenten Communicatieve instrumenten Beleidsonderbouwende instrumenten Monitoring Onderzoek
Deel IV
Effecten van de programmering
1
Inleiding
247
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.2.1 2.2 2.2.1
Internationale ontwikkelingen Recuperatie Veevoeding Secundaire grondstof Compostering Verwijdering Verbranden
248 248 248 248 248 249 249
3 3.1 3.1.1 3.1.1.1 3.1.1.2 3.1.2 3.1.2.1 3.1.2.2 3.1.2.3 3.1.3 3.1.3.1 3.1.3.2 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
Kosten en financiering van het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval De kosten van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval De gemeenten Preventie Recuperatie De gewestelijke overheid Preventie Recuperatie Verwijderen De bedrijven Preventie Recuperatie De financiering van het afvalbeleid De gemeenten De gewestelijke overheid De bedrijven
250 250 250 250 250 251 252 253 254 254 254 254 254 254 255 255
4 4.1 4.1.1 4.2 4.3 4.4
Sociaal-economische gevolgen/ Werkgelegenheid Preventie Thuiscomposteren Recuperatie Verwijderen (Verbranden / Storten) Besluit
256 257 258 258 258 258
5 5.1 5.1.1 5.1.1.1 5.1.1.2 5.1.1.3 5.1.1.4
Milieu-aspecten Milieuproblematiek ThemaÕs Verandering van het klimaat door het broeikaseffect Verontreiniging door fotochemische stoffen Vermesting Verzuring
260 260 260 260 261 261 261
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
241 242 244 244 244
246
5.1.1.5 5.1.1.6 5.1.2 5.1.2.1 5.1.2.2 5.1.2.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.2.1 5.2.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.3 5.3.1 5.3.1.1 5.3.1.2 5.3.2 5.3.2.1 5.3.2.2
Verspreiding van milieugevaarlijke stoffen Andere Schadelijke stoffen Koolstofdioxide (CO2) Methaan (CH4) Stikstofverbindingen Effecten van verwerking van organisch materiaal op de milieuproblematiek Rechtstreeks gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof Composteren Verwerkingsprocedure Eindproduct Vergisten Verbranden met energierecuperatie Storten met biogaswinning Effecten van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval op de milieuproblematiek Verschuiving afvalverwerking Kwalitatief Kwantitatief Afvalverwerking als alternatieve energiebron Ôgroene frankÕ Vergelijking met andere alternatieve energiebronnen
Bijlage 1 Literatuurlijst Bijlage 2 Afkortingen Bijlage 3 Ligging van de Vlaamse intercommunales Bijlage 4 Besluit van de Vlaamse Regering Bijlage 5 Uittreksel Belgisch Staatsblad
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
262 262 262 262 263 263 264 264 264 264 265 265 266 266 267 267 267 268 269 269 270
Samenvatting en overzicht uitvoering
Na de vaststelling van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval in 1995 is het moment aangebroken om deze planning te actualiseren. Om te komen tot een integrale aanpak inzake organisch-biologisch afval werd gekozen om het beleid inzake GFT- en groenafval uit te breiden met organisch-biologisch bedrijfsafval. Ankerpunten voor de realisatie van voorliggend Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval zijn terug te vinden in het MINA-plan 2 (actie 47) en het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Om planmatig te werk te kunnen gaan, werd na de afbakening een analyse gemaakt van de huidige toestand. Naast een situatieschets werd ingegaan op een aantal evoluties. De evaluatie ervan leidde tot het destilleren van een aantal knelpunten. Inzake GFT- en groenafval hebben de inspanningen van de laatste jaren hun vruchten afgeworpen. Op het vlak van preventie is er vanuit een ecologische benadering van tuin- en groenbeheer een toename van het gebruik van eigen tuinafval en snoeihout en het thuiscomposteren. Die trend moet behouden blijven door voortdurende ondersteuning via bijvoorbeeld sensibilisering. De recuperatie met verwerking en afzet kende resultaten dankzij de selectieve inzameling. Het succes ervan is afhankelijk van meerdere parameters, zoals onder andere het inzamelmiddel, de inzamelfrequentie en de wijze van kostendoorrekening. De verwerkingsfase kampt met structurele capaciteitstekorten die vooral in piekperioden aanleiding kunnen geven tot (geur)hinder. De problematiek van ruimtelijke ordening en het vinden van geschikte inplantingsplaatsen speelt hierin een belangrijke rol. Naar afzet toe vormt de Vlaamse Compostorganisatie (VLACO) de spil die via kwaliteitsopvolging de afzet stimuleert. Recente regelgeving zoals het Vlarea en het Mestdecreet bemoeilijken soms de afzetmogelijkheden. De producenten van organisch bedrijfsafval hebben preventieve maatregelen kunnen nemen dankzij het Preventie-stimulerend Programma (PRESTI). Ook hier dienen de inspanningen te worden verdergezet via onder andere vervolgprogrammaÕs. Een sectori‘le doorlichting heeft uitgewezen dat waterzuiveringsslib en productie-uitval de grootste deelstromen zijn. Knelpunten met het oog op nuttige toepassing zijn aanwezige verontreinigingen, een schommelend aanbod en het verpakt zijn van een aantal afvalstoffen. Een hoogwaardige vorm van recuperatie is het gebruik van organisch bedrijfsafval in veevoeding. Dit gebeurt zowel rechtstreeks als na voorbehandeling. Een duidelijker wettelijk kader inzake onder andere verwerkingsnormen en sanitaire vereisten kan deze verwerkingsvorm doen toenemen. Het gebruik als meststof of bodemverbeterend middel vindt plaats na stabilisatie, compostering of vergisting. Deze afzetvorm komt de laatste tijd onder druk te staan als gevolg van de vermestingsproblematiek. Ook hier kan het wettelijk kader verder worden verfijnd. Vanuit de visie van een ge•ntegreerde milieuaanpak wordt even stilgestaan bij de raakvlakken met ander beleid. Zo zijn er relaties met duurzame ontwikkeling (besparing op grondstoffen en energie), het mestbeleid (nutri‘ntenproblematiek) en het waterbeleid (slibs). Verder zijn er invloeden op het broeikaseffect, de verontreiniging van het oppervlaktewater en de verstoring door geurhinder. Ten slotte worden ook de interacties met het beleid inzake ruimtelijke ordening en het Bodemsaneringdecreet vermeld. Een doorlichting van de middelen die de overheid aanwendt om de milieubeleidsdoelstellingen te realiseren, gebeurt in het deel instrumenten. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen beleidsuitvoerende en Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
I
beleidsonderbouwende instrumenten. Beleidsuitvoerend zijn de juridische, economische en communicatieve instrumenten. Monitoring en onderzoek worden beschouwd als beleidsonderbouwend. Naast een aantal specifieke aandachtspunten is het streven naar resultaatgerichtheid met duidelijke doelstellingen en een optimalisatie van de afstemming tussen de verschillende types instrumenten zeer belangrijk (Ôoptimale instrumenten-mixÕ). In het deel strategie en programmering wordt op basis van de analyse aangegeven waar het beleid naartoe wil (doelstellingen) en hoe het daar wil geraken (strategie en actieprogrammering). Centraal in de doelstellingen staan de duurzame ontwikkeling en de voorkeurverwerkingsrangorde (ladder van Lansink). In de eerste plaats wordt gestreefd naar het voorkomen van afvalstoffen, vervolgens komt recuperatie. Op de laatste plaats komt verwijdering met energieterugwinning (verbranden of storten). Inzake GFT- en groenafval wordt het driesporenbeleid verdergezet: promotie van preventie (onder andere thuiscomposteren), maximale uitbouw van de groenafvalen vervolgens GFT-verwerkingsketen. Algemeen kan gesteld worden dat meer aandacht dient uit te gaan naar de kwalitatieve doelstellingen in vergelijking met de kwantitatieve doelstellingen. Met betrekking tot de verwerking wordt de continu•teit verzekerd door afstemming van de capaciteit op de aangeboden hoeveelheid. De afzet van compost gebeurt zowel individueel als overkoepelend (via VLACO). Van belang voor preventie zijn het verkrijgen en behouden van gedragsveranderingen. Dit zal in hoofdzaak gebeuren door sensibilisering inzake thuiscomposteren en het verder invoeren van de kringlooptuingedachte. Om te komen tot de optimalisatie van de recuperatie door selectieve inzameling en verwerking, wordt op 3 domeinen gewerkt : stimuleren en optimaliseren van de selectieve inzameling, verbeteren van de mogelijkheden voor recuperatie door composteren of vergisten, en garanderen en bevorderen van de afzetmogelijkheden en de afzetmarkt van compost. Selectief ingezameld GFT- en groenafval moet worden verwerkt in een vergunde composterings- of vergistingsinstallatie. Wat organisch bedrijfsafval betreft, wordt preventie gestimuleerd via kennisoverdracht en sensibilisering. Het ontwikkelen van milieuzorgsystemen en ketenbeheer wordt aangemoedigd. In Vlaanderen vervult het PRESTI-programma hierbij een belangrijke rol. Om recuperatie mogelijk te maken wordt gescheiden inzameling bevorderd. De selectieve inzameling en verwerking moeten op elkaar worden afgestemd. Daarbij dient een vicieuze cirkel te worden doorbroken : zolang er geen verwerkingscapaciteit beschikbaar is, heeft de selectieve inzameling weinig zin en omgekeerd : zolang er geen zekerheid is over het aanbod aan organisch bedrijfsafval, zal er geen verwerkingscapaciteit worden voorzien. Verwerkingsmogelijkheden zijn vooreerst verwerking tot dierlijke voeding en vervolgens tot meststof of bodemverbeterend middel. De randvoorwaarden dienen verder aangepast en verfijnd te worden. Samen met het Ministerie van Landbouw zal een procedure moeten worden uitgewerkt zodat er afstemming is tussen de voorwaarden opgelegd bij het gebruik van organisch bedrijfsafval als veevoeding en de acceptatievoorwaarden bij de verwerkingseenheden van organisch bedrijfsafval tot veevoeding. Voor verwerking tot bodemverbeterend middel of meststof is de strategie met het oog op 2003 in overeenstemming met het mestbeleid, dat wil zeggen gericht op een vermindering van het overschot aan nutri‘nten op de Vlaamse bodem. Het verwerkingstraject met acceptatiecriteria en milieuhygi‘nische en landbouwkundige eisen inzake gebruik, dient verder ontwikkeld te worden en gekaderd te worden in procedures van Integrale KetenBewaking. De afzet kan door de overheid worden ondersteund door onderzoeken en studies. Verder speelt een goede verhouding van kwaliteit en Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
II
prijs een belangrijke rol. Verwijdering van selectief ingezamelde organische bedrijfsafvalstoffen is niet toegestaan. Ten slotte wordt stilgestaan bij de effecten van de actieprogrammering. Er wordt gekeken naar internationale ontwikkelingen (toenemend belang van internationale en Europese wetgeving), kosten en financiering en sociaal-economische gevolgen (tewerkstelling). Er zijn positieve effecten op de verwante milieuthemaÕs zoals onder andere het broeikaseffect of de vermesting. Organisch afval komt ook in aanmerking voor het gebruik als alternatieve energiebron. Een belangrijke vaststelling is dat strategie en programmering zorgen voor een kwantitatieve en kwalitatieve verschuiving in de verwerkingshi‘rarchie ten gunste van het milieu.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
III
Tabel
Lijst van acties
Actienummer actie 1
Omschrijving van de actie Gewestelijke sensibiliseringsactie thuiscomposteren
Initiatiefnemer OVAM
actie 2 actie 3
Promotie thuiscomposteren op lokaal niveau Aanpassen sensibiliseringsmateriaal
gemeenten en intercommunales OVAM
actie 4 actie 5 actie 6
Cel Thuiscomposteren Gebruik van snoeihout Groenafval voorkomen door preventieve maatregelen voor aanleg en onderhoud van tuinen en openbaar groen
OVAM gemeenten en intercommunales OVAM, VVSG-Interafval
actie 7
Compostmeesterwerking
OVAM
actie 8 actie 9
OVAM OVAM
actie 14 actie 15
Financi‘le ondersteuning preventieacties Evaluatie-onderzoek rond preventie en thuiscomposteren Onderzoek naar mogelijkheden van substitutie van ingevoerde grondstoffen Introductie selectieve inzameling van GFT- en groenafval Evaluatie taakstellingen inzameling huishoudelijk afval Ð wijziging GFT Ð regioÕs Ð groenregioÕs Onderzoek selectieve inzameling van GFT-afval in hoogbouw en stadscentra Onderzoek frequentie selectieve inzameling Relatie kwaliteit en kwantiteit GFT-afval Ð retributie
actie 16 actie 17
Beheersen verontreiniging GFT- en groenafval Sorteeranalyses
gemeenten en intercommunales OVAM
actie 18
(Geur)hinder bij selectieve inzameling en ophaling
OVAM
actie 19
Inzameling wegbermmaaisel
OVAM, AMINAL, provincies, gemeenten en andere bermbeheerders
actie 10 actie 11 actie 12 actie 13
OVAM intercommunales en gemeenten
Betrokkene VLACO, Velt, gemeenten en intercommunales VLACO, Velt, OVAM VLACO, gemeenten en intercommunales VLACO, VVSG-Interafval, VVP burgers VLACO, Velt, beroepsfederaties tuinaannemers en tuinarchitecten, VVOG, openbare groendiensten, provincies VLACO, provincies, intercommunales, gemeenten Gemeenten, intercommunales VLACO, gemeenten, intercommunales VLACO, onderzoekscentra
Timing planperiode planperiode planperiode vanaf 2000 planperiode vanaf 2000
vanaf 2000 2000 2000 planperiode planperiode
OVAM
OVAM, VLACO, verwerkers GFTen groenafval VVSG-Interafval
OVAM
steden
2000-2001
OVAM OVAM
gemeenten en intercommunales VLACO, gemeenten en intercommunales ophalers, FEBEM VLACO, composteerinstallaties, gemeenten en intercommunales VLACO, gemeenten en intercommunales, ophalers VLACO, AWV, AWZ
2000-2001 2000-2001
2000
planperiode planperiode planperiode planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
IV
Vervolg Tabel
Actienummer actie 20
Lijst van acties
Omschrijving van de actie Planning bijkomende composteer- en vergistingseenheden voor GFT- en groenafval Subsidi‘ring bijkomende composteer- en vergistingseenheden voor GFT- en groenafval
Initiatiefnemer OVAM, gemeenten en intercommunales OVAM
actie 22
Export GFT- en groenafval
OVAM
actie 23
Transport van GFT- en groenafval
OVAM
actie 24
Technische bedrijfsvoering verwerkingseenheden Aanvoer en opslag structuurmateriaal
actie 21
actie 25 actie 26
actie 27
Controle kwaliteit GFT- en groenafval
gemeenten, intercommunales en composteerders OVAM
Onderhoud verwerkingseenheden
OVAM
Onderzoek flexibiliteit bestaande composteeren vergistingscapaciteit Synergie a‘robie Ðana‘robie Heffingen op recyclageresiduÕs
Verwerking wegbermmaaisel Bermbeheersplannen Compostering Alternatieve verwerkingsmogelijkheden
actie 28 actie 29
actie 30 actie 31
Meetcampagne geuremissie en Ðimmissie GFTverwerkingsbedrijven Procesoptimalisatie bij het composteren van grasrijk organisch afval: belang van het verbeteren van de compostkwaliteit en het beperken van geurhinder Optimalisatie biofiltratie van afgassen van GFTverwerking Opstellen beoordelingskader geurhinder
OVAM OVAM OVAM
Betrokkene VLACO, verwerkers
Timing planperiode
Inspectie Financi‘n, Vlaams Minister bevoegd voor Leefmilieu, gemeenten en intercommunales gemeenten, intercommunales, privŽ-verwerkers, VLACO Interafval, VLACO, composteerders, intercommunales, Febem
planperiode / 2000
VLACO
planperiode
VLACO, gemeenten en intercommunales, composteerders VLACO, composteerders, intercommunales VLACO, composteerders, intercommunales VLACO, composteerinrichtingen VLACO, composteerinrichtingen, Overlegplatform Huishoudelijke Afvalstoffen
planperiode
planperiode 2001
planperiode planperiode planperiode planperiode
AMINAL, provincies, gemeenten en andere bermbeheerders OVAM
OVAM, VLACO
planperiode
VLACO, composteerders
planperiode
OVAM, AMINAL - Cel Natuurtechnische Milieubouw OVAM
VLACO, provincies, gemeenten, andere bermbeheerders, ANRE VLACO, GFT-verwerkers
planperiode
OVAM
VLACO, GFT- en groenverwerkers
1998-2000
OVAM
VLACO, GFT-verwerkers
planperiode
AMINAL, OVAM
VLACO, GFT- en groenverwerkers
planperiode
1998-2000
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
V
Vervolg Tabel
Lijst van acties
Actienummer actie 32
Omschrijving van de actie Opstellen en toepassen Code voor Goede Praktijk
Initiatiefnemer OVAM
actie 33
Voorwaarden compostpaviljoen
OVAM
actie 34
Uitbreiding inplantingsplaatsen composteerinrichtingen Bevorderen van de afzetmogelijkheden van GFT- en groencompost in Vlaanderen IKB-principe Integratie wettelijk kader
actie 35
Product van co-verwerking
actie 36 actie 37 actie 38 actie 39
Opvolging van en afstemming op ontwikkelingen in Europese Unie Onderzoek stikstofdynamiek in compost Verkenning afzet GFT- en groencompost in het buitenland Bevorderen gebruiksmogelijkheden van GFT- en groencompost Uitwerking specifieke regeling voor toepassing van compost als meststof en bodemverbeterend middel Gebruik van compost bij openbare besturen
Betrokkene VLACO, verwerkers GFT- en groenafval gemeenten, intercommunales, vergunningverlenende overheden
Timing planperiode
OVAM
AROHM, provincies, intercommunales en gemeenten
planperiode
OVAM
VLACO, Ministerie van Landbouw, compostproducenten, intercommunales VLACO, Ministerie van Landbouw, compostproducenten, intercommunales VLACO, Ministerie van Landbouw
planperiode
OVAM
OVAM OVAM
planperiode
OVAM
planperiode
OVAM, VLM
VLACO
planperiode
OVAM
VVOG, Vlaams minister van Leefmilieu, Vlaams minister van Openbare Werken VLACO, compostproducenten, Ministerie van Landbouw, AVVV, provincies VLACO, compostproducenten, VLM, ALT, Ministerie van Landbouw VLACO VLACO, Ministerie van Landbouw VLACO
OVAM
OVAM Gebruik van compost in de landbouw Onderzoek in het kader van Vlarea Onderzoek zware metalen Verderzetting financi‘le ondersteuning VLACO
planperiode
VLACO, Ministerie van Landbouw, ALT, VLM VLACO, compostproducenten
Onderzoek over gebruik van compost in biotechnische toepassingen
actie 40 actie 41 actie 42
planperiode
OVAM OVAM OVAM
planperiode
2000
planperiode
planperiode 2000 2000-2001 planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
VI
Vervolg Tabel
Actienummer actie 43 actie 44 actie 45 actie 46 actie 47
Lijst van acties
Omschrijving van de actie Stimuleren bedrijfsinterne milieuzorg Voortzetten PRESTI-projecten Onderzoek naar mogelijkheden van substitutie van ingevoerde grondstoffen Selectieve inzameling organisch bedrijfsafval
Initiatiefnemer OVAM OVAM OVAM
Betrokkene bedrijfssectoren bedrijfssectoren onderzoekscentra
Timing planperiode planperiode planperiode
OVAM
producenten, sectororganisaties, inzamelorganisaties sectororganisaties, inzamelorganisaties Ministerie van Landbouw, Ministerie van Volkgezondheid, VLM Ministerie van Landbouw, VLACO, verwerkers organisch bedrijfsafvalstoffen, VCM, Febem
2000-2001 / 2001-2003 vanaf 2000
2000
planperiode
Sensibilisering gescheiden inzameling van organisch bedrijfsafval Afstemming wettelijke verplichtingen op federaal en gewestelijk niveau
OVAM
Acceptatiecriteria vaststellen voor organische bedrijfsafvalstoffen om te kunnen worden gebruikt of verwerkt tot bodemverbeterend middel of tot meststof Onderzoek omtrent gebruik organisch bedrijfsafval als veevoeding
OVAM
OVAM OVAM
privŽ-sector
planperiode
OVAM
privŽ-sector, VCM
planperiode
actie 54
Realisering infrastructuur voor verwerking aan destructienormen Realisering verwerkingsinfrastructuur voor organisch bedrijfsafval met het oog op de productie van veevoeder Realisering verwerkingsinfrastructuur voor organisch bedrijfsafval met het oog op de productie van meststof of bodemverbeterend middel Evaluatie verwerkingstechnologie‘n
Hogeschool Gent Ð Departement Biotechnologische Wetenschappen, Landschapsbeheer en Landbouw, Bemefa privŽ-sector
OVAM, VLM
planperiode
actie 55
Bepalen definities humusrijk, mineralenrijk en Ðarm
OVAM, VLM
actie 56
Bevordering productie groene/duurzame energie uit organisch bedrijfsafval
OVAM
actie 57
Opstellen slib- en bagger- en ruimingspecieplan
OVAM, AMINAL, VMM, VMW
verwerkers organisch bedrijfsafval, VLACO, VCM, VITO Overlegplatform OrganischBiologisch Afval, VLACO Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Ð Administratie Economie Ð Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie nv Aquafin, Fevia, VLM, VVSG
actie 48
actie 49
actie 50
actie 51 actie 52
actie 53
OVAM
OVAM
planperiode
2000-2001
2000 planperiode
2000-2001
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
VII
Vervolg Tabel
Lijst van acties
Actienummer actie 58
Omschrijving van de actie Onderzoek afzetmogelijkheden veevoeding
Initiatiefnemer OVAM
actie 59
OVAM
actie 60
Opportuniteitsonderzoek voor uitbreiding activiteiten VLACO Controle via Integrale Ketenbewaking (IKB)
OVAM
actie 61
Opstellen nutri‘ntenbalans
VLM
actie 62
Ontwikkelen reststoffenbeurs
OVAM
actie 63
OVAM
actie 64
Onderzoek afzet meststoffen/mineralenrijke producten buiten Vlaanderen Onderzoek alternatieve verwijderingstechnieken
OVAM
actie 65
Aanpassing Vlarea
OVAM
actie 66
Politieverordening
OVAM
actie 67
Aanpassing Vlarem Compostpaviljoen
OVAM, AMINAL
Acceptatievoorwaarden
OVAM, AMINAL
Verwerkingscapaciteit
AMINAL, OVAM, vergunningverlenende overheden
Handhaving verbod (op gebruik van) voedselafvalverbrijzelaars Handhaving verbod op ÒthuisÓverbranden van organisch afval Retributiereglement
actie 68 actie 69 actie 70
Betrokkene onderzoeksinstellingen, veevoedersector, federaties (BEMEFA, Fevia, É) VLACO, onderzoeksinstellingen, Fevia VLACO, verwerkers organisch afval, Ministerie van Landbouw, Ministerie van Volksgezondheid, Federaal Agentschap voor de veiligheid van de Voedselketen OVAM, VLACO, universiteiten, Overlegplatform OrganischBiologisch Afval producenten en gebruikers van organisch bedrijfsafval VLM, onderzoeksinstellingen, federaties (Fevia, É), VCM Universiteiten, Overlegplatform Huishoudelijke Afvalstoffen Overlegplatform OrganischBiologisch Afval, Vlaams Minister bevoegd voor Leefmilieu VVSG, verwerkers en ophalers GFT- en groenafval
Timing planperiode
2000
OVAM, AMINAL, VMM
gemeenten, intercommunales, vergunningverlenende overheden Ministerie van Landbouw, VLACO, vergunningverlenende overheden VLACO, gemeenten, intercommunales, privŽverwerkers, Febem Vergunningverlenende overheden
2000
VVSG, intercommunales, provincies
OVAM
planperiode
OVAM
VVSG, verwerkers en ophalers GFT- en groenafval
2000
planperiode planperiode
1999-2000
planperiode planperiode planperiode planperiode
2000
2000-2001 2000
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
VIII
Vervolg Tabel
Lijst van acties
Actienummer actie 71
Omschrijving van de actie Ontwikkelen didactisch materiaal voor het onderwijs
Initiatiefnemer OVAM
actie 72
Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval
OVAM
actie 73 actie 74
Ondersteuning via de oprichting van werkgroepen Opstellen van een Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval Gegevensverzameling organisch bedrijfsafvalstoffen Beleidsondersteunend onderzoek naar optimale instrumentenmix
OVAM OVAM
actie 75 actie 76
OVAM OVAM
Betrokkene VLACO, Ministerie van Onderwijs, scholen, VUB, AMINAL VVSG-Interafval, VVP, Febem, Fevia, Bemefa, ABS, BB, ALT, AMINAL, Fedis, Ministerie van Landbouw, VLM, INDAVER, VLACO, MiNa-Raad, Serv ANRE, VCM, É Overlegplatform OrganischBiologisch Afval Bedrijven VLACO, onderzoekscentra
Timing 2000 Oprichting 2 maanden na goedkeuring plan, duur planperiode planperiode Tweejaarlijks planperiode planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
IX
Deel I
Inleiding
Het opgebouwde afvalbeleid, gericht op de stimulering van preventie en recuperatie, moet worden verdergezet. Hiervoor zijn een aanscherping van de huidige taakstellingen, de uitwerking van een strategie en concrete acties en de doelgerichte inzet van een (nieuw en/of aangepast) instrumentarium noodzakelijk. Voor de recuperatie staat een ketengerichte aanpak centraal : inzameling, verwerking en afzet zijn in samenhang met elkaar bekeken. De verwijdering wordt ontmoedigd, zodat een opwaartse beweging van de verwerking van afval in de keten ontstaat. Preventie en recuperatie worden op deze manier extra ondersteund.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
1
1
Aanleiding
De selectieve inzameling en verwerking (compostering en vergisting) van GFT- en groenafval kennen in het laatste decennium van deze eeuw een gestage toename. Steeds is getracht selectieve inzameling, verwerking en afzet van compost hand in hand te laten verlopen. In vergelijking met onze buurlanden zijn we daar in Vlaanderen, dankzij een weloverwogen planning en de oprichting van VLACO, vrij goed in geslaagd. Het moment is echter aangebroken om de planning te actualiseren. Ditmaal zal in de planning niet enkel sprake zijn van GFT- en groenafval, maar komt ook het organisch bedrijfsafval aan bod. Een integrale aanpak van het organisch afval is immers aangewezen om de selectieve inzameling, verwerking en afzet op elkaar af te kunnen stemmen. Het strategisch referentiekader voor de planning rond compostering en vergisting wordt gevormd door enerzijds het Afvalstoffenplan 1991-1995, dat bij wijze van overgangsmaatregel is verlengd tot eind 1996 en door anderzijds het MINA-plan 2 waar in actie 48 is opgenomen dat een Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 moet worden opgemaakt en uitgevoerd. Het Afvalstoffendecreet bepaalt dat voor specifieke categorie‘n van afvalstoffen sectorale uitvoeringsplannen kunnen worden opgesteld, die het uitvoerend kader vormen. Op 6 april 1995 heeft de Vlaamse regering het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval vastgesteld, dat ten minste gold tot eind 1997 en blijft gelden zolang het niet vervangen wordt door een ander plan. Het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is bedoeld als een voortschrijdend meerjarenplan, dat zowel voor de OVAM als voor de gemeenten, intercommunales en privŽ-initiatieven als leidraad dient voor een doeltreffende aanpak van het organisch-biologisch gedeelte van het huishoudelijk afval. Het ondersteunt een optimale en rationele uitbouw van zowel maatregelen ter bevordering van preventie en hergebruik, als acties rond selectieve inzameling, verwerking, afzet en verwijdering. Een aantal bepalingen uit het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval zijn in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 geactualiseerd en/of aangevuld. Op 19 december 1997 is het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 19972001 vastgesteld door de Vlaamse regering. Het geeft de beslissingen en acties aan die alle betrokkenen (beleidsmakers en uitvoerders) gedurende de planperiode moeten uitvoeren. Het plan streeft het inzetten van de optimale mix van instrumenten na in de vorm van onder meer sensibilisering, juridische en financi‘le maatregelen. De acties ondersteunen en versterken elkaar en dienen als een totaalpakket van maatregelen resultaatgericht te worden uitgevoerd. Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 behandelt de preventie, recuperatie en verwijdering van huishoudelijk afval. Om preventie en recuperatie sterk te stimuleren zijn, in vergelijking met de vorige planperiode, scherpere taakstellingen opgenomen en worden nieuwe acties en instrumenten voorgesteld. Bij de verwijdering gaat de voorkeur, conform de verwerkingshi‘rarchie, uit naar het verbranden met energieterugwinning (thermische valorisatie). Het plan beschouwt storten als de laatste mogelijkheid en stelt voor de stortcapaciteit te beperken.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
2
Actie 47 van het MINA-plan 2 vermeldt de opmaak en de uitvoering van een Uitvoeringsplan Organisch Afval 1998-2001. Dit uitvoeringsplan moet het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval vervangen, maar het moet ook uitgebreid worden met het organisch bedrijfsafval. Over de verwerking van organisch afval is in het MINA-plan 2 het volgende opgenomen : De ontwikkeling van de verwerkingscapaciteit loopt parallel met de ontwikkeling van het aanbod GFT- en groenafval uit de gescheiden inzameling. De doelstellingen voor inzameling worden nog verscherpt. De afstemming met het thuiscomposteren wordt daarbij versterkt. Speciale aandacht gaat naar een gegarandeerde kwaliteit en naar de promotie van de geproduceerde compost om een vaste positie op de afzetmarkt van bodemverbeterende middelen te verwerven. Om het storten van organisch afval verder te verminderen moet er aanvullend beleid komen voor organisch bedrijfsafval (vooral van grootkeukens, veilingafval, agrarisch afval en afval van de voedingsindustrie) waarvoor geen directe afzetmogelijkheden als secundaire grondstof voorhanden zijn. Met dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is concrete invulling gegeven aan actie 47 en is de planningsperiode verschoven van 1998-2001 naar 20002003. Deze verschuiving in de tijd maakte enerzijds een breed overleg met de betrokken doelgroepen mogelijk en liet anderzijds toe een afstemming te krijgen met het mestbeleid. Voor alle duidelijkheid wordt het voorliggende plan gedoopt als Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Dit om aan te geven dat de organisch-biologische afvalstoffen in dit plan behandeld worden. In de tekst zal voor de eenvoud echter meestal gesproken worden van organisch afval. De exacte afbakening van de te behandelen afvalstoffen is in 5.1 opgenomen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
3
2
Opbouw
Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval bestaat uit de volgende delen : 1. 2. 3. 4.
Inleiding Analyse Doelstellingen en programmering Effecten van de programmering
In deel 1 wordt de aanleiding, opbouw en het juridisch kader voor het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval gegeven. Enkele algemene beginselen en uitgangspunten voor het te ontwikkelen beleid zijn opgenomen. Strikt is afgelijnd welke afvalstoffen en welke toepassingsmogelijkheden in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval worden behandeld. Deel 2 bevat een evolutie van de periode 1994-1998 voor GFT- en groenafval en een situatieschets van 1997 voor de organische bedrijfsafvalstoffen. Inzake preventie, recuperatie en het gebruikte instrumentarium zijn de bereikte resultaten voor GFT- en groenafval getoetst aan de doelstellingen van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval en de beleidsvoornemens van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. De analyse brengt de knelpunten in beeld. Deel 3 omvat de gewenste strategie met daaraan gekoppeld de eigenlijke programmering. Doelstellingen zijn opgenomen voor preventie en recuperatie. Voor de verwerking van GFT- en groenafval is een programmering van de capaciteit opgesteld. Om de programmering uit te voeren en de knelpunten op te lossen, zijn er acties uitgewerkt om de doelstellingen te concretiseren. Per actie is vermeld wie de initiatiefnemer is en wie de betrokkenen zijn. De initiatiefnemer is een overheidsinstelling die zoveel mogelijk zelfstandig het initiatief tot de uitvoering neemt. Daarbij hoort de zorg voor cošrdinatie, zo nodig een nadere uitwerking, het samenbrengen van de betrokkenen, de financi‘le afwikkeling en de bewaking van het rapporteren over de voortgang. De initiatiefnemer blijft het eerste aanspreekpunt. Met betrokkenen zijn bedoeld : de door de initiatiefnemer bij voorkeur te betrekken belanghebbenden. Dit kunnen zowel overheden als privŽorganisaties zijn. Ze kunnen onder meer als (mede)financierder, (mede)uitvoerder of adviesverlener bij de actie of het initiatief fungeren. De lijst van betrokkenen is niet limitatief. Deel 4 geeft de consequenties weer van de programmering. Het gaat in op de internationale aspecten, de kosten en financiering van het beleid, de sociaaleconomische gevolgen en de milieuaspecten.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
4
3
Juridisch kader
3.1
Totstandkoming EŽn van de taken van de OVAM is het ontwerpen van sectorale uitvoeringsplannen ter uitvoering van het geldende milieubeleidsplan (artikel 35, ¤ 1 van het Afvalstoffendecreet). De procedure voor de totstandkoming van uitvoeringsplannen is opgenomen in de artikelen 35 en 36 van het decreet van 2 juli 1981, gewijzigd bij decreet van 20ÊaprilÊ1994. In 1998 is een externe stuurgroep opgericht om de opbouw en totstandkoming van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval te volgen. In deze externe stuurgroep zetelen de belangrijkste betrokkenen, met vertegenwoordigers van VVSG, VVP, Ministerie van Middenstand en Landbouw (DG4 en DG5), de ALT, VLM, VLAR, Boerenbond, ABS, Fevia (federatie van de voedingsnijverheid), Fedis (federatie van de distributiesector), Febem (Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer), MiNa-Raad en Serv. De externe stuurgroep heeft viermaal vergaderd rond de voorbereidende teksten voor het ontwerp Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Met het doel tot een constructieve samenwerking te komen, werd gepoogd rekening te houden met de inbreng van de leden van de externe stuurgroep. Op basis hiervan is in 1999 het Ontwerp Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval 1999-2003 vastgesteld. Dit ontwerp is bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30Êmaart 1999 en heeft voor een termijn van twee maanden, van 31ÊmaartÊ1999 tot en met 30 mei 1999, ter inzage gelegen bij de gemeenten en bij de OVAM. Gedurende deze termijn kon iedereen bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van de OVAM (art. 36, ¤ 2 van het Afvalstoffendecreet). Tegelijkertijd met de bekendmaking is het ontwerp voor advies bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MiNa-Raad) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Zij brachten een met redenen omkleed advies uit binnen een vervaltermijn van twee maanden na ontvangst van het ontwerp. De adviezen van de MiNa-Raad en de SERV zijn niet bindend (art. 36, ¤ 3). Tijdens de procedure zijn 57 reacties ontvangen onder meer van provincies, intercommunales, gemeenten, belangenorganisaties, bedrijven, milieu-organisaties en burgers. Het resultaat van de schriftelijke inspraakreacties en de uitgebrachte adviezen is opgenomen in een Verslag inspraak- en adviesreacties. Dit verslag werd op 15Êseptember 1999 toegelicht aan de externe stuurgroep. Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt vastgesteld door de Vlaamse Regering. Hierbij is rekening met de gegeven adviezen en met de ingediende bezwaren of opmerkingen. Het vastgestelde Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt samen met het Verslag inspraak- en adviesreacties bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Daarna ligt het plan ter inzage bij de OVAM, de provincies en de gemeenten (art. 36, ¤ 5).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
5
3.2
Status Dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval bevat concrete projecten en acties in verband met preventie, recuperatie en verwijdering van organisch afval, conform art. 35, ¤ 2 van het Afvalstoffendecreet. Het opmaken en uitvoeren van een Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is opgenomen in het MINA-plan 2 en in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Het vervangt het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval en tegelijk wordt het uitgebreid met organisch bedrijfsafval. Om het verwijderen van organisch afval verder te verminderen worden de doelstellingen voor preventie, selectieve inzameling en verwerking van GFT- en groenafval verscherpt en is er aanvullend beleid voor organisch bedrijfsafval (vooral van grootkeukens, veilingafval, agrarisch afval en afval van de voedingsindustrie) waarvoor geen directe afzetmogelijkheden als secundaire grondstof voorhanden zijn. Het vormt het kader waarbinnen de overheid de komende vijf jaar haar afvalstoffenbeleid uitvoert. Tweejaarlijks wordt gerapporteerd over de voortgang van de uitvoering. Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval geldt voor de administratieve overheden van het Vlaamse Gewest, de provincies, de intercommunales, de gemeenten en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake het milieubeleid (artikel 36, ¤ 6 van het Afvalstoffendecreet). De bepalingen zijn bindend voor deze actoren. Er kan slechts van worden afgeweken bij beslissing van de Vlaamse regering, wanneer daar gewichtige redenen voor zijn en een behoorlijke motivering wordt aangebracht. Bepalingen van het plan die strijdig zijn met een gewestelijk plan van latere datum met verordenende of verbindende kracht, verliezen hun geldigheid (artikel 36, ¤ 7 van het Afvalstoffendecreet). De bepalingen van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval zijn overgenomen door het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 en aangevuld met nieuwe evoluties. Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval zet zowel het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval als het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 verder. Dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval vervangt het Uitvoeringsplan GFTen groenafval. Dit laatste wordt dus opgeheven. De principes uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 blijven behouden. De bepalingen rond GFT-, groenafval en organisch bedrijfsafval worden in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval verder uitgewerkt, voor zover er nieuw en aanvullend beleid is. Indien bepalingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 vervangen moeten worden, staat dit duidelijk vermeld in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Indien door nieuwe ontwikkelingen in het afvalveld nieuwe, nog op te stellen Uitvoeringsplannen weer een stap verder gaan inzake doelstellingen, dan vervallen de bepalingen uit dit plan, volgens het principe dat een latere wet een vroegere opheft (Ôlex posterior derogat prioriÕ). Lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht een plan op te stellen inzake het beheer van afvalstoffen op grond van Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/456/EEG. Met dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval voldoet Belgi‘ voor het Vlaamse Gewest aan deze verplichting voor het beheer van
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
6
organisch afval. Het Uitvoeringsplan vormt het toetsingskader voor het beleid ten aanzien van de import en export van afvalstoffen.
3.3
Functie en taken Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is het beleidskader voor alle betrokken partijen. De taken van de betrokken partijen zijn opgenomen in het Afvalstoffendecreet : − − − −
−
De taken voor de OVAM staan opgenomen in de artikels 39 tot en met 44. De rol van de provincies is afgebakend in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. De taken van de gemeenten staan opgenomen in artikels 15 en 16 van het Afvalstoffendecreet en betreffen de zorgplicht voor de inzameling. In artikel 16, ¤ 5 van het Afvalstoffendecreet is vastgesteld dat wanneer een gemeente de door dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval opgelegde verplichtingen niet nakomt binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn en hierdoor het algemeen belang schaadt, de Vlaamse regering na ingebrekestelling bij een met redenen omkleed besluit, in de plaats kan treden van de gemeente in kwestie voor de uitvoering van alle maatregelen die nodig zijn om de voorvermelde verplichtingen na te komen. Het Vlaamse gewest kan de kosten van de bedoelde maatregelen verhalen op de gemeente. De taken van de Vlaamse Milieuholding (VMH) staan opgenomen in artikelsÊ8 en 43 van het Afvalstoffendecreet en zijn er onder andere op gericht om, wanneer voor de uitvoering van het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval dit nodig is, de doelstellingen van het afvalstoffenbeleid zoals bedoeld in artikel 5 van het Afvalstoffendecreet en vorm gegeven in dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval mee te verwezenlijken.
Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is hiermee het kader waarbinnen de opgelegde taken uit het Afvalstoffendecreet voor zowel de OVAM, de provincies, de intercommunales/gemeenten, de privŽ-sector en de VMH worden uitgevoerd.
3.4
Geldigheidsduur Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval blijft ten minste gelden tot eind 2003 en blijft gelden zolang het niet vervangen wordt door een ander plan (artikel 36, ¤ 6). Een vervanging kan zich opdringen wanneer de doelstellingen en/of de concrete uitvoering moeten worden herzien door gewijzigde omstandigheden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
7
4
Algemene beginselen
Het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval respecteert de beginselen van het milieubeleid, zoals vastgelegd in het ÒDecreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleidÓ, namelijk : −
−
− − −
Voorkomingsbeginsel Het voorkomingsbeginsel of het beginsel van preventief handelen betekent dat milieuschade dient te worden voorkomen. Een kraan dichtdraaien is veel effici‘nter dan de meest gesofistikeerde vorm van dweilen. Voorzorgsbeginsel Preventief beleid wint veel aan slagkracht door het voorzorgsbeginsel. Het houdt in dat men niet wacht op een wetenschappelijke consensus over het oorzakelijke verband tussen verontreiniging en effecten om een mogelijk probleem aan te pakken. Ernstige aanwijzingen moeten voldoende zijn om tot actie over te gaan. Voorkeur voor brongerichte maatregelen Door brongerichte maatregelen wordt het probleem aangepakt waar het ontstaat, namelijk aan de bron. Stand-still-beginsel Dit beginsel houdt in dat minimaal de bestaande kwaliteit behouden blijft. Beginsel Ò de vervuiler betaaltÓ Wie schade of verstoring veroorzaakt, moet ook instaan voor de (kosten van de) opruiming of voor de hersteloperatie. De toepassing van het beginsel mag er echter niet toe leiden dat elke betaalbare vervuiling toelaatbaar is.
Het afvalstoffenbeleid in het algemeen heeft tot doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen de schadelijke invloed van afvalstoffen en de verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan door : − − −
In de eerste plaats de productie van afvalstoffen te voorkomen of te verminderen en de schadelijkheid van de afvalstoffen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. In de tweede plaats de nuttige toepassing van afvalstoffen te bevorderen. Ten slotte de verwijdering te organiseren van die afvalstoffen die niet kunnen worden voorkomen of nuttig kunnen worden toegepast.
De eerste twee punten vormen ook de uitgangspunten voor het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Met betrekking tot de verwijdering wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Het voorgestelde beleid in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval gaat uit van een aantal principes, specifiek voor organisch-biologische afvalstoffen : −
−
− −
Ladder van Lansink Het uitgangspunt van een optimaal integraal ketenbeheer (IKB) in relatie tot afvalstoffen werd verwoord in de motie van Lansink (Ndl, 1979) en staat nu bekend als de ladder van Lansink. ÒDilution is NOT the solution for pollutionÓ Zowel bij het ontstaan als bij de verwerking van organisch-biologische afvalstoffen moet er zorg voor worden gedragen dat er geen verdunning kan worden toegepast. Afwenteling naar andere milieucompartimenten tegengaan Afvalstoffenproblemen kunnen niet worden opgelost door ze om te vormen tot andere milieuproblemen (bijvoorbeeld afvalwater- of luchtprobleem). Sluiten van stofkringlopen Integraal ketenbeheer is gericht op een besparing van grondstoffen door Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
8
hergebruik van afvalstoffen, een zuiniger aanwenden van grondstoffen en de inzet van vernieuwbare grondstoffen. Het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval legt de nadruk op het volmaken van de kringloop door het afstemmen van selectieve inzameling, verwerking en afzet.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
9
5
Afbakening
5.1
Afbakening afvalstromen Zoals in artikel 2 van het Afvalstoffendecreet is opgenomen is een afvalstof elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. In het voorliggende Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval worden enkel de organisch-biologische afvalstoffen behandeld.
5.1.1
GFT-afval GFT staat voor Groente-, Fruit- en Tuinafval en bestaat uit het gescheiden ingezamelde organisch deel van het huishoudelijk afval. GFT is een verzamelnaam. Het omvat in feite het keukenafval en het gedeelte van het tuinafval dat bestaat uit niet houtig, fijn materiaal. Als scheidingsregel bij de selectieve inzameling van GFT-afval wordt een opsomming van composteerbare ten opzichte van niet-composteerbare materialen gehanteerd. De lijst van de toegelaten materialen is limitatief : enkel de volledig afbreekbare organische fractie van het huishoudelijk afval komt in aanmerking voor compostering. Het keukenafval bestaat uit volgende composteerbare materialen : aardappelschillen, schillen van citrus- of andere vruchten, groente- en fruitresten, eierschalen, doppen van noten, theebladeren en theezakjes, koffiedik en papieren koffiefilters, papier van de keukenrol, kleine hoeveelheden etensresten. Het tuinafval omvat versnipperd snoeihout, haagscheersel, gazonmaaisel, bladeren, onkruid, resten van groente- en siertuin. Verwelkte snijbloemen en kamerplanten, zaagmeel, schaafkrullen en mest van kleine huisdieren mogen eveneens bij het GFT-afval worden gevoegd. Volgende componenten zijn niet composteerbaar en behoren niet tot het GFT : timmerhout, grof ongesnipperd snoeihout, beenderen en dierlijk afval, wegwerpluiers, aarde, zand, saus, olie, vet, stof uit stofzuiger, as van open haard, houtskool, kunststof, ijzer, metaal, blik, kattenbakvulling, É . GFT-afval ontstaat door de normale werking van een particulier huishouden. In het kader van een proefproject in de intercommunale Igean wordt een verruiming van GFT tot GFT+ met wegwerpluiers aangenomen. De Ô+Õ staat voor de niet-recupereerbare papierfractie.
5.1.2
Groenafval Groenafval is het composteerbaar organisch afval dat vrijkomt in tuinen, plantsoenen, parken en langs wegbermen. Groenafval omvat snoeihout met een diameter kleiner dan 10 cm, plantenresten, haagscheersel, organisch afval uit parken en plantsoenen, boomstronken, gazonen wegbermmaaisel. Boomstronken en wegbermmaaisel kunnen slechts in kleine hoeveelheden op de composteringsinstallaties worden aanvaard. Groenafval komt vrij bij particulieren, groendiensten en tuinaannemers. Uit bovenstaande defini‘ring en omschrijving blijkt dat het tuinafval zowel onder de T-fractie van het GFT valt, als onder het groenafval. Men gaat ervan uit dat het
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
10
tuinafval in het GFT enkel de fijnere bestanddelen bevat, terwijl het groenafval onder meer alle composteerbaar organisch afval groepeert dat in tuinen vrijkomt.
5.1.3
Organische bedrijfsafvalstoffen Het zijn afvalstoffen die ontstaan tengevolge van een industri‘le, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteit en de afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden bij besluit van de Vlaamse regering (Afvalstoffendecreet art. 3, ¤ 2, 2¡). Ze zijn van plantaardige of dierlijke oorsprong. Het zijn organische stoffen van biologische oorsprong, met name stoffen die via natuurlijke biologische processen in een korte tijdsspanne kunnen worden omgezet tot elementaire chemische bouwstenen. De organische stromen die in dit plan worden behandeld, komen van de voedingsen genotmiddelenindustrie, distributiesector, horeca, haven, veilingen, tuinbouw, enz. . Maar ook in de papier-, textiel-, tabakssector, enz. ontstaan organische bedrijfsafvalstoffen. Enkel de stromen met een organische stof gehalte dat groter is dan 5 %, worden opgenomen in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. De stromen met een organische stof gehalte dat lager is dan 5 %, bijvoorbeeld bietenaarde en wasaarde, komen niet aan bod. Volgens Vlarea kunnen deze stromen bovendien gebruikt worden als bodem en niet als meststof of bodemverbeterend middel. Mest, RWZI-slib, slib van drinkwaterproductie, van de reiniging van riolen, van septische putten en vetvangers, bagger- en ruimingspecie en dierlijk afval maken geen deel uit van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. In hoofdstuk 3 van het deel analyse zullen wel de raakvlakken tussen mest of slibs enerzijds en organische bedrijfsafvalstoffen anderzijds aan bod komen. Wat betreft houtafval kan gesteld worden dat de verwerkings- en afzetmogelijkheden totaal verschillend zijn van deze die in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval worden beschouwd. Enkel onbehandeld houtafval (dat wil zeggen zonder verven, lijmen of impregneermiddelen) kan in de composteringseenheden aangewend worden als structuurmateriaal (cf. actie 24). Voor het andere houtafval wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Bouw- en Sloopafval. Deze problematiek zal in een apart uitvoeringsplan rond houtafval uitgewerkt worden. Veelal vinden de organische stromen een afzet in landbouw of veevoeding. Soms wordt compostering toegepast. Storten of verbranden (al dan niet met energierecuperatie) komen echter ook nog voor. Het is zeker niet de bedoeling van het voorliggende Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval om alle bestemmingen van deze organische stromen in vraag te stellen. In het deel analyse worden de (gekende) stromen, met hun huidige bestemming weergegeven. Enkel indien de toekomstige bestemming problemen kan opleveren, stelt het deel programmering andere bestemmingen voor.
5.2
Afbakening gebruik Zowel het GFT- en groenafval als de organische bedrijfsafvalstoffen, moeten een of andere bestemming krijgen, al dan niet na verwerking.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
11
Op het niveau van het huishouden of het bedrijf zijn er vijf mogelijkheden om met deze afvalstoffen om te gaan. Ze zijn opgesomd in hi‘rarchische prioriteitenvolgorde. 1. 2. 2.a 2.b 3. 4.
5.2.1
preventie recuperatie verwerking met toepassing in de veevoeding verwerking met toepassing als meststof of als bodemverbeterend middel verbranden (bij voorkeur thermische valorisatie) storten
Preventie Afvalpreventie duidt in strikte zin op de voorkoming van afval. Voor GFT- en groenafval is dit moeilijk haalbaar. Toch kan een meer ecologische benadering van het tuin- en groenbeheer de hoeveelheid groenafval aanzienlijk beperken. Door bijvoorbeeld een aangepaste beplanting of een meer frequent maaien van het gazon, waarbij het gazonmaaisel op het gazon achterblijft, kan de hoeveelheid groenafval aanzienlijk worden beperkt. In meer uitgebreide zin wordt onder preventie van GFT- en groenafval verstaan dat het thuis wordt gehouden, niet wordt aangeboden voor ophaling en centrale verwerking en dus wordt gerecupereerd aan de bron. Gras en bladeren kunnen rechtstreeks als bodembedekker tussen bomen, struiken en vaste planten worden uitgestrooid, zodat een mulchlaag ontstaat die verdere groei van onkruid belemmert. Snoeihout dient te worden versnipperd vooraleer het als mulchlaag kan worden aangewend. Zowel GFT- als groenafval kunnen thuis worden gecomposteerd, hetzij in een compostvat of -bak, hetzij op een composthoop. In de voedings- en genotmiddelenindustrie vindt preventie ingang door een gerichte procesverbetering en -beheersing. Kwaliteitszorg en ISO-9000 zijn er maar enkele van de veelgehoorde in opmars zijnde termen. De kans op mislukkingen tijdens het productieproces wordt verkleind, zodat er minder restproduct ontstaat. Recallproducten - dit zijn producten die niet voldoen aan de gestelde eisen, niet geschikt zijn voor consumptie en bijgevolg niet in de markt worden afgezet kunnen bij de producent in een zelfde of een ander productieproces worden ingezet. Op deze manier wordt eveneens de afvalstroom verminderd. Preventie moet ook op een hoger niveau, namelijk op Vlaams niveau, worden bekeken, als een vermindering van het aanbod aan organisch afval. Dit is mogelijk door de invoer van grondstoffen in Vlaanderen te verminderen en in plaats daarvan eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, die in Vlaanderen aanwezig zijn, te gebruiken.
5.2.2
Recuperatie GFT- en groenafval worden hetzij via haal-, hetzij via brengmethode selectief ingezameld en verwerkt in centrale composteringseenheden. Bedrijven zoeken voor hun organische bedrijfsafvalstoffen eerst naar mogelijkheden tot een verwaarding in de markt. Wanneer er geen vraag is naar de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
12
afvalstoffen, kijken ze uit naar verwerkingsmogelijkheden waarvoor een verwerkingsprijs moet worden betaald als Ôsecond bestÕ optie. 5.2.2.1
Verwerking met toepassing in de veevoeding Organische stromen kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks, dat wil zeggen na verwerking, in de veevoeding worden toegepast. Ze worden gebruikt omwille van hun voederwaarde. Bij de rechtstreekse vervoedering blijft de stroom onbewerkt en levert de landbouwer of de verwerkende industrie rechtstreeks aan de veehouder. Het gaat vooral om stromen van de Ôeerste generatieÕ, zoals draf, aardappelstoomschillen, bietenpulp en zetmeelproducten, die in grote hoeveelheden vrijkomen en constant van kwaliteit zijn. De rechtstreekse vervoedering vindt voornamelijk toepassing in de rundveesector. Bij toepassing na voorbehandeling ondergaat het organisch materiaal eerst een verwerking om een geschikt voeder in enkelvoudige of gemengde vorm te verkrijgen. Belangrijk is de aard van de stroom waar men van uitgaat. Vaak gaat het immers om gemengd organisch afval, zoals keukenafval (ÔswillÕ). Een bijkomende dimensie is het onderscheid dierlijk versus plantaardig afval. Voor afval van dierlijke oorsprong gelden specifieke verwerkingsnormen. Enkelvoudige stromen en behandeld keukenafval worden gebruikt als brijvoeder in combinatie met traditionele mengvoeders, waarbij men tracht te komen tot de optimale voedersamenstelling en -kwaliteit.
5.2.2.2
Verwerking met toepassing als meststof of bodemverbeterend middel Organische stromen kunnen rechtstreeks of na voorbehandeling toegepast worden op de bodem als meststof of bodemverbeterend middel. Vlarea vermeldt dan ook Ôhet gebruik in of als meststof, of bodemverbeterend middelÕ. De stoffen worden aangewend omwille van hun landbouwkundige waarde. Er moet dus een positief effect zijn op bijvoorbeeld plantengroei of bodemkwaliteit. Rechtstreekse toepassing betekent dat er geen verwerking van de organische stroom gebeurt. Wel kan er een fysische bewerking zijn, zoals verkleinen. Na het uitspreiden kan/moet de toegediende organische stroom worden ondergewerkt. Bij toepassing na voorbehandeling wordt de organische stroom eerst verwerkt in een daartoe gespecialiseerde inrichting. Voorbeelden zijn het verwerken van organische stromen in meststoffen of bodemverbeterende middelen en het composteren of vergisten van organisch afval. Hier worden dus de eindproducten van de verwerking toegepast op de bodem.
5.2.3
Verbranden en storten Op de laagste trappen van de Ôladder van LansinkÕ staan respectievelijk verbranden en storten. Ondanks alle acties rond preventie en selectieve inzameling van GFT- en groenafval wordt nog steeds een beperkt deel verbrand of gestort.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
13
Voor een deel van de organische bedrijfsafvalstoffen zijn verbranden en storten nog de belangrijkste bestemmingen. De voorkeur dient uit te gaan naar de thermische valorisatie van de afvalstoffen. Het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval richt zich voornamelijk op deze afvalstoffen, waarvoor tot op heden blijkbaar nog geen alternatieve bestemming is gevonden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
14
Deel II
Analyse
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
15
1
GFT- en groenafval
1.1
Inleiding Voor GFT- en groenafval is voortgebouwd op het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval. In wat volgt zijn telkens een evolutie, een evaluatie en een opsomming van de knelpunten weergegeven. De evolutie start in 1994 en loopt tot en met 1998. Voor 1999 zijn gegevens en cijfers opgenomen voor zover ze gekend zijn op het moment van het schrijven van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Op het einde van dit hoofdstuk wordt een synthese van de belangrijkste knelpunten gemaakt.
1.2
Preventie Afvalpreventie duidt in strikte zin op de voorkoming van afval. Voor organisch afval is dit moeilijk haalbaar. Toch kan een meer ecologische benadering van het tuinen groenbeheer de hoeveelheid groenafval aanzienlijk beperken. In meer uitgebreide zin houdt preventie van afval in dat het afval thuis wordt gehouden, niet wordt aangeboden voor ophaling en centrale verwerking en dus wordt gerecupereerd aan de bron (korte kringloop). In het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval komen beide aspecten van preventie aan bod. Verder kan preventie ook gezien worden als een substitutie van ingevoerde grondstoffen door eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, op een voor het milieu en de economie verantwoorde wijze. Hierop zal in het onderdeel programmering worden ingegaan.
1.2.1
Algemeen
1.2.1.1
Evolutie Sinds 1994 voert de OVAM jaarlijks een multimediale campagne rond het thema ÔComposteren : doe ik het zelf of laat ik het doen?Õ. In Tabel 1 is opgenomen op welke manier de campagne tussen 1994 en 1998 werd gevoerd.
1.2.1.2
Knelpunten − − − − −
De sensibiliseringscampagnes moeten regelmatig worden vernieuwd om de aandacht levendig te houden. Bij het uitlenen van de infostand aan gemeenten of intercommunales vormt het vervoer vaak nog een struikelblok. Het didactisch materiaal voor het onderwijs is te beperkt. Specifieke doelgroepen, zoals tuinbouwonderwijs, komen niet aan hun trekken. De infovoordrachten zijn een krachtig, maar relatief duur instrument (gemiddeld 250 BEF per deelnemer). Het gelijktijdig promoten van preventie en selectieve inzameling gaat vaak ten koste van een van beide.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
16
Tabel 1.
Multimediale campagne ÔComposteren : doe ik het zelf of laat ik het doen?Õ : evolutie 1994-1998.
Campagnemateriaal Publieksbrochure leaflet met scheidingsregels Poster Infostand Video uitgebreide brochure infovoordrachten rond composteren Media advertentie in kranten
Affiches televisieprogramma ÔOm de tuinÕ Televisiespot
Radiospot weekend van de compostmeester informatie gemeenten en intercommunales Sensibiliseringshandleiding composteren provinciale studienamiddagen Mailing
1994
1995
1996
1997
1998
X X X 38 uitleningen X X X
X X X 39 uitleningen X X 60 voordrachten
X X X 52 uitleningen X X 63 voordrachten
X aangevuld met tips X X X X 57 voordrachten
X X X X X X 52Êvoordrachten
3 x in alle Vlaamse kranten
X
aangepast met tips + bekend maken van compostmeesters
gericht op het leren kennen en het contact opnemen met de plaatselijke compostmeesters
2
X
4m X regionale zenders
2
20 m X BRTN-televisiezenders
BRTN-radiozenders
regionale zenders (aangepast en aangevuld met regionale activiteiten) X X
X
X
X
X X Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
17
1.2.2
Ecologische benadering van het tuin- en groenbeheer
1.2.2.1
Evolutie De kringloopgedachte is ook bij het tuin- en groenbeheer uitermate belangrijk. Samen met de toenemende aandacht voor het milieu in het algemeen komen de ecologische aspecten bij het tuinieren, tuinonderhoud en aanleg van groen meer in de aandacht. Door onder meer een aangepast gazonbeheer, het gebruik van bodemeigen beplantingen, het aanpassen van de (eventuele) bemesting en het toepassen van de kringloopgedachte wordt in strikte zin aan afvalpreventie gedaan. Een kwantificatie van de preventie is echter niet mogelijk.
1.2.2.2
Knelpunten −
De ecologische benadering vindt meer en meer ingang, maar dient nog intens te worden gepromoot.
1.2.3
Gebruik van eigen tuinafval en van snoeihout
1.2.3.1
Evolutie Gras en bladeren kunnen rechtstreeks als bodembedekker tussen bomen, struiken en vaste planten worden uitgestrooid, zodat een mulchlaag ontstaat die verdere groei van onkruid belemmert. Snoeihout dient, vooraleer het als mulchlaag kan worden aangewend, eerst te worden versnipperd. Bij tuinafval, zoals gras en bladeren, moet het tuinafval afkomstig zijn van de eigen tuin en daar rechtstreeks opnieuw worden gebruikt. Voor snoeihout geldt echter dat het via derden mag worden verhakseld, vooraleer het in de tuin wordt aangewend. Het snoeihout hoeft bijgevolg niet afkomstig te zijn uit de eigen tuin. Nagenoeg alle gemeenten in Vlaanderen kunnen beschikken over een eigen of intercommunale hakselaar of verkleiner. Sommige gemeenten versnipperen het snoeihout op aanvraag huis-aan-huis, terwijl andere gemeenten de voorkeur geven aan verhakselen op een centrale plaats zoals het containerpark of de composteringsinrichting. Het gehakselde snoeihout wordt, al dan niet gratis, weer ter beschikking gesteld aan de inwoners van de gemeente. Gemeentelijke groendiensten, maar ook tuinaanleggers, wenden meer en meer het eigen snoeihout na verhakselen aan voor eigen gebruik. Een kwantificering van de hoeveelheid tuinafval die op deze manier wordt gebruikt, is uiteraard niet te maken. De hoeveelheid snoeihout die na verhakselen weer bij de bevolking of de gemeente terechtkomt, wordt geraamd op 12 kg per inwoner voor 1997 (1). In 1993 werd deze hoeveelheid nog op 20 kg per inwoner geschat. Een verklaring voor deze daling is moeilijk te vinden. Het gebruik van verhakseld snoeihout is goed gekend, maar wordt nog niet voldoende (en blijkbaar minder dan vroeger) toegepast. Het rechtstreekse gebruik van gras en bladeren ondervindt meer weerstand en de goede eigenschappen als bodembedekker zijn onvoldoende bekend bij de bevolking. Openbare diensten kunnen een voorbeeldfunctie uitoefenen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
18
Een enqu•te-onderzoek in West-Vlaanderen (2) leert dat gemiddeld een vijfde van de bevolking versnipperd snoeihout gebruikt. Meestal is het snoeihout afkomstig uit eigen tuin. De totale hoeveelheid organisch afval die door preventie niet voor ophaling of centrale verwerking wordt aangeboden is berekend in 1.2.6.3. 1.2.3.2
Knelpunten −
Indien het snoeihout wordt verhakseld en rechtstreeks gebruikt, blijft het weg van de groencomposteringsinrichtingen, terwijl deze juist veel structuurmateriaal nodig hebben om het overige groenafval (fijner tuinafval) te kunnen composteren.
1.2.4
Thuiscomposteren
1.2.4.1
Evolutie Bij de amateur-tuinier, en dan vooral in de ecologische sector, is het thuiscomposteren al jaren goed ingeburgerd. Dankzij de jaarlijkse informatieacties van de OVAM sinds 1994 en lokale sensibiliseringscampagnes van gemeenten en intercommunales, breidt het thuiscomposteren verder uit. Hierna volgt de evolutie van enkele kwantificeerbare parameters die betrekking hebben op thuiscomposteren. a
Compostvaten
Een belangrijk instrument zijn de compostvaten geweest, die de OVAM door het subsidi‘ringsbesluit (3) in de periode 1994-1995 met 60 % subsidieerde en in de periode 1996-1998 met 40 %, op een maximaal aankoopbedrag van 1.200ÊBEF (excl. BTW) per compostvat. Boven op deze subsidie gaven een aantal gemeenten nog een extra subsidie. Hoewel het moeilijk statistisch is te bewijzen, blijkt toch dat gemeenten met een prijs beneden 750ÊBEF/vat relatief veel compostvaten kunnen verkopen. In een aantal gemeenten ontstond zelfs een wachtlijst. In totaal zijn er subsidies aangevraagd voor 230.000 compostvaten. Eind 1997 zijn meer dan 180.000 compostvaten ter beschikking van de bevolking. Dat wil zeggen dat bijna een half miljoen inwoners of ongeveer 8 % van de bevolking in Vlaanderen door middel van een compostvat kan thuiscomposteren. De verkoop van compostvaten kan uiteraard geen maat zijn voor het thuiscomposteren. Voor compostvaten bestaan tal van alternatieven : composthoop, compostbak of wormenbak. In 1.2.6.2 wordt een analyse gemaakt van alle manieren van thuiscomposteren. b
Compostmeesters
Sinds 1995 organiseert de OVAM, in samenwerking met ComitŽ Jean-Pain, opleidingen voor compostmeesters. Compostmeesters vervullen een belangrijke taak in de begeleiding van de individuele burgers bij het thuiscomposteren. De eerste compostmeesters studeerden af in de gemeente Dilbeek. Een oproep aan de overige gemeenten leidde tot de start van ongeveer 15 opleidingen voor compostmeesters, die afstudeerden in het voorjaar van 1996. Naar aanleiding van Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
19
het afstuderen van de eerste 100 compostmeesters werden de diplomaÕs uitgereikt tijdens een persconferentie, die ruime persaandacht (zelfs een bijdrage in het VTM-nieuws) kreeg. In 1996 gingen opnieuw 18 groepen met de opleiding voor compostmeester van start, in 1997 nog eens 40 en in 1998 opnieuw 30 groepen. Eind 1997 telde Vlaanderen ongeveer 1.500 gediplomeerde compostmeesters ofwel 25Êcompostmeesters op 100.000Êinwoners. Op 13 en 14 juni 1998 werd het eerste compostweekend georganiseerd, met als doel : − − − −
de compostmeesters beter bekend te maken bij het grote publiek gemeenten en/of intercommunales waar opleidingen tot compostmeester zijn georganiseerd, aan te zetten tot actie het composteren nog eens extra onder de aandacht te brengen de kringloopgedachte te promoten door het openstellen van de tuinen van compostmeesters
Op 12 en 13 juni 1999 werd deze activiteit herhaald. ste
Tijdens het 1 weekend werden ruim 100 activiteiten georganiseerd, verspreid de over 60 gemeenten. In het 2 weekend waren er reeds 140 acties gepland in bijna 70 gemeenten. Er wordt vanuit gegaan dat op intercommunaal niveau ŽŽn actieve compostmeester op 2.500 inwoners beschikbaar moet zijn. Rekening houdend met deze referentie kan worden gesteld dat in een aantal intercommunales nog (aanvullende) opleidingen tot compostmeester nodig zijn. In de gebieden Interza, IVRO, Knokke-Heist en Voeren zijn er geen compostmeesters. Enkele gemeenten van de regioÕs IVIO, IVLA en Haviland hebben voldoende compostmeesters, maar de overige gemeenten hebben er geen. De intercommunale Interleuven heeft te weinig compostmeesters om de hele bevolking te bedienen. De betrokken intercommunales moeten worden aangespoord om compostmeesters op te leiden en te blijven begeleiden. c
Compostpaviljoen
In de gemeente Dilbeek is in het kader van een afvalvoorkomingsproject in het najaar van 1995 een compostpaviljoen geopend. De bedoeling is de bewoners van een hoogbouwwijk een alternatief te bieden voor het GFT-afval. Thuiscomposteren is in appartementsgebouwen doorgaans moeilijk realiseerbaar omwille van plaatsgebrek en geurhinder. In het najaar van 1996 is de OVAM gestart met een evaluatie-onderzoek (4 5), waarbij onder andere specifiek de samenstelling van het huisvuil van de hoogbouwwijk werd bepaald en de gezinnen van de hoogbouwwijk werden ge‘nqu•teerd. Uit het sorteeranalyse-onderzoek komt duidelijk naar voor dat het compostpaviljoen zeer succesvol is voor de reductie van de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak. In de wijk met het compostpaviljoen blijkt nog slechts 38 % van de huisvuilzak uit keuken- en tuinafval te bestaan, tegenover 47 % in de landelijke wijken van Dilbeek en 53 % in de stedelijke wijken.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
20
Het enqu•te-onderzoek toont aan dat de helft van de inwoners van de hoogbouwwijk gebruik maken van het compostpaviljoen. Ongeveer de helft van gebruikers brengt wekelijks een bezoek aan het compostpaviljoen. 1.2.4.2
Knelpunten −
− − − − − −
− − −
Het campagnemateriaal van de OVAM moet worden vernieuwd en geactualiseerd, enerzijds om de aandacht levendig te houden en anderzijds om in te spelen op de nieuwe evoluties. Een belangrijk deel van de bevolking composteert reeds thuis. Naast het bestendigen van de trend dat meer en meer mensen thuiscomposteren, komt het er nu op aan om : − de hoeveelheid afval die thuis wordt gecomposteerd te vergroten − het afhaken van thuiscomposteerders te vermijden − de kwaliteit van het thuiscomposteren te verbeteren De sensibilisering zal in de toekomst daarop gericht moeten zijn. De logistieke ondersteuning gebeurt centraal en wordt een te grote belasting voor de OVAM. Levering van een compostvat zonder toebehoren (bijvoorbeeld beluchtingsstok), richtlijnen, gebruiksaanwijzing en/of opvolging, vergroot de kans dat beginnende composteerders fout van start gaan en al snel afhaken. Inwoners evenals gemeenten en intercommunales kampen vaak met te lange levertijden voor de compostvaten, meestal te wijten aan de procedure voor subsidi‘ring. Er zijn gevallen bekend van gemeenten/intercommunales die de subsidi‘ring van de compostvaten niet in de kostprijs van de compostvaten aan de burgers doorrekenen. Omwille van het grote aantal opleidingen tot compostmeesters en het daarmee samenhangende budget, kan er niet flexibel genoeg worden ingespeeld op vragen van gemeenten en intercommunales die tijdens het jaar alsnog een opleiding wensen te organiseren. Na de opleiding dienen de compostmeesters blijvend ondersteund te worden door gemeente en/of intercommunale, zowel moreel als materieel. Een gunstig gelegen, goed uitgebouwde demonstratieplaats ontbreekt vaak. Thuiscomposteren wordt te vaak beschouwd als een manier om de hoeveelheid afval te reduceren (omwille van de financi‘le prikkel), terwijl het zou moeten worden gezien als een manier om goede compost te produceren en te gebruiken, wat de essenti‘le schakel is om de (korte) kringloop te sluiten.
1.2.5
Andere
1.2.5.1
Evolutie EŽn van de nieuwste (en tegelijk ook oudste) trends op het vlak van preventie is de promotie van het houden van kippen. In 1999 is de intercommunale IVVVA gestart met de promotie van kippen als verwerkers van organisch afval. De intercommunale Regionale Milieuzorg zet tegen eind 1999 een actie op touw met kant-en-klare pakketten, legbatterijkippen incluis. De gemeente Lichtervelde heeft in 1999 een kippenproject, namelijk ÒHet gouden afval-eiÓ gelanceerd, met drie gratis kippen per gezin. Verder kunnen ook konijnen of ganzen of eenden dienst doen als afvalverwerkers.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
21
1.2.5.2
Knelpunten −
Belangrijk voor deze dieren is uiteraard dat ze, behalve het keuken- en tuinafval, dagelijks ook een portie aangepast voeder krijgen, dat ze bijzondere zorgen krijgen en een aangepaste huisvesting. Al bij al vragen de dieren toch nog meer inzet dan een compostvat of Ðhoop. Daarom moet voorzichtig met de promotie worden omgesprongen, voor het welzijn van de dieren.
1.2.6
Evaluatie preventie
1.2.6.1
Effect OVAM-acties op lagere overheden In totaal hebben 9 van de 308 gemeenten medio 1998 nog geen initiatieven rond preventie van GFT- en groenafval genomen. Uit Tabel 1 blijkt dat ongeveer een vijfde van de Vlaamse gemeenten jaarlijks infovergaderingen rond thuiscomposteren organiseert. De infostand van de OVAM wordt frequent (tot 50 maal per jaar) uitgeleend. Het overige campagnemateriaal blijft eveneens erg in trek. De vraag tot opleiding van compostmeesters vanuit gemeenten en intercommunales is enorm. De meeste gemeenten bieden compostvaten aan. Geconcludeerd mag worden dat gemeenten en intercommunales zeer goed inspelen op de initiatieven van de OVAM ter promotie van preventie en veelvuldig gebruik maken van het (campagne)materiaal dat de OVAM ter beschikking stelt. Toch is een relativerende noot zeker op zijn plaats. Soms denken gemeenten dat de compostmeesters de promotie van het thuiscomposteren zullen overnemen. De compostmeesters zijn echter enkel een ÔhulpmiddelÕ in het gemeentelijk afvalvoorkomingsbeleid. De stimulans moet vanuit de gemeenten komen.
1.2.6.2
Effect preventie-acties op bevolking Het doel is uiteraard de bevolking door de talrijke acties aan te sporen om aan preventie te doen. Verspreid over Vlaanderen zijn in een aantal intercommunales en regioÕs enqu•teonderzoeken (6 5 2 7) uitgevoerd waarin het gedrag, de houding en de kennis van de bevolking over onder andere preventie werden getest. In Tabel 2 worden de resultaten van deze onderzoeken weergegeven. Daarbij dienen echter een aantal randbemerkingen te worden geplaatst : −
−
In de onderzochte regioÕs is de groep van de grote steden duidelijk ondervertegenwoordigd, aangezien in Gent en Antwerpen geen onderzoeken gebeurd zijn. Daarenboven kan algemeen worden gesteld dat hoogbouw in een huis-aan-huis enqu•te-onderzoek steeds ondervertegenwoordigd is : bewoners van hoogbouw zijn immers minder makkelijk te bereiken of staan minder open voor interviews. De onderzochte regioÕs vertonen onderling grote verschillen. Deels is dit te wijten aan het feit dat de onderzoeken gespreid zijn over een periode van tweeÊjaar. De regioÕs die in het begin van de onderzoeksperiode zijn ondervraagd, vooral de intercommunale Igemo, waren toen pas gestart met de promotie van het thuiscomposteren. RegioÕs die later werden Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
22
−
−
ondervraagd, hadden meestal al enkele jaren sensibilisering achter de rug. Dit is uiteraard een beperkende factor van de enqu•te-onderzoeken, namelijk dat ze slechts het beeld van een momentopname kunnen schetsen. Deels ligt de verklaring voor de verschillen ook in de grote variatie in eigenschappen van de regioÕs, namelijk bevolking (mentaliteit, levensstandaard, É), type regio (landelijk, stedelijk, É), sensibiliseringsacties, systeem van selectieve inzameling, retributie voor de verschillende fracties, enz. . De inwoners die aan thuiscomposteren of recuperatie aan de bron doen, zoals voorgesteld in Tabel 2, composteren daarom niet alle organische fracties thuis of recupereren niet alle organische fracties aan de bron. In feite is er geen link tussen het percentage van de bevolking en de hoeveelheid afval die zij thuiscomposteren of recupereren aan de bron. Onder recuperatie aan de bron wordt onder andere verstaan het thuiscomposteren, gebruik maken van compostpaviljoen (enkel van toepassing voor Dilbeek), voederen aan dieren en gebruiken van het afval als grondbedekker.
Rekening houdend met bovenstaande kanttekeningen kan gesteld worden dat gemiddeld 73 % van de onderzochte Vlaamse bevolking een gedeelte van het keuken- en tuinafval recupereert aan de bron en gemiddeld 36 % van de Vlaamse bevolking een gedeelte van het keuken- en tuinafval thuiscomposteert. Tabel 2.
Recuperatie aan de bron en thuiscomposteren : onderzochte regioÕs en Vlaanderen, uitgedrukt in % van de bevolking
Intercommunale/regio (met periode van onderzoek) Regionale Milieuzorg (okt. Ð nov. Õ95) Igemo (okt. Ð nov. Õ95) Dilbeek (nov. Õ96) Vlaams-Brabant (sep. Ð nov. Õ96) Regio Haviland 1 Regio Haviland 2 Incovo Interleuven Interrand Interza West-Vlaanderen (feb. Ð mei Õ97) IVBO1 IVBO2 IMOG IVRO gemiddelde -
-
% van de bevolking doet aan Recuperatie aan de Thuiscomposteren bron 72 35 61 18 73 60 76 43 92 48 76 44 77 50 72 36 79 53 61 29 71 74 79 84 73
34 38 39 36 36
Bron : Enqu•te-onderzoeken in de vernoemde regioÕs. regio Haviland 1 : landelijke gemeenten van de intercommunale Haviland regio Haviland 2 : stedelijke gemeenten van de intercommunale Haviland IVBO2 : landelijke gemeenten rond stad Brugge IVBO1 : stad Brugge zie randbemerkingen voor interpretatie van de cijfers
Deze percentages liggen zeer hoog en moeten worden gerelateerd aan de kwantitatieve en kwalitatieve uitvoering van de preventie. De vraag blijft immers in welke mate door de ÒthuiscomposteerdersÓ aan recuperatie aan de bron en thuiscomposteren wordt gedaan, dat wil zeggen hoeveel afval wordt er voorkomen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
23
(zie ook randbemerkingen). Uit punt 1.2.6.3 blijkt dat door de ÒthuiscomposteerdersÓ ongeveer 50 % van hun aanbod aan keuken- en tuinafval wordt gerecupereerd aan de bron. Het kwalitatieve aspect wordt in punt 1.2.6.6 bekeken. Uit de enqu•teonderzoeken (6 5 2 7) komt naar voor dat gemiddeld iets meer dan 15Ê% van de thuiscomposteerders in de onderzochte regioÕs een compostvat gebruikt (zie Tabel 3). Rekening houdend met het aantal thuiscomposteerders in deze regioÕs, zijnde 36 % van de bevolking (zie Tabel 2), kan worden afgeleid dat iets meer dan 5 % van de bevolking er een compostvat gebruikt voor het thuiscomposteren. Afgaande op het aantal gesubsidieerde compostvaten (cf. 1.2.4.1a) zou echter 8 % van de Vlaamse bevolking eind 1997 over een compostvat beschikken. Dit verschil wordt mogelijk verklaard doordat een deel van de compostvatbezitters meerdere compostvaten heeft en dat een deel van de compostvaten niet gebruikt wordt. Het zijn echter slechts benaderende berekeningswijzen, de nauwkeurigheid is beperkt. Gesteld mag toch worden dat medio 1997 5 tot 8Ê% van de bevolking een gedeelte van zijn keuken- en tuinafval thuiscomposteert door middel van een compostvat. Tabel 3.
Methode thuiscomposteren : onderzochte regioÕs en Vlaanderen, uitgedrukt in % van de thuiscomposteerders
Intercommunale/ Composthoop Compostbak Compostvat Wormenbak Compostpaviljoen regio Regionale 77,0 11,5 11,5 Milieuzorg Igemo 61,6 16,0 22,4 Dilbeek 26,5 16,6 39,2 1,7 16,0 Vlaams-Brabant 61,1 23,4 15,3 0,2 Incovo 54,4 21,1 24,4 Interleuven 66,7 28,0 5,3 Interrand 57,4 25,5 17,0 Interza 58,3 22,3 18,4 1,0 regio Haviland 1 64,9 20,5 13,9 0,7 regio Haviland 2 67,9 22,9 9,2 West-Vlaanderen 63,8 16,9 19,1 0,2 IMOG 53,5 18,1 28,4 IVBO1 56,4 26,8 16,8 IVBO2 69,9 23,9 5,3 0,9 IVRO 75,5 11,2 13,3 gemiddelde 64,4 20,0 15,2 0,1 0,3 Bron : Enqu•te-onderzoeken in de vernoemde regioÕs. regio Haviland 1 : landelijke gemeenten van de intercommunale Haviland regio Haviland 2 : stedelijke gemeenten van de intercommunale Haviland IVBO2 : landelijke gemeenten rond stad Brugge IVBO1 : stad Brugge
Uit Tabel 3 blijkt verder dat het merendeel van de thuiscomposteerders in de onderzochte regioÕs gebruik maakt van een composthoop, namelijk 64 %. De compostbak wordt meer gebruikt dan het compostvat. Tussen de verschillende intercommunales en regioÕs onderling vallen echter grote verschillen op. In de regioÕs waar veel promotie is gevoerd voor het compostvat, gebruiken relatief meer thuiscomposteerders een compostvat : bijvoorbeeld Dilbeek met 39 %, IMOG met 28 %, Incovo met 24 % en Igemo met 22 %. Daar tegenover staan de intercommunale Interleuven en de regio IVBO2 (5Ê%) en de
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
24
regio Haviland 2 (9 %) waar het aantal thuiscomposteerders dat een compostvat gebruikt, beperkt is. De composthoop is zeer succesvol in de intercommunales Regionale Milieuzorg en IVRO : respectievelijk 77 % en 76 % van de thuiscomposteerders composteert op een composthoop. De thuiscomposteerders die recent (sinds 1994) gestart zijn, gebruiken opvallend meer compostvaten : 44 % van de recente thuiscomposteerders gebruikt een compostvat in de onderzochte regioÕs, 36 % doet beroep op een composthoop en 19 % op een compostbak. Diegenen die al langer composteren hebben meestal een composthoop, namelijk 69 % van de thuiscomposteerders. ÔSlechtsÕ 20 % gebruikt een compostbak en 10Ê% een compostvat. De gevoerde acties en campagnes zijn dus redelijk tot de bevolking doorgedrongen, aangezien gemiddeld 53 % van de bevolking in onderzochte regioÕs al gehoord heeft van de verkoop van compostvaten (zie Tabel 4). Tabel 4.
Percentage van de bevolking dat afweet van de verkoop van compostvaten
Intercommunale/regio Regionale Milieuzorg Igemo Dilbeek Vlaams-Brabant Incovo Interleuven Interrand Interza regio Haviland 1 regio Haviland 2 West-Vlaanderen IMOG IVBO1 IVBO2 IVRO gemiddelde
% van de bevolking 54,0 63,5 85,6 59,5 76,9 49,2 71,3 39,1 66,0 54,9 41,9 60,6 35,7 29,2 37,3 53,3
Bron : Enqu•te-onderzoeken in de vernoemde regioÕs. regio Haviland 1 : landelijke gemeenten van de intercommunale Haviland regio Haviland 2 : stedelijke gemeenten van de intercommunale Haviland IVBO2 : landelijke gemeenten rond stad Brugge IVBO1 : stad Brugge
Opnieuw zijn er grote verschillen tussen de onderzochte regioÕs. In Dilbeek heeft bijna 86 % van de bevolking al gehoord van de verkoop van compostvaten, in Incovo 77 % tegenover slechts 29 % in IVBO2. In grote lijnen loopt het feit dat de bevolking weet dat compostvaten beschikbaar zijn parallel met een groter aantal compostvatgebruikers bij het thuiscomposteren (vergelijking Tabel 4 - Tabel 3). Belangrijk is uiteraard dat diegenen die gestart zijn met thuiscomposteren, dat ook daadwerkelijk blijven doen. Er zijn geen globale gegevens bekend over het aantal afhakers. Uit een enqu•te in de gemeente Boechout is echter gebleken dat ongeveer de helft van de compostvatgebruikers het compostvat niet meer gebruiken omwille van de problemen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
25
1.2.6.3
Effect preventie op huisvuilproductie Essentieel in de evaluatie van preventie is het kwantitatieve aspect, namelijk hoeveel afval wordt minder aangeboden door preventie. Dit is een moeilijke vraagstelling aangezien omtrent preventie geen exacte cijfers, zoals voor selectieve inzameling, beschikbaar zijn. Via een benadering is getracht toch een beeld op te maken van de hoeveelheid organisch afval die kan worden vermeden. a
Methode
Aan de basis van de berekening liggen twee types van onderzoeken, namelijk een sorteeranalyse-onderzoek en een enqu•te-onderzoek. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd in de provincie Vlaams-Brabant (4 5 7 8) en in enkele regioÕs van de provincie West-Vlaanderen (2 9). De gegevens van de sorteeranalyses en de enqu•tes werden gecombineerd om kwantitatieve gegevens over huisvuilreductie te verkrijgen. Uit de enqu•te-onderzoeken kan worden afgeleid : − −
welk percentage van de bevolking aan thuiscomposteren doet hoeveel procent organisch materiaal de thuiscomposteerders minder met de huisvuilzak meegeven in vergelijking met de niet-thuiscomposteerders
Uit de sorteeranalyses kan worden afgeleid : −
hoeveel organisch materiaal gemiddeld voor een bepaalde intercommunale of regio nog in de huisvuilzak aanwezig is, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar
De combinatie van deze gegevens resulteert in de hoeveelheid organisch materiaal, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar, die zich nog in de huisvuilzak van de thuiscomposteerders bevindt en de hoeveelheid in de huisvuilzak van de niet-thuiscomposteerders. Het verschil van beide hoeveelheden geeft aan met hoeveel kg per inwoner en per jaar de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak kan verminderen door thuiscomposteren. Voor de intercommunales en regioÕs van Vlaams-Brabant is er uiteraard interferentie met de selectieve inzameling van GFT-afval. Daarom wordt in punt c de opsplitsing gemaakt naar regioÕs met en zonder selectieve inzameling van GFTafval. Hoewel in de regioÕs Haviland 1 en Haviland 2 respectievelijk slechts 60 en 25 % van de gemeenten kunnen deelnemen aan de selectieve inzameling van GFT-afval, is ervoor geopteerd om deze regioÕs bij de regioÕs met selectieve inzameling in te delen. Bij de besluiten zal er rekening mee worden gehouden dat slechts een deel van deze regioÕs selectief GFT-afval kan aanbieden. Onder 1.3.1.2c.2 wordt voor alle intercommunales en regioÕs van Vlaams-Brabant de combinatie van thuiscomposteren en selectieve inzameling verder onderzocht. b
Randvoorwaarden
In een onderzoek heeft OVAM (10) getracht een typologie en classificatie op te maken van de Vlaamse gemeenten in relatie met de huisvuilproductie op basis van een indeling naar verstedelijking. Daaruit blijkt dat er slechts een zeer vaag verband bestaat. Tal van factoren in allerlei combinaties hebben een belangrijker effect op de huisvuilproductie dan de graad van landelijkheid of stedelijkheid. Enerzijds zijn dit algemene invloedsfactoren, die de Ômanier van levenÕ of de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
26
ÔleefstijlÕ en dus ook de mentaliteit ten aanzien van het milieu kunnen bepalen. Het gaat meestal om min of meer kwantificeerbare parameters : − − − − − − −
gezins- en bevolkingsdichtheid bewoningsdichtheid inkomensniveau beroepssituatie opleidingsniveau overwegende leeftijdsklasse É
Daarnaast zijn er ook specifieke invloedsfactoren, die meestal niet of minder kwantificeerbaar zijn en die onder meer veroorzaakt worden door : − − −
beleidsmaatregelen van intercommunales en gemeenten in verband met selectieve inzameling, retributies, enz. de aanwezigheid van belangengroepen en de impact ervan op de bevolking een sociaal-geografische differentiatie tussen verschillende streken in Vlaanderen
Door een wisselwerking tussen deze verschillende mogelijke invloedsfactoren is het haast onmogelijk de Vlaamse gemeenten te classificeren. Dit maakt ook dat een vergelijking tussen intercommunales of regioÕs steeds met deze randvoorwaarden in het achterhoofd moet gebeuren. Bovendien geven de onderzoeken in feite enkel een momentopname weer. Specifiek voor de organische fractie komt daar nog eens bij dat er niet in alle regioÕs potentieel evenveel organisch materiaal aanwezig is. Uit massabalansanalyses (8 9) blijkt dat in sommige regioÕs tot tweemaal meer organisch afval per inwoner en per jaar aanwezig is dan in andere regioÕs. Bij de beoordeling van onderstaande vergelijking dient rekening te worden gehouden met de vermelde randvoorwaarden. De weergegeven cijfers mogen bijgevolg enkel indicatief worden gezien. Ze geven als het ware een trend weer. c
Resultaten
In Tabel 5 zijn deze cijfers weergegeven voor de verschillende onderzochte intercommunales en regioÕs. Het verschil tussen thuiscomposteerders en niet-thuiscomposteerders is vrij groot. In de regioÕs zonder selectieve inzameling is het verschil nog meer uitgesproken dan in die met selectieve inzameling. De hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak in de regioÕs zonder selectieve inzameling bedraagt 53 kg per inwoner en per jaar bij de thuiscomposteerders, tegenover 132 kg per inwoner en per jaar bij de nietcomposteerders ofwel een verschil van bijna 80 kg per inwoner en per jaar. Indien er selectieve inzameling is, ligt de hoeveelheid organisch materiaal bij de thuiscomposteerders op 31 kg per inwoner en per jaar en bij de nietcomposteerders op 56 kg per inwoner en per jaar of een verschil van 25 kg per inwoner en per jaar.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
27
Het aanzetten tot thuiscomposteren resulteert in de regioÕs zonder selectieve inzameling duidelijk in een groter effect dan in de regioÕs met selectieve inzamelingÊ: 80 tegenover 25 kg per inwoner en per jaar. Tussen de regioÕs zonder selectieve inzameling springt voornamelijk Dilbeek in het oog. De hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak is zeer laag bij de thuiscomposteerders, namelijk nog slechts 25 kg per inwoner en per jaar. Ook bij de niet-composteerders is de hoeveelheid organisch materiaal vrij klein (98 kg per inwoner en per jaar). Tabel 5.
Hoeveelheid organisch materiaal in huisvuilzak bij thuiscomposteerders en bij niet-thuiscomposteerders en het verschil, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar
Intercommunale/regio
IMOG IVBO1 IVBO2 Dilbeek gewogen gemiddelde regioÕs zonder selectieve inzameling regio Haviland 1 regio Haviland 2 Incovo Interleuven Interrand Interza gewogen gemiddelde regioÕs met selectieve inzameling
Hoeveelheid organisch materiaal in huisvuilzak bij : (uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar) Thuiscomposteerders Niet-thuiscomposteerders Verschil 50,8 115,5 64,7 64,2 178,4 114,2 54,6 126,9 72,3 24,5 98,2 73,7 52,7 131,8 79,1 38,7 36,2 56,3 25,6 39,2 22,6 31,4
70,0 114,0 101,9 37,3 79,9 31,4 55,9
31,3 77,8 45,6 11,6 40,7 8,8 24,5
Tussen de regioÕs met selectieve inzameling bestaan onderling ook grote verschillen. Wat betreft de hoeveelheid organisch afval die nog in de huisvuilzak zit bij de thuiscomposteerders bestaat er een grote uniformiteit tussen de verschillende regioÕs. Enkel de intercommunale Incovo springt eruit : de thuiscomposteerders hebben nog 56 kg organisch materiaal in de huisvuilzak per inwoner en per jaar, wat vrij veel is. Bij de niet-composteerders zit er echter meer variatie in, die hoofdzakelijk terug te brengen is tot een selectieve inzameling op beperkte schaal of een niet succesvolle selectieve inzameling. De grootste hoeveelheid organisch materiaal wordt gevonden bij de nietcomposteerders in de regio Haviland 2 en de intercommunale Incovo, respectievelijk 114 en 102 kg per inwoner en per jaar. Voor de regio Haviland 2 is dit waarschijnlijk te wijten aan het feit dat slechts 25 % van de gemeenten kan deelnemen aan de selectieve inzameling van GFT-afval. Voor Incovo ligt de verklaring mogelijk in de weinig succesvolle (kleine participatiegraad) selectieve inzameling. Ook de intercommunale Interrand en de regio Haviland 1 zitten in vergelijking met de andere regioÕs met selectieve inzameling vrij hoog met het organisch materiaal in de huisvuilzak. Voor de intercommunale Interrand is dit mogelijk te verklaren door het beperkte succes van de selectieve inzameling en voor de regio Haviland 1 Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
28
door het beperkt aantal gemeenten dat kan deelnemen aan de selectieve inzameling, namelijk 60 %. Met de beperkingen van het onderzoek in het achterhoofd, wordt algemeen gesteld dat thuiscomposteren een reductie van de huisvuilzak met 25 tot 80 kg per inwoner en per jaar kan realiseren, naargelang er al dan niet selectieve inzameling aanwezig is. De hoeveelheid organisch materiaal die in de huisvuilzak achterblijft bij de thuiscomposteerders varieert van 30 tot 50Êkg per inwoner en per jaar. Hieruit dient te worden besloten dat ongeveer de helft van de totale hoeveelheid organisch materiaal uit de huisvuilzak wordt gehaald door het thuiscomposteren. 1.2.6.4
Doelstelling Uitvoeringsplan GFT- en groenafval In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is voor preventie van keuken- en tuinafval bepaald dat eind 1995 bijkomend 10 % van de bevolking voor recuperatie aan de bron in de vorm van onder andere thuiscomposteren, dient te worden bereikt. Uit een onderzoek in de intercommunales Regionale Milieuzorg en Igemo (6) blijkt dat de doelstelling bijna werd gehaald. In de regio van Igemo deed tegen eind 1995 9 % van de bevolking bijkomend aan recuperatie aan de bron, in de intercommunale Regionale Milieuzorg 7 %. Uit Tabel 2 blijkt dat het percentage van de bevolking dat aan recuperatie aan de bron doet in de intercommunale Igemo eerder laag ligt. Uit het onderzoek bleek echter dat Igemo op het moment van de enqu•te aan een inhaalbeweging bezig was, waardoor ook de perspectieven voor de toekomst voor Igemo beter waren dan voor Regionale Milieuzorg. Na eind 1995 zou het thuiscomposteren nog uitbreiden. Voor Regionale Milieuzorg zou bijkomend 6 % van de bevolking in de toekomst aan thuiscomposteren doen, voor Igemo was dat 9 %. Gesteld kan worden dat in bepaalde regioÕs de doelstelling qua aantal thuiscomposteerders van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval nagenoeg werd gehaald. In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval was verder als doelstelling opgenomen dat diegenen die thuiscomposteren en daarnaast beroep kunnen doen op selectieve inzameling van groenafval, maximum nog 25 kg organisch materiaal per inwoner en per jaar in de huisvuilzak mogen hebben. Uit Tabel 5 blijkt dat enkel Dilbeek deze doelstelling haalt. In de onderzochte regioÕs in West-Vlaanderen hebben de thuiscomposteerders nog minimum het dubbel aan organisch materiaal in de huisvuilzak zitten.
1.2.6.5
Doelstelling Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 is in de programmering opgenomen dat de preventie van GFT- en groenafval met 8 % zal toenemen tegen 2001 en met nog eens 2 % tegen 2006. Gesteld wordt dat hiertoe het percentage thuiscomposteerders tegen 2001 ruim 20 % van de bevolking zal moeten bedragen. Samen, ongeveer 1,2 miljoen inwoners, zullen zij moeten zorgen voor een preventie van ruim 85.000 ton organisch afval. Dit betekent dat iedere thuiscomposteerder 70 kg organisch afval uit de ophaling moet houden. Na 2001 wordt de toename van preventie voornamelijk toegeschreven aan een kwalitatieve verbetering van het thuiscomposteren, in het bijzonder gericht op tuinafval. De totale hoeveelheid organisch afval die moet vermeden worden in 2006 bedraagt ruim 113.000 ton. Hiertoe zullen 1,5 miljoen inwoners elk 75 kg organisch afval uit de ophaling moeten houden. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
29
Anno 1997 blijkt uit enqu•te- en sorteeranalyse-onderzoeken en de daling van de huisvuilcijfers dat bijna 19 % van de totale bevolking, zijnde 1,1 miljoen inwoners, reeds een gedeelte van hun organisch afval ÒthuiscomposteertÓ en op deze manier ruim 77.000 ton organisch afval ofwel 70 kg per composterende inwoner uit de ophaling houdt. Gesteld kan worden dat we reeds op de goede weg zitten om de taakstellingen voor 2001 en 2006 te behalen. Toch zal erop moeten worden toegezien dat Žn het aantal thuiscomposteerders Žn de hoeveelheid organisch afval die wordt thuisgecomposteerd nog zal stijgen Žn de kwaliteit van het thuiscomposteren en de recuperatie aan de bron verhoogt. 1.2.6.6
Kwaliteit van compost Uit een onderzoek (11) dat VELT (Vereniging voor Ecologische Leef- en Teeltwijze) in 1990 bij haar leden heeft uitgevoerd naar de kwaliteit van de ÔthuisÕcompost, bleek dat de parameters droge stof, organische stof, stikstof, fosfor en kalium eerder laag liggen (zie Tabel 6) in vergelijking met compost uit grootschalige composteringsinstallaties. Het lage gehalte aan organische stof is waarschijnlijk te wijten aan de hoge gehaltes grondresten die aan het te composteren afval blijven hangen. Tabel 6.
Samenstelling ÔthuisÕcompost
Parameter Droge stof Organische stof Stikstof Fosfor Kalium
% op versgewicht 50 11 0,43 0,24 0,43 Bron : onderzoek van VELT in 1990
Uiteraard is het moeilijk aan de hand van dit onderzoek bij de VELTcomposteerders besluiten te trekken in verband met de kwaliteit van de ÔthuisÕcompost bij de gemiddelde thuiscomposteerder. Omtrent de hygi‘nisatie tijdens het thuiscomposteren in compostvaten heeft de KUL op de terreinen van het ComitŽ Jean-Pain onderzoek uitgevoerd (12). Daaruit blijkt dat een langere composteringsperiode en een zekere temperatuurspiek de hygi‘nisatie ten goede komen. In vergelijking met de industri‘le compostering wordt gesteld dat het thuiscomposteren minder ÔveiligÕ is vanuit fytopathologisch standpunt. De infectiedruk is op kleine schaal echter eerder beperkt, wat de mogelijke aanwezigheid van pathogenen minder problematisch maakt. 1.2.6.7
Compostpaviljoen Zoals de eindevaluatie (13) van het afvalvoorkomingsproject van Dilbeek heeft aangetoond mag het experiment met het compostpaviljoen een succes worden genoemd. Uit het onderzoek blijkt het volgende. 1.
Het is van fundamenteel belang dat de kwaliteit van het aangebrachte GFTafval grondig wordt bewaakt. Dit kan alleen als het compostpaviljoen slechts toegankelijk is tijdens vastgestelde openingsuren en onder bewaking van compostmeesters of vrijwilligers, zoals in Dilbeek het geval is.
2.
Hiermee is het volgende element aangehaald, namelijk de inbreng van voldoende en gemotiveerde vrijwilligers die in Dilbeek tijdens deze Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
30
beginperiode zeer groot is, maar ook moet worden volgehouden. Indien het werk dat de vrijwilligers gratis verrichten, tegen betaling zou moeten geschieden, zou het project niet betaalbaar blijven. 3.
Deze compostmeesters en vrijwilligers zijn eveneens uitermate belangrijk voor het onderhoud van het compostpaviljoen en de opvolging van het composteringsproces. Enkel indien kwaliteitscompost wordt geproduceerd, is er daadwerkelijk sprake van afvalvoorkoming.
4.
Bovendien moet voldoende gezocht worden naar afzetmogelijkheden voor de geproduceerde compost. De inwoners die zorgen voor de aanvoer van het GFT-afval kunnen immers weinig GFT-compost afnemen. De kringloop is met andere woorden moeilijk te sluiten. Indien de gemeente bereid is de geproduceerde compost bij de eigen groenvoorziening te gebruiken, is dat een mogelijke oplossing.
5.
Ook het vinden van een geschikte inplantingsplaats, zowel qua bereikbaarheid als qua aanvaardbaarheid in de omgeving, is essentieel om een dergelijk project te doen slagen.
Hiermee zijn vijf belangrijke randvoorwaarden opgesomd, die het succes van het compostpaviljoen bepalen. 1.2.6.8
Gebruik van compost Om de preventie te voltooien, dient uiteraard de thuis geproduceerde compost gebruikt te worden in de tuinen. Thuiscomposteren is niet enkel een vorm van afvalreductie. De geproduceerde compost is een waardevol product en moet weer in de kringloop worden gebracht. Gemotiveerd door de sensibiliseringscampagnes zijn soms zelfs gezinnen met een zeer kleine of bijna geen tuin, met de beste bedoelingen, gestart zijn met thuiscomposteren. Op het moment dat er compost ÔgeoogstÕ kan worden, stellen deze gezinnen vast dat ze geen of onvoldoende mogelijkheden hebben om de compost nuttig te gebruiken. Dit structurele probleem geldt uiteraard ook bij een compostpaviljoen zoals in Dilbeek. De producenten van het organisch afval, kunnen zelf geen of uiterst weinig compost gebruiken. Bijgevolg moet buiten de wijk naar afzetmogelijkheden worden gezocht. Uit het enqu•te-onderzoek in Dilbeek (5) blijkt dat 6,6 % van de bevolking compost uit het compostpaviljoen gebruikt.
1.2.7
Knelpunten preventie −
− − −
In het huidige subsidi‘ringsbesluit is de subsidi‘ring van compostvaten slechts voorzien tot eind 1998. Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 heeft echter in de programmering gesteld dat de financi‘le ondersteuning van compostvaten behouden moet blijven gedurende de hele planperiode, dat wil zeggen tot eind 2001. Hoewel het compostpaviljoen in Dilbeek zeer succesvol is, kan het niet de bedoeling zijn dat in heel Vlaanderen dergelijke paviljoenen, zonder voldoende ondersteuning, uit de grond rijzen. Gebruik van de ÔthuisÕcompost dient te worden bevorderd. Vermeden moet worden dat thuiscomposteerders zouden stoppen met thuiscomposteren.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
31
1.3
Recuperatie Sinds het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is de selectieve inzameling en verwerking van GFT- en groenafval steeds verder uitgebreid. Ondertussen kunnen we steunen op bijna tien jaar ervaring.
1.3.1
Selectieve inzameling
1.3.1.1
Evolutie a
GFT-afval
a.1
Aanbod
Begin 1994 haalden 57 gemeenten het GFT-afval huis-aan-huis op bij meer dan 620.000 inwoners. Eind 1997 is het aantal bediende inwoners gestegen tot iets meer dan 2.850.000, verdeeld over 171 gemeenten. In 1998 konden zelfs meer dan 3.500.000 inwoners deelnemen aan de selectieve inzameling van GFT-afval. De evolutie van het aantal bediende inwoners is weergegeven in Grafiek 1. 4.000.000
400.000
3.565.999 3.500.000
350.000
2.852.845
2.500.000
300.000
250.000
2.298.257
2.000.000
200.000
344.570 1.500.000
aanbod inwoners
150.000
275.558
1.110.700 1.000.000
100.000
172.682
634.653 500.000
76.039
87.279
1994
1995
50.000
0
Grafiek 1.
ton GFT-afval
aantal bediende inwoners
3.000.000
0 1996
1997
1998
Evolutie aantal bediende inwoners GFT-inzameling en evolutie aanbod GFT-afval (in ton) 1994-1998.
GFT-afval wordt eind 1997 ingezameld in de intercommunales DDS, Ibogem, IDM, ILVA, Ivago en IVLA van de provincie Oost-Vlaanderen, in de intercommunales Haviland, Incovo, Interleuven, Interrand en Interza van Vlaams-Brabant, in de intercommunales Igean, Isvag en IOK van de provincie Antwerpen en in de intercommunales Intercompost en IVVVA van de provincie Limburg. In Tabel 7 is weergegeven hoeveel inwoners in elke intercommunale worden bediend. De planning van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is volledig uitgevoerd. Aanvullend op de oorspronkelijke planning van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval zijn de intercommunales IVLA, Ibogem en IVVVA eveneens gestart met de selectieve inzameling van GFT-afval. In het voorjaar van 1998 heeft de stad Antwerpen de selectieve inzameling van GFT-afval ook ge•ntroduceerd op haar grondgebied. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
32
In de intercommunale Igean wordt GFT+ met wegwerpluiers opgehaald. De +fractie staat voor de niet-recupereerbare papierfractie. In afwachting van de composteerbare luiers is als proefproject in 1992 toegelaten dat samen met de +fractie eveneens de huidige wegwerpluiers worden opgehaald. Oorspronkelijk namen slechts een beperkt aantal gemeenten met een beperkt deel van hun bevolking deel aan de selectieve inzameling. Met de jaren is echter het aantal inwoners steeds verder toegenomen. Eind 1997 werd GFT+-afval, samen met de wegwerpluiers, opgehaald op bijna het volledige grondgebied van de intercommunale Igean en enkele gemeenten van Isvag. In de loop van 1998 wordt de selectieve inzameling met wegwerpluiers in de huidige GFT+-gemeenten veralgemeend en zijn de gemeenten Mortsel en Rumst gestart met de selectieve inzameling van GFT+ met wegwerpluiers. De totale hoeveelheid GFT-afval die in 1998 werd ingezameld, bedraagt meer dan 340.000 ton. In Tabel 7 is weergegeven hoeveel ton elke intercommunale afzonderlijk heeft ingezameld. In 1994 bedroeg de hoeveelheid GFT-afval die selectief werd ingezameld 76.000 ton. De evolutie in aanbod GFT-afval in de periode 1994-1997 is weergegeven in Grafiek 1. a.2
Inzamelmiddel
Het GFT-afval dient steeds huis-aan-huis te worden ingezameld. Verschillende inzamelmiddelen staan ter beschikking : − −
GFT-container in verschillende volumes (40 l, 60 l, 80 l, 120 l en 240 l) GFT-zakken in verschillende volumes (35 l of 60 l)
In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval was al opgenomen dat zakken enkel kunnen worden gebruikt als inzamelmiddel voor GFT-afval, indien ze composteerbaar en voldoende sterk zijn. Een certificeringsprocedure is uitgewerkt door AIB-Vin•otte Inter en bestaat uit twee delen : − −
OK-compost-label : composteerbaar in industri‘le composteringsinrichtingen (procedure is bepaald door Organic Waste Systems en sluit aan op Europese standaard prEN 13432) VGS-label : mechanische sterkte (procedure is bepaald door AIB-Vin•otte Inter)
De samenstelling van de composteerbare zakken evolueert zeer snel. Het hoofdbestanddeel van de eerste generatie composteerbare zakken was zetmeel, terwijl de nieuwe generatie gebaseerd is op melkzuur. De certificering is verplicht gesteld uit zorg voor zowel de inzameling bij de burger als de verwerking van het GFT-afval in de composteringsinrichting en de kwaliteit van de geproduceerde compost. In Tabel 7 staat welk inzamelmiddel de intercommunales in 1998 gebruiken. Tot eind 1995 werd het GFT-afval uitsluitend ingezameld met rolcontainers van 120 l. De selectieve inzameling was voornamelijk beperkt tot de landelijke gebieden, waar bij ieder gezin voldoende plaats was om een volumineuze container te stallen. Van hinder was er niet veel sprake. De bevolking verwelkomde de GFT-containers met open armen. De containers betekenden immers een flinke besparing op de huisvuilzak, die hier en daar toch al wat duurder werd. Vaak kon ook een extra rit naar het containerpark voor kleinere hoeveelheden groenafval worden uitgespaard. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
33
Bij de uitbreiding van de GFT-inzameling naar meer verstedelijkte gebieden (eerste uitbreidingen gebeurden eind 1995), rees uiteraard wel een plaatsingsprobleem : niet ieder gezin kon een geschikte plaats voor de grote GFT-container vinden, het aanbieden van de container voor ophaling belemmerde de doorgang op stoepen, er werd meer hinder van de container ervaren aangezien de container dichter bij de leefomgeving moest worden geplaatst, enz. . Bovendien raakte het principe Ôde vervuiler betaaltÕ meer en meer ingeburgerd. Het beleid werd in toenemende mate gericht op een combinatie van selectieve inzameling van GFT-afval en thuiscomposteren, door het inzamelvolume te beperken en de bevolking effectief te laten betalen voor het afval dat voor ophaling wordt aangeboden. Vaak blijkt dat dit makkelijker realiseerbaar is met zakken dan met containers. Het aantal gemeenten dat startte met de selectieve inzameling van GFT-afval door middel van zakken werd bijgevolg steeds groter. Uit Tabel 7 blijkt dat er een duidelijk verband is tussen de hoeveelheid GFT-afval die per inwoner wordt ingezameld en het inzamelmiddel. De hoeveelheid varieert van 7 tot 65 kg per inwoner en per jaar voor de zak en van 61 tot 187 kg per inwoner en per jaar voor de container. De grootste hoeveelheden GFT-afval worden opgehaald met een 240 l container, die bovendien wekelijks wordt geledigd (zie ook a.3), namelijk 187 kg per inwoner in 1997. Voor een 120 l container die tweewekelijks wordt opgehaald, schommelt de hoeveelheid ingezameld GFT-afval tussen 61 en 148 kg per inwoner in 1997. Hoe groter het inzamelvolume, hoe meer afval wordt aangeboden. Naast de variatie in inzamelhoeveelheid volgens het inzamelrecipi‘nt, duikt de laatste jaren ook een aanbodspreiding op bij een zelfde inzamelrecipi‘nt. De verklaring voor deze schommeling wordt gevonden in de mate van verstedelijking van een bepaalde regio, in de gevoerde sensibilisering, maar vooral in het al dan niet aanrekenen van een retributie voor de GFT-ophaling. De selectief ingezamelde hoeveelheid GFT-afval wordt door de invoering van een retributie ruwweg gehalveerd of tot tweederde herleid. In 1997 is er relatief veel GFT-afval ingezameld, namelijk gemiddeld 10 tot 20 % meer dan in voorgaande jaren. Vermoed wordt dat het in 1997 gaat om een piekaanbod, te wijten aan de weersomstandigheden die voor een grote productie van tuinafval hebben gezorgd. Het gevaar is aanwezig dat de grote aanvoer van 1997 in de volgende jaren herhaald zal worden, dat er met andere woorden een trend is gezet om meer GFT-afval aan te bieden. De cijfers voor 1998 bevestigen dit vermoeden. In de intercommunales waar zich geen wijzigingen in aantal inwoners of inzamelsysteem hebben voorgedaan, is in Õ98 ongeveer evenveel GFT-afval ingezameld als in Õ97. Lokaal worden er acties ondernomen om het aanbod te beperken, bijvoorbeeld door de invoering van een tariefdifferentiatie.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
34
Tabel 7.
Per provincie de GFT-intercommunales, met het inzamelmiddel, het aantal bediende inwoners eind Õ98 en het aanbod aan GFT in Õ98, uitgedrukt in ton en in kg per inwoner en per jaar
Inzamelmiddel
provincie Oost-Vlaanderen
provincie Vlaams-Brabant
provincie Antwerpen
provincie Limburg totaal
DDS Ibogem IDM ILVA Ivago IVLA Haviland Incovo Interleuven Interrand Interza Antwerpen Igean Isvag IOK Intercompost IVVVA
container zak container container container/zak zak zak zak container zak container container/zak container container container container container
Aantal bediende inwoners eind '98
Bediend % van totale bevolking
165.926 77.135 100.138 280.974 241.845 100.025 288.193 84.051 433.622 53.543 74.295 449.745 224.443 37.032 459.800 330.286 164.946 3.565.999
100 100 100 100 100 100 80 100 100 100 100 100 74 57 100 100 100
Aanbod Ô98 In ton
In kg per inwoner
21.098 5.050 10.713 41.690 13.321 687 9.891 1.283 41.308 1.594 13.916 29.864 28.511 1.683 63.700 44.701 11.217 340.228
127 65 107 148 55 7 34 15 95 30 187 66 127 61 139 137 68 84
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
35
a.3
Inzamelfrequentie
Naast het inzamelvolume heeft ook de inzamelfrequentie een invloed op de hoeveelheid en kwaliteit van het afval dat selectief wordt aangeboden. Meestal worden zakken wekelijks opgehaald en containers tweewekelijks. In de intercommunale met 240 l containers wordt echter wekelijks geledigd, wat duidelijk resulteert in grotere hoeveelheden GFT-afval. Vaak wordt gedacht aan een vari‘rende inzamelfrequentie : voor de containers bijvoorbeeld tweewekelijks in de wintermaanden en wekelijks tijdens de warmste maanden. Dat beperkt de klachten over geurhinder en voorkomt de degeneratie van de kwaliteit van het GFT-afval. Tot op heden is er nog weinig praktijkervaring met deze inzamelmethode. a.4
Kwaliteit
De samenstelling en kwaliteit van het selectief ingezamelde GFT-afval worden aan de hand van periodieke sorteerproeven nauwlettend gecontroleerd. Tabel 8 geeft de evolutie in de samenstelling van het GFT-afval in Vlaanderen over de periode 1994-1997 weer. Het meest opvallend is een evolutie naar meer keukenafval en minder tuinafval in het GFT-recipi‘nt. Tabel 8.
Evolutie gemiddelde samenstelling GFT-afval in Vlaanderen over de periode 19941997.
1994 Verontreiniging Keukenafval Tuinafval
1 31 68
1995 1996 in gewichtsprocent 1 1 27 38 72 61
1997 2 46 52
Deze ontwikkeling wordt verklaard door het feit dat in 1994 hoofdzakelijk landelijke regioÕs en voornamelijk tuinwijken deelnamen aan de GFT-inzameling, waardoor meer tuinafval in de GFT-container te vinden was. De laatste jaren zijn meer en meer centra, verstedelijkte regioÕs en steden gestart met de selectieve inzameling, waar bovendien vaak GFT-zakken worden gebruikt, die ook bedoeld zijn om voornamelijk het keukenafval in te zamelen en in mindere mate het tuinafval. In 1996 is meer gedetailleerd onderzoek (14) uitgevoerd naar de variatie in GFTsamenstelling naar gelang van het inzamelrecipi‘nt. Hieruit is gebleken dat iets meer verontreinigingen in de GFT-zakken werden gevonden : afgerond 2 % tegenover 1Ê% in de GFT-containers. De hoeveelheid keukenafval in de GFTzakken bedroeg rond de 60 % tegenover 27 % in de GFT-container, de hoeveelheid tuinafval bedroeg respectievelijk 38 en 72 %. De samenstelling van het selectief ingezamelde GFT-afval varieert naar gelang de seizoenen. Grafiek 2 toont de resultaten van de sorteeranalyses van 1997. In de maanden januari, februari en maart stijgt het percentage tuinafval in het GFT niet boven de 30 %. Vanaf april begint de hoeveelheid tuinafval toe te nemen en ze kan in bepaalde piekmaanden zelfs oplopen tot 70 % of meer van het GFT. Voor 1997 lagen de piekmomenten in de maanden juni en november. In meer landelijke regioÕs kan het percentage tuinafval zelfs 80 % of meer bedragen. In de maand december daalt de hoeveelheid tuinafval opnieuw.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
36
De samenstelling van het tuinafval varieert op zijn beurt met de seizoenen. In het voorjaar en de zomer bestaat het tuinafval hoofdzakelijk uit gras, terwijl in het najaar de fracties bladeren (voornamelijk) en klein snoeihout groter worden. 80
70
procentueel aandeel in het GFT-afval
60
50 ander tuinafval snoeihout 40
takjes haag bladeren gras
30
20
10
0 jan
Grafiek 2.
a.5
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sep
okt
nov
dec
Variatie in samenstelling fractie tuinafval van GFT-afval naar gelang van de seizoenen (cijfers 1997)
Hinder
Tijdens warme periodes lopen bij de gemeenten en intercommunales tal van klachten binnen omtrent geurhinder, veroorzaakt door de GFT-inzameling. De grootte van het probleem was altijd moeilijk te kwantificeren. Uit het enqu•teonderzoek (7) dat in Vlaams-Brabant is uitgevoerd, blijkt echter dat ruim 10Ê% van de deelnemers aan de selectieve inzameling van GFT-afval klagen over geurhinder. Rekening houdend met het feit dat de enqu•tes zijn afgenomen in het najaar, dat wil zeggen op een moment dat de geurhinder zich minder manifesteert, kan gesteld worden dat de re‘le klachten in de zomer nog talrijker zijn. Duidelijk is dat met de verdere uitbreiding van de selectieve inzameling van GFT-afval, geurhinder een probleem is geworden dat niet kan en mag worden genegeerd. Enkele eenvoudige tips over het gebruik van de GFT-container en de GFT-zak kunnen voor een aantal ongemakken snel soelaas bieden. Belangrijk is deze tips regelmatig voor de bevolking te herhalen en ze op te nemen in het gebruikte sensibiliseringsmateriaal. Bovendien zijn er producten op de markt, de zogenaamde geurvreters, die de geurhinder zouden bestrijden. De nodige voorzichtigheid is echter geboden aangezien niet alle geurvreters even onschuldig zijn in gebruik. Sommige producten hebben immers een bacteriedodende of conserverende werking, waardoor het composteringsproces in gevaar komt. Andere producten vormen een bedreiging voor de compostkwaliteit door bijvoorbeeld het hoge gehalte aan zware metalen. In samenwerking met VLACO heeft OWS in 1997 een procedure uitgewerkt om de veiligheid (voor het composteringsproces en de compostkwaliteit) van de
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
37
geurvreters te testen. AIB-Vin•otte Inter certificeert en labelt de goedgekeurde geurvreters met het VGS-label. Medio 1999 zijn er vier geurvreters getest en goed bevonden. Slechts drie geurvreters zijn gecertificeerd. Een belangrijke taak is weggelegd voor de intercommunales en de gemeenten die de bevolking via hun sensibiliseringskanalen moeten waarschuwen alleen gecertificeerde producten te gebruiken. Met betrekking tot andere vormen van hinder bij GFT-inzameling is er in 1998 een onderzoek uitgevoerd in Nederland door de Landbouwuniversiteit Wageningen in opdracht van het Ministerie van VROM en SZW. Het onderzoek had enerzijds tot doel vast te stellen in hoeverre de selectieve inzameling van GFT-afval leidt tot een verhoging van de microbi‘le belasting aan schimmels en bacteri‘n in huisstof binnen de woning. Anderzijds zijn ook ten aanzien van de arbeidsomstandigheden metingen gedaan bij de ophalers van het GFT-afval om de microbi‘le blootstelling en de daarbij optredende gezondheidseffecten te karakteriseren en inventariseren. Wat betreft het milieu binnenshuis bleek dat vooral het al dan niet aanwezig zijn van een tapijt bepalend is voor de hoeveelheid microbi‘le componenten in het huisstof. De aanwezigheid van tapijt (vast tapijt of een losse mat) zorgt voor een verhoging van de microbi‘le belasting met een factor 10 tot 100. Het al dan niet aanwezig zijn van GFT-afval in de keuken verhoogt de microbi‘le belasting ÒslechtsÓ met een factor 1,6 tot 5. De frequentie van het ledigen van het recipi‘nt, dat in huis wordt gebruikt voor het verzamelen van het GFT-afval, heeft een belangrijke invloed op de concentratie aan microbi‘le componenten in het huisstof. Indien het recipi‘nt meer dan 1 maal per week wordt geledigd, wordt de factor gereduceerd tot 1,4 ˆ 2,5. Alhoewel er indicaties bestaan dat de gevonden concentraties aan microbi‘le componenten aanleiding geven tot een toename van de ernst van de klachten bij astmatici en tot een verminderde of sterk wisselende longfunctie, moet het effect van het apart houden van het GFT-afval toch gerelativeerd worden. Veel belangrijker zijn vaste tapijten of matten, zoals ook uit het onderzoek blijkt, maar ook het wonen in vochtige woningen wat een grote risicofactor is voor het ontwikkelen van luchtwegklachten. Een kwantificatie van dit laatste is niet in het onderzoek opgenomen. Het ledigen van het GFT-recipi‘nt uit de keuken en het openen van de GFTcontainer veroorzaakt een stijging van de hoeveelheid kiemkrachtige schimmelsporen in de lucht met een factorÊ10. De concentraties van de overige microbi‘le componenten (onder andere levende bacteri‘n) blijven ongewijzigd. In de lucht van een afgesloten ruimte waarin de GFT-container wordt bewaard, werden gedurende een periode van 2Êweken geen meetbare veranderingen in concentraties aan schimmels en bacteri‘n genoteerd. Gesteld dient te worden dat het apart houden van GFT-afval geen bijzonder gezondheidsrisico inhoudt. Als preventieve maatregel kan echter wel aan de bevolking worden meegegeven dat het recipi‘nt dat ze in de keuken gebruiken voor het verzamelen van het GFT-afval, best meer dan 1Êmaal per week wordt geledigd. De GFT-container kan in een gesloten ruimte worden geplaatst, verluchting is gewenst indien de container werd geopend. Bij de ophaling van het GFT-afval treedt er een duidelijk meetbare blootstelling aan microbi‘le componenten op, die enerzijds beduidend minder is dan in diverse Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
38
andere werksituaties, maar die anderzijds wel de voorgestelde gezondheidskundige advieswaarde in Nederland regelmatig overschrijdt. Er werd echter geen significant verschil gevonden in blootstelling tussen het ophalen van GFT-afval, restafval of gemengd huisvuil. Bij de afvalophalers in het algemeen treden significant meer ontstekingsreacties in de bovenste luchtwegen op dan bij de controlegroep. Aansluitend op dit onderzoek is in Nederland overleg gepland met de Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalverwijderingsdeskundigen (NVRD) en de Vereniging van Afvalverwerkers (VVAV) met het oog op mogelijke maatregelen om de geconstateerde gezondheidseffecten terug te kunnen dringen. Gedacht wordt dat bijvoorbeeld de beladingstechniek een belangrijke factor kan zijn. In elk geval moet uit het onderzoek worden afgeleid dat het apart bewaren van GFT-afval in de woning geen extra gevaar voor de gezondheid van de bewoners oplevert. De invloed van bijvoorbeeld vloerbedekking weegt veel zwaarder door in de concentratie microbiologische componenten in huisstof. Mensen met astma en allergie‘n moeten er echter zorg voor dragen het GFT-recipi‘nt uit de keuken meer dan 1Êmaal per week te (laten) ledigen. De resultaten van het onderzoek geven geen argumenten om de inzamelingsfrequentie van de GFT-container te verhogen van een tweewekelijkse naar een wekelijkse inzameling, noch voor de bevolking noch voor de ophalers. Opgemerkt moet echter worden dat het GFT-afval in Nederland doorgaans alle 2Êweken wordt aangeboden. De risicoÕs verbonden aan het langer dan 2Êweken bewaren van GFT-afval, zijn in het voorgestelde onderzoek niet bekeken. a.6
Hoogbouw en stadscentra
In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 is opgenomen dat er geen GFT-inzamelplicht geldt in hoogbouw en stadscentra. Stad Antwerpen is echter begin 1998 gestart met de selectieve inzameling van GFT-afval op het hele grondgebied. De inwoners hebben de keuze uit GFT-containers en GFT-zakken. Op basis van de ervaring die hier wordt opgedaan, zal de haalbaarheid van selectieve inzameling in stadscentra en hoogbouwwijken worden onderzocht (cf. actie 13). Enkele proefprojecten verspreid over Vlaanderen lopen/hebben gelopen met (ondergrondse) verzamelcontainers. Een grondige evaluatie is echter vereist aangezien het selectief ingezamelde materiaal meestal sterk verontreinigd is. b
Groenafval
b.1
Aanbod
Begin 1994 bestond in 276 gemeenten ofwel bij 5.513.638 inwoners de mogelijkheid tot selectieve inzameling van groenafval, hetzij op het containerpark of een centrale verzamelplaats, hetzij via huis-aan-huis ophaling. In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is opgenomen dat tegen eind 1997 iedere inwoner in Vlaanderen beroep moet kunnen doen op een of andere vorm van selectieve inzameling. Eind 1998 kunnen in totaal 5.851.682 inwoners, verspreid over 295 gemeenten, selectief groenafval aanbieden. De doelstelling van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is dus zo goed als gehaald. In totaal werd in 1998 bijna 390.000 ton groenafval selectief ingezameld in Vlaanderen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
39
De evolutie in aantal bediende inwoners en aanbod groenafval over de periode 1994-1998 is weergegeven in Grafiek 3. In 1995 is er een enorme toename geweest in aantal bediende inwoners, in 1996 een kleine terugval en in 1997 opnieuw een grote toename. Het aanbod aan groenafval is vooral sterk gestegen in 1997. Uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar werd in 1997 tot 30 % meer groenafval per inwoner ingezameld dan in voorgaande jaren : 58 kg per inwoner in 1997 tegenover 45 kg per inwoner in 1996. Zoals in 1.3.1.1 uiteengezet, bestaat het vermoeden dat 1997 een jaar is geweest met piekaanbod. In 1998 is de hoeveelheid groenafval per inwoner echter verder gestegen naar 66 kg per inwoner en per jaar. Het groenafval van gemeentelijke groendiensten wordt meestal samen met het groenafval van huishoudens op de composteerterreinen aangevoerd. Vaak is het niet mogelijk een onderscheid naar aanbod te maken. Het potenti‘le aanbod aan groenafval afkomstig van tuinaannemers is zeer moeilijk in te schatten. Gesteld kan worden dat slechts een zeer kleine hoeveelheid op de composteerterreinen wordt aangeboden (cf. 1.3.2.1b.4), namelijk 10.000 ton op jaarbasis. Het potentieel is vele malen groter. De totale hoeveelheid wegbermmaaisel is enorm en wordt op basis van productiecijfers per ha en op basis van een inschatting van de lengte van de bermen geraamd op 200.000 ˆ 500.000 ton wegbermmaaisel per jaar. Het probleem met het wegbermmaaisel stelt zich voornamelijk omdat door het Bermbesluit (B.S. 02.10.84) bermen maaien pas toegestaan is vanaf 15 juni (15Êseptember voor een eventuele tweede maaibeurt) en omdat het bermmaaisel na het maaien binnen 10 dagen verwijderd moet worden. De maatregel is bedoeld om door een verschraling van de bermen een gevarieerde fauna en flora te stimuleren, waardoor bermen een belangrijke natuurbehoudsfunctie kunnen gaan vervullen. Gesteld werd dat de hoeveelheid biomassa met 10 % afneemt na een periode van 4 jaar (15). Nieuwe inzichten leren echter dat het verarmen van de bodem niet evident is. Toch heeft het maaien en de afvoer van het maaisel wel een positief effect op het soortenaantal. Op het moment dat de meeste voedingsstoffen in de plant zitten, worden deze immers gemaaid. Hierdoor ontstaan gaps (plaatsen met veel licht op de grond), waar kiemen van minder competitieve plantensoorten zich kunnen ontwikkelen. De strikte toepassing van het Bermbesluit heeft tot gevolg dat het wegbermmaaisel in grote hoeveelheden vrijkomt na 15 juni, dat wil zeggen op het moment dat de composteringseenheden al overbelast zijn (cf. 1.3.2.1b.1). b.2
Inzamelmethode
Groenafval van huishoudelijke oorsprong wordt zowel via de haal- als de brengmethode ingezameld. Meestal wordt bij de huis-aan-huis inzameling het groenafval los aangeboden. Een aantal regioÕs stelt echter zakken of containers ter beschikking voor de selectieve ophaling van groenafval, al dan niet tegen betaling. In de intercommunales IMOG, Incovo en enkele gemeenten van de intercommunale IVBO krijgt de bevolking tegen betaling containers voor de selectieve inzameling van groenafval. De participatiegraad bedraagt er eind 1997 respectievelijk 1,2 en 0,1 % van de totale bevolking. Het is evident dat deze actie bijgevolg geen grote invloed heeft op de selectieve inzameling van groenafval (8 9). Deze service wordt bewust ook enkel tegen re‘le kostprijs geboden aan diegenen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
40
die geen ander alternatief dan huis-aan-huis inzameling vinden voor de grote hoeveelheden groenafval die ze produceren. De intercommunale Regionale Milieuzorg zamelt sinds april 1997 het groenafval huis-aan-huis in door middel van composteerbare zakken met OK-compost- en VGS-label. Een aantal gemeenten zoals Brugge, Knokke-Heist en Edegem stelt papieren zakken ter beschikking van de bevolking. In 1998 werd een onderzoek gestart om het inzamelsysteem van Regionale Milieuzorg te evalueren (16). 450.000
5.900.000
5.851.676 5.804.825
400.000
5.800.000
5.674.604
5.700.000
300.000
5.662.709
250.000 5.600.000
387.651
5.513.638 5.500.000
231.114
aanbod inwoners
150.000
339.157
204.812
200.000
ton groenafval
aantal bediende inwoners
350.000
254.301
100.000
5.400.000 50.000
5.300.000
0 1994
Grafiek 3.
1995
1996
1997
1998
Evolutie aantal bediende inwoners groenafvalinzameling en evolutie aanbod groenafval (in ton) 1994-1998
Het groenafval van tuinaannemers wordt meestal rechtstreeks naar het composteerterrein gevoerd. Selectieve inzameling via containerparken voor KMOÕs behoort eveneens tot de mogelijkheden. De aanvoer op de composteerterreinen is nog zeer beperkt (cf. 1.3.2.1b.4). Tijdelijke opslag van groenafval (ook wegbermmaaisel) kan niet worden vergund/toegestaan. Dit zou zeker niet ten goede komen aan de kwaliteit van wegbermmaaisel; met het oog op latere compostering. Een overslag binnen een beperkt en gedefinieerd tijdsbestek, in afwachting van de afvoer naar een verwerkingseenheid, wordt onder beperkte voorwaarden toegelaten. 1.3.1.2
Evaluatie a
GFT-afval
a.1
Inzamelmiddel
In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval werd een voorkeur uitgesproken voor de selectieve inzameling van GFT-afval door middel van GFT-containers. Aangezien verschillende intercommunales de voorkeur gaven aan zakken, bepaalde het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval dat enkel zakken met OK-compost- en VGSlabel mochten worden ingezet voor de selectieve inzameling van GFT-afval. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
41
Op basis van ervaring kunnen al verschillende proÕs en contraÕs worden opgesomd (zie Tabel 10). Een onderzoek in Vlaams-Brabant (7), waar verschillende inzamelsystemen in gebruik zijn, maakt echter een grondige evaluatie mogelijk. Die leidt tot volgende besluiten : 1.
Wanneer containers worden gebruikt voor de selectieve inzameling van GFT-afval, is de participatiegraad aanzienlijk hoger dan wanneer zakken worden aangewend, namelijk respectievelijk 70 en 50 %.
2.
Globaal genomen schijnt de bevolking minder problemen te kennen met de GFT-containers.
3.
Volgens de ondervraagde inwoners belandt er bij het gebruik van GFTcontainers de helft minder GFT-afval in de huisvuilzak (cf. punt c2) dan bij het gebruik van de GFT-zakken.
4.
Over de GFT-zakken zijn er klachten omtrent het lekken en scheuren van de zakken. Ongeveer 20 % van de gebruikers van zakken vermelden deze problemen.
5.
Bij elke ophaalbeurt wordt de container of zak aangeboden. Meestal is het aantal zakken per ophaalbeurt beperkt tot 1 goed gevulde zak. De containers van 120Êl daarentegen zijn bij de helft van de gezinnen niet vol en de grootste containers van 240 l, die bovendien zelfs wekelijks geledigd worden, zijn in de meeste gevallen halfvol of zelfs minder dan halfvol.
6.
De resultaten van het enqu•te-onderzoek tonen aan dat de medewerking van de bevolking stijgt, naarmate het gemak toeneemt. GFT-containers worden nog steeds ervaren als de meest betrouwbare inzamelmiddelen en kennen dan ook het grootste succes. Ze zijn het meest effici‘nt om enerzijds zoveel mogelijk GFT-afval uit de huisvuilzak te houden (cf. punt c2) en anderzijds zoveel mogelijk GFT-afval in te zamelen (cf. Tabel 7).
7.
Het succes van de containers bevat ook het belangrijkste nadeel. Wanneer containers ter beschikking staan, raakt de preventiegedachte op de achtergrond. In vergelijking met de overige regioÕs van Vlaams-Brabant is slechts een beperkt deel van de bevolking dat over een GFT-container kan beschikken, nog te bewegen tot thuiscomposteren, namelijk ÔslechtsÕ 29 tot 36 %. Bij het gebruik van zakken daarentegen blijft de bevolking meer bereid tot thuiscomposteren (44 tot 53 % van de bevolking). Algemeen gesteld zijn er een derde minder thuiscomposteerders indien GFTcontainers worden gebruikt in vergelijking met zakken.
8.
Het gebruik van zakken verplicht de burger, aanvullend op de GFTinzameling, andere kanalen aan te wenden om de hoeveelheid GFT-afval in de huisvuilzak terug te dringen, zoals thuiscomposteren en containerparkbezoek. Deels is dit te wijten aan het feit dat de zak slechts een beperkt volume heeft, deels heeft dit waarschijnlijk ook te maken met het verkeerd gebruik van de zakken. Hier is nog ruimte voor en behoefte aan bijkomende sensibilisering. Rekening moet gehouden worden met het feit dat de composteerbare zakken specifieke gebruiksaanwijzingen vergen, anders dan de PE-zakken waaraan iedereen gewoon is. De technologie‘n rond de productie van composteerbare materialen zijn nog volop in ontwikkeling, zodat verbetering van de kwaliteit van de composteerbare materialen te verwachten is.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
42
In Tabel 10 worden de proÕs en contraÕs voor de containers en de zakken aangevuld met de bevindingen van het onderzoek in Vlaams-Brabant. Voor de landelijke regioÕs blijkt dat de voorkeur wordt gegeven aan containers, eventueel in verschillende groottes beschikbaar om de optie van thuiscomposteren te behouden. In de verstedelijkte regioÕs kan gekozen worden voor GFT-zakken. Een wekelijkse ophaling is dan echter noodzakelijk. Nogmaals blijkt dat beide types van recipi‘nten zowel voor- als nadelen hebben. Het is aan de lokale overheden om de keuze te maken. a.2
GFT-afval versus GFT+-afval met wegwerpluiers
De inzameling van GFT+ met wegwerpluiers laat ten opzichte van de inzameling van GFT toe dat meer fracties uit de huisvuilzak verdwijnen en in de GFT-container terechtkomen. Naast het keuken- en tuinafval kunnen immers ook de nietrecupereerbare papier- en kartonfractie (+-fractie) en de wegwerpluiers in de GFTcontainer worden aangeboden. Uit de huisvuilsamenstelling van 1995-1996 (17) kan worden afgeleid dat de hoeveelheid niet-recupereerbaar papier en karton en wegwerpluiers ongeveer 25Êkg per inwoner en per jaar bedraagt (18). In de GFT-containers van Igean werd in 1997 12 kg van de +-fractie en de wegwerpluiers aangetroffen. De huisvuilzak bevat nog eens 20 kg van deze fracties. Nog geen 40 % wordt selectief ingezameld door middel van de GFTcontainer. Voor de wegwerpluiers is de recuperatiegraad hoger dan voor de nietrecupereerbare papier- en kartonfractie, namelijk respectievelijk 60 en 30 %. De hoeveelheid organisch materiaal in de Vlaamse huisvuilzak bedraagt in de periode 1995-1996 (17) iets meer dan 123 kg per inwoner en per jaar. In de regio van Igean werd in 1997 ongeveer 122 kg GFT+-afval selectief opgehaald (cf. Tabel 9). Uit beperkte sorteeranalyses (19) blijkt dat nog iets meer dan 73 kg per inwoner en per jaar van de restfractie uit organisch materiaal bestaat. De totale hoeveelheid organisch materiaal die selectief aan huis wordt opgehaald, bedraagt dus 195 kg per inwoner en per jaar. Meer dan 60 % wordt selectief ingezameld. Tabel 9.
Hoeveelheid keuken- en tuinafval, niet-recupereerbaar papier en karton en wegwerpluiers in de huisvuilzak en de GFT-container, Igean in vergelijking met Vlaanderen
Fractie
Keuken- en tuinafval
Niet-recupereerbaar Wegwerpluiers papier en karton Kg per inwoner en per jaar 14 14
Huisvuil Vlaanderen
123
GFT+ met wegwerpluiers Huisvuil Igean Totaal Igean
122
7
5
73 195
17 24
3 8
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
43
Tabel 10.
ProÕs en contraÕs GFT-container tegenover GFT-zak
GFT-container − − − − − − − − −
GFT-zak eigenschappen − − −
meer aangewezen in landelijke regioÕs meer betrouwbaar principe Ôvervuiler betaaltÕ is moeilijker (meer administratie : vast bedrag per jaar of contributie per ophaling) verschillende groottes/volumes beschikbaar controle op inhoud is moeilijker verdeling : administratieve begeleiding indien stuk, moet vervanging worden voorzien regelmatige reiniging is nodig : door firma is duur, door inwoner zelf is moeilijk kostprijs : 100 BEF/gezin,jaar
meer aangewezen in stedelijke regioÕs gevoeliger, minder berekenbaar principe Ôvervuiler betaaltÕ is makkelijk door prijs huisvuilzak
− − −
beperking qua grootte/volume controle op inhoud is makkelijker verdeling via bestaand verkoopnet van huisvuilzakken
−
kostprijs : 520 BEF/gezin,jaar
ophaling
− − − − − − −
ergonomische ophaling trager duurdere ophaalwagen onderrichting ophaalpersoneel blijft staan na lediging tweewekelijkse ophaling volstaat kostprijs : 500 Ð 600 BEF/gezin, jaar
− −
bulkaanvoer kostprijs : 2.500 BEF/ton
−
participatiegraad : 70 %
− − −
120 l container : bij 50 % van de bevolking vol 240 l container : meestal halfvol of minder 113 kg/inwoner,jaar (gemiddelde Õ98)
−
1/3
−
50 % minder GFT-afval in huisvuilzak
−
1.400 BEF/gezin,jaar
de
− − − − − − − verwerking − − inzamelresultaten − − −
belasting voor de ophaler sneller gewone ophaalwagen vergelijkbaar met ophaling huisvuilzak ontsiert straatbeeld, maar is weg na ophaling best wekelijkse ophaling kostprijs : 400 - 500 BEF/gezin,jaar extra voorbewerking, infrastructuur moet worden aangepast kostprijs : 3.000 BEF/ton participatiegraad : 50 % 20 % klaagt over scheuren of lekken van de zak 1 zak per ophaalbeurt
− 31 kg/inwoner,jaar (gemiddelde Õ98) relatie met thuiscomposteren
minder thuiscomposteerders relatie met huisvuilproductie totale kostprijs −
1.200 BEF/gezin,jaar
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
44
b
Groenafval
b.1
Inzamelmethode
Uit de onderzoeken in Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen blijkt dat niet alleen het inzamelsysteem invloed heeft op het succes van de selectieve inzameling van groenafval. Belangrijker is meestal de sensibilisering en de bereikbaarheid of beschikbaarheid van de containerparken voor de bewoners. Sommige intercommunales blijken een traditie van selectieve inzameling van groenafval te kennen, doordat ze de selectieve inzameling al jaren promoten. Andere intercommunales, die bijvoorbeeld pas gestart zijn met de promotie van groenafvalinzameling, moeten nog heel wat achterstand inhalen en moeten bij de bevolking de gewoonte kweken om het groenafval selectief aan te bieden. De huis-aan-huis inzameling door middel van containers die in een aantal regioÕs wordt georganiseerd, moet gezien worden als een extra service naar de bevolking. De inzameling aan huis door middel van zakken moet nog worden ge‘valueerd. c
GFT- en groenafval
c.1
Kwaliteit
De verontreinigingsgraad van het selectief ingezamelde GFT- en groenafval is over het algemeen vrij laag. Lokaal, meestal beperkt tot enkele gemeenten in een bepaalde intercommunale of regio, kunnen zich problemen voordoen met te veel verontreinigingen in het GFT-afval. Het is aan de verwerkers om strikt op te treden en afval dat niet voldoet aan de acceptatievoorwaarden (minder dan 3 % verontreinigingen) te weren uit de verwerkingseenheid. Een aangepaste en adequate sensibilisering kan het probleem op lokaal niveau oplossen. De laatste jaren wordt de tariefdifferentiatie meer en meer toegepast. Ondanks het feit dat het zeker een nobel principe is om de vervuiler te laten betalen, moet toch rekening worden gehouden met de mogelijke neveneffecten van het opdrijven van de kosten die ten laste van de burger komen. Enerzijds bestaat het gevaar dat illegale alternatieven (sluikstorten, verbranden in de tuin, verontreiniging van selectieve fracties, É) worden gezocht voor de verwijdering van het afval, die uiteindelijk ook kosten voor de maatschappij veroorzaken. Anderzijds wordt het afval mogelijk te lang gestockeerd, vooraleer het wordt aangeboden, aangezien de tariefdifferentiatie meestal op basis van volume gebeurt (niet op basis van gewicht). Dit laatste is zeer belangrijk voor het GFT- en ook voor het groenafval. Indien het afval thuis of op het containerpark al lang is opgeslagen, is een rottingsproces opgestart wat enerzijds geurhinder veroorzaakt bij de burger thuis Žn bij de behandeling en het vervoer van het afval naar de verwerkingseenheid, maar anderzijds ook het opstarten van het composteringsproces nadelig be•nvloedt. De composteringssector neemt de eerste signalen van dergelijke evoluties waar. c.2
Effect selectieve inzameling op huisvuilproductie
Essentieel in de evaluatie van selectieve inzameling is het kwantitatieve aspect, namelijk hoeveel afval minder wordt aangeboden door selectieve inzameling. Opnieuw wordt beroep gedaan op het enqu•te- en sorteeranalyse-onderzoek, dat is uitgevoerd in Vlaams-Brabant (7 8). Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
45
De methode is beschreven onder 1.2.6.3. De randvoorwaarden van 1.2.6.3b gelden ook voor deze evaluatie. In de onderzochte regioÕs van Vlaams-Brabant is er echter interferentie tussen het thuiscomposteren en de selectieve inzameling. Een deel van de bevolking doet enkel aan thuiscomposteren, een deel neemt enkel deel aan de selectieve inzameling, een deel doet zowel aan thuiscomposteren als aan selectieve inzameling en de rest van de bevolking doet niets. Dit maakt dat uiteindelijk in de onderzochte regioÕs vier doelgroepen kunnen worden onderscheiden, die elk op een andere manier de hoeveelheid organisch materiaal in hun huisvuilzak be•nvloeden. Tabel 11 toont aan dat de doelgroep met uitsluitend thuiscomposteren het grootst is in de intercommunale Interrand (45 % van de bevolking), gevolgd door de regio Haviland 2 (41 % van de bevolking) en regio Haviland 1 (39 % van de bevolking). In de intercommunales Interza, Interleuven en Incovo is het aandeel van de bevolking dat uitsluitend deelneemt aan de selectieve inzameling het grootst, namelijk respectievelijk 68, 51 en 40 % van de bevolking. In de regio Haviland 2 doet ongeveer de helft van de bevolking niets om de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak te beperken. In de intercommunale Interza is deze groep het kleinst, namelijk slechts 3 % van de bevolking. De combinatie van thuiscomposteren en selectieve inzameling komt het meest voor in de intercommunale Incovo, namelijk bij 23 % van de bevolking, gevolgd door de intercommunale Interza bij 20 % van de bevolking. In de intercommunales Interleuven en Interrand behoren respectievelijk 12 en 8 % van de bevolking tot deze doelgroep. Uit Tabel 11 blijkt dat als selectieve inzameling mogelijk is, het merendeel van de inwoners zal deelnemen. Ongeveer een achtste van de bevolking combineert het thuiscomposteren met de selectieve inzameling. Meer dan een kwart van de inwoners doet enkel aan thuiscomposteren. De hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak is gemiddeld genomen het kleinst bij de doelgroep die thuiscomposteren en selectieve inzameling combineert, namelijk gemiddeld 25 kg per inwoner en per jaar. Interleuven scoort hier het laagst met 18 kg per inwoner en per jaar, Incovo het hoogst met 57 kg per inwoner en per jaar. Dan volgt de groep die enkel aan thuiscomposteren doet met gemiddeld 33 kg organisch materiaal per inwoner en per jaar in de huisvuilzak. De intercommunale Interza zit hier op amper 18 kg per inwoner en per jaar, de intercommunale Incovo op meer dan 55 kg per inwoner en per jaar. In de groep met enkel selectieve inzameling ligt de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak iets hoger, namelijk op gemiddeld 34 kg per inwoner en per jaar. De intercommunale Interza scoort het laagst met 21 kg per inwoner en per jaar en Incovo het hoogst met 57 kg per inwoner en per jaar.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
46
Tabel 11.
Percentage van de bevolking per doelgroep en hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak per doelgroep, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar
Doelgroep Intercommunale/regio
Enkel thuiscomposteren
regio Haviland 1 regio Haviland 2 Incovo Interleuven Interrand Interza Gewogen gemiddelde
38,94 40,74 26,94 24,17 44,57 8,66 26,85
regio Haviland 1 regio Haviland 2 Incovo Interleuven Interrand Interza Gewogen gemiddelde
42,71 37,16 55,30 29,39 40,64 17,63 33,43
Enkel selectieve inzameling
Thuiscomposteren + Niet thuiscomposteren + selectieve inzameling geen selectieve inzameling percentage van de bevolking per doelgroep 25,08 8,91 27,06 3,37 3,70 52,19 40,28 22,78 10,00 50,83 11,94 13,06 25,35 8,36 21,73 67,88 20,11 3,35 43,55 12,73 16,87 Hoeveelheid organisch materiaal in huisvuilzak per doelgroep 28,74 21,18 108,15 51,45 25,26 118,05 57,20 57,41 281,97 29,88 17,96 65,97 33,53 31,51 133,98 21,02 24,73 242,42 34,18 24,77 119,05
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
47
Per onderzochte regio kan worden geconcludeerd dat bij de doelgroep die het thuiscomposteren combineert met de selectieve inzameling over het algemeen het minste organisch materiaal in de huisvuilzak zit, behalve bij Incovo en Interza waar dat zelfs het meest is. Bij deze twee intercommunales, Incovo en Interza, scoren zelfs diegenen die thuiscomposteren beter dan diegenen die selectief inzamelen. Deze laatste vaststelling is ook terug te vinden bij de regio Haviland 2 en Interleuven. In de intercommunale Interrand en de regio Haviland 1 heeft de doelgroep die enkel aan selectieve inzameling doet minder organisch materiaal in de huisvuilzak dan de doelgroep die enkel aan thuiscomposteren doet. Uit de cijfers in Tabel 11 kan worden besloten dat diegenen die volwaardig aan thuiscomposteren doen, in feite dezelfde resultaten kunnen bereiken als diegenen die actief deelnemen aan de selectieve inzameling. De combinatie van thuiscomposteren en selectieve inzameling resulteert in dit onderzoek niet in een noemenswaardig grotere reductie van de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak. Deze doelgroep beschouwt het thuiscomposteren en de selectieve inzameling duidelijk als complementair om een zelfde hoeveelheid organisch materiaal uit de huisvuilzak te houden. Er is eveneens een variatie in hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak naar gelang het inzamelmiddel dat wordt gebruikt voor de selectieve inzameling. Dit blijkt uit de resultaten van de sorteeranalyses (8). Gemiddeld heeft VlaamsBrabant 45 kg organisch materiaal in de huisvuilzak per inwoner en per jaar. Er zit echter een vrij grote variatie tussen de intercommunales en regioÕs onderling (cf. Tabel 12). Tabel 12.
Hoeveelheid organisch materiaal in huisvuilzak, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar
Intercommunale/regio regio Haviland 1 regio Haviland 2 Incovo Interleuven Interrand Interza Vlaams-Brabant
Organisch materiaal in huisvuilzak (kg per inwoner en per jaar) 55,00 79,42 79,22 33,05 58,36 28,89 44,73
In de intercommunales waar het GFT-afval in containers selectief wordt ingezameld (Interza en Interleuven), komt aanzienlijk minder organisch materiaal in de huisvuilzak terecht. Hoewel de intercommunale Interleuven een retributie vraagt voor de ophaling van de GFT-containers, terwijl de GFT-inzameling in de intercommunale Interza volledig gratis is, is er slechts een klein verschil in hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak. Bovendien dient ook opgemerkt dat het volume van de container weinig invloed heeft op de reductie van de organische fractie in de huisvuilzak. De intercommunale Interza heeft immers 240 l containers, die wekelijks worden opgehaald, terwijl Interleuven 120 l containers gebruikt die slechts tweewekelijks worden geledigd. Het volume van de GFT-container heeft daarentegen wel invloed op de hoeveelheid GFT-afval die selectief wordt ingezameld (cf. 1.3.1.1a.2).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
48
Tussen de intercommunales en regioÕs die een zak gebruiken voor de selectieve inzameling van GFT-afval is er ook een grote variatie. Interrand en de regio Haviland 1 (waar ruim 60 % van de gemeenten GFT inzamelt) zitten op hetzelfde niveau, terwijl Incovo duidelijk meer organisch materiaal in de huisvuilzak heeft. De regio Haviland 2, waar in 25 % van de gemeenten selectieve inzameling van GFT-afval bestaat, heeft een hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak die vergelijkbaar is met Incovo. Rekening houdend met de beperkingen van en de randvoorwaarden bij het onderzoek kan algemeen voor Vlaanderen worden besloten dat door selectieve inzameling van GFT-afval de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak kan worden gereduceerd met : − −
In geval van zakken : 20 kg per inwoner en per jaar In geval van containers : 50 kg per inwoner en per jaar
c.3
Doelstelling Uitvoeringsplan GFT- en groenafval
Het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval heeft de uitgangspunten van het Afvalstoffenplan 1991-1995 inzake reductie huishoudelijk afval concreet als volgt vertaald : in de GFT-regioÕs moet de hoeveelheid keuken- en groenafval in de huisvuilzak verminderen met 80 %. Vertaald in absolute cijfers betekent dit een reductie tot maximaal 25 kg organisch materiaal per inwoner en per jaar in de huisvuilzak. De sorteeranalyses op het huisvuil in Vlaams-Brabant (8) kunnen worden gebruikt om deze doelstelling te toetsen. In Grafiek 4 is de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak (cf. Tabel 12) voorgesteld, met een aanduiding van de doelstelling van het Uitvoeringsplan GFTen groenafval. 90
80
70
kg per inwoner en per jaar
doelstelling Uitvoeringsplan GFT- en groenafval 25 kg per inwoner en per jaar 60
50 tuinafval organisch keukenafval 40
30
20
10
0 Incovo
Grafiek 4.
Interleuven
Interrand
Interza
regio Haviland 1
regio Haviland 2
De hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak in relatie tot de doelstelling van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
49
Uit bovenstaande figuur blijkt duidelijk dat zelfs de intercommunales die het best scoren in Vlaams-Brabant, met name de intercommunales Interza en Interleuven, de doelstelling niet halen. De intercommunale Interza heeft nog bijna 4Êkg organisch materiaal per inwoner en per jaar te veel in de huisvuilzak zitten en Interleuven nog 8 kg per inwoner en per jaar. Met nog een klein beetje extra sensibilisering moet de doelstelling zeker haalbaar zijn. De overige intercommunales of regioÕs zijn echter nog veel verder van de doelstelling verwijderd. Er zit nog 2 tot 3 maal te veel organisch materiaal in de huisvuilzak. Heel wat inspanningen zullen vereist zijn om de doelstelling van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval te bereiken. c.4
Doelstelling Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001
In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 zijn recuperatiegraden voor GFT- en groenafval opgenomen, namelijk respectievelijk 45 en 90 % op Vlaams niveau tegen 2001. Aan de hand van een analyse van de selectief ingezamelde hoeveelheden in 1998 kan een stand van zaken ten opzichte van de taakstelling voor 2001 worden opgemaakt (zie Tabel 13). Tabel 13.
GFT Groenafval
De recuperatiegraad voor GFT- en groenafval in 1998 in vergelijking met de taakstelling van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 voor 2001
Selectieve inzameling 1998 340.000 ton 390.000 ton
Recuperatiegraad 1998 44 % 92%
Taakstelling 2001 45 % 90 %
In 1997 is er 275.000 ton GFT-afval selectief ingezameld en werd er op Vlaams niveau een recuperatiegraad van 34 % bereikt. Voor 1998 is de recuperatiegraad reeds opgelopen tot 44 %. De hoeveelheid groenafval die selectief is ingezameld, bedroeg voor 1997 bijna 340.000 ton ofwel een recuperatiegraad van 91 %, voor 1998 zit de recuperatiegraad op 92 %.. De recuperatiegraden uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 19972001 dienen te worden verfijnd. De recuperatiegraad voor groenafval is immers al zonder problemen bereikt in 1997. Voor het GFT-afval zou het zinvol zijn een detaillering tot op regioniveau uit te werken, aangezien Vlaanderen opgesplitst is in GFT- en groenregioÕs. Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 bevat tevens taakstellingen voor de reductie van het huishoudelijk afval (huisvuil, grofvuil en gemeentevuil) dat voor verwijdering wordt aangeboden. Indien deze taakstellingen niet worden gehaald, dient te worden overgegaan tot de invoering van selectieve inzameling van GFT-afval. De taakstelling voor 1998 ligt op 255 kg huishoudelijk afval per inwoner en per jaar, verdeeld over 190 kg huisvuil, 42 kg grofvuil en 23 kg gemeentevuil. De evaluatieprocedure zal in de strategie en de programmering worden uitgewerkt. Tabel 14 geeft een overzicht van de gemeenten die, na rekening te hebben gehouden met de correctiefactor, op basis van productiecijfers aan huishoudelijk afval van 1998 boven de taakstelling voor het huishoudelijk afval voor 1998 uitsteken.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
50
Tabel 14.
Streefcijfers 1998 Te verwijderen huishoudelijk afval 1997 Per gemeente Affligem Antwerpen Avelgem Berlaar Blankenberge Boom Brasschaat Bredene Buggenhout De Panne Eeklo Essen Grobbendonk Harelbeke Hemiksem Knokke-Heist Koksijde Kuurne Lanaken Lier Linkebeek Mechelen Menen Niel Nieuwpoort Roeselare Schoten Sint-Gillis-Waas Sint-Niklaas Stekene Ternat Voeren Waregem Wervik Wielsbeke Wijnegem Willebroek Zandhoven Zwevegem
Gemeenten waarvan de productiecijfers huishoudelijk afval voor 1998 hoger liggen dan de taakstelling voor 1998
190 42 23 255 Huisvuil Grofvuil Gemeentevuil Huishoudelijk Correctiefactor afval 214 189 161 198 303 262 201 220 171 262 218 159 147 179 305 345 211 175 141 196 272 231 193 235 331 184 244 209 250 179 142 265 187 202 194 175 226 139 126
65 121 99 52 40 94 42 37 87 28 37 111 176 59 72 16 15 94 61 63 49 59 66 58 30 68 93 47 36 54 97 23 109 79 99 87 59 138 120
7 13 8 21 28 4
26 29
43 46 68 3 10 12
6 16
35 40 7 4 1 29 4 25
279 310 267 262 352 356 265 256 286 294 256 270 349 267 377 361 269 316 270 262 321 300 272 293 361 258 353 256 286 269 279 289 303 284 293 290 285 281 271
1,1
1,6
1,6 1,9
1,6 1,8
1,7
De verplichting tot invoering van selectieve inzameling van GFT-afval zal enkel een effect hebben op de hoeveelheid huisvuil. Verschillende gemeenten voldoen echter niet aan de streefcijfers voor grofvuil en gemeentevuil, zoals uit Tabel 14 blijkt. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
51
1.3.1.3
Knelpunten − −
Tariefdifferentiatie, meer bepaald volumeregistratie, kan nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het aangeleverde GFT- en groenafval op de composteringseenheden. De recuperatiegraden uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 geven een te grove benadering. Verfijning is gewenst.
1.3.2
Verwerking
1.3.2.1
Evolutie a
GFT-afval
a.1
Installaties en capaciteit
Begin 1994 werd er in Vlaanderen op drie plaatsen op grote schaal GFT-afval verwerkt : in Beerse door de intercommunale IOK, in Bilzen door de intercommunale Intercompost en in Brecht door DRANCO/Igean. In 1994 verwerkten deze installaties in totaal 75.000 ton GFT-afval. Eind 1998 is het aantal verwerkingseenheden voor GFT-afval opgelopen tot zeven, waarvan zes gesloten a‘robe composteringseenheden en ŽŽn vergistingseenheid (cf. Tabel 15). De totale verwerkingscapaciteit in de GFT-eenheden bedroeg eind 1997 265.000Êton GFT-afval. In totaal is meer dan 275.000 ton GFT-afval selectief ingezameld (cf. Grafiek 1). Een beperkte hoeveelheid van het GFT-afval, namelijk 12.000 ton, ingezameld op het grondgebied van de intercommunale Intercompost (circa 2.000 ton) en alle GFT-afval ingezameld door de intercommunale IVVVA (circaÊ10.000 ton) is voor compostering afgevoerd naar Nederland. Het overige GFT-afval is in Vlaanderen verwerkt. In 1998 hebben de verwerkingseenheden samen bijna 280.000 ton GFT-afval verwerkt. Grafiek 5 geeft weer hoeveel GFTafval in de verschillende eenheden is verwerkt. Meer dan 50.000 ton GFT-afval werd naar Nederland ge‘xporteerd. Dit mag zeker niet als een oplossing voor de lange termijn worden beschouwd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
52
Igean/DRANCO
26.016
Intercompost
38.358
Interleuven
41.308
DDS/VERKO
23.170
ILVA/Van Rymenant
43.960
63.700
IOK
43.423
VLAR
0,00
10.000,00
20.000,00
30.000,00
40.000,00
50.000,00
60.000,00
70.000,00
ton GFT-afval
Grafiek 5.
a.2
Verwerking GFT-afval in 1998
Technieken
In Vlaanderen zijn voor de verwerking van GFT-afval twee technologie‘n beschikbaar, namelijk de a‘robe compostering en de ana‘robe vergisting. In Tabel 15 is de technologie per installatie weergegeven. Tabel 15.
Overzicht verwerkingstechnologie per installatie in Vlaanderen.
Technologie Compostering in gesloten hallen Alpine-Voest VAM VAM BŸhler Koch Compostering in boxen Herhof & Gicom Vergisting Dranco
Verwerkingsinstallatie van INTERCOMPOST (Bilzen) IOK (Beerse) INTERLEUVEN (Kessel-Lo) ILVA/VAN RYMENANT (Schendelbeke) INDAVER-VLAR (Grimbergen) DDS (Dendermonde) DRANCO/IGEAN (Brecht)
Essentieel bij de a‘robe compostering is de toevoer van zuurstof. De microorganismen gebruiken de zuurstof tijdens de omzetting van het organische materiaal tot compost. Daarbij wordt CO2, water en warmte geproduceerd. Omwille van de grote zuurstofvraag bij GFT-compostering zijn actieve beluchtingsystemen (ventilatoren) noodzakelijk. Hierbij kan ofwel gebruik gemaakt worden van een blaasbeluchting (lucht wordt van onder naar boven door de compost geblazen), ofwel van een zuigbeluchting (lucht wordt van boven naar onder door de hopen gezogen). De mogelijkheid bestaat eveneens om beide te combineren en alternerend blaas- en zuigbeluchting toe te passen. Dit wordt in Vlaanderen echter niet toegepast. Zowel bij blaas- als bij zuigbeluchting voert de luchtstroom vluchtige verbindingen mee. Dergelijke verbindingen zijn voornamelijk tussenproducten in de omzetting van organisch materiaal tot koolzuurgas en geven aanleiding tot de verspreiding van geur. Om de geuremissie te beperken vindt de compostering daarom steeds Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
53
in gesloten hallen plaats en zijn alle installaties voorzien van een biofilter om de afgaslucht te behandelen. Vergisting is een zuurstofloos proces. Omwille van de gediversifieerde en complexe microbi‘le processen is een goede processturing en -opvolging noodzakelijk. Bij de vergisting is er een onderscheid tussen droge en natte vergisting, waarbij respectievelijk een vergisting bij hoge en bij lage gehaltes aan droge stof wordt bedoeld. In Vlaanderen wordt enkel de droge vergistingstechnologie van DRANCO toegepast. Vergisting dient steeds door een a‘robe narijping gevolgd te worden om een stabiele compost te verkrijgen. Tijdens vergisting ontstaat biogas (een mengsel van hoofdzakelijk CO2 en CH4) dat als brandstof voor het opwekken van elektriciteit kan dienen. Deze energierecuperatie is een van de voordelen van de ana‘robe verwerking van het GFT-afval. b
Groenafval
b.1
Installaties en capaciteit
Voor de compostering van groenafval bestonden begin 1994 vijf vergunde composteringseenheden, met name de installaties van de intercommunales IMOG in Zwevegem en ILVA in Voorde en die van de privŽ-verwerkers Eurocompost in Houthalen-Helchteren, Stercompost in Roeselare en Compobel in Eeklo. Eind 1998 is het aantal verwerkingseenheden voor groenafval opgelopen tot 16Ê(actieve) eenheden, verspreid over Vlaanderen : IOK in Beerse, IVVVA in Maasmechelen, IVOO in Oostende, Igemo in Lier, Westcompost in Ieper, Vlar in Grimbergen en Willebroek, Stercompost in Roeselare, Imog in Zwevegem, Ilva in Voorde, IHK/Dalkia in Edegem, Igean in Brecht, Eurocompost in HouthalenHelchteren, De Winter in Herent, De Bree Cleaning in Maldegem, IVM/Compobel in Eeklo en IVBO/Compobel in Brugge. Samen hebben ze meer dan 240.000Êton groenafval gecomposteerd. De verdeling over de verschillende composteringsinrichtingen is weergegeven in Grafiek 6. Alle (actieve) eenheden waren volledig of zelfs meer dan volzet in 1998. IOK
7.375
IVVVA
11.756
IVOO
5.321
IGEMO
15.081
IVVO/WESTCOMPOST
11.807
VLAR GRIMBERGEN
3.502
VLAR WILLEBROEK
9.148
IVRO-IVIO/COMPOSTBEDRIJF VERSCHOOT-STERCKX
26.376
IMOG
22.388
IHK/DALKIA
12.426
IGEAN
10.664
REGIONALE MILIEUZORG/EUROCOMPOST
42.623
DE WINTER
7.571
DE BREE CLEANING
16.624
IVBO/COMPOBEL
8.496
IVM/COMPOBEL
30.424 0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
45000
ton groenafval
Grafiek 6.
Compostering groenafval in 1998
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
54
b.2
Technieken
De verwerking van groenafval vindt in Vlaanderen steeds plaats in openluchtcomposteringen op een verharde vloer, met opvang van het percolaatwater. Het zijn dus allemaal a‘robe composteringen. De zuurstofvraag tijdens compostering van groenafval is, hoewel zeker even essentieel, minder groot dan tijdens GFT-compostering. Daarom wordt in praktijk voorzien in een voldoende beluchting door de compost regelmatig om te zetten in lage hopen of tafels. Om de beluchting te bevorderen worden in sommige gevallen aanvullend voorzieningen getroffen om de compost actief te beluchten. Dit kan weer door middel van een zuig- of een blaasbeluchting. Vooralsnog passen maar twee groencomposteringsinrichtingen in Vlaanderen de blaasbeluchting toe . Dit is een nieuwe techniek die de volgende jaren zal worden ge‘valueerd. b.3
Verwerking wegbermmaaisel
Een nieuwe evolutie in 1998 is dat er meer en meer vraag komt naar verwerking van wegbermmaaisel. In voorgaande jaren kregen de composteereenheden voor groenafval ook regelmatig wegbermmaaisel aangeboden voor compostering. Gezien het structurele capaciteitstekort op de groencomposteringen is er in 1998 voor gekozen het wegbermmaaisel, dat moeilijk composteerbaar is, zoveel mogelijk te mijden op de composteerinstallaties. Daarbij komt dat ook de andere ÔverwerkingsÕ-mogelijkheden voor wegbermmaaisel, zoals de rechtstreekse toepassing op het land, door wettelijke reglementeringen (zoals Vlarea (20)) worden beknot, zodat de vraag naar compostering fors toeneemt. Door de evolutie in de landbouw zijn een aantal evidente toepassingen zoals het begrazen van de wegbermen of het gebruik van het maaisel als veevoeder in onbruik geraakt. b.4
Verwerking groenafval van tuinaannemers
In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval was opgenomen dat het groenafval van tuinaannemers selectief moest worden ingezameld en aangeboden voor compostering op de groencomposteringen. Uit aanvoergegevens van 1996 en 1997 blijkt dat, afhankelijk van de composteereenheid, de aanvoer van tuinaannemers 1,5 tot 6 % van de totale groenafvalaanvoer bedraagt. Ge‘xtrapoleerd naar Vlaanderen zou dit betekenen dat tuinaannemers nog geen 10.000 ton groenafval op de composteringseenheden aanvoeren. Het beschikbare potentieel aan groenafval bij tuinaannemers is moeilijk in te schatten. Gesteld kan echter worden dat slechts een beperkte hoeveelheid groenafval van tuinaannemers door de professionele composteerders wordt verwerkt. 1.3.2.2
Evaluatie a
GFT-afval
a.1
Verwerkingscapaciteit
De verwerkingscapaciteit die op jaarbasis beschikbaar was in Õ97 en Ô98, was toen niet toereikend en zal de volgende jaren ook niet volstaan. De probleemsituatie is enerzijds te wijten aan de grotere toename van het aantal inwoners dat kan deelnemen aan de selectieve inzameling van GFT-afval (groter dan voorzien in het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval) en anderzijds aan de aanvoer, uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar, die in 1997 aanzienlijk is toegenomen. Hierdoor is er een structureel tekort aan verwerkingscapaciteit voor GFT-afval. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
55
Bijkomend rijst het probleem van capaciteitstekort op piekmomenten van aanvoer. In Grafiek 7 is voor 1997 het aanbod aan GFT- en groenafval naast elkaar gezet in functie van de maanden, samen met de beschikbare vergunde maandelijkse capaciteit, zijnde de vergunde capaciteit op jaarbasis gedeeld door 12. Wat betreft het GFT-afval zijn er periodiek overschrijdingen van de maandelijkse capaciteit met een factor 1,5. De piek ligt duidelijk in de maand juli, maar er komen overschrijdingen voor van april tot en met oktober. Uiteraard worden alle verwerkingseenheden ongeveer gelijktijdig geconfronteerd met de piekaanvoeren, zodat afvoer en verdeling over andere installaties in Vlaanderen zo goed als uitgesloten is aangezien de huidige eenheden volledig benut zijn. De nominale verwerkingscapaciteit op maandbasis ligt in deze piekperiodes lager dan het aanbod. Dit geeft aanleiding tot inkorting van de composteertijden, waardoor de kwaliteit van de compost in gevaar komt, geurhinder ontstaat en de draagkracht van de leefomgeving onder vuur komt te liggen. Om de compostering op alle momenten in ideale omstandigheden te laten verlopen, is er dus onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar. 35.000
30.000
ton afval
25.000
20.000
GFT groenafval capaciteit GFT/maand capaciteit groenafval/maand
15.000
10.000
5.000
0 jan '97
Grafiek 7.
a.2
feb '97
mrt '97
apr '97
mei '97
juni '97
juli '97
aug '97
sep '97
okt '97
nov '97
dec '97
Aanbod GFT- en groenafval in functie van de seizoenen, vergeleken met de vergunde maandelijkse verwerkingscapaciteit voor GFT- en groenafval (op basis van gegevens van Õ97)
Relatie verwerking - samenstelling GFT-afval
De samenstelling van het GFT-afval is op de piekmomenten zodanig dat zich bij de compostering specifieke problemen stellen. Er wordt immers veel gras aangevoerd : uit sorteeranalyses van het GFT-afval blijkt dat percentages van 35Ê% gras in de zomermaanden niet ongewoon zijn (zie ook Grafiek 2), lokaal kan het percentage gras zelfs oplopen tot 60 %. Een grote hoeveelheid gras maakt het GFT-afval moeilijk composteerbaar : er is meer kans op een slechte beluchtbaarheid door compactie en/of een grote vochtigheidsgraad en op de vorming van slecht geurende verbindingen door de lagere C/N-verhouding en de hogere zuurstofvraag. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
56
Naast een variatie in samenstelling naar gelang van de seizoenen, bestaat er een verschuiving in de samenstelling van het GFT-afval in de tijd (cf. 1.3.1.1a.4). De laatste jaren zit er in verhouding meer en meer keukenafval in het GFT-afval. Dit hangt onder andere samen met de introductie van selectieve inzameling van GFTafval door middel van zakken, aangezien in zakken relatief weinig T-fractie wordt aangeboden. Het GFT-afval bestaat daardoor hoofdzakelijk uit GF-fractie. Omwille van meer gevaar voor compactie, een grotere vochtigheidsgraad en een lagere C/N verhouding is de GF-fractie minder makkelijk composteerbaar. Meer structuurmateriaal dient extern te worden betrokken en te worden bijgemengd. De laatste jaren raakt het principe Ôde vervuiler betaaltÕ meer en meer ingeburgerd. Voor het GFT-afval heeft dit mogelijk ongewenste consequenties, zoals eerder reeds vermeld. Indien een retributie per ophaalbeurt wordt aangerekend, is het niet denkbeeldig dat de burger zal trachten de ophaling zo lang mogelijk uit te stellen. Indien bijvoorbeeld een vast bedrag wordt aangerekend bij elke ophaling van de GFT-container, zou vanuit financieel oogpunt de GFT-container pas voor ophaling kunnen worden aangeboden op het moment dat de container volledig gevuld is. Dit houdt in dat het GFT-afval mogelijk slechts om de vier weken in plaats van om de twee weken wordt aangeboden. Het afval wordt langer thuis gestockeerd, waardoor een rottingsproces in de container op gang komt, wat bij de burger reeds meer geurproblemen veroorzaakt, maar ook bij de aanvoer op de composteringseenheid. Bovendien is rottend GFT-afval moeilijker te composteren. a.3
Hinder
Door een cumulatie van effecten als overaanbod, afvalsamenstelling en omgevingstemperatuur ontstaan er in de composteringsinstallaties seizoensgebonden verwerkingsproblemen, die leiden tot geurhinderklachten. De vorming van geurverbindingen is inherent aan het composteringsproces. Dit is immers impliciet het gevolg van de noodzakelijke procesvoering (beluchting al dan niet met omzetten). Daarom worden maatregelen getroffen die de vorming dan wel de uitstoot van dergelijke verbindingen zo veel mogelijk beperken. Rekening houdend met de beschikbare technologie‘n en technieken kan echter worden gesteld dat zelfs onder optimale composteringsomstandigheden en bij een ideale nabehandeling van de afgassen (onder andere biofiltratie bij de GFTcompostering) een restemissie overblijft. Deze emissies hoeven echter geen aanleiding te geven tot geurhinder. In Nederland, Duitsland, Denemarken, UK en Oostenrijk (21) zijn enkele onderzoeken uitgevoerd naar blootstelling aan kiemen en stof binnen en buiten de composteringsinstallaties Žn de hinder ervan voor werknemers en omgeving. De resultaten van deze onderzoeken tonen aan dat de hinder in een composteringsinstallatie vergelijkbaar is met deze in andere afvalverwerkingsinstallaties. Buiten de composteringsinstallaties is de hinder van kiemen en stof zeer beperkt. Neemt niet weg uiteraard dat deze onderzoeken op de voet moeten worden gevolgd. a.4
Ruimtelijke ordening
De klachten in verband met (geur)hinder van de verwerkingseenheden hangen vaak samen met de ruimtelijke ordening. Een aantal verwerkingseenheden in Vlaanderen liggen op minder dan 50 of 100 m afstand van bewoning. Dit is te wijten aan de optie uit het verleden om lokale of regionale bedrijfsterreinen voor de uitbouw van composteereenheden te gebruiken. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
57
De beschikbare locaties voor composteereenheden zijn beperkt. Nieuwe verwerkingseenheden ondervinden zeer veel problemen om een geschikte inplantingsplaats te vinden. a.5
Effect op kostprijs
De nieuwe inzichten in piekaanvoer, veranderende samenstelling en geurhinder, maken extra aanpassingen aan de verwerkingseenheden noodzakelijk, waardoor composteren duurder wordt dan oorspronkelijk berekend. b
Groenafval
b.1
Verwerkingscapaciteit
Net als bij de GFT-compostering bestaat er voor de groencompostering een capaciteitsgebrek. De totale aanvoer is groter dan de vergunde capaciteit. Daar komt nog eens bij dat ook de selectieve inzameling van groenafval piekmomenten in aanvoer kent (cf. Grafiek 7). In de maanden juli en oktober van 1997 was de aanvoer bijvoorbeeld 1,5 keer groter dan de vergunde maandcapaciteit. b.2
Relatie verwerking - samenstelling groenafval
Naar samenstelling geldt voor het groenafval hetzelfde verhaal als voor het GFTafval. In de zomermaanden is er veel gras en in verhouding weinig structuurmateriaal, wat het composteringsproces bemoeilijkt (zie a.2). Bovendien wordt ook het groenafval vaak te lang thuis en/of op het containerpark gestockeerd, zodat het rottingsproces reeds is ingezet op het moment dat het afval op de groencompostering terechtkomt, waardoor geurhinder wordt veroorzaakt en het composteringsproces moeilijk op gang kan worden gebracht. b.3
Verwerking wegbermmaaisel
De problematiek uit b.1 en b.2 wordt nog versterkt door de grote hoeveelheid wegbermmaaisel die op de piekmomenten voor compostering wordt aangeboden. Rond de composteerbaarheid van wegbermmaaisel werd in 1994, in opdracht van OVAM, een onderzoek uitgevoerd door het ComitŽ Jean-Pain (22). Daaruit bleek dat het wegbermmaaisel op drie verschillende manieren gecomposteerd kan worden : − − −
ofwel ingemengd (10-15%) in het gewone groenafval, mits er voldoende structuurmateriaal aanwezig is ofwel gemengd met verkleind of verhakseld snoeihout in een 50:50 verhouding ofwel zuiver, met een aantal procesmatige aanpassingen en extra aandacht voor omzetten en beluchten
Andere studies en buitenlandse ervaringen bevestigen dat het composteren van bermmaaisel haalbaar is. De beschikbare gegevens wijzen erop dat de hoeveelheid zware metalen in het bermmaaisel globaal gezien niet voor kwaliteitsvermindering van de compost zorgt. Wel dient deze stelling verfijnd te worden voor de verschillende lokale situaties. Zo leert onderzoek uit Nederland bijvoorbeeld dat het bermmaaisel nabij verkeerslichten veel meer gecontamineerd Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
58
is dan bermmaaisel verderaf. Visuele verontreinigingen (zwerfvuil) zijn hoe dan ook niet wenselijk. Dit geldt trouwens evenzeer voor andere toepassingen. In praktijk rijzen bij het composteren van bermmaaisel een aantal moeilijkheden. Het grootste probleem is, zoals eerder aangehaald, het ogenblik waarop het bermmaaisel vrijkomt. Door de beperking in het bermbesluit met betrekking tot maaidata wordt het bermmaaisel enkel in de zomer aangeleverd. Op dat ogenblik is er al een piekaanvoer van GFT- en groenafval, die bovendien nog eens gepaard gaat met een minder gunstige samenstelling. Bovendien wordt het maaisel meestal geklepeld wat de composteerbaarheid zeker niet ten goede komt. Met de bestaande infrastructuur wordt de (theoretisch) maximaal beschikbare verwerkingscapaciteit voor bermmaaisel ingeschat op minder dan 20.000 ton per jaar. Uit de bovenvermelde elementen blijkt dat er bij de bestaande composteringsinfrastructuur in de zomer zo goed als geen verwerkingscapaciteit voor het composteren van bermmaaisel beschikbaar is, terwijl de potenti‘le productie van bermmaaisel in Vlaanderen wordt begroot op 200.000 ˆ 500.000 ton per jaar. b.4
Verwerking groenafval van tuinaannemers
Anno 1999 is er ook onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar om meer groenafval van tuinaannemers te composteren. b.5
Geurhinder
Geurhinder (cf. punt a) doet zich eveneens bij de groencompostering voor. De oorzaak ligt meestal in het feit dat het te composteren materiaal niet de gewenste structuur heeft, door bijvoorbeeld te veel gras, te nat materiaal of te compact groenafval. b.6
Ruimtelijke ordening
Bijkomende verwerkingscapaciteit, zowel voor groenafval als voor wegbermmaaisel, moet worden voorzien. Geschikte exploitatieterreinen met voldoende afstand tot bewoning vinden, blijft een probleem. b.7
Effect op kostprijs
De oplossing voor bovenstaande problematiek bestaat er deels in dat voor hetzelfde aanbod, meer capaciteit moet worden gerealiseerd. Verder zijn er maatregelen nodig om de hinder van het composteringsproces te beperken. Dit alles maakt de groencompostering duurder dan oorspronkelijk geraamd. 1.3.2.3
Knelpunten − − − −
Er is een structureel tekort aan verwerkingscapaciteit, zowel voor GFT- als voor groenafval, om het normale aanbod aan afval te verwerken. Op de momenten van piekaanvoer stelt zich opnieuw het probleem van te weinig verwerkingscapaciteit. Voor een verhoogde aanvoer van groenafval, afkomstig van tuinaannemers, is onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar. De verwerking van wegbermmaaisel is in de huidige omstandigheden zo goed als onmogelijk, terwijl de vraag zeer groot is. Er is behoefte aan bijkomende verwerkingscapaciteit.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
59
− −
− − −
Er is gebrek aan voldoende geschikte terreinen voor de uitbouw van composteringseenheden. Problemen treden op met de structuur en samenstelling van het aangevoerde afval, niet alleen op de piekmomenten, maar vaak ook in bepaalde installaties waar veel GFT-afval in zakken wordt aangevoerd of wanneer het afval te lang is gestockeerd voordat het naar de composteringseenheid is gevoerd. Veel problemen met de verwerking van GFT- en groenafval liggen aan de oorsprong van klachten over geurhinder van de omwonenden van de composteringseenheden. Compostering wordt duurder dan oorspronkelijk geraamd. In de vergunningen voor de verwerkingseenheden voor GFT- en groenafval is zelden sprake van de effectieve hoeveelheid GFT- of groenafval die op jaarbasis mag worden verwerkt. Voor de aerobe compostering van groenafval is er in rubriek 2.2.3.a) van Vlarem I enkel sprake van een opslagcapaciteit. Voor de verwerking van GFT-afval geldt rubriek 2.2.3.b) waarin zelfs geen verwerkingscapaciteit wordt vermeld. Nochtans is het voor de beheersing van de verwerking uitermate belangrijk dat de hoeveelheden GFT- en groenafval die in een verwerkingseenheid worden aanvaard, beperkt zijn tot wat praktisch haalbaar is.
1.3.3
Afzet
1.3.3.1
Evolutie De voordelen voor het milieu van de selectieve inzameling van het GFT- en groenafval en de compostering ervan worden pas re‘el op het moment dat de kringloop daadwerkelijk gesloten wordt met een zinvolle toepassing van de compost. Voor het welslagen van de afzet van compost zijn volgende elementen van belangÊ: − − −
kwaliteit wettelijke reglementering uitbouw van afzet en promotie
a
VLACO
In uitvoering van het Afvalstoffenplan 1991-1995 zijn de bevordering van de kwaliteitszorg en de afzet voor GFT- en groencompost toegewezen aan VLACO, de Vlaamse organisatie ter bevordering van de afzet van GFT- en groencompost. De vzw VLACO is opgericht op 31 januari 1992 en bestaat dus ruim zeven jaar. De vereniging staat open voor iedereen die bij deze sector betrokken is en telt in 1999 ruim 40 leden. Hiertoe behoren de OVAM, alle grootschalige producenten van GFT- en groencompost, de bedrijven of intercommunales die in de nabije toekomst zullen overgaan tot het produceren van compost, een aantal belangrijke afnemers en enkele aanverwante bedrijven.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
60
Het oorspronkelijke takenpakket van VLACO omvat het nemen of doen nemen van de nodige initiatieven teneinde : − − − −
het overleg en de samenwerking tussen de belanghebbenden te bevorderen : zowel tussen de compostproducenten onderling, als tussen producenten en afnemers van compost een kwaliteitswaarborg en productcertificatie uit te werken een overkoepelende afzetbevordering op te zetten
Aan dit takenpakket is al vrij snel de opvolging van de aanbodzijde toegevoegd. Dit omvat inventarisatie van de ingezamelde en verwerkte hoeveelheden, het opstellen van massabalansen, het begeleiden van sorteeranalyses, enz. . Het wijzigende externe kader en de verdere uitbouw van de composteringssector zorgen ervoor dat VLACO nog nieuwe taken bijkrijgt : − −
−
b
Een doelmatige sectorale aanpak van bijvoorbeeld de geurproblematiek is immers niet alleen een technisch dossier, maar heeft via het imago van de sector eveneens invloed op de beeldvorming over en de afzet van compost. Op het vlak van wetgeving zijn er het Mestdecreet en Vlarea bijgekomen. VLACO vervult tegenover haar leden de rol van aanspreekpunt, adviesverlener en verdediger van de sectorbelangen in deze materie. Ze verzorgt ook de administratieve opvolging voor haar leden. Ook het verder promoten en invoeren van het thuiscomposteren confronteert VLACO met een re‘le vraag vanwege gemeenten en thuiscomposteerders naar informatie. Sinds eind 1998 is een cel thuiscomposteren aan VLACO toegevoegd. Dit kadert volledig in het Vlaamse driesporenbeleid voor GFTen groenafval (1.Êthuiscomposteren, 2. selectieve inzameling en verwerking groenafval Žn 3. selectieve inzameling en verwerking GFT-afval). VLACO kan via deze cel het composteren integraal benaderen en als ondersteunende organisatie de intercommunales helpen om het beleidsdomein van het (thuis)composteren volledig te realiseren. Kwaliteit
Om een duurzame afzetmarkt uit te bouwen is er in de eerste plaats behoefte aan een kwaliteitsproduct dat het vertrouwen van de gebruiker waard is. Een duidelijk herkenbaar kwaliteitsimago is een pluspunt, zeker nu het aanbod aan meststoffen en organische recyclageproducten toeneemt en de wettelijke regelgeving steeds strenger en meer beperkend wordt. Aan de structuur van VLACO is duidelijk merkbaar dat er zeer veel aandacht gaat naar de kwaliteit van de geproduceerde compost. De afdeling techniek & kwaliteit van VLACO staat in voor de opvolging van de bedrijven zoals vastgelegd in de certificeringsprocedure. Bedrijven die de certificeringsprocedure met positief gevolg hebben doorlopen, krijgen het VLACO-label. De procedure gaat uit van het bijhouden van een compostboekhouding en steunt op het principe van Integrale Keten Bewaking (IKB). IKB veronderstelt een nauwkeurige opvolging en controle van alle stappen van de keten, gaande van de aanvoer van de organische reststoffen, over het productieproces, tot de stockage en afzet van het afgewerkt product. Op elk niveau worden gegevens geregistreerd, massabalansen opgesteld en controles uitgevoerd. Zo beschikt de producent over alle nodige gegevens om het proces te kunnen beoordelen of bij te sturen zodat hij op een continue manier kwaliteitscompost kan produceren, wat wordt gegarandeerd door het VLACO-label. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
61
Midden 1999 controleert VLACO 23 bedrijven. De certificeringsprocedure, die minimum twee jaar duurt, werd al met gunstig gevolg door achtÊbedrijven afgesloten : IVRO-IVIO/Stercompost (groencompost), IMOG (groencompost), IVM/Compobel (groencompost), Igean/Dranco (humotex), Intercompost (GFT-compost), IVVVA (groencompost), Bruno De Winter (groencompost) en De Bree (groencompost). IVVVA en Bruno De Winter kregen het VLACO-label begin 1998. In het voorjaar van 1999 heeft De Bree (groencompost) het VLACO-label ontvangen. In de loop van 1997 zijn twee nieuwe producenten toegetreden tot de certificeringsprocedure. Het gaat om DDS/VERKO (Dendermonde) voor de GFTen de groencompostering en Igemo (Lier) als groencomposteerder. In 1998 zijn ook Igean, IVOO en IVBO/Compobel, allen groencomposteerders, toegetreden tot de certificering door VLACO en in 1999 heeft IOK ook opvolging voor de groencompostering. Daarnaast is de certificeringsprocedure lopende voor volgende bedrijven : Dalkia (groen), ILVA (groen), ILVA/Van Rymenant (GFT), Interleuven (GFT), IOK (GFT), Regionale Milieuzorg/Eurocompost (groen), Westcompost (groen), INDAVERVLAR Grimbergen (GFT en groen) en INDAVER-VLAR Willebroek (groen). In het kader van de VLACO-kwaliteitsopvolging zijn in juni Ô99 bijna 580Êcompostanalyses uitgevoerd. Op basis hiervan wordt de gemiddelde samenstelling van VLACO-compost in Tabel 16 (voedingselementen) en Tabel 17 (zware metalen) weergegeven. Tabel 16.
Samenstelling van GFT-compost, humotex en groencompost. Mediaanwaarden op basis van analyseresultaten van VLACO (periode 1992-1999)
Droge stof Organische stof Geleidbaarheid (1/5) Zuurtegraad (pHH2O) Totaal N Minerale N P2O5-totaal K2O-totaal CaO-totaal MgO-totaal C/N Tabel 17.
Cd Cr Cu Hg Pb Ni Zn
GFT-compost 67,2 24 2,59 8,5 1,2 345 0,59 0,86 2,14 0,35 11
Humotex 57,2 22,3 1,28 8,1 0,76 212 0,49 0,37 1,99 0,27 15,3
Groencompost 59,6 20 1,11 8,1 0,75 48 0,3 0,55 1,43 0,25 15
Eenheid gew% gew%, vers mS/cm gew%, vers mg/l, vers gew%, vers gew%, vers gew%, vers gew%, vers -
Gehaltes aan zware metalen in GFT-compost, humotex en groencompost. Mediaanwaarden op basis van analyseresultaten van VLACO (in mg/kg DS) (periode 1992-1999)
GFT-compost 0,74 20 46 0,16 70 12 238
Humotex 0,96 19 31 0,15 97 11 194
Groencompost 0,8 15 33 0,14 54 8 178
Norm < 1,5 < 70 < 90 < 1.0 < 120 < 20 < 300
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
62
c
Wettelijk kader
Naast de kwaliteit van compost is de wettelijke reglementering inzake het gebruik van compost een belangrijke factor met betrekking tot de afzet. Sinds januari 1996 moet rekening gehouden worden met het mestbeleid. Vanaf 1998 houden de compostproducenten, voor hun afzet naar bij de mestbank geregistreerde klanten, rekening met de in het Mestdecreet opgenomen bepalingen. Dit betekent : − − −
de transportregeling naleven (onder andere erkende transporteurs gebruiken, administratie, voormelding) de compost opnemen in de mineralenboekhouding (beperking toe te passen hoeveelheid) uitrijregeling naleven
Ook Vlarea reglementeert het gebruik van compost. De opname van GFT- en groencompost in de lijst van secundaire grondstoffen heeft verstrekkende gevolgen voor het verhandelen en gebruik van GFT- en groencompost. Compost kan enkel nog gebruikt worden als de producent een erkenning van het Ministerie van Landbouw Žn een gebruikscertificaat als secundaire grondstof van OVAM ontvangen heeft. Hiertoe moet de compost aan een zeer uitgebreide parameterlijst voldoen. Indien de producent deze erkenning of het gebruikscertificaat niet verkrijgt, moet hij de compost als afval behandelen. Belangrijk hierbij is dat, om in aanmerking te komen als secundaire grondstof, de productie van de compost onder toezicht van VLACO moet gebeuren. De normen van het Ministerie van Landbouw zijn weergegeven in Tabel 18. In 1998 werden hierbij twee wijzigingen doorgevoerd : de nitraatammoniumverhouding moet groter zijn dan 1 (vroeger 4) en de zuurtegraad moet tussen 6,5 en 9,0 liggen (vroeger 6,5 Ð 8,5). Tabel 18.
Compostnormen van het Ministerie van Landbouw(*)
Parameter Norm Doorgang door zeef van 40 mm > 99 Droge stof > 55 Organische stof > 16 Zuurtegraad 6,5-9,0 Nitraatammoniumverhouding(*) >1 Zware metalen Cadmium < 1,5 Chroom < 70 Koper < 90 Kwik <1 Lood < 120 Nikkel < 20 Zink < 300 Onzuiverheden, kiemkrachtige zaden en fytotoxiciteit Onzuiverheden > 2 mm < 0,5 Steentjes > 5 mm <2 Kiemkrachtige zaden 0 Fytotoxiciteit < 10
Eenheid % gew% gew% -
+
NO3 -N/NH4 -N mg/kg DS mg/kg DS mg/kg DS mg/kg DS mg/kg DS mg/kg DS mg/kg DS gew% gew% #/l %
(*) Deze normen gelden zowel voor GFT- als voor groencompost. Voor humotex, geproduceerd na vergisting en a‘robe narijping, geldt de norm voor nitraatammoniumverhouding niet. Humotex moet wel voldoen aan een maximum ammoniumgehalte van 310 mg N/l. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
63
VLACO stelt strengere eisen op het vlak van organische stof : minimum 18Êgewichtsprocent op vers materiaal. d
Promotie
Dankzij de vrij intensieve promotie en de volgehouden inspanningen naar naambekendheid is compost stilaan een bekend begrip. De veralgemeende invoering van de selectieve inzameling en compostering in Vlaanderen draagt bovendien bij tot een grotere belangstelling van een ruimer aandeel van de bevolking voor compost. Toch is het gebruik nog beperkt. Dit is te wijten enerzijds aan een oppervlakkige kennis en anderzijds aan de sterke druk van concurrerende producten. De kennis over compost bij de potenti‘le afnemers is vaak nog zeer beperkt en er blijven nog vele vragen. Deels is dit toe te schrijven aan een onduidelijke defini‘ring van compost, waardoor het niet eenvoudig is om kwaliteit te onderscheiden. Dit maakt de weg vrij voor malafide handelaars die zich uit winstbejag willen ontdoen van minderwaardige producten. Mengsels worden gemaakt van verschillende producten (vaak met het oog op verdunning om aan opgelegde normen te kunnen voldoen) waardoor het onduidelijk wordt wat precies wordt aangeboden. De meerwaarde die het VLACO-label biedt is nog onvoldoende bekend. Daarnaast geeft ook het wettelijk kader een verkeerd beeld van compost en zijn eigenschappen. Het Mestdecreet herleidt het gebruik van meststoffen en bodemverbeterende middelen, waaronder ook compost, tot een zuiver mathematische optelsom van P en N. De redenering is dat in de nutri‘ntenbalans alle nutri‘nten moeten worden meegeteld, ook deze die op termijn vrijkomen. Nergens houdt het Mestdecreet echter rekening met de specifieke eigenschappen van de verschillende producten, zoals de mineralisatiegraad of het organische stofgehalte. Potenti‘le gebruikers van compost worden op deze manier op het verkeerde been gezet en kunnen de juiste waarde van compost niet inschatten. Vaak laten zij zich leiden door economische kortetermijn perspectieven. Hier ligt dan ook de link met het tweede element dat het gebruik van compost beperkt, namelijk het ruime aanbod aan concurrerende producten, die volgens de wettelijke bepalingen allemaal worden gelijkgeschakeld. Bovendien wordt geen enkele meststof of bodemverbeterend middel zodanig genormeerd met tal van parameters als compost. Bij de opstart van de selectieve inzameling van GFT- en groenafval en de verwerking tot compost begin jaren Õ90, was het aantal aanbieders van compost beperkt ten opzichte van het ruime aantal potenti‘le gebruikers. Geleidelijk is deze marktsituatie gewijzigd. Niet alleen is het aantal compostproducenten verviervoudigd en de hoeveelheid geproduceerde compost vertienvoudigd, ook de marktomgeving is sterk gewijzigd. Het totale aanbod aan Ôorganische meststoffenÕ is sterk toegenomen, terwijl het gebruik via wetgevende initiatieven sterk aan banden is gelegd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
64
VLACO ontwikkelde ter ondersteuning van de compostafzet onder meer volgende marketingactiviteiten : −
1993Ê
−
1994Ê
−
1995Ê
− −
1996Ê 1997Ê
−
1998Ê
−
1999
Eerste advertentie voor compost, folder ÔTuinen vragen compostÕ, 2 beursdeelnames Beperkte advertentiecampagne, aanmaak en verspreiding infostandje onder de leden, bijkomende folders, 4Êbeursdeelnames Advertentiecampagne, uitgave Praktijkgids compost, 4Êbeursdeelnames Advertentiecampagne, 4 beursdeelnames Advertentiecampagne, video over compostgebruik, 3Êbeursdeelnames Multimedia promotiecampagne (TV, dagbladen en magazines), opstarten compostlijn (ter ondersteuning van de andere promotionele activiteiten, in de periode februari - augustus 1998 in gebruik, een gratis infolijn waar iedereen met zijn vragen rond composteren of compostgebruik terechtkan), deelnames aan 4 beurzen, aanmaak technische fiches Advertentiecampagne via diverse tijdschriften, beursdeelnames (3 x professioneel, 1 x breed publiek), heropstarten compostlijn, aanmaak nieuwe ovezichtsfolders, opstart webside (www.bionel.net/vlaco)
Aangezien de taken van VLACO in de loop der jaren zijn gewijzigd en uitgebreid, zijn ook de aanpak en acties op het gebied van de marketing veranderd. Zo zijn met het toenemend aantal producenten, de individuele concrete acties afgebouwd, omdat iedere actie v——r een bepaalde producent bijna automatisch een actie tegen een andere producent wordt. Belangrijk is echter wel dat individuele producenten nog steeds een beroep op VLACO kunnen doen voor advies, begeleiding, basismateriaal of een andere vorm van ondersteuning. De marktgerichte ondersteuning manifesteert zich nu hoofdzakelijk in globale promotieactiviteiten voor GFT- en groencompost, zoals beursdeelnames, diverse advertentiecampagnes, voordrachten, verzorgen van redactionele bijdragen, enz. . e
Afzet
Zowel de GFT- als groencompostering komen in Vlaanderen op kruissnelheid. In 1998 hebben de VLACO-leden meer dan 200.000 ton compost afgezet. Hierbij wordt getracht GFT- en groencompost maximaal af te zetten buiten de traditionele land- en tuinbouw. Dankzij een aan de stijgende productie aangepaste marktbenadering en marketingaanpak heeft de afzet ongeveer een evenredige groei kunnen aanhouden als de productie. De voorbije vijf jaar is de afzet van compost meer dan vervijfvoudigd (zie Grafiek 8).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
65
250000
ton compost
200000
150000
100000
50000
0 1991
Grafiek 8.
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Evolutie in afzet van compost, periode 1991-1998.
Het seizoensgebonden karakter van de afzet blijft voor veel bedrijven een hinderpaal. Hierdoor dienen ze immers meer middelen voor stockage en logistiek in te zetten. Het zoeken naar afzet buiten de piekmomenten blijft dan ook belangrijk. Gezien de diversiteit in de afzetmogelijkheden volgens de aard, gebruik en gebruikers, is ook in 1997 vastgehouden aan een gedifferentieerde benadering van de markt. Het idee om via productdiversificatie een ruimere markt te bewerken, vindt bij meer producenten ingang. Op een gedifferentieerde markt kunnen ze immers een ruimere afzet realiseren, als ze een gamma aan compostproducten, ieder afgestemd op een specifiek marktsegment of gebruik, kunnen aanbieden. Niet alleen de productie van GFT- en groencompost neemt toe, ook de druk van andere producten om een uitweg naar de landbouw te vinden, groeit. Tegelijkertijd neemt echter de gebruikscapaciteit binnen de landbouw zelf af. Onrechtstreeks zorgt dit voor een toenemende druk op de afzetmarkten buiten de land- en tuinbouw. Het wordt stilaan voor alle compostproducenten duidelijk dat de afzet van compost meer is dan een bordje Ôcompost te koopÕ aan de ingang van het bedrijf. Compost verkoopt zichzelf niet. De producenten dienen rechtevenredig met hun productiecapaciteit ook een verkoopactiviteit te ontwikkelen. Een aantal producenten heeft hierop al ingespeeld door een verkoopverantwoordelijke aan te duiden. De afzet van de compost is een even essentieel element in het verhaal als de inzameling of de productie. Op een dynamische en verzadigde markt zijn assertiviteit en inventiviteit twee sleutelwoorden. Een goede service met aangepaste informatie, producten en transport kunnen de afzet van de compost sterk laten toenemen en een overschotsituatie vermijden. In Grafiek 9 is weergegeven in welke sectoren de GFT- en groencompost in 1998 is afgezet.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
66
9%
13%
18%
11%
potgrondfabr. grondmengers andere groothand. groenvoorziening bodemsanering land- en tuinbouw
9%
particulier export
11% 5%
Grafiek 9.
24%
Afzet GFT- en groencompost in 1998
Compost kan afgezet worden als : − − −
bodemverbeterend middel grondstof voor substraten biotechnische toepassing (bodemsanering, antagonist, É)
De eigenschappen van compost als bodemverbeterend middel zijn multifunctioneel. Compost verbetert immers niet alleen de fysische toestand van de bodem, maar be•nvloedt ook het voedingsniveau, activeert het biologisch leven, reguleert de zuurtegraad en heeft een ziektewerend vermogen. Compost is omwille van de langdurige positieve nawerking een investering op lange termijn. Sinds begin 1992 verricht VLACO op verschillende proefstations in Vlaanderen onderzoek naar de gebruiksmogelijkheden van GFT- en groencompost als bodemverbeterend middel in zowel groenvoorziening als land- en tuinbouw. GFTen groencompost met VLACO-label zijn opgenomen in het nieuwe standaardbestekÊ250, wat het gebruik in de openbare groenvoorziening stimuleert. Sinds 1992 gaat VLACO ook de mogelijkheid na om compost te gebruiken als grondstof voor substraten ter vervanging van veen (dit is in feite een vorm van preventie, cf. 1.2). Dit heeft ertoe geleid dat het Ministerie van Landbouw groencompost in 1994 heeft opgenomen in de lijst van toegelaten producten voor de samenstelling van potgrond. Groencompost vindt sindsdien ook effectief ingang als grondstof voor substraten. Het inmengen van 20 ˆ 25 % compost in universele potgronden voor de hobbysector gebeurt meer en meer en is technisch perfect mogelijk. Bij de beroepssector bestaat er nog enige terughoudendheid. Enkel bij de teelt van potchrysant doen zich al praktische toepassingen voor. Gezien de technische eisen gesteld aan compost in substraten, kan hiervoor enkel groencompost gebruikt worden die aan een aantal bijkomende voorwaarden (lage geleidbaarheid en chloridengehalte) voldoet. Een goede kwaliteitsopvolging is bijzonder belangrijk.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
67
De toepassing van compost in biotechnische toepassingen zoals bodemsanering of als ziektewerend product staat nog in de kinderschoenen. Deze toepassingsmogelijkheden bieden voor de toekomst echter belangrijke perspectieven, niet het minst omdat zij voor een ontlasting van de traditionele afzetmarkten kunnen zorgen. De voorbije jaren is ook de belangstelling om compost te exporteren toegenomen. Voornamelijk privŽ-composteringsbedrijven met een sterk eigen commercieel apparaat zien hier mogelijkheden. Deze export gebeurt bijna steeds in zuidelijke richting, hoofdzakelijk naar Frankrijk. Deze regioÕs kennen een grote behoefte aan organische stof maar beschikken voorlopig zelf nog over geen of weinig compost uit selectief ingezameld GFT- en groenafval. Nederlandse compostproducenten gebruiken Vlaanderen als doorvoergebied naar onder andere Frankrijk. Echte invoer vanuit Nederland is evenwel beperkt. Wel zorgt illegale invoer lokaal, voornamelijk in het grensgebied van de provincies Antwerpen en Limburg, voor een verstoring van de markt. Er bestaat duidelijk een neerwaartse druk op de prijs voor compost. Dit kan verklaard worden door : − − −
toenemende compostproductie toenemende druk op een aantal afzetmarkten onvoldoende uitgebouwde afzetstructuren met lokale overschotten als gevolg
Compostprijzen kennen een vrij grote differentiatie op basis van technische aspecten : de soort compost, de kwaliteit en de grofheid. Daarnaast speelt ook de afzetmarkt een belangrijke rol : particulier versus professionele gebruiker, hoeveelheid en tijdstip van afname en geografische regio. In Tabel 19 staan de gemiddelde richtprijzen. Tabel 19.
Gemiddelde richtprijzen voor compost
Particulier < 10 ton > 10 ton Professioneel < 250 ton/jaar 250 Ð 750 ton/jaar > 750 ton/jaar
GFT-compost (BEF/ton)
Groencompost (BEF/ton)
100 - 1000 100 - 500
250 - 750 250 - 500
100 Ð 250 50 Ð 250 0 Ð 100
200 Ð 400 100 Ð 300 0 - 250
Prijzen exclusief BTW en transport
1.3.3.2
Evaluatie a
VLACO
De uitbouw van de compostering in Vlaanderen en het wijzigende wettelijk kader hebben zoals gesteld onvoorziene aspecten van de compostering aan het licht gebracht. De oorspronkelijk zuiver technische adviesverlening rond compost(ering) van VLACO is uitgebreid met andere taken. VLACO fungeert als sectoroverkoepelend aanspreekpunt en adviesverlenend orgaan van technische en wettelijke aspecten, maar ook als drijvende kracht achter ondersteunende onderzoeksprojecten. Denk bijvoorbeeld aan :
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
68
− − −
de geurproblematiek : Dit is een nieuwe problematiek, waar verschillende onderzoeksprojecten inzicht in moeten bieden. Op het vlak van normering, anno 1999 nog onbestaande, speelt VLACO een voortrekkersrol. het Mestdecreet : VLACO zorgt voor de administratieve opvolging, is betrokken bij het juridisch overleg en ijvert voor de belangen van de compostsector. Aanvullend voert VLACO ondersteunend onderzoek uit. Vlarea : VLACO zorgt voor de administratieve opvolging en verdedigt de belangen van de compostsector.
Het takenpakket en de actiedomeinen van VLACO worden bijgevolg steeds ruimer. b
Kwaliteit
Compost is een bodemverbeterend middel waarvan de werking voornamelijk steunt op het hoge gehalte organische stof. Als norm wordt een minimum gehalte van 16 % ge‘ist. Minder dan 5 % van de onderzochte stalen voldoet niet aan deze norm. Bijna de helft van de stalen heeft daarentegen meer dan 22 % organische stof en verdient de benaming Ôrijk aan organische stofÕ. Ook voor zuurtegraad (+/- 5 %), steentjes (+/- 5 %) en onzuiverheden (+-/ 2,5 %) zijn het aantal vastgestelde niet-conforme analyseresultaten zeer beperkt. Met betrekking tot de kiemkrachtige zaden worden helemaal geen problemen vastgesteld. Het vochtgehalte is in ongeveer een vijfde van de compoststalen iets te hoog. Dit heeft echter nauwelijks een negatieve invloed op de compostkwaliteit, met het organische stofgehalte als belangrijkste garantie. Met betrekking tot zware metalen voldoen de resultaten globaal zeer goed aan de opgelegde normen (Tabel 20). In beperkte mate bestaan bij GFT-compost en humotex soms overschrijdingen voor de elementen lood en zink. Cadmium daarentegen ligt iets moeilijker : ongeveer 13 % overschrijdingen worden vastgesteld, en dit zowel bij GFT-compost en humotex als bij groencompost. In dit verband is het belangrijk te vermelden dat uit een beperkt aantal analyses blijkt dat zich vrij grote regionale verschillen kunnen voordoen in de concentraties aan zware metalen in bepaalde afvalfracties (snoeihout, gras, É). Dit zou bijvoorbeeld een verklaring kunnen zijn voor verschillen in compostkwaliteit tussen verschillende compostproducenten. Tabel 20.
Procentueel aantal analyseresultaten dat voldoet aan de vooropgestelde normen voor zware metalen (september 1998)
% Stalen in orde
Cd 87,5
Cr 98,7
Cu 98,7
Hg 98,9
Pb 95,5
Ni 97,3
Zn 93,8
Globaal scoort de compostkwaliteit zeer goed wat betreft garanties en milieueisen. Met betrekking tot uitgerijptheid (NO3-N/NH4-N of NH4 en fytotoxiciteit) kunnen GFT-compost en humotex veel moeilijker de norm halen, terwijl groencompost vrij gemakkelijk voldoet. Voor groencompost beantwoordt ongeveer 80 % van de onderzochte stalen aan de vooropgestelde normen. Bij GFT-compost en humotex voldoet slechts een derde tot 40 %. Hierbij rijst het probleem dat de bestaande normen voor uitgerijptheid conservatief zijn in het licht van de voornaamste toepassingsgebieden voor GFT-compost en humotex (cf. puntÊc). In dit verband is overleg met het Ministerie van Landbouw aan de gang om de normering met betrekking tot de uitgerijptheid van compost aan te passen en beter te doen aansluiten bij de bestaande toepassingen en gebruiksmogelijkheden (cf. actie 35). Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
69
Belangrijk is alle parameters die het composteringsproces be•nvloeden, goed in de hand te houden om een optimale kwaliteit te produceren. Verontreinigingen, slechte samenstelling GFT- en groenafval, onvoldoende beluchting, enz. liggen immers aan de basis van kwaliteitsverlies. Dit maakt dat enkel kwaliteitscompost kan worden geproduceerd, als de hele keten zorgvuldig wordt bewaakt, gecontroleerd en indien nodig bijgestuurd. Rekening moet ook worden gehouden met nieuwe evoluties zoals een verandering in samenstelling van GFT-afval of de aanlevering van het afval in andere recipi‘nten. De sector is continu in beweging. c
Wettelijk kader
Het Mestdecreet en Vlarea leggen een zware hypotheek op de afzet van compost aan land- en tuinbouw. De maximale gebruiksdosissen voor secundaire grondstoffen beperken het gebruik van GFT- en groencompost, afhankelijk van de exacte samenstelling van de compost, tot ongeveer 6 ton droge stof per jaar en per hectare. Dit betekent ongeveer 10 ton verse compost. Gezien in het kader van de teeltrotatie tot een driejaarlijkse dosis toegelaten is, kan dus maximaal ± 30 ton compost per hectare toegediend worden. Dit stemt in belangrijke mate overeen met de beperking van het Mestdecreet. Er zijn echter nog verschillende bemestingsnormen in verschillende gebieden. In bijvoorbeeld waterwingebieden is maximaal 13 ton compost per hectare toegelaten. Bij eenmalige toepassingen zoals de aanleg van sport- of recreatieterreinen, structuurwerken, parken en tuinen is evenwel een hogere dosis mogelijk. In de reglementering is er onvoldoende aandacht voor de integrale bodemkwaliteit op lange termijn en het belang van de organische stof daarin. Gezien de zeer lage beschikbaarheid van stikstof in GFT- en vooral in groencompost, is het onverantwoord alle stikstof in het jaar van toepassing in rekening te brengen. Ten gevolge van de zeer langzame stikstofmineralisatie bestaat er geen enkele wetenschappelijke reden om het uitrijden van compost in de winterperiode te verbieden. In het vernieuwde Mestdecreet wordt overwogen om hiermee rekening te houden. De bepaling dat een secundaire grondstof Ôin het geval het gaat om afvalstoffen die zonder enige voorbehandeling opnieuw kunnen worden hergebruiktÕ zijn karakter van afvalstof behoudt tot ze bij de gebruiker afgeleverd is, heeft uiteraard de nodige consequenties op het verhandelen van compost. GFT- en groencompost, twee waardevolle producten, dreigen hierdoor het etiket afvalstof opgekleefd te krijgen, wat het positieve imago van compost zou schaden. Een dergelijke regeling zal de ÔexportÕ naar onder andere Frankrijk en Walloni‘ sterk hypothekeren. Dit is in strijd met de geest van zowel het Mestdecreet, dat in het kader van het overaanbod aan nutri‘nten in Vlaanderen, de uitvoer van stikstof en fosfaat wil stimuleren, als Vlarea, dat via een duidelijke regelgeving, een positieve benadering aan het gebruik van secundaire grondstoffen wil geven. Gezien de afzetstructuren en de toepassingsmogelijkheden zullen deze wettelijke bepalingen voornamelijk de afzet van GFT-compost bemoeilijken. Dit doet de vrees ontstaan dat er in de volgende jaren voor het eerst een echt overschot aan GFT-compost zou zijn. De huidige normering voor compost is met betrekking tot de uitgerijptheid van het product vrij conservatief in verband met de ons omringende landen (Nederland, Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
70
Duitsland). De uitgerijptheid wordt afgewogen aan de hand van de nitraatammoniumverhouding en de fytotoxiciteit. De voorgeschreven normen beogen een zeer stabiel product, dat voor verschillende toepassingsmogelijkheden in aanmerking komt. GFT-compost wordt in de praktijk zo goed als uitsluitend gebruikt in vollegrondtoepassingen (land- en tuinbouw, tuinaanleg). De stabiliteitseisen zijn voor deze toepassingen minder streng. De composteringsbedrijven spelen hierop in, mede onder invloed van kostenbesparing en de beperkt beschikbare verwerkingscapaciteit, door minder lang te composteren dan strikt noodzakelijk voor het behalen van de gewenste uitgerijptheidsgraad. Dit heeft weinig of geen invloed op de kwaliteit met betrekking tot visuele verontreinigingen of zware metalen. De conclusie is dat de eisen rond uitgerijptheid in overeenstemming moeten zijn met de toepassing. De te testen parameters en normen moeten worden aangepast aan de praktijksituatie. Hieromtrent heeft VLACO in 1998 overleg met het Ministerie van Landbouw gestart. d
Afzet
Productie en afzet van compost zijn vrij goed in evenwicht. Het steeds strenger wordende wettelijk kader (Mestdecreet en uitvoeringsbesluiten, Vlarea) wegen echter zwaar op de marktmogelijkheden van compost. Als gevolg hiervan vormt de traditionele land- en tuinbouw maar een beperkt afzetgebied. Ook in de toekomst zal de afzet zich in deze segmenten beperken tot een aantal kleinere niche-sectoren zoals de bosboomkwekerij en de biologische tuinbouw. Om de afzet op termijn veilig te kunnen stellen, moet bij voorbaat aandacht gaan naar het ontwikkelen van de gebruiksmogelijkheden buiten de traditionele afzetmarkten. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan de biotechnische toepassingen als bodemsanering of het gebruik van compost om zijn antagonistische werking op bodem- en plantenziekten. De exportmogelijkheden kunnen verder gevaloriseerd worden. De onduidelijkheid omtrent de BTW-voet (is compost nu een meststof of een bodemverbeterend middel?) zorgt voor onzekerheid en (eventueel) een concurrentieel nadeel voor een aantal producenten. Een hoger BTW-tarief brengt immers een belangrijke kostprijsverhoging mee voor de particuliere eindgebruiker, die ruim een derde van de compost afneemt. e
Gebruik van compost
Om de recyclagekringloop te sluiten, moet de compost nuttig gebruikt worden. In eerste instantie kunnen de producenten van het afval, zijnde alle inwoners van Vlaanderen, worden aangesproken om de compost af te nemen. Uit een enqu•te-onderzoek in West-Vlaanderen (2) is af te leiden dat ongeveer 40Ê% van de onderzochte bevolking compost gebruikt. Meestal is die afkomstig uit eigen productie. Vaak wordt hij ook rechtstreeks bij de producent gehaald. In de intercommunale IMOG scoort het containerpark ook zeer goed. Het is moeilijk om deze cijfers naar Vlaanderen te extrapoleren. De afzet en gebruik van compost, ook van de zelf geproduceerde compost, verdienen hoe dan ook bijzondere aandacht. In de onderzochte regioÕs van West-Vlaanderen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
71
gebruiken immers slechts twee van de vijf producenten van organisch afval compost. 1.3.3.3
Knelpunten a
VLACO
−
De middelen van VLACO nemen niet evenredig toe met het ruimer wordende takenpakket.
b
Kwaliteit
−
Onduidelijk is wat de oorsprong van de zware metalen is, zowel in GFT- als in groenafval, en welke maatregelen het zware metaalgehalte kunnen reduceren. In vergelijking met andere Europese landen die qua selectieve inzameling en compostering op een vergelijkbaar niveau zitten, blijkt Vlaanderen voor een paar zware metalen relatief hogere gehaltes te hebben. Voor GFT-compost zijn de normen voor uitgerijptheid niet in overeenstemming met de praktijktoepassingen.
− c
Wettelijk kader
−
Het Mestdecreet en Vlarea beperken in belangrijke mate de afzet van compost. In de Vlarea-parameterlijst zijn organische micropoluenten opgenomen, waarvan er onvoldoende inzicht beschikbaar is over de natuurlijke achtergrondwaarden, kringlopen en gedragingen in organische stof. GFT- en groencompost en niet GFT- en groenafval zijn opgenomen als afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik als secundaire grondstof.
− − d
Promotie
− − −
Defini‘ring van compost en van mengsels van verschillende grondstoffen is onduidelijk. Het VLACO-kwaliteitslabel is nog onvoldoende gekend. Gemeenschappelijke marketingactiviteiten ontwikkelen en uitvoeren ten gunste van een heterogene groep composteerders vraagt een bijzondere aanpak.
e
Afzet
−
Een aantal compostproducenten beschouwen het composteren te veel als een afvalverwerking. Het gebrek aan aandacht voor de afzet en het gebruik van de compost zorgt voor een passieve marktbenadering die tot lokale overschotten aanleiding geeft. Er bestaat onduidelijkheid in verband met de BTW-voet voor de verkoop van compost. Tengevolge van bemestingsnormen en de minder rooskleurige economische toestand in de land- en tuinbouw zijn maar weinig land- en tuinbouwers nog geneigd tot langetermijninvesteringen in de bodem. Bedrijfsleiders laten zich integendeel leiden door kortetermijn resultaten. Binnen de openbare groenvoorziening en bij het uitvoeren van structuurwerken blijven te veel mogelijkheden om compost in plaats van andere producten (veen, meststoffen) te gebruiken onbenut.
− −
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
72
−
− −
−
1.4
De in het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval vastgelegde extra middelen ter ondersteuning van afzetbevorderende acties zoals toepassingsonderzoek, productontwikkeling, certificaatverlening of analyses eindproduct zijn slechts ten dele toegekend, waardoor een aantal aspecten onvoldoende opgevolgd konden worden. Als gevolg van de grote commerci‘le en financi‘le risicoÕs verbonden aan het gebruik van ÔslechteÕ potgrond is er een grote terughoudendheid vanwege de professionele potgrondgebruikers. Ondanks het al verrichte onderzoek over biotechnische toepassingen van compost is de kennis nog zeer beperkt en is er nog veel, zelfs fundamenteel, onderzoek nodig. Door het complexe en technologische karakter van deze gebruiksmogelijkheden vergt het onderzoek niet alleen veel tijd, maar ook zware financi‘le inspanningen die vaak het individuele bedrijf overstijgen. Tot dusver is er weinig zicht op de handel in compost die niet door VLACO wordt gecontroleerd. De naam compost dekt vele ladingen. Dit schept problemen voor imago en kwaliteit van compost.
Knelpunten In dit onderdeel wordt een overzicht weergegeven van de belangrijkste knelpunten rond preventie, selectieve inzameling en verwerking van GFT- en groenafval en de afzet. − − − − − −
− −
−
De gevoerde sensibilisering moet regelmatig worden geactualiseerd om in te spelen op nieuwe problemen en om de aandacht levendig te houden. De synergie tussen preventie en selectieve inzameling moet worden benadrukt in de gevoerde sensibilisering. De promotie van thuiscomposteren moet worden gekaderd in de kringloopgedachte, waardoor ook het gebruik van ÔthuisÕcompost wordt bevorderd. De gevolgen van tariefdifferentiatie voor de kwaliteit en kwantiteit van GFTen groenafval die selectief worden ingezameld en vervolgens moeten worden verwerkt, zijn onvoldoende gekend. De recuperatiegraden uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 moeten worden verfijnd. Er is in Vlaanderen een tekort aan verwerkingscapaciteit : structureel, op piekmomenten, voor groenafval van tuinaannemers en voor bermmaaisel. Dit hangt samen met de moeilijkheid om in Vlaanderen voldoende en geschikte terreinen te vinden voor de inplanting van verwerkingseenheden. De compostering van GFT- en groenafval wordt duurder omwille van de extra investeringen die worden uitgevoerd om de hinder voor de omgeving te beperken. Het takenpakket van VLACO wordt steeds ruimer, terwijl de middelen niet evenredig toenemen. Dit geldt in het bijzonder voor de ondersteuning van acties rond afzetbevordering, die, ondanks de uitbreiding van de sector, zelfs wordt beknot. De afzet van compost wordt in belangrijke mate beperkt door enerzijds het Mestdecreet en Vlarea, maar anderzijds ook door de normen van het Ministerie van Landbouw die niet altijd in overeenstemming zijn met de praktijktoepassingen. Door deze wettelijke beperkingen is er onvoldoende aandacht voor de goede kwaliteiten van compost.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
73
2
Organische bedrijfsafvalstoffen
2.1
Inleiding Voor de organische bedrijfsafvalstoffen wordt in het deel analyse een overzicht gegeven van de stand van zaken anno 1997. Er is per sector een raming gemaakt van het aanbod aan organische bedrijfsafvalstoffen, met (indien gekend) de huidige verwerkingsmogelijkheden. Aan de hand van deze informatie is getracht een synthese te maken van de knelpunten, nu en in de toekomst.
2.2
Preventie
2.2.1
Situatieschets In dit onderdeel komt het PRESTI-programma aan bod. Met ÔpreventieÕ wordt bedoeld Ôhet voorkomen en beperken van het ontstaan van afval en emissies aan de bron, en het verminderen van de milieuschadelijkheid ervanÕ. Onder ÔmilieuzorgÕ wordt verstaan Ôalle inspanningen en activiteiten van een bedrijf met betrekking tot het inzicht krijgen in, het beheersen en waar mogelijk voorkomen en beperken van de nadelige effecten van de bedrijfsvoering op het milieuÕ. Het eerste PRESTI(preventie stimulerend)-programma had als primair doel bedrijven vertrouwd te maken met maatregelen inzake preventie en milieuzorg. Het programma wou een proces op gang brengen waarbij ondernemingen het nut en de noodzaak van een dergelijke integratie onderkennen en ze effectief toepassen in hun organisatie. PRESTI voorzag daarbij in een tijdelijke steun aan federaties die de KMOÕs in hun sector de nodige technische, methodologische en organisatorische kennis willen bijbrengen om de milieuzorg en het preventief handelen in het bedrijfsbeleid te integreren. Het programma richtte zich hoofdzakelijk op KMOÕs (minder dan 100 werknemers), ongeacht de sector of de aard van de activiteiten. Er werd geopteerd om per sector te werken. De bedrijfstakorganisaties stonden op hun beurt in voor de individuele begeleiding van de ondernemingen in de sector. Het uitgangspunt was dat voor bedrijven met gelijkaardige hoofdactiviteiten de afval- en emissieproblematiek in vele gevallen gelijkaardige vormen aannemen. Een eerste deel diende te bestaan uit onderzoek en ontwikkeling. De federaties dienden een goed beeld van de sector te krijgen met betrekking tot preventie en milieuzorg (sectori‘le studie) en aan de hand daarvan een preventiehandleiding samen te stellen. De bedoeling was, rekening houdend met de economische haalbaarheid, geschikte specifieke technologische, organisatorische en/of logistieke maatregelen voor te stellen (inclusief een modelaanpak). Het doel van de handleiding was de bedrijven de mogelijkheid te bieden om op een gestructureerde manier aan preventieve milieuzorg te doen. Het tweede deel bestond uit de verspreiding of met andere woorden de uitvoering van de geplande activiteiten. Deze konden verschillende vormen aannemen, zoals het organiseren van studie- en informatiesessies of het ontwikkelen van een loketfunctie. De nadruk bij de sensibilisering lag op de daadwerkelijke invoering van de preventiemaatregelen. Wat organisch afval betreft werden zeven PRESTI-projecten uit de voedingssector voltooid en ŽŽn in de textielsector (cf. Tabel 21). Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
74
Tabel 21.
Overzicht van de afgeronde PRESTI-projecten met betrekking tot organisch afval
Sector
Verantwoordelijke
Uitvoerders
Vleesverwerkende industrie Brood- en banketbakkers, ijsbereiders en chocoladebewerkers Brouwerijen Beenhouwerijen
FENAVIAN VEBIC
FENAVIAN, ECOLAS VEBIC, pH7
CBB Landsbond der Beenhouwers en Spekslagers van Belgi‘ NVS VGB
CBB, Value Added Europe Landsbond, STEM, Chemisch en Biochemisch Onderzoekscentrum NVS, BVDH, BIVEX, VIP, Enviro Consult VGB, ECOLAS
BELGAPOM Febeltex, Centexbel
BELGAPOM, VEKMO Febeltex, Centexbel
Slachterijen Groentenverwerkende bedrijven Aardappelschilbedrijven Textiel
Na het be‘indigen van het eerste PRESTI-programma werd een evaluatiestudie uitgevoerd (23) die peilde naar de impact van het preventieprogramma (effectmeting). Daaruit blijkt dat het PRESTI-programma, globaal genomen, aanspraak kan maken op een aantal duidelijke verdiensten. De belangrijkste zijn de sensibilisering van de leden en niet-leden van de federaties inzake milieuproblematiek, evenals de verhoging van het kennisniveau inzake preventiemaatregelen. Bovendien blijkt dat de concrete uitvoering en impact van het PRESTI-programma ook een succes is (vooral voor de doelgroep KMOÕs). In de toekomst wordt een gedifferentieerde aanpak aanbevolen. Federaties en beroepsverenigingen zouden een nog actievere rol kunnen spelen in het identificeren en segmenteren van doelgroepen van ondernemingen die dan via een gedifferentieerd actieplan kunnen bereikt worden. Verder blijkt het belang van concrete voorbeeldfuncties en van direct toepasbare informatie. Om de stap te zetten van kennisverspreiding (PRESTI 1) naar daadwerkelijke invoering van de voorgestelde preventiemaatregelen, werden de vervolgprogrammaÕs PRESTI 2 en PRESTI 3 goedgekeurd. In het kader van het tweede PRESTI-programma kunnen federaties tijdelijke financi‘le steun krijgen om preventieve maatregelen te demonstreren in een aantal bedrijven, zodat ze later een bredere toepassing kunnen vinden. Hierbij zijn ook enkele sectoren uit de voedingssector betrokken, namelijk de groenteverwerkende bedrijven, bakkerijen en beenhouwers. Het derde PRESTI-programma biedt een tijdelijke financi‘le steun aan KMOÕs die in de vorm van een project hun afvalproductie inventariseren en preventiemaatregelen selecteren, plannen en eventueel invoeren. Deelnemende bedrijven waarbij organisch afval vrijkomt, komen uit de recreatiesector (kantine-afval) en de voedingssector (visverwerking). Daarnaast is preventie ook de substitutie van ingevoerde grondstoffen door eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, op een voor het milieu en de economie verantwoorde wijze. Dit leidt op Vlaams niveau tot een evenwichtiger nutri‘ntenbalans, als gevolg van de verminderde invoer van mineralen uit het buitenland. De recuperatie van organische bedrijfsafvalstoffen (die onvermijdelijk in Vlaanderen ontstaan als gevolg van de verwerking van landbouwproducten) als veevoeder kan op bedrijfsniveau een verhoogde nutri‘ntenaanvoer teweegbrengen, doch op Vlaams niveau door de beperking van de invoer van eiwitbronnen een netto vermindering aan stikstof- en fosfaatproductie betekenen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
75
2.2.2
Knelpunten − − −
− − − −
Het strakke stramien waarbinnen de PRESTI-projecten moesten uitgevoerd worden, werd vooral gevoeld op het vlak van administratie en heeft deels de effectiviteit van de projecten beknot. Algemeen kan rond het PRESTI-programma geconstateerd worden dat preventie nog steeds een thema is dat moeilijk verkocht raakt. Preventie kan niet beperkt worden tot ŽŽn milieucompartiment, maar moet integraal worden benaderd. Al te vaak worden de prioriteiten niet goed gelegd en ziet men over het hoofd dat meer voordelen te vinden zijn stroomopwaarts, zo dicht mogelijk bij de bron. De soms beperkte omvang van de federaties maakt dat een professionele, continue aanpak van de milieuproblematiek niet voor de hand ligt. Bedrijven komen niet graag naar buiten met bedrijfsaangelegenheden. Er is behoefte aan actualisering van het PRESTI-programma gezien de snelle ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en technologie. De bedrijven die van goede wil zijn ondervinden een ernstig concurrentieel nadeel ten aanzien van de bedrijven die bewust en ongehinderd de milieuwetgeving aan hun laars lappen.
2.3
Recuperatie
2.3.1
Inzameling Per industri‘le sector is een beschrijving gegeven van het organisch bedrijfsafval dat in Vlaanderen vrijkomt. Hierbij komen volgende punten aan bod : − −
− −
Een korte beschrijving van de sector. De indeling in sectoren is afkomstig van onderzoek van OWS (24) en aangevuld met sectoren volgens de indeling van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Een indicatie van het aanbod. Indien mogelijk is de verwachte toekomstige ontwikkeling van het aanbod, gebaseerd op de prognoses inzake productie, weergegeven. Indien geen gegevens weergegeven zijn, kan worden aangenomen dat het aanbod constant zal blijven. De wijze waarop de afvalstof wordt verwerkt door recuperatie of verwijdering. In 2.3.2 komen de verschillende verwerkingsmethodes aan bod. Een overzicht van de knelpunten die, eventueel in de toekomst, kunnen optreden en waardoor de huidige wijze van verwerking niet meer mogelijk of gewenst is.
De analyse is gebaseerd op onderzoeken van OWS (24) en de WES (25), die zijn uitgevoerd in het kader van het studiesyndicaat COBA (26) en verder aangevuld met zoveel mogelijk recente gegevens uit de sectorale PRESTI-studies, enqu•tegegevens aangebracht door Fevia (27) en gesprekken met de betrokken federaties en bedrijven. De informatie die op deze manier is verzameld, is, waar nodig, aangevuld met de OVAM-meldingen van 1995 (productiejaar 1994). De OVAM-meldingen van 1996 waren niet bruikbaar, omdat de afvalstofgegevens over bedrijven met minder dan 20 werknemers niet in de databank zijn opgenomen. Ten slotte is de analyse voorgelegd en besproken in de externe stuurgroep van dit Uitvoeringsplan, waar alle betrokkenen deel van uitmaken.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
76
Voor zover gegevens beschikbaar zijn in verband met samenstelling of specifieke eigenschappen van de afvalstromen, zijn ze opgenomen in de tabellen. Wat betreft de verontreinigingen zijn enkel de aanwezige verontreinigingen, zoals opgenomen in bijlage 4 van Vlarea, weergegeven. Voor de slibs is getracht onderscheid te maken tussen behandelde en niet-behandelde slibs en de hoeveelheden eveneens in droge stof uit te drukken. Op basis van de beschikbare gegevens en het gevoerde overleg is getracht een overzicht op te maken van de belangrijkste sectoren waar organische bedrijfsafvalstoffen vrijkomen. Indien sectoren in deze analyse ontbreken, kunnen deze via de Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval in het beleid worden betrokken. 2.3.1.1
Aardappelsector a
Beschrijving sector
De aardappelsector wordt verdeeld in : −
aardappelschilbedrijven Bedrijven die de aardappelen schillen, ontpitten, wassen en vervolgens eventueel snijden om ze daarna te verpakken en te verkopen. Met het schillen komt het meeste organisch afval vrij, namelijk de schilresten. De methodes voor schillen zijn stoomschillen, carborundumschillen, messenschillen, loogschillen of een combinatie van deze methodes.
−
ge•ntegreerde bedrijven Bedrijven die aardappelen schillen en bewerken of geschilde aardappelen bewerken tot voorgebakken frieten, kroketten, aardappelvlokken, chips, aardappelconserven, aardappelpuree, aardappelmeel en andere aardappelproducten.
b
Aanbod
De aardappelschilbedrijven hebben deelgenomen aan een PRESTI-project (28), zodat veel gegevens beschikbaar zijn. Via de enqu•tes van Fevia (27) zijn gegevens verzameld van de ge•ntegreerde aardappelbedrijven. De organische stromen bestaan uit ondermaatse of slechte aardappelen en loof, droge aarde, (schuim)aarde of wasaarde (na voorreiniging), schilrest (schillen, schilpulp en pitten), schilfers, uitgelezen frieten, productieafval en zetmeelkoek. Afvalwater komt vrij bij het wassen voor en na het schillen, het snijden en het blancheren. Het afvalwater kan vervuild zijn met zand, klei, schilresten of stukjes aardappel en in uitzonderlijke gevallen met bakolie, pesticiden, antischuimmiddelen, anti-vergrauwingsmiddelen en schoonmaakmiddelen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
77
Tabel 22.
Aanbod van organische stromen van de aardappelsector (in ton per jaar)
Organische stromen Aardappelschilsector Schilresten en pulp Primair en secundair slib
Aanbod 32.000 15.000
Opmerkingen − −
deels verontreinigd met Cd, Se en Zn DS vaak < 5%
Ge•ntegreerde aardappelbedrijven Loof en slechte aardappelen 246 Slib 19.600 Totaal 66.846 Bron : COBA - PRESTI - Fevia (1998) - OVAM
Het aanbod van de aardappelresten is seizoensgebonden, verschilt van jaar tot jaar en is tevens afhankelijk van de markt van vraag en aanbod. Het productieverlies van de aardappelen is vrij groot en bedraagt voor frietaardappel, kookaardappel en kriel respectievelijk 40 %, 50 % en 65 %. De hoeveelheid schilresten per jaar bedraagt gemiddeld 32.000 ton. In 1997 is er, vooruitlopend op de inwerkingtreding van Vlarea, al voor 54.400Êton slib een aanvraag tot gebruikstoelating in de landbouw ingediend, terwijl uit Tabel 22 slechts een aanbod van bijna 35.000 ton slib blijkt. Niet alle aanvragen voor gebruikscertificaten zijn al gebeurd, zodat het potentieel aanbod aan slib waarschijnlijk nog hoger ligt. De hoeveelheid aardappelschillen kan in de toekomst door het gebruik van nieuwe technieken afnemen. Vooralsnog is aangenomen dat het aanbod constant blijft. c
Verwerking
Voor de aardappelschilbedrijven : − − − −
Schilresten, pulp, aardappelresten, aardappelbrij en zetmeelkoek gaan naar de veevoeding. De schilrest zou ook gecomposteerd kunnen worden. Zetmeel wordt toegepast als toevoeging in mengvoer, als meststof op het land gebracht en kan, na verdere zuivering, als product worden verkocht. Slib fungeert als meststof of bodemverbeterend middel in de landbouw en wordt gebruikt als veevoeding.
Een groot deel van de restproducten van de ge•ntegreerde bedrijven (geen gegevens beschikbaar) vinden eveneens hun afzet in de veevoeding. De afvalstoffen kunnen ook in de toekomst nuttig worden toegepast in de landbouw of als veevoeder, namelijk als brijvoeder voor varkens of, na inmenging van stro, als voeder voor runderen. d
Knelpunten
−
Toepassing van slib op het land is niet altijd mogelijk door verontreiniging en het lage drogestofgehalte. Het probleem van bruinrot kan de toepassing van de restproducten uit de aardappelsector in de landbouw en als veevoeder (via mest terug op het land) danig hypothekeren.
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
78
2.3.1.2
Beschuit- en koekbereiding a
Beschrijving sector
Deze sectoren produceren verschillende soorten beschuiten en koekjes. b
Aanbod
Organische afvalstromen ontstaan door morsen, het blijven kleven aan machines, reiniging, productieoverschot en mislukte batches. De hoeveelheid afval die in de beschuit- en koekbereiding ontstaat, kan niet volledig in kaart worden gebracht. Tabel 23 geeft de hoeveelheden weer van de stromen die op het land komen en/of verwijderd worden (Fevia-studie (27)). Tabel 23.
Aanbod afvalstromen afkomstig van de beschuit- en koekbereiding (in ton per jaar)
Afvalstroom Koekbereiding Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Slib Vet Totaal
Aanbod 3.852 6.150 87 10.089 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Op basis van de OVAM-meldingen bestaan er indicaties om aan te nemen dat een belangrijk deel van de organische stromen wordt gerecupereerd als veevoeder. Cijfers zijn echter niet gekend. Individuele boeren, grootschalige verwerkers of mengvoederfabrikanten verwerken de beschuit- en koekjesresten tot brijvoeder voor varkens. Bijna alle afvalstromen die in Tabel 23 zijn vermeld, worden op het land gebracht. De hoeveelheid die wordt verwijderd, is zeer beperkt. Ongeveer 150 ton slib wordt verbrand. 2.3.1.3
Bierbrouwerijen a
Beschrijving sector
Tijdens het brouwen wordt water eerst met in mout omgezette gerst vermengd. Daarna wordt het in (koperen) ketels verhit en wordt het zetmeel in suikers omgezet. Het gesuikerde beslag (wort) wordt vervolgens gefilterd - de draf (moutafval) blijft hierbij achter - en daarna gekookt. De hop wordt toegevoegd en na het koken weer afgefilterd. Na koeling gaat het wort naar een gistingskuip waar de suikers worden omgezet in alcohol en koolzuur. Het bier wordt gelagerd en vervolgens gefilterd om de gistcellen en andere zwevende bestanddelen te verwijderen. Daarna gebeurt het bottelen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
79
b
Aanbod
Tijdens het brouwen ontstaan de volgende restproducten : − −
− − −
gist kiezelguhr : dit is een anorganisch filtermedium dat wordt gebruikt bij de laatste filtering van het bier (fossielaarde). Na gebruik bevat het filtermateriaal een hoeveelheid gist. Het is bijgevolg een mengsel van een anorganische drager en een organische stof. draf : het mout dat wordt afgefilterd voordat het brouwsel wordt gekookt trub : overschot van hop waterzuiveringsslib
Tabel 24.
Aanbod organische stromen afkomstig van de bierbrouwerijsector (in ton per jaar)
Organische stromen Gist Draf Kiezelguhr Trub Slib
Aanbod 30.000 170.000 7.000 15.300 41.000
Totaal
263.300
Opmerkingen
− −
deels verontreinigd met Cd, Cu, Ni en Zn DS : 25% - 30%. Bron : PRESTI - COBA - Fevia (1998) - OVAM
Naast deze grotere stromen komen kleinere hoeveelheden fruitafval (8 ton), hopresten (46 ton), verpakte niet voor consumptie geschikte producten (3 ton), maalderijstof (2 ton), gemengd afval (150 ton), enz. vrij (27). Over de ontwikkeling van het aanbod in de toekomst zijn geen concrete gegevens bekend. Uit onderzoek (PRESTI) blijkt dat de hoeveelheid afval licht kan stijgen. Door intern hergebruik kan het vrijkomen van kiezelguhr afnemen, wat een daling van de afvalproductie tot gevolg heeft. c
Verwerking
−
Kiezelguhr kan als fysisch bodemverbeterend middel in de landbouw dienen. Een belangrijk deel zou zijn weg vinden naar de compostering. Gist wordt verkocht als veevoeder en toegepast in de farmaceutische industrie. Draf wordt verkocht als veevoeder. Bij toepassing als brijvoeding voor varkens wordt het vaak vermengd met trub (overschot hop) uit de bierbrouwerijsector en met diverse producten uit andere sectoren. Slib gaat naar de landbouw als bodemverbeterend middel. De restproducten van de bierbrouwerijsector komen eveneens terecht in mengvoeders. De hopresten kunnen gecomposteerd worden.
− − − − −
De afvalstoffen in de bierbrouwerijsector zullen ook in de toekomst gevaloriseerd worden in of als meststof of bodemverbeterend middel en als veevoeder. Het slib kan worden toegepast in de landbouw indien het aan de normen voldoet. Dit is meestal mogelijk aangezien verontreiniging slechts bij een zeer klein aantal bedrijven voorkomt.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
80
2.3.1.4
d
Knelpunten
−
Indien het slib is verontreinigd door een te hoge concentratie zware metalen, is het onbruikbaar in de landbouw.
Brood- en banketbakkerijsector a
Beschrijving sector
De brood- en banketbakkerijsector produceert veel verschillende soorten brood, ÔluxeÕproducten, bladerdeegproducten en gebak. De grondstoffen zijn steeds dezelfde : bloem, gist, zout, water, boter, bereidingsmiddelen, smeermiddelen en specifieke grondstoffen afhankelijk van het soort banket (kaas, rozijnen, amandelen, melk, enz.). b
Aanbod
Organische afvalstromen ontstaan door morsen, blijven kleven aan machines, reiniging, productieoverschot en mislukte batches. In de brood- en banketsector ontstaat voornamelijk ander plantaardig organisch afval (10.000 ton). Tabel 25 geeft een overzicht van het afval dat vrijkomt. Een combinatie is gemaakt van de gegevens van de PRESTI-, de Fevia-studie (27) en COBA. Enkel de grootste afvalstromen zijn weergegeven. Uit de PRESTI-studie komt naar voor dat de ambachtelijke bedrijven de restproducten slechts beperkt melden. In de OVAM-meldingen gaat het om relatief grote hoeveelheden per bedrijf. Wellicht hebben voornamelijk de industri‘le bedrijven gemeld. Tabel 25.
Aanbod organische stromen van de brood- en banketbakkerijsector (in ton per jaar)
Organische stromen Brood- en banketbakkerijsector Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Uitval en afval van brood Productie van grondstoffen voor brood- en banketbakkerij Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Glycerineresidu Ander plantaardig organisch afval Algemeen Plantaardig organisch afval Totaal
Aanbod 14 72 10 350 40 10.384 10.870
Bron : PRESTI - Fevia (1998) - COBA
c
Verwerking
Ongeveer 10.000 ton (in Tabel 25 vermeld onder algemeen - plantaardig organisch afval) komt in de veevoeding terecht. Individuele boeren verwerken het tot brijvoeder voor varkens of leveren het aan mengvoederfabricanten. De rest van de stromen moet worden verwijderd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
81
2.3.1.5
Chocoladebewerkers en chocoladeproductie a
Beschrijving sector
Bij de chocoladebewerking worden naast chocolade ook andere grondstoffen gebruikt zoals suikers, fruit, marsepein en boter. De chocolade wordt gesmolten en verwerkt tot onder meer pralines en producten die met chocolade zijn overtrokken. De chocolade-industrie produceert chocolade van cacaobonen. b
Aanbod
Organische afvalstromen ontstaan door morsen, blijven kleven aan machines, reiniging, productieoverschot en mislukte batches. In de chocolade-industrie ontstaan de volgende restproducten : − − − −
cacaodoppen bij de winning van cacaobonen cacaoschroot bij de winning van olie door extractie uit gedroogde en geroosterde cacaobonen cacaokoek bij de winning van olie door persing uit gedroogde en geroosterde cacaobonen gedroogd cacaoafval bij de bereiding van theobromine uit cacaoafval onder toevoeging van kalk
Tabel 25 geeft een overzicht van het afval dat vrijkomt. De informatie is afkomstig van de Fevia-studie (27). Tabel 26.
Aanbod organische stromen van de chocoladebewerkers en chocoladeproductie (in ton per jaar)
Organische stroom Niet voor consumptie geschikte producten (verpakt + onverpakt) Cacaodoppen Cacaoafval Slib van chocoladefabricage Ander slib Plantaardige vetten Notenpellen Totaal
Aanbod 29 3.770 3 22 17 3 108 3.952 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
De organische stromen van deze sector worden praktisch volledig afgezet als veevoeder of in de landbouw als meststof of bodemverbeterend middel. De hoeveelheden die afgevoerd worden naar de veevoeding zijn niet gekend en bijgevolg niet vermeld in Tabel 26. Het slib, de niet voor consumptie geschikte producten, het cacaoafval en de plantaardige vetten worden verwijderd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
82
2.3.1.6
Confiserie a
Beschrijving sector
Deze sector is moeilijk te omschrijven aangezien de productieprocessen en de producten zeer verschillend zijn. Tot de producten behoren onder andere drops, spekken, pralines, zachte goms, toffees, dragees, gewassen goms en kauwgoms. b
Aanbod
De confiserie heeft een kleine hoeveelheid productieafval (150 ton) en daarnaast voornamelijk afvalwater dat afkomstig is van de reinigingsinstallatie (reiniging van retourverpakkingen) en suikerwater (27). c
Verwerking
Het productieafval dient te worden verwijderd. Het afvalwater van de reinigingsinstallatie gaat naar een waterzuivering. Het suikerwater wordt deels vervoederd en deels op het land gebracht. 2.3.1.7
Deegwarensector a
Beschrijving sector
Granen worden gemalen en opgewerkt tot meel, griesmeel, pasta, enz. . b
Aanbod
Het afval dat hierbij ontstaat, bestaat uit vezels, hulzen en halve granen. Daarnaast zijn er ook mislukte batches en overschotten, die niet opnieuw in het productieproces kunnen worden gebracht en dienen te worden afgevoerd. Tabel 27.
Aanbod afvalstromen van de deegwarensector (in ton per jaar)
Afvalstroom Voedingsmiddelen ongeschikt voor consumptie Gistafval Slib van zetmeel en deegwarenbereiding Totaal
Aanbod 1.100 1 19.900 21.001 Bron : OVAM-meldingen 1995 - Fevia (1998)
Voor deze sector zijn gegevens uit de Fevia-studie (27) gecombineerd met meldingsgegevens van OVAM. In de Fevia-enqu•te zijn enkel cijfers opgegeven voor het slib dat afkomstig is van bezinkputten. c
Verwerking
De organische stromen worden verkocht als veevoeder (zelfs het stof). De bestemming van het slib is het steekvast maken, waarna het nuttig wordt toegepast in de landbouw. Het slib van de bezinkputten moet worden verwijderd. 2.3.1.8
Distributiesector a
Beschrijving sector
De sector bestaat uit de distributiebedrijven. Die verkopen consumptie-artikelen voor de dagelijkse levensbehoeften, zoals levensmiddelen, toiletartikelen, enz.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
83
b
Aanbod
Het organisch afval van de distributiesector is verdeeld in : − −
niet-verpakt organisch afval Het afval uit versafdelingen dat bestaat uit onverpakte groenten, fruit, brood banket en charcuterie (29). verpakt organisch afval − niet verkochte groenten en fruit, die zijn verpakt in kunststof of kartonnen schaaltjes met plastiekfolie − niet verkochte bloemen en planten, verpakt in folie en/of bloempot − ongeschikt voor consumptie Hieronder vallen vervallen of beschadigde voedingsmiddelen, zoals vlees, broodbeleg, zuivel, brood, banket, conserven en diepvriesproducten. De verpakking varieert afhankelijk van het product (karton, glas, blik, ....). − overig organisch afval zoals bloemen en planten
Op basis van de omzet en de gegevens omtrent selectieve inzameling van de verschillende distributiebedrijven kan worden berekend dat het totale aanbod aan organisch afval in 1996 minimum 13.800 ton bedroeg. Tabel 28.
Aanbod organisch afval van de distributiesector in 1996 (in ton per jaar)
Aanbod Colruyt Delhaize aangeslotenen GIB-groep Andere (¡) Totaal
Verpakt afval 1.800 2.700 500 2.500 n.b. 7.500 + n.b.
Onverpakt afval 1.500 2.300 400 2.100 n.b. 6.300 + n.b. Bron : Jaarverslagen en mondelinge mededeling.
(¡) Aldi, Spar, Cora, Macro, É
De verwachting is dat het totale aanbod in de toekomst niet veel zal veranderen en dat de verdeling (50/50) verpakt - onverpakt afval gelijk blijft. c
Verwerking
Het organisch afval van distributiebedrijven wordt in Vlaanderen voor een deel selectief ingezameld, het overige deel wordt nog integraal met het overige bedrijfsafval verwijderd. De GIB-groep zamelt een deel van het verpakte en onverpakte organisch afval in. De gescheiden ingezamelde hoeveelheid is lager dan het potentieel berekend in Tabel 28. Een deel van het selectief ingezamelde afval wordt gecomposteerd, een belangrijk deel wordt afgevoerd naar een verwerkingseenheid in Vlissingen (cf. 2.3.2.1b.2). In de eenheid in Vlissingen wordt het distributieafval dat verpakt is, eerst ontpakt en gescheiden van de verpakking, waarna het afgevoerd wordt als brijvoeder voor varkens. Het niet-verpakte distributieafval wordt verkleind of vermoesd en eveneens afgevoerd als brijvoeder voor varkens. Het verpakkingsafval komt in aanmerking voor recyclage als voldoende hoeveelheden van een zelfde soort verpakking beschikbaar zijn. Enkel zuiver plantaardig distributieafval komt in aanmerking voor deze verwerking.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
84
De Colruytketen zamelt het organisch afval in alle winkels in Belgi‘ gescheiden in en brengt het naar het centrale verdeelpunt in Halle. Daar wordt het organisch afval overgeslagen in een container (40 ton per week) en vervoerd naar de composteerinstallatie (Van Rymenant in Schendelbeke) of naar een drogingsinstallatie voor veevoer (Veurne). De kosten zijn voor beide verwerkingstechnieken ongeveer gelijk en bedragen inclusief transportkosten circa 2.000ÊBEF per ton. Het Colruytsysteem heeft verschillende voordelen die echter tot op heden, niet voor alle bedrijven gelden, namelijk : − − −
alle bedrijven van de keten nemen deel aan de gescheiden inzameling aangezien dit centraal kan worden opgelegd er is ŽŽn centraal verzamelpunt er wordt gebruik gemaakt van de bestaande logistiek doordat dezelfde vrachtwagen het afval en de leveringen vervoert naar en van het verzamelpunt, waardoor de transportkosten laag zijn
De toekomstperspectieven voor deze sector als leverancier van de basisingredi‘nten voor de brijvoeding zijn zeer goed, aangezien het een vrij makkelijk controleerbare sector is wat betreft bijvoorbeeld hygi‘nisatie. Het ontpakken van de verpakte producten blijkt op een vrij effici‘nte en goedkope manier te kunnen gebeuren door speciale ontpakkingsmachines. De totale kostprijs, inclusief het transport en de verwerking tot brijvoeder voor varkens, blijkt lager te liggen dan de stort- en verbrandingsprijzen. De verwachting bestaat dan ook dat de selectieve inzameling in de distributiesector zal toenemen en dat de sector op korte termijn nieuwe initiatieven rond verwerking zal nemen. Belangrijke opmerking is evenwel dat enkel zuiver plantaardige afvalstromen in aanmerking komen voor deze vorm van verwerking tot veevoeder. Voedingsmiddelen die dierlijk materiaal bevatten mogen alleen na behandeling worden gebruikt als veevoeder. d
Knelpunten
−
Bij de meeste distributiewinkels is de filiaalhouder zelf verantwoordelijk voor de verwijdering en ontbreekt een centrale stimulans om het organisch afval te selecteren en selectief aan te bieden. De mogelijkheden tot compostering van voedingsmiddelen die dierlijk materiaal bevatten dienen te worden onderzocht (voornamelijk met betrekking tot hygi‘nisatie). Er zijn anno 1999 in Vlaanderen slechts een zeer beperkt aantal composteerbedrijven die organisch bedrijfsafval mogen verwerken. Bovendien wordt de capaciteit van de bestaande bedrijven volledig benut door GFT-afval. Organisch afval van de groente- en fruitafdeling van een aantal distributiebedrijven gaat in de retourkisten terug naar de veiling. Bij aankomst op de veiling is dit afval zodanig vervuild dat nuttige toepassing, compostering of vergisting niet meer mogelijk zijn.
− −
−
2.3.1.9
Gelatineproductie a
Beschrijving sector
De grondstoffen om gelatine te produceren zijn runderbeenderen en varkenszwoerden. Het collageen van deze grondstoffen vormt de gelatine. V——r
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
85
de extractie worden de huiden en de beenderen behandeld met zoutzuur of zwavelzuur. De gelatine wordt in meerdere stappen met warm water ge‘xtraheerd uit varkenshuiden. Men bekomt een verdunde oplossing gelatine (6 ˆ 8 %) die wordt gefilterd, gede•oniseerd, geconcentreerd en gesteriliseerd. De geconcentreerde gelatine wordt vervolgens afgekoeld, gebroken en afgezeefd. Wanneer men uitgaat van beenderen dan worden deze eerst gemalen en ontvet. Daarna worden de fosfaten opgelost. Het organisch gedeelte van de gedemineraliseerde beenderen is osse•ne. Osse•ne wordt al dan niet via een zuivering met karnemelk omgezet tot gelatine. b
Aanbod
De totale hoeveelheid organische stromen uit de gelatinesector bedraagt ruim 12.000 ton, in hoofdzaak zuiveringsslib. Tabel 29.
Aanbod organische stromen in de gelatineproductie (in ton per jaar)
Organische stromen Zuiveringsslib Ander plantaardig organisch afval Totaal
Aanbod 12.000 350 12.350
Opmerkingen − DS : 2 %
Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Het zuiveringsslib kan gebruikt worden als meststof of bodemverbeterend middel, als een gebruikscertificaat wordt bekomen via Vlarea. Het ander plantaardig organisch afval uit Tabel 29 is in feite beendermeel dat als meststof wordt verwerkt. 2.3.1.10
Gistproductie a
Beschrijving sector
Deze sector levert voornamelijk grondstoffen voor de brood- en banketbakkerij. De productie van gist gebeurt in gistingskuipen. Deze kuipen worden gevuld met water, een hoeveelheid biet- of rietmelasse (energiebron) en hulpgrondstoffen (vitamines, groeifactoren, stikstof, fosfaat, É). Deze voedingsbodem wordt ge‘nt met een moedercultuur. Nadat de gisting ten einde is, worden de gistcellen afgescheiden van het wort. De gist wordt vervolgens geconcentreerd tot gistroom. Deze wordt verder verwerkt tot verse gist (DS circa 30 %), tot instantgist (DS 95 %) of tot een verdunde gistroom voor bakkerijen. b
Aanbod
Het totale aanbod aan organische stromen in de sector van de gistproductie bedraagt 7.450 ton, waarvan 7.000 ton zuiveringsslib.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
86
Tabel 30.
Aanbod organische stromen in de gistproductie (in ton per jaar)
Organische stromen Vinasse Zuiveringsslib Totaal
Aanbod 450 7.000 7.450 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Het slib en de vinasse worden op het land gebracht. 2.3.1.11
Groente- en fruitverwerkende sector a
Beschrijving sector
Deze sector verwerkt groenten en fruit tot hetzij vers versneden en verpakte groenten en fruit (vierde gamma), hetzij langer houdbare producten, zoals conserven in blik (eerste gamma) of glas (tweede gamma), diepvriesproducten (derde gamma), voorgekookte en vacuŸm verpakte groenten en fruit (vijfde gamma) en kant-en-klare maaltijden. In de sector zijn de volgende subsectoren (code NACE-BEL) te onderscheiden : − −
−
verwerking en conservering van groenten (15.331) − het drogen, inleggen in olie of azijn, enz. − de vervaardiging van uit groenten bestaande levensmiddelen productie van diepgevroren groenten (15.332) − de productie van diepgevroren groenten − de vervaardiging van uit diepgevroren groenten bestaande voedingsmiddelen verwerking en conservering van fruit (15.333) − de conservering van fruit : bevriezen, drogen, inleggen en inblikken − de vervaardiging van uit fruit bestaande voedingsmiddelen − de vervaardiging van vruchtenpulp − de vervaardiging van confituur, gelei en fruitmoes
De productieprocessen omvatten de volgende stappen (30) : − −
−
voorbehandeling reiniging − ontstenen − ontkruiden, onttrossen, ontbladeren en toppen − schillen conserveren − blancheren − inblikken, invriezen of op bokaal gieten van de geblancheerde producten opslag en verwerking
b
Aanbod
−
De organische stromen bestaan uit groenten en fruit die vrijkomen bij de bewerking. De aangeleverde groenten en fruit kunnen nog rauw zijn, maar ook al bewerkt (bijvoorbeeld koken, steriliseren, vermalen). De stromen komen het hele jaar door vrij, maar bij de meeste bedrijven is de hoeveelheid aanzienlijk groter in de zomermaanden tijdens de oogstperiode.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
87
Het aanbod in deze sector is moeilijk te schatten. In de PRESTI-studie (30) over de groenteverwerkende sector is een enqu•te gehouden bij de groenteverwerkende bedrijven. Deze resultaten zijn aangevuld met gegevens van de niet VGB-leden uit de Fevia-studie (27). Het resultaat is opgenomen in Tabel 31. Tabel 31.
Aanbod organische stromen in de groenteverwerkende sector (in ton per jaar)
Organische stromen Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Groenteafval Wortelpuree Plantenresten (stelen van kruiden) Zuiveringsslib
Aanbod 908
Totaal
212.570
Opmerkingen
68.162 44.300 1.600 97.600
− −
DS : < 5 % - 19 % zuiveringsslib afkomstig van sector 15.332 deels verontreinigd met Cu, Mo en Se Bron : PRESTI - Fevia (1998) - OVAM
Voor de fruitverwerkende industrie zijn alleen aanbodgegevens (zie Tabel 32) beschikbaar van de Fevia-studie (27). Tabel 32.
Aanbod organische stromen in de fruitverwerkende sector (in ton per jaar)
Organische stromen Fruitafval Zuiveringsslib Totaal
Aanbod 233 1.000 1.233
Opmerkingen −
deels verontreinigd met Zn Bron : Fevia (1998) Ð OVAM
Het aanbod voor de fruitverwerkende sector is niet volledig, aangezien geen gegevens bekend zijn over de organische stromen die naar veevoeding gaan. In de Fevia-studie (27) zijn aparte gegevens opgenomen over de sector van de bereide maaltijden. De hoeveelheden afval die in deze sector vrijkomen, zijn niet zo groot. Ze zijn weergegeven in Tabel 33. Tabel 33.
Aanbod organisch afval in de sector van de bereide maaltijden (in ton per jaar)
Afvalstroom Niet voor consumptie geschikte producten (verpakt + onverpakt) Zuiveringsslib Slib van vetvang Plantaardig organisch materiaal uit fijnzeef Totaal
Aanbod 40 1.000 20 40 1.100 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
De organische stromen van zowel groente- als fruitverwerkende bedrijven, gaan voor het grootste deel naar de landbouw waar het wordt aangewend voor bodemverbetering of groenbemesting. Een niet onbelangrijk gedeelte, voornamelijk ongeveer 85 % van de groenteresten, gaat naar de veevoederindustrie.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
88
Wellicht zal deze situatie in de toekomst niet wijzigen. Behalve het gebruik als groenbemester dat door Vlarea niet is toegelaten (20). VGB zal een nieuwe enqu•te bij haar leden organiseren in verband met de afzet van de restproducten. Het mestbeleid beperkt het gebruik van slib in de landbouw. Problemen kunnen verder ontstaan indien niet aan de gebruiksvoorwaarden van Vlarea kan worden voldaan. Het is ook mogelijk om het groenteafval te vergisten of, indien het drogestofgehalte voldoende hoog is, te composteren. Van de sector van de bereide maaltijden wordt bijna de totale hoeveelheid afval verbrand. d
Knelpunten
− −
Het afval komt niet continu vrij, maar is voor een deel seizoensafhankelijk. Er komen steeds grote hoeveelheden van ŽŽn soort afvalstof vrij. Compostering van deze homogene stromen is alleen mogelijk als ze worden gemengd met andere afvalstoffen. Het afval van het bereiden van kant-en-klare maaltijden, zoals pizzaÕs, diepvriesmaaltijden, salades, kan dierlijk materiaal in de vorm van vlees bevatten en kan alleen worden gebruikt als veevoeder, nadat het een warmtebehandeling heeft ondergaan. Er is onderzoek nodig naar hygi‘nisatie tijdens het composteringsproces.
−
2.3.1.12
Havenactiviteiten a
Beschrijving sector
Het organisch afval afkomstig uit de haven bestaat uit fruit (bananen, citrusvruchten, ananas, kiwiÕs, druiven, ...), groenten (uien, uitzonderlijk aardappelen), granen en vlees(producten) van runderen, varkens, vis, enz., die worden ge•mporteerd. Zodra de producten in de haven zijn aangekomen, worden zij door gespecialiseerde overslagbedrijven uitgeladen, ingeklaard en naar de klant getransporteerd. (31) b
Aanbod
De producten worden afval als bij de douanecontrole administratieve fouten aan het licht komen, als de lading kwalitatief niet aan de eisen voldoet (bijvoorbeeld een gedeelte van het fruit is al rijp of het graan is nat geworden) of bij het leeghalen van de loodsen waar de groenten en het fruit enige tijd zijn opgeslagen. Het betreft veelal bedorven of beschadigde groenten en fruit, die niet meer voor consumptie in aanmerking komen. Het organisch afval bestaat voor het grootste deel uit fruit, dat vaak al is verpakt in karton en eventueel folie. Bij granen gaat het om averijpartijen. Vlees wordt slechts zelden voor vernietiging ingeklaard, omdat de partijen die niet aan de administratieve eisen voldoen of bedorven zijn naar de afzender worden teruggestuurd. Slechts zeer kleine partijen worden vernietigd. Over de hoeveelheden zijn geen exacte cijfers gekend. Uit gesprekken met betrokkenen blijkt dat de hoeveelheid fruitafval ongeveer 2 ˆ 3Ê% van de totale fruitaanvoer in de havens uitmaakt. Voor Antwerpen bedraagt de aanvoer vermoedelijk 2.000.000 ton fruit op jaarbasis. Dat wil zeggen dat 40.000 tot Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
89
60.000Êton fruitafval ontstaat in de Antwerpse haven alleen. In Zeebrugge wordt de invoer van fruit op 400.000 ton op jaarbasis geraamd. Sprake is van een uitval van 1 %, ofwel 4.000 ton fruitafval op jaarbasis. De invoer van groenten is niet zo groot. Er zijn geen gegevens over beschikbaar. Hetzelfde geldt voor granen en vlees. Aangenomen wordt dat de totale hoeveelheid afval die voor verwijdering wordt aangeboden, bijna 70.000 ton zal bedragen. Tabel 34.
Aanbod organisch afval afkomstig van havenactiviteiten (in ton per jaar)
Afvalstroom Fruit Groenten granen e.d. Vlees Totaal
Aanbod 54.000 p.m. p.m. p.m. 70.000
Opmerkingen
Betreft enkel averijpartijen Betreft een verwaarloosbare hoeveelheid
Bron : mondelinge mededeling van douane-autoriteiten en bedrijven die in deze sector werkzaam zijn.
c
Verwerking
De producten die niet meer op de markt mogen worden gebracht, moeten worden verwijderd. Het inklaringstarief voor verwijdering is goedkoper dan het normale inklaringstarief. Bovendien zijn er verschillen in inklaringstarief naar gelang de haven, het seizoen en het product. Granen voor veevoeder hebben geen gereduceerd tarief. Bij vernietiging is geen BTW verschuldigd op de restwaarde van het afval, bij recyclage is dat wel het geval. Het toezicht op de wijze van verwerking is gering. Voor douane en importeurs is het enkel belangrijk dat het organisch afval niet opnieuw op de markt komt en dus daadwerkelijk verwijderd wordt. Indien ziektekiemen worden aangetroffen of wanneer het om bedorven goederen gaat (vaststelling door Ministerie van Landbouw), wordt het afval gedenatureerd (ongeschikt gemaakt voor menselijke consumptie) vooraleer het wordt vernietigd. De ophaler moet een vernietigingsattest voorleggen. In het verleden werd het fruit, tegen storttarief, vooral verwijderd via de Hooge Maey of aangeboden voor compostering en in kleine sporadische partijen voor vergisting. Sinds begin 1998 vindt dit organisch afval zijn weg via foeragehandelaren in binnen- en buitenland (Vlaanderen, Walloni‘ en Nederland) (cf. 2.3.2.1) naar de veevoeding. Het afval wordt ontpakt, vooraleer het verder wordt bewerkt tot brijvoeder voor varkens. De bijkomende kosten voor verwerking tot veevoeder bedragen minimaal 1.250ÊBEF per ton (inclusief ontpakken). Steeds dient een verwerkingsattest aan de producent te worden bezorgd. In Nederland gebeurt de verwerking onder S.G.S.-controle. Bedrijven die gespecialiseerd zijn in averijpartijen kopen graan op en verwerken het tot veevoeder. De normale inklaringsvoorwaarden zijn van toepassing. De kleine partijen vlees die voor vernietiging worden ingeklaard, worden vernietigd volgens de destructienormen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
90
d
Knelpunten
−
Het havenafval kent geen continu aanbod en moet wegens de kans op bederf snel worden verwerkt. Het fruit en de groenten zijn meestal verpakt in kartonnen dozen en folies en moeten voor bewerking eerst worden ontpakt. Grote hoeveelheden kunnen in een composteringsinrichting slechts gedoseerd worden verwerkt.
− − 2.3.1.13
Horeca a
Beschrijving sector
In de sector van de horeca komen de restaurants, de grootkeukens en de cateringbedrijven aan bod. Onder de restaurants worden zowel de normale restaurants als de fastfoodrestaurants verstaan. Grootkeukens komen voor in ziekenhuizen, kazernes, bejaardentehuizen, grote bedrijven, enz. . Zij bereiden ter plaatse maaltijden voor een groot publiek. Cateringbedrijven bereiden de maaltijden op een centrale plaats en verdelen ze van daaruit naar de verschillende verbruikerspunten. Bij de bereiding van de maaltijden worden zowel plantaardige als dierlijke producten gebruikt. Meestal zamelt de horeca het keukenafval niet selectief in. Uit een studie bij de grootkeukens (32) blijkt dat selectieve inzameling van keukenafval echter wel haalbaar is. Ook de fastfoodsector experimenteert met selectieve inzameling. b
Aanbod
Keukenafval dat vrijkomt in restaurants, grootkeukens en cateringbedrijven is afkomstig van de voorbereiding van maaltijden en van de retour van maaltijden voor de restaurants en de grootkeukens. De retour van maaltijden is vermengd met dierlijk materiaal. In de fastfoodsector bestaat het keukenafval voornamelijk uit producten die niet worden verkocht door een te lage kwaliteit, zoals hamburgers, frieten en afval van koude schotels, samen met papieren en kartonnen verpakkingsproducten. In Tabel 35 is een raming weergegeven van de hoeveelheid keukenafval in de horecasector, indien het selectief zou worden aangeboden. De informatie voor de grootkeukens is afkomstig uit een studie van 1995 (32). De studie van OWS (24) heeft informatie opgeleverd voor de fastfoodrestaurants. Van de restaurants en de cateringbedrijven zijn echter geen gegevens beschikbaar. De totale hoeveelheid keukenafval wordt geschat op 100.000 ton op jaarbasis.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
91
Tabel 35.
Keukenafval van restaurants, grootkeukens en cateringbedrijven (in ton per jaar)
Sector Grootkeukens Fastfood Restaurants Cateringbedrijven Totaal
Aanbod 40.000 800 p.m. p.m. 100.000 Bron : OWS (1996) - Eindwerk problematiek grootkeukens (1995)
c
Verwerking
Het organisch afval uit de keukens wordt, vermengd met ander afval, voor het grootste deel gestort of verbrand. Een beperkte hoeveelheid, ongeveer 6.300 ton op jaarbasis, wordt selectief ingezameld en, na een warmtebehandeling, gebruikt als veevoeder, namelijk brijvoeding voor varkens. De ophaling gebeurt door de individuele landbouwer zelf, het keukenafval wordt bijna onmiddellijk verwerkt en vervoederd. Verwacht wordt dat in de toekomst het vervoederen aan varkens op kleine schaal zal worden stopgezet. Mogelijk zullen grootschalige installaties in de plaats komen. In Nederland zijn er in elk geval verschillende initiatiefnemers die keukenafval door middel van een verhittingsproces volgens de destructienormen willen verwerken tot veevoeder. In Duitsland zijn al grootschalige verwerkingseenheden voor keukenafval in exploitatie (cf. 1.3.2). Compostering of vergisting van keukenafval kunnen eveneens een alternatief voor de toekomst zijn. Een techniek van verwijdering die de laatste jaren meer en meer in trek komt, is het verbrijzelen van het keukenafval om het in vloeibare vorm te lozen in de riolering of het oppervlaktewater. De toestellen, zogenaamde voedselafvalverbrijzelaars, worden voornamelijk geplaatst in grootkeukens van bijvoorbeeld ziekenhuizen. Deze methode van verwijdering is niet gewenst, strijdig met de verwerkingshi‘rarchie, een afwenteling van een probleem op een ander milieucompartiment en bovendien verboden volgens de Vlaamse wetgeving (zie ook Deel III2 - Programmering). Keukenafval van internationale transportmiddelen moet vernietigd worden volgens de Richtlijn 80/217/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest. Volgens het koninklijk besluit van 24.01.69 over keukenafval betekent dit dat het keukenafval van internationale transportmiddelen verwerkt moet worden in een destructiebedrijf of verbrand moet worden. Storten is niet mogelijk aangezien het afval hierdoor toegankelijk zou zijn voor allerlei ongedierte dat op die manier exotische dierziekten (mond- en klauwzeer en vooral varkenspest) zou kunnen verspreiden. d
Knelpunten
−
Het gebruik van horeca-afval als secundaire grondstof is door Vlarea niet toegestaan. Vervoedering van zuiver plantaardig afval is geen probleem. In de horecasector is de scheiding van het plantaardig en dierlijk materiaal echter zo goed als onmogelijk. Voor de vervoedering van dierlijk materiaal moeten een aantal sanitaire maatregelen worden nageleefd om potenti‘le besmetting te minimaliseren.
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
92
−
− − − −
−
2.3.1.14
Er is een leemte in de wetgeving omtrent de vervoedering van keukenafval. In verband met ophaling en verwerking is OVAM bevoegd, met betrekking tot het gebruik van het verwerkte keukenafval als diervoeder is het Ministerie van Landbouw bevoegd. Er zijn voor ophaling en verwerking echter geen voorwaarden voorgeschreven door OVAM. Voor het gebruik van het keukenafval geldt het koninklijk besluit van Õ69 van het Ministerie van Landbouw, dat echter achterhaald is. Indien landbouwers de vervoedering van keukenafval stopzetten, moet er een economisch haalbare alternatieve verwerkingsmethode komen. Organisch afval van de fastfoodrestaurants is vervuild met verpakkingsmateriaal. Omwille van de hygi‘ne dient het organisch afval uit de horeca regelmatig (met een frequentie van enkele malen per week) te worden ingezameld. Dit verhoogt de totale kosten (ophaling + verwerking). Het keukenafval heeft een lagere droge stof dan het normale GFT-afval van huishoudens. Compostering is daarom alleen mogelijk als het wordt gemengd met voldoende structuurmateriaal. Bij vergisting stelt dit probleem zich niet. Voor de optie compostering of vergisting van keukenafval moet uit onderzoek omtrent de hygi‘nisatie tijdens de verwerking blijken of het dierlijk materiaal in het keukenafval een sanitair probleem zou kunnen vormen.
IJsbereiding a
Beschrijving sector
Bij de productie van ijs worden onder meer mager melkpoeder, weipoeder, vetstoffen, verschillende suikers, water, smaakstoffen, kleurstoffen, emulgatoren en stabilisatoren gebruikt. De grondstoffen ondergaan bij de productie verschillende stappen. De belangrijkste zijn bewerken, mengen en invriezen. b
Aanbod
Tabel 36 geeft een overzicht van het afval dat vrijkomt. Tabel 36.
Aanbod organisch afval van de ijsbereiding (in ton per jaar)
Afvalstroom Verpakte niet voor consumptie geschikte producten Zuiveringsslib Slib van vetvang Totaal
Aanbod 430 150 6 586 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Een deel van het afval van de consumptie-ijsbereiding komt soms ook in de veevoeding terecht, cijfers zijn echter niet gekend. Het slib wordt op het land gebracht, terwijl de verpakte producten verwijderd moeten worden. 2.3.1.15
Koffie-, thee- en cichoreisector a
Beschrijving sector
Deze sector omvat de volgende activiteiten : −
het branden van koffie en het verwijderen van cafe•ne : De koffiebonen worden in een reactorvat in een hete luchtstroom geroosterd. Hierbij worden Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
93
− − −
de vliezen afgescheiden. Deze worden afgezogen, gecompacteerd (om het volume te reduceren) en afgevoerd. productie van koffiesurrogaat en productie van cichorei : De productie van koffiesurrogaat en cichorei vindt in Vlaanderen niet, of slechts op zeer kleine schaal, plaats. De producten worden voornamelijk uit het buitenland ge•mporteerd. mengen van thee en matŽ verpakken productie van kruidenthee
b
Aanbod
−
Tabel 37.
Aanbod organisch afval afkomstig van de koffie-, thee- en cichoreisector (in ton per jaar)
Afvalstroom Schilletjes van ruwe koffie Koffievliezen Wasafval Totaal
Aanbod 101 200 50 351 Bron : Fevia (1998) en mondelinge mededeling.
Het afval uit de sector is praktisch uitsluitend afkomstig van de koffiesector. Theeafval is er vrijwel niet, omdat thee wordt ge•mporteerd en bij aankomst alleen nog in kleine verpakkingen wordt verpakt. De productie van cichorei en andere koffievervangers is, voor zover deze in Vlaanderen aanwezig is, te verwaarlozen. c
Verwerking
De helft van het gemelde organisch afval van deze sector wordt volgens de OVAM-meldingen in de landbouw gerecupereerd. In Vlarea is koffieafval opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen, dus ook in de toekomst blijft het mogelijk het koffieafval, indien het aan de voorwaarden voldoet, te gebruiken als meststof of bodemverbeterend middel. Uit de Fevia-studie blijkt dat de koffievliezen als meststof dienen, terwijl de schilletjes verwijderd moeten worden. De OVAM-meldingen bevestigen dit aangezien ongeveer 40 % van het gemelde afval wordt gestort. 2.3.1.16
Mouterijsector a
Beschrijving sector
In een mouterij wordt gerst in een aantal processtappen omgezet in mout. Daarvoor wordt de gerst eerst gereinigd, vreemde granen worden verwijderd en de gerstkorrels worden geselecteerd op gelijke grootte. Vervolgens moet de gerst twee dagen weken en vier dagen kiemen. De gekiemde gerst wordt gedroogd, waarna de wortelen van de kiemen worden verwijderd. Bij de productie van mout voor donker bier gebeurt het kiemen op hoge temperatuur. De gereinigde gekiemde gerst wordt mout genoemd en dit wordt verkocht aan brouwerijen. De restproducten bestaan voornamelijk uit gerstkorrels (± 80 %), groenmout (=Êgekiemde gerst), stof, koek en verbrande koek. Een vaste organische afvalstroom ontstaat na het zeven van het productiewater.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
94
b
Aanbod
Tabel 38.
Aanbod organisch afval van de mouterijsector (in ton per jaar)
Afvalstroom Wortels, gerstekorrels Productieafval Slib Totaal
Aanbod 5.500 362 1.200
Opmerkingen berekening naar bedrijfsgrootte − −
slib verontreinigd met Zn en Ni DS > 10 %
7.062 Bron : OWS (1996) - mondelinge mededeling - Fevia (1998) - OVAM
Uit Tabel 38 blijkt dat de hoeveelheid afval iets meer dan 7.000 ton op jaarbasis bedraagt. De OVAM-meldingen van 1995 noteren echter in totaal 70.300 ton afval uit de mouterijsector. Het verschil is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat de afvalstromen in Tabel 38 op het land worden gebracht of moeten worden verwijderd, terwijl de OVAMmeldingen in dit geval ook de afvalstromen weergeven die naar veevoeding worden afgevoerd. c
Verwerking
De vaste organische stromen van de mouterijen voor bleke biersoorten worden verkocht als veevoeder en gebruikt in de productie van mengvoeders. Het productieafval van de mouterijen voor donker bier is niet geschikt als veevoeder wegens de aanwezigheid van ongewenste componenten als stof en verbrande koek. Het gaat slechts om een kleine hoeveelheid, die wordt gestort. In het kader van COBA is onderzoek (24) uitgevoerd naar de vergistbaarheid van dit mouterijafval. De resultaten zijn veelbelovend. Verwacht wordt dat ook in de toekomst de organische stromen worden gebruikt als veevoeder of gevaloriseerd in de landbouw.
2.3.1.17
d
Knelpunten
−
De composteerbaarheid van het productieafval van de mouterijen van donker bier is niet gekend.
Oli‘n- en vettensector (plantaardig) a
Beschrijving sector
De plantaardige oli‘n worden uit oliehoudende zaden, zoals soja, koolzaad en zonnebloemzaad, ge‘xtraheerd. Hierbij wordt het zaad gebroken, verwarmd en geplet, waarna de olie eraan wordt onttrokken. De ruwe olie wordt geraffineerd. Tijdens deze processen ontstaan neutrale olie en zepen. De neutrale olie wordt veredeld tot olie en vetten. De geraffineerde oli‘n en vetten worden dan gebruikt om margarine, frituurvetten en tafelolie te maken. De vetten worden in een emulsiekuip gemengd met water. Verschillende hulpstoffen worden toegevoegd. De emulsie gaat naar een kristallisator, waar ze afkoelt en wordt gekneed zodat de kristallisatie kan gebeuren. De margarine kristalliseert verder tijdens een rusttijd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
95
b
Aanbod
Bij de extractie of persing na breken, pletten en opwarmen van oliehoudende zaden komt schroot of koek en waterzuiveringsslib vrij. Bij de productie van olie uit ruwe olie ontstaat bleekaarde, slib, fosfatideslib en waterzuiveringsslib. In Tabel 39 is een overzicht gegeven van de afvalstromen in de sector van extractie en van raffinage en opwerking. Tabel 39.
Aanbod organisch afval van de olie- en vettensector (in ton per jaar)
Afvalstroom Extractie Zuiveringsslib
Aanbod 502
Opmerkingen − −
Rioolslib Geplet zaad, oude schilfers Raffinage en opwerking Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Bleekaarde Slib van koelwaters en vetvang Bezinkselslib Zuiveringsslib
272 186
−
19
9.293 94 178 8.311
− − −
Rioolslib Vetzuurslarm Tankresidu Soapstock Geplet zaad, oude schilfers Totaal
Voor toepassing op het land : DS = 50 % voor verwijdering : DS = 10Ê% DS : 10 %
30 1.300 212 4.000 176 24.573
− − − −
DS : 20 % voor toepassing op het land : DS = 10 % voor verwijdering : DS = 21Ê% DS : 10 % DS : 3 % DS : 47 % DS : 30 %
Bron : Fevia (1998)
Er zijn geen cijfers bekend van de hoeveelheden die naar veevoeding gaan. c
Verwerking
Het schroot en de koek worden gebruikt als basisgrondstof voor veevoeder en in de productie van mengvoeders. De prijs is afhankelijk van het eiwitgehalte. Ook in de toekomst zullen het schroot en de koek op deze manier nuttig worden toegepast. Ongeveer driekwart van de totale hoeveelheid bleekaarde wordt in de cementovens verbrand, een deel wordt gecomposteerd en een deel gaat naar een degister. Het slib wordt voor het grootste deel verwijderd, iets meer dan 3.000 ton wordt op het land gebracht.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
96
2.3.1.18
Papier-, karton- en pulpindustrie‘n a
Beschrijving sector
In 1999 zijn er in Vlaanderen zeven papier- en kartonfabrieken, waarvan er twee pulp produceren (33). De organische afvalstroom afkomstig uit deze sector die voor de analyse van belang is, is het slib. b
Aanbod
Bij de fabricage van papier, karton en pulp komen twee soorten slib vrij : ontinktingsslib door het ontinkten van oud papier en waterzuiveringsslib. Samen met het ontinktingsslib komt ook grof recyclageresidu vrij, zogenaamde rejects. Dit bestaat uit nietjes, plastiek, kaften, hout, e.d. Dit afval wordt gestort. In 1992 bedroeg de hoeveelheid ontinktingsslib 27.000 ton en waterzuiveringsslib 68.000 ton (34). Er wordt een toename tot respectievelijk 80.000 ton en 100.000 ton in 2000 voorspeld. De productie van pulp neemt door een overschakeling naar meer oud papier verbruik af. Het slib van de waterzuivering (zowel primair als secundair) bevat weinig zware metalen. Het ontinktingsslib bevat wel zware metalen. Het droge stofgehalte van het slib ligt meestal boven 30 %. Verontreinigingen boven de Vlarea-normen doen zich voor bij de zware metalen Cu en Zn, monocyclische aromatische koolwaterstoffen. c
Verwerking
Ontinktingsslib afkomstig uit de papierindustrie is te verontreinigd met onder meer organische verontreinigingen voor gebruik in de landbouw. In de praktijk wordt het meeste ontinktingsslib gestort op een categorie-1-stortplaats. Verbranding vergt eerst een sterke droging met energieverbruik, hetgeen de eventuele energierecuperatie zeer sterk relativeert. Van het waterzuiveringsslib uit deze sector wordt een deel gestort en een ander deel gemengd met boomschors en afgezet in de landbouw. Het afvalwaterzuiveringsslib dat ontstaat bij de productie van nieuw papier voldoet na behandeling aan Vlarea en kan worden toegepast in de landbouw. 2.3.1.19
Slachterijsector a
Beschrijving sector
Een slachterij is een gebouw waarin dieren voor consumptiedoeleinden worden geslacht. Naast grootvee (bijvoorbeeld runderen en varkens) wordt ook kleinvee (bijvoorbeeld schapen en geiten) en pluimvee (bijvoorbeeld kippen) geslacht. De laatste jaren is er in de slachterijsector een trend van schaalvergroting waarbij het slachtproces werd gerationaliseerd en kwaliteitsbeheer een belangrijke plaats kreeg. De werking van een slachterij vereist behalve de nodige hulp- en grondstoffen een belangrijke hoeveelheid water en energie. De output van het productieproces beperkt zich niet tot het voor consumptie geschikte vlees, maar brengt ook afvalstoffen mee. De grootste stroom bestaat uit dierlijk afval zoals ingewanden, beenderen, vetten, bloed, huiden en haren. Voor dierlijk afval geldt er een specifieke reglementering, namelijk het besluit van de Vlaamse regering van 24.05.95 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval. Deze stroom komt dan ook niet verder ter sprake in dit plan. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
97
Belangrijke afvalstromen voor deze analyse zijn het waterzuiveringsslib en de maag- en darminhoud. Deze worden niet beschouwd als dierlijk afval en mogen dan ook niet verwerkt worden in een verwerkingsbedrijf van dierlijk afval. Vet- en vleesdeeltjes opgevangen door roosters worden wel beschouwd als dierlijk afval mits de roosters op regelmatige tijdstippen geledigd worden. b
Aanbod
De maag- en darminhoud van varkens en runderen komt vrij in de darmwasserij en wordt ofwel verzameld als mest ofwel weggespoeld naar de waterzuivering. Bij herkauwers (rund, schaap en geit) is de maaginhoud vrij groot omwille van het specifieke magensysteem (onder andere pens). De maag- en darminhoud van pluimvee blijft meestal in de maag en darmen achter en gaat zo mee met de ophaler van dierlijk afval. De maag- en darminhoud van een varken bedraagt ongeveer 3,06 kg, voor een rund en een kalf is dit respectievelijk 79,04 kg en 25,24 kg. Rekening houdend met het feit dat in Vlaanderen in 1996 10.249.899 varkens, 443.211 runderen en 278.740 kalveren werden geslacht (Landbouwstatistieken, NIS, 1997), resulteert dit in 73.416 ton maag- en darminhoud in het jaar 1996. Om te beantwoorden aan de lozingsnormen voor afvalwater in oppervlaktewater en door de stijgende milieuheffing hebben vele slachterijen ge•nvesteerd in een eigen waterzuiveringsinstallatie. De meest aangewende technieken om organische stoffen zoals vlees- en vetdeeltjes of bloedresten te verwijderen uit het proceswater bestaan uit een voorzuivering (zeven, flotatie, flocculatie) en een biologische zuivering (veelal a‘roob actief slib). Als gevolg van de bouw van waterzuiveringsinstallaties is de hoeveelheid slib de laatste jaren toegenomen. De hoeveelheid wordt geraamd op 50.000 ton. In de PRESTI-studie (35) wordt voor de toekomst een lichte stijging van het slib voorspeld, tot 60.000 ton, door verdere uitbouw van de waterzuivering. Tabel 40.
Aanbod organisch afval van slachterijsector (in ton per jaar)
Afvalstroom Onverpakte niet voor consumptie geschikte producten Maag- en darminhoud Slib
Aanbod 655
73.416 50.000
Opmerkingen
− −
Totaal
DS = afhankelijk van geslacht dier : varkensÊ<Ê5 %, runderen >Ê5Ê% slib van varkens ( 41.500 ton) : mogelijk verontreinigd met Cu, Cd en Zn
124.071
Bron : PRESTI - sectori‘le studie slachthuissector (1997) - Fevia (1998) - OVAM Het slachtafval blijft hier buiten beschouwing, omdat dit in speciale verwerkingsinrichtingen moet worden verwerkt. In totaal bedraagt het slachtafval in Vlaanderen circa 578.600 ton per jaar.
c
Verwerking
De maag- en darminhoud wordt veelal samen met de mest verspreid op cultuurgrond. Soms wordt de maag- en darminhoud meegegeven met het dierlijk afval. Eventuele verontreinigingen bestaan uit voorwerpen die de dieren accidenteel hebben opgegeten (bijvoorbeeld metaal). Ongeveer 1.300 ton gaat naar wormkwekerijen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
98
Het waterzuiveringsslib werd tot op heden veelal aangewend in de akkerbouw als meststof of bodemverbeterend middel. Deze afzetmogelijkheden worden echter meer en meer beperkt (cf. Vlarea en Mestdecreet). Vaak ook ÔverbergenÕ de slachterijen het waterzuiveringsslib onderaan in de containers van dierlijk afval. Dit is echter niet toegelaten : het KB van februariÊ1999 laat geen slibs van waterzuivering toe in diervoeders.. Alternatieven zijn storten (duur), co-verwerking met dierlijk afval (toelating van Ministerie van Landbouw nodig), verbranding of vergisting. Dit laatste biedt in de toekomst wellicht de meeste perspectieven. Een vorm van preventie van maagen darminhoud is het uitvasten van de dieren alvorens ze te slachten. d
Knelpunten
−
De afzetmogelijkheden van maag- en darminhoud en waterzuiveringsslib als meststof of bodemverbeterend middel in de landbouw worden beperkt. Er moet gezocht worden naar alternatieve verwerkingsmogelijkheden. Vermenging van maag- en darminhoud en waterzuiveringsslib met het dierlijk afval moet worden vermeden. De verwerking samen met dierlijk afval is immers niet toegestaan, gebruik van waterzuiveringslib als veevoeder evenmin.
−
2.3.1.20
Suikerproductiesector a
Beschrijving sector
Bij het fabricageproces van suiker worden de suikerbieten in zeer kleine stukjes geraspt, die vervolgens in een warme vloeistof gedompeld worden. De suiker dringt doorheen de celwanden door osmose. De uitlogingsvloeistof - rijk aan suiker - wordt gezuiverd door kalk en koolzuurgas te injecteren, waarbij de onzuiverheden gefixeerd en neergeslagen worden met het gevormde calciumcarbonaat. Het calciumcarbonaat wordt door filtratie verwijderd. Om de suikerconcentratie van het gezuiverde sap te verhogen, wordt dit ingedampt. In het daaropvolgende kookproces gaat de verdamping van de stroop voort. In de kookapparatuur ontstaat ten slotte een oververzadiging, wat de vorming van suikerkristallen veroorzaakt. b
Aanbod
Het productieproces van suiker levert een aantal organische stromen op - met name schuimaarde, pulp en melasse Ð die vrijkomen bij het reinigen, vermalen en raffineren. Cichoreipulp komt vrij bij de productie van caloriearme suiker uit cichorei. Tabel 41 vermeldt de organische stromen die zowel als meststof of bodemverbeterend middel op het land worden gevaloriseerd, als in de veevoeding worden gebruikt. Tabel 41.
Aanbod organische stromen in de suikersector (in ton per jaar)
Organische stromen Schuimaarde Pulp Melasse Totaal
Aanbod 120.000 100.000 (in ton ds) 70.000 290.000
Opmerkingen − OS : 9,4 %
Bron : Fevia (1998)
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
99
c
Verwerking
Als er verontreiniging optreedt tijdens het productieproces van suiker of indien de kristallisatie van suiker slecht verloopt, wordt het product, dat niet aan de kwaliteitseisen voldoet, opnieuw gesmolten en ingezet in een eerdere fase van het productieproces. Productieafval van suiker komt dus nooit voor. Bovendien is suiker als eindproduct, verpakt of onverpakt, perfect houdbaar. De suikerindustrie heeft geen slib waarvan het zich moet ontdoen. Het overtollige slib van de ana‘robe waterzuivering gaat naar de decanteringsvijvers, waar het samen met bijvoorbeeld bietenaarde wordt gefermenteerd. Omwille van de lange verblijftijd (ongeveer 5 jaar) in de decanteringsvijvers zijn de (eventuele) fytosanitaire problemen bij het verlaten van de vijvers onder controle. Het aanwezige organisch materiaal wordt tijdens het verblijf volledig gemineraliseerd. De organische stromen van de suikerindustrie, zoals pulp, melasse, bladeren en bietenstaartjes, worden aangewend in de veevoeding. Bietenpulp blijft ÒeigendomÓ van de boer en wordt gebruikt als veevoeder, eventueel na persing en droging. De ÒAlgemene voorwaarden van aankoop en levering van suikerbietenÓ regelen de afname van pulp door de planters van de fabrikant. Van de melasse gaat slechts een klein gedeelte naar de veevoeding. Gezien het hoge drogestofgehalte (60Ê%) wordt het gebruikt in gemengd droog krachtvoer. Circa 5Ê% van het krachtvoer kan uit melasse bestaan. Het saldo wordt gebruikt in de gist-, alcohol- en citroenzuurproductie. De Belgische productie aan melasse is onvoldoende om aan de vraag te voldoen. De schuimaarde wordt toegepast in de landbouw als bodemverbeteraar. De suikerindustrie heeft er een eigen merknaam aan verbonden, namelijk Neutrafertil en voert promotionele campagnes. Bovendien voert ze onderzoek uit naar nieuwe producten op basis van schuimaarde en naar andere afzetmogelijkheden. Voor de suikerindustrie is het duidelijk dat ze zelf maatregelen neemt naar aanleiding van gestelde problemen. Een belangrijk deel van de organische stromen tracht zij te commercialiseren. Voor probleemstromen tracht ze reducties te realiseren. Dit is uiteraard enkel mogelijk indien er binnen de sector een goede samenwerking en verstandhouding bestaat. d
Knelpunten
−
De afzet van schuimaarde als kalkmeststof aan de landbouw zal in de toekomst problemen kennen omwille van het mestbeleid. De verschillende taalversies van de EAC leiden tot interpretatieverschillen wat betreft de status van schuimaarde. Enkel in de Nederlandstalige versie wordt schuimaarde gecatalogeerd als afvalstof.
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
100
2.3.1.21
Tabakssector a
Beschrijving sector
Deze sector vervaardigt tabaksproducten zoals sigaretten, sigaren, (gehomogeniseerde en gereconstitueerde) tabak en snuif. b
Aanbod
De afvalstoffen worden in OVAM-meldingen algemeen omschreven als snijresten van de tabaksindustrie. Tabel 42.
Aanbod organisch afval in de tabakssector (in ton per jaar)
Aanbod 800 800
Afvalstroom Afval van snijresten van de tabaksindustrie Totaal
Bron : OVAM-meldingen (1995)
In de toekomst zal het aantal bedrijven in deze sector wellicht afnemen. c
Verwerking
Het grootste deel van het tabaksafval wordt gerecupereerd in de landbouw of als veevoeder. Tabaksbladeren worden ook gecomposteerd. 2.3.1.22
Textielsector a
Beschrijving sector
De textielsector kan worden opgesplitst in vijf subsectoren : −
Kledingtextiel Omvat weefsels en breigoederen voor sportkleding, vrijetijdskleding, regenkleding, nachtkleding, werkkledij, É
−
Interieurtextiel Omvat tapijt, meubelstoffen, decoratiestoffen, huishoudlinnen, matrastijk, dekens en dekbedden, passementerie, É
−
Technisch textiel Omvat textiel voor geo en bouw, agro, tuinbouw en visvangst, defensie, bescherming en veiligheid, voertuigen, medische doeleinden, transport en verpakking, industri‘le toepassingen, É
−
Spinnerij en voorbereiding Omvat de voorbereiding en de productie van filament, vezels, garens, katoen, wol, vlas, É
−
Veredeling Wast, bleekt, verft, bedrukt en coat vezels, garens en stoffen; maakt tapijten, breigoed, weefsels, enz. vuilafstotend, krimpvrij, brandvertragend, É
b
Aanbod
In de textielindustrie komen nogal wat afvalstromen vrij die grotendeels of uitsluitend uit organisch materiaal bestaan (zie Tabel 43).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
101
Tabel 43.
Aanbod organisch afval van de textielsector (in ton per jaar)
Sector Jute-industrie Stof + opruimafval Plantenvezel Katoen-industrie Stof + opruimafval Plantenvezel Katoenvezels Stofresten Verpakking van katoenvezels Linnen-, hennep- en ramee-industrie Plantenvezel Tapijtindustrie Plantenvezel Wolafval Tricotindustrie Wol Wolindustrie Wolafval Plantenvezel Zijde-industrie Plantenvezel Totaal
Aanbod 1.000 100 6.000 2.300 300 1.400 100 3.500 2.400 400 3.300 800 1.300 200 23.100 Bron : OWS (1996)
c
Verwerking
Volgens de OVAM-meldingen wordt het meeste organische textielafval gerecupereerd. Katoenvezels worden ge‘xporteerd naar Frankrijk en verwerkt in laagwaardige producten (onder andere dweilen). Het is niet zeker of dit een optie blijft voor de toekomst. Op dat ogenblik zou deze stroom een echte afvalstroom kunnen worden. De verpakking van katoenvezels wordt nu samen met het katoenstof gestort. In het kader van COBA is er onderzoek uitgevoerd naar de vergistbaarheid van het organisch textielafval (24). De resultaten waren vrij goed, zodat dit mogelijk een optie voor de toekomst kan bieden, indien het organisch afval selectief wordt ingezameld. d
Knelpunten
−
Alternatieve mogelijkheden naar veevoeding of landbouw schijnen niet of nauwelijks te bestaan. De afvalstoffen zijn, indien zij afkomstig zijn van sectoren die de stoffen bewerken, vaak verontreinigd met andere materialen die alleen kunnen worden verbrand of gestort. Het organisch afval van textielbedrijven bestaat meestal uit kleine hoeveelheden waardoor het niet apart wordt ingezameld voor recuperatie in textielrecuperatiebedrijven.
− −
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
102
2.3.1.23
Tuinbouwsector a
Beschrijving sector
De tuinbouwsector kan worden verdeeld in : −
de glastuinbouw groenten (tomaten, komkommers, sla) en sierteelt. De tomatenteelt maakt 75% van de glastuinbouw uit en de komkommerteelt 10%. De sierteelt bestaat uit planten en snijbloemen.
−
openluchtteelt fruit (aardbeien) en groenten (augurken, sla)
Daarnaast zal in dit onderdeel ook de champignonteelt worden opgenomen aangezien in deze sector een belangrijke hoeveelheid ÔchampostÕ vrijkomt. b
Aanbod
De tuinbouwsector produceert een aanzienlijke hoeveelheid organisch materiaal (cf. Tabel 44). Vaak is het organisch afval vermengd met niet-organisch materiaal, zoals folies, substraatmatten, enz. . In Tabel 44 is een raming weergegeven van de hoeveelheid zuiver organisch materiaal die vrijkomt in de tuinbouw. Voor de tomatenteelt is het cijfer de som van de overgebleven plant, de clips en koorden. De champignonteelt is toegevoegd omwille van de ÔchampostÕ die vrijkomt. Champost is een verkorte afleiding van Ôafgewerkte champignoncompostÕ. Het is een mengsel van champignonsubstraat (samengesteld uit paardenmest, stro, slachtkuikenmest, gips en water) en dekaarde (voor 75 ˆ 80 % bestaande uit veen, gemengd met schuimaarde), dat op het einde van het teeltproces is ÔdoodgestoomdÕ (= een warmtebehandeling heeft ondergaan om zowel de champignonschimmel als eventuele ziekten af te doden). Het mengsel wordt ÔafgewerktÕ genoemd omdat het voor de champignonteler niet meer bruikbaar is. Tabel 44.
Aanbod organisch afval van de tuinbouwsector (in ton per jaar)
Afvalstroom Openluchtteelt Openluchtteelt van aardbeien Organisch afval van de totale glastuinbouw Organisch afval van de tomatenteelt Andere Champignonteelt Champost Totaal
Aanbod 45.000 23.000 19.000 166.000 253.000
36
37
Bron : COBA - Onderzoek afvalstromen land- en tuinbouw ( ) Ð Champost ( )
De totale productie aan organisch afval voor de tuinbouwsector wordt geraamd op 253.000 ton op jaarbasis. Specifiek voor de aardbeienteelt is dat 45.000 ton, voor de tomatenteelt 23.000 ton per jaar en voor de champignonteelt 166.000 ton. De tuinbouwsector legt grote nadruk op milieuvriendelijke teeltmethoden die gebruik maken van recycleerbare materialen. De introductie van de recycleerbare materialen zal echter nog wel enkele jaren duren.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
103
c
Verwerking
De huidige verwerking van het organisch afval uit de openluchtteelt en de glastuinbouw geschiedt meestal door eigen ÔcomposteringÕ (op een hoop gooien) of verbranding (niet altijd legaal en/of vergund). Gezien de zware concurrentie en de zwakke positie van de sector is er geen bereidheid om over te schakelen op verwerkingssystemen met hogere kosten, bijvoorbeeld compostering in professionele installaties. Bovendien is compostering niet altijd mogelijk als gevolg van bijvoorbeeld : − − −
de grote hoeveelheden monomateriaal aanwezigheid van niet-composteerbare elementen, zoals koorden en clips bij de tomatenplanten het gebruik van fytofarmaceutische producten
In het onderzoek (24), uitgevoerd voor COBA, is de vergistbaarheid van tomatenplanten onderzocht. Hieruit is gebleken dat vergisten niet vlot verloopt, zeker niet voor de houterige planten uit de professionele tuinbouw die bovendien bespoten zijn. Onbespoten jonge planten geven een sneller biogasverloop, maar de afgisting is evenmin volledig. Het is onduidelijk hoe de verwerking van het organisch tuinbouwafval uit de glasen openluchtteelt zich zal ontwikkelen. De afzetkanalen van champost zijn weergegeven in Grafiek 10. Bijna tweederde van de totale hoeveelheid wordt afgezet in de land- en tuinbouw. Iets meer dan eenderde wordt gebruikt in de sector van de tuinaanleg en de particuliere verkoop.
diversen 26%
particulieren 10%
land- en tuinbouw 64%
Grafiek 10.
De afzet van champost in 1996.
d
Knelpunten
−
Het afval uit de glas- en openluchtteelt komt geconcentreerd vrij, meestal aan het einde van het groeiseizoen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
104
− − − −
− 2.3.1.24
Organisch afval uit de glas- en openluchtteelt wordt op eigen terrein zogenaamd gecomposteerd (vaak niet vergund), met het risico van onvoldoende afdoding van ziektekiemen. Organisch afval uit de glas- en openluchtteelt wordt op eigen terrein verbrand (soms illegaal). Organisch afval van de tomatenteelt is moeilijk vergistbaar. Afval afkomstig uit de tomatenteelt is verontreinigd. Afgezien van de substraatmatten vormen de plastic beugels en het touw een belangrijke verontreinigende fractie, die tot op heden moeilijk kan worden gescheiden van de tomatenplanten. De belangrijkste afzetkanalen van champost bevinden zich in de land- en tuinbouw waar reeds een grote concurrentieslag plaatsvindt.
Veilingafval a
Beschrijving sector
In een veiling voeren tuinbouwers tuinbouwproducten (groenten, fruit, planten en bloemen) aan. Ze verkopen de producten via het veilingsysteem aan de groot- en kleinhandel. b
Aanbod
−
Interventies Interventieafval van veilingen bestaat uit partijen groenten en fruit die bij overproductie uit de markt worden genomen om een betere prijs te verkrijgen voor het verkochte product. Groenten die in interventie gaan zijn hoofdzakelijk tomaten (> 80 %) en bloemkolen (< 20 %). Voor fruit zijn dit hoofdzakelijk appelen (75 - 95 %) en peren (25- 5 %). Het interventieafval kan verpakt zijn.
−
Ander organisch afval Dit is voornamelijk het organisch afval dat vrijkomt bij het opruimen van de hallen, rotte groenten en fruit, omgevallen kisten en achtergebleven groenten en fruit in de retourkisten. Ondanks het feit dat hout, papier en karton zoveel mogelijk worden afgescheiden, kan het organisch afval zijn vervuild met onder meer papier, karton, touw en plastiek.
De aanbodcijfers voor interventieafval en het ander organisch afval verschillen van seizoen tot seizoen en van jaar tot jaar. De grootste hoeveelheid komt vrij in de oogstperiode en is afhankelijk van de productiehoeveelheid en de prijs van groenten en fruit op dat moment. Tabel 45 geeft een idee van de evolutie in hoeveelheden sinds 1992. Tabel 45.
bloemkolen tomaten appelen peren totaal
Ô91-Õ92 1.082 312 33 342 1.769
Aanbod interventieafval van veilingen (in ton per jaar)
Ô92-Õ93 2.538 6.543 100.465 2.218 111.765
Ô93-Õ94 995 5.952 75.149 7.008 89.104
Aanbod Ô94-Õ95 Ô95-Õ96 1.257 1.267 7.531 12.545 16.470 203 3.131 2.469 28.389 16.484
Ô96-Ô97 2.667 565 5.242 2.414 10.888
Ô97-Ô98 Ô98-Ô99 (¡) 1.753 2.192 810 1.304 4.849 12.755 1.099 637 8.511 16.888
Bron : VBT (Jaarverslagen) (¡) Voor appelen en peren : toestand op 31.03.99
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
105
In de toekomst zal het interventieafval verder afnemen door een afname van het aantal interveni‘ringen. In een nieuwe EG-verordening op dit gebied (nr. 2200/96) worden de maximaal te interveni‘ren hoeveelheden afgebouwd. Tussen 1997 en 2001 (overgangsperiode) loopt de hoeveelheid die jaarlijks uit de markt mag worden genomen gelijkmatig af van 50 % naar 10 % van het verkochte product. Voor appels en peren wordt de maximale hoeveelheid 8,5 %. Deze afname komt overeen met het standpunt van de sector die de voorkeur geeft aan een marktordening zonder interventiesysteem. c
Verwerking
De interventies worden aangeboden volgens de volgende prioriteitenvolgorde : − − − −
liefdadigheid (voedselbank) sociale instellingen (instellingen als OCMWÕs, kloosters, ziekenhuizen en gevangenissen) scholen dierlijke voeding en jacht
In het verleden werden de interventies in de piekperioden eveneens gebruikt als groenbemesting (na denaturatie door behandeling met vismeel). Sinds de invoering van Vlarea is dit echter niet meer toegelaten. Tabel 46.
Bestemming van de ge•ntervenieerde producten - seizoen 1997/98 (in ton en %)
Veevoeding
%
568 396 4.299 911
40 49 89 83
bloemkolen tomaten appelen peren
Sociale instellingen 79 33 271 14
% 6 4 6 1
Ongeschikt voor verbruik 771 387 271 174
% 54 47 6 16
Bron : VBT (Jaarverslag 1998)
Uit Tabel 46 blijkt dat ondanks de prioriteitstelling het meeste afval naar de veevoeding gaat. De reden hiervoor is dat de eerste drie prioriteiten de grote hoeveelheden die vaak in korte tijd vrijkomen, niet kunnen opnemen. In Tabel 46 zijn ook de voedselbanken nog niet opgenomen, omdat deze pas in 1997 zijn ingesteld. Het overige organisch afval is zo zeer vervuild dat het wordt afgevoerd als gemengd afval en wordt gestort. Vanaf 1997 wordt de hoeveelheid interventieafval gereguleerd volgens marktprincipes. De hoeveelheid die nog overblijft voor veevoeder en groenbemesting is beperkt. Dit wordt mede veroorzaakt door de voedselbanken die sinds 1997 zijn ingesteld. d
Knelpunten
− −
Er is geen constant aanbod aan afval. Groenten en fruit, maar ook planten zijn vaak verpakt met papier en/of plastiek. Voor verwerking moet die verpakking worden verwijderd. Hoewel er verschillende verwerkingsmethodes bestaan, is het niet uitgesloten dat op piekmomenten een gedeelte van het interventieafval moet worden gestort. In het studiesyndicaat COBA werd er vanuit gegaan dat maximaal 5 % van het interventieafval voor vergisting zou worden aangeboden.
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
106
2.3.1.25
Verzorgingssector a
Beschrijving sector
De verzorgingssector bestaat uit rust- en verzorgingstehuizen. Instellingen voor geneeskunde zijn uitgezonderd. b
Aanbod
In de verzorgingssector komen twee afvalstromen voor die in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval aan bod komen, namelijk het keukenafval uit de keukens van de rust- en verzorgingstehuizen en het incontinentieafval. Het keukenafval wordt onder 2.3.1.13 - Horeca behandeld. Het incontinentieafval komt in de rust- en verzorgingstehuizen vrij in de vorm van luiers en onderleggers. Het incontinentiemateriaal kan op een vrij eenvoudige manier apart worden ingezameld, wat overigens in de praktijk grotendeels al gebeurt, en het vormt zo een relatief zuivere afvalstroom. De jaarlijkse totale hoeveelheid incontinentiemateriaal, is berekend in het kader van COBA en wordt geraamd op 14.000 ton per jaar. De verwachting is dat deze hoeveelheid in de toekomst gelijk blijft. c
Verwerking
De huidige verwerking geschiedt voornamelijk door storten en gedeeltelijk via verbranding. De huidige materialen bestaan uit biologisch afbreekbare of vergistbare componenten (voornamelijk pulp) en gedeeltelijk niet biologisch afbreekbare componenten (diverse types plastiek + absorberende polymeren). Deze laatste maken ongeveer 25 tot 40 % op ongebruikt, droog gewicht uit (berekening in het kader van COBA). Het is technisch mogelijk de synthetische component via een combinatie van voor- en nabehandeling te verwijderen van de vergistbare fractie en de vergistbare fractie te verwerken in een vergistingsinstallatie. De studie (24) in opdracht van COBA heeft aangetoond dat vergisting perspectieven biedt. d
Knelpunten
−
Het incontinentiemateriaal bevat een deel niet biologisch afbreekbaar materiaal. Extra behandelingen zijn vereist om, na biologische verwerking, een kwalitatief hoogwaardig eindproduct te bekomen. De concurrentie op de markt is groot waardoor aanbieders alleen gezamenlijk op Europese of wereldschaal zullen overgaan tot volledig biodegradeerbare luiers en incontinentiemateriaal.
−
2.3.1.26
Vlees- en visverwerkende sector a
Beschrijving sector
De vleesverwerkende sector verlengt de houdbaarheid van voor consumptie geschikt vlees (uit de slachterijen) en vormt het om tot de door de consument gewenste verbruiksklare producten. De visverwerkende industrie verlengt de houdbaarheid van voor consumptie geschikte vis (uit de vismijnen) en vormt deze om tot verbruiksklare producten. Voor die eerste functie beschikken de producenten van vlees- en viswaren over een groot aantal productieprocessen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
107
(drogen, roken, koken, toevoegen van zout, ...). Tegelijkertijd maken deze het hun mogelijk om ook in de tweede functie te voorzien. Ondanks de enorme productverscheidenheid kunnen drie grote productgroepen worden onderscheiden (38) : − − −
het bereide vlees (bijvoorbeeld hammen) waarvan de anatomische entiteit nog goed herkenbaar is de vleesbereidingen (bijvoorbeeld worsten, ...) waarbij deze herkenbaarheid volledig verdwenen is de bereide gerechten (bijvoorbeeld vleesconserven, ...)
Deze opdeling gaat ook op voor de sector van de visverwerking. Tijdens het productieproces komen er ook afvalstoffen vrij. De grootste stroom bestaat uit dierlijk afval zoals vetten, beenderen en graten. Hiervoor geldt een specifieke reglementering, namelijk het besluit van de Vlaamse regering van 24.05.95 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval. Deze stroom komt dan ook niet verder aan bod in dit plan. Belangrijke afvalstromen voor deze analyse zijn het waterzuiveringsslib en de worstenvellen die niet van dierlijke oorsprong zijn. Deze worden niet beschouwd als dierlijk afval en mogen niet verwerkt worden in een verwerkingsbedrijf van dierlijk afval. Bovendien kan waterzuiveringsslib niet als diervoeder aangewend worden volgens het KB van februari 1999. De vet- en vleesdeeltjes opgevangen door roosters mogen evenmin tot diervoeder verwerkt worden in de verwerkingsbedrijven. b
Aanbod
Om tegemoet te komen aan de lozingsnormen voor afvalwater in oppervlaktewater en door de stijgende milieuheffing hebben een aantal vleesverwerkingsbedrijven ge•nvesteerd in een eigen waterzuiveringsinstallatie. De meest aangewende technieken om organische stoffen zoals vlees- en vetdeeltjes of bloedresten te verwijderen uit het proceswater bestaan uit een voorzuivering (zeven, flotatie, flocculatie) en een biologische zuivering (veelal a‘roob actief slib). Als gevolg van de bouw van waterzuiveringsinstallaties is de hoeveelheid slib de laatste jaren toegenomen. De hoeveelheid wordt geraamd op ongeveer 3.800 ton. De hoeveelheid worstenvellen die ontstaat is vrij groot, namelijk 800 ton per jaar. Ze bestaan hoofdzakelijk uit gepolymeriseerde cellulose met verder enkele volledig biodegradeerbare additieven.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
108
Tabel 47.
Aanbod organisch afval in de vlees- en visverwerkende sector (in ton per jaar).
Sector Niet voor consumptie geschikte producten (verpakt + onverpakt) Worstenvellen Olie van frituur Slib
Aanbod 594
800 3 3.838
Opmerkingen
−
− −
Totaal
Productie en verwerking van vlees : DS > 5 % en mogelijk verontreinigd met Ni, Zn, Cu en EOX Gevogelte : DS < 5 % en mogelijk verontreinigd met Ni Productie van vleeswaren en -conserven : DS > 5 % en mogelijk verontreinigd met EOX en minerale olie
5.235 Bron : PRESTI - Fevia (1998) - OVAM
c
Verwerking
De worstenvellen werden tot voor kort gestort maar kunnen ook biologisch verwerkt of verbrand worden. Om redenen van imago en verwachte kostprijsvergelijking wordt sedert enkele jaren dit afval biologisch ana‘roob verwerkt. Het waterzuiveringsslib is meestal tertiair slib. Het werd tot op heden veelal aangewend in de akkerbouw als meststof of bodemverbeterend middel. Deze afzetmogelijkheden worden echter meer en meer beperkt (cf. Vlarea en Mestdecreet). Alternatieven zijn storten (duur), verbranding of vergisting. Dit laatste biedt voor de toekomst wellicht de meeste perspectieven. Het slib van de vetvangers is primair slib. Dit wordt gebruikt als bodembemester of voor de productie van gelatine (39). In de OVAM-meldingen is aangegeven dat het slib voor het grootste deel steekvast wordt gemaakt (42 %), verwerkt in land- en tuinbouw (30%) en gestort (15%). d
Knelpunten
−
De afzetmogelijkheden van waterzuiveringsslib als meststof of bodemverbeterend middel in de landbouw worden beperkt. Er moet gezocht worden naar alternatieve verwerkingsmogelijkheden. Vermenging van waterzuiveringsslib met het dierlijk afval is te mijden. De gezamenlijke verwerking tot veevoeding is immers niet toegestaan.
− 2.3.1.27
Water en frisdranken a
Beschrijving sector
Voor de productie van mineraal water wordt het opgepompte water eerst ontlucht. Door verzadiging met koolstofdioxide wordt koolzuurhoudend mineraal water
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
109
geproduceerd. Voor frisdranken wordt het koolzuurhoudend mineraal water eerst met onder andere siroop, verschillende aromaten en kleurstoffen gemengd. b
Aanbod
Het afval dat in deze sector ontstaat, is weergegeven in Tabel 48. Tabel 48.
Aanbod organisch afval in de sector water en frisdranken (in ton per jaar)
Afvalstroom Niet voor consumptie geschikte producten (verpakt + onverpakt) Zuiveringsslib Afval van kruiden en planten afkomstig van distillaten Totaal
Aanbod 35 2.115 4
Opmerkingen −
DS : 3 ˆ 4 %
2.154 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Het grootste deel van het afval kan dienen als meststof of bodemverbeterend middel op het land. De niet voor consumptie geschikte producten moesten in het verleden worden verwijderd. De eenheid in Vlissingen (cf. 2.3.2.1b.2) kan de verpakte waters en frisdranken echter ontpakken en recupereert de inhoud als veevoeding. De hoeveelheden die op deze manier in de veevoeding terechtkomen zijn aanzienlijk, er zijn echter geen cijfers van beschikbaar. Het afval van kruiden en planten afkomstig van distillaten wordt gecomposteerd. 2.3.1.28
Zetmeelsector a
Beschrijving sector
De sector produceert zetmeel van ma•s en tarwe. Het zetmeel wordt gebruikt als grondstof voor bijvoorbeeld de productie van suikers of papier. Daarnaast komen enerzijds gluten vrij, die worden gebruikt in de voedingsnijverheid en anderzijds restproducten als tarwekiemen, zemelen en ma•svezels, die worden verkocht als veevoeder. b
Aanbod
Tabel 49.
Aanbod organisch afval van de zetmeelsector (in ton per jaar)
Afvalstroom Granulaire kool Filteraarde
Slib Totaal
Aanbod p.m. 8.000
Opmerkingen −
Na gebruik bevat de filteraarde voornamelijk stroop en eiwitten, de organische stof bedraagt ca. 70 %.
125 8.125 Bron : OWS (1996) - mondelinge mededeling sector - Fevia (1998).
De organische stromen komen vrij bij de hydrolyse van zetmeel en de raffinage van hydrolysaten en dextrines (suikers). Om suiker te zuiveren wordt granulaire kool (=Êactieve kool in granulaire vorm) gebruikt. Filteraarde (diatomee-aarde ofwel perliet) wordt gebruikt voor filtratie en zuivering van stroop. Het slib komt vrij tijdens een ana‘robe voorzuivering en a‘robe nazuivering. Het a‘robe slib wordt teruggestuurd naar de ana‘robie waar het grotendeels wordt vergist. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
110
c
Verwerking
De granulaire kool wordt na gebruik door een ander bedrijf gereinigd en vervolgens weer toegepast in het proces. De filteraarde wordt gecomposteerd. Het slib wordt gebruikt in de landbouw. De verwachting is dat deze situatie in de toekomst zal blijven bestaan. 2.3.1.29
Zuivelsector a
Beschrijving sector
De zuivelsector omvat zuivelfabrieken en de kaasmakerijen. Hierin vinden de volgende productieprocessen plaats : − −
de verwerking van melk tot verse vloeibare melk, gepasteuriseerd, gesteriliseerd, gehomogeniseerd en/of ultra-hoog verhit de productie van melkpoeder, boter, kaas en wrongel, room, ingedikte melk, wei, case•ne en lactose (melksuikers), yoghurt en desserts op basis van melk
b
Aanbod
De organische stromen die vrijkomen in de zuivelsector zijn weergegeven in Tabel 50. Niet alle stromen zijn weergegeven. Over de organische stromen die worden afgevoerd als veevoeder, zijn geen gegevens bekend. Door betere technologie en beheerssystemen dalen de hoeveelheden permanent. Uit de meldingsgegevens van OVAM blijkt dat ongeveer een vierde van het totale aanbod aan organische stromen richting veevoeding gaat. Tabel 50.
Aanbod organische stromen van de zuivelsector (in ton per jaar)
Organische stromen Waterzuiveringsslib Ander slib Vetvang Totaal
Aanbod 50.000 750 250 51.000
Opmerkingen − DS : 2 ˆ 3 %
Bron : Fevia (1998)
Het gemiddelde drogestofgehalte van het slib uit de zuivelsector bedraagt 5 ˆ 7Ê%. In Vlaanderen hebben 15 zuivelbedrijven een eigen waterzuivering met slibproductie. De uiterste waarden van het drogestofgehalte liggen op minimum 1,5 ˆ 2 % en op maximum 15 ˆ 18 %. c
Verwerking
De onverpakte organische stromen worden rechtstreeks als brijvoeder voor varkens afgevoerd. Voor het verpakt organisch afval, zoals potjes yoghurt, bestaan er technieken om verpakking en inhoud te scheiden. De afgescheiden zuivel gaat naar de veevoeding. De recuperatie van de verpakking, in dit geval plastiek, is rendabel wanneer grote hoeveelheden van een zelfde soort verpakking kunnen worden verzameld. In het zuiden van Nederland past Recyfeed deze verwerkingsmethode op grote schaal toe. In Vlaanderen gebeurt in feite hetzelfde door individuele landbouwers, zij het op zeer beperkte schaal.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
111
Wat betreft de organische stromen van de zuivelsector die naar de veevoeding gaan, is een dalende trend waar te nemen, die wordt verklaard door betere productietechnieken en kwaliteitssystemen, meer grondstofzorg en bewustmaking voor de milieu-impact. Het waterzuiveringsslib wordt volledig afgezet in de landbouw. Daar bestaat een specifieke vraag naar slib met een drogestofgehalte kleiner dan 3 % (voor grasland en dergelijke). De sector verwacht dat deze vraag zelfs nog kan toenemen. Voor de partijen met een drogestofgehalte groter dan 15 % lijkt co-compostering tot de mogelijkheden te behoren. Een aantal stromen zoals ander slib en afval uit de vetvang moeten worden verwijderd.
2.3.1.30
d
Knelpunten
−
Zuivelproducten die niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemd zijn, behoren volgens het Besluit Dierlijk Afval tot de categorie van het dierlijk afval. Indien ze een ernstig gevaar inhouden voor de gezondheid van mens of dier worden ze bovendien beschouwd als hoog-risicomateriaal. Voor de verwerking van zuivelproducten zijn de strenge verwerkingsnormen van Beschikking 96/449/EG niet van toepassing. In de praktijk echter wordt zuivelafval nooit afgevoerd naar verwerkingsbedrijven van dierlijk afval. Redenen hiervoor zijn het verpakt zijn van het afval en alternatieve verwerkingswegen zoals vervoedering.
Soja, sauzen en mayonaise, enzymen, aromaÕs, kruiden, rijstpofferijen, eierbrekerijen, noten en vruchten, zaden a
Beschrijving sector
In dit punt zijn een aantal sectoren verzameld die niet onder andere sectoren geklasseerd kunnen worden. b
Aanbod
Het aanbod aan organisch afval in deze verschillende sectoren is weergegeven in Tabel 51. Tabel 51.
Aanbod organisch afval van soja, sauzen en mayonaise, enzymen, aromaÕs, kruiden, rijstpofferijen, eierbrekerijen, noten en vruchten, zaden (in ton per jaar)
Afvalstroom Niet voor consumptie geschikte verpakkingen (verpakt + onverpakt) Waterzuiveringsslib Sojabonen en pellen AromaÕs Totaal
Aanbod 350 44.978 72 3.030 48.430 Bron : Fevia (1998)
c
Verwerking
Ongeveer de helft van het aanbod aan organisch afval in deze sectoren wordt nuttig gevaloriseerd in de landbouw als meststof of bodemverbeterend middel. Een belangrijk deel van het slib, namelijk 26.000 ton, moet worden verwijderd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
112
2.3.1.31
Knelpunten −
−
− − −
− −
In het kader van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval bestaat er enige wrevel over de definitie van afvalstoffen. Een belangrijk deel van de organische stromen die hier zijn ge•nventariseerd, wordt door de producenten immers als een ÔreststroomÕ gezien, die bovendien gecommercialiseerd wordt. Gezien de term afvalstof voor de meeste producenten een negatieve klank heeft, kan de omschrijving van deze ÔreststromenÕ als afvalstoffen de commercialisatie in het gedrang brengen. Aangenomen mag worden dat voor een belangrijk deel van de vermelde sectoren het re‘le aanbod aan organische stromen nog veel hoger ligt. Dit hangt uiteraard samen met bovenvermeld knelpunt. Verschillende organische stromen worden gecommercialiseerd en bijgevolg niet met afval geassocieerd. De sectoren vermelden deze organische stromen noch in de OVAM-meldingen, noch in de uitgevoerde enqu•tes. De toepassing van slib in de landbouw wordt soms gehypothekeerd door verontreinigingen en het lage drogestofgehalte. Voor een aantal afvalstromen zijn de verwerkingsmogelijkheden niet gekend. Het aanbod aan organische bedrijfsafvalstoffen is vaak niet continu, varieert in functie van de seizoenen en moet wegens de kans op bederf snel worden opgehaald en verwerkt. Dikwijls zijn het homogene stromen die vrijkomen. Door het lage droge stofgehalte van de natte afvalstromen zijn de kosten voor het transport hoog. (cf. 2.3.2.1e.2) Bij het ÔthuisÕcomposteren van organische bedrijfsafvalstoffen worden de risicoÕs, bijvoorbeeld onvoldoende afdoding van ziektekiemen, niet voldoende ingeschat. Het verbranden van organische bedrijfsafvalstoffen op eigen terrein is slechts onder beperkte voorwaarden toegelaten, maar wordt op vrij grote schaal toegepast.
2.3.2
Verwerking Ð afzet
2.3.2.1
Verwerking en afzet voor gebruik als veevoeder Veel organische stromen uit de voedings- en distributiesector (zie 2.3.1) komen als veevoeding in de varkens- en rundveehouderij terecht. Het gebruik als veevoeder is daarmee een belangrijke recuperatievorm. In deze paragraaf is ingegaan op het gebruik van organische stromen uit deze sectoren die rechtstreeks (van producent naar boer) of onrechtstreeks (via foeragehandelaars en gespecialiseerde bedrijven) terechtkomen in de veehouderij. Het gaat hier veelal om natte organische afvalstromen. De gegevens zijn gebaseerd op een studie die in opdracht van de OVAM is uitgevoerd door de KUL (40). De organische stromen (bijvoorbeeld sojaschroot, tarweproducten, É) die de mengvoederindustrie verwerkt tot droge voeders, zijn niet opgenomen in de analyse. Een onderscheid is gemaakt tussen keukenafval en plantaardige organische stromen. Keukenafval is gedefinieerd als Ôafval van dierlijke of plantaardige producten in rauwe of gekookte toestand, voortkomend van herbergen, kazernes, kloostergemeenschapskeukens, ziekenhuizen, hotels, refters, restaurants en andere gemeenschapskeukens en van kampeerterreinenÕ (koninklijk besluit
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
113
24.01.1969). Met plantaardige organische stromen zijn alle stromen bedoeld uit de voedings- en distributiesector die geen vis of vlees bevatten. Omdat bij het gebruik van organische stromen als veevoer sprake is van een internationale markt zijn in de paragrafen waar dit relevant is tevens de belangrijkste ontwikkelingen in Nederland en Duitsland opgenomen. Het vervoederen van keukenafval aan runderen is verboden op basis van de EGbeschikking 94/381/EG waarin is opgenomen dat geen zoogdiereiwitten gevoederd mogen worden aan runderen. Zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland komt het rechtstreeks en onrechtstreeks vervoederen van natte organische stromen voor. Per land zijn er echter specifieke regelgevingen die het vervoederen van bepaalde stromen (bijvoorbeeld keukenafval) al dan niet mogelijk maken (zie ook 4 - Instrumenten en f - Regelgevende aspecten). a
Situering
Organische bedrijfsstromen worden rechtstreeks en onrechtstreeks vervoederd. Bij ÔrechtstreeksÕ vervoederen ondergaat de stroom geen omvorming (41) voor de vervoedering aan het dier (bijvoorbeeld groenten aan runderen). De meeste organische stromen worden echter onrechtstreeks vervoederd. Veelal worden de organische stromen onderling gemengd en/of vermengd met meel of stro. Aardappelstoomschillen, bierdraf, enz. worden na inmenging met stro gevoederd aan rundvee. De grootste stroom gaat naar de brijvoeding in de varkenshouderij. Deze brijvoeders worden praktisch altijd op het varkensbedrijf zelf aangemaakt. Soms levert een veevoederbedrijf een finaal brijvoeder bij de varkenshouders af, maar dit gebeurt alleen op zeer beperkte schaal. De verwerking van keukenafval na sterilisatie door lokale varkenshouders is in Vlaanderen toegelaten en wordt geregeld door het koninklijk besluit 24.01.1969 (cf.Ê4 - Instrumenten). Aangezien het echter om afvalstoffen gaat, moet er een regeling worden uitgewerkt in het kader van het Afvalstoffendecreet. De hoeveelheid keukenafval die op deze manier wordt vervoederd bedraagt ongeveer 6.300 ton per jaar en zou kunnen worden uitgebreid tot 10.000 ton/jaar. De varkenshouder vermengt het keukenafval met andere organische stromen en meel. Er bestaan geen exacte gegevens over de hoeveelheden afval die terechtkomen in de dierlijke voeding. Naar schatting wordt aan zoÕn 200.000Êvarkens in Vlaanderen brijvoeding verstrekt. Met de bijkomende (kleine) 7.000 varkens die met keukenafval gevoederd worden, geeft dit een totaal van ongeveer 207.000Êvarkens. Op een totaal van 10-11 miljoen slachtingen per jaar (2,5 rondes per jaar) betekent dit dat ± 5 % van de totale varkensstapel (4ʈÊ4,4Êmiljoen) met brijvoeding wordt gevoederd. Veel Belgische varkenshouders staan voor de levering van veevoeder onder contract bij mengveevoederbedrijven en zijn aan dat bedrijf verbonden. Het aandeel van brijvoeding in de markt van varkensvoeding is hierdoor in vergelijking met Nederland en Duitsland beperkt. Een deel van het organisch bedrijfsafval komt rechtstreeks bij de boer terecht zonder tussenkomst van foeragehandelaars of gespecialiseerde bedrijven. Bij Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
114
kleine hoeveelheden gebeurt de ophaling bij de producent van het organisch afval door de plaatselijke veehouders. De varkenshouders die hun dieren voederen met brij moeten zekerheid hebben over de aanvoer van hun basisproducten en doen hiervoor beroep op gespecialiseerde foeragehandelaars/bedrijven (regelen verkoop van natte plantaardige organische afvalstromen) of op de producenten van de afvalstof zelf. In tegenstelling tot de varkenshouder die keukenafval vervoedert, halen deze boeren zelf praktisch geen ladingen op. Ze zijn hoofdzakelijk afgestemd op continu vrijkomende organische bedrijfsafvalstromen. De enkelvoudige stromen worden opgeslagen in siloÕs en opslagruimtes bij de varkenshouder. Knelpunt −
− b
De markt van brijvoeding in Vlaanderen is beperkt door de ÔvoedertraditieÕ (verwevenheid van varkensbedrijven met mengveevoederfirmaÕs). In Nederland is de brijvoedingmarkt meer uitgebouwd, ongeveer 20-25 % van de Nederlandse varkensstapel krijgt brijvoeding. Deze marktsituatie kan bepalend zijn voor eventuele verdere uitbreiding van brijvoeding in de toekomst (afzetgebied van organische reststromen). De bedrijfsgrootte is van groot belang voor de rendabiliteit van brijvoeding. Omtrent de vervoedering van keukenafval dient een consistente regelgeving te worden uitgewerkt (OVAM Ð Ministerie van Landbouw). Technieken
Het rechtstreeks vervoederen van organische bedrijfsstromen heeft geen specifieke technieken nodig. Bij onrechtstreekse vervoedering worden de stromen onderling gemengd en/of ingemengd met droge voeders. De verwerkingstechniek (bij de boer zelf of in gespecialiseerde bedrijven) hangt af van de organische stroom die ingemengd wordt in het voeder. Zo wordt het keukenafval gekookt en gemengd door de varkenshouders. Daarnaast zijn er de plantaardige organische bedrijfsstromen uit de distributiesector en voedingsindustrie die, indien nodig, ontpakt, gemalen, gemengd, aangezuurd en/of gedroogd worden. De meeste organische stromen worden, in tegenstelling tot het keukenafval, niet verwarmd v——r gebruik in de dierlijke voeding. b.1
Verwerking van keukenafval
De locaties van de producenten van het keukenafval liggen in een straal van ongeveer 30 km rond het bedrijf van de varkenshouder. Het gaat hier veelal om ziekenhuizen, rustoorden, gehandicapteninstellingen, jeugdinstellingen, restaurants, scholen en vakantieoorden. De opslag van het keukenafval bij de producent gebeurt in plastieken of ijzeren tonnen/rolcontainers van 100, 200 of 240 liter, al dan niet met deksel. De varkenshouder haalt deze tonnen/rolcontainers met een hiervoor bestemde vrachtwagen 1 tot 3 maal per week op en laat op hetzelfde moment gereinigde lege tonnen/rolcontainers achter. Het keukenafval is gescheiden van papier, plastiek, grote beenderen, enz. . Het afval wordt eerst gemalen en gemixt en dan gekookt in een stoomketel. De verwerkingscondities zijn variabel van bedrijf tot bedrijf, de temperatuur schommelt
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
115
tussen 90 en 160 ¡C en de tijdsduur tussen 1 en 4 ˆ 5 uur. In een enkel geval worden biofilters gebruikt om geurhinder te beperken. Na verhitting wordt het keukenafval veelal gemengd met andere producten in een andere silo of bak. De ingemengde stoffen worden niet aangezuurd om de houdbaarheid te verlengen. Noch ondergaan zij een hittebehandeling, tenzij om de verteerbaarheid (bijvoorbeeld tarwezetmeel) te verhogen. Deze manier van brijvoedering kent in Vlaanderen geen doorgedreven procesautomatisatie op het varkensbedrijf. De verwerking van keukenafval samen met producten uit de distributie- en voedingsnijverheid gebeurt in Duitsland al op grotere schaal in gespecialiseerde bedrijven. Het organisch afval wordt na malen en menging, gestoomd in gespecialiseerde ketels. In het ene bedrijf wordt gesteriliseerd op 90 ¡C gedurende 1Êuur. In een ander bedrijf verwerkt men keukenafval aan destructienormen : 133 ¡C bij 3 bar gedurende 20 minuten. Dit verhittingsproces is geautomatiseerd waardoor een continue procescontrole mogelijk is. In de bedrijven en bij het transport is er een strikte opvolging van de hygi‘nisch-sanitaire voorwaarden die de wet oplegt. De samenstelling en voederwaarde van het brijvoeder zijn vaak per partij bepaald zodat de landbouwer de nodige informatie krijgt om een voederschema op te stellen. Het verschil tussen deze verwerking en die bij de Vlaamse varkenshouders ligt in het feit dat verschillende afvalstromen samen worden gemengd en gestoomd, terwijl bij de Vlaamse varkensboeren alleen keukenafval wordt gekookt. In Duitsland gebeurt de verwerking van keukenafval hoofdzakelijk in grootschalige installaties, ook nog wel door de landbouwer zelf. In Vlaanderen zijn het enkel de individuele varkenshouders die keukenafval verwerken. Knelpunt −
De productie en het gebruik van brijvoeder vragen om technische aanpassingen en investeringen in het bedrijf.
b.2
Verwerking van plantaardige organische bedrijfsstromen.
Zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland wordt de afzet van plantaardige organische bedrijfsstromen in de dierenvoeding meestal geregeld door een foeragehandelaar of door gespecialiseerde bedrijven. De levering van een organische stroom bij de varkenshouder gebeurt soms ook door de producent zelf. Indien de hoeveelheden kleiner zijn, gebeurt de ophaling door plaatselijke veehouders. Meestal wordt het finale brijvoeder op het varkensbedrijf zelf gemengd met behulp van een computergestuurde brijvoederinstallatie. In Vlaanderen ontpakken een aantal varkenshouders zelf melkproducten via een maalsysteem met schroef. De gespecialiseerde bedrijven oefenen verschillende activiteiten uit. Er zijn bedrijven die zich richten op het drogen van organische afvalstromen. Vloeibare stromen uit de voedingsnijverheid zoals vetten, enzymen, deeg, mosterdzaad of eiwithydrolysaten worden na menging opgeslagen in siloÕs of gewoon op de grond. Daarnaast zijn er bedrijven die zich richten op droge organische producten uit koekjesfabrieken, industri‘le bakkerijen, enz. . Na een maalproces worden deze Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
116
als droge producten geleverd voor de brijvoeding. De enkelvoudige grondstoffen kunnen ook in het verwerkende bedrijf verder gemengd en gepelletiseerd worden. Er zijn in Nederland een aantal gespecialiseerde bedrijven/handelaars gericht op de verwerking en distributie zowel van vloeibare organische stromen als van droge stromen zoals koekjes, brood of wafels. De laatste ontwikkelingen situeren zich op het gebied van het ontpakken van voedingswaren uit de distributiesector en de verwerking/afzet ervan in de varkensbrijvoeding. Anno 1999 komt organisch afval uit Belgische distributieketens terecht in Nederland en wordt het verkocht aan Nederlandse varkenshouders. In deze bedrijven worden groenten en fruit voorgebroken en vermoest tot een vloeibare pap. Verpakte producten zoals yoghurt en verpakte groenten worden geperst om de inhoud en verpakking van elkaar te scheiden. Verpakkingen zoals plastiekfolie en karton komen via een luchtsysteem in aparte bunkers terecht. Glazen flessen met melk, limonades, fruitsappen, enz. (dun vloeibaar) worden gebroken. Het glas komt terecht in een container. Het product wordt van de verpakking gescheiden via een zeef. Tetrapak en blik worden geperst waardoor een terugname van de verpakking mogelijk is. Tot slot kunnen ook flessen met een kroonkurk machinaal ontkurkt worden waardoor een 100 % recyclage kan gebeuren van zowel fles als inhoud. De stromen komen in aparte opslagtanks waar ze, indien nodig, verder worden aangezuurd. De enkelvoudige stromen worden afgeleverd aan de varkenshouders die hun brijvoeder mengen op het bedrijf zelf. Knelpunten − −
−
c
Het ontpakken van verpakte producten uit de distributiesector vergt gespecialiseerde, dure machines. De samenstelling van natte organische stromen en vooral van keukenafval is niet altijd constant. Vooral het voederen van keukenafval aan varkens kent weinig tot geen standaardisatie betreffende de formulering van de samenstelling en voedingswaarde van de brij in Vlaanderen. De varkenshouder zelf ziet hier echter geen probleem. In de moderne varkensbedrijven waar brijvoeding van plantaardige organische stromen geautomatiseerd is, stelt deze formulering geen probleem door de deskundige begeleiding van de veevoederfirmaÕs die raad geven over het samenstellen en mengen van het brijvoeder. Hierbij is het nodig de chemische samenstelling van de enkelvoudige stoffen te kennen. Het is ook wenselijk om te werken met goed ÔloopbareÕ stromen om problemen te voorkomen bij de opslag, inmenging en het transport van de brij door de leidingen. De varkenshouder die zijn dieren met brij voedert is sterk afhankelijk van de producenten van de organische stromen, zowel qua hoeveelheden (seizoenproductie) als qua kwaliteit (bijvoorbeeld verontreiniging met een reinigingsproduct). Acceptievoorwaarden
Voor de vervoedering van organische stromen aan dieren zijn er geen milieuhygi‘nische eisen opgelegd. Wel kunnen er eisen worden gesteld vanuit hygi‘nisch-sanitair standpunt om risicoÕs voor dier- en volksgezondheid zo veel mogelijk uit te sluiten. In het verleden was wettelijk vastgelegd welke stoffen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
117
toelaatbaar waren in de dierlijke voeding. Sinds 1999 wordt echter gewerkt met een negatieve lijst van producten die niet in de veevoeding worden toegelaten. c.1
Keukenafval
In Vlaanderen en Duitsland is het voederen van keukenafval aan dieren onder bepaalde voorwaarden toegelaten (zie 4 - Instrumenten en f - Regelgevende aspecten) Het binnenkomende keukenafval op het verwerkende bedrijf moet vrij zijn van plastiek, glas, papier, folie, bestek, grote beenderen, enz. . Een goede scheiding van het keukenafval en niet-eetbare producten is dan ook een eerste vereiste. Daarenboven mag er geen microbieel bederf zijn van het keukenafval. Het gesteriliseerde keukenafval wordt verwacht vrij te zijn (of niet-schadelijke dosissen te bevatten) van bepaalde bacteri‘n (Enterobacteri‘n, Salmonella, Coliformen), virussen (bijvoorbeeld varkenspestvirus), toxines, schimmels, antibioticaresiduen, enz. . c.2
Plantaardige organische bedrijfsstromen
Tot begin 1999 werd gewerkt met een positieve lijst van producten die toelaatbaar waren als grondstof in de dierlijke voeding. Deze lijst was gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 10.09.87 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding. Voor 80 % waren het organische stoffen (zowel plantaardig als dierlijk) in droge vorm. Vanaf mei 1999 is er echter een nieuw koninklijk besluit van 08.02.99 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding van kracht, dat het koninklijk besluit van 10.09.87 opheft. In het nieuwe koninklijk besluit van 08.02.99 wordt algemeen aangegeven welke stoffen niet als of in dierlijke voeding mogen gebruikt worden of aanwezig zijn. Fecali‘n, urine, huishoudelijk afval, onbehandeld afval van eetgelegenheden en slib van waterzuiveringsinstallaties waarin afvalwater wordt behandeld, zijn niet toegelaten. Verder behandelt het koninklijk besluit het in verkeer brengen en de etikettering van stoffen bestemd voor dierlijke voeding. Via het ministerieel besluit van 12.02.99 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding worden deze ongewenste stoffen en producten vastgesteld. Voor een aantal ongewenste stoffen en producten worden maximumgehaltes bepaald. De toegelaten toevoegingsmiddelen zijn eveneens in het ministerieel besluit opgenomen. Net als voor keukenafval zijn er geen milieuhygi‘nische eisen opgelegd. Een goede scheiding van verpakkingsmateriaal en het beperken van schadelijke bacteri‘n, schimmels, virussen, enz. is essentieel. Ook in Nederland staan alle producten die niet zijn toegelaten in de dierlijke voeding op een negatieve grondstoffenlijst; al de overige producten zijn dus wel toegelaten. Er mogen geen vleesproducten verwerkt worden tot veevoeding, tenzij onder de speciale voorwaarden voor de verwerking van dierlijk afval. In de Nederlandse GMP-regeling is geformuleerd aan welke voorwaarden het brijvoeder moet voldoen (bijvoorbeeld vervuilingsgrens van verpakking < 1 %).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
118
d
Sanitaire aspecten
d.1
Keukenafval
Het koninklijk besluit van 24.01.1969 geeft de bepalingen weer voor de verwerking en het gebruik van keukenafval in de veevoeding. De varkenshouders verwarmen het keukenafval tot een temperatuur tussen 90 en 160 ¡C gedurende 1 tot 4 ˆ 5 u. Ongeveer 3 maal per jaar nemen de provinciale diergeneeskundige diensten stalen van het voeder op het varkensbedrijf. De varkenshouders zelf zijn ervan overtuigd dat varkenspest niet door het vervoederen van keukenafval wordt veroorzaakt mits een goede warmtebehandeling gerespecteerd wordt. De reiniging en ontsmetting van tonnen en vrachtwagens wordt goed toegepast zowel bij de varkenshouder als in het bedrijf. De hygi‘nische bewaring van het keukenafval in goed gereinigde tonnen vermindert de kans op schimmelontwikkeling en microbieel bederf. Knelpunten −
−
In het koninklijk besluit van 1969 staan geen concrete voorwaarden (temperatuur, tijdsduur, druk) voor de sterilisatie van het keukenafval. Het besluit definieert niet wat ÔsterilisatieÕ inhoudt (normen). Het varkenspestvirus dat potentieel aanwezig kan zijn in keukenafval, zou verdwijnen onder de huidig aangewende verwerkingscondities (42). Het verdwijnen van het eventueel aanwezige BSE prion onder de huidige verwerkingsmethode wordt echter in vraag gesteld (43). Voor de verwerking van keukenafval zouden in de toekomst dus eerder dezelfde destructienormen (133 ¡C, 3 bar, 20 min) moeten gelden als voor Ôdierlijk afvalÕ (44). Om deze normen te halen zijn extra investeringen in de installatie nodig. Deze normen veroorzaken echter een vermindering van de voedingswaarde (bijvoorbeeld afbraak van vitaminen) van het keukenafval. Destructienormen zijn bij de lokale varkenshouders met hun huidige infrastructuur waarschijnlijk niet haalbaar.
d.2
Plantaardige organische bedrijfsstromen
−
In tegenstelling tot het keukenafval, worden de meeste plantaardige organische bedrijfsstromen niet verwarmd. Dit verhoogt de kans op aanwezigheid van microbi‘le entiteiten, residuen, enz. indien de stromen langere tijd bewaard moeten worden. Om snel bederf tegen te gaan, worden bepaalde stromen aangezuurd. De sanitaire controle op brijvoeder is in Vlaanderen beperkt. In Duitsland is er regelmatig controle. De meeste mengveevoederbedrijven in Vlaanderen zijn niet uitgerust om brijvoeding te maken. Het mengen van verschillende natte en droge ingredi‘nten tot een brijvoeder is daarom meer aangewezen bij de varkenshouder zelf en wordt vergemakkelijkt indien de nodige automatisatie en computersturing aanwezig zijn op het varkensbedrijf. Dit vergt investeringen en een deskundige aanpak. Daarenboven moet de varkenshouder snel kunnen reageren om een oplossing te vinden als er iets mis gaat met een bepaalde organische stroom die ingemengd wordt in de brij. In Nederland en Duitsland wordt brijvoeder op veel grotere schaal toegepast. In Nederland betreft het zoÕn 2 - 2,5 miljoen (20 - 25 % van de varkensstapel) (45). De brijvoedermarkt kent nog een sterke opmars. Het gaat veelal om grote Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
119
varkensbedrijven (meer dan 5.000 varkens per bedrijf). In Nederland zijn de producenten van droge veevoeders vaak verbonden met foeragehandelaars om de brijvoedermarkt verder uit te bouwen en de varkenshouders optimaal te begeleiden. Knelpunten − −
−
Voor aardappelproducten bestaat het probleem dat bruinrot mogelijk kan worden verspreid (en potentieel besmettingsgevaar inhoudt) via de mest. Er moet continu aandacht zijn voor de eventuele aanwezigheid van ziektekiemen, ongewenste chemicali‘n zoals zware metalen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen (pesticiden) en eventuele residuen (antibiotica of coccidiostatica). Bij foeragehandelaars blijkt soms weinig controle te zijn op microbi‘le entiteiten (bijvoorbeeld Salmonella). Organische stromen hebben een beperkte houdbaarheid. De omloopsnelheid van de organische stromen, vormt een groot probleem omdat zij in tamelijk grote hoeveelheden worden geleverd (1 ton). Om de reststromen zo snel mogelijk te vervoederen is er een minimum van 1.000 1.500 vleesvarkens en 400 zeugen per bedrijf nodig.
e
Economische aspecten
e.1
Keukenafval
Het keukenafval wordt In Vlaanderen ofwel gratis opgehaald door de varkensboeren, ofwel krijgt de varkenshouder een vergoeding voor de ophaling (1.000 - 4.000 BEF/maand). In een enkel geval betaalt de boer 40.000 BEF/jaar voor het afhalen van het keukenafval bij een grootkeuken. In de meeste gevallen wordt de boer echter vergoed voor de ophaling van het keukenafval. Voor de producent is deze manier van ophaling een goedkoop alternatief. Het keukenafval wordt meestal gemengd met andere producten. Bijgemengde afvalstoffen zijn rechtstreeks afkomstig van mislukte producties uit de voedingsnijverheid of worden door een foeragebedrijf geleverd. De gemiddelde voederkostprijs bedraagt (namelijk mengsel van keukenafval met andere producten) ongeveer 10 BEF/vleesvarken,dag afhankelijk van het in te mengen product en het groeistadium van het dier. Tabel 52 bevat een raming van de totale voederkosten per dier over de hele mestperiode van een vleesvarken. Het vetmesten van varkens (tot 100 - 110 kg levend gewicht) met brijvoeding op basis van keukenafval kost gemiddeld 1.200ÊBEF/varken. Het voederen met droog voeder kost gemiddeld 2.100 BEF per varken. Hieruit blijkt dat er een sterke reductie is van de voederkosten per dier met brijvoeding waarin keukenafval is vermengd, ten opzichte van het traditionele droge voeder (± 40 % per dier). Dit brengt een economisch voordeel mee voor de varkenshouder. De voederkosten maken immers 40 ˆ 60 % van de totale kosten uit per dier.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
120
Tabel 52.
Raming van de totale voederkosten per dier (brijvoeding op basis van keukenafval)
Gemiddelden over de hele mestperiode Opgenomen hoeveelheid voeder per dier per dag Kostprijs per l of kg voeder
Duur van de mestperiode Totale kosten aan voeder per dier (excl. investering en bewerking)
Brijvoeder met keukenafval 5l
Traditionele droge voeders 1,9 kg
2 BEF (keukenafval met andere ingemengde stoffen) 110 - 130 dagen 1.100 - 1.300 BEF
10 BEF (*)
100 - 120 dagen 1.900 - 2.280 BEF
(*) Een kilo mestvarkenmeel/zeugenmeel kost 8 - 10 BEF; een kilo biggenmeel kost 10Ê-12ÊBEF (afhankelijk van de grondstoffenprijzen en de afgenomen hoeveelheid).
Men zou denken dat de kosten bij brijvoedering 900 BEF per varken lager liggen. Er zijn echter extra kosten : − − −
voor de verwerking en vervoedering van keukenafval zijn bijkomende investeringen vereist langere mestperiode lagere prijs per kg (varkens zijn vetter indien er geen goede aangevulde voeding is)
De totale investering van een stoominstallatie en een meng- en verdeelsysteem voor brijvoeding met keukenafvalinmenging wordt geschat op 10 - 20 miljoen BEF (voor zoÕn 1.500 varkens). Dit komt neer op zoÕn 10.000 BEF per varkensplaats (400 ˆ 800 BEF per varken). e.2
Plantaardige organische bedrijfsstromen
De prijzen vari‘ren tussen 0,2 en 4 BEF/l-kg van organische stromen die ingemengd worden in de brij. De prijs van organische stromen die uit de distributiesector terechtkomen in gespecialiseerde ontpakkingsbedrijven voor de verwerking tot basisproduct voor brijvoeders, bedraagt tussen 0,95 (verpakte groenten, fruit) en 2,3 (glazen potten, conserven) BEF/l-kg (exclusief transport), afhankelijk van het verpakkingsmateriaal van het product. De transportkosten vari‘ren tussen 180 en 330 BEF/ton, afhankelijk van de afstand. Na menging bij de varkenshouder kost een liter brij ongeveer 1,5 ˆ 2 BEF, afhankelijk van de prijzen van de ingemengde stoffen. De grootste winst ligt in de besparing op de voederkosten die geschat wordt op 10 - 30 % ten opzichte van droge voeders. Globaal zou er een winst per vleesvarken zijn van ongeveer 300Êtot 900ÊBEF (in vergelijking met droge voeders), exclusief de afbetaling van onder andere de installatie, stallen en arbeidskosten. De winst inclusief alle investeringskosten die gepaard gaan met brijvoeding, bedraagt ongeveer 10 tot 15Ê% (46). De investering voor een brijvoederinstallatie (computer, gecoate vloeren, voederbakken, voorraadtanks, menginstallatie en pijpleidingen, exclusief stal) voor 1.500 varkens bedraagt bij benadering 15 miljoen BEF (47). Ondanks de hoge technische investeringen kan het voederen van organische stromen toch economisch interessant zijn. De financi‘le voordelen van brijvoedering zijn gekoppeld aan grootschaligheid (rendabiliteit vanaf 1.000 tot 1.500Êvarkens/bedrijf, 400Êzeugen/bedrijf), vŽrgaande automatisering en investeringen, gunstige Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
121
geografische positie van de varkenshouder ten opzichte van de producenten van de organische afvalstoffen (in een straal van 100 km). Knelpunt −
Door het lage drogestofgehalte van de natte afvalstromen zijn de kosten voor het transport (± 25 BEF/km) hoog. Voor de producent van het afval is dit een grote kostenpost.
f
Regelgevende aspecten
f.1
Wetgeving omtrent keukenafval
Voor de specifieke regelgevingen in Vlaanderen omtrent het vervoederen van keukenafval (koninklijk besluit 24.01.1969) verwijzen we naar Instrumenten. In Nederland mag naar aanleiding van het uitbreken van de Afrikaanse varkenspest (1986) en de huidige BSE-problematiek het keukenafval (swill) afkomstig uit de horeca- en dienstensector niet worden vervoederd aan varkens, pluimvee en herkauwers. Het verbod voor het vervoederen van swill aan varkens en pluimvee is opgenomen in de ÔRegeling verbod voedsel en slachtafvallenÕ. Het vervoederen van swill aan runderen is verboden op basis van de Beschikking 94/381/EG waarin is aangegeven dat geen zoogdiereiwitten gevoederd mogen worden aan runderen. In Nederland bestaan er wel installaties die swill kunnen drogen tot een product met 90 % droge stof dat door de mengvoederfabrikanten kan worden gebruikt voor droge mengvoeders. Deze installaties zijn echter anno 1999 niet werkzaam. Nederland wil eerst een regeling uitbouwen om het volledige verwijderingstraject te controleren, om verwerkingsbedrijven te certificeren en om algemeen erkende regels en eisen op te stellen voor het verwerkingsproces en het eindproduct van het swill. Dan pas zou vervoedering van swill toelaatbaar zijn in Nederland. In Duitsland mag keukenafval vervoederd worden aan dieren mits aan bepaalde normen wordt voldaan. Zo is in Duitsland de verwerking van keukenafval tot diervoeding in vergunde bedrijven onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Deze voorwaarden beschrijven : − − − − −
diergeneeskundige inspectie op het bedrijf de verwerkingsvoorwaarden van het keukenafval de registratie van het verhittingsproces het respecteren van een reine en onreine zone op het bedrijf de regelmatige reiniging en desinfectie van ruimten, transportmiddelen, É
In Duitsland worden vanaf 28/04/2000 de voorwaarden voor de verwerking van keukenafval met vleesresten strenger, vooral op het vlak van hygi‘nisatie in het bedrijf. Hierdoor zal de verwerking bij de lokale varkenshouder wellicht verminderen. Knelpunten −
Hoewel er een controlesysteem bestaat van het Ministerie van Landbouw, vervoederen sommige varkenshouders het keukenafval ook illegaal (dat wil zeggen zonder voorafgaande warmtebehandeling). Op dat moment is er een potentieel sanitair probleem.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
122
− −
−
− f.2
Bij de varkenshouders is er soms onwetendheid over de bestaande regelgevingen omtrent de milieuvergunningen die nodig zijn voor de opslag en verwerking van keukenafval. Er is onduidelijkheid omtrent de Europese regelgeving voor het verwerken van keukenafval. De normen die gelden voor de verwerking van dierlijk afval gaan niet op voor het keukenafval dat in deze regelgeving beschouwd wordt als een uitzondering op dierlijk afval. Verbod op het verbranden en storten van organisch afval (bijvoorbeeld Vlarea in Vlaanderen) maakt van de afzet van keukenafval in dierlijke voeding een voor de hand liggende keuze. Een verbod op het vervoederen van keukenafval is dus niet wenselijk. Het zou toegelaten moeten worden onder de verwerkingsnormen van Ôdierlijk afvalÕ om niet in tegenspraak te komen met de milieudoelstellingen. Het Ministerie van Landbouw verstrekt geen nieuwe vergunningen aan varkenshouders die willen starten met een installatie van brijvoeder. Wetgeving omtrent plantaardige organische bedrijfsstromen
Cf. 4 - Instrumenten. Op Europees vlak is er een voedermiddelenlijst in voorbereiding. Knelpunt −
Er is onduidelijkheid over de regelgeving rond keukenafval. OVAM moet een regeling voor ophaling en verwerking van keukenafval opstellen. Deze moet afgestemd zijn op de EU-regelgeving.
f.3
Kwaliteitscontrole
In Vlaanderen (BEMEFA) wordt er gewerkt aan de uitbouw van een GMP(Good Manufacturing /Managing Practice)-regeling zoals deze in Nederland al van toepassing is. GMP is een kwaliteitsgarantiesysteem met drie hoofdthemaÕs : − − −
ongewenste stoffen en producten buiten de productieketen houden maximaal hygi‘nisch produceren een duidelijke inventarisatie en kritische benadering van het gebruik van toevoegingsmiddelen en geneesmiddelen
Naar aanleiding van de dioxineproblematiek werd in dit kader een nota uitgewerkt rond de kwaliteit van diervoedervetten. In Vlaanderen zal de toepassing van deze regeling echter op een tweetal gebieden verschillen van deze in Nederland : − −
de brijvoeding wordt niet opgenomen in deze GMP-regeling omwille van de controleerbaarheid (residuproblemen van antibiotica, coccidiostatica, ...) er wordt voorgesteld dat de controle in Vlaanderen zal gebeuren door een onafhankelijk orgaan; in Nederland worden de regelgeving Žn de controle uitgevoerd door hetzelfde orgaan, namelijk het ÔProductschap voor veevoederÕ.
Het label wordt in Nederland uitgereikt door het productschap aan de producenten van veevoeder. Het GMP is niet verplicht maar wordt door de meeste afnemers ge‘ist. De markt reguleert hierdoor zelf de kwaliteit. Deze GMP-regeling geldt
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
123
zowel voor de droge als natte enkelvoudige en gemengde producten. Brijvoeding is dus ook opgenomen in het Nederlandse GMP-systeem. In Duitsland controleren verschillende overheidsinstanties de hele ÔkeukenafvalstroomÕ. De producenten van het keukenafval moeten een certificaat hebben voor de aflevering aan een vergund verwerkingsbedrijf. Daarenboven krijgen de producenten nog een controle van de levensmiddelencontroledienst. De verwerkingsbedrijven worden gecontroleerd op installaties, op sanitaire aspecten alsook op in- en uitgaande volumes. Ze zijn ook vergunningsplichtig. Zij worden bijgestaan door een ÕKamer van landbouwÕ voor de menging van dit keukenafval met andere brijvoedercomponenten. g
Knelpunten
−
De markt van brijvoeding is in Vlaanderen beperkt door de ÔvoedertraditieÕ (verwevenheid van varkensbedrijven met mengveevoederfirmaÕs). Het toepassen en produceren van brijvoeder vraagt om technische aanpassingen, investeringen en kennis omtrent de formulering van de samenstelling en de voedingswaarde van de brij op het landbouwbedrijf. Kwaliteit van de organische bedrijfsafvalstoffen is uitermate belangrijk met het oog op het vervoederen van de brij. Er is een leemte op het vlak van de wetgeving rond de vervoedering van organische bedrijfsafvalstoffen met dierlijk materiaal, bijvoorbeeld keukenafval. Omwille van het mogelijk illegaal vervoederen van keukenafval is er een potentieel sanitair probleem. Enkel de verwerking bij destructienormen zou voldoende garanties bieden voor de vernietiging van het BSE prion. Toch bestaat er onduidelijkheid omtrent de Europese regelgeving. Keukenafval van internationale transportmiddelen moet worden verwerkt in een destructiebedrijf of worden verbrand. De omloopsnelheid van organische stromen die ingemengd worden in brijvoeder moet zo kort mogelijk worden gehouden.
− − −
− − − 2.3.2.2
Verwerking en afzet voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel a
Situering
Uit de beschrijving van de sectoren waar organische stromen vrijkomen, blijkt dat veel organische stromen worden gebruikt of verwerkt in of als meststof of als bodemverbeterend middel. Dit is een belangrijke vorm van recuperatie. De meeste organische bedrijfsstromen worden rechtstreeks op de bodem toegepast. Vanaf het bedrijf waar de afvalstoffen vrijkomen, worden zij naar het land gebracht en uitgespreid. De bewerking is vaak gering en bestaat uit droging, stabilisering, enz.Ê. Alleen bij slib wordt, afhankelijk van de waterzuiveringstechniek, een meer uitgebreide bewerking toegepast. Voor deze afvalstromen is toepassing op de bodem een eenvoudige en goedkope oplossing. Slechts een zeer klein deel van het organisch bedrijfsafval wordt vergist of gecomposteerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat composteren of vergisten een veel duurdere verwerkingsvorm is dan rechtstreeks op het land uitrijden. Tevens ontbreekt de noodzakelijke composteer- en vergistingscapaciteit. Initiatieven voor de realisatie hiervan zijn tot nu toe niet doorgezet door een onvoldoende gegarandeerd en continu aanbod.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
124
Aan het gebruik van organische stromen op het land waren tot eind 1997, afgezien van de landbouwkundige eisen die ook milieuaspecten inhouden, geen milieuhygi‘nische voorwaarden verbonden. Met de inwerkingtreding van Vlarea is deze vorm van gebruik ook milieuhygi‘nisch gereglementeerd. De organische stroom moet minimaal zijn opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen. Vooraleer een afvalstof hierop wordt geplaatst moet ze aan een aantal voorwaarden voldoen. Een strikte uitvoering van Vlarea betekent dat veel organische stromen, bijvoorbeeld groente- en fruitresten van de voedselverwerkende industrie, niet meer op het land mogen worden gebracht, omdat zij niet op de lijst van secundaire grondstoffen staan of, in het geval van slib, niet voldoen aan de milieuhygi‘nische eisen. In de praktijk gebeurt dit echter nog steeds omdat er vrijwel geen andere verwerkingswijzen zijn. Daarnaast zijn alternatieve oplossingen in vergelijking met toepassing op het land veel duurder. Oogstresten die ontstaan op het landbouwbedrijf bij de bewerking van de oogst tot verkoopbare producten worden niet als afvalstoffen beschouwd, indien ze binnen het landbouwbedrijf op een landbouwkundig en milieuhygi‘nisch verantwoorde wijze worden toegepast. Deze oogstresten worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel. Indien de oogstresten echter op de cultuurgrond blijven liggen en niet worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, is dit geen verantwoorde verwerkingswijze. In voorkomend geval moeten de plantenresten worden afgevoerd naar een vergunde inrichting voor verwerking van afvalstoffen. De Code van goede landbouwpraktijk stelt dat er bij bemesting in de eerste plaats dierlijke mest moet worden gebruikt en dat een eventuele aanvulling gebeurt met kunstmest. Er is geen sprake van recuperatie van organische bedrijfsafvalstoffen (andere meststoffen) om de balans aan te vullen. Nochtans zijn andere meststoffen vaak een waardevolle aanvulling, bijvoorbeeld als bron van stabiel organisch materiaal. b
Wettelijk kader
Sinds 1998 is de regelgeving voor het op het land brengen van afvalstoffen als meststof of bodemverbeterend middel verder aangescherpt. Het gebruik van afvalstoffen in of als meststof of bodemverbeterend middel op het land is alleen toegestaan wanneer deze zijn opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen in Vlarea. Voor behandeld slib, papierschuim en GFT-compost is aanvullend nog een gebruikscertificaat vereist. Dat document levert de OVAM af. Het vermeldt de algemene en specifieke voorwaarden die de gebruiker moet naleven. Een afvalstof kan in de lijst van secundaire grondstoffen worden opgenomen als ze aan een aantal voorwaarden voldoet (zie 4.2.1.2a). Voor toepassing op het land moet ze tevens voldoen aan een aantal landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen (zie 4.2.1.2) : −
De potenti‘le secundaire grondstof moet een minimale landbouwkundige waarde hebben en voldoen aan vereisten en waarborgen inzake plantbeschikbare nutri‘nten en/of stabiel organisch materiaal. Het koninklijk besluit van 7.1.1998 betreffende handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten is het wettelijk kader en bevat normen voor parameters in de kolom vereisten. De waarborgen zijn Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
125
−
−
niet genormeerd in voornoemd koninklijk besluit, maar iedere meststof of ieder bodemverbeterend middel moet ten minste gewaarborgde substanti‘le hoeveelheden bevatten. Om overbemesting te vermijden is decretaal vastgelegd hoeveel nutri‘nten op het land mogen worden gebracht. De op het land gebrachte organische afvalstoffen worden onder de noemer van Ôandere meststoffenÕ in deze balans meegenomen. De eisen zijn opgenomen in het mestdecreet van 23.1.1991 inzake de bescherming van het milieu tegen de verontreiniging door meststoffen (herhaaldelijk gewijzigd). Om bodemverontreiniging te vermijden worden de maximaal toelaatbare concentratie in de afvalstof en dosering aan verontreinigingen vastgesteld. Vlarea geeft voor een aantal milieuverontreinigende stoffen aan wat de maximaal toegestane hoeveelheid is die jaarlijks op het land mag worden gebracht, schrijft de maximum toelaatbare concentratie aan verontreiniging voor en legt specifieke voorwaarden op voor het gebruik van behandeld slib.
Uit de afbakening van het begrip Ôsecundaire grondstoffenÕ en de opsomming hiervan in bijlage 4.1 van Vlarea blijkt duidelijk dat een deel van de organische bedrijfsstromen een bewerking moet ondergaan om ze in de landbouw te kunnen gebruiken. De meest voorkomende verwerkingswijzen zijn droging, compostering en stabilisatie. De verwerkingswijzen hebben als doel de vergistbaarheid van en de hygi‘nische bezwaren bij vers organisch materiaal te verminderen. Tevens is het essentieel dat de bewerkte organische bedrijfsafvalstoffen een minimale landbouwkundige waarde bezitten. De bewerking van de organische bedrijfsafvalstoffen moet resulteren in een eindmateriaal met gegarandeerde minimale gehalten aan plantennutri‘nten of bodemverbeterende stoffen. Afvalstoffen die niet op de lijst van secundaire grondstoffen voorkomen, mogen niet meer op het land worden toegepast. Dit betekent dat bijvoorbeeld groenteresten uit de voedselindustrie en maag- en darminhoud kunnen worden gecomposteerd en vergist. De compost of het digistaat die ontstaan bij composteren of vergisten, zijn echter niet opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen en moeten bijgevolg worden verwijderd. Indien deze compost of digistaat echter voldoen aan de milieuhygi‘nische en landbouwkundige eisen, is het logisch dat zij ook op het land zouden mogen worden toegepast. Bij gebruik op het land moet ook worden voldaan aan de bepalingen van het Mestdecreet. In 3.1 is hierop uitgebreid ingegaan. c
Evolutie
De invoering van het Mestdecreet en Vlarea leidt ertoe dat een deel van het organisch afval dat voorheen op het land werd gebracht op een andere wijze zal moeten worden verwerkt. Om hoeveel afval het gaat is niet duidelijk, omdat de gegevens hierover ontbreken. Vergisting is voor natte structuurloze organische afvalstromen de meest aangewezen verwerkingswijze. In dit geval zijn de voordelen van vergisting ten opzichte van compostering de volgende : − −
netto energieopbrengst omwille van de biogasproductie geschikt voor de verwerking van afvalstoffen met een relatief laag drogestofgehalte
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
126
d
Knelpunten
−
Er is onvoldoende composteer- en vergistingscapaciteit om het organisch bedrijfsafval te verwerken dat niet langer in de landbouw kan worden toegepast. Dit leidt ertoe dat moet worden verwijderd. In de praktijk komt dit neer op storten. Het storten van grote stromen organisch bedrijfsafval leidt tot geurproblemen en verhoogde uitstoot van methaan. Uitvoering Vlarea - lijst secundaire grondstoffen (zie ook Instrumenten) − De afvalstoffen die niet zijn opgenomen in bijlage 4.1 van Vlarea mogen niet meer rechtstreeks op het land worden gebracht. De lijst moet regelmatig worden herzien. De huidige lijst bevat niet het volledige gamma van organische bedrijfsafvalstromen die op het land kunnen worden gebracht. In de praktijk worden nog vele organische bedrijfsafvalstoffen (bijvoorbeeld productieresten van groenteverwerkende bedrijven) rechtstreeks naar de landbouw afgevoerd zonder enige verwerking. In contractteelt voor groenten en nijverheidsgewassen wordt in de overeenkomst opgenomen dat de landbouwer eigenaar blijft van de niet-bruikbare oogstresten en deze moet terugnemen. Bij deze regeling beweert het bedrijf dat de groenten heeft verwerkt zelf geen afval te produceren. Deze praktijk gaat echter niet op. Indien de productieresten zijn afgevoerd van het bedrijf, zijn het afvalstoffen. − De milieuhygi‘nische kwaliteit en de landbouwkundige waarde van de organische afvalstromen waarvoor het aangewezen lijkt ze op de lijst van secundaire grondstoffen te plaatsen, zijn vaak onvoldoende bekend. Hierdoor is opname in de lijst niet mogelijk. Uitvoering Mestdecreet (zie ook 3.1) − In het Mestdecreet is opgenomen hoeveel nutri‘nten jaarlijks op het land mogen worden gebracht. In deze nutri‘ntenbalans worden de organische bedrijfsafvalstoffen, onder de noemer Ôandere meststoffenÕ, meegerekend. Deze berekening doet geen recht aan het feit dat de nutri‘nten van de meeste organische bedrijfsafvalstoffen over een periode langer dan een jaar vrijkomen. − Door de sommatie van nutri‘nten afkomstig van dierlijke mest en organische afvalstoffen zijn beide stromen in concurrentie met elkaar. − Het Mestdecreet bevat, afhankelijk van de teelt en bodem, een uitrijverbod voor de winterperiode. Hierdoor kunnen afvalstromen die juist dan vrijkomen niet worden uitgereden en moeten ze worden opgeslagen. Opslag vermindert de landbouwkundige waarde en vereist een milieuvergunning. − Bij beperkte ontwatering van het slib dreigt er onvoldoende opslagcapaciteit te bestaan om de periode van het uitrijverbod te overbruggen. − Het uitrijverbod is opgesteld om uitspoeling van nutri‘nten afkomstig van dierlijke mest in de winter (door verminderde afbraak) tegen te gaan. Deze maatregel is met name voor de andere meststoffen en bodemverbeterende middelen, zoals compost en organische stromen, meestal overbodig omdat het demineralisatieproces in de wintermaanden stilligt. Voor behandeld slib ontbreken eisen inzake minimale droge stof en nutri‘nteninhoud. In het koninklijk besluit van 7.01.1998 en in Vlarea is gŽŽn norm opgenomen voor het minimaal gehalte aan droge stof voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Het koninklijk besluit bevat evenmin eisen voor de minimale inhoud aan plantennutri‘nten. Dit betekent dat slib wordt
−
−
−
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
127
− 2.3.2.3
Knelpunten −
−
− − −
2.4
uitgereden met een zeer laag drogestofgehalte (1-2%) en zeer geringe landbouwkundige waarde. Door uitspoeling kan eutrofi‘ring van het oppervlaktewater en verontreiniging van het grondwater plaatsvinden. In de Code van goede landbouwpraktijk is geen plaats voor de recuperatie van organische bedrijfsafvalstoffen als andere meststoffen.
De organische bedrijfsafvalstoffen die als meststof of bodemverbeterend middel werden/worden toegepast, komen omwille van het mestbeleid in onmiddellijke concurrentie op de nutri‘ntenmarkt. Dit zorgt uiteraard voor een belangrijke rem op de afzet als meststof of bodemverbeterend middel. Vandaar dat deze vorm van afzet voor de toekomst onzeker wordt. Het gebruik als secundaire grondstof van een aantal organische stromen bijvoorbeeld uit de groente- en fruitverwerkende nijverheid, slachterijsector, veilingen, vlees- en visverwerkende sector, water- en frisdrankensector, enz., met uitzondering van slib, is door Vlarea niet toegestaan. Er is onvoldoende duidelijkheid over de hygi‘nisatie tijdens het composteren en vergisten van voornamelijk organische bedrijfsafvalstoffen met dierlijk materiaal. Anno 1999 is in Vlaanderen onvoldoende composteer- en/of vergistingcapaciteit beschikbaar voor organische bedrijfsafvalstoffen. Een regelgeving met betrekking tot landbouwafvalstoffen die volgens het Afvalstoffendecreet bijzondere afvalstoffen zijn, ontbreekt.
Knelpunten In dit onderdeel wordt een synthese gemaakt van de belangrijkste knelpunten rond preventie, inzameling en verwerking van organische bedrijfsafvalstoffen en de afzet. − −
− − − − −
Omwille van de negatieve klank van de term afvalstoffen bestaat er in het kader van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval nogal wat wrevel over de definitie van afvalstoffen. Het re‘le aanbod ligt voor een belangrijk deel van de bovenvermelde sectoren hoger dan de hoeveelheden die zijn opgenomen. Een aantal sectoren, zoals bijvoorbeeld de zuivel, hebben anderzijds een vrij exacte raming overgemaakt. De markt van de bijvoeding is in Vlaanderen beperkt door de voedertraditie. Bovendien vraagt het toepassen en produceren van brijvoeder extra investeringen in infrastructuur en kennis van het landbouwbedrijf. Keukenafval van internationale transportmiddelen moet worden verwerkt in een destructiebedrijf of moet worden verbrand. Er is een leemte op het vlak van de wetgeving rond de vervoedering van organische bedrijfsafvalstoffen met dierlijk materiaal. Ook de organische bedrijfsafvalstoffen worden geconfronteerd met de wettelijke beperkingen van het mestbeleid en Vlarea. De mogelijkheden van verwerking van organische bedrijfsafvalstoffen door middel van composteren en vergisten dienen verder te worden onderzocht. Onduidelijkheid bestaat over de composteerbaarheid en/of vergistbaarheid van een aantal stromen, de hygi‘nisatie tijdens het composteren en vergisten, enz. .
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
128
3
Raakvlakken met ander beleid
3.1
Mestbeleid In Vlaanderen is de intensieve veeteelt de laatste decennia fors uitgebreid. In bepaalde regioÕs heeft dit geleid tot een overschot aan dierlijke mest. Dierlijke mest heeft als nadeel dat het relatief weinig organisch materiaal bevat waardoor de nutri‘nten voor het grootste deel binnen het jaar nadat de mest is uitgereden, vrijkomen. Omdat er meer wordt uitgereden dan de gewassen kunnen opnemen of in de bodem kan worden vastgelegd, is sprake van een mestoverschot en wordt de bodem belast met te veel fosfor, stikstof en kalium. Het teveel in de bodem spoelt onder invloed van regen of beregening uit naar het grond- of oppervlaktewater. Te veel stikstof en fosfor, mogelijk afkomstig van zowel huishoudens, landbouw als industrie, in het grond- en oppervlaktewater veroorzaken problemen met de drinkwatervoorziening en algengroei. De mate waarin de nutri‘nten uitspoelen is afhankelijk van de bodemsamenstelling en het bodemgebruik. Bij fosfor is ook de mate van belang waarin de bodem met dit element is verzadigd. Met name zandbodems zijn snel met fosfor verzadigd en ook de binding van stikstof is gering. Als het niet direct wordt ondergewerkt, verdwijnt een deel van de stikstof als ammoniak naar de lucht en zo is het een van de veroorzakers van zure regen (30Ê%). In het MINA-plan 2 is als langetermijndoelstelling voor vermesting opgenomen dat moet worden gestreefd naar evenwicht in de stofstromen van fosfor, stikstof en kalium. In 2002 moet een ecologisch verantwoorde onttrekkingsnorm zijn bereikt. Als het mestoverschotprobleem dan niet is opgelost, is vermindering van de veestapel onvermijdelijk. Om de overbelasting te beperken heeft de Vlaamse overheid een Mestdecreet met uitvoeringsbesluiten opgesteld. Doelstelling van het decreet is de mestproblematiek te beheersen en de overbemesting terug te dringen. In bemestingsnormen is vastgesteld hoeveel stikstof en fosfor op het land mogen worden gebracht. In 1999 ligt een voorstel tot mestactieplan op tafel. Daarin wordt een voor milieu en landbouw aanvaardbare oplossing gezocht voor het mestoverschot. Vanaf 2003 mag het grond- en het oppervlaktewater niet meer dan 50 mg nitraat per liter bevatten. Dit is een Europese grenswaarde die Vlaanderen alleen met een streng bemestingsbeleid kan halen. Opgenomen acties betreffen onder meer : − − − − − − − −
maximale bemestingsnormen een uitrijregeling een heffingensysteem een aangepast vergunningenbeleid een afzetregeling voor overschotten uitbreiding van de mestverwerking en export betere voedingsmethoden en bemestingstechnieken onderzoek naar het aandeel van de nutri‘ntenstroom van de diverse bronnen
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
129
3.1.1
Relatie dierlijke mest - organisch afval De relatie en daarmee ook het knelpunt tussen het mestbeleid en het afvalstoffenbeleid is dat beide sectoren verschillende stromen, dierlijke mest enerzijds, organisch afval anderzijds, op het land brengen als meststof. De afvalstromen die nog op het land mogen worden gebracht zijn opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen van Vlarea. Het organisch afval betreft onder meer slib uit de voedingssector, cacaoafval en koffieafval en uit organisch afval geproduceerd compost. Bij toepassing op de bodem moet worden voldaan aan de voorwaarden die hiervoor in Vlarea zijn gesteld. Het slib moet zijn behandeld, waardoor het is gestabiliseerd. Volgens het Mestdecreet vallen alle stromen die de nutri‘nten stikstof en fosfor bevatten en die kunnen worden aangewend op gronden ter bevordering van de groei van de gewassen onder het begrip Ôandere meststoffenÕ, met uitzondering van slib afkomstig van de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Op termijn wordt er gestreefd naar een gelijkwaardige behandeling van afval en mest die in de landbouw worden gebracht, met het oog op zowel het tegengaan van de verspreiding van gevaarlijke stoffen als het tegengaan van de vermesting. De bijdrage aan de vermesting is eerder beperkt doordat bij de meeste organische afvalstromen (bijvoorbeeld compost en gestabiliseerd slib) de nutri‘nten langzaam over de periode van enkele jaren vrijkomen. De reden is de aanwezigheid van organische stof die de nutri‘nten in de bodem bindt. Een voorbeeld hiervan is compost. Na de compostering is de stikstof in GFT- en groencompost bijna uitsluitend in organische vorm aanwezig. Door de trage afbraak (mineralisatie) komt bovendien slechts weinig extra minerale stikstof vrij (hoge stabiliteit). De hoeveelheid stikstof die uiteindelijk in het eerste teeltjaar beschikbaar komt voor de plantengroei is dan ook gering. Algemeen bedraagt de beschikbaarheid van de stikstof het eerste jaar 10 ˆ 20 % voor GFT- compost en minder dan 10 % voor groencompost. Het vrijkomen van stikstof en fosfor heet mineralisatie. Hiervoor is een minimum temperatuur van 5 C¡ noodzakelijk. Hierdoor is het mogelijk om met name compost ook in de winter op het land te brengen zonder dat dit tot uitspoeling of overbelasting van de bodem leidt. Het op de bodem brengen van organisch afval leidt door verhoging van de organische stof tot humusvorming en hierdoor tot structurele verbetering van de bodemstructuur. De biologische landbouw, waar het gebruik van kunstmest is verboden, past deze methode traditioneel toe. Deze sector onderkent het nut van het gebruik van deze stromen als meststof en bodemverbeteraar wanneer in de bodem mineralen tekorten ontstaan door vermindering van het gebruik van dierlijke mest. Er is een studie gepland in het milieujaarprogramma 1997-2001 om de nutri‘ntenstromen te inventariseren en te onderzoeken (cf. actie 61). Dit duidt erop dat niet alleen de nutri‘nten uit dierlijke of chemische mest maar ook de andere nutri‘nten belangrijk worden geacht.
3.1.2
Co-verwerking mest - organisch afval Een van de oplossingen voor de mestproblematiek is het verwerken van dierlijke mest door verbranding, vergisting voor biogas of de productie van nutri‘nten. In de meeste van deze technieken is ook de toepassing van organisch afval voorzien. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
130
In het VITO-eindrapport ÔBeste Beschikbare Technieken (BBT) voor het be- en verwerken van dierlijke mestÕ (1997) staan de 31 belangrijkste en meest relevante projecten/initiatieven op het gebied van mestverwerking vermeld. Bij acht projecten/initiatieven is sprake van co-verwerking met organische afvalstoffen. De redenen daarvoor zijn onder andere de aanbreng van energie, de verbetering van de C/N-verhouding en de verhoging van het drogestofgehalte. Medio Õ99 zijn er verschillende ÒmestverwerkingsÓinstallaties in proeffase. Slechts een minderheid van de installaties verwerkt in hoofdzaak mest. Meestal wordt gemikt op co-verwerking van mest en organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen, omwille van economische en technische haalbaarheid. Dit impliceert dat criteria die worden gehanteerd bij het zoeken naar geschikte gronden (gekoppeld aan milieuvergunningen) voor mestverwerkingsbedrijven, ook moeten toegepast worden voor nieuwe inplantingsplaatsen voor co-verwerking van mest met organisch-biologische afvalstoffen en voor verwerking van organisch-biologische afvalstoffen in het algemeen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
131
Tabel 53.
Initiatieven voor co-verwerking van dierlijk mest met organisch afval 1997 (bron : VITO)
Initiatief DANIS veevoederfabrikant MAV initiatiefnemers : privŽ-partners Biopower initiatiefnemers : WVEM, VMH, veevoederbedrijven SAGRON initiatiefnemer : Sagron, Electrabel DEMO-INSTALLATIE FINSTERWALDE (Duitsland) DEMO-INSTALLATIE LINGEN (Duitsland)
Basistechnieken Drogen, pyrolyse en verbranding tot nutri‘ntenkorrels
verbranding in wervelbedoven met energierecuperatie
Gebruikt organisch afval Bleekaarde, niet-recycleerbaar papierafval Organische fractie huisvuil, bleekaarde, keuken- en vetafval, slib voedingsindustrie Slib
Vergisten
Bleekaarde, slachthuisafval, GFT-afval
ammoniakstrippen/absorberen mechanische scheiding, vergisten ammoniakstrippen/absorberen, biologische behandeling dunne mest, composteren, indampen, mechanische scheiding, vergisten
keuken- en slachterijafval
demo
pensinhoud
demo
drogen, indampen, mechanische scheiding, productvormgeving, vergisten
Stand van zaken proefproject bouwfase
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
132
3.1.3
Knelpunten −
−
−
−
−
3.2
Vanuit de landbouwsector gaan er stemmen op om alleen nog maar dierlijke mest toe te staan als meststof of bodemverbeterend middel en het gebruik van organisch afval en compost tot een minimum te beperken. Organisch afval niet meer op het land brengen, zal echter het probleem van mestoverschot niet oplossen. In het restrictieve mestbeleid voor fosfor en stikstof is er sprake van concurrentie tussen mest en organisch bedrijfsafval. Dierlijke mest en de Ôandere meststoffenÕ worden samen genomen in de berekening van de hoeveelheid stikstof en fosfor die op de bodem wordt gebracht. Dat belast de producent van het organisch afval met extra administratieve procedures, bovenop de reeds bestaande procedures volgens de afvalstoffenwetgeving. Daarnaast wordt in de jaarlijkse berekening geen rekening gehouden met het feit dat de nutri‘nten die door organisch afval op de bodem worden gebracht allemaal niet in datzelfde jaar vrijkomen. Bovendien komt een deel van de nutri‘nten helemaal niet vrij omdat zij in de humus blijven gebonden. Door deze inflexibele berekeningsmethode kunnen telers (die produceren volgens de principes van de biologische landbouw) met een tekort aan nutri‘nten in de bodem kampen. Voor het organisch afval zou, indien er een verbod zou komen voor de afzet van organisch materiaal in de landbouw, een belangrijke vorm van recuperatie wegvallen, waardoor alleen verwijdering nog overblijft. Een groter gebruik van organisch afval als veevoeder is mogelijk voor een beperkt aantal stromen. Door onvoldoende verbrandingscapaciteit is storten de eerst aangewezen verwijderingsmethode. Maar uit het oogpunt van geuroverlast, de vorming van methaan en stabilisatieproblemen (bijvoorbeeld slib) op de stortplaats door het lage drogestofgehalte, moet storten zoveel mogelijk worden vermeden. Het Mestdecreet beperkt het gebruik van organisch afval als meststof of bodemverbeterend middel. Bovendien is de toepassing in de winter aan beperkingen onderworpen. Er is een uitrijverbod van 21 september tot en met 21 januari. Per gewasgroep zijn de regels meer gedetailleerd. Daarnaast gaat het decreet uit van een gebiedsgerichte aanpak waardoor in bepaalde regioÕs strengere bemestingsnormen, bemestingslimieten en langere verbodsperioden gelden. Co-verwerking van organisch afval samen met dierlijke mest is een oplossing die de mestverwerkingsector naar voor brengt en die een goede bijdrage kan bieden aan de verwerking van organisch afval dat niet meer op het land kan of mag worden gebracht. De co-verwerking zoals de mestsector ze presenteert, is echter niet altijd in lijn met het belangrijke milieuprincipe Ôde vervuiler betaaltÕ. Er dient zorg voor gedragen dat de verwerkingstarieven voor mest en organische bedrijfsafvalstoffen evenredig zijn. De prikkel die optreedt om het mestprobleem aan de bron te voorkomen, dient te worden behouden, zoniet is men in strijd met de uitgangspunten van het milieubeleid.
Water- en slibbeleid Er bestaat een uitgebreide wetgeving die uitgaat van een emissieaanpak, gerelateerd aan waterkwaliteitsdoelstellingen. Voor de verontreiniging door huishoudens, industrie, landbouw en diffuse bronnen worden bij ongewijzigd beleid de volgende evoluties verwacht : Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
133
− −
Tegen 2002 zal circa 70 % van het stedelijk afvalwater effectief worden gezuiverd in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De industri‘le vuilvracht zal verder dalen door een gecombineerd effect van strenge vergunningen en de toenemende kennis van zuivering- en preventietechnieken.
RWZIÕs en andere WZIÕs zorgen ervoor dat verontreinigd water wordt ontdaan van stoffen die schadelijk zijn voor ons oppervlaktewater. Mede dankzij deze installaties verbetert de waterkwaliteit op vele plaatsen gelukkig weer. Maar de toename van de zuiveringscapaciteit en de hogere eisen die aan de zuivering van afvalwater worden gesteld, hebben een keerzijde. Met de stijgende zuiveringsgraad zal de hoeveelheid slib toenemen en een steeds grotere hoeveelheid zuiveringsslib resulteert in een nieuw afvalprobleem. Een klein gedeelte van het waterzuiveringsslib wordt gebruikt in de landbouw als meststof of bodemverbeterend middel, maar door de steeds strenger wordende eisen zal dit aandeel afnemen. De probleemparameters voor het gebruik van dit behandeld slib in de landbouw zijn enkele zware metalen (Cu en Zn) en enkele organische verontreinigingen zoals tolueen. Er wordt onderzoek verricht naar de oorzaak en het voorkomen ervan. Vanaf 01.12.99 is op basis van Vlarea voor RWZI-slibs een verstrengde normering van kracht voor het gebruik in of als meststof of als bodemverbeterend middel (zelfde normenkader als andere behandelde waterzuiveringsslibs uit de voedingsindustrie). Een gelijkaardig probleem is de waterbodemsanering. De kwaliteit van onze waterbodems staat volop in de belangstelling. De sanering van verontreinigde waterbodems en het onderhoud en herstel van oorspronkelijke profielen leveren immers een bijdrage aan een schoner milieu Žn betere watergangen, vijverpartijen, stadsgrachten en sloten. Probleem echter blijft het aanvaardbaar en kostenbeheersend afvoeren van specie. Ondanks het feit dat de afzet en de verwerking van slibs in toenemende mate een complex probleem worden, zijn deze stromen in het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval niet opgenomen. De voorkeur gaat uit naar een sectoraal slibplan (actie 57), waarin een gezamenlijk beleid rond RWZI-slib, het slib van de drinkwaterproductie, van de reiniging van riolen, septische putten en vetvangers, bagger- en ruimingspecie kan worden uitgewerkt.
3.3
Energiebeleid Voorlopig beschikt de wereld nog over aanzienlijke voorraden fossiele energiebronnen. Eind Õ97 bedroegen de bewezen voorraden aan ruwe aardolie 141 miljard ton. Mochten er geen nieuwe reserves meer gevonden worden, dan zouden deze bewezen aardolievoorraden kunnen instaan voor 41 jaar olieproductie aan het peil van 1997. De bewezen reserves zitten nog altijd voor 65Ê% in het Midden-Oosten en voor 76,8 % bij de landen die bij de OPEC zijn aangesloten. Europa en Amerika samen beschikken slechts over 10 % van de totale reserves in de wereld. Voor aardgas is de reserve opgelopen tot 64 jaar. De aardgasbronnen liggen bovendien iets beter verspreid over de wereld. De wereldvoorraden aan steenkool zijn tegenover aardgas en olie veel aanzienlijker. Tegen het huidige verbruik zou de wereld nog 219 jaar steenkool kunnen gebruiken. Het is dus niet alleen vanuit ecologisch oogpunt dat de stimulering van hernieuwbare energiebronnen dient uitgebouwd te worden. (Beleidsbrief Energie 99(48)). Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
134
In de verklaring van Madrid van maart 1994 werd de strategische doelstelling geformuleerd om tegen 2010 het equivalent van 15 % van de primaire energiebehoeften van de EU in te vullen op basis van hernieuwbare energievormen. Hoewel in vergelijking met sommige andere landen de inzet van hernieuwbare energiebronnen in Vlaanderen op middellange termijn waarschijnlijk bescheiden zal blijven, omwille van de klimatologische en geografische kenmerken van ons land, moet het mogelijk zijn om de inzet van hernieuwbare energiebronnen in Vlaanderen te versterken. Tabel 54 geeft een overzicht van het geschat potentieel van hernieuwbare energieinstallaties in Vlaanderen. Tabel 54.
Geschat potentieel, te realiseren tegen 2000, van hernieuwbare energieinstallaties 48 in Vlaanderen (bron : Beleidsbrief ENERGIE 1998( , aangepast door Financi‘le Cel Biomassaplatform Vlaanderen))
Jaarlijkse energieproductie in 2000 (GWh/jaar) electriciteit warmte Totaal (primair) Windturbines Thermische zonneinstallaties
200 0
0 19
600 21
Fotovolta•sche installaties
0.8
0
2.4
Biogas
100
167
485
Houtverbranding-industrie
20
60
127
GFT- en mestverwerkingsinstallaties
200
600
1.267
Waterkracht
40
0
120
Stortgas
306
20
940
Het potentieel situeert zich in de eerste plaats in de afvalsector (GFT, organische bedrijfsafvalstoffen voornamelijk houtafval, stortgas). Mest en zuiveringsslib zijn eveneens belangrijke biomassastromen die in aanmerking komen als hernieuwbare energiebronnen. In 1996 bedroeg het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in de primaire energieproductie in Vlaanderen ongeveer 0,33 % of 1.507 GWh primair (183 GWh primaire elektriciteit, 1.324 GWh primaire warmte) op een totaal primair energieverbruik in Vlaanderen van 455.000 GWh. In 1997 is het elektriciteitsgebruik in Vlaanderen gestegen tot 46.677 GWh, verdeeld over 14.887ÊGWh laagspanning en 31.790 GWh hoogspanning, waarbij er per inwoner ongeveer 2.518 kWh laagspanning per jaar wordt verbruikt. Wat betreft het totaal aandeel hernieuwbare energiebronnen wordt als Vlaamse doelstelling een verdubbeling van het totaal aandeel hernieuwbare energiebronnen (elektriciteit en warmte) tegen het jaar 2000 vooropgesteld, een aandeel van 3 % tegen het jaar 2010 en een aandeel van 5 % tegen het jaar 2020. Opgesplitst naar groene stroom (elektriciteit) en warmte geeft dit voor het jaar 2010 respectievelijk 1.766 GWh en 11.635 GWh. Wanneer men het potentieel van de verschillende hernieuwbare energiebronnen bekijkt om deze doelstelling voor groene stroom (1.766 GWh per jaar) te halen, dan constateert men dat voor grootte-orde 1.000ÊGWh per jaar beroep zal moeten gedaan worden op biomassa. Dit lijkt ambitieus maar haalbaar. Het grote technisch potentieel ligt in de elektriciteitproductie uit biogas/stortgas en bioafval.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
135
Het grote technisch potentieel voor hernieuwbare warmte (11.635 GWh per jaar) ligt in de restwarmte WWK van waterzuivering en bioafval, waar nu het hoogtepunt nog ligt bij houtkachels en GFT-installaties. Het merendeel van de Vlaamse doelstelling voor de warmteproductie zal voornamelijk ingevuld worden door actieve en passieve zonne-energie. Wat de productiekosten op basis van de verschillende biomassa-technieken betreft, kunnen we een aantal richtcijfers geven die zijn samengevat in Tabel 55: Tabel 55.
Productiekosten per kWh op basis van de verschillende biomassatechnieken 49 (bron : Verslag Biomassaplatform Vlaanderen ( ))
Biomassa-techniek
Productiekosten in BEF/kWh
Bosresidu verbranding low (ETSU) Bosresidu verbranding high (ETSU) Landbouwafval verbranding medium (ETSU) Landbouwafval vergisting (ETSU Teelt low (ETSU) Teelt high (ETSU) Teelt medium (ETSU) Teelt low (Novem) Teelt high (Vovem) Stortgas testcase (ETSU) Stortgas medium (TERES) Slibvergisting (ETSU) Industrieel afvalverbranding testcase (ETSU)) Industrieel afvalverbranding lage emissie (ETSU) Industrieel afvalverbranding (TERES) Huishoudelijke afvalverbranding testcase (ETSU) Huishoudelijk afval lage emissie (ETSU) Huishoudelijk afval vergisting (ETSU) Mestverwerking
1,72 4,18 2,93 3,82 2,14 3,78 3,31 2,42 3,44 1,55 1,15 3,97 2,95 5,4 2,58 4,18 6,12 12,12 +/- 3
Referentie: STEG
1,76
De kostprijs voor een STEG-installatie wordt op 1,76 BEF/kWh opgegeven en wordt als referentie gebruikt voor klassieke electriciteitsproductie. Wanneer men er van uit gaat dat de kostprijs van elektriciteit uit biomassa gemiddeld ongeveer 1,5ÊBEF/kWh hoger ligt dan elektriciteit uit de klassieke energiebronnen, bedraagt de totale meerkost voor 1.000 GWh grootte-orde 1,5 miljard BEF per jaar of per inwoner beloopt de meerkost dan grootte-orde 250 BEF per jaar. (Bron : Verslag Biomassaplatform Vlaanderen (49))
3.4
Milieubeleid Op de milieuconferentie van de Verenigde Naties over ÔMilieu en OntwikkelingÕ in 1992 in Rio de Janeiro werd ÔAgenda 21Õ goedgekeurd. Agenda 21 schetst het kader voor een op duurzaamheid gericht milieu- en ontwikkelingsbeleid voor het komende decennium en tot ver in de 21ste eeuw. Centraal hierin staat het begrip duurzame ontwikkeling. Belangrijke aspecten voor het afvalbeleid zijn : − −
de vervuiler betaalt besparing op grondstoffen door preventie en recuperatie
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
136
− −
het totale energieverbruik uit eindige energiebronnen verminderen door alternatieve energie milieu-aantasting bestrijden
De principes voor een duurzame ontwikkeling zijn overgenomen in het Milieubeleidsplan (MINA-plan 2). Over de verontreiniging door afvalstoffen is er een apart thema. De verwerking van afvalstoffen komt ook terug in verschillende andere themaÕs. De verwerking van organisch afval vindt men terug bij de volgende themaÕs : −
− −
−
3.5
ÔVerandering van het klimaatÕ Bij het storten van organisch afval komt methaan (CH4) vrij en het verbranden van afval veroorzaakt een uitstoot van kooldioxide (CO2). Composteren en vergisten leiden tot een verminderde uitstoot van broeikasstoffen en vergisten draagt tevens bij tot een vermindering van de verbranding van fossiele brandstoffen. ÔVermestingÕ Gebruik van organisch afval in of als meststof of bodemverbeterend middel op het land levert een bijdrage aan de vermesting. ÔVerontreiniging van het oppervlaktewaterÕ Samenhangend met de vermesting kan uitspreiding op het land een effect hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater, wanneer uitspoeling plaatsvindt. ÔVerstoring door geurhinderÕ De milieuklachten over geurhinder zijn voor 26% afkomstig van de verwerking van afvalstoffen. Het is gekend dat ook compostering en vergisting aanleiding kunnen geven tot geurhinder. Daarom moet er een algemeen kader worden gecre‘erd waarbinnen de geurklachten objectief kunnen worden beoordeeld.
Ruimtelijke ordening In 1998 heeft de Vlaamse regering het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vastgesteld. Het plan bevat de ruimtelijke visie voor Vlaanderen voor de lange termijn. Uitgangspunt is een duurzame ontwikkeling. Het plan streeft naar kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De huidige generatie moet op zoÕn manier met de ruimte omgaan, dat ze de kansen van de komende generatie niet hypothekeert. Het Structuurplan is de toetssteen voor de provinciale en gemeentelijke plannen. De verhouding tussen de drie niveaus van structuurplanning is vastgelegd in het decreet houdende ruimtelijke planning van 24 juli 1996. Het plan wordt tevens opgevat als ruimtelijk referentiekader voor het ruimtegebruik door andere maatschappelijke activiteiten. Het plan maakt onderscheid tussen vier ruimtelijke gebiedseenheden : stedelijke gebieden, het buitengebied, de gebieden voor economische activiteit en de lijninfrastructuur. De planning is gebaseerd op het principe van de gedeconcentreerde bundeling; de nieuwe ruimte voor wonen, werken of andere functies dient daar te komen waar al een concentratie van deze functies bestaat.
3.5.1
Inplanting van compostering en vergisting Het composteren en vergisten zal altijd gepaard gaan met een restemissie naar de lucht. Dit leidt tot geurhinder en heeft als consequentie dat een minimale afstand Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
137
moet worden gerespecteerd naar omwonenden en aanpalende bedrijvigheid. De inplantingsplaats van een composteerinstallatie moet daarom zorgvuldig worden gekozen met respectering van afstandsregels. Compostering zou daarom in het buitengebied moeten kunnen plaatsvinden. Gezien de gewenste afstand en de aard van de activiteit (vergelijkbaar met para-agrarische activiteiten) zijn deze gronden meer geschikt dan een industrieterrein. Het Structuurplan sluit het buitengebied als inplantingsplaats voor compostering en vergisting echter uit. Het streeft naar vrijwaring van de open ruimte door een duurzame ontwikkeling. Het landbouwareaal blijft behouden door wonen en werken in de kernen te concentreren. Economische activiteiten die met de landbouw te maken hebben, of bedrijven die best niet in de woonkern staan, kunnen op het lokale bedrijventerrein terecht. Daar is er plaats voor kleinschalige ondernemingen die leveren aan of afnemen van de landbouwsector, zoals kleinschalige mestverwerking of een lokaal bedrijf dat verse producten verpakt. Grotere bedrijven die voor en van de landbouw leven, kunnen op regionale bedrijventerreinen terecht (meststoffen- en vleeswarenfabrieken, grootschalige mestverwerking of groothandelspraktijken). In overleg met de landbouwadministratie wil de Vlaamse overheid agrarische bedrijvenzones afbakenen. Installaties voor afvalverwerking, waterzuivering, ... hebben ruimte nodig. Ze kunnen vaak alleen in het buitengebied worden gesitueerd. Door bijvoorbeeld maximaal gebruik te maken van bedrijventerreinen, naar ruimtelijke inpassing in de omgeving te streven en aandacht aan een kwalitatieve nabestemming te besteden, wil het Structuurplan het buitengebied minimaal belasten. Het Ruimtelijk Structuurplan opteert ervoor om afvalstoffenverwerkings- of inzamelinstallaties in te planten op lokale of regionale bedrijventerreinen, in functie van : − − −
de aard van de installatie de omvang van de belasting voor ruimte en milieu het verwerkingsgebied
of op specifiek hiertoe in te richten regionale bedrijventerreinen. Tevens moet worden afgewogen of de bestaande gebieden voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen op de bestaande plannen van aanleg kunnen worden ingeschakeld bij het lokaliseren van deze installaties. Het transport van afvalstromen via de binnenscheepvaart moet worden bevorderd. Uiteraard dient hierbij rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden zoals beperking van de geurhinder tijdens het transport en de leeftijd van het afval die samenhangt met de transporttijden (cf. actie 23).
3.5.2
Knelpunt −
−
Inrichtingen voor composteren en vergisten inplanten is niet eenvoudig. De geurhinder, ook al treedt deze slechts enkele dagen per jaar op, in combinatie met een situering te dicht bij woonbebouwing hebben sommige installaties een slechte naam bezorgd. Hierdoor treedt het NIMBY-effect op en is het moeilijk nieuwe locaties te vinden. Uitbreiding van bestaande installaties wordt om dezelfde reden afgeremd. Dit is ook een van de redenen waarom niet alle geplande composteercapaciteit, zoals opgenomen in het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval, is gerealiseerd. Alnaargelang de afstand van de GFT- of groencomposteringsinstallaties tot de omwonenden kan er naast geurhinder ook geluidshinder optreden. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
138
−
−
−
−
3.6
Een deel van de composteerbedrijven op industrieterreinen moet extra maatregelen nemen en investeringen doen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Ook op industrieterreinen wordt geur vaak niet getolereerd (aircoÕs van omliggende bedrijven, É). Nieuwe locatiemogelijkheden op bestaande gebieden voor gemeenschapsen openbare nutsvoorzieningen (bijvoorbeeld op of nabij stortplaatsen) zijn beperkt en niet noodzakelijk gelokaliseerd in gebieden met behoefte aan bijkomende verwerkingscapaciteit. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de provinciale invulling ervan houden verschillende mogelijkheden open voor de lokalisering van mestverwerkende bedrijven. Gelet op de huidige economische omstandigheden in de landbouwsector blijkt in de praktijk mestverwerking niet realiseerbaar zonder de coverwerking met organische bedrijfsafvalstoffen. Met dit facet wordt tot op heden geen rekening gehouden bij de invulling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Wanneer men uitgaat van het streven naar gegroepeerde en grote verwerkingseenheden in de toekomst, dient er aandacht te worden geschonken aan de logistieke problemen die dit tot gevolg heeft (onder meer transport).
Bodemsaneringdecreet In eerste instantie is het doel van het bodemsaneringdecreet bodemverontreiniging te voorkomen. Een ander belangrijk doel van het decreet bestaat erin bescherming te bieden aan de potenti‘le koper van een mogelijk verontreinigde grond. Zo wordt via het decreet het gevaar vermeden dat een grond waar een risico aan vastzit overgedragen wordt aan een persoon die het slachtoffer dreigt te worden van zijn onwetendheid. Het bodemsaneringdecreet heeft tenslotte eveneens tot doel de sanering van verontreinigde bodems in het Vlaamse Gewest te regelen. Het bodemsaneringdecreet legt een aantal achtergrondvoorwaarden vast waaraan het vaste deel van de aarde moet voldoen naar gelang van het kleigehalte en het organische stofgehalte. Aan de hand van deze achtergrondwaarden zijn er normen opgesteld voor het gebruik van secundaire grondstoffen (Vlarea). Uitgangspunt is dat er bij gebruik van secundaire grondstoffen (compost, slib, É) een marginale aanrijking mag zijn bekeken over een langere periode. Een gevolg is dat hoe zuiverder de secundaire grondstof is, hoe meer men kan doseren. Nadeel van deze benadering (gebruiksvoorwaarden maximum toelaatbare bodemdosering; Vlarea) is dat ze geen rekening houdt met de input van andere bronnen (mest, andere meststoffen, É) die niet aan Vlarea zijn onderworpen. Het bodemsaneringsdecreet maakt een onderscheid tussen nieuwe bodemverontreiniging (ontstaan na de inwerkingtreding van het decreet) en historische bodemverontreiniging (ontstaan voor de inwerkingtreding van het decreet). De verplichting tot sanering, de prefinanciering ervan en de aansprakelijkheidsregel verschillen al naargelang het om nieuwe of historische verontreiniging gaat. Voor nieuwe bodemverontreiniging bestaat een verplichting tot bodemsanering zodra de bodemsaneringsnormen zijn overschreden. Bodemsanering beoogt de achtergrondwaarden voor bodemkwaliteit te verwezenlijken. Voor historische bodemverontreiniging bestaat geen automatische verplichting tot sanering. Men gaat enkel over tot sanering indien er een ernstige bedreiging bestaat.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
139
De verplichting om tot bodemsanering over te gaan rust bij nieuwe verontreiniging op de eigenaar of gebruiker van de gronden waar de verontreiniging tot stand kwam. Deze is er toe gebonden de sanering op eigen kosten uit te voeren. De eigenaar kan in bepaalde gevallen (via bewijzen) aan deze saneringsplicht ontsnappen. In geval van historische bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging vormt, moet OVAM de eigenaar of gebruiker aanmanen om tot sanering over te gaan. Bij historische bodemverontreiniging gelden de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels.
3.7
Internationale ontwikkelingen Het Vlaamse afvalbeleid is in toenemende mate afhankelijk van Europese en internationale wetgeving en afspraken. Deze internationale context bepaalt niet alleen voor een belangrijk deel de wijze waarop in het Vlaamse Gewest de verwerking van afvalstoffen plaatsvindt, maar ook het regime dat van toepassing is op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen. De verwerking van organisch afval in Europa wordt vooral (meer dan 80 %) gedragen door Vlaanderen, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Duitsland, Luxemburg en Nederland. Walloni‘, Finland, Frankrijk, Itali‘, Zweden en GrootBrittanni‘ zitten in een startfase.
3.7.1
Recuperatie In Vlaanderen, net als in Walloni‘, Nederland en Duitsland, is het beleid erop gericht organisch afval op de eerste plaats te voorkomen. Indien het afval toch vrijkomt, moet het zoveel mogelijk worden gerecupereerd. Afval dat niet gerecupereerd kan worden, dient zoveel mogelijk te worden verbrand met energieterugwinning. Het storten van recupereerbaar en brandbaar organisch afval wordt in de toekomst be‘indigd.
3.7.1.1
Veevoeding Zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland komt rechtstreeks en onrechtstreeks vervoederen van natte organische stoffen voor. Per land zijn er specifieke regelgevingen die het vervoederen van bepaalde afvalstromen al dan niet mogelijk maken (40).
3.7.1.2
Secundaire grondstof Net als in Vlaanderen mag in Nederland organisch slib afgezet worden in de landbouw als bodemverbeterend middel, als het voldoet aan bepaalde normen. Elk land heeft zijn eigen specifieke wetgeving : Vlaanderen heeft Vlarea en Nederland bijvoorbeeld BOOM. In Vlaanderen zijn in tegenstelling tot Nederland voor meer componenten normen voorzien, de Nederlandse normen die er zijn, zijn echter strenger. Het beleid in Nederland is erop gericht de afzet van slib naar de landbouw te weren. De normen zijn zo streng dat de afzet in de landbouw quasi onmogelijk wordt. Nederland geeft de voorkeur aan het indrogen en verbranden van slib. In Duitsland wordt afzet van slib in de landbouw als de meest geschikte oplossing beschouwd, op voorwaarde dat het aan de gestelde kwaliteiteisen voldoet. De hoeveelheid die op het land mag worden gebracht is strikt gereglementeerd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
140
a
Compostering
In Nederland was in 1997 1.590.000 ton composteercapaciteit vergund en is er 1.520.000 ton composteerbaar materiaal aangeboden. De inzamelrespons schommelt er rond de 100 kg per bediende inwoner en het aansluitings- en recuperatiepercentage bedroegen in 1996 respectievelijk 96 en 59 %. In Walloni‘ zijn er 5 installaties (in 1995) die GFT- en groenafval composteren. Slechts 18 % van het geproduceerde afval (Õ95) werd er gecomposteerd. Het merendeel (65 %) van de fractie werd gestort. Men voorziet naar de toekomst toe dat er 1 tot 3 installaties zullen bijkomen. De verwerking zal toenemen van 18 % in 1995 tot 60 % in 2005. Voor het bedrijfsafval voorziet men een stijging van de verwerking van 14 % in 1995 tot 80 % in 2005. Deze verwerking kan zowel compostering, vergisting als co-verwerking zijn. (Horizon 2010 (50)) a.1
Afzetmogelijkheden
Zowel in Nederland als in Duitsland, Walloni‘ en Vlaanderen is de afzetmarkt voor compost vrij beperkt, mede doordat compost nog steeds een imago van gerecycleerd afval meedraagt. In Vlaanderen wordt beoogd GFT- en groencompost maximaal af te zetten binnen de marktsegmenten die verantwoordelijk zijn voor de productie van de respectieve afvalstoffen, met name de particuliere sector en de (openbare) groenvoorziening. In de overige regioÕs worden er echter pogingen ondernomen om compost af te zetten in landbouw, tuinbouw, groenvoorziening, grondwerken en de potgrondindustrie. a.2
Kwaliteit
In Duitsland is er sinds eind 1998 een compostverordening. Deze verordening stelt vrij strenge eisen aan de compost en legt normen op het gebied van organische polluenten en microbiologische hygi‘ne op. In Vlaanderen staat de kwaliteitscontrole onder toezicht van VLACO. Om de kwaliteit te garanderen heeft VLACO een ÔIntegrale Keten BewakingsprocedureÕ (IKB) opgesteld. Dit veronderstelt een nauwkeurige controle en sturing van alle stappen van de keten, gaande van de aanvoer van organisch materiaal, over het productieproces tot stockage en afzet van het afgewerkte product. Een verontreinigingsgraad van meer dan 3 gewichtsprocent in het aangeleverde materiaal wordt niet getolereerd. Dit IKB-principe ligt aan de basis van de certificeringsprocedure die moet doorlopen worden om het VLACO-label voor compost te krijgen. Het VLACO-label garandeert de kwaliteit van de compost die op het bedrijf wordt geproduceerd. In Tabel 56 is een overzicht gegeven van de situatie anno 1997 in Vlaanderen, Duitsland en Nederland inzake verwerking van GFT- en groenafval. In de verschillende landen bestaan kwaliteitscontroles inzake product- en productiecontrole maar deze zijn niet op elkaar afgestemd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
141
Tabel 56.
Overzicht installaties Vlaanderen, Duitsland en Nederland (anno 97)
Ingezameld GFT- en groenafval - totaal - per inw Aantal vergunde installaties Totale capaciteit Compostproductie Aantal bedrijven met compostlabel Capaciteit met compostlabel b
Vlaanderen 615.000 ton 103 kg/inw 25 482.000 ton 180.000 ton 7 28 %
Duitsland +/- 6.500.000 ton 79 kg/inw 570 6,3 miljoen ton 2,5-3 miljoen ton 270 70 %
Nederland 1.520.000 ton 98 kg/inw 25 1,59 miljoen ton 580.000 ton 2 33 %
Vergisting
Tijdens de tweede helft van de jaren Õ90 is de ana‘robe vergistingstechnologie voor de behandeling van vaste en halfvaste organische afvalstromen volledig doorgebroken. Grafiek 11 (51) toont de toename van ana‘robe vergisting van de organische fractie van huishoudelijk afval in Europa. In 1990 waren slechts vijf volschalige installaties operationeel, die samen een verwerkingscapaciteit hadden van 107.000 ton/jaar. Sindsdien is hun aantal toegenomen tot 40 volschalige installaties die samen 640.000 ton/jaar verwerken. De installaties liggen voornamelijk in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk. 700
45
40 600 35 500
400
25
aantal
capaciteit
30
20
300
15 200 10 100 5
0
0 1990
1991
1992
1993 aantal installaties
Grafiek 11.
3.7.2
1994
1995
1996
1997
1998
capaciteit (t/jaar x 1000)
Evolutie ana‘robe vergisting in de jaren Õ90 in Europa
Verwijdering Verwijdering is op Europees niveau de laatste stap inzake afvalbeheer. Indien afval toch verwijderd dient te worden, gaat de voorkeur naar verwijderen met energieterugwinning.
3.7.2.1
Verbranden In Nederland is er onvoldoende verbrandingscapaciteit. Net als bij het beleid in Vlaanderen is een krappe programmering, zelfvoorziening en de ontwikkeling van eigen eindverwijderingsstructuren en nieuwe technieken het uitgangspunt. De uitbreiding van verbrandingscapaciteit als verwijdering wordt niet toegestaan. Een
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
142
toename van verbranding als nuttige toepassing waarbij een maximale energieconversie centraal staat, wordt overwogen. In Walloni‘ zou de verbranding van organisch afval nog toenemen van 17 % in 1995 tot 50 % in 2000 waarna het terug zal afnemen tot 40 % in 2005. De procenten zijn respectievelijk 4 % (Õ95), 30 % (2000) en 20 % (2005) voor organisch bedrijfsafval. 3.7.2.2
Storten Bij het storten van afval is nationale zelfvoorziening het uitgangspunt. Het storten van Vlaams afval in Nederland, of omgekeerd, zal niet worden toegestaan. In Nederland is er voldoende stortcapaciteit voor de komende 20 ˆ 30 jaar. Om het aanbod op de capaciteit af te stemmen en een goede verdeling te maken, heeft iedere provincie een stortplan opgesteld. In de stortplannen wordt een oplossing geboden voor de gevolgen (met name financieel) van het teruglopende aanbod aan brandbaar afval. Het AOO bereidt een landelijk stortplan voor. Vanaf 1.01.2000 geldt in Nederland een stortverbod voor biologisch zuiveringsslib.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
143
4
Instrumenten
4.1
Inleiding Het Vlaamse Milieubeleidsplan 1997-2001 (MINA-plan 2) geeft in Deel 5 een overzicht van de verschillende types van instrumenten, aangevuld met een stand van zaken en een schets van de huidige knelpunten (52). Om haar milieubeleidsdoelstellingen te realiseren maakt de overheid gebruik van instrumenten. Ze vullen de ÔmilieugereedschapskistÕ. De verschillende instrumenten proberen het gedrag van een individu, een bedrijf, een maatschappelijke groep of een economische sector te be•nvloeden, meestal door een bepaalde gedragslijn te stimuleren of af te remmen. Een veel voorkomende indeling onderscheidt drie soorten instrumenten : juridische, economische en communicatieve. Andere indelingen zijn echter mogelijk. Bij juridische instrumenten is directe regulering of afdwingbaarheid vaak het uitgangspunt. De economische instrumenten steunen op het beginsel Ôde vervuiler betaaltÕ of werken als economische prikkel. Communicatieve instrumenten zijn gericht op het milieubesef om het milieubewust gedrag te bevorderen en zetten aan om op vrijwillige basis ernaar te handelen. Naast vrijwillige samenwerking spelen voorlichting, sensibilisering en educatie hierin een belangrijke rol. Toch bestaan er geen scherpe grenzen tussen de juridische, economische en communicatieve instrumenten. Heffingen, subsidies of vergunningen gelden als verzamelingen van juridische gedragsregels, maar heffingen bevatten ook een communicatief aspect wanneer ze de doelgroep confronteren met een bepaalde vorm van milieuverontreiniging. Daarnaast heeft de overheid nog andere middelen. Zo zijn geld (financiering) en menskracht belangrijke hulpbronnen. Verder zijn middelen nodig om het milieubeleid te structureren en te onderbouwen. Plannen, zoals dit Uitvoeringsplan, bevatten de concrete beleidsinhoud en geven richting aan de waaier van instrumenten waarover de beleidsorganisatie beschikt. Monitoring en onderzoek kunnen de beleidsvoorbereiders helpen bij hun opdracht. Ze reiken vanuit hun respectieve invalshoeken, evaluatie en kennisopbouw de basisingredi‘nten aan voor de ontwikkeling van een effici‘nte en effectieve instrumentenmix. Ze zijn te beschouwen als beleidsonderbouwende instrumenten.
4.2
Beleidsuitvoerende instrumenten
4.2.1
Juridische instrumenten Bij juridische instrumenten is directe regulering of dwang het uitgangspunt. Weten regelgeving vaardigen dwingende voorschriften uit. Het gaat om gebods- en verbodsbepalingen voor de doelgroepen die administratief of strafrechtelijk afdwingbaar zijn. Het milieurecht vervult drie belangrijke functies : de organisatie van de besluitvorming, de handhaving en de vergoeding van milieuschade.
4.2.1.1
Algemeen a
Afvalstoffendecreet en Vlarea
Het wettelijk kader van het afvalbeleid is te vinden in het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij decreet van 20 april 1994. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
144
Belangrijk is dat het opschrift van het decreet van 2 juli 1981 vervangen werd door het opschrift Ôdecreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffenÕ. Meteen is duidelijk dat dit vernieuwde Afvalstoffendecreet de ruggengraat vormt voor een vernieuwend afvalstoffenbeleid gericht op preventie, hergebruik en recyclage. Het bevat een aantal nieuwe en structurele instrumenten voor een ge•ntegreerd voorkomings- en recuperatiebeleid. De meeste reglementaire bepalingen zijn gegroepeerd in het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en Ðbeheer (Vlarea) van 17 december 1997. b
Gelijkstelling
V——r Vlarea waren de volgende bedrijfsafvalstoffen gelijkgesteld met huishoudelijke afvalstoffen : − − − − − − −
kantineafvalstoffen, afvalstoffen afkomstig van de bereiding van maaltijden en verdeling en voorbereiding van maaltijden, verpakkingsafvalstoffen ervan bureelafval plantsoenafval afvalstoffen van campings, recreatiegebieden en rustplaatsen langs autowegen afvalstoffen van kleinhandel en verkoopdiensten afvalstoffen van de dienstensector, onderwijs- en verzorgingsinstellingen (uitgezonderd ziekenhuizen). Door Vlarea zijn de bedrijfsafvalstoffen die worden gelijkgesteld met huishoudelijke afvalstoffen beperkt tot het gemeentevuil (straat- en veegvuil, markt- en strandafvalstoffen) en het papierafval dat onderworpen is aan de aanvaardingsplicht.
Via de gelijkstelling wordt iedere regeling die van toepassing is voor huishoudelijke afvalstoffen, per definitie ook van toepassing voor de gelijkgestelde afvalstoffen. De beperking via Vlarea heeft grote (financi‘le) gevolgen voor de inzameling. Zo vervalt bijvoorbeeld de inzamelplicht door gemeenten voor de (vroeger gelijkgestelde) bedrijfsafvalstoffen (met uitzondering van papier waarvoor de aanvaardingsplicht geldt). Dus kantineafvalstoffen bijvoorbeeld zijn bedrijfsafvalstoffen, zijn niet meer gelijkgesteld met huishoudelijke afvalstoffen, moeten niet door de gemeente worden opgehaald en moeten worden verwerkt in inrichtingen die vergund zijn voor de verwerking van bedrijfsafvalstoffen. Het Uitvoeringsplan Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen gaat verder op deze problematiek in. c
Uitvoeringsplannen
De artikelen 35 en 36 van het Afvalstoffendecreet bepalen dat er sectorale Uitvoeringsplannen moeten komen die betrekking hebben op concrete projecten, op acties in verband met preventie, recuperatie en verwijdering van afvalstoffen of op specifieke categorie‘n van afvalstoffen. Aan de opstelling ervan werken de belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties mee. De ontwerpen worden ter inzage gelegd bij de gemeenten en bij de OVAM. Tegelijkertijd worden ze voor advies voorgelegd aan de MiNa-Raad en de SERV. De uitvoeringsplannen gelden en zijn, uitgezonderd waar dit uitdrukkelijk aangegeven is in deze plannen, bindend voor de administratieve overheden van het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten en de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake milieubeleid. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
145
d
Secundaire grondstoffen
In uitvoering van artikel 11 van het Afvalstoffendecreet heeft de Vlaamse regering via Vlarea een lijst opgesteld van afvalstoffen die als secundaire grondstoffen gebruikt kunnen worden. De normen die hierbij worden gehanteerd waarborgen dat het gebruik de gezondheid van de mens niet in gevaar brengt en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, dat wil zeggen geen risicoÕs voor water, lucht, bodem, fauna en flora, geen geluids- of stankhinder en geen schade aan natuuren landschapsschoon. In het kader van dit Uitvoeringsplan is het gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel van belang (cf. infra). Voor behandeld zuiveringsslib wordt via Vlarea omzetting gegeven van de Richtlijn van de Raad van 12.06.86 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij gebruik van zuiveringsslib in de landbouw 86/278/EEG, namelijk concentratie aan verontreiniging in de bodem, in slib en dosering van verontreiniging via slibgebruik. e
Stort- en verbrandingsverboden
Artikel 32 van het Afvalstoffendecreet vermeldt dat de Vlaamse regering nadere regels kan vaststellen voor het beheer (inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering) van de bijzondere afvalstoffen. Bovendien kunnen deze nadere regels voorschriften omvatten die afwijken van de bepalingen van artikel 14, indien dit vereist is voor de doelmatige verwijdering of de nuttige toepassing van deze afvalstoffen. Op basis van deze bepalingen kan dus een stort- of verbrandingsverbod ingevoerd worden. Vlarea legt inzake organisch afval volgende bepalingen vast : − −
stortverbod met ingang van 1 juli 1998 van selectief ingezameld GFT- en groenafval verbrandingsverbod met ingang van 1 juli 1998 van selectief ingezameld GFT- en groenafval.
f
Politieverordening
In 1997 heeft de OVAM samen met de VVSG een model van politieverordening uitgewerkt. Het werd eind 1997 naar de gemeenten verstuurd en het bevat onder andere bepalingen over : − − − −
fracties uit het huishoudelijk afval die niet meer mogen worden meegegeven met het huisvuil en het grofvuil welke fracties selectief moeten worden ingezameld maatregelen over de openbare orde en netheid bij de selectieve inzameling sluikstorten en verbranden in open lucht.
Het voorgestelde model is een leidraad voor de gemeenten. De gemeenten dienen de politieverordening nog aan te passen aan de plaatselijke problematiek en lokale behoeften. Vanuit het Milieuconvenant worden ze hiertoe gestimuleerd. Het model zal, waar nodig, verder worden geactualiseerd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
146
g
In- en uitvoer
De grensoverschrijdende overbrenging van afval wordt sinds 6 mei 1994 gereglementeerd door de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap. Enkele artikels werden omgezet in Vlaamse wetgeving (strafbepalingen, sommige administratieve procedures en de aanduiding van de toezichthoudende ambtenaren). Daarenboven hebben de federale regering en de drie gewestregeringen op 26 oktober 1994 een samenwerkingsakkoord goedgekeurd dat het beleid (en de handhaving) inzake de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen cošrdineert. Deze regelgeving heeft tot doel een samenhangend en sluitend controlesysteem voor de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen tot stand te brengen. Het controlesysteem moet helpen voorkomen dat afvalstoffen die een landsgrens overschrijden worden achtergelaten of op een onverantwoorde wijze worden verwerkt. De OVAM fungeert voor Vlaanderen als bestuurlijk cošrdinatiepunt voor alles wat met in- en uitvoer van afval te maken heeft. Dat betekent dat OVAM de administratie afwerkt, de informatie beheert en ter beschikking stelt. Bovendien speelt OVAM een belangrijke rol als initiatiefnemer, organisator en cošrdinator bij de handhaving van de wetgeving inzake de in- en uitvoer van afval waarbij Vlaamse bedrijven betrokken zijn. De in-, uit- en doorvoer is in Vlaanderen, net zoals in de ganse Europese Unie, geregeld door de Verordening (EEG) nr. 259/93. Deze Verordening maakt enerzijds een onderscheid tussen nuttige toepassing en verwijdering (met kennisgevingsprocedure) en anderzijds, binnen nuttige toepassing, nog eens tussen groene- (art. 11 van de verordening), oranje- en rode-lijst-afvalstoffen (de laatste twee met kennisgevingsprocedure). De meeste organische afvalstoffen staan op de groene lijst en indien ze nuttig worden toegepast, mogen ze volgens art. 11 van de Verordening overgebracht worden als ze vergezeld gaan van de volgende, door de houder ondertekende informatie : − − − − − −
naam en adres van de houder gebruikelijke handelsbenaming van de afvalstoffen hoeveelheid naam en adres van de ontvanger wijze van nuttige toepassing : R-code (R3 voor organische stoffen die niet als oplosmiddel gebruikt worden) geplande datum van overbrenging
Een uitzondering op deze regeling geldt voor afval van de agrovoedingsindustrie dat voldoet aan de nationale en internationale eisen en normen van voor mens en dier bestemde bijproducten (GM 130) dat een nuttige toepassing krijgt. Het rechtstreekse gebruik van deze stoffen in overeenstemming met bijvoorbeeld het koninklijk besluit van 08.02.99 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, kan zonder de toepassing van de EEG-verordening 259/93. Indien de afvalstof pas in aanmerking komt na een voorbehandeling, dan voldoet de afvalstof nog niet aan de vereisten en geldt de Verordening. h
Besluit Dierlijk Afval
Het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval, zoals gewijzigd op 3 juni en 17 december 1997 (kortweg : Besluit Dierlijk Afval) regelt het beheer van dierlijk afval in Vlaanderen. Dierlijk afval wordt gedefinieerd als Ôdode dieren of dode vis, geheel of delen ervan Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
147
en de producten van dierlijke oorsprong, die niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen, keukenafval en etensrestenÕ. Het wordt verder opgesplitst in hoog-risicomateriaal (inclusief gespecificeerd risicomateriaal) en laag-risicomateriaal. De eindproducten van de verwerking van dierlijk afval krijgen verschillende toepassingen : ingredi‘nten voor mengvoeders of organische meststoffen, voeder voor gezelschapsdieren en technische of farmaceutische producten. Enkel het gespecificeerd risicomateriaal heeft geen nuttige toepassing omdat het, in het kader van de BSE-problematiek, vernietigd moet worden door verbranding. Voor de verwerking van dierlijk afval afkomstig van zoogdieren gelden strenge verwerkingsnormen, namelijk een temperatuur van 133 ¡C en een druk van 3 bar die gedurende 20 minuten moeten worden aangehouden. De initi‘le deeltjesgrootte daarbij mag maximum 50 mm bedragen. Wel zijn er een aantal uitzonderingen zoals bloed of zuivelproducten. i
Milieuvergunningendecreet en Vlarem
In 1985 keurde het Vlaams Parlement het Milieuvergunningendecreet goed. Het lichtte het milieuluik uit het oude Belgische Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB) en bundelde de exploitatie- of uitbatingsvergunning met enkele andere milieugebonden vergunningen tot ŽŽn vergunning, namelijk de milieuvergunning. Er kwam een nieuwe procedure met duidelijke termijnen. Vanaf 1 september 1991 werd het uitvoeringsbesluit Vlarem I (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning) van kracht. Vlarem I legt vast waarvoor een vergunning vereist is, wie ze moet aanvragen en waar. Het bepaalt eveneens hoe de procedure verloopt. Vanaf 1 augustus 1995 werden de vergunningsvoorwaarden van kracht, vastgelegd in Vlarem II. De milieuvergunning is thans het belangrijkste instrument in het kader van het milieubeleid tegenover de ondernemingen. Naast een belangrijk hoofdstuk met de definities bevat Vlarem II de milieukwaliteitsnormen waarop de overheid haar vergunningenbeleid moet afstemmen, een overzicht van overgangsbepalingen voor het toepassen van nieuwe milieuvoorwaarden op bestaande bedrijven, algemene en sectorale milieuvoorwaarden en milieuvoorwaarden voor niet in Vlarem I opgenomen inrichtingen en activiteiten. Inmiddels werkt de Commissie Evaluatie Milieuuitvoeringsreglementering (CEM) aan een modernisering van Vlarem II. De laatste wijzigingen zijn in juni 1999 door de Vlaamse regering goedgekeurd. De rubriek 2 ÔAfvalstoffenÕ is van toepassing op bedrijven die zelf eigen afval of afval van derden voortdurend en/of in grote hoeveelheden opslaan en/of verwerken. De voorlopige opslag van afval die de inzameling of afvoer voorafgaat, en het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof vallen niet onder de vergunningsplicht volgens deze rubriek. 4.2.1.2
Gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel a
Milieuhygi‘nisch aspect
a.1
Algemeen
Het milieuhygi‘nisch aspect van het gebruik van afvalstoffen als meststof of bodemverbeterend middel is op te splitsen in twee delen. Enerzijds is er in verband met het vermijden van milieubelastende verontreiniging een regelgeving inzake secundaire grondstoffen (opgenomen in Vlarea) die voortkomt uit het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, zoals gewijzigd op 20 april 1994. Anderzijds is er vanuit de doelstelling om vermesting of overmatige toevoer van nutri‘nten (N, P Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
148
en K) in het milieu te vermijden een reglementering die voortkomt uit het Mestdecreet van 23 januari 1991, zoals herhaaldelijk gewijzigd. a.2
Secundaire grondstoffen
In hoofdstuk 4 van het Vlarea dat werd goedgekeurd op 17 december 1997, staan nadere regels in verband met de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Naast een jaarlijkse analyse van de secundaire grondstof staat de lijst met secundaire grondstoffen centraal. Die bevat naast de benaming van de afvalstof, de herkomst en omschrijving, ook voorwaarden inzake samenstelling en gebruik. Belangrijk daarbij is het al of niet opleggen van een gebruikscertificaat (cf. infra). De voorwaarden voor het gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel zijn opgenomen in onderafdeling 4.2.1 van Vlarea. De normering houdt verband met samenstelling (maximum gehalte aan verontreinigende stoffen) en gebruik (maximum toelaatbare bodemdosering). De richtsnoer bij de bepaling van de parameters is het behoud van de achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit, gedefinieerd in het bodemsaneringsdecreet, het stand still beginsel. Voor rioolwaterzuiveringsslib (RWZI-slib) geldt een verbod vanaf 1 december 1999 behalve indien N en P ten minste voor 85 % gereduceerd zijn, bij normale bodem-pH van 7,0. Voor het gebruik van behandeld slib is een bijkomende registratie van gegevens verplicht. Zo dienen gegevens te worden bijgehouden over : − − − − −
hoeveelheden geproduceerd slib hoeveelheden aan de landbouw geleverd slib samenstelling en eigenschappen van het slib behandelingsmethode van het slib namen en adressen van de ontvangers van het slib en plaatsen van gebruik.
Verder zijn er extra voorwaarden gekoppeld aan bodem, teelt en gebieden die handelen over concentraties van metalen, de zuurtegraad (pH) van de bodem, de verplichte bodemanalyse en een aantal verbodsbepalingen. Zoals al aangehaald, is er voor een aantal secundaire grondstoffen een gebruikscertificaat vereist. Dit document wordt afgeleverd na een vastgelegde en aan termijnen gekoppelde procedure (cf. Grafiek 12) en bevat volgende vermeldingen : − − − − − − − −
dossiernummer identificatie houder naam secundaire grondstof en beschrijving productieproces gebruiksgebied samenstelling gebruiksvoorwaarden verplichtingen inzake analyses en registratie geldigheidstermijn
Aandachts- en knelpunten − −
Er werden per 17.02.99 reeds 120 gebruikscertificaten afgeleverd voor het gebruik van meststof of bodemverbeterend middel in de landbouw. De lijst van in aanmerking komende secundaire grondstoffen is limitatief. Er dient bekeken te worden of aanpassingen hieraan wenselijk zijn. Een bijkomend punt is dat de lijst enkel kan worden gewijzigd via een besluit van de Vlaamse regering.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
149
−
−
−
a.3
Het is van belang de normering intens op te volgen en te evalueren. Waar nodig dienen er aanpassingen en verfijningen te volgen. Dit kan gebeuren via verder wetenschappelijk onderzoek en een vergelijking met onze buurlanden of Europese normen. Bij de behandeling van dossiers moet er gestreefd worden naar een goede informatie-uitwisseling en cošrdinatie met de Vlaamse Landmaatschappij (Mestbank) en het Ministerie van Landbouw. Dit overleg kan uitgebreid worden naar de andere Gewesten, waarbij gestreefd wordt naar afstemming en consensus. Bij het opmaken van de capaciteitsplanning voor compostering of vergisting dient er rekening mee te worden gehouden dat de akkerbouw een niet onbelangrijk afzetgebied is (mits voldaan wordt aan de regionale en federale reglementering, cf. infra). Wat hier als een vorm van goedkope afzet terechtkomt, zal niet beschikbaar zijn voor andere verwerkingsvormen. Het is van belang zowel het Mestdecreet als de federale wetgeving ter zake en de eventuele wijzigingen goed op te volgen. Nutri‘nten
Dierlijke mest is een belangrijke bron van nutri‘ntenaanrijking, maar ook afvalwater, reststoffen en gassen dragen ertoe bij. Het Mestdecreet werkt onder andere met een uitrijregeling en een heffingssysteem. Het gaat ook uit van een gefaseerde verstrenging van de bemestingslimieten. Verder houdt het rekening met alle reststoffen die N en P bevatten en die op cultuurgrond terechtkomen (de zogenaamde Ôandere meststoffenÕ), behalve met het RWZI-slib. Het nieuwe Mestdecreet van 11 mei 1999 is een aanpassing van het vorige met als doel de EG-nitraatrichtlijn uit te voeren en nieuwe krachtlijnen vast te leggen. Het vereiste resultaat is 50 mg nitraat per liter grond- en oppervlaktewater en in de toekomst het voorkomen van eutrofi‘ring. Representatieve organisaties van ondernemingen zullen op basis van vrijwilligheid een akkoord met de overheid kunnen sluiten Ômet het doel milieuverontreiniging te voorkomen, de gevolgen ervan te beperken of weg te nemen of een doelmatig milieubeheer te bevorderenÕ. Knelpunten −
−
b
Op welke manier invulling wordt gegeven aan het begrip Ôandere meststoffenÕ is nog niet helemaal duidelijk. Wellicht zal de implementatie van het nieuwe Mestdecreet dit ophelderen. Waardevolle organische afvalstoffen dienen gelijkwaardig behandeld te worden als dierlijke mest. De vraag is ook of alle administratieve bepalingen die verbonden zijn aan het vervoer en het gebruik van dierlijke mest ook noodzakelijk zijn voor toegepaste afvalstoffen. Hiervoor geldt immers reeds het Vlarea met zijn bepalingen inzake secundaire grondstoffen. Een aantal administratieve verplichtingen wordt op deze manier dubbel opgelegd. Nagegaan moet worden of geen vereenvoudiging mogelijk is. Landbouwkundig aspect
Uiteraard is het van belang dat secundaire grondstoffen die op het land worden toegepast een landbouwkundige waarde hebben. Concreet dient er een positief effect te zijn op bijvoorbeeld bodemkwaliteit en plantengroei. De wetgeving hierrond is federaal, namelijk in handen van het Ministerie van Landbouw (Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector, DG 4). De basis wordt gevormd door de Wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. In uitvoering daarvan is er het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
150
handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten. Deze regelgeving bevat een lijst van producten die mogen worden verhandeld samen met hun omschrijving en de kwaliteitscriteria waaraan zij moeten voldoen. Wat niet op de lijst staat is in principe verboden. Wel kan er een ontheffing of derogatie worden aangevraagd. Enkel waar het gaat om het gebruik van afvalstoffen (als secundaire grondstoffen) is er een ankerfunctie vanuit het afvalbeleid. Knelpunt −
4.2.1.3
Bij de behandeling van dossiers verbonden aan afvalstoffen moet er gestreefd worden naar een goede informatie-uitwisseling en cošrdinatie met de OVAM. Dit overleg kan uitgebreid worden naar de andere Gewesten om zo een afstemming en consensus te bereiken.
Gebruik in dierlijke voeding a
Milieuhygi‘nisch aspect
Tot op heden bestaan er geen bijzondere milieuhygi‘nische normen voor de vervoedering van afvalstoffen of stoffen in het algemeen. Wel wordt er in het kader van de nutri‘ntenproblematiek bijvoorbeeld gestreefd naar fosfaatarme voeders. Wat het gebruik van afvalstoffen als dierenvoeding betreft, bepaalde OVAM een standpunt vanuit de vaststelling dat ŽŽn van de belangrijkste toepassingen van afvalstoffen, namelijk die als diervoeder, niet in Vlarea (partim secundaire grondstoffen) is opgenomen (cf. Grafiek 12). Indien de afvalstof geen voorbehandeling moet ondergaan vooraleer ze vervoederd wordt, gaat OVAM ervan uit dat de afvalreglementering geldt tot levering aan de gebruiker. Indien de afvalstof echter behandeld moet worden, is de afvalreglementering (in casu EVOA en Vlarem) van toepassing bij de diervoederproducent aangezien hij een verwerker van afvalstoffen is.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
151
- afvalreglementering geldt tot levering aan de gebruiker - EVOA niet van toepassing - gebruiker behoeft geen vergunning rubriek 2 Vlarem
zonder voorbehandeling gebruik als dierenvoeding
- voorbehandeling is verwerking van afvalstoffen : vergunning rubriek 2 Vlarem is vereist - EVOA : groene lijst-procedure - afvalreglementering geldt niet meer zodra afvalstoffen omgevormd zijn
na voorbehandeling
gebruik in overeenstemming met het K.B. van 08.02.99
gebruik in dierenvoeding
zonder voorbehandeling
- afvalreglementering geldt tot levering aan de diervoederproducent - EVOA is niet van toepassing - diervoederproducent behoeft geen vergunning rubriek 2 Vlarem
na voorbehandeling
- voorbehandeling is verwerking van afvalstoffen : vergunning rubriek 2 Vlarem is vereist - EVOA : groene lijst-procedure - afvalreglementering geldt niet meer zodra afvalstoffen omgevormd zijn
voorbehandeling ge•ntegreerd bij diervoederproducent
gebruik niet in overeenstemming met het K.B. van 08.02.99
Grafiek 12.
- vergunning rubriek 2 Vlarem vereist - EVOA : groene lijst-procedure - geproduceerde diervoeding valt niet langer onder het afvalstoffenregime
- vergunning rubriek 2 Vlarem vereist - EVOA : groene lijst-procedure - in geval van voorbehandeling wordt statuut eindproduct geval per geval onderzocht
Stroomdiagramma OVAM gebruik organisch-biologische afvalstoffen in of als diervoeder. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
152
b
Landbouwkundig aspect
b.1
Algemeen
Zoals bij meststoffen en bodemverbeterende middelen is de federale wetgeving vanuit het Ministerie van Landbouw (Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector, DG 4) gebaseerd op de Wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. Het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding geeft hieraan uitvoering. De regelgeving bevat een omschrijving van de vereiste kwaliteitscriteria. Deze eisen gelden zowel voor enkelvoudige als voor samengestelde voeders. Het ministerieel besluit van 12 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding stelt de ongewenste producten en stoffen vast. Ten slotte zijn er een aantal verboden ingredi‘nten zoals fecali‘n, urine of slib van waterzuiveringsinrichtingen waarin afvalwater wordt behandeld. b.2
Keukenafval
Voor de vervoedering van organisch afval en keukenafval geldt het koninklijk besluit van 24 januari 1969 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie op vuilnisbelten en op het gebruik van organisch afval en keukenafval voor de voeding van huisdieren. Er dient aan toegevoegd te worden dat de bepalingen van dit besluit voor wat het Vlaamse Gewest betreft, werden opgeheven door het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, in zover zij betrekking hebben op afvalstoffen waarop voornoemd decreet van toepassing is. Keukenafval is net als alle organisch afval wel degelijk een afvalstof zodat de regels van het Afvalstoffendecreet en zijn uitvoeringsbesluiten gelden. Bovendien zijn verwerkers van afvalstoffen in principe vergunningsplichtig in het kader van Vlarem (cf. OVAMstandpunt). Keukenafval wordt gedefinieerd als afval van dierlijke of plantaardige producten in rauwe of gekookte toestand, voortkomend van herbergen, kazernen, kloostergemeenschappen, ziekenhuizen, hotels, refters, restaurants en andere gemeenschapskeukens en van kampeerterreinen. Indien het afkomstig is van internationaal verkeer moet het naar een erkend verwerkingsbedrijf van dierlijk afval (hoog- of laag-risicomateriaal) gaan of verbrand worden. Ander keukenafval moet ook naar een dergelijk verwerkingsbedrijf of kan aangewend worden voor de voeding van dieren mits men over een vergunning beschikt van het Ministerie van Landbouw. Om deze vergunning te krijgen moet er een installatie zijn die het onder meer mogelijk maakt het afval op te slaan, te koken en te steriliseren en voorwerpen, vaten en voertuigen te ontsmetten. Die voorwerpen, vaten en voertuigen moeten uitsluitend dienen voor de ophaling van het afval. Knelpunten −
Volgens het Ministerie van Landbouw zijn er anno 1998 in Belgi‘ een 50-tal vergunninghouders. Daarvan zouden er nog slechts een 20-tal actief zijn. Deze activiteit wordt door de Veterinaire Diensten als vrij marginaal beschouwd. Het is dan ook de intentie van het Ministerie van Landbouw om deze praktijk omwille van sanitaire redenen op middellange termijn (± 5 jaar) een halt toe te roepen. Voorlopig is dit echter geen prioriteit. Wat wel toegestaan zou kunnen blijven, is de meer grootschalige verwerking van keukenafval volgens duidelijk omschreven voorwaarden. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
153
− −
−
4.2.1.4
In de brijvoedersector moet er toezicht zijn op de ingredi‘nten. Het mag immers niet de bedoeling zijn om problematische afvalstromen via verdunning te bestemmen voor dierlijke voeding. Het is niet zo duidelijk welke normen er gelden bij de verwerking van organisch afval in dierlijke voeding. Deze hebben nochtans hun invloed op de voederkundige en sanitaire kwaliteit van de eindproducten. Als er dierlijk afval in het keukenafval aanwezig kan zijn, is het aangewezen om de verwerkingsnormen van Beschikking 96/449/EG te hanteren. Dit betekent een verwerking bij een temperatuur van 133 ¡C en 3 bar gedurende 20Êminuten (maximale deeltjesgrootte 50Êmm). Bij de capaciteitsplanning voor compostering of vergisting dient er rekening mee te worden gehouden dat de dierlijke voeding een niet onbelangrijk afzetgebied is (mits voldaan wordt aan de federale reglementering). Wat hier als een vorm van goedkope afzet terechtkomt, zal niet beschikbaar zijn voor andere verwerkingsvormen. Het is van belang de federale wetgeving ter zake en de eventuele wijzigingen goed op te volgen.
Handhaving Een belangrijke pijler van de juridische instrumenten is de handhaving. De geloofwaardigheid van het beleid hangt er van af. Alle genoemde juridische instrumenten hebben hun eigen administratieve of strafrechtelijke sancties. Het komt er ÒenkelÓ op aan de regels te doen naleven. Grootste knelpunt is echter dat deze afdwingbaarheid weinig zin heeft als de praktijksituatie niet is aangepast aan de theorie van het instrument. Bijvoorbeeld een stort- en verbrandingsverbod kan pas worden toegepast als er alternatieve verwerkingsmogelijkheden bestaan. Anno 1999 ontbreekt de nodige verwerkingsinfrastructuur voor organisch afval.
4.2.2
Economische instrumenten De economische instrumenten steunen op het beginsel Ôde vervuiler betaaltÕ of werken als economische prikkel. Ze be•nvloeden het gedrag doordat ze de financi‘le consequenties van keuzemogelijkheden veranderen. Dit gebeurt het best op marktconforme wijze. Klassieke economische instrumenten zijn heffingen en steunverlening.
4.2.2.1
Heffingen Het huidige afvalheffingenstelsel dateert van 20 december 1989 (Programmadecreet) en heeft zijn rechtsgrond in artikel 47 van het Afvalstoffendecreet. De afvalheffing heeft de intentie een regulerende emissieheffing te zijn met de hoeveelheid afval als grondslag. Emissieheffingen staan buiten het normale fiscale stelsel. Ze vallen onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest en de opbrengsten krijgen een milieubestemming via het MINAfonds. De heffingen worden geheven op het storten en verbranden van afvalstoffen, om preventie en recuperatie van de afvalstoffen te bevorderen. Het verschil in de heffingstarieven naar gelang van de aard van de afvalstof en de verwerkingswijze poogt minder schadelijke verwerkingswijzen te stimuleren. Om het Vlaamse milieubeleid en de overheidsinvesteringen te financieren werd in 1989 het MINA-fonds opgericht. Dit wordt voornamelijk gespijsd uit de inkomsten van de verschillende milieuheffingen en uit een dotatie van de algemene middelenbegroting. De voorbije jaren is de bijdrage uit de milieuheffingen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
154
geleidelijk verhoogd. Dit heeft ertoe geleid dat de milieuheffingen een substantieel onderdeel zijn geworden voor de financiering van het Vlaamse milieubeleid. In 1998 werd de milieuheffingen grondig geanalyseerd op hun regulerend en financierend karakter. De uitgewerkte wijzigingsvoorstellen houden onder andere rekening met de volgende principes : − − − − 4.2.2.2
ondersteuning van de voorkeurverwerkingsvolgorde gelijke behandeling van huishoudelijk afval en bedrijfsafval vereenvoudiging van de heffingen misbruik vermijden van verlaagde heffingen voor sorteer- en recyclageresiduÕs
Huisvuilbelasting De huisvuilbelasting is in de eerste plaats een middel voor de gemeente om haar uitgaven te financieren. De huisvuil- en grofvuilbelasting bestaan uit een forfaitair bedrag, een retributie die afhankelijk is van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de gemeentelijke diensten, of een combinatie van beide. Enkel bij de laatste twee varianten, die de burger belonen voor een goed afvalbeheer, heeft de huisvuilbelasting tevens een regulerend effect. De retributie kan zowel slaan op de huis-aan-huis inzameling als op de brengmethode. Mogelijke retributiesystemen al dan niet in combinatie met een vast belastingbedrag, zijn : − − − −
weging tarifering per volume-eenheid op basis van aanbiedingsfrequentie tarifering per volume-eenheid op basis van het aantal of de grootte van containers tarifering op basis van afvalvolume in de container
Bij de keuze van het belastingsysteem moet in de toekomst een evenwicht worden gevonden in de volgende aspecten : −
− − −
De belasting is financierend en regulerend, dat wil zeggen dat de burger zelf invloed heeft op de te betalen belasting via de retributie; anderzijds wordt de financiering niet in het gedrang gebracht omdat de burger steeds een forfaitair bedrag betaalt. Het belastingsysteem beantwoordt aan het principe dat de vervuiler betaalt; dit heeft mogelijk als gevolg dat preventie en recuperatie worden gestimuleerd. De retributie mag geen aanleiding geven tot ontwijkgedrag en toename van zwerfafval. De tariefdifferentiatie mag geen te grote administratieve moeilijkheden meebrengen
Een correcte aanrekening van direct toewijsbare kosten voor de afvalinzameling en -verwerking aan de veroorzaker van de afvalstoffen leidt tot meer preventie. In vergelijking met bedrijven worden de gemaakte kosten nog niet correct en volledig aan de huishoudens aangerekend. Bij een algemene of forfaitaire financiering verdwijnt het besef van de kosten en de eigen verantwoordelijkheid en blijft de verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de kosten en de milieulast in grote mate alleen bij de overheid liggen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
155
De kostprijs voor het ophalen van huisvuil kan verschillen van gemeente tot gemeente omdat het prijsbeleid behoort tot de gemeentelijke autonomie. Enkel de federale wetgever is bevoegd om aan de gemeenten een verbod op te leggen om belastingen te heffen in bepaalde materies. Het Vlaamse Gewest kan dus de prijs van een huisvuilrecipi‘nt niet bepalen. De toezichthoudende overheid, i.c. de provincie, kan wel bezwaren formuleren indien het algemeen belang of de wet geschonden zou zijn. Het invoeren van een uniform retributiesysteem hangt louter en alleen af van de vrijwilligheid (ÔgoodwillÕ) van de gemeenten omdat het Vlaamse Gewest de gemeenten niet kan verplichten een bepaalde belasting in te voeren. In de periode 1996-1998 werden een aantal onderzoeken uitgevoerd over de gemeentelijke belasting- en retributiesystemen voor de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval (53). De resultaten ervan zullen de basis vormen voor een overleg dat alle betrokkenen, overeenkomstig initiatief 43 van het MINAplan 2, zullen opstarten omtrent de uitwerking en promotie van een uniform systeem van kostentoerekening en Ðdekking van huishoudelijke afvalstoffen. 4.2.2.3
Subsidi‘ring Volgens de beleidsdoelstellingen van het Afvalstoffenplan 1991-1995 en het decreet betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen van 2 juli 1981 kunnen ondergeschikte besturen toelagen aanvragen voor de afvalverwijdering (selectieve inzameling en nuttige toepassing). De wettelijke bepalingen staan in het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidi‘ring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 30 maart 1982, 14 september 1983, 17 juli 1984, 30 juli 1985, 17 maart 1993, 23 maart 1994 en 18 maart 1997. a
Preventie
De subsidi‘ring van compostvaten wordt beschouwd als een preventiestimulerende maatregel. In de periode 1995-1998 werden subsidies aangevraagd voor 233.438 compostvaten. Dankzij onder andere deze subsidi‘ring zijn veel gezinnen effectief gestart met thuiscomposteren. De subsidi‘ring gebeurde via een degressief subsidiepercentage in de tijd : 60 % indien de ontwerpdossiers werden ingediend v——r 31.12.95 en 40 % indien ingediend v——r 31.12.98 (besluit van de Vlaamse regering van 18 maart 1997, verlenging van besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1994). De huidige subsidi‘ring van compostvaten is gestopt op 31 december 1998. Aangezien de OVAM in de periode 1998-1999 het subsidi‘ringsbeleid evalueert en een globaal subsidi‘ringskader zal opstellen, wordt de subsidi‘ring van compostvaten in deze periode niet verlengd. Afhankelijk van de resultaten van de evaluatie kan de financi‘le ondersteuning van preventie in het algemeen, vanaf 2000 worden ingepast in het kader van bijvoorbeeld het Milieuconvenant of een subsidiebesluit. b
Recuperatie
De strategische doelstelling van subsidies is de financi‘le stimulering van selectieve inzameling en de bevordering van het hergebruik. Zo werd de subsidi‘ring geherori‘nteerd en worden toelagen verleend voor de aanleg en de uitrusting van containerparken met containers, portiershuisjes, Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
156
persinstallaties en hakselaars ˆ rato van 60 % van de kostprijs, de aankoop van terreinen niet inbegrepen. Verder wordt de bouw van sorteercentra en composteringsinstallaties voor GFT- en groenafval betoelaagd ˆ rato van 30 % (besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1993 en omzendbrief van 6Êseptember 1993). Leidraad tot de goedkeuring van subsidies voor de composteringsinstallaties was het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval. Ten slotte wordt de materi‘le infrastructuur gesubsidieerd voor de selectieve inzameling van huishoudelijk afval en voor de voorkoming van zwerfvuil. Het subsidi‘ringsbeleid heeft hier een uitdovend karakter opdat er een maximale impuls vanuit gaat naar het milieu en naar de tewerkstelling. Voor de recipi‘nten voor selectieve inzameling is er een degressief subsidiepercentage in de tijd : 60 % indien de ontwerpdossiers werden ingediend v——r 31.12.95 en 40 % indien ingediend v——r 31.12.98 (besluit van de Vlaamse regering van 18 maart 1997, verlenging van besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1994). Voor verbrandingsinstallaties, stortplaatsen en overslagstations zijn nagenoeg geen kredieten meer uitgetrokken (besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1993). De eerste twee categorie‘n zijn immers niet meer subsidieerbaar conform de bepalingen van het Afvalstoffenplan 1991-1995. De helft van de vastleggingskredieten wordt aangewend voor GFT-installaties en 39 % voor containerparken. De evolutie van de aangelegde containerparken is het gevolg van de doelstelling van het beleid om op korte termijn het hele gewest te bedienen via containerparken. De vooropgezette doelstelling is grotendeels gerealiseerd. Wat de selectieve inzameling betreft, werden in totaal 1.124.902 GFT-containers gesubsidieerd (periode 1995-1998), namelijk 1.035.964 containers van 120 liter en 88.938 containers van 40 liter. De duurzaamheid van de effecten is evenredig met de levensduur van de installaties. Voor de recipi‘nten voor selectieve inzameling (met kortere levensduur) dient echter opgemerkt dat ze ook een mentaliteitswijziging veronderstellen en introduceren, zodanig dat ook deze effecten van langdurige aard zijn. De ingebruikname van containerparken, composterings- en sorteerinstallaties zorgt bij de doelgroep voor een verlaging van de kostprijs voor de afvalstoffenverwerking. Daardoor ontstaat er ruimte voor de eventuele bouw of uitbreiding van een secundaire installatie. Subsidi‘ring is slechts ŽŽn element in het instrumentarium voor de stimulering van gescheiden inzameling en de recyclage van afvalstoffen. Deze gemengde aanpak maakt de herori‘ntering van de afvalverwerking op een geleidelijke en maatschappelijk aanvaardbare manier mogelijk. De verschillende doelgroepen worden benaderd. Wat de vermindering of stopzetting van subsidi‘ring betreft, is het beter de evolutie meer effectgericht te laten verlopen. Alternatieve stimulansen worden hierbij ingeschakeld (preventie en principe Ôvervuiler betaaltÕ). Bij een globale evaluatie komen volgende punten naar voor : −
De middelen voor selectieve inzameling zijn al herschikt. De subsidi‘ring van verbranden of storten werd be‘indigd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
157
− −
− −
Er is nog een lange weg af te leggen om de doelstellingen ÔpreventieÕ en de Ôvervuiler betaaltÕ te bereiken. De voorkeur dient evenwel te gaan naar een geleidelijke doch meer effectgerichte ontwikkeling. ÔSubsidi‘ringÕ als onderdeel van de instrumentenmix dient te worden herbekeken in functie van doelstellingen en resultaten, maar ook in functie van nieuwe technieken. Een verhoging van de heffingen zal de preventie stimuleren. De realisatiegraad van de benodigde infrastructuur (of de procentuele bediening per provincie) geeft aan dat subsidi‘ring nog enige tijd behouden zal kunnen blijven, maar zeer selectief dient te gebeuren. Tot 1995 was de subsidi‘ring voornamelijk gericht op het stimuleren van de selectieve inzameling. De totale hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen is echter niet verminderd.
Subsidi‘ring blijft voorlopig nodig, maar dient systematisch afgebouwd te worden, teneinde de middelen vrij te maken om de andere instrumenten intensiever te kunnen inzetten. 4.2.2.4
Milieuconvenant Het Milieuconvenant 1992-1996 was de vrijwillige overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de steden en gemeenten over het gemeentelijk MINA-beleid. Het diende in zijn geheel te worden onderschreven. Voor het luik afvalstoffen was het convenant gericht op een veralgemeende invoering van de aparte inzameling van componenten van huishoudelijk afval in alle gemeenten van het Vlaamse Gewest tegen 31 december 1995, overeenkomstig het Afvalstoffenplan 1991-1995. Voor een aantal deelaspecten ontvangt de gemeente een subsidie : containerparken en selectieve huis-aan-huis inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval of natte fractie). Het gemeentelijk Milieuconvenant 1992-1996 heeft zijn vruchten afgeworpen. Er werd vooruitgang geboekt op het gebied van de uitbouw en exploitatie van containerparken door gemeenten in het Vlaamse Gewest en op het gebied van de selectieve inzameling van KGA en van de droge en de natte fractie. Van de 294 gemeenten die het Milieuconvenant hebben afgesloten, opteerden 118 gemeenten voor de selectieve huis-aan-huis inzameling van de GFT-fractie en 174 voor de droge recycleerbare materialen. Twee gemeenten wensten beide fracties selectief in te zamelen. In het afvalstoffenbeleid van het Vlaamse Gewest zijn de gemeenten een belangrijke schakel. Zonder hun medewerking is een daadkrachtig beleid onmogelijk. Daarom hechtte de Vlaamse regering op 3 december 1996 haar goedkeuring aan de verderzetting van het gemeentelijk Milieuconvenant voor de periode 1997-1999, evenwel onder een nieuwe vorm. Het huidige Milieuconvenant wordt opgesplitst in een basisovereenkomst en acht vrij te kiezen opties die de gemeenten mee kunnen onderschrijven. Vier ervan hebben betrekking op het afvalbeleid. Optie 4 behandelt de preventie en selectieve inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Optie 5 voorziet een samenwerking tussen de gemeente en een kringloopcentrum. Optie 7 betekent het uitstippelen van een duurzaam gemeentelijk beleid onder andere ter voorkoming van afval met een minimale restfractie. Optie 8 verbindt tot het in dienst nemen van ŽŽn of meer MINA-werkers. Nieuw wat huishoudelijke afvalstoffen betreft, zijn de initiatieven om thuiscomposteren verder te stimuleren. Begin 1999 werden er nog drie opties toegevoegd aan het Milieuconvenant (beslissing van de Vlaamse Regering op 16.03.99). De bijkomende optie 9 voorziet in een financi‘le tussenkomst bij het voorkomen van zwerfvuil.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
158
De basisovereenkomst is door 284 Vlaamse gemeenten ondertekend (stand op 31.03.99) (meer info in Voortgangsrapportage 1999 (54)). 4.2.2.5
PRESTI-programma Om tegemoet te komen aan de behoefte aan ondersteuning van afvalpreventie bij de KMO en de zelfstandige onderneming kwam het eerste preventiestimulerend programma (PRESTI 1) tot stand. Met financi‘le ondersteuning van de Vlaamse overheid hebben de federaties van nagenoeg alle belangrijke industri‘le sectoren en van enkele dienstensectoren via vergaande doorlichting van afval- en emissiepreventie hun kennis over problemen, mogelijke oplossingen en alternatieven kunnen uitbouwen. De kennis werd omgezet in praktische informatiepakketten en naar de leden uitgedragen. Om op grotere schaal resultaten te bereiken, waren vervolgprogrammaÕs nodig. De toepassing van de preventiemaatregelen wordt onder andere met de ondersteuning van PRESTI 2 gedemonstreerd in voorbeeldbedrijven. Er zijn subsidies voor federaties die demonstratieprojecten uitvoeren. Via PRESTI 3 kunnen ook individuele bedrijven rekenen op een tijdelijke financi‘le steun als ze preventiemaatregelen uitwerken, een preventieplan opstellen, uitvoeren, evalueren en hierover rapporteren aan de overheid. Op 15.12.98 werd PRESTI 4 goedgekeurd door de Vlaamse regering. Het is bedoeld voor bedrijfsgerichte intermediaire organisaties die een subsidie kunnen krijgen wanneer zij systemen opzetten die bedrijven aansporen tot milieuzorg. Concreet moeten de systemen ervoor zorgen dat bedrijven een continue verbetering van de milieuprestaties realiseren.
4.2.2.6
Fiscale instrumenten Een fiscaal instrument is de BTW (federale bevoegdheid). In dit kader kan worden gestreefd naar een verlaagd BTW-tarief voor gerecycleerde producten (bijvoorbeeld uniform tarief van 6 %) om de afzet ervan te stimuleren.
4.2.3
Communicatieve instrumenten Voorlichting, sensibilisering, educatie en marketing zijn communicatieve instrumenten die het milieubesef willen vergroten en milieubewust gedrag willen bevorderen. Samenwerking tussen de diverse actoren (overheden, doelgroepen, intermediaire organisaties) is een belangrijke voorwaarde voor het succesvol ontwikkelen en toepassen van deze instrumenten. De samenwerking kan soms nog verder worden uitgebouwd door juridisch vastgelegde afspraken met de doelgroepen.
4.2.3.1
Voorlichting, educatie en sensibilisering Milieu-informatie en Ðeducatie zijn instrumenten die de overheid inzet om een maatschappelijk draagvlak voor het milieubeleid te cre‘ren of te verstevigen. Bij de bevolking, de bedrijven en de overheden moet het inzicht groeien dat milieubewuster gedrag noodzakelijk is. Het milieu kan alleen fundamenteel verbeteren door een gedragsverandering. Milieu-informatie en Ðeducatie kunnen ook andere beleidsinstrumenten ondersteunen of noodzakelijke voorwaarden scheppen om ze uit te voeren. Een benadering gericht op doelgroepen is voor dit type instrument essentieel. Sensibilisering is van belang ter onderbouwing van het preventie- en recuperatiebeleid. Sinds 1991 werden een aantal sensibiliseringsacties ondernomen met het oog op afvalpreventie (Tabel 57 en Tabel 1). Belangrijk
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
159
daarin is de betrokkenheid van en de samenwerking met de lagere overheden (provincies, intercommunales en gemeenten). Het spreekt voor zich dat sensibilisering alleen effect heeft in combinatie met andere beleidsinstrumenten (Ôpolicy-mixÕ). Zo vormt het gelijktijdig ter beschikking stellen van faciliteiten een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van sensibiliseringsacties. (Het ontbreken ervan leidt tot een negatieve houding.) Een voorbeeld is de campagne thuiscomposteren. In 1994 werd enkel sensibiliseringsmateriaal ter beschikking gesteld van gemeenten en intercommunales, wat een zeer variabel effect gaf van regio tot regio. In 1995 kende deze campagne een veel ruimere respons op alle niveaus omdat er toen een overkoepelende OVAM-campagne aan gekoppeld werd samen met de subsidieregeling voor de aankoop van compostvaten. De werkwijze waarbij de OVAM enerzijds een overkoepelende campagne voert en anderzijds een ondersteunende rol op zich neemt door sensibiliseringsmiddelen beschikbaar te stellen, blijkt positief uit te vallen. Een knelpunt is het incalculeren van regionale verschillen in afvalbeleid. Verder wordt men geconfronteerd met een aantal administratieve procedures om onder andere in de noodzakelijke budgettaire middelen te voorzien op het lokale niveau. Deze procedures nemen relatief veel tijd in beslag en dienen in de mate van het mogelijke mee in rekening te worden gebracht bij de timing van de totaalcampagne. Ten slotte is het voor een effici‘nte voorbereiding en de effectiviteit van de acties belangrijk dat de planning van campagnes duidelijk vastligt. Tabel 57. Jaar 1991
1994
1995-1998
Sensibiliseringsacties met het oog op de preventie en recuperatie van GFT- en groenafval Onderwerp Sensibiliseringsmiddelen Doelgroep Masterplan GFT- en Voorlichtingsactie met o.a. Bevolking groenafval thuiscomposteren en inzameling van GFT- en groenafval Bevolking, gemeenten en Preventie organische Brochure over thuiscomposteren, intercommunales afvalfractie persbericht, video en stand voor lokale beurzen, radiospot, professionele sprekers, studiedag Thuiscomposteren Multimedia-campagne, opleiding Bevolking, provincies, compostmeesters, handleiding, intercommunales, provinciale studiedagen gemeenten
In het kader van preventie is het van belang om zowel de producent als de consument te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en de kwaliteit van de afvalstroom en op de mogelijkheden om daar iets aan te doen. De laatste jaren kreeg de opleiding van compostmeesters veel aandacht. Zij kunnen immers als plaatselijke vrijwilligers het thuiscomposteren helpen promoten en een antwoord geven op de vele kleine praktische vragen van beginnende thuiscomposteerders. Aan deze opleiding wordt in 1999 een sensibilisering inzake compostmeesters gekoppeld. De doelstelling is drievoudig : − − −
de compostmeesters beter bekend maken bij het grote publiek de compostmeesters en de gemeenten, intercommunales waar een opleiding plaatshad aanzetten tot actie met betrekking tot het composteren het composteren nog eens extra onder de aandacht brengen
De gemeenten en intercommunales met compostmeesters en de compostmeesters zelf ontvingen in het voorjaar van 1998 een oproep om een actie Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
160
te organiseren tijdens het weekend van de compostmeester en suggesties voor didactisch materiaal te geven. Op deze oproep heeft de OVAM veel reacties gekregen. Hiervoor is op 13 en 14 juni 1998 een Ôweekend van de compostmeesterÕ georganiseerd en zijn alle georganiseerde acties gebundeld in een brochure die bij de ge•nteresseerden is verspreid (cf. 1.2.4.1b). Op basis hiervan heeft de OVAM didactisch materiaal opgesteld dat de compostmeester gebruikt in zijn activiteiten om het thuiscomposteren te stimuleren. In de toekomst zal de aandacht ook moeten gaan naar de opvolging van de opgeleide compostmeesters, zodat zij zich in hun activiteiten gesteund weten. De Vlaamse Compostorganisatie (VLACO) vervult een belangrijke rol bij de sensibilisering. Zo verschaft ze informatie aangaande kwaliteitsvol composteren en de afzetmogelijkheden van GFT- en groencompost en neemt ze in samenspraak met de OVAM deel aan vakbeurzen. De oprichting van de Cel Thuiscomposteren geeft een bijkomende versterking op het vlak van thuiscomposteren en preventie in het algemeen. 4.2.3.2
Samenwerking Zelfregulering op basis van overleg, sensibilisering en informatieverstrekking Žn handhaving van de vastgelegde afspraken zijn de voorwaarden om het instrument samenwerking doelgericht te maken. Zoals al bij sensibilisering aangehaald is de betrokkenheid van en de samenwerking met de doelgroepen van groot belang. Hieraan is reeds invulling gegeven via het overleg in de externe stuurgroep bij de totstandkoming van dit plan. Na de vaststelling van dit plan zal dit een verlengstuk krijgen via een officieel Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval. Omwille van de meervoudige dimensies van organisch afval (afval-, nutri‘nten en landbouwkundige aspecten) is overleg en samenwerking met de federale overheid en andere milieuadministraties onontbeerlijk.
4.3
Beleidsonderbouwende instrumenten
4.3.1
Monitoring Monitoring houdt in dat alle relevante gegevens systematisch worden verzameld en geanalyseerd met een tweeledig doel. Enerzijds dient de verzamelde informatie om het aanvullende beleid voor te bereiden en vorm te geven. Anderzijds wordt het lopende beleid ge‘valueerd en indien nodig bijgestuurd. Om de monitoring te versterken dient de verzameling, verwerking en analyse van gegevens te worden geoptimaliseerd met aandacht voor organisatorische en methodologische aspecten. De monitoring dient te resulteren in een continue evaluatie en de weergave ervan in een Voortgangsrapportage, waardoor het beleid kan worden bijgestuurd indien nodig.
4.3.2
Onderzoek Onderzoek valt uiteen in fundamenteel, toegepast en beleidsondersteunend onderzoek. Met het oog op de planning en monitoring is vereist dat onderzoek doelgericht en effici‘nt is en dat de toepassing wordt bevorderd door informatievoorziening.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
161
Onderzoek is belangrijk bij de voorbereiding, ontwikkeling en ondersteuning van het afvalstoffenbeleid in het algemeen en het preventie- en recuperatiebeleid in het bijzonder. Er werd vooral onderzoek verricht omtrent preventie en recuperatie van GFT- en groenafval (sorteeranalyses, geurhinder, marktstudies en afzetmogelijkheden, É). Hierbij vervult VLACO een belangrijke rol. Voor organisch bedrijfsafval werd vooral de vergistbaarheid van een aantal specifieke afvalstromen onderzocht. Rond de afzet van organisch afval in de dierlijke voeding werd veldonderzoek verricht.
4.4
Knelpunten −
− − − − −
De regeling inzake secundaire grondstoffen in het Vlarea (toepassing in of als bodemverbeterend middel of meststof) dient verder te worden aangepast en verfijnd. Specifieke probleempunten zijn de gesloten lijst, de evaluatie van de normering, en de cošrdinatie tussen de milieuhygi‘nische en landbouwkundige aspecten. In het kader van het Mestdecreet dienen waardevolle organisch-biologische afvalstoffen gelijkwaardig behandeld te worden als dierlijke mest. Met het oog op vervoedering is er nood aan een duidelijk kader inzake acceptatiecriteria en verwerkingsnormen. Bij financi‘le instrumenten dient er meer gedifferentieerd te worden met als streefdoel regulering (sturing) en doelgerichtheid. Inzake communicatieve instrumenten is een meer planmatige en gestructureerde aanpak nodig met het oog op effectiviteit. Daarbij dient er aandacht te zijn voor verschillen in doelgroep of regio. De overheid kan haar beleidsinstrumentarium om doelgroepen of andere overheden aan te zetten tot uitvoering van het afvalbeleid verder uitbouwen. Ze dient te streven naar resultaatgerichtheid (duidelijke doelstellingen) en een optimalisering van de afstemming tussen de verschillende juridische, economische en communicatieve instrumenten. Een aantal instrumenten is gebaseerd op ad hoc beslissingen, wat wijst op de behoefte aan een ge•ntegreerd inzicht in de juiste verhoudingen, de effectiviteit en de effici‘ntie van de beleidsinstrumenten. Dit laatste is nodig om te komen tot een geschikte combinatie van beleidsmaatregelen (Ôideale instrumentenmixÕ).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
162
Deel III
Doelstellingen en programmering
De Vlaamse regering heeft eind 1998 een pact afgesloten met de gemeenten, waarin is opgenomen dat de Vlaamse overheid zich in haar regelgeving voornamelijk zal beperken tot de hoofdlijnen van het beleid. Maatwerk ter plaatse moet mogelijk blijven om de verscheidenheid tussen de lokale besturen onderling te respecteren. In het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt getracht deze afspraken te volgen. Het dringt geen uniform model van beleidvoeren aan de gemeenten op. Gemeenten zullen, binnen het kader van de doelstellingen en de resultaten die moeten worden gehaald, vrij kunnen kiezen hoe zij invulling willen geven aan de hoofdlijnen van het beleid die, wat betreft de organische fractie, in dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval zijn opgenomen. Het gevraagde effectenrapport, dat de gevolgen van de nieuwe maatregelen schetst voor de gemeenten op het vlak van personeel, financi‘n, informatica, werklast, enz., wordt opgenomen in het laatste deel van dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, namelijk de ÔEffecten van de programmeringÕ.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
163
1
Doelstellingen
De doelstellingen zijn gebaseerd op : − − − −
het Afvalstoffendecreet het MINA-plan 2 het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997 - 2001 het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval
In MINA-plan 2 staat als doelstelling voor de lange termijn dat het afvalaanbod wordt teruggebracht tot een niet te vermijden minimum. De afvalstoffen hebben een zodanige kwaliteit dat ze bij voorkeur gebruikt kunnen worden in hetzelfde of eventueel een ander productieproces of als product. Daarbij zal zo min mogelijk verschuiving van problemen plaatsvinden naar bodem, water en lucht. Het moet gaan om een optimalisering van emissiereducties. In het afvalstoffenbeleid staat duurzame ontwikkeling centraal. Dit betekent dat het beleid erop gericht is de gezondheid van de mens en het milieu te vrijwaren tegen de schadelijke invloed van afvalstoffen en de verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Het afvalstoffenbeleid streeft er in de eerste plaats naar het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen. Vervolgens dienen de afvalstoffen die toch ontstaan te worden gerecupereerd. Als ze niet kunnen worden voorkomen of gerecupereerd, moeten ze op de meest milieuvriendelijke manier worden verwijderd door verbranding met energieterugwinning. Organisch afval storten is alleen toegestaan als recuperatie of verbranding niet mogelijk is. Dit leidt tot de volgende voorkeurverwerkingsrangorde : 1. 2. 3.
4.
preventie recuperatie verbranding 3a. co-verbranding met een hoog energierendement 3b. verbranden in een huisvuilverbrandingsinstallatie met energieterugwinning storten
De hi‘rarchie is een belangrijk uitgangspunt voor het afvalbeleid. Het is echter niet aangewezen de rangorde voor alle afvalstromen in absolute zin te hanteren. Afhankelijk van de specifieke milieuhygi‘nische, economische en andere omstandigheden zoals tijd en ruimte, kan het optimale milieurendement per individuele afvalstroom verschillen. De hi‘rarchie is in dat geval een ÔchecklistÕ die wordt overlopen alvorens beslissingen te nemen. Om dit proces inzichtelijker te maken kan gebruik worden gemaakt van levenscyclusanalyses en milieubalansen. Voor het huishoudelijk afval is in MINA-plan 2 als richtinggevende doelstelling voor de planperiode opgenomen : de hoeveelheid huishoudelijk afval die per inwoner wordt verwijderd, daalt van 325Êkg in 1995 naar 240 kg in 2001. Voor het organisch bedrijfsafval zijn twee strategische hoofdlijnen van toepassing die steeds gezamenlijk worden ingezet : − −
het voorkomen van afvalstoffen uitbouw van een rationeel opgezet netwerk van verwerkingsfaciliteiten, dat tegelijk aansluit op het streven naar meer preventie en recuperatie. Hierbij gaat de prioriteit naar nuttige toepassing.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
164
1.1
GFT- en groenafval In het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is het zogenaamde ÔdriesporenbeleidÕ van de OVAM voorgesteld. Dit beleid wordt in de komende planperiode verdergezet. Het driesporenbeleid steunt op de volgende pijlers, weergegeven in voorkeursvolgorde : 1. 2. 3.
Promotie van preventie, waaronder thuiscomposteren Maximale uitbouw van de groenafvalverwerkingsketen Maximale uitbouw van de GFT-verwerkingsketen
Voorrang wordt gegeven aan preventie en thuiscomposteren, aangezien op deze manier een groot deel van het geproduceerde keuken- en tuinafval aan de bron kan worden gerecupereerd. Dit dient echter steeds gepaard te gaan met de optimalisatie van de selectieve inzameling en verwerking van groenafval. De selectieve inzameling van GFT-afval moet maximaal worden uitgebouwd binnen de bestaande of geplande verwerkingsmogelijkheden en de taakstellingen voor de verwijdering van huishoudelijk afval.
1.1.1
Preventie De totale hoeveelheid selectief en niet selectief ingezameld GFT- en groenafval neemt tot 2001 af volgens de taakstelling voor preventie in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997 - 2001. Vanaf 2001 blijft het totale aanbod constant. Toename van de preventie gebeurt via twee sporen : kwantitatief en kwalitatief. Kwantitatief neemt het aantal thuiscomposteerders en de hoeveelheid die thuis wordt gecomposteerd verder toe. Kwalitatief verbetert de kwaliteit van de compost door het proces van thuiscomposteren te optimaliseren.
1.1.2
Recuperatie Bij de berekening van de tarieven wordt uitgegaan van het principe Òde vervuiler betaaltÓ (cf. actie 43 uit MINA-plan 2). Dit betekent dat de kosten voor selectieve inzameling, verwerking en verwijdering aan de burgers worden doorgerekend.
1.1.2.1
Selectieve inzameling In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997 - 2001 is de richtinggevende doelstelling uitgewerkt in taakstellingen voor de hoeveelheid te verwijderen huishoudelijk afval (som van huisvuil, grofvuil en gemeentevuil) : − − − −
In 1998 bedraagt de hoeveelheid verwijderd huishoudelijk afval 255 kg per inwoner. In 2001 is dit gedaald tot 220 kg per inwoner en in de grootsteden en kustgebieden 240 kg per inwoner. In 2006 is dit verder afgenomen tot respectievelijk 200 kg en 230 kg per inwoner. Als langetermijn streefdoel voor 2010 geldt 150 kg per inwoner.
De taakstellingen gelden voor iedere gemeente.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
165
Het GFT- en groenafval maakte in Vlaanderen in 1995-1996 circa 50% uit van het huishoudelijk afval en is daarmee de belangrijkste stroom om de vermindering van huishoudelijk afval te bereiken. Indien de taakstellingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 niet worden gehaald, is de GFT-fractie de belangrijkste fractie om de hoeveelheid huisvuil te reduceren. Vertaald in een concrete taakstelling betekent dit voor de regioÕs waar GFT-afval selectief wordt ingezameld dat ernaar gestreefd moet worden om de absolute hoeveelheid keuken- en tuinafval in de huisvuilzak te verminderen tot 35 kg per inwoner per jaar. Dit impliceert dat de recupereerbare fractie van het GFT-afval volledig selectief ingezameld wordt en dat alleen de niet-recupereerbare fractie (schelpen, vleesresten, bedorven etensresten of vervuild organisch afval) in het huisvuil achterblijft. De groenafvalregioÕs gaan over tot selectieve inzameling van GFT-afval als blijkt dat de taakstellingen voor huishoudelijk afval niet worden bereikt. Preventie behoudt voorrang op selectieve inzameling, dat wil zeggen dat steeds vermeden moet worden dat meer organisch afval wordt aangeboden door de organisatie van een selectieve inzameling. Op basis van de huidige resultaten wordt de doelstelling voor het gescheiden inzamelen van groenafval en bermmaaisel verhoogd : − − −
Het groenafval van huishoudens wordt selectief ingezameld. Integrale verwijdering door inzameling met grofvuil is niet meer toegestaan. Het groenafval van tuinaannemers en groendiensten wordt selectief aangeboden. Het bermmaaisel wordt selectief aangeboden.
In het algemeen dient meer aandacht uit te gaan naar de kwalitatieve doelstellingen in vergelijking met de kwantitatieve doelstellingen. 1.1.2.2
Verwerking Selectief ingezameld GFT- en groenafval wordt verwerkt in een composteer- of vergistingsinstallatie. De continu•teit van de verwerking is verzekerd door afstemming van de verwerkingscapaciteit op het aanbod. De composteercapaciteit moet voldoende groot zijn om het maandelijkse aanbod te kunnen verwerken. De verwerking van organisch afval gebeurt op een milieuhygi‘nisch verantwoorde wijze. De groenafvalregioÕs voorzien voordat zij starten met de selectieve inzameling van GFT-afval in de benodigde composteercapaciteit.
1.1.2.3
Afzet Ieder compostbedrijf draagt zorg voor de eigen afzet. De afzetorganisatie VLACO zorgt voor de overkoepelende afzetbevordering.
1.1.3
Verwijdering Verwijdering van de selectief ingezamelde fractie is niet toegestaan. Indien echter het selectief ingezamelde GFT- en groenafval meer dan 3 % verontreinigingen bevat en niet kan worden uitgesorteerd, moet het toch worden verwijderd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
166
De verwijdering van organisch afval gebeurt op een milieuhygi‘nisch verantwoorde wijze en, waar mogelijk, met een maximale terugwinning van energie. Nuttige toepassing door verbranding met als hoofdgebruik energieopwekking is in de verwerkingsrangorde ondergeschikt aan composteren en vergisten.
1.2
Organisch bedrijfsafval Het Uitvoeringsplan Huishoudelijk Afval gaat ervan uit dat de hoeveelheid categorie-II-bedrijfsafval die wordt verwijderd tussen 1995 en 2001 afneemt met 40Ê%. Een deel van het categorie-II-bedrijfsafval bestaat uit organisch bedrijfsafval.
1.2.1
Preventie Preventie wordt verdergezet. Sensibilisering van de sectoren en overdracht van kennis staan centraal in het bevorderen van preventie bij de bedrijven. Het gebruik van milieuzorgsystemen, op regionaal niveau en gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, en ketenbeheer worden aangemoedigd.
1.2.2
Recuperatie
1.2.2.1
Selectieve inzameling Het vrijkomende organisch bedrijfsafval moet worden verwerkt volgens de verwerkingsrangorde. Het gescheiden inzamelen van organisch bedrijfsafval wordt hiertoe bevorderd.
1.2.2.2
Verwerking Het gebruik van organisch afval als veevoeder neemt verder toe. Na verwerking is het gebruik van organisch bedrijfsafval in of als meststof of bodemverbeterend middel mogelijk voor de stromen die voldoen aan de landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen. De verwerkingsmogelijkheden voor selectief ingezameld organisch bedrijfsafval worden uitgebreid. De verantwoordelijkheid voor investeringsbeslissingen ligt bij de privŽ-sector. Bij vergisting of thermische verwerking van organisch bedrijfsafval wordt maximaal energie teruggewonnen.
1.2.2.3
Afzet De verwerkers van de organische bedrijfsafvalstoffen moeten zelf geschikte afzetmarkten vinden. De overheid verleent ondersteuning via begeleidende onderzoeken en studies.
1.2.3
Verwijdering Verwijdering van selectief ingezamelde organische bedrijfsafvalstoffen is niet toegestaan. Indien echter de selectief ingezamelde organische bedrijfsafvalstoffen te veel verontreinigingen bevatten en niet kunnen worden uitgesorteerd, moeten ze toch worden verwijderd.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
167
De verwijdering van organisch afval gebeurt op een milieuhygi‘nisch verantwoorde wijze en, waar mogelijk, met een maximale terugwinning van energie. Nuttige toepassing door verbranding met als hoofdgebruik energieopwekking is in de verwerkingsrangorde ondergeschikt aan vergisten met maximale energieopbrengst.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
168
2
Programmering
Op basis van de analyse in het eerste deel zijn er knelpunten geformuleerd, waarvoor in dit onderdeel programmering oplossingen zullen worden gezocht. In de programmering wordt een opsplitsing gemaakt in strategie en acties. De strategie bevat de principes voor de planperiode, terwijl de acties concreet aangeven welke maatregelen moeten worden genomen om de strategie te realiseren gedurende de planperiode.
2.1
GFT- en groenafval Het driesporenbeleid dat in het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval en Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 is ontwikkeld, zal worden verdergezet in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Het doel is gemeenten en intercommunales te begeleiden en te stimuleren om daadwerkelijk aan een vermindering van de hoeveelheid te verwijderen huishoudelijk afval te werken. Het driesporenbeleid is gebaseerd op drie pijlers : 1. 2. 3.
promotie en hergebruik van thuiscomposteren maximale uitbouw van de groenafvalrecuperatieketen maximale uitbouw van de GFT-recuperatieketen
In eerste instantie is het beleid gericht op hergebruik en thuiscomposteren. Het afval dat op deze manier wordt voorkomen, dient niet de lange en dure kringloop van selectieve inzameling, ophaling, centrale verwerking en afzet te doorlopen. De bevordering van de recuperatie aan de bron moet voor iedere inwoner in Vlaanderen aangevuld worden met de selectieve inzameling van groenafval. Gelijklopend met de selectieve inzameling dient de verwerking van groenafval te worden uitgebouwd. Aangezien het niet voor iedereen mogelijk is of niet iedereen bereid kan worden gevonden om het keuken- en tuinafval thuis te verwerken, kan de selectieve inzameling van GFT-afval binnen de bestaande en geplande verwerkingsmogelijkheden voor GFT-afval worden gerealiseerd. Aan de hand van de keuzes die gemeenten en intercommunales maken, worden zij onderverdeeld in groenregioÕs en GFT-regioÕs. In Tabel 58 is een schema opgenomen dat de inzamel- en verwerkingsscenarioÕs voor beide regioÕs uiteenzet. De indeling van een intercommunale als hetzij een groenregio hetzij een GFT-regio is vastgelegd in het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval en aangevuld in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. In het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt dezelfde indeling behouden. De overgang van groenregio naar GFT-regio is mogelijk (zie 2.1.2.1a).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
169
Tabel 58.
Inzamel- en verwerkingsscenarioÕs voor GFT- en groenafval
GFT-regio
GFT-afval
Thuiscomposteren en hergebruik Huis-aan-huis ophaling
Groenafval
Vergunde verwerkingseenheid
Thuiscomposteren en hergebruik Selectieve inzameling
Vergunde verwerkingseenheid
Groenregio GFT-afval
Groenafval
2.1.1
Thuiscomposteren en hergebruik Thuiscomposteren en hergebruik Huis-aan-huis ophaling minimum viermaal per jaar van snoeihout Selectieve inzameling
Vergunde verwerkingseenheid Vergunde verwerkingseenheid
Preventie Preventie van GFT- en groenafval komt in hoofdzaak neer op een ecologische benadering van het tuin- en groenbeheer. Dit geldt niet alleen voor huishoudens, maar ook voor tuinaannemers en gemeentelijke en openbare groendiensten. Daarnaast is er ook de mogelijke substitutie van ge•mporteerde grondstoffen door eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, op een voor het milieu en de economie verantwoorde wijze.
2.1.1.1
Strategie De burgers, tuinaannemers en groendiensten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van preventie van GFT- en groenafval. Het is de taak van de overheden om de noodzakelijke gedragsveranderingen te bereiken en te behouden. De gemeenten spelen hierbij de belangrijkste rol. Zij stemmen de sensibiliseringsacties af op de lokale situatie, waardoor het mogelijk is rekening te houden met de plaatselijke problemen en omstandigheden. In de GFT-regioÕs dient de sensibilisering te worden gericht op de synergie tussen thuiscomposteren en selectieve inzameling. Door het thuiscomposteren van gras en bladeren te bevorderen, kan de structuur van het selectief ingezamelde materiaal worden verbeterd. Door de oprichting van een Cel Thuiscomposteren binnen VLACO wordt het (thuis)composteren integraal benaderd en vormt VLACO voor de intercommunales
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
170
de ondersteunende organisatie om dit beleidsdomein volledig mee te helpen realiseren. De sensibilisering is de eerste jaren nog gericht op een toename van het aantal thuiscomposteerders en van de hoeveelheid organisch materiaal die thuis wordt gecomposteerd. Na 2001 dient de hoeveelheid tuinafval die wordt aangeboden voor ophaling te dalen door enerzijds thuiscomposteren en door anderzijds een verandering in de wijze van tuinaanleg en -onderhoud. De kringlooptuingedachte vindt zijn ingang. Snoeiafval wordt verhakseld en als mulchlaag gebruikt. Bladeren en grasmaaisel kunnen rechtstreeks als mulchlaag worden aangewend. Gemeenten bieden de mogelijkheid om snoeihout te verhakselen. Reeds bij de aanleg van de tuin wordt rekening gehouden met de latere groenafvalproductie. Belangrijk is dat de gazonoppervlakte wordt beperkt. Deze kringlooptuingedachte en de afvalarme aanleg moeten ook in de openbare groenvoorziening worden toegepast. De sensibilisering wordt uitgebreid met ondersteuning van de burgers die al thuiscomposteren, met het oog op een kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van het composteringsproces. Aandacht gaat naar de hygi‘nische omstandigheden van het thuiscomposteren. Vermeden moet worden dat het thuiscomposteren wordt be‘indigd wanneer het composteerproces niet optimaal verloopt. Sensibilisering en de activiteiten van de compostmeesters zijn hierbij essentieel. De compostmeesterwerking zal voor de komende planperiode een belangrijk aandachtspunt blijven. Het cijfer van 1 compostmeester op 2.500 inwoners zal enkel als richtinggevend worden beschouwd. Belangrijker is dat de opgeleide compostmeesters actief kunnen werken, dat wil zeggen met voldoende steun, motivatie en begeleiding vanuit gemeente en intercommunale. Opvolging van het thuiscomposteren bij de burger blijft belangrijk gedurende de planperiode. De gesubsidieerde verstrekking van compostvaten heeft geleid tot promotie van het thuiscomposteren waardoor veel gezinnen zijn gestart met thuiscomposteren. De subsidi‘ring heeft duidelijk een extra stimulans aan het thuiscomposteren gegeven. Ondanks het feit dat in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 is opgenomen dat de subsidi‘ring van compostvaten tijdens de planperiode behouden blijft, liep het subsidi‘ringsbesluit voor de compostvaten af eind 1998. Aangezien de OVAM in de periode 1998-1999 het subsidi‘ringsbeleid evalueert en een globaal subsidi‘ringskader wenst op te stellen, werd de subsidi‘ring van de compostvaten in deze periode niet verlengd. De financi‘le ondersteuning, van preventie in het algemeen, kan vanaf 2000 worden ingepast in het kader van bijvoorbeeld het Milieuconvenant (groepering van middelen via preventiecošrdinator) of via de opleiding/bijscholing compostmeesters. De mogelijkheid van een nieuw subsidi‘ringsbesluit blijft bestaan. Prioriteit wordt gegeven aan een onderzoek om, samen met een evaluatie van de huidige subsidi‘ringsinstrumenten, na te gaan of de verschillende kleinschalige composteringseenheden kunnen worden opgenomen in het nieuwe subsidi‘ringsbesluit.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
171
De initiatieven van gemeenten en intercommunales mogen echter niet afhankelijk zijn van de subsidi‘ring vanuit het Vlaamse Gewest. Lokaal moeten er acties komen om preventie te ondersteunen. Onder impuls van de Cel Thuiscomposteren worden verspreid over Vlaanderen verschillende demonstratieplaatsen voor het thuiscomposteren uitgebouwd. De demonstratieplaatsen worden niet beschouwd als wijkcomposteringen. Wijkcompostering is gŽŽn alternatief voor thuiscomposteren. Preventie dient niet alleen op het niveau van huishoudens, groendiensten of tuinaannemers te worden bekeken. Belangrijk is dat ook op een hoger niveau, namelijk op Vlaams niveau, het aanbod aan organisch afval vermindert. Dit is mogelijk door de invoer van grondstoffen in Vlaanderen te verminderen en in de plaats eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, die in Vlaanderen aanwezig zijn, te gebruiken. 2.1.1.2
Acties
actie 1
Gewestelijke sensibiliseringsactie thuiscomposteren De informatiecampagne ÔComposteren, doe ik het zelf of laat ik het doen ?Õ wordt verdergezet en toegespitst op de praktijk en de continu•teit in het thuiscomposteren. Aangezien ongeveer de helft van de huisvuilzak nog bestaat uit recupereerbaar organisch afval, blijft de jaarlijkse informatieactie behouden voor de planperiode. De actie wordt jaarlijks geactualiseerd en gericht op specifieke problemen en themaÕs. Aanvullend op het thuiscomposteren wordt er ook aandacht geschonken aan het ecologisch tuin- en groenbeheer. Jaarlijks wordt het weekend van de compostmeester georganiseerd. De Cel Thuiscomposteren van VLACO zal instaan voor de cošrdinatie. De OVAM streeft er steeds naar de mogelijkheid tot regionalisering van haar campagnes in te bouwen en zal verder in dialoog treden met de lokale communicatieverantwoordelijken en preventiecošrdinatoren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Velt, gemeenten en intercommunales Timing : planperiode
actie 2
Promotie thuiscomposteren op lokaal niveau Gemeenten nemen het promoten van het thuiscomposteren en het opvolgen van de compostmeesters op in hun milieubeleidsplan en milieujaarprogramma. Ten minste eenmaal per jaar wordt een informatieronde voor de bevolking over thuiscomposteren en kringlooptuinen georganiseerd. De informatieronde heeft als doel : − − − −
een toename van het aantal inwoners dat thuiscomposteert en de kringloopgedachte in eigen tuin toepast het blijvend motiveren van de thuiscomposteerders en voorkomen van afhakers een bevordering van de kwaliteit en het nuttig gebruik van compost het geven van informatie en ondersteuning aan de activiteiten van de compostmeesters
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
172
−
eventueel ter beschikking stellen van composteermateriaal waardoor bijvoorbeeld snoeihout, afkomstig uit de eigen tuin, wordt verhakseld, waarna het verhakselde hout in de eigen tuin kan worden toegepast
De gemeenten en intercommunales kunnen bij de OVAM steeds informatie inwinnen. Ondanks het feit dat eind 1998 de subsidi‘ring van compostvaten door de Vlaamse overheid afliep, kunnen gemeenten en intercommunales blijvend compostvaten aan de bevolking ter beschikking te stellen. Indien gewenst kunnen de gemeenten zelf een subsidie geven in de aanschaf van de compostvaten. Alternatieven voor compostvaten, zoals compost- of wormenbakken, kunnen uiteraard ook worden gepromoot door deze ter beschikking te stellen aan de bevolking, al of niet gesubsidieerd. Andere vormen van praktische en/of financi‘le ondersteuning worden op gemeentelijk of intercommunaal niveau uitgewerkt. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan een financi‘le beloning indien de GFT-container wordt teruggebracht. Initiatiefnemer : gemeenten en intercommunales Betrokkene : VLACO, Velt, OVAM Timing : planperiode actie 3
Aanpassen sensibiliseringsmateriaal Het sensibiliseringsmateriaal wordt continu aangepast aan de nieuwe behoeften. Aandacht gaat naar de synergie tussen GFT-ophaling en thuiscomposteren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, gemeenten en intercommunales Timing : planperiode
actie 4
Cel Thuiscomposteren De activiteiten van VLACO zijn verruimd door de oprichting van een Cel Thuiscomposteren. De Cel vormt het cošrdinatiepunt voor de organisatie, opleiding en bijscholing van de compostmeesters, voert onderzoek uit naar de kwaliteit van ÔthuisÕcompost en formuleert praktische tips voor verbetering van het thuiscomposteren. Een informatienetwerk rond organische afvalpreventie wordt ter ondersteuning van gemeenten en intercommunales uitgebouwd. De verschillende partners die betrokken zijn bij de promotie van het thuiscomposteren, vormen een overlegplatform, onder cošrdinatie van de Cel Thuiscomposteren. De vooropgestelde doelstellingen, beschikbare middelen en taken zullen op elkaar worden afgestemd. Op het moment dat het Vlaams Steunpunt Afval- en Emissiepreventie door de OVAM wordt opgericht, zal de Cel Thuiscomposteren in samenwerking met de preventiecošrdinatoren per intercommunale de ondersteuning leveren voor de organische pijler van de preventie. In functie van de seizoensgebonden campagnes rond thuiscomposteren wordt gedurende de campagneperiode een gewestelijke informatielijn in werking gesteld, Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
173
de compostlijn. Iedereen met vragen rond thuiscomposteren kan naar de compostlijn bellen. De Cel Thuiscomposteren is hiervoor verantwoordelijk. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, VVSG-Interafval, VVP Timing : vanaf 2000 actie 5
Gebruik van snoeihout Gemeenten en intercommunales bieden de mogelijkheid om snoeihout van burgers te verhakselen voor gebruik in eigen tuin. Deze service kan worden aangeboden op het containerpark of aan huis. Tevens kunnen de gemeenten verhakseld snoeihout aanbieden ter ondersteuning van het gebruik in de tuin (en van het thuiscomposteren). De sensibilisering dient te benadrukken dat structuurmateriaal bij het thuiscomposteren belangrijk is. Het structuurmateriaal is in de eerste plaats afkomstig uit de eigen tuin. Bij de verstrekking van verhakseld snoeihout houdt de gemeente rekening met de behoefte aan structuurmateriaal in de composteerinstallaties (cf. actie 24). Initiatiefnemer : gemeenten en intercommunales Betrokkene : burgers Timing : planperiode
actie 6
Groenafval voorkomen door preventieve maatregelen voor aanleg en onderhoud van tuinen en openbaar groen De kringloopgedachte wordt zowel bij de burgers, als bij de tuinaannemers en de openbare groendiensten ge•ntroduceerd. Contacten zullen worden gelegd met openbare groendiensten en tuinaannemers om in de ontwerpfase al rekening te houden met het afvalaspect. Tuinen, parken, plantsoenen en wegbermen dienen afvalarm te worden ontworpen. Gekozen wordt voor bomen en struiken die minder gesnoeid moeten worden, voor bodembedekkers of laagblijvende struiken in plaats van gras, enz. . Het beheer en onderhoud van tuinen, openbaar groen en wegbermen dient eveneens gericht te zijn op het minimaal vrijkomen van (groen)afval. Niet alle wegbermen moeten jaarlijks worden gemaaid. In sommige gevallen vaart de natuurbehoudsfunctie van de bermen er zelfs wel bij. In andere gevallen gaat het om wegbermen die niet echt toegankelijk moeten zijn. Bij het opstellen van de bermbeheersplannen (cf. actie 19) dient deze optie mee in overweging te worden genomen. In de opleiding voor groendiensten en tuinbouwscholen dient voldoende aandacht te worden besteed aan dit thema. Gemeenten en intercommunales zullen bij de sensibilisering van de bevolking eveneens aandacht aan dit aspect van preventie schenken. In het bijzonder is de beperking van de hoeveelheid gazonmaaisel een belangrijk aandachtspunt. Initiatiefnemer : OVAM, VVSG-Interafval Betrokkene : VLACO, Velt, beroepsfederaties tuinaannemers en tuinarchitecten, VVOG, openbare groendiensten, provincies Timing : vanaf 2000
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
174
actie 7
Compostmeesterwerking OPLEIDING De opleiding van compostmeesters is een investering van OVAM/VLACO om plaatselijk het thuiscomposteren te bevorderen. Het vergt heel wat inzet van de vrijwilliger-compostmeester. De activiteiten rond de compostmeesters worden verdergezet en uitgebreid. De Cel Thuiscomposteren van VLACO verzorgt de opleiding en bijscholing van de compostmeesters. Vooral de bijscholing zal tijdens de planperiode belangrijk worden. Het doel is immers om vanuit de groep opgeleide compostmeesters het bestaande sprekersteam uit te breiden. Deze sprekers zullen kunnen worden ingezet bij de voordrachten rond thuiscomposteren aan groepen ge•nteresseerden. Meerdere criteria zullen worden gebruikt bij de selectie van kandidaten voor opleidingen en bijscholingen : − − − −
groepering op intercommunaal niveau bijzondere aandacht voor groenregioÕs Ð evaluatie van een al dan niet goede compostmeesterwerking en de reductie van de huisvuilrestfractie volledige steun van de gemeente en intercommunale (zie ook verder) 1 compostmeester op 2.500 inwoners als doelstelling wordt enkel als richtinggevend bekeken
Er zal naar gestreefd worden, rekening houdend met de organisatorische beperkingen, de termijn tussen aanvraag tot opleiding en de effectieve opleiding in te korten. De intercommunales en VVSG nemen in hun jaarverslag het aantal actieve compostmeesters op. GEDRAGSCODE VOOR SAMENWERKING Al te vaak worden de compostmeesters geconfronteerd met een gebrek aan ondersteuning van hun gemeente en/of intercommunale. Ze raken ontmoedigd of haken af. Anderzijds is het ook niet de bedoeling dat compostmeesters solo gaan. Een goede ondersteuning via een vastgelegde samenwerkingsstructuur kan dit vermijden. −
−
− − − −
Binnen de gemeenten moet er een contactpersoon zijn voor de compostmeesters, zelfs als de opleiding intercommunaal wordt georganiseerd. Deze contactpersoon onderhoudt, in samenwerking met de intercommunale preventiecošrdinatoren, ook de contacten met VLACO. Elke compostmeester krijgt van de gemeente demomateriaal waaronder een compostvat met stok ter beschikking. De intercommunale zorgt voor het nodige informatiemateriaal. De mogelijkheid om een verzekering voor de compostmeesters af te sluiten, moet grondig worden overwogen. De gemeente of intercommunale verzorgt het secretariaat voor de compostmeesterwerking. De cošrdinaten van de compostmeesters worden bekend gemaakt bij de inwoners (infoblad, affiches, É). De compostmeesters van een intercommunale komen minimaal 2 maal per jaar in groep samen. Er worden jaarlijks minimaal 4 activiteiten georganiseerd (los van de permanentie op de demonstratieplaats). Bijvoorbeeld deelname aan het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
175
−
weekend van de compostmeester, aan schoolacties, aan jaarmarkten/beurzen of het geven van infovoordrachten. De intercommunale betrekt de compostmeesters bij alle initiatieven die OVAM en VLACO nemen met betrekking tot de werking van compostmeesters op Vlaams niveau. De compostmeester verbindt er zich toe gedurende minimum 2 jaar de opgedane kennis en ervaring ter beschikking te stellen van de burger. De compostmeester zet zich vrijwillig in. Een vergoeding van de reisonkosten dient echter te worden voorzien door gemeente of intercommunale.
UITBOUW DEMONSTRATIEPLAATSEN Om de promotie van het thuiscomposteren dichter bij de bevolking te brengen en praktisch te kunnen voorstellen, worden demonstratieplaatsen uitgebouwd. Deze dienen aan volgende voorwaarden te voldoen : −
− − − −
−
In elke intercommunale (beter nog in elke gemeente) is er een lokale, goed toegankelijke demonstratieplaats. Minimaal ŽŽn halve dag per maand is er permanentie, met uitzondering van de wintermaanden (december, januari en februari). Deze permanentie wordt publiek aangekondigd. Minimaal ŽŽnmaal per week gaat een compostmeester of gemeentearbeider langs voor het onderhoud van de demonstratieplaats, voor het bijvullen van de compostvaten en Ðbakken, É . De demonstratieplaats toont minimaal een compostvat, composthoop en een compostbak. De demonstratieplaats bevindt zich op volle grond en is gemakkelijk toegankelijk. In de buurt van de demonstratieplaats is materiaal opgeborgen voor het omzetten (bijvoorbeeld beluchtingstok) en bevochtigen van de compost (water en tuinslang of gieter). De nodige voorzieningen zijn aanwezig voor de compostmeesters (onder andere schuilplaats). Er zijn houtsnippers voor demodoeleinden.
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, provincies, intercommunales, gemeenten Timing : vanaf 1999 actie 8
Financi‘le ondersteuning preventieacties In het Milieuconvenant wordt de financi‘le ondersteuning van preventieacties opgenomen. Aan de hand van de evaluatie (cf. actie 76) die in de periode 19981999 wordt uitgevoerd, zullen de acties meer concreet worden bepaald. Een financi‘le tegemoetkoming voor de aanwerving van intercommunale preventiecošrdinatoren is een belangrijke optie voor de planperiode. De mogelijkheid van een subsidi‘ringsbesluit blijft eveneens bestaan. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : gemeenten, intercommunales Timing : 2000
actie 9
Evaluatie-onderzoek rond preventie en thuiscomposteren In navolging van de reeds uitgevoerde evaluatie-onderzoeken naar de ingesteldheid en resultaten rond preventie en thuiscomposteren in VlaamsBrabant, West-Vlaanderen en de gemeente Dilbeek worden gelijkaardige onderzoeken opgezet om evoluties en trends te achterhalen. Aan de hand van de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
176
resultaten van deze onderzoeken kan het nodig en haalbaar blijken doelstellingen aan te scherpen in de Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval. Daarnaast is aanvullend onderzoek nodig over de kwaliteit van de ÔthuisÕcompost. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, gemeenten, intercommunales Timing : 2000 actie 10
Onderzoek naar mogelijkheden van substitutie van ingevoerde grondstoffen Er is blijvend onderzoek nodig om na te gaan welke beschikbare grondstoffen en secundaire grondstoffen (afkomstig van afval) in Vlaanderen gebruikt kunnen worden om bepaalde grondstoffen, die nu worden ingevoerd, te vervangen. De stromen die zouden kunnen bijdragen aan preventie, dienen gepromoot te worden. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, onderzoekscentra Timing : planperiode
2.1.2
Recuperatie Naast preventie moet volgens het driesporenbeleid de recuperatie door selectieve inzameling en verwerking worden geoptimaliseerd. Om dat te bereiken zijn voor het GFT- en groenafval in drie domeinen strategie‘n en acties uitgewerkt : − − −
2.1.2.1
de selectieve inzameling stimuleren en optimaliseren de mogelijkheden voor recuperatie door composteren of vergisten verbeteren de afzetmogelijkheden en -markt van compost garanderen en bevorderen
Selectieve inzameling a
Strategie
Aanvullend op de preventie garandeert de selectieve inzameling een flinke reductie van de hoeveelheid voor verwijdering aangeboden huishoudelijk afval. Het gescheiden ingezameld GFT- en groenafval moet steeds worden aangeboden bij een vergunde composteerinstallatie. De invoering van selectieve inzameling mag pas starten op het moment dat voldoende verwerkingscapaciteit op korte en op lange termijn beschikbaar is om te voorkomen dat selectief ingezameld GFT- of groenafval alsnog wordt verwijderd. Door de selectieve inzameling geruime tijd van tevoren voor te bereiden kan met de inzameling worden gestart, zodra de benodigde composteercapaciteit hiervoor beschikbaar is. De kosten van de selectieve inzameling (en verwerking) worden aan de burgers in rekening gebracht. Voor de inzameling gebeurt dit het best via de gemeentelijke afvalbelasting en een specifieke retributie. Het is echter niet aan te bevelen de volledige directe kost via de retributie door te rekenen, aangezien dan de inzameling van dit afval niet meer zou worden gestimuleerd (te weinig verschil met de retributie voor het restafval). De vaste kosten voor (zowel) inzameling (als verwerking) worden het best doorgerekend via de gemeentelijke afvalbelasting. De variabele kosten kunnen dan worden gedekt door de retributie. Er moet echter steeds voldoende verschil zijn met de retributie voor het restafval (bijvoorbeeld 50Ê% van de variabele kosten doorrekenen via retributie voor de selectieve stromen en 100 % voor het restafval). Rekening moet echter worden gehouden Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
177
met de mogelijke effecten van de (hoogte van de) retributie op de kwaliteit van het ingezamelde materiaal. Bij voorkeur worden sociale correcties (bijvoorbeeld op basis van gezinsgrootte) doorgevoerd. De intercommunales en stad Antwerpen zijn verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens over de kwantiteit en de kwaliteit van het selectief ingezamelde GFTen groenafval. De intercommunale rapporteert de resultaten regelmatig aan VLACO en verwerkt ze in het jaarlijkse actieplan (in uitvoering van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001). a.1
GFT-afval
Organisatie selectieve inzameling Voor de GFT-fractie geldt het driesporenbeleid zolang de vooropgestelde reducties in de productie van huishoudelijk afval volgens het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 worden gehaald. Dit betekent dat GFT-afval enkel ingezameld wordt in de aangeduide GFT-regioÕs (cf. kaart in Grafiek 13). Indien de groenafvalregioÕs de taakstellingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 niet bereiken, dienen ze over te gaan tot de selectieve inzameling van GFT-afval. Opnieuw is het belangrijk te vermelden dat preventie voorrang behoudt, dat wil zeggen dat moet worden vermeden dat meer organisch afval wordt aangeboden door de organisatie van een selectieve inzameling. De GFT-inzameling is de meest effectieve manier om de hoeveelheid te verwijderen huisvuil te verminderen. Uit sorteeranalyse-onderzoeken in een aantal regioÕs waar geen GFT-inzameling is, blijkt dat, ondanks intensieve acties rond thuiscomposteren en preventie, de hoeveelheid verpakkingen steeds aanzienlijk kleiner is dan de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak. Door selectieve inzameling van GFT-afval kan de hoeveelheid huisvuil aanzienlijk worden gereduceerd (met 10 tot 115 kg per inwoner en per jaar), terwijl de selectieve inzameling van verpakkingsafval in de onderzochte regioÕs slechts een zeer beperkte tot geen reductie van de hoeveelheid huisvuil kan realiseren. Algemeen dient gesteld te worden dat een hoge huisvuilproductie steeds gepaard gaat met een grote hoeveelheid organisch materiaal Žn verpakkingen. Maar het percentage organisch materiaal in de huisvuilzak weegt zwaarder door dan het percentage verpakkingen. Verhoudingsgewijs kan door een effici‘nte selectieve inzameling van GFT-afval de hoeveelheid organisch materiaal tot op het niveau van het verpakkingsafval gebracht worden (uitgedrukt in kg per inwoner en per jaar). Zonder selectieve inzameling van GFT-afval blijft de verhouding organisch materiaal op verpakkingen op ongeveer 3 liggen. (cf. Deel II - Analyse) De intercommunales en samenwerkingsregioÕs waar geen selectieve inzameling van GFT-afval is ingevoerd, dienen door intensivering van het thuiscomposteren en de selectieve inzameling van groenafval, de vooropgezette reducties in productie per gemeente te bereiken : in 1998 mag maximaal 255 kg huishoudelijk afval per inwoner zijn aangeboden voor verwijdering, in 2001 is dit 220 kg huishoudelijk afval per inwoner en 240 kg voor de grootsteden en kustgemeenten. Indien deze hoeveelheid niet wordt bereikt wordt de selectieve inzameling van GFT-afval ingevoerd. Een evaluatie moet uitwijzen welke groenregioÕs moeten
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
178
overgaan tot de selectieve inzameling van GFT-afval en tot het realiseren van de benodigde composteercapaciteit. Uit het aanbod van huishoudelijk afval voor verwijdering in 1998 blijkt dat de taakstelling van 255 kg per inwoner in 1998 en 220 kg per inwoner in 2001 in een aantal gemeenten niet wordt bereikt. De taakstellingen worden echter steeds verder verstrengd. Voor 2010 bedraagt de langetermijn doelstelling immers nog slechts 150 kg huishoudelijk afval per inwoner en per jaar. Het valt af te wachten of deze taakstellingen zonder de selectieve inzameling van GFT-afval haalbaar zijn. De evaluatie van de taakstellingen gebeurt op intercommunaal niveau. Het eerste evaluatiemoment is 1999, dat wil zeggen op het moment dat de producties aan huishoudelijk afval voor 1998 gekend zijn. Als de taakstelling voor huishoudelijk afval op intercommunaal niveau niet wordt gehaald (255 kg huishoudelijk afval per inwoner en per jaar voor 1998), zal worden nagegaan in welke gemeenten de hoeveelheid huisvuil groter is dan het vooropgestelde streefcijfer (190 kg huisvuil per inwoner en per jaar voor 1998). De invoering van de selectieve inzameling van GFT-afval zal immers enkel effect hebben op de hoeveelheid huisvuil, niet op de hoeveelheden grofvuil en gemeentevuil. Indien de overschrijding van de taakstelling voor huishoudelijk afval te wijten is aan het grofvuil of gemeentevuil, zijn andere acties nodig. Enkel de gemeenten die niet voldoen wat betreft het streefcijfer voor huisvuil, zullen worden verplicht over te gaan tot de selectieve inzameling van GFT-afval. Er moet dan wel op korte en lange termijn voldoende vergunde verwerkingscapaciteit beschikbaar zijn. De intercommunales moeten initiatieven nemen om de verwerkingscapaciteit te realiseren. In de analyse is op gemeentelijk niveau een stand van zaken opgemaakt van de productiecijfers huishoudelijk afval voor 1998. De evaluatie van de taakstellingen zal echter op intercommunaal niveau gebeuren, dat wil zeggen dat eerst zal worden nagegaan of een intercommunale de taakstelling voor huishoudelijk afval kan bereiken. Uit de cijfers van 1998 blijkt dat 7Êintercommunales en de gemeenten Antwerpen, Knokke-Heist en Voeren nog boven de taakstelling voor huishoudelijk afval voor 1998 uitsteken (zie Tabel 59). In totaal zijn er 19Êgemeenten die in 1998 het streefcijfer voor 1998 nog niet kunnen halen (zie Tabel 59). Stad Antwerpen haalt sinds het voorjaar van 1998 het GFT-afval selectief huis-aan-huis op.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
179
Tabel 59.
Intercommunales waarvan de productiecijfers voor huishoudelijk afval (na toepassing van de correctiefactor) voor 1998 hoger liggen dan de taakstelling voor 1998, met de gemeenten waarvan de productiecijfers voor huisvuil voor 1998 hoger liggen dan het streefcijfer voor 1998.
Intercommunale/ gemeente
huisvuil
ANTWERPEN I.V.B.O. Blankenberge I.V.M.O. I.V.O.O. Bredene I.V.V.O. De Panne Koksijde Nieuwpoort IGEMO Berlaar Lier Mechelen Willebroek ISVAG Boom Hemiksem Niel KNOKKE-HEIST MI-WA Sint-Gillis-Waas Sint-Niklaas Stekene VOEREN
189 242 303 187 277 220 231 261 211 331 206 198 196 231 226 204 262 305 235 345 220 209 250 179 265
grofvuil
gemeentevuil
huishoudelijk afval voor verwijdering (in kg per inwoner en per jaar) 121 0 310 34 13 289 40 8 352 74 7 268 56 1 334 37 0 256 36 12 279 28 4 294 15 43 269 30 361 57 6 269 52 13 262 63 3 262 59 10 300 59 285 63 3 271 94 356 72 377 58 293 16 361 43 4 267 47 256 36 286 54 35 269 23 289
toegepaste correctiefactor
1,1 1,6 1,6 1,9 1,8 1,7
1,6
Op basis van deze evaluatie is er bijkomend selectieve inzameling van GFT-afval nodig bij 380.000 inwoners. Met gemiddeld 70 kg GFT-afval selectief op te halen per inwoner en per jaar, vertegenwoordigt dit een hoeveelheid van bijna 27.000Êton GFT-afval. Om de taakstellingen op langere termijn (2001, 2006 en 2010) te realiseren dienen alle intercommunales in het actieplan een actieprogramma op te stellen met specifieke acties rond preventie, selectieve inzameling en realisatie van verwerkingscapaciteit. Voor de acties die erop gericht zijn de hoeveelheid huishoudelijk afval te reduceren, worden de verwachte effecten zoveel mogelijk gekwantificeerd. Via het actieplan worden tijdig acties voorgesteld om in de nodige verwerkingscapaciteit voor het selectief ingezamelde GFT- en groenafval te voorzien. OVAM kan de overgang van een groenregio naar een GFT-regio eveneens toestaan indien een gefundeerde motivatie om de selectieve inzameling van GFTafval te organiseren wordt voorgelegd en goed bevonden. Dit kan uiteraard alleen als de intercommunale kan aantonen dat op korte en lange termijn voldoende vergunde verwerkingscapaciteit beschikbaar is.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
180
Een gemeente en/of intercommunale kan afzien van de gescheiden inzameling van GFT-afval. Hierbij gaat het uitdrukkelijk om delen van de gemeente, waar in volgende situaties een uitzondering kan worden gemaakt : −
− −
−
Het GFT-afval is structureel zo verontreinigd dat het niet voldoet aan de acceptatievoorwaarden van de verwerkingseenheid. Voorwaarde is wel dat de gemeente geen of onvoldoende invloed heeft op de oorzaken van de verontreiniging. Op grond van milieuhygi‘nische bezwaren (zoals ruimte in en om de woning) is het gescheiden bewaren, aanbieden en inzamelen van GFT-afval (nog) niet wenselijk, bijvoorbeeld in stadscentra. De invoering van gescheiden inzameling van GFT-afval in hoogbouwwijken leidt tot een onevenredig kostenniveau. Met onevenredig is bedoeld dat de kosten aanmerkelijk hoger liggen dan bij de integrale inzameling van huishoudelijk afval en verbranding. Omwille van het thuiscomposteren komt geen GFT-afval meer vrij dat selectief kan worden ingezameld. Deze situatie kan zich voordoen in bepaalde delen van landelijke gemeenten, bijvoorbeeld bij landbouwbedrijven.
Indien de selectieve inzameling omwille van een van bovenstaande redenen wordt stopgezet, geldt als algemene voorwaarde dat de globale strategie en doelstellingen Žn de stabiliteit van het afvalbeleid niet in het gedrang komen. Inzamel- en ophaalsysteem De gemeenten gebruiken bij de inzameling en ophaling de meest rationele systemen. De inhoud van het gebruikte inzamelmiddel moet aangepast zijn aan het type inzamelgebied, de behoefte aan inzamelcapaciteit en de hoeveelheid GFT-afval die men wenst op te halen. De op te halen hoeveelheid mag niet onnodig worden opgedreven door een te hoge frequentie van inzameling of een te groot inzamelvolume. Bij GFTinzameling in containers wordt het GFT-afval bij voorkeur tweewekelijks ingezameld. Een wekelijkse inzameling van containers is alleen aangewezen in hoogbouw en stadscentra waar de inwoners het GFT-afval enkel binnen kunnen bewaren. Het subsidi‘ringsbesluit voor de GFT-containers liep tot eind 1998. Aangezien de OVAM in de periode 1998-1999 het subsidi‘ringsbeleid wil evalueren en een globaal subsidi‘ringskader wil opstellen, wordt de subsidi‘ring van de GFTcontainers in deze periode niet verlengd. In het kader van een nieuw subsidi‘ringsbesluit zal het beleid worden herbekeken. Ophaling in containers heeft de voorkeur boven ophaling in zakken. GFT-inzameling in composteerbare zakken is toegestaan. De zakken dienen hiervoor te zijn goedgekeurd en voorzien te zijn van een OK-compost-label (of gelijkaardig, volgens de Europese standaard prEN 13432) en VGS-label, die garanderen dat ze Žn composteerbaar Žn bruikbaar zijn. De zakken zijn een alternatief voor ophaling in containers in gebieden waar plaatsing van een container praktisch moeilijker is, bijvoorbeeld stadscentra. Een zak wordt bij voorkeur wekelijks opgehaald, te meer daar zakken gebruikt worden in gebieden en wijken waar de inwoners te kampen hebben met plaatsgebrek.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
181
De gebruiksmogelijkheden van verzamelcontainers dienen tijdens de planperiode te worden bestudeerd. Voorlopig worden best geen verzamelcontainers geplaatst, omwille van de huidige problemen met de kwaliteit van het ÒselectiefÓ ingezamelde materiaal. Het gebruik van twee GFT-inzamelcontainers per gezin is niet opportuun. De vraag om een tweede container komt meestal voort uit de grote hoeveelheid tuinafval die vrijkomt. Verondersteld wordt dat in deze situatie de tuin groot genoeg is om een composthoop aan te leggen. Eventueel moet de selectieve inzameling van GFT-afval dan worden aangevuld met een meer intensieve selectieve inzameling van groenafval, bijvoorbeeld door centrale verzamelcontainers in woonwijken waar omwille van de grote tuinen veel tuinafval vrijkomt. GFT-inzameling via de brengmethode op bijvoorbeeld containerparken is niet toegestaan omwille van mogelijke (geur)hinder, kwaliteitsverlies, enz. De onderzoeken die in het buitenland lopen rond hinder bij inzameling en ophaling van GFT-afval zullen tijdens de planperiode worden opgevolgd. Afhankelijk van de resultaten van deze onderzoeken, zullen aanvullende studies in Vlaanderen gebeuren. Kwantiteit en kwaliteit Door blijvende sensibilisering blijft de respons van de bevolking en de zuiverheid van het GFT-afval op peil. Dat drukt de inzamelings- en verwerkingskosten. De kwaliteit en de afzet van de geproduceerde compost ondervinden enkel voordeel bij een grotere zuiverheid van het ingangsmateriaal. De verontreinigingsgraad van het GFT-afval dat op de verwerkingseenheden wordt aangeleverd, mag maximaal 3 gewichtsprocent bedragen. De kwantiteit en de kwaliteit van het GFT-afval kunnen lijden onder een te hoge retributieregeling voor de restfractie. Wanneer de retributie voor huisvuil te hoog is, bestaat bij sommigen de neiging om ook andere fracties in de GFT-container te stoppen. Wanneer de retributie op het GFT-afval bij iedere ophaling wordt aangerekend, is het risico re‘el dat men de container of zak pas zal laten ledigen als deze volledig vol is. De kwaliteit van het GFT-afval gaat hierdoor sterk achteruit, waardoor er negatieve effecten ontstaan op het vlak van de verwerking. Enkele suggesties voor het instellen van retributies op het GFT-afval : − −
Het verdelen van recipi‘nten met een verschillende inhoudsmaat. Het forfaitair bedrag (bijvoorbeeld een jaarsticker) varieert per inhoudsmaat. Het tarief kan eveneens afhangen van het aangeboden gewicht.
De retributies op huisvuil en GFT-afval moeten op elkaar afgestemd zijn. Het verschil dient groot genoeg te zijn om de stimulans voor scheiding te behouden (cf. punt a). Wat vermeden moet worden is een ontwijkingsgedrag : de toepassing van het principe Ôde vervuiler betaaltÕ via aanpassingen van de retributies zou aanleiding kunnen geven tot ongewenste effecten, als sluikstorten, te lang opsparen, enz. Door een combinatie van maatregelen kan het ontwijkingsgedrag worden tegengegaan :
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
182
− − − −
gefaseerde verhoging met aangekondigde eindpunten verbodsbepalingen voor ontwijkend gedrag waken over de verschillen tussen de retributies É
De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van het ingezamelde GFT-afval. Sensibilisering en controle zijn essentieel. Inwoners waar het GFT-afval vervuild is met andere fracties, worden op de hoogte gesteld en zo nodig geverbaliseerd. Het is absoluut noodzakelijk om de verontreinigingsgraad van het GFT-afval dat op de verwerkingseenheden wordt aangeleverd onder de 3Êgewichtsprocent te houden. De selectieve inzameling van GFT+-afval met wegwerpluiers in de intercommunale IGEAN voor verwerking in de vergistingsinstallatie in Brecht blijft tot nader order een proefproject met het oog op de ontwikkeling van composteerbare luiers. Het proefproject blijft beperkt tot de gemeenten die eind 1999 GFT+-afval met wegwerpluiers inzamelden Žn tot de gemeenten die in het (huidige, zijnde eind 1999) grondgebied van de intercommunale Igean gelegen zijn. Andere gemeenten die GFT-afval naar de vergistingsinstallatie willen afvoeren, kunnen hetzij GFT-, hetzij GFT+-afval inzamelen. Wegwerpluiers zijn niet toegelaten. a.2
Groenafval
Organisatie selectieve inzameling Het driesporenbeleid bepaalt dat iedere inwoner van Vlaanderen toegang heeft tot de selectieve inzameling van groenafval. In de groenregioÕs wordt getracht via een combinatie van thuiscomposteren en selectieve inzameling van groenafval de taakstellingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 te bereiken. Indien bij de evaluatie blijkt dat dit niet het geval is, dient te worden overgestapt op GFT-inzameling (cf. a.1). Tuinaannemers dienen hun groenafval selectief in te zamelen en op de composteringseenheden aan te bieden. Voor het bermmaaisel is het belangrijk dat er enerzijds meer inzicht komt in de hoeveelheid en anderzijds een spreiding wordt bereikt van het aanbod. Dit laatste kan worden gerealiseerd via het Bermbesluit. Het Bermbesluit maakt een onderscheid mogelijk tussen waardevolle en minder waardevolle bermen. De gemeenten dienen hiertoe een bermbeheersplan op te stellen. Dat bermbeheersplan laat toe via een inventarisatie van de bermen een onderscheid te maken tussen intrinsiek waardevolle en minder waardevolle bermen. Minder waardevolle bermen zijn bermen die door hun ligging (bijvoorbeeld naast akkers die worden bemest, in ge•ndustrialiseerde gebieden of steden, langs wegen met veel stoplichten of veel verkeer) of door intrinsieke bodemrijkdom (rijkere leemen kleibodems) zich minder lenen voor verschraling. Op de minder waardevolle bermen kan een afwijkend bermbeheer via de bermbeheersplannen worden gemotiveerd. Op deze manier kunnen afwijkingen van de maaidata worden verkregen en kan het aanbod aan bermmaaisel gespreid worden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
183
De intrinsiek waardevolle bermen worden beheerd in functie van een verschraling, volledig volgens de regels die het Bermbesluit voorschrijft. Via de bermbeheersplannen kan eveneens afgeweken worden van de maaidata in functie van vegetatietype. De intercommunale milieudienst van IOK verwacht dat de aanvangsdatum van de eerste maaibeurt met maximaal ŽŽn maand kan worden vervroegd. Op lange termijn zou de verschraling moeten leiden tot een kleiner aanbod aan bermmaaisel. Op basis van de bermbeheersplannen die zijn opgemaakt door de intercommunale milieudienst van IOK kan worden afgeleid dat 20 tot 25 % van het bermmaaisel buiten de vooropgestelde maaiperiodes zou kunnen worden afgevoerd. Tijdens de planperiode dienen ook de maaitechnieken onder de loupe te worden gehouden. Getracht moet worden de gebruikte technieken af te stemmen op de gekozen verwerkingswijze. Dit is echter een langetermijn perspectief, aangezien de beschikbare infrastructuur bij de aannemers die het onderhoud van de bermen uitvoeren, zal moeten aangepast worden. Het belang van het Bermbesluit wordt door de OVAM onderkend. Toch moet ook gesteld worden dat bermen tal van functies hebben, waarvan de natuurbehoudfunctie er slechts ŽŽn is. Bovendien wordt door het Bermbesluit ook een enorm kwantitatief afvalprobleem gecre‘erd. OVAM pleit voor een integrale aanpak, waarbij alle betrokkenen daadwerkelijk aan een oplossing meewerken. Het is enkel realistisch te stellen dat er op korte termijn geen totaaloplossingen kunnen worden gevonden. Door een nauw overleg tussen de betrokkenen en een afstemming van de maatregelen op de verschillende beleidsdomeinen, zal het mogelijk zijn op de lange termijn een optimaal bermbeheer te voeren, met gepaste afvoermogelijkheden voor het bermmaaisel (zie ook verwerking). Inzamel- en ophaalsysteem Het containerpark speelt een centrale rol in de selectieve inzameling van groenafval en moet bijgevolg voldoende zijn uitgebouwd om groenafval op een milieuverantwoorde manier te ontvangen en te stockeren. Voor fijn tuinafval en gras wordt bij voorkeur een container voorzien. In de groenregioÕs bestaat de verplichting om het snoeihout (eventueel op afroep) viermaal per jaar huis-aan-huis selectief in te zamelen. Aanvullend kan de gemeente de mogelijkheid voorzien om het snoeihout te verhakselen. De selectieve inzameling van (fijn) tuinafval wordt in de groenregioÕs verder bevorderd door wijkcontainers in bepaalde tuinrijke woonwijken te plaatsen. Indien naast het snoeihout ook andere groenafvalfracties huis-aan-huis worden ingezameld, kan een inzamelmiddel worden ingezet, hetzij een container, hetzij een zak. Vanaf 01.01.2001 mogen enkel gecertificeerde zakken met VGS- en OKcompost-label (of gelijkaardig, volgens de Europese standaard prEN 13432) worden gebruikt. Tijdens de planperiode mogen enkel nog zakken met VGS- en OK-compost-label (of gelijkaardig, volgens de Europese standaard prEN 13432) worden aanbesteed voor de selectieve inzameling van (GFT- en) groenafval. Het groenafval moet gescheiden van het grofvuil worden ingezameld.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
184
Kwaliteit Op containerparken dient de selectieve inzameling van groenafval onder toezicht te gebeuren. Verontreinigd groenafval moet worden geweigerd. Het groenafval dat op de verwerkingseenheden wordt aangeleverd mag maximaal 3 gewichtsprocent verontreinigingen bevatten.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
185
Grafiek 13.
GFT- en groenregio’s en verwerkingseenheden in Vlaanderen anno 1998 Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
186
b actie 11
Acties
Introductie selectieve inzameling van GFT- en groenafval De GFT- en de groenafvalregioÕs zamelen het GFT- en groenafval in volgens de in de strategie opgenomen uitgangspunten. In de actieplannen die de intercommunales jaarlijks opmaken volgens de bepalingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, worden ook de GFT- en groenafvalinzameling behandeld. Indien een groenregio wenst over te gaan tot de selectieve inzameling van GFTafval moet ze een gefundeerde motivatie aan de OVAM voor beoordeling overmaken, evenals een bevestiging op korte en lange termijn van voldoende vergunde verwerkingscapaciteit. Initiatiefnemer : intercommunales en gemeenten Betrokkene : OVAM, VLACO, verwerkers GFT- en groenafval Timing : planperiode
actie 12
Evaluatie taakstellingen inzameling huishoudelijk afval - wijziging GFTregioÕs - groenregioÕs In 1999 gebeurt in het kader van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997 - 2001 een evaluatie van de reductie van het ingezamelde huishoudelijk afval. Op basis van de resultaten wordt nagegaan of de regioÕs die zijn aangewezen als groenregio over moeten gaan tot selectieve inzameling van GFTafval. In de Voortgangsrapportage 1999 van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 is opgenomen dat de gemeenten die niet aan de taakstellingen voor verwijdering voldoen in 1998 aan de OVAM een actieplan dienen voor te leggen. Wordt dergelijk actieplan goedgekeurd, uitgevoerd en leidt dit tot de gewenste doelstellingen, dan worden de gemeenten vooralsnog vrijgesteld van de GFT-inzameling. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VVSG-Interafval Timing : 2000
actie 13
Onderzoek selectieve inzameling van GFT-afval in hoogbouw en stadscentra Onderzoek wordt uitgevoerd naar de resultaten en ervaringen in Vlaanderen en buitenland bij de selectieve inzameling van GFT-afval in hoogbouw en stadscentra. Het onderzoek richt zich op de frequentie, de methode en middelen, kwaliteit, kosten en de knelpunten die optreden. Specifiek zal het gebruik van verzamelcontainers worden onderzocht. Op basis hiervan worden aanbevelingen opgesteld voor de gemeenten die in deze wijken selectieve inzameling willen doorvoeren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : steden Timing : 2000-2001
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
187
actie 14
Onderzoek frequentie selectieve inzameling Onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheid en de behoefte om over te gaan tot een wekelijkse inzameling van de GFT-container wanneer het weer gedurende een langere periode zomers is en het twee weken bewaren van het GFT-afval grote hinder veroorzaakt (geur, vliegjes,Ê...). In het onderzoek wordt aandacht geschonken aan onder meer de financi‘le gevolgen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : gemeenten en intercommunales Timing : 2000-2001
actie 15
Relatie kwaliteit en kwantiteit GFT-afval - retributie Onderzoek wordt uitgevoerd naar de invloed van een (verhoging van de) retributie op de kwaliteit (verontreinigingsgraad en versheid) en kwantiteit van het selectief ingezamelde GFT-afval en de hoeveelheid aangeboden GFT-afval. De link zal worden gelegd met de verscheidenheid in recipi‘nten en aanrekeningsystemen (bijvoorbeeld op basis van gewicht of volume). Dit onderzoek bouwt voort op de resultaten van een studie die in opdracht van OVAM is uitgevoerd door HIVA, namelijk ÔHet effect van huisvuilbelastingen en retributies op het aanbod van huishoudelijk afvalÕ (55). Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, gemeenten en intercommunales Timing : 2000-2001
actie 16
Beheersen verontreiniging GFT- en groenafval De gemeenten nemen in hun milieujaarprogramma sensibiliseringsacties op ter verhoging van de kwaliteit van het selectief ingezameld GFT-afval. Inwoners van wie het GFT-afval vervuild is met andere fracties worden hiervan op de hoogte gesteld en eventueel geverbaliseerd. Op containerparken dient de selectieve inzameling van groenafval zoveel mogelijk onder toezicht te staan. GFT-afval mag niet worden ingezameld op de containerparken. Verontreinigd GFT- en groenafval worden niet geaccepteerd. Als richtlijn kan worden gehanteerd dat de verwerkingseenheden een verontreinigingsgraad van maximum 3 % accepteren. Initiatiefnemer : gemeenten en intercommunales Betrokkene : ophalers, Febem Timing : planperiode
actie 17
Sorteeranalyses Voor de controle van de effectiviteit van de sensibiliseringscampagnes worden op regelmatige basis sorteeranalyses uitgevoerd op zowel de restfractie als op het selectief ingezamelde materiaal. Voor het sorteeranalyseonderzoek van de restfractie wordt een (financi‘le) samenwerking tussen intercommunales, provincies en OVAM nagestreefd. Voor de maandelijkse sortering van het GFT-afval wordt een (financi‘le) samenwerking tussen de GFT-composteerders en OVAM beoogd. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
188
Overkoepelend zal door OVAM een onderzoek worden opgezet om de samenstelling van het GFT-afval blijvend te controleren. OVAM en VLACO verzamelen, registreren, en interpreteren de gegevens van beide onderzoeken. Op basis van de resultaten worden de sensibiliseringsprogrammaÕs aangepast en bijgestuurd. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerinstallaties, gemeenten en intercommunales Timing : planperiode actie 18
(Geur)hinder bij selectieve inzameling en ophaling Onderzoek zal worden uitgevoerd naar de invloed van niet-recupereerbaar papier op (geur)hinder bij de inzameling en ophaling. Beroep zal worden gedaan op de Interdepartementale Werkgroep inzake Productenbeleid om het thema van de geurvreters aan te kaarten. Aanvullend op onderzoek dat in het buitenland wordt gevoerd, zal tijdens de planperiode permanent gezocht worden naar de meest effici‘nte inzamel- en ophaalsystemen met het oog op de beperking van geurhinder. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, gemeenten en intercommunales, ophalers Timing : planperiode
actie 19
Inzameling wegbermmaaisel OVERLEG Enkel een integrale aanpak kan op termijn een oplossing bieden voor het wegbermmaaisel. Hiertoe zal een overkoepelend overleg worden opgestart met de betrokken administraties. In dit overleg kunnen andere werkgroepen worden gekaderd, zoals onder andere − −
overleg tussen OVAM, VLACO en AWV van LIN (sinds mei Õ99) studie (in uitvoering van actie 92 van het MINA-plan 2) uit te voeren door KUL, Labo voor Bos, Natuur en Landschap, in opdracht van cel Natuurtechnische Milieubouw van AMINAL rond ÒNatuurtechnisch verwerken van bermmaaiselÓ (gestart in juni Õ99) met medewerking van OVAM, VLACO, AWV, AWZ, AMINAL Ð Afdeling Bos en Groen, Afdeling Natuur, Afdeling Milieuvergunningen, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid en Ecologisch Impulsgebied Vijvergebied Midden-Limburg
Via het overkoepelend overleg met alle betrokkenen zal prioritair worden nagegaan of het wenselijk is om het juridisch kader aan te passen. Concrete oplossingen moeten in samenspraak met de bermbeheerders worden uitgewerkt. BERMBEHEERSPLANNEN Om het probleem van het bermmaaisel juist te kunnen inschatten, moet het potenti‘le aanbod nauwkeuriger in beeld worden gebracht. Door bermbeheersplannen op te stellen kan op korte termijn een spreiding van het aanbod aan bermmaaisel bereikt worden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
189
Een procedure met criteria voor een goed bermbeheersplan zal worden opgesteld en ter beschikking gesteld van de beheerders van de wegbermen. Door AMINAL zal een sensibiliseringsactie worden gevoerd met betrekking tot de mogelijkheden van en de procedure voor de bermbeheersplannen AMINAL zorgt voor een overzichtelijke bundeling van de bermbeheersplannen. MAAITECHNIEKEN Een inventarisatie dient te gebeuren van de huidige maaitechnieken, de gevolgen voor de aard van het maaisel en de overeenkomstige verwerkingsmogelijkheden. SAMENSTELLING Onderzoek zal worden uitgevoerd naar de samenstelling van het wegbermmaaisel, met bijzondere aandacht voor de hoeveelheid en samenstelling van zwerfvuil. Deels zit dit onderzoek vervat in de studie ÒNatuurtechnisch verwerken van bermmaaiselÓ van de Cel Natuurtechnische Milieubouw (cf. supra). Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL, provincies, gemeenten en andere bermbeheerders Betrokkene : VLACO , AWV, AWZ Timing : planperiode 2.1.2.2
Verwerking a
Strategie
a.1
Principes verwerking GFT- en groenafval
Selectief ingezameld GFT- en groenafval wordt verwerkt in een composteer- of vergistingsinstallatie. Bij de keuze van de verwerkingstechniek voor GFT-afval wordt een afweging gemaakt tussen composteren en vergisten. Daarbij wordt rekening gehouden met in eerste instantie het ingangsmateriaal, verder kunnen onder meer kosten, kwaliteit van het eindproduct, milieuhinder, productie van afvalwater en energieopbrengst bepalende factoren zijn voor de afweging. Voor groenafval wordt compostering als techniek vastgelegd. De verwerkingscapaciteit van GFT- en groenafval wordt zoveel mogelijk in evenwicht met het aanbod gepland, om een vraag naar afval te voorkomen. Uiteraard moet vermeden worden dat er een tekort aan verwerkingscapaciteit ontstaat, zeker daar de verwijderingscapaciteit (cf. Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001) zeer krap is geprogrammeerd. De inzamelregioÕs kunnen hetzij zelf in een verwerkingseenheid voorzien, hetzij beroep doen op een bestaande installatie. Alleszins kan de selectieve inzameling pas starten op het moment dat voldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar of gecontracteerd is. In de installaties mag niet meer afval aanvaard worden dan praktisch onder ideale omstandigheden verwerkt kan worden, dus de aanvoer moet in overeenstemming zijn met de dimensionering (zie a.2).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
190
Eventuele verontreinigingen van het ingangsmateriaal verstoren het vlotte verloop van de verwerking en halen het rendement van de installatie omlaag. De exploitanten van de composteerinrichtingen weigeren GFT- en/of groenafval waarvan de verontreinigingsgraad boven de 3Ê% ligt. Voor GFT- en groenafval geldt principieel dat recyclage voorrang heeft op energiewinning. a.2
Verwerkingscapaciteit
Tijdens de planperiode van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval is de bouw van GFT-verwerkingsinstallaties volgens de planning verlopen. Een aantal regioÕs is echter gestart met de selectieve inzameling van GFT-afval, terwijl dit niet in de programmering van het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval voorzien was. Bovendien is in 1997 aanzienlijk meer GFT-afval per inwoner ingezameld. Hierdoor is een structureel tekort aan verwerkingscapaciteit ontstaan. Voor de groencompostering is de realisatie achtergebleven op de planning. De aanvoer van groenafval was in 1997 per inwoner eveneens opmerkelijk hoger dan in de voorgaande jaren. Daardoor is er ook voor het groenafval sprake van een structureel tekort aan verwerkingscapaciteit. Naast dit structurele tekort kampt de sector ook met een extra tekort aan verwerkingscapaciteit op de momenten van piekaanvoer. Op deze piekmomenten is er onvoldoende capaciteit beschikbaar om het selectief ingezamelde afval onder optimale omstandigheden te verwerken. Bovendien bevat het aangeleverde GFTen groenafval op deze piekmomenten vaak minder structuurmateriaal, waardoor de compostering minder vlot kan verlopen. Dit kan aanleiding geven tot geurhinder en kwaliteitsverlies van compost. Bijkomende verwerkingscapaciteit dient te worden gepland om de piekaanvoer op te vangen. Ramingen over de verwerkingscapaciteit zijn weergegeven in Tabel 60. Een overzicht van de huidige en geplande verwerkingseenheden is weergegeven in Grafiek 14. De technische capaciteit op jaarbasis, die in het verleden meestal gehanteerd werd, geeft omwille van deze seizoensgebonden piekmomenten geen re‘el beeld van de haalbare capaciteit. Bovendien is het begrip capaciteit voor interpretatie vatbaar. Er wordt geopteerd voor de introductie van de termen : − −
aanvoer op jaar- en/of maandbasis dimensionering
Onder aanvoer wordt verstaan de hoeveelheid afval die op de verwerkingseenheid wordt aangeleverd. De aanvoer is onderhevig aan piekinvloeden. In de zomermaanden is de maandaanvoer 1,2 tot 1,5 maal hoger dan de gemiddelde maandaanvoer. Daarom wordt onderscheid gemaakt tussen aanvoer op jaarbasis en op maandbasis. De aanvoer op jaarbasis geeft de totale hoeveelheid selectief ingezameld organisch afval weer die per jaar moet worden verwerkt. De maandaanvoer geeft weer hoeveel selectief ingezameld organisch afval er maandelijks wordt verwerkt en varieert van maand tot maand. De dimensionering omschrijft in feite de grootte van de installatie. Er wordt rekening gehouden met het piekaanbod en de nodige hoeveelheid Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
191
structuurmateriaal die extra moet worden bijgemengd. Bij de dimensionering van de installatie moeten deze randvoorwaarden worden ingecalculeerd. Indien de grootte van de installatie op de jaaraanvoer wordt berekend, kan worden gesteld dat ze nooit de aangeleverde hoeveelheid selectief ingezameld organisch afval zal kunnen verwerken. In de programmering zal enkel de jaaraanvoer worden vermeld. De initiatiefnemers dienen zich echter te realiseren dat GFT- en groenafval ook op piekmomenten in optimale omstandigheden moeten kunnen worden verwerkt en passen de dimensionering aan de randvoorwaarden aan. Om het verschil tussen jaaraanvoer en dimensionering in de vergunning op te vangen, dient de vergunning te worden verleend op basis van enerzijds de jaaraanvoer en anderzijds een duidelijke vermelding van de maximale maandaanvoer. In nieuw vergunde GFT-capaciteit is het toegestaan om, samen met het GFT-afval onder bepaalde voorwaarden, ook composteerbaar bedrijfsafval te verwerken. Dit wordt verantwoord door enerzijds het feit dat ook voor organische bedrijfsafvalstoffen verwerkingscapaciteit beschikbaar moet komen en door anderzijds de behoefte aan verwerkingscapaciteit voor GFT-afval in regioÕs waar slechts enkele gemeenten selectief GFT-afval wensen in te zamelen. Een ruime dimensionering voor de nieuwe GFT-verwerkingsinstallaties is bijgevolg een voordeel. In de bestaande installaties wordt voorrang gegeven aan GFT-afval uit de eigen regio. De capaciteit die dan nog beschikbaar is wordt bij voorkeur ingenomen door GFT-afval uit naburige regioÕs. In laatste instantie kan de beschikbare capaciteit eventueel opgenomen worden door organische bedrijfsafvalstoffen. Het nabijheidsprincipe blijft voor de verwerking van GFT- en groenafval prioritair : er wordt naar gestreefd om het selectief ingezamelde GFT- en groenafval uit een bepaalde regio zoveel mogelijk te verwerken in naburige installaties. De voorkeur bij de nieuw te bouwen verwerkingseenheden voor GFT- en groenafval gaat uit naar een minimale schaalgrootte van de verwerkingscapaciteit. Die is afhankelijk van de composteertechniek. Te kleine installaties worden niet vergund. Voor de groencompostering ligt de optimale verwerkingscapaciteit op minimaal 10.000 ˆ 15.000 ton op jaarbasis. Iedere regio of samenwerkingsgebied van 150.000 ˆ 200.000 inwoners dient (minstens) over een vergunde composteringsinstallatie voor groenafval te beschikken zodat het selectief ingezamelde groenafval, dat niet rechtstreeks wordt gebruikt na verhakselen, op een verantwoorde wijze wordt gecomposteerd. Voor de GFT-verwerking wordt een minimale schaalgrootte van 20.000 ton GFTafval per jaar (eventueel samen met organische bedrijfsafvalstoffen) gehanteerd. Kleinschalige composteringen door bijvoorbeeld groendiensten of tuinaannemers worden niet vergund, noch gesubsidieerd tenzij onomstotelijk kan worden bewezen dat de geproduceerde ÔcompostÕ uitsluitend voor eigen gebruik dient. Zeker voor de nieuwe GFT-verwerkingsinstallaties is een extra capaciteit gewenst, aangezien de optie van co-verwerking met organische bedrijfsafvalstoffen moet worden ingebouwd. Gelet moet evenwel worden op het uitgangspunt dat Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
192
bijkomende verwerkingscapaciteit geen druk mag leggen op de selectieve inzameling. Wat betreft de subsidi‘ring van de verwerkingseenheden waar zowel huishoudelijke als organische bedrijfsafvalstoffen worden gecomposteerd of vergist, zal een verdeelsleutel worden toegepast, zodat enkel aan het gedeelte dat gebruikt wordt voor de verwerking van GFT-afval subsidies worden toegekend. Een zelfde redenering geldt voor gemengde intercommunales : de subsidiepercentages worden berekend op basis van de participaties. Aangezien beide aspecten Ð aanvoer organische bedrijfsafvalstoffen en participaties Ð bij de aanvang vaak nog niet exact gekwantificeerd kunnen worden, zullen bewegingen in het subsidiepercentage mogelijk zijn tot aan de eindafrekening. In Vlaanderen kan er zich tijdelijk een gebrek aan verwerkingscapaciteit voordoen. In dit geval kan het afval onder bepaalde voorwaarden afgevoerd worden naar installaties buiten Vlaanderen : − − −
Er is geen capaciteit beschikbaar in Vlaanderen. De installaties buiten Vlaanderen werken onder vergelijkbare kwaliteitseisen (gelijkwaardige verwerking). Uiteraard dient er ook voldoende capaciteit beschikbaar te zijn. De exportvergunningen voor het GFT- en groenafval omvatten een beperkt contingent en zijn geldig voor een beperkte duur (beperkt in hoeveelheid en tijd).
Export is dus enkel mogelijk indien onvoldoende capaciteit beschikbaar is op Vlaams niveau. Er kan geen exportvergunning worden toegestaan om GFT- en/of groenafval, dat verwerkt wordt in een verwerkingseenheid in Vlaanderen, toch buiten Vlaanderen te exporteren. Deze voorwaarden gelden boven op de bestaande procedures omvat in artikelen 6 en 7 van de Verordening 259/93 (EEG) van 01.02.1993 betreffende toezicht en controle op overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
193
Grafiek 14.
Huidige en geplande (2001) verwerkingseenheden voor GFT- en groenafval in Vlaanderen. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
194
a.3
Verwerking bermmaaisel
Door bermbeheersplannen op te stellen (cf. actie 18) zal het bermmaaisel meer verspreid in de tijd vrijkomen. Er zijn ook afspraken nodig over de manier van aanbieden van het bermmaaisel, waardoor het bijvoorbeeld mogelijk wordt het bermmaaisel gedurende enige tijd te stockeren vooraleer het te verwerken. Dit zal het piekaanbod kunnen afzwakken en voor een spreiding in aanbod en verwerking zorgen. Toch zal de totale hoeveelheid bermmaaisel die vrijkomt nog te groot zijn voor verwerking. Er is dus behoefte aan alternatieve verwerkingsmogelijkheden. Aanvullend dient verwerkingscapaciteit in bestaande of nieuwe groenverwerkingseenheden te worden gepland. Gestreefd dient te worden naar een integrale aanpak. EŽn bepaalde verwerkingstechniek zal niet volstaan. Er dient op middellange termijn een synergie tussen verschillende alternatieven te worden gezocht. Voor de kortetermijn zal in overleg met alle betrokkenen een gedoogbeleid moeten worden uitgewerkt (cf. actie 19). a.4
Co-verwerking van GFT-afval met organisch afval en/of dierlijke mest
In nieuw vergunde verwerkingscapaciteit voor GFT-afval wordt toegestaan om organisch bedrijfsafval te verwerken. Om een zelfde terminologie inzake eindproduct te kunnen aanhouden, kan maximum 25 % organische bedrijfsafvalstoffen worden verwerkt. Co-verwerking van GFT-afval in verwerkingsinstallaties voor organisch bedrijfsafval of mest is eveneens toegestaan (cf. programmering organische bedrijfsafvalstoffen). Het product van de verwerking wordt niet beschouwd als GFT-compost. a.5
Hinder
Selectieve inzameling van GFT- en groenafval en de verwerking ervan vormen belangrijke pijlers van het huidige Vlaamse afvalstoffenbeleid. Grootschalig composteren en vergisten komen evenwel bij momenten onder zware druk te staan door allerlei klachten met betrekking tot mogelijke hinder. Deze klachten en de berichtgeving daarover bezorgen de grootschalige verwerking van GFT- en groenafval een slecht imago. Het is bijgevolg uitermate belangrijk dat de (geur)hinder beperkt wordt, zodat de klachten over (geur)hinder verdwijnen. De beperking van geurhinder op de verwerkingseenheden is echter geen eenvoudige taak, aangezien het om een zeer complex probleem gaat, waar de wetenschappelijke informatie bovendien vaak ontbreekt om objectieve vaststellingen te doen. Het probleem van geurhinder is daarenboven onlosmakelijk verbonden met andere probleempunten voor de verwerkingseenheden : −
−
Indien onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar is, kan niet onder optimale omstandigheden worden verwerkt, komt de procesvoering onder druk te staan en vergroot de kans op geurhinder (cf. a.2). Indien het tekort aan verwerkingscapaciteit kan worden weggewerkt, zal het geurprobleem al aanzienlijk verminderen. Zowel bij GFT- als bij groenverwerking komt een zekere restemissiegeur vrij. Of deze geur als hinderlijk wordt ervaren, hangt in belangrijke mate af van
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
195
de ruimtelijke situering van de installatie ten opzichte van de bewoning (cf. a.7). Bij de beoordeling van geurhinder ontbreekt echter een wettelijke methodologie. Voor geen enkele (hinderlijke) activiteit is in 1999 een (richtinggevende) geurnormering opgesteld. Actie 88 van het MINA-plan 2 en het Milieujaarprogramma 1998 ÒEen methodologie ontwikkelen voor het opstellen van een geurnormering per bedrijfÓ wordt uitgevoerd. Zowel vanuit het standpunt van de verwerkers van GFT- en groenafval als vanuit het standpunt van de inspecterende overheid biedt een wettelijk vastgelegd beoordelingskader een aantal duidelijke voordelen. Het maakt het mogelijk de geuroverlast relatief te kwantificeren, terwijl op het vlak van bedrijfsvoering en milieuvergunning ook betere garanties kunnen worden gegeven. De acties in het voorliggende plan worden gespiegeld aan actie 88 van het MINAplan 2 en het Milieujaarprogramma 1998. Wat betreft de potenti‘le risicoÕs van het verspreiden van stof en schadelijke kiemen via de lucht in de omgeving van afvalverwerkingsinstallaties, is de strategie er voor de komende planperiode op gericht in eerste instantie de lopende onderzoeken in het buitenland op te volgen en, afhankelijk van de resultaten van deze onderzoeken, studies in Vlaanderen uit te voeren. Belangrijk blijft uiteraard dat de composteerbedrijven alle beschikbare maatregelen nemen om de overlast tot een minimum te beperken. Het ALARA-principe met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken is het uitgangspunt. Er wordt gestreefd naar een evenwichtssituatie die het voortbestaan van de compostering en vergisting op de lange termijn verzekert. a.6
Wijkcompostering
Wijkcompostering in compostpaviljoenen wordt beschouwd als een kleinschalige compostering. Het is geen vorm van thuiscomposteren, aangezien de producent van het afval zich effectief van het afval ontdoet door het naar het compostpaviljoen te brengen. De producent blijft niet verantwoordelijk voor het afval, maar geeft de verantwoordelijkheid door aan diegenen die het compostpaviljoen uitbaten. Het sluiten van de kringloop, wat een belangrijk argument is ten voordele van het thuiscomposteren, kan met een compostpaviljoen zelden worden nagestreefd. De afzet van compost kan immers meestal niet gebeuren bij de producenten van het afval. De compostpaviljoenen zijn een alternatief voor de selectieve inzameling huis-aanhuis. Als mogelijk toepassingsgebied worden sociale of hoogbouwwijken beoogd. a.7
Ruimtelijk beleid
Compostering en vergisting worden erkend als een hinderlijke activiteit, onder andere door de emissie van een bepaalde restgeur. Het spreekt vanzelf dat, het ALARA-principe in acht nemende, op de eerste plaats deze restgeur zo laag mogelijk moet worden gehouden. Niettemin blijkt dat rondom ieder verwerkingsterrein, ook onder optimale omstandigheden van bedrijfsvoering, een bepaald verspreidingsgebied voor de restgeur bestaat. Er dient binnen dit verspreidingsgebied zo weinig mogelijk bewoning aanwezig te zijn. De inplantingsplaats moet derhalve zorgvuldig worden gekozen. Hierbij dienen regels
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
196
te worden gerespecteerd met betrekking tot afstand tussen bewoning en bedrijvigheden. Bovendien dient het aantal inplantingsplaatsen toe te nemen. De eerste lijn hiervoor is in de ruimtelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen locaties te voorzien waar composteerinstallaties zonder ruimtelijke en milieuhygi‘nische problemen een plaats kunnen krijgen. Afgewogen moet worden of de bestaande gebieden voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen op de bestaande plannen van aanleg kunnen worden ingeschakeld bij het lokaliseren van de installaties. De tweede lijn is de verwerking van GFT- en groenafval als paraagrarische activiteit bestemmen, in overleg met de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen (AROHM), waardoor deze activiteit kan worden ingeplant in de mogelijk nieuwe zones voor agrarische bedrijven. Gezien de benodigde afstand tot woongebieden en de aard van de activiteit (para-agrarisch) zijn deze gronden zeker geschikt. Indien naast de industriezones eveneens de agrarische zones in aanmerking komen voor de inplanting van compostering en vergisting, zullen makkelijker en meer locaties beschikbaar komen voor de vele verwerkingseenheden die nog nodig zijn. De composteerinstallaties liggen bij voorkeur centraal om de transportafstand te beperken. Waar vervoer over water of per spoor praktisch uitvoerbaar is, worden deze aspecten in de locatiekeuze meegenomen. Bij het zoeken naar een geschikte inplantingsplaats dient bijgevolg rekening te worden gehouden met :
actie 20
− − − −
de nodige transporten mogelijkheid van verkeer over spoor of water gevaar voor milieuproblemen problemen bij calamiteiten
b
Acties
Planning bijkomende composteer- en vergistingseenheden voor GFT- en groenafval De gemeenten en intercommunales realiseren, eventueel samen met privŽpartners, de nodige composteer- en vergistingseenheden. In Tabel 60 is een overzicht opgenomen van de actuele composteer- en vergistingsinstallaties met hun overeenkomstige jaaraanvoer en een mogelijke invulling van de toekomstige verwerkingseenheden met de respectievelijke jaaraanvoer. Ten opzichte van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 zijn de cijfergegevens in Tabel 60 aangepast aan de re‘le jaaraanvoer in 1998. Belangrijk is te vermelden dat het om een dynamische tabel gaat, die een momentopname weergeeft. Aanpassingen moeten, afhankelijk van de evoluties tijdens de planperiode, mogelijk zijn. De behoefte aan nieuwe capaciteit hangt in belangrijke mate af van het al dan niet halen van de taakstellingen uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Er is voor de toekomst een raming gemaakt van de (minimum) verwachte aanvoer aan selectief ingezameld afval op jaarbasis. Dit houdt in dat sommige bestaande installaties moeten worden uitgebreid. In andere regioÕs moeten nieuwe installaties worden voorzien. In sommige gevallen is de locatie nog niet gekend (dit is in Tabel 60 weergegeven door middel van *).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
197
De dimensionering van de installaties dient, zoals hierboven uiteengezet, aanzienlijk hoger te liggen dan de jaaraanvoer, maar is niet in Tabel 60 weergegeven. In Tabel 60 is verder enkel de jaaraanvoer voor het GFT- en groenafval weergegeven. De GFT-composteringseenheden kunnen eveneens organische bedrijfsafvalstoffen aanvaarden. Deze jaaraanvoer wordt echter niet in Tabel 60 opgenomen. Voor de intercommunale IVVVA was in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 een jaaraanvoer van 20.000 ton opgenomen. Aangezien mogelijk een deel van het GFT-afval van de intercommunale Intercompost in de installatie van IVVVA zal worden aangeboden, wordt een eenheid van 30.000 ton voorzien in Maasmechelen. Van de bijkomende geplande verwerkingscapaciteit van 70.000 ton bij de intercommunale Igean (cf. Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001) zal 35.000 ton gerealiseerd zijn eind 1999. Samen met de bestaande installatie, die een jaaraanvoer van 15.000 ton GFT-afval kan verwerken, zal de totale beschikbare jaaraanvoer 50.000 ton bedragen, zoals in Tabel 60 is weergegeven bij Igean. De overige 35.000 ton heeft nog geen locatie. Deze zou mogelijk benut kunnen worden door Antwerpen en is in Tabel 60 begrepen in de 50.000 ton jaaraanvoer die bij Antwerpen nodig is. De voorgestelde jaaraanvoeren voor de groencomposteringen in Tabel 60 zijn eerder gekoppeld aan de minimale schaalgrootte en het beschikbare terrein dan aan de hoeveelheid groenafval die door de huishoudens wordt geproduceerd. Op deze verwerkingseenheden wordt uiteraard een belangrijke hoeveelheid groenafval aangevoerd van gemeentelijke groendiensten en tuinaannemers. Ook de verwerking van wegbermmaaisel is mogelijk op de groencomposteringen. Zoals in de analyse reeds is aangehaald is het moeilijk een raming te maken van het potentieel aan groenafval van gemeentelijke groendiensten, tuinaannemers en wegbermmaaisel. De verwerking ervan moet mogelijk gemaakt worden door uitbreiding van bestaande composteereenheden of de bouw van nieuwe. Het nabijheidsprincipe blijft voor aanlevering op de verwerkingseenheden voor GFT- en groenafval in Vlaanderen prioritair. Indien gekend is het realisatiejaar van de uitbreiding of de nieuwe installatie in Tabel 60 vermeld. Indien geen realisatiejaar is ingevuld, moet de uitbreiding of de nieuwe installatie operationeel zijn voor het einde van de planperiode. Initiatiefnemer : OVAM, gemeenten, intercommunales Betrokkene : VLACO, verwerkers Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
198
Tabel 60.
Jaaraanvoer per verwerkingseenheid (in ton).
Intercommunale / privŽ-verwerker Per provincie
Jaaraanvoer anno 1998
GFT-afval Jaaraanvoer voor de toekomst 170.000 50.000 * 50.000
Realisatiejaar
+
Jaaraanvoer anno 1998
Groenafval Jaaraanvoer voor de toekomst 135.000 20.000 * 15.000 30.000 15.000 40.000 *
Realisatiejaar
Antwerpen 75.000 65.000 Antwerpen Igean/Dranco 15.000 1999 5.000 Igemo 20.000 IHK/Dalkia 10.000 IOK 60.000 70.000 * 15.000 Isvag VLAR Ð Willebroek 15.000 15.000 Vlaams-Brabant 100.000 137.500 25.000 55.000 Haviland Incovo 15.000 * Interleuven 50.000 70.000 15.000 * Interrand Interza De Winter 10.000 10.000 VLAR Ð Grimbergen 50.000 67.500 15.000¡ 15.000 Limburg 40.000 70.000 40.000 75.000 Intercompost 40.000 40.000 2000 15.000 IVVVA 30.000 10.000 15.000 Regionale Milieuzorg/Eurocompost 30.000 45.000 + indien geen realisatiejaar is ingevuld, moet de uitbreiding of de nieuwe installatie operationeel zijn voor het einde van de planperiode ¡ capaciteiten die in 1998 niet zijn gebruikt * locaties liggen nog niet vast
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
199
+
Vervolg Tabel 60
Jaaraanvoer per verwerkingseenheid (in ton).
Intercommunale / privŽ-verwerker Per provincie
Jaaraanvoer anno 1998
GFT-afval Jaaraanvoer voor de toekomst 165.000 40.000
Realisatiejaar
+
Jaaraanvoer anno 1998
Groenafval Jaaraanvoer voor de toekomst 160.000 15.000 30.000 *
Realisatiejaar
Oost-Vlaanderen 67.500 65.200 DDS/Verko 22.500 1999 10.000 ¡ Ibogem IDM ILVA 15.000 * ILVA/Van Rymenant 45.000 55.000 1999 Ivago 45.000 2001 15.000 IVLA 10.000 IVM 25.000 * IVM/Aalter 15.000 15.000 IVM/Compobel 25.000 30.000 MIWA De Bree Cleaning 5.200 20.000 De Sutter 10.000 10.000 West-Vlaanderen 20.000 73.500 135.000 IMOG 5.000 30.000 IVBO/Compobel 20.000 30.000 IVIO IVMO 10.000 IVOO 13.500 15.000 IVRO IVRO-IVIO/Stercompost 20.000 30.000 IVVO 20.000 IVVO/Westcompost 15.000 20.000 Knokke-Heist Totaal 282.500 562.500 268.700 560.000 + indien geen realisatiejaar is ingevuld, moet de uitbreiding of de nieuwe installatie operationeel zijn voor het einde van de planperiode ¡ capaciteiten die in 1998 niet zijn gebruikt * locaties liggen nog niet vast
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
1999
1999
200
+
actie 21
Subsidi‘ring bijkomende composteer- en vergistingseenheden voor GFT- en groenafval Afhankelijk van een evaluatie van de financi‘le instrumenten voorziet de OVAM in haar budget subsidies voor nieuwe verwerkingseenheden voor GFT- en groenafval. De evaluatie dient te gebeuren in functie van doelstellingen en resultaten. In eerste instantie blijft de planning van verwerkingseenheden behouden, zoals voorgesteld in Tabel 60. Afwijkingen zijn mogelijk indien de situatie dit vereist. Bij het toekennen van de subsidi‘ring wordt rekening gehouden met het feit dat de dimensionering groter dient te zijn dan de jaaraanvoer, die vermeld is in Tabel 60. Timing : planperiode Zoals de ervaring van het verleden leert, moet flexibel kunnen worden ingespeeld op de vraag naar bijkomende verwerkingseenheden. De huidige administratieve procedure voor subsidi‘ring maakt dit echter onmogelijk. Gemiddeld is immers een termijn van 199 dagen nodig om een dossier te behandelen. De administratieve procedure moet worden aangepast. Timing : 2000 Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Inspectie Financi‘n, Vlaams Minister bevoegd voor Leefmilieu, gemeenten en intercommunales
actie 22
Export GFT- en groenafval Naast de geldende reglementering vervat in artikelen 6 en 7 van de Verordening 259/93 (EEG) van 01.02.1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, moet er op worden toegezien dat exportvergunningen voor GFT- en groenafval enkel worden toegestaan indien : − −
−
In Vlaanderen onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar is. De installaties buiten Vlaanderen waarnaar wordt afgevoerd, kunnen aantonen dat ze onder kwaliteitseisen werken, die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden en eisen die in Vlaanderen worden gehanteerd. De bevestiging dient bij de aanvraag tot export te worden gevoegd. De exportvergunning een beperkt en realistisch contingent bevat en beperkt is in de tijd. Er dient te worden aangegeven waar het GFT- en/of groenafval, dat ge‘xporteerd zal worden, van afkomstig is (inzamelregio), om hoeveel GFT-afval het gaat en waarom gekozen wordt voor export.
Met het Waals en Brussels Gewest zal een protocol worden opgemaakt in verband met de afstemming van verwerking onder analoge voorwaarden en kwaliteitsopvolging. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : gemeenten, intercommunales, privŽ-verwerkers, VLACO Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
201
actie 23
Transport van GFT- en groenafval Onderzoek wordt uitgevoerd naar de maximale transportafstanden voor organisch afval (economisch Ð ecologisch), alternatieve mogelijkheden voor transporten en de eventuele negatieve gevolgen van de verschillende transportalternatieven (geurhinder, leeftijd GFT- en groenafval). Bij de keuze van het transportmiddel dient rekening te worden gehouden met het resultaat van dit onderzoek. Verder zal blijvend onderzoek worden verricht om de transportmiddelen voor GFTen groenafval te optimaliseren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Interafval, VLACO, composteerders, intercommunales, Febem Timing : 2001
actie 24
Technische bedrijfsvoering verwerkingseenheden Verwerkingseenheden onderwerpen zich aan een milieuzorg- en kwaliteitssysteem (cf. actie 35). Composteerders en/of bedrijfsleiders van de verwerkingseenheden dienen de gepaste opleiding en begeleiding te krijgen. AANVOER EN OPSLAG STRUCTUURMATERIAAL De gemeenten en intercommunales aan de ene zijde en de composteerders aan de andere zijde leggen in het contract voor de verwerking van groenafval vast dat minimum een derde van het aangeleverde groenafval op de composteereenheid uit structuurmateriaal bestaat. De aanvoer van structuurmateriaal dient op jaarbasis te worden uitgedrukt. De GFT-composteerders zorgen eveneens voor voldoende structuurmateriaal, dat ze waarschijnlijk extern zullen moeten betrekken. Het structuurmateriaal moet uiteraard van goede kwaliteit zijn. Enkel groenafval en niet behandeld houtafval (zonder verven, impregneermiddelen, lijmen, enz.) zijn toegelaten. De composteerders voorzien plaats voor de opslag van (voldoende) structuurmateriaal. Het structuurmateriaal dient te worden toegepast in functie van het composteerproces. Aangezien bij preventie wordt voorzien dat gemeenten en intercommunales ook structuurmateriaal aan de bevolking ter beschikking stellen, is deze actie (schijnbaar) tegenstrijdig met actie 5. Tijdens de planperiode zullen praktische oplossingen op locaal niveau moeten worden uitgewerkt. Initiatiefnemer : gemeenten, intercommunales en composteerders Betrokkene : VLACO Timing : planperiode CONTROLE KWALITEIT GFT- EN GROENAFVAL De composteerinstallaties controleren per aanvoerregio maandelijks de kwaliteit en samenstelling van het aangeboden GFT- en groenafval. Ze geven de resultaten driemaandelijks door aan de gemeenten, intercommunales en VLACO. (cf. actie 17)
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
202
De composteerinrichtingen zien er strikt op toe geen GFT- of groenafval met een verontreinigingsgraad groter dan 3 % te accepteren. (cf. actie 16) Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, gemeenten en intercommunales, composteerders Timing : planperiode ONDERHOUD VERWERKINGSEENHEDEN Uit de ervaring blijkt dat, vooral voor de GFT-verwerkingseenheden, jaarlijks een grote onderhoudsbeurt vereist is. Het onderhoud gebeurt uiteraard in de periodes van lage aanvoer. De verwerkers dienen onderling afspraken te maken om de onderhoudsperiodes op elkaar af te stemmen, zodat voor de periode van het onderhoud het GFT-afval naar (een) andere installatie(s) kan worden afgevoerd. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerders, intercommunales Timing : planperiode ONDERZOEK FLEXIBILITEIT BESTAANDE COMPOSTEER- EN VERGISTINGSCAPACITEIT Om de flexibiliteit van de huidige verwerkingseenheden bij de opvang van een piekaanbod te onderzoeken, wordt bij elke installatie nagegaan wat de mogelijkheden zijn om de capaciteit op de piekmomenten te vergroten zonder dat dit tot milieuhygi‘nische problemen of kwaliteitsverlies van de compost leidt. Een aantal maatregelen, zoals een uitbreiding van de buffer- en narijpingscapaciteit wordt onderzocht. Een evaluatie van de haalbare capaciteit per verwerkingseenheid wordt uitgevoerd. Verder zal onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om de piekaanvoer van GFT- en groenafval aan te pakken. De vergunningverlenende overheden worden op de hoogte gebracht. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerders, intercommunales Timing : planperiode actie 25
Synergie a‘robie - ana‘robie Zowel bedrijfseconomische, procesmatige als milieuhygi‘nische criteria liggen aan de basis van de keuze voor een bepaalde verwerkingstechnologie. Een a-priori stellingname voor een bepaalde technologie is bijgevolg niet aangewezen. Bovendien groeit meer en meer het besef dat a‘robie en ana‘robie elkaar perfect kunnen aanvullen. Tijdens de planperiode zal onderzoek worden uitgevoerd om de complementariteit van a‘robie en ana‘robie op het vlak van verschillende aspecten, zoals geur, afvalwater, hygi‘nisatie en veiligheid te onderzoeken. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerinrichtingen Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
203
actie 26
Heffingen op recyclageresiduÕs Zoals opgenomen in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 dienen de hoeveelheden recyclageresiduÕs te worden gereduceerd. Een globale evaluatie zal worden uitgevoerd omtrent het beleid inzake de gereduceerde heffingen. In de Voortgangsrapportage huishoudelijke afvalstoffen zal hieraan verder aandacht worden besteed. Voor de verwerkingseenheden van GFT- en groenafval dient rekening te worden gehouden met de technische beperkingen. Onderzoek zal worden opgestart om haalbare residupercentages voor te stellen. Het principe van een lagere milieuheffing op de eerste residupercentages (graduele milieuheffing) zal de verdere reductie van de residuÕs blijven stimuleren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerinrichtingen, Overlegplatform Huishoudelijke Afvalstoffen Timing : planperiode
actie 27
Verwerking wegbermmaaisel BERMBEHEERSPLANNEN De afvoer en de verwerkingswijze van het wegbermmaaisel worden opgenomen in de bermbeheersplannen (cf. actie 19). Dit zal toelaten een inventarisatie op te maken van de huidige beschikbare verwerkingsmogelijkheden. Initiatiefnemer : AMINAL, provincies, gemeenten en andere bermbeheerders Betrokkene : OVAM, VLACO Timing : planperiode COMPOSTERING Gezocht moet worden naar mogelijkheden om het bermmaaisel enige tijd te stockeren vooraleer het te verwerken. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld het bermmaaisel te hooien, zodat opslag geen problemen veroorzaakt. In de winterperiode zou het hooi kunnen worden verwerkt op de verwerkingsinstallatie. Aanvullende composteringscapaciteit voor het bermmaaisel dient te worden ontwikkeld. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de procesoptimalisatie bij het composteren van grasrijk organisch afval, waarbij vooral het verbeteren van de compostkwaliteit en het beperken van geurhinder belangrijke items zijn (cf. actie 29). Er zal moeten worden nagegaan of het eindproduct van de compostering van bermmaaisel als compost of bijvoorbeeld als een product dat bijvoorbeeld ÒcompostaardeÓ genoemd zou kunnen worden (met een lager gehalte aan organische stof) verhandeld moet worden (cf. actie 29). Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, composteerders Timing : planperiode ALTERNATIEVE VERWERKINGSMOGELIJKHEDEN Onderzoek wordt opgezet naar de haalbaarheid van alternatieve verwerkingsmogelijkheden als : Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
204
− − −
begrazing gebruik als veevoeder gebruik als energiebron
In het kader van de integrale aanpak kunnen alternatieven als begrazing en gebruik als veevoeder, mogelijk beperkt in omvang, hun steentje bijdragen. Bovendien zijn het oplossingen die op korte termijn kunnen gerealiseerd worden. De mogelijkheden voor het gebruik van bermmaaisel als energiebron dienen grondig te worden bekeken. Dit kan echter maar een oplossing bieden op lange termijn. Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL Ð Cel Natuurtechnische Millieubouw Betrokkene : VLACO, provincies, gemeenten, andere bermbeheerders, ANRE Timing : planperiode actie 28
Meetcampagne geuremissie en -immissie GFT-verwerkingsbedrijven Op gezamenlijk initiatief van de GFT-verwerkingsbedrijven zijn VLACO en OVAM in het voorjaar van 1998 gestart met geurmetingen bij de GFTverwerkingseenheden in Vlaanderen. Op basis van snuffelploegmetingen op regelmatige tijdstippen worden contouren uitgezet die de geurimmissiesituatie voor ieder bedrijf weergeven. Zo kan het potentieel aantal gehinderden worden geschat. Naast de immissiemetingen worden tevens emissiemetingen uitgevoerd aan de hand van olfactometrische metingen en GC-MS-analyses. De sectorale meetcampagne heeft tot doel : − − − −
informatie te verzamelen met betrekking tot de verspreiding van geur mogelijkheden inzake remedi‘rende maatregelen te evalueren kennis en inzicht te verwerven over de oorzaken voor geurhinder een kader van informatie te voorzien om een invulling van het begrip ÔaanvaardbareÕ hinder op een objectieve manier mogelijk te maken
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, GFT-verwerkers Timing : 1998 - 2000 actie 29
Procesoptimalisatie bij het composteren van grasrijk organisch afval : belang van het verbeteren van de compostkwaliteit en het beperken van geurhinder De studie, in opdracht van OVAM en onder toezicht van VLACO, heeft als eerste doelstelling de invloed van gras op de compostering van organisch afval kwantitatief en kwalitatief vast te stellen. Zowel compostkwaliteit als geurhinder komen aan bod. Het onderzoek zal resulteren in een syntheserapport voor procesoptimalisatie voor de verwerking van grasrijk organisch materiaal. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, GFT- en groenverwerkers Timing : 1998 - 2000
actie 30
Optimalisatie biofiltratie van afgassen van GFT-verwerking Om geurhinder op een verwerkingsbedrijf te beperken kunnen zowel procesge•ntegreerde als nageschakelde technieken worden gebruikt. Klassiek Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
205
wordt voor de behandeling van afgassen van de a‘robe compostering(sfase) gebruik gemaakt van biofiltratie. De doelstelling is de restgeur van de ge‘mitteerde lucht te reduceren zodat de hinder voor de omgeving wordt beperkt. Aan de hand van onderzoek, in opdracht van OVAM en onder toezicht van VLACO, zal een stand van zaken worden opgemaakt van literatuurgegevens en wetenschappelijke kennis over de werking en het gebruik van biofilters op GFTverwerkingseenheden. Er zal tevens een beroep worden gedaan op praktijkervaringen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, GFT-verwerkers Timing : planperiode actie 31
Opstellen beoordelingskader geurhinder Voor een geobjectiveerde inschatting van geurhinder dient een methodologie uitgewerkt te worden welke toelaat de mate van hinder te meten. Vooraleer hieraan concrete invulling kan worden gegeven, dient een evaluatie van de mogelijkheden ter zake te worden uitgevoerd. De uitgangspunten bij het uitwerken van een beoordelingskader zijn onder andere : − − − −
Het toetsingskader moet het de inspecterende overheid en de verwerker mogelijk maken de geuremissie te kwantificeren. Een geurnormering mag geen strak kader zijn dat aan eenieder wordt opgelegd. Locatiespecifieke aspecten, met minder of meer strenge criteria, moeten kunnen meespelen. Het doel moet erin bestaan de hinder voor de omliggende woongebieden tot een minimum te beperken. De stand van de techniek en de haalbaarheid van de technische maatregelen om geuroverlast te voorkomen, dienen in rekening te worden gebracht.
Overleg zal worden gevoerd met betrokken overheden en onderzoeksinstellingen. Initiatiefnemer : AMINAL, OVAM Betrokkene : VLACO, GFT- en groenverwerkers Timing : planperiode actie 32
Opstellen en toepassen Code voor Goede Praktijk Door onderzoek, in opdracht van OVAM en onder begeleiding van VLACO, zal een checklist worden gemaakt van factoren en/of situaties die bij de verwerking van GFT- en groenafval gevaar opleveren voor geurhinder. Het gaat om factoren of situaties die zich zowel voor, tijdens als na de eigenlijke verwerking kunnen voordoen. Aan de hand van praktische ervaringen, wetenschappelijke gegevens, overleg met betrokken organisaties en onderzoeksinstellingen, eventueel aangevuld met bijkomende analyses, zal een zogenaamde code voor goede praktijk worden opgesteld, die echter continu zal worden bijgestuurd. Composteerinstallaties die te kampen hebben met geurhinder passen hun installaties, onder andere aan de hand van de resultaten uit de onderzoeken vermeld in actie 28 tot en met actie 30, zodanig aan dat de hinder wordt beperkt tot een aanvaardbaar niveau (cf. actie 31). Zij maken hierbij gebruik van de best beschikbare technieken en volgen de code voor goede praktijk. Dit blijft een continue actie gedurende de planperiode. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
206
Alle betrokkenen, dat wil zeggen minstens de vergunningverlenende overheden en de omwonenden, worden op regelmatige basis ge•nformeerd over de genomen maatregelen om de geurhinder te beperken. Communicatie is een belangrijk instrument voor alle hinderlijke inrichtingen. Periodieke overlegvergaderingen met de betrokkenen (buurtbewoners + vergunningverlenende overheden) hebben een positieve invloed op de onderlinge verstandhoudingen. Belangrijk is dat alle partijen open kaart spelen, zodat eenieder de juiste informatie ter beschikking krijgt. Dit communicatieprogramma zal eveneens worden opgenomen in de code voor goede praktijk. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, verwerkers GFT- en groenafval Timing : planperiode actie 33
Voorwaarden compostpaviljoen Een compostpaviljoen kan alleen worden ingeplant onder een aantal voorwaardenÊ: − − −
−
− − − −
De gemeente is exploitant en kan bij problemen worden aangesproken en verplicht oplossingen aan te brengen. Een vergunning volgens de Vlarem-indelingslijst is vereist. In actie 67 wordt een aanpassing van Vlarem voorzien opdat compostpaviljoenen als klasse 2 zouden kunnen vergund worden. Er moet een inplantingsplaats worden gevonden die iedereen, zowel gebruikers als omwonenden, als geschikt ervaart. Rekening moet worden gehouden met de (geur)hinder die een compostpaviljoen voor de omgeving veroorzaakt (cf. actie 31). De steun en inbreng van voldoende en gemotiveerde vrijwilligers moeten verzekerd zijn. Indien hierop niet kan worden gerekend, moet de gemeente vast personeel ter beschikking stellen. Dit zorgt uiteraard voor een enorme stijging van de werkingskosten. Om een langdurige exploitatie met vrijwilligers te garanderen, dient een samenwerkingsovereenkomst te worden afgesloten. Het compostpaviljoen is enkel open onder toezicht. Er moeten voldoende openingsuren zijn, zodat er een grote participatie is van de potenti‘le gebruikers. De zorg voor hygi‘nische omstandigheden moet een blijvend aandachtspunt zijn. De compost moet aan de normen van het Ministerie van Landbouw en Vlarea voldoen. Op voorhand moet worden besproken welke verschillende pistes kunnen en zullen worden bewandeld om de geproduceerde compost af te zetten.
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : gemeenten, intercommunales, vergunningverlenende overheden Timing : planperiode actie 34
Uitbreiding inplantingsplaatsen composteerinrichtingen Samen met AROHM en de provincies wordt de inplanting van de geprogrammeerde composteercapaciteit gevolgd. Hierover wordt structureel overleg opgezet. De inplanting gebeurt in overeenstemming met de ruimtelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen. Locaties verdienen de voorkeur wanneer zij zijn gelegen in bedrijvenzones waar gelijkaardige activiteiten plaatsvinden als be- of verwerking van organische producten of organische afvalstoffen. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
207
Dit overleg zal kaderen in een globale aanpak, vertrekkend vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : AROHM, provincies, intercommunales en gemeenten Timing : planperiode 2.1.2.3
Afzet a
Strategie
De verwerking van GFT- en groenafval is gericht op de productie van compost. De compost dient van zodanige kwaliteit te zijn dat hij als bodemverbeterend middel kan dienen. GFT - en groencompost dragen bij tot een verbetering van de bodemkwaliteit op langere termijn. De sensibilisering en de kennis worden de komende jaren verder uitgebreid. VLACO vervult hierin een belangrijke rol. VLACO richt zich bij de afzet van compost primair op de volgende aandachtsgebieden : − − −
stimulering van de afzet van compost en uitbreiding van de afzetkanalen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor de afvalstoffen, namelijk de huishoudens en de (openbare) groenvoorziening optimalisering van afzet in de land- en tuinbouw voor toepassingen met specifieke toegevoegde waarde uitbreiding van de afzet van compost in biotechnische toepassingen (bodemsanering, als ziektewerend product, enz.)
VLACO blijft belangrijk als afzetorganisatie en evolueert verder naar een overkoepelende organisatie voor de afzet van compost. Nieuwe taken zijn : − −
uitbouw Cel thuiscomposteren technische ondersteuning optimalisering composteerproces
Als overkoepelende afzetorganisatie speelt VLACO ook een belangrijke rol in een gemeenschappelijk prijsbeleid van de compost. Op een afzetmarkt waar compost moet concurreren tegen andere producten is het voor het ÔimagoÕ van compost van belang dat een negatieve prijsspiraal wordt voorkomen. De nulprijs wordt als symbool voor de positieve waarde van compost, als uiterste grens beschouwd. VLACO speelt daarom een belangrijke rol in het overleg tussen de producenten. De producenten worden aangespoord om een actieve afzetpolitiek te ontwikkelen voor de afzet van compost. Afzet van compost tegen dumpprijzen wordt vermeden. In EU-verband wordt een richtlijn opgesteld. De normen hiervan zullen, voor zover zij aanvullend of strenger zijn, in de Vlaamse regelgeving moeten worden opgenomen. In de derogaties van het Ministerie van Landbouw zijn eisen opgenomen voor de stabiliteit van compost. De verschillende praktijktoepassingen vragen om productdifferentiatie met een variatie in stabiliteit.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
208
b actie 35
Acties
Bevorderen van de afzetmogelijkheden van GFT- en groencompost in Vlaanderen IKB-PRINCIPE Eerste vereiste voor een goede afzet is een goed product. Via de Integrale KetenBewaking wordt het ganse proces van inzameling over verwerking tot afzet opgevolgd, gecontroleerd en gestuurd. De IKB maakt onderdeel uit van een milieuzorg- en kwaliteitssysteem (cf. actie 24). Om de kwaliteit van de compost te kunnen garanderen, zien de composteerinrichtingen streng toe op de kwaliteit van het aangeboden materiaal. GFT- of groenafval met meer dan de maximale verontreinigingsgraad van 3 %, moet worden geweigerd en verbrand of gestort (cf. 2.1.3.1). Speciale aandacht gaat uit naar een gegarandeerde kwaliteit en de promotie van de geproduceerde compost om een vaste positie op de afzetmarkt van de bodemverbeterende middelen te verwerven. (zie ook actie 29) Er zal op worden toegezien dat gebruikers eerlijke en duidelijke informatie krijgen over compost. De vzw VLACO is als afzetorganisatie aangewezen om cošrdinerend op te treden op het vlak van kwaliteitsbewaking, labelen, uitbouw van afzet en promotie. INTEGRATIE WETTELIJK KADER In het kader van de derogaties moet onderzocht worden welke parameters het meest geschikt zijn om de stabiliteit/uitgerijptheid van compost te beoordelen. De officieel gehanteerde parameters, namelijk nitraatammoniumverhouding en fytotoxiciteit, blijken zeer streng. Er dienen alternatieve criteria te worden gezocht die een grotere analytische zekerheid bieden en beter aansluiten bij het praktijkgebruik van compost. Deze evaluatie is voorzien voor de periode 19992000. Na deze periode moet er naar gestreefd worden compost op te nemen in de lijst van het KB. Als overgangsmaatregel wordt voorgesteld, gelet op het belang van de continu•teit inzake werking, de duur van de derogaties van 1 jaar naar 3 jaar te verlengen, zolang de compost niet in de lijst van het KB is opgenomen. Verder zal tijdens de planperiode het VLACO-label en de certificering worden geherori‘nteerd met het oog op een betere integratie en duidelijker valorisatie van het VLACO-label binnen het bestaande wettelijk kader (gebruikscertificaat en derogatie). Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Landbouw, compostproducenten, intercommunales Timing : planperiode PRODUCT VAN CO-VERWERKING Het product van de co-verwerking van GFT-afval met organische bedrijfsafvalstoffen wordt eveneens compost genoemd, op voorwaarde dat maximaal 25 % organische bedrijfsafvalstoffen zijn meeverwerkt. De nodige stappen dienen te worden ondernomen om dit ook via het KB te regelen (cf. hierboven). Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
209
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Landbouw, compostproducenten, intercommunales Timing : planperiode actie 36
Opvolging van en afstemming op ontwikkelingen in Europese Unie De ontwikkelingen die zich op Europees niveau voordoen, worden opgevolgd. De belangen van de Vlaamse compostsector moeten worden verdedigd. In dit kader moet een analyse worden opgemaakt van de bedreigingen en de opportuniteiten met betrekking tot de import en de export in functie van een eventuele toekomstige vrije markt. Indien Europese normen worden ontwikkeld, is uiteraard een Vlaamse afstemming vereist. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Landbouw Timing : planperiode
actie 37
Onderzoek stikstofdynamiek in compost In het kader van de strenger wordende mestwetgeving is een beter inzicht in de stikstofdynamiek in compost noodzakelijk. Deze problematiek is aan de orde bij de toepassing van compost, maar verwacht wordt dat ook de processturing tijdens de compostering invloed kan hebben op de beschikbaarheid van stikstof in compost. Het onderzoek kan worden verruimd naar een optimalisatie van de stikstofbinding in de bodem bij de humificatie van compost, waardoor het mineralenverlies extra gereduceerd wordt. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Landbouw, ALT, VLM Timing : planperiode
actie 38
Verkenning afzet GFT- en groencompost in het buitenland Een van de mogelijkheden voor uitbreiding van de afzet van compost is afzet in het buitenland. De markt en de voorwaarden worden onderzocht. Uiteraard is de export gezien de hoge transportkosten alleen zinvol als de compost gebruikt wordt in intensieve productiesystemen met een redelijke meerwaarde. Bepaalde tuinbouwgebieden in het zuiden van Europa komen in aanmerking. Met drie teelten per jaar en een gebrek aan organisch materiaal is het in sommige gebieden moeilijk om het humusgehalte in tuinbouwgronden boven de 0,5 % te houden. Dergelijke gebieden blijken vragende partij te zijn voor mineralenhoudend organisch materiaal. Aanvullend is onderzoek nodig in verband met de optimalisatie van de nutri‘nteninhoud door eventuele opmenging met andere meststoffen of bodemverbeterende middelen. Deze toepassing biedt meer perspectieven voor afzet in het buitenland waar een hogere mineraleninhoud wordt gevraagd. Er wordt tevens onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van compost in ontwikkelingslanden en de financieringsmogelijkheden in dit kader. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, compostproducenten Timing : planperiode Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
210
actie 39
Bevorderen gebruiksmogelijkheden van GFT- en groencompost UITWERKING SPECIFIEKE REGELING VOOR TOEPASSING VAN COMPOST ALS MESTSTOF EN BODEMVERBETEREND MIDDEL Op basis van de bijzondere kenmerken van compost en het belang dat het beleid aan compostering hecht, wordt een regeling uitgewerkt gericht op specifieke toepassingsvoorwaarden in functie van specifieke behoeften, waar compost een toegevoegde waarde kan hebben. Speciale aandacht gaat uit naar de defini‘ring van compost en van mengsels van verschillende grondstoffen. Initiatiefnemer : OVAM, VLM, Ministerie van Landbouw Betrokkene : VLACO Timing : planperiode GEBRUIK VAN COMPOST BIJ OPENBARE BESTUREN De Vlaamse overheid voert promotie bij de openbare besturen om compost te gebruiken in bijvoorbeeld beplantings- en inzaaiingswerken. De Vlaamse Minister van Openbare Werken verzendt een nieuwe omzendbrief met duidelijke verwijzing naar typebestek 250 aan de Vlaamse administraties en overheden over het gebruik van GFT- en groencompost als bodemverbeterend middel in beplantings- en inzaaiingswerken. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VVOG, Vlaams Minister van Leefmilieu, Vlaams Minister van Openbare Werken Timing : 2000 ONDERZOEK OVER GEBRUIK VAN COMPOST IN BIOTECHNISCHE TOEPASSINGEN Omdat compostgebruik in biotechnische toepassingen een verruiming ten opzichte van de klassieke afzetmarkten voor compost zou betekenen Žn een hogere toegevoegde waarde voor compost genereert, worden deze toepassingsmogelijkheden verder gestimuleerd. Hiervoor wordt onderzoek gevoerd naar toepassing bij bodemsanering, gebruik in geluidswallen, als varkensvoeding en biologisch bestrijdingsmiddel. Een andere mogelijke toepassing is het gebruik van compost als filter bij de scheiding van de dunne en de dikke fractie van drijfmest op varkensbedrijven. De vaste structuurrijke organische fractie kan afgezet worden op akkerbouwbedrijven, terwijl de waterige fractie ter plaatse kan dienen als bemesting en irrigatiewater. In deze toepassing zou compost stro kunnen vervangen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, compostproducenten, Ministerie van Landbouw, AWV, provincies Timing : planperiode GEBRUIK VAN COMPOST IN DE LANDBOUW Onderzoek dient te gebeuren om de meerwaarde van compost voor de landbouw te kunnen valoriseren.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
211
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, compostproducenten, VLM, ALT, Ministerie van Landbouw Timing : planperiode actie 40
Onderzoek in het kader van Vlarea Voor de afzet is het van belang dat de kwaliteit van compost blijvend kan worden gegarandeerd. Vlarea stelt eisen omtrent de in de organische stof aanwezige micropolluenten, terwijl er onvoldoende kennis is over het gedrag van deze micropolluenten in organische stof. Onderzoek zal worden verricht. Indien dit leidt tot andere inzichten, dan moeten er initiatieven worden genomen om Vlarea aan te passen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO Timing : 2000
actie 41
Onderzoek zware metalen In de Europese compostrichtlijn (cf. actie 36) worden onder meer mogelijk normen voor zware metalen opgenomen. In functie van deze richtlijn voert OVAM, in samenwerking met VLACO, onderzoek uit naar de gehaltes aan zware metalen in de compost en de herkomst ervan. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Landbouw, Timing : 2001
actie 42
Verderzetting financi‘le ondersteuning VLACO OVAM handhaaft de financi‘le ondersteuning van VLACO tijdens de planperiode. Extra ondersteuning gebeurt in het kader van begeleiding van bijkomende problemen en activiteiten rond de volgende onderwerpen : − − − − − − −
thuiscomposteren onderzoek in functie van het opstellen van geurnormen verbetering kwaliteit van GFT- en groencompost certificering compost van organisch bedrijfsafval gebruik van compost in biotechnische toepassingen uitbreiding van afzet door export É
Cf. actie 4, actie 6,actie 7, actie 10, actie 15, actie 17, actie 22, actie 24, actie 25, actie 27, actie 28, actie 29, actie 30, actie 31, actie 32, actie 72 en actie 74. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
212
2.1.3
Verwijdering
2.1.3.1
Strategie Dit hoofdstuk is volledig gebaseerd op de bepalingen in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Selectief ingezameld GFT- en groenafval moet worden verwerkt in een composteer- of vergistingsinstallatie. Wanneer de kwaliteit van het selectief ingezamelde afval niet goed is (dat wil zeggen een verontreinigingsgraad groter dan 3 gewichtsprocent), moet het afval worden verwijderd. Een uitsortering van de verontreinigingen is, in het geval van GFT- en groenafval, niet haalbaar. Het verontreinigde GFT- en groenafval dient te worden verwijderd door verbranding in een huisvuilverbrandingsinstallatie. Het storten van selectief ingezameld organisch afval is in principe niet toegestaan, behoudens afwijkingen die door de minister kunnen worden toegestaan (cf. Vlarea). Voor de mogelijke toepassing van alternatieve verwijderingstechnieken wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 en de Voortgangsrapportage huishoudelijke afvalstoffen. De link tussen vergelijkbare technieken voor verwerking van organisch-biologisch afval en verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen wordt niet uit het oog verloren.
2.2
Organische bedrijfsafvalstoffen
2.2.1
Preventie
2.2.1.1
Strategie In het kader van een duurzaam milieu moet organisch bedrijfsafval worden voorkomen. Dit gebeurt door invoering van bedrijfsinterne milieuzorg en door rekening te houden met de milieu-aspecten die samenhangen met onderdelen in de keten voor en na het eigen productieproces (ketenbeheer). De belangrijkste actoren in het preventiebeleid zijn de producenten van het organisch bedrijfsafval. Bedrijven wensen een flexibele bedrijfsvoering om optimaal te kunnen inspelen op het milieu en de economische ontwikkelingen. Ook op het gebied van de werkgelegenheid is dit belangrijk. Daarom ligt bij preventie, maar ook bij recuperatie en vermindering van de verwijdering de verantwoordelijkheid bij de producenten. Bedrijfsinterne milieuzorg omvat de inspanningen en activiteiten die een bedrijf uitvoert om de effecten van de bedrijfsvoering op het milieu in kaart te brengen, te beheersen en te verminderen. Afval voorkomen en de kwaliteit verbeteren ten gunste van recuperatie zijn hieraan direct gekoppeld. Op internationaal gebied is in het kader van de bedrijfsinterne milieuzorg een certificeringstraject ontwikkeld : ISO-norm 14001 en EMAS. Het EMAS verplicht de bedrijven een jaarverslag op te stellen. Voor de meeste producenten van organisch bedrijfsafval zijn deze systemen niet van toepassing.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
213
Voor de bedrijfsinterne milieuzorg van de voedingsindustrie is het HACCP-project (Hazard Analysis Critical Control Point) voor de kwaliteitsverbetering van producten van belang. Het HACCP-principe werd initieel ingevoerd in de Europese richtlijnen voor producten van de zuivelindustrie en heeft betrekking op de hygi‘nische voedingswaren. Richtlijn 93/94/EEG trekt dit principe open naar de gehele voedingsindustrie. De rol van de overheid verschuift van het opleggen van dwingende maatregelen, zoals is gebeurd in de milieuwetgeving, naar maatregelen die voorwaarden scheppen om de milieuproblematiek aan te pakken en de noodzakelijke gedragsverandering te be•nvloeden. Via ketenbeheer kan binnen een keten worden nagegaan hoe de afvalstroom van een bedrijf kan worden verminderd door stroomopwaarts maatregelen te nemen. Het ketenbeheer laat eveneens toe uit te zoeken welke maatregelen nodig zijn om voor de afvalstroom die ontstaat stroomafwaarts toch nog een nuttige bestemming te vinden en eventueel zelfs kruiselings tussen de ketens. In Vlaanderen wordt bedrijfsinterne milieuzorg en ketenbeheer sinds 1995 gestimuleerd door de PRESTI-programmaÕs. Deze programmaÕs verschaffen subsidies aan sectoren en bedrijven die afval- en emissiepreventie toepassen. De projecten die hierdoor tot stand kwamen, worden begeleid door de OVAM. De PRESTI-projecten beogen concrete maatregelen ter voorkoming van afval, van lozingen op het oppervlakte- en grondwater en van het gebruik van materialen. Dit kan door het aanpassen van productiemethodes, wijzigingen in grond- en hulpstoffengebruik, technische aanpassingen, good housekeeping en intern hergebruik. Voorbeelden in de voedingsindustrie zijn wassen met minder water, schilmethodes die gericht zijn op het zoveel mogelijk beperken van de schilresten en het toepassen van waterzuiveringstechnieken die de hoeveelheid slibwater reduceren. In de land- en tuinbouw wordt het ontstaan van oogstresten voorkomen door achtergebleven oogstresten direct te gebruiken op het land en er wordt minder verpakkingsmateriaal gebruikt. Het opslaan van oogstresten op het land is niet toegestaan. Het preventiebeleid wordt verder ondersteund door economische en juridische instrumenten. Voorbeelden hiervan zijn het stortverbod voor brandbaar afval vanaf 2000 en de hoge tarieven voor storten en verbranden. Bedrijven mogen hun organisch afval niet zelf composteren. De term ÔthuiscomposterenÕ is alleen van toepassing voor huishoudens. Indien bedrijven het eigen organisch afval willen composteren, moeten zij in bezit zijn van een vergunning. Principieel geldt echter dat ÔthuiscomposterenÕ voor bedrijven niet kan. In uitzonderlijke gevallen kan per aanvraag worden bekeken onder welke voorwaarden ÔthuiscomposterenÕ mogelijk zou zijn. Als minimumvoorwaarde geldt dat de compost voor eigen gebruik wordt aangewend en dat de sectorale voorwaarden van Vlarem II worden gerespecteerd. Preventie dient niet alleen op het niveau van de bedrijven te worden bekeken. Belangrijk is dat ook op Vlaams niveau het aanbod aan organisch afval vermindert. Dit is mogelijk door de invoer van grondstoffen in Vlaanderen te verminderen en in de plaats eigen grondstoffen of secundaire grondstoffen, die in Vlaanderen aanwezig zijn, te gebruiken.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
214
2.2.1.2
Acties
actie 43
Stimuleren bedrijfsinterne milieuzorg Een algemene bedrijfsinterne milieuzorg zal de preventie in het bedrijf enkel ten goede komen. Via de responsabilisering van de sectoren wordt ook verder in het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval (cf actie 60) aangedrongen op IKBprincipes en milieuzorg- en kwaliteitssystemen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : bedrijfssectoren Timing : planperiode
actie 44
Voortzetten PRESTI-projecten Een verdere verlenging van het PRESTI 3-programma wordt niet overwogen. Het instrument Òsubsidi‘ringÓ wordt evenwel niet afgevoerd. Om een volgend programma maximaal te laten aansluiten op de kenmerken van de doelgroep, wordt een tussenonderzoek gepland. Dit moet een inzicht opleveren van de factoren die bepalen of een bedrijf aan preventie wil doen of niet. Eind 2000 moet dit inzicht toelaten een subsidieprogramma uit te werken. Van een eventueel volgend subsidieprogramma staat nu al vast dat het sector- of afvalstromengericht zal zijn, dat het minder begeleiding van de overheid zal vereisen en dat concrete prventiemaatregelen moeten worden genomen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : bedrijfssectoren Timing : planperiode
actie 45
Onderzoek naar mogelijkheden van substitutie van ingevoerde grondstoffen Blijvend onderzoek is nodig om na te gaan welke beschikbare grondstoffen en secundaire grondstoffen (afkomstig van afval) in Vlaanderen gebruikt kunnen worden om grondstoffen, die nu worden ingevoerd, te vervangen. In het bijzonder moeten de mineralenrijke producten afkomstig van de verwerking van organische bedrijfsafvalstoffen worden bekeken als mogelijke vervangmiddelen voor ingevoerde grondstoffen (cf. Grafiek 17). De stromen die, op basis van dit onderzoek, zouden kunnen bijdragen aan preventie, dienen gepromoot te worden. (cf. actie 10) Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : onderzoekscentra Timing : planperiode
2.2.2
Recuperatie De recuperatie van organisch bedrijfsafval wordt verder uitgebreid binnen de in deze strategie opgenomen voorwaarden. De bedrijven kunnen niet worden verplicht over te gaan op de selectieve inzameling van organisch bedrijfsafval. De economische, technische en wettelijke (stortverbod organisch afval) omstandigheden zijn echter zodanig dat het voor de bedrijven interessanter wordt het organisch bedrijfsafval selectief aan te bieden. Het doel van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is de selectieve inzameling en verwerking van organisch bedrijfsafval op elkaar af te Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
215
stemmen. Zolang er immers geen verwerkingscapaciteit beschikbaar is, heeft de selectieve inzameling weinig zin en omgekeerd : zolang er geen zekerheid is over het aanbod aan organisch bedrijfsafval, zal er geen verwerkingscapaciteit worden gepland. Dit is een vicieuze cirkel die de programmering in dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval kan doorbroken. De sortering, scheiding en selectieve ophaling van het organisch bedrijfsafval zijn essenti‘le voorwaarden om een hoogwaardige recuperatie mogelijk te maken. In de strategie worden inzamelscenarioÕs voorgesteld. Voor de verwerking van het organisch bedrijfsafval is een voorkeurvolgorde opgesteld. Verwerking van organisch bedrijfsafval tot veevoeding heeft de hoogste prioriteit. Verwerking tot bodemverbeterend middel of meststof is in principe enkel een oplossing voor het organisch bedrijfsafval dat niet voor veevoeding in aanmerking komt. Deze voorkeurvolgorde kan echter niet steeds strikt worden toegepast. Ze is afhankelijk van de economische (financieel haalbaar) en praktische (beschikbaarheid ophaling en verwerkingscapaciteit) mogelijkheden. 2.2.2.1
Selectieve inzameling a
Strategie
Selectieve inzameling kan pas starten als op korte en lange termijn vergunde verwerkingscapaciteit beschikbaar is. a.1
Sortering
Essenti‘le voorwaarde voor de gescheiden ophaling en verwerking van organisch bedrijfsafval is uiteraard dat het afval geen verontreinigingen of ongewenste bestanddelen bevat. Voor een aantal afvalstromen zal dit geen probleem zijn. Andere afvalstromen zullen aan de bron moeten worden gesorteerd. Wat als een verontreiniging moet worden beschouwd, zal uiteraard afhangen van de verwerkingsvorm. Er zullen per verwerkingsmethode acceptatievoorwaarden moeten worden opgesteld die niet alleen de verontreinigingen defini‘ren maar ook eisen vastleggen voor de samenstelling van het organisch bedrijfsafval. De voorkeur gaat uit naar een scheiding aan de bron : het organisch bedrijfsafval dient van bij het ontstaan apart te worden gehouden en mag nooit gemengd worden met niet organische afvalstromen. Indien een scheiding aan de bron niet mogelijk is, moet bekeken worden of in een latere fase een sortering kan worden doorgevoerd. Tijdens de planperiode zal de ontwikkeling van composteerbare materialen verder evolueren. In een aantal sectoren mag verwacht worden dat composteerbare verpakkingen zullen ge•ntroduceerd worden (bijvoorbeeld fastfood en veiling). De evoluties dienen te worden opgevolgd. Op het vlak van de particuliere verbruiker zullen de scheidingsregels voor GFT-afval (voorlopig) niet worden aangepast. Op bedrijfsniveau zal het echter wel mogelijk zijn als proefproject, onder supervisie van de betrokken overheden en partijen, composteerbare materialen in te zamelen met het oog op verwerking in een composterings- of vergistingseenheid. Belangrijk is dat continu overleg wordt gepleegd met OVAM en de verwerker, vooraleer over te gaan tot selectieve inzameling en ophaling.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
216
Als op geen enkele manier aan de acceptatievoorwaarden van de verschillende verwerkingsvormen kan worden voldaan, moet het organisch bedrijfsafval worden verwijderd. a.2
Ophaling
De mogelijke scenarioÕs voor de organisatie van de selectieve inzameling zijn opgenomen in een schema (zie Grafiek 15) dat is gebaseerd op de principes die in het Uitvoeringsplan Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen zijn uitgewerkt. Indien het organisch bedrijfsafval qua aard, hoeveelheid en plaats van ontstaan vergelijkbaar is met huishoudelijk afval, kan de ophaling van het organisch bedrijfsafval worden ingepast in het gemeentelijk circuit. Vergelijkbaar qua aard houdt in dat het organisch bedrijfsafval wat betreft de samenstelling vergelijkbaar is met het huishoudelijk afval, met een zelfde frequentie als het huishoudelijk afval kan worden ingezameld en in dezelfde recipi‘nten als het huishoudelijk afval kan worden gesorteerd. Voorwaarden voor aansluiting op het gemeentelijk circuit zijn uiteraard dat gemeenten en/of intercommunales willen en kunnen instaan voor de ophaling Žn dat de verwerkingsbedrijven het organisch bedrijfsafval willen en kunnen verwerken. Twee punten zijn belangrijk voor de gemeenten en/of intercommunales : −
−
Zij moeten de effectieve kostprijs aanrekenen en betaald krijgen voor de diensten die ze verrichten. Gemeenten en intercommunales kunnen de kosten aan de bedrijven doorrekenen, hetzij via een vaste heffing, hetzij via een variabele retributie. In het Uitvoeringsplan Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen zijn algemene principes opgenomen omtrent de belasting- en retributiereglementering van gemeenten voor KMO-afval. De capaciteit van de gemeentelijke inzamelfaciliteiten moet gevrijwaard blijven voor het huishoudelijk afval. De organische bedrijfsafvalstoffen mogen geen overbelasting van de gemeentelijke circuits veroorzaken.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan worden aangesloten op de gemeentelijke inzameling. Voor organisch bedrijfsafval is enkel een deur-aan-deur ophaling toegelaten. De verzameling van organisch bedrijfsafval op het containerpark of op een andere centrale verzamelplaats kan omwille van de samenstelling en de bederfbaarheid van het afval niet worden toegestaan. Een aparte registratie van het selectief ingezamelde organisch bedrijfsafval is uiteraard wenselijk. Belangrijk is uiteraard dat gemeenten niet verplicht kunnen worden de organische bedrijfsafvalstoffen in te zamelen. De privŽ-inzameling is het meest aangewezen voor het organisch bedrijfsafval dat niet past binnen de standaarddienstverlening van de gemeente aan de burger. De privŽ-inzameling kan op vier niveaus gebeuren : −
Sectoraal/regionaal : per sector/regio wordt een inzamelsysteem opgezet voor alle aangesloten/deelnemende bedrijven. Het inzamelsysteem kan worden georganiseerd door sectororganisaties, leveranciers, handelaren, distributiebedrijven, afvalophalers, samenwerking van deelnemende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
217
− −
−
bedrijven, É . De organiserende instantie ondersteunt de bedrijven met faciliterende en sensibiliserende acties. Lokaal : gemeenten en intercommunales kunnen zich organiseren om gezamenlijk een privŽ-inzamelaar aan te spreken. Individueel : het bedrijf produceert voldoende (organisch) bedrijfsafval zodat een privŽ-inzamelaar kan worden ingeschakeld. De organisatie van de selectieve ophaling van het organisch bedrijfsafval is geen probleem. Zonder een al te grote meerkost kunnen aparte containers worden geplaatst voor de selectieve inzameling van het organisch bedrijfsafval. Reverse logistics : de toepassing van de reverse logistics (bijvoorbeeld voor vervallen eetwaren) is voor organische bedrijfsafvalstoffen niet evident en moet tijdens de planperiode worden onderzocht.
Finaal blijft de individuele verantwoordelijkheid gelden van de KMO. Voor het organisch bedrijfsafval zijn specifiek een aantal voorwaarden verbonden aan de selectieve inzameling : − −
−
Het organisch bedrijfsafval dient deur-aan-deur te worden ingezameld. De frequentie van ophaling moet aangepast zijn aan de bederfbaarheid van het organisch bedrijfsafval. In functie van de kwaliteit van de afvalverwerking en de eindstroom, is het belangrijk te kunnen werken met vers materiaal. Inzameling is enkel mogelijk indien op korte en lange termijn verwerkingscapaciteit beschikbaar is.
Indien het organisch bedrijfsafval, overeenkomstig de voorgestelde scenarioÕs, niet op een economisch verantwoorde manier kan worden ingezameld, kan worden afgezien van de selectieve inzameling en verwerking van het organisch bedrijfsafval. Milieuhygi‘nische overwegingen en volksgezondheid kunnen eveneens argumenten zijn om geen selectieve inzameling te organiseren. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er onvoldoende ruimte is om een inzamelrecipi‘nt te plaatsen. Tijdens de planperiode zal in de eerste plaats getracht worden de selectieve inzameling geleidelijk te stimuleren, zodat zowel de verwerking als de afzet tijd krijgen om zich af te stemmen. Er wordt voornamelijk met de bestaande instrumenten geduwd vanuit de aanbodzijde (aanmoedigen selectieve inzameling) om het evenwicht op een hoger niveau te brengen. Op basis van het haalbaarheidsonderzoek dat bij de acties is voorzien, zal mogelijk blijken dat nieuwe (en welke) instrumenten moeten worden ingezet, om ook langs de vraagzijde (aanmoedigen afzet eindproduct) te kunnen trekken. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek kan overgegaan worden tot een verplichting tot selectieve inzameling voor bepaalde categorie‘n van bedrijven.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
218
Aansluiten op gemeentelijke inzameling : - deur-aan-deur - (containerpark)
Niet gevaarlijk
ja
Overeenkomstig gemeentelijk circuit : - aard afvalstof - hoeveelheid afvalstof - locatie
neen
PrivŽ-inzameling
Sectoraal/regionaal voorwaardenÊ:
Grafiek 15.
- deur-aan-deur - frequentie aangepast aan soort afval - in functie van capaciteit voor verwerking
Lokaal
Individueel
Reverse Logistics
ScenarioÕs gescheiden ophaling KMO-afval
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
219
b actie 46
Acties
Selectieve inzameling organisch bedrijfsafval De partijen die betrokken zijn bij de productie en ophaling van organisch bedrijfsafval gaan, binnen het huidige instrumentarium, de mogelijkheden na voor de selectieve inzameling van het organisch bedrijfsafval en gaan zo snel mogelijk over tot de uitvoering. Ze houden daarbij rekening met de scenarioÕs die in de strategie zijn voorgesteld en met de voorwaarden voor selectieve inzameling van het organisch bedrijfsafval. De mogelijkheid van de reverse logistics dient ter dege te worden onderzocht. Timing : 2000-2001 In tweede instantie dient gezocht te worden naar nieuwe instrumenten om de selectieve inzameling te bevorderen. De scenarioÕs en voorwaarden van de strategie blijven behouden. De verplichting tot selectieve inzameling van organisch bedrijfsafval kan voor bepaalde categorie‘n van bedrijven worden ingevoerd. Timing : 2001-2003 Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : producenten, sectororganisaties, inzamelorganisaties
actie 47
Sensibilisering gescheiden inzameling van organisch bedrijfsafval De sectororganisaties en de organisaties die de selectieve inzameling willen organiseren, voeren sensibiliseringsacties naar de bedrijven om de sortering van het organisch bedrijfsafval te introduceren en te bevorderen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : sectororganisaties, inzamelorganisaties Timing : vanaf 2000
2.2.2.2
Verwerking a
Strategie
Voor de verwerking van het selectief ingezamelde materiaal is een voorkeurvolgorde opgesteld : − −
Verwerking tot veevoeder Verwerking tot meststof of bodemverbeterend middel
Gezien vanuit een duurzame ontwikkeling, waarbij het gebruik van grondstoffen wordt teruggedrongen, wordt het organisch bedrijfsafval zoveel mogelijk gebruikt als veevoeder. Dit is een hoogwaardiger toepassing dan de verwerking van het organisch bedrijfsafval tot meststof of bodemverbeterend middel. Indien echter het organisch bedrijfsafval niet in aanmerking komt voor gebruik als veevoeder, dient het te worden verwerkt tot meststof of bodemverbeterend middel. Integrale KetenBewaking vormt in de strategie en programmering het sleutelwoord. Dit blijkt eens te meer uit de dioxinecrisis en de slibproblematiek in 1999. Om de milieukwaliteit te garanderen kunnen enkel ÒzuivereÓ afvalstromen met een Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
220
toegevoegde waarde als veevoeder of als meststof of bodemverbeterend middel worden gebruikt. Een sluitend controlesysteem dat elke stap beoordeelt, zodat productveiligheid en retraceerbaarheid kunnen worden gegarandeerd, dient te worden ontwikkeld. Hoewel de opgestelde hi‘rarchie een principe van het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval is, zal de praktijk uitwijzen dat deze volgorde (economisch) niet steeds realiseerbaar is. Het doorkruisen van de hi‘rarchie is mogelijk omwille van de opgestelde scenarioÕs voor selectieve inzameling en omwille van de nodige verwerkingscapaciteit. Zoals in Deel II - Analyse is aangegeven, zijn de aanbodgegevens van organische bedrijfsafvalstoffen waarschijnlijk onderschat. Bij het realiseren van verwerkingscapaciteit dient hiermee rekening te worden gehouden. Belangrijke voorwaarde is uiteraard dat evenredig met de verwerkingscapaciteit de afzetmarkt wordt uitgebouwd. a.1
Verwerking tot veevoeding
Het gebruik van een organische bedrijfsafvalstof als veevoeding is een federale bevoegdheid van het Ministerie van Landbouw. De geldende wetgeving is weergegeven onder Instrumenten. De verwerking van het organisch bedrijfsafval is echter een bevoegdheid van de gewesten. In het verleden was deze manier van verwerken van organisch bedrijfsafval geen prioriteit voor de OVAM, aangezien er weinig milieuhygi‘nische aspecten verbonden waren aan de vervoedering. Door de nieuwe ontwikkelingen op het vlak van de verwerkingstechnieken wordt dit echter een belangrijk item voor de toekomst. De bestaande milieuwetgeving dient te worden toegepast op de verwerking van het organisch bedrijfsafval. Het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval heeft tot doel de verschillende milieu-aspecten weer te geven en de toepassing van de wetgeving te bevorderen. Met het Ministerie van Landbouw moet een procedure worden uitgewerkt zodat er afstemming is tussen de voorwaarden bij gebruik van organisch bedrijfsafval als veevoeding en de acceptatievoorwaarden bij de verwerkingseenheden van organisch bedrijfsafval tot veevoeding. Belangrijk uitgangspunt is dat de afvalstof een voedertechnische waarde moet hebben. In Grafiek 16 is schematisch weergegeven wat de mogelijkheden voor verwerking tot diervoeder zijn. Organisch bedrijfsafval kan zowel direct als indirect worden ingezet als veevoeder. Onder directe vervoedering wordt verstaan dat het organisch bedrijfsafval rechtstreeks bij de boer wordt afgeleverd en onmiddellijk, zonder behandeling, wordt gebruikt als veevoeder. Deze manier van vervoedering wordt op grote schaal toegepast. Optimalisering kan nog op beperkte schaal plaatsvinden door het aantal stromen organisch bedrijfsafval dat wordt gebruikt, uit te breiden. Hierbij wordt gedacht aan organisch bedrijfsafval als slibstromen van bijvoorbeeld de voedingsindustrie.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
221
Bij de indirecte vervoedering ondergaat het organisch bedrijfsafval eerst een verwerking, namelijk ontpakken, mengen, thermisch behandelen, enz. . Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen organisch bedrijfsafval met en zonder dierlijk afval. Indien het organisch bedrijfsafval dierlijk afval bevat, eist het Ministerie van Landbouw een thermische behandeling om ziektes als BSE en varkenspest niet te verspreiden. Tot deze categorie van organisch bedrijfsafval behoren bijvoorbeeld keukenafval en (verpakte) producten uit de distributiesector die dierlijk afval bevatten. Voor de verwerking zullen de destructienormen worden opgelegd, wat overeenstemt met de evoluties op Europees niveau. Dit impliceert dat er een overgang zal zijn naar meer grootschalige installaties. De verwerking van keukenafval bij de lokale landbouwers, zoals vaak gebeurt, zal op termijn moeten verdwijnen aangezien de destructienormen op kleine schaal technisch en economisch niet te realiseren zijn. Op grote schaal kan beter tegemoet worden gekomen aan de voedingstechnische en hygi‘nische eisen. Bovendien is de controle eenvoudiger en effici‘nter uit te voeren op grote schaal. Het verwerken van keukenafval op de afzonderlijke veehouderijbedrijven wordt tijdens de planperiode afgebouwd. Keukenafval van internationale transportmiddelen moet vernietigd worden. Indien het keukenafval niet verontreinigd is met bijvoorbeeld verpakkingen, kan het in de verwerkingseenheden die volgens destructienormen werken, worden verwerkt. Zendingen die aan de GIP (grensinspectieposten) worden afgekeurd en niet teruggezonden kunnen worden naar de expediteur, moeten eveneens vernietigd worden. Opnieuw kunnen deze waren in de verwerkingseenheden die volgens destructienormen werken, worden verwerkt, indien ze vrij zijn van verontreinigingen zoals verpakkingen. De afkeuring van waren aan de GIP kan verschillende redenen hebben, zoals niet conformiteit aan de sanitaire voorwaarden, fraude, bederf, ongedierte, enz. . Organisch bedrijfsafval zonder dierlijk afval, bijvoorbeeld distributieafval (zonder dierlijk afval), havenafval of afval van veilingen, kan zonder thermische behandeling worden vervoederd. De verwerking bestaat uit ontpakken, mengen en eventueel aanzuren om de houdbaarheid te verhogen. In de sector voor indirecte vervoedering zal in de komende jaren een sterke evolutie plaatsvinden. Door technische vernieuwing is het mogelijk om een toenemend aantal afvalstromen te verwerken. Op Vlaams niveau is anno 1998 geen verwerkingsinfrastructuur beschikbaar. Om investeringen te verantwoorden is er behoefte aan wettelijke duidelijkheid. Via dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt hieraan invulling gegeven. De afvoer naar verwerkingseenheden buiten Vlaanderen is mogelijk, indien de verwerking gebeurt onder vergelijkbare exploitatievoorwaarden en kwaliteitseisen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
222
afzetgebied − − −
direct
veevoeding
met dierlijk afval acceptatievoorwaarden centrale verwerking destructienormen
indirect - verwerking OVAM
acceptatievoorwaarden gebruikÊ Ministerie van Landbouw − −
zonder dierlijk afval acceptatievoorwaarden (de)centrale verwerking
afvalstof
Grafiek 16.
Mogelijkheden verwerking organisch bedrijfsafval tot veevoeder
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
223
a.2
Verwerking tot bodemverbeterend middel of tot meststof
De strategie voor de verwerking van organisch bedrijfsafval tot bodemverbeterend middel of tot meststof moet in overeenstemming zijn met de ontwikkelingen op het gebied van het mestbeleid. Ze dient bijgevolg gericht te zijn op een vermindering van het overschot aan nutri‘nten op de Vlaamse bodem. In Grafiek 17 is schematisch weergegeven wat de mogelijkheden voor verwerking tot bodemverbeterend middel of tot meststof zijn. Deze strategie moet gedurende de planperiode worden gerealiseerd en voltooid zijn tegen 2003. Voorwaarde voor elke organische bedrijfsafvalstof om te kunnen worden gebruikt als of verwerkt tot bodemverbeterend middel of tot meststof, is dat ze voldoet aan de acceptatiecriteria. Indien dit niet het geval is, moet het organisch bedrijfsafval worden verwijderd met energierecuperatie. Indien het organisch bedrijfsafval voldoet aan de acceptatiecriteria, moet de afvalstof verwerkt worden tot een stabiel product. Uitgangspunt is dat geen enkele organische bedrijfsafvalstof nog rechtstreeks op het land mag worden gebracht. Uitzondering wordt gemaakt voor organische stromen waarvoor een behandeling of verwerking niets kan bijbrengen aan de milieuhygi‘nische en landbouwkundige kwaliteit. Op basis van de huidige informatie (bijlage 4.1 van Vlarea) komen een aantal afvalstoffen in aanmerking, bijvoorbeeld schuimaarde en koffievliezen. Aan de hand van de acceptatiecriteria controleren de installaties de binnenkomende afvalstromen. Stromen die niet aan deze criteria voldoen, laten ze niet toe. De verwerkers van het organisch bedrijfsafval dragen een belangrijke verantwoordelijkheid. Zij moeten ervoor zorgen dat het eindmateriaal dat uit de verwerkingseenheid komt, afzet kan vinden. Door de acceptatiecriteria strikt op te volgen, hebben ze de garantie dat het eindmateriaal, bij een goede bedrijfsvoering, aan de gestelde landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen voldoet. De acceptatiecriteria moeten bovendien vermijden dat verdunning kan worden toegepast. Indien de verwerking van het organisch bedrijfsafval een mineralenarm en humusrijk eindmateriaal oplevert, kan dat eindmateriaal als meststof of bodemverbeterend middel gebruikt worden op cultuurgrond in Vlaanderen, mits voldoende landbouwkundige en milieuhygi‘nische kwaliteit. De verwerking bestaat uit een biologische behandeling (composteren Ð vergisten) tot een gehygi‘niseerd en stabiel eindmateriaal. Indien deze piste echter niet mogelijk is, moet de verwerking erop gericht zijn een mineralenrijk eindmateriaal te verkrijgen. Het doel moet zijn een commercialiseerbaar eindmateriaal te produceren, waarvoor buiten Vlaanderen interesse bestaat, aangezien het product ge‘xporteerd moet worden. De verwerkingsmogelijkheden zijn zeer divers, gaande van compostering of vergisting, co-verwerking met mest tot droging. De link met actie 45 mag niet uit het oog worden verloren. Indien in Vlaanderen door de verwerking van afval producten ontstaan die mogelijkheden bieden voor de substitutie van ingevoerde grondstoffen, dient dit zeker bevorderd te worden. Uitgangspunt bij co-verwerking met dierlijke mest is het principe Ôde vervuiler betaaltÕ. Voorop wordt gesteld dat co-verwerking alleen is toegestaan als de tarieven voor verwerking van mest en organisch bedrijfsafval evenredig zijn.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
224
De verwerkingstechniek dient te worden afgestemd op de te verwerken organische bedrijfsafvalstoffen. De keuze tussen vergisten en (co-)compostering wordt in eerste instantie bepaald door de aard van de te verwerken afvalstoffen. Algemeen heeft het vergisten van organisch bedrijfsafval meestal de voorkeur boven (co)compostering, omwille van het feit dat het vochtgehalte van het organisch bedrijfsafval meestal vrij hoog is. Daarnaast heeft vergisting het voordeel dat er biogas wordt geproduceerd, dat gevaloriseerd kan worden voor onder andere elektriciteitsproductie. Welke vergistingstechniek (thermofiel Ð mesofiel, droog Ð nat) moet worden toegepast, wordt in dit Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval niet vastgelegd. Belangrijk is dat een gehygi‘niseerd en stabiel eindmateriaal wordt bekomen, dat voldoet aan de landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen. Het energetisch rendement van de verwerking moet een belangrijk beoordelingscriterium zijn bij de keuze voor een bepaalde techniek. De productie van energie uit organisch bedrijfsafval moet, in het kader van de duurzame ontwikkeling, worden gestimuleerd. De inzet van alternatieve energiebronnen, zoals organisch bedrijfsafval, ter vervanging van de eindige energiebronnen is een belangrijk element voor het toekomstige energiebeleid. Elk materiaal dat uit een verwerkingseenheid komt, ook de organische bedrijfsafvalstoffen die geen verwerking moeten ondergaan, moet voldoen aan de landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen voordat het op het land kan worden gebruikt, zowel in Vlaanderen als daarbuiten. In Vlarea worden nadere regels bepaald in verband met de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. In Grafiek 17 zijn deze voorwaarden inzake samenstelling en gebruik van Vlarea terug te vinden in respectievelijk de acceptatiecriteria en de milieuhygi‘nische eisen. Als gevolg van de voorgestelde strategie dient bijkomende verwerkingscapaciteit voor het organisch bedrijfsafval te worden voorzien. De omvang hiervan is niet eenduidig aan te geven en is onder meer afhankelijk van de verwerkingstechniek en van de markt. Indien de markt voor export zich financieel gunstig ontwikkelt, kan bijvoorbeeld de grootschalige co-verwerking met dierlijke mest tot meststof positief evolueren, waardoor composteren en vergisten achterblijven. De realisatie wordt daarom overgelaten aan de markt. Vooraleer wordt overgegaan tot de bouw van een installatie, is het aan te bevelen een haalbaarheidsstudie uit te voeren om onder andere in te schatten wat het aanbod aan organische bedrijfsafvalstoffen zou kunnen zijn. De huidige GFT-composterings- en -vergistingsinstallaties worden in eerste instantie benut voor de verwerking van GFT-afval. Indien dan nog capaciteit beschikbaar is, kan een beperkte hoeveelheid organisch bedrijfsafval worden aanvaard. Voor bepaalde GFT-installaties kan door een toevoeging van wel overwogen fracties van organische bedrijfsafvalstoffen de verwerking geoptimaliseerd worden. Nieuwe composterings-, maar vooral vergistingsinstallaties, zijn gericht op de coverwerking van GFT- en organisch bedrijfsafval. Co-verwerking is echter geen voorwaarde om nieuwe installaties te bouwen, het moet wel terdege in overweging worden genomen. Rekening houdend met het bovenstaande zijn gecombineerde vergistings- en composteringstechnieken op ŽŽn locatie zeker een optie voor de toekomst. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
225
Hoewel het doel is dat Vlaanderen zelf in verwerking moet kunnen voorzien, is afvoer naar verwerkingseenheden buiten Vlaanderen mogelijk, indien de verwerking gebeurt onder vergelijkbare exploitatievoorwaarden en kwaliteitseisen. De verwerking van de organische bedrijfsafvalstoffen buiten Vlaanderen mag echter niet gezien worden als een structurele oplossing voor de lange termijn. In deze omstandigheden moet er zo snel mogelijk gezocht worden naar verwerkingsmogelijkheden binnen Vlaanderen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
226
afvalstof
neen acceptatiecriteria
neen
ja − schuimaarde − koffievliezen − É
verwerking
Ð Ð
composteren vergisten
mineralenarm humusrijk
Ð Ð Ð Ð Ð
verwijdering met energierecuperatie
ja
co-verwerking met mest composteren vergisten behandeling (droging) É
mineralenrijk = doel
toestand 2003
milieuhygi‘nische en landbouwkundige eisen
Vlaanderen Grafiek 17.
export
Vlaanderen
Mogelijkheden verwerking organisch bedrijfsafval tot meststof of bodemverbeterend middel Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
227
b actie 48
Acties
Afstemming wettelijke verplichtingen op federaal en gewestelijk niveau De bestaande wetgevingen op federaal en gewestelijk niveau dienen door middel van procedures op elkaar te worden afgestemd. Overleg met het Ministerie van Landbouw is opgezet en moet worden verdergezet. Aanvullend is overleg met het Ministerie van Volksgezondheid en de VLM vereist. De procedures dienen onder andere te omvatten : − − − −
voorwaarden omtrent hygi‘ne bij selectieve inzameling : inzamelrecipi‘nt, inzamelfrequentie, É voorwaarden omtrent hygi‘ne bij verwerking : aangepaste infrastructuur voor de ontvangst van het organisch bedrijfsafval op verwerkingseenheid, opslag verwerkt product, É kwaliteitseisen voor de verwerkte producten relatie met de nutri‘ntenproblematiek
Analoog als voor dierlijk afval moeten tussen de verschillende diensten moeten immers concrete afspraken worden gemaakt die in een protocol dienen te worden vastgelegd. Samen met actie 60 zal deze actie de basis vormen van de uitwerking van een sluitend controlesysteem om organische bedrijfsafvalstoffen op een kwaliteitsvolle manier een nuttige toepassing te geven. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Ministerie van Landbouw, Ministerie van Volksgezondheid, VLM Timing : planperiode actie 49
Acceptatiecriteria vaststellen voor organische bedrijfsafvalstoffen om te kunnen worden gebruikt of verwerkt tot bodemverbeterend middel of tot meststof De acceptatiecriteria die bepalen of organische bedrijfsafvalstoffen kunnen worden ingezet als of verwerkt tot bodemverbeterend middel of meststof (cf. Grafiek 17), worden opgesteld op basis van de voorwaarden die gelden voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. De manier waarop deze criteria kunnen worden gecontroleerd en opgelegd zal eveneens worden bepaald. De totale procedure met vastgelegde acceptatievoorwaarden wordt vastgesteld in de Voortgangsrapportage. Via Vlarem zullen de acceptatiecriteria aan de verwerkende bedrijven worden opgelegd. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Ministerie van Landbouw, VLACO, verwerkers organische bedrijfsafvalstoffen, VCM, Febem Timing : tweede helft 2000 - 2001
actie 50
Onderzoek omtrent gebruik organisch bedrijfsafval als veevoeding Aanvullend onderzoek is nodig omtrent de gebruiksmogelijkheden van organisch bedrijfsafval als veevoeding. Het onderzoek is enerzijds gericht op de bepaling van de voederwaarde van het organisch bedrijfsafval en eventueel van de invloed van de verwerking op de voederwaarde. Anderzijds zal ook het economisch aspect van het gebruik van organisch bedrijfsafval als veevoeding in vergelijking met de klassieke voeders worden onderzocht. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
228
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Hogeschool Gent - Departement Biotechnologische Wetenschappen, Landsbeheer en Landbouw, Bemefa Timing : 2000 actie 51
Realisering infrastructuur voor verwerking aan destructienormen Voorafgaand aan de selectieve inzameling van keukenafval dient tijdens de planperiode de nodige verwerkingsinfrastructuur te worden uitgebouwd. Een initiatief bestaat voor de bouw en exploitatie van een verwerkingseenheid hetzij in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest, hetzij in Vlaanderen in de rand van Brussel. Dit dient te worden opgevolgd en ge‘valueerd, in functie van de realisatie van (nog) bijkomende verwerkingscapaciteit in Vlaanderen. Keukenafval van internationale transportmiddelen en afgekeurde waren kunnen in deze verwerkingseenheden worden verwerkt, indien ze vrij zijn van verontreinigingen zoals verpakkingen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : privŽ-sector Timing : planperiode
actie 52
Realisering verwerkingsinfrastructuur voor organisch bedrijfsafval met het oog op de productie van veevoeder Voorafgaand aan de selectieve inzameling van organisch bedrijfsafval dat kan worden verwerkt tot veevoeder, dient de nodige verwerkingsinfrastructuur te worden uitgebouwd. Rekening kan worden gehouden met de verwerkingscapaciteit die bijvoorbeeld in Nederland (Recyfeed in Vlissingen) beschikbaar is. Zodra de selectieve inzameling van onder andere distributieafval, havenafval en veilingafval goed op gang komt, zal er in Vlaanderen zelf behoefte bestaan aan verwerkingscapaciteit. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : privŽ-sector Timing : planperiode
actie 53
Realisering verwerkingsinfrastructuur voor organisch bedrijfsafval met het oog op de productie van meststof of bodemverbeterend middel Voorafgaand aan de selectieve inzameling van organisch bedrijfsafval dat moet worden verwerkt tot meststof of bodemverbeterend middel, dient de nodige verwerkingsinfrastructuur te worden uitgebouwd. De bestaande composterings- en vergistingsinstallaties voor GFT-afval worden in hoofdzaak bevoorraad door het selectief ingezamelde GFT-afval van huishoudens. Slechts een beperkt percentage van de capaciteit kan beschikbaar komen voor organisch bedrijfsafval. In de nieuwe composterings- en vergistingsinstallaties (cf. actie 20) is echter ruimte nodig voor co-verwerking van GFT- en organisch bedrijfsafval. Daarnaast kunnen verwerkingseenheden worden opgericht die uitsluitend organisch bedrijfsafval verwerken, met het oog op de productie van hetzij een mineralenarm en humusrijk product, hetzij een mineralenrijk product.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
229
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : privŽ-sector, VCM Timing : planperiode actie 54
Evaluatie verwerkingstechnologie‘n De verschillende beschikbare en nieuw te ontwikkelen technologie‘n voor de verwerking van organisch bedrijfsafval worden opgevolgd en ge‘valueerd. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden voor verwerking van organisch afval door vergisting. Deze actie is in feite een uitbouw van de complementariteitstudie a‘robieÊÐ ana‘robie, die in de programmering van het GFT- en groenafval is voorzien (actie 25). Aspecten die aan bod komen zijn de verwerkingskosten, milieuhygi‘ne, emissies, energieopbrengst en kwaliteit van het eindproduct. Aansluitend wordt onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de thermische verwerking van organisch bedrijfsafval, die naast de productie van een kwalitatief hoogwaardig eindproduct, gericht is op energieterugwinning. Een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden voor coverwerking met mest. Hierbij gaat expliciet aandacht naar de milieuhygi‘nische en financi‘le randvoorwaarden en de kwaliteit van het eindproduct. Initiatiefnemer : OVAM, VLM Betrokkene : verwerkers organisch bedrijfsafval, VLACO, VCM, Vito Timing : planperiode
actie 55
Bepalen definities humusrijk, mineralenrijk en -arm Onderzoek zal worden uitgevoerd om de termen humusrijk, mineralenrijk en Ðarm te defini‘ren. Indien mogelijk zal de link worden gelegd met de definitie van de termen hoge en lage effici‘ntie, zoals die door de VLM worden gehanteerd. In de definities mineralenarm en humusrijk dienen zeker de aanwezigheid van stabiele humus en de trage vrijstelling van stikstof aan bod te komen. Initiatiefnemer : OVAM, VLM Betrokkene : Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval, VLACO Timing : 2000
actie 56
Bevordering productie groene/duurzame energie uit organisch bedrijfsafval De verwerkingstechnologie‘n die naast een kwalitatief hoogwaardig eindproduct eveneens een netto energieopbrengst realiseren, zowel electriciteit als warmte, dienen financi‘le ondersteuning te krijgen. Overleg wordt opgestart met de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie om de acties op elkaar af te stemmen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Ð Administratie EconomieÊÐ Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie Timing : planperiode
actie 57
Opstellen slib- en bagger- en ruimingspecie plan In het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval zijn het RWZI-slib, het slib van de drinkwaterproductie, van de reiniging van riolen, septische putten Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
230
en vetvangers, bagger- en ruimingspecie niet opgenomen. Toch kennen deze afvalstromen (gelijkaardige) problemen op het vlak van verwerking. Een sectoraal slibplan zal worden opgesteld, waarin een gezamenlijk beleid rond deze slibs wordt uitgewerkt. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen organische en anorganische slibs. Het slibplan zal o.a. een analysegedeelte bevatten dat een beeld moet geven van de types slib, oorsprong, geproduceerde hoeveelheden, É . Daarnaast dienen de verwerkings- en afzetmogelijkheden in kaart te worden gebracht. Via de strategiebepaling zullen de meest gewenste pistes worden bepaald. Concrete acties tenslotte moeten leiden tot het behalen van de doelstellingen. Aansluitend zal een sectoraal bagger- en ruimingspecieplan worden opgemaakt, waarin een grondige situatieschets (hoeveelheden, samenstelling, É) en een oplossingsstrategie worden uitgewerkt. Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL, VMM, VMW Betrokkene : nv Aquafin, Fevia, VLM, VVSG Timing : 2000-2001 2.2.2.3
Afzet a
Strategie
Aangezien de strategie voor de verwerking van organisch bedrijfsafval erop gericht is zoveel mogelijk organisch bedrijfsafval te verwerken tot veevoeder, is een voldoende grote afzetmarkt uitermate belangrijk. Gelijklopend met de selectieve inzameling dient, zoals reeds eerder aangehaald, de verwerking te worden uitgebreid. Samen met de verwerking dient zeker ook de afzet te worden uitgebouwd. Dit houdt in dat in de vervoedering meer plaats moet komen voor organisch bedrijfsafval en brijvoedering. In tweede instantie worden producten ontwikkeld die moeten worden afgezet als meststof of bodemverbeterend middel, hetzij op cultuurgrond in of buiten Vlaanderen, hetzij in andere toepassingen, bijvoorbeeld groenvoorziening. De verschillende afzetmarkten dienen te worden ontwikkeld en uitgebreid, samen met de uitbouw van de verwerkingsinstallaties. De opportuniteit om de activiteiten van VLACO te verruimen, met de afzet van mineralenarme en humusrijke producten, dient te worden onderzocht. Voor de uitbouw van afzet buiten Vlaanderen is elke verwerker die organisch bedrijfsafval verwerkt tot een mineralenrijk product verantwoordelijk. Producenten van organisch bedrijfsafval dienen zich in te zetten voor een goede kwaliteit van afval. De afzet kan worden versterkt door een goede verhouding van kwaliteit en prijs. Vervuiling, bederf, vermenging met andere afvalstoffen, enz. maken recyclage onmogelijk. Een bedrijfsinterne milieuzorg die gericht is op kwaliteitsverbetering, normering van de milieuhygi‘nische en functionele eisen en een algemeen geaccepteerde kwaliteitsverklaring (certificering), verhoogt de betrouwbaarheid. Belangrijk is een sluitend controlesysteem uit te bouwen om organische bedrijfsafvalstoffen een kwaliteitsvolle nuttige toepassing te geven. Dit controlesysteem zal op twee niveaus worden uitgewerkt, namelijk enerzijds op Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
231
bedrijfs- of sectorniveau (responsabilisering) en anderzijds op overheidsniveau. Op sectorniveau zijn in de analyse enkele voorbeelden terug te vinden. De suikerproductiesector werkt bijvoorbeeld constant aan oplossingen inzake preventie en recuperatie van probleemafvalstoffen en heeft hiertoe diverse Codes voor Goede Praktijk ontwikkeld. Ook Bemefa is bezig met het opstellen van een GMP-regeling. Met het oog op een sluitend controlesysteem is het belangrijk ook brijvoeding in een GMP-regeling op te nemen. Samen met de andere bevoegde overheden (cf. actie 48) zullen procedures moeten worden uitgewerkt waarin bevoegdheden (ook inzake monitoring & controle) worden afgesproken en vastgelegd. Integrale KetenBewaking (IKB) is essentieel om de kwaliteit van de voedselketen te garanderen. De noodzakelijke informatiedoorstroming tussen de verschillende diensten zal in de procedures worden opgenomen. b actie 58
Acties
Onderzoek afzetmogelijkheden veevoeding Aangezien de strategie erop gericht is zoveel mogelijk organisch bedrijfsafval te verwerken tot veevoeder, moet deze afzetmarkt aanzienlijk worden uitgebreid. Onderzoek dient te worden verricht om na te gaan op welke manieren meer organisch bedrijfsafval in de veevoeding kan worden aangewend. Deze actie sluit aan op actie 50. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : onderzoeksinstellingen, veevoedersector, federaties (BEMEFA, Fevia, É) Timing : planperiode
actie 59
Opportuniteitsonderzoek voor uitbreiding activiteiten VLACO VLACO onderzoekt de mogelijkheid om, naast de bevordering van de afzet van GFT- en groencompost, ook de mineralenarme en humusrijke producten voor haar rekening te nemen. Een eventuele uitbreiding van de VLACO-activiteiten moet bekeken worden in functie van een definitie van de termen humusrijk en mineralenarm. Voorwaarde is dat de humusrijke en mineralenarme producten gecertificeerd zijn. Onderzoek wordt verricht naar de kwaliteit en gebruiksmogelijkheden van deze producten. Een certificeringsprocedure wordt uitgewerkt. Indien moest blijken dat de activiteiten kunnen worden uitgebreid, dienen bijkomende financi‘le middelen te worden voorzien. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, onderzoeksinstellingen, Fevia Timing : planperiode
actie 60
Controle via Integrale KetenBewaking (IKB) Tijdens de verschillende stappen zowel bij het ontstaan als de verwerking van de afvalstoffen (inzameling Ð verwerking Ð afzet) kunnen een groot aantal humaan- en milieutoxicologische stoffen in het proces worden ingebracht, terwijl het veevoer en de bodem belangrijke bestemmingen zijn voor de afgeleide producten. Om de kwaliteitsgaranties te versterken of in stand te houden, moet de controle op het proces veelvuldig zijn : zowel bij de verschillende stappen van het ontstaan van de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
232
afvalstoffen als aan de ingang van de verwerkingseenheid (via onder meer acceptatiecriteria), bij de verwerking en de afzet (wat komt als diffuse verontreiniging terecht bij de afzet). De sectoren dienen tijdens de planperiode een IKB bijvoorbeeld via milieuzorg- en kwaliteitssystemen uit te werken en de voortgang voor te leggen aan het Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval. Dit resulteert in een overzicht in de Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval, wat gebruikt zal worden in het overleg met de overheden. Procedures van IKB moeten ook voor alle verwerkingsvormen worden uitgewerkt en toegepast. Aandacht dient uit te gaan naar een afstemming van de bevoegdheden op de verschillende overheidsniveauÕs. Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen vervult een sleutelrol. Verschillende monitoringsystemen en GMP-regelingen die worden ontwikkeld, moeten op elkaar worden afgestemd. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, verwerkers organisch afval, Ministerie van Landbouw, Ministerie van Volksgezondheid, Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Timing : planperiode actie 61
Opstellen nutri‘ntenbalans In actie 23 van het MINA-plan 2 is voorzien dat onderzoek zou uitgevoerd worden om de fosfaat- en nitraatstroom beter in beeld te brengen, zodat nauwkeuriger kan bepaald worden wat het aandeel in de nutri‘ntenstroom is van de diverse bronnen (bijvoorbeeld landbouw, huishoudens, industrie, energie en verkeer). In het MINAplan 2 is opgenomen dat de VLM dit zou uitvoeren. Aangezien echter ook compost en organische bedrijfsafvalstoffen in rekening moeten worden gebracht, is OVAM betrokken partij. Er was voorzien dat deze nutri‘ntenbalans zou worden opgesteld in de periode 1997/1998. In 1999 is het onderzoek dan opgestart. Overleg met alle betrokkenen is essentieel, gezien het belang van het onderzoek. Initiatiefnemer : VLM Betrokkene : OVAM, VLACO, universiteiten, Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval Timing : 1999-2000
actie 62
Ontwikkelen reststoffenbeurs Om vraag en aanbod voor organisch bedrijfsafval beter op elkaar af te stemmen worden deze opgenomen in de reststoffenbeurs die OVAM ontwikkelt om de afzet van recupereerbaar afval te stimuleren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : producenten en gebruikers van organisch bedrijfsafval Timing : planperiode
actie 63
Onderzoek afzet meststoffen/mineralenrijke producten buiten Vlaanderen Onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de afzet van meststoffen/mineralenrijke producten afkomstig van de verwerking van organisch bedrijfsafval in het buitenland en in Walloni‘. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLM, onderzoeksinstellingen, federaties (Fevia, É), VCM Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
233
2.2.3
Verwijdering
2.2.3.1
Strategie Het organisch bedrijfsafval dat niet kan worden voorkomen en dat niet aan de acceptatievoorwaarden voor recuperatie voldoet, moet worden verwijderd. Verbranden heeft de voorkeur boven storten. Storten heeft een verhoogde methaanemissie als bijkomend negatief effect (cf. Deel II3 - Raakvlakken met ander beleid), wat leidt tot verhoging van het broeikaseffect. Het beleid voor de verwijdering en de programmering van de verwijderingscapaciteit van organisch bedrijfsafval is opgenomen in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997 - 2001 : −
− − −
Ingrijpende reductie van het te storten afval ten gunste van preventie, recuperatie en verwerking. Ondersteunde instrumenten zijn de invoering van stortverboden voor brandbaar en recupereerbaar afval en een hoger tarief voor storten dan voor verbranden. Het garanderen van de continu•teit van de verwijdering. Verbrandingsinstallaties voldoen aan de Vlarem-normen voor emissies en zijn voorzien van energieterugwinning met maximaal rendement. De stortplaatsen voldoen aan de Vlarem-normen.
Naast storten en verbranden kunnen ook alternatieve verwijderingstechnieken in aanmerking komen voor de verwijdering van het organisch bedrijfsafval, op voorwaarde dat energie wordt gerecupereerd. De energierecuperatie zal het belangrijkste element zijn om de keuze tussen verwijderingstechnieken te maken. a
Verbranden - alternatieve verwijderingstechnieken
Organisch bedrijfsafval verbranden van op eigen erf (cf. instrumenten) is verboden. Organische bedrijfsafvalstoffen die niet in aanmerking komen voor verwerking tot veevoeder, meststof of bodemverbeterend middel, kunnen naar vergistingsinstallaties gaan waar de grijze fractie wordt verwerkt, uit hoofde van Ôzachte energierecuperatieÕ. Voor de mogelijke toepassing van alternatieve verwijderingstechnieken wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 en de Voortgangsrapportage huishoudelijke afvalstoffen. De link tussen vergelijkbare technieken voor verwerking van organisch-biologisch afval en verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen wordt niet uit het oog verloren. b
Storten
Organisch bedrijfsafval storten is alleen toegestaan indien de verbrandingscapaciteit volledig is benut en een ontheffing van het stortverbod is verkregen. Conform de uitgangspunten van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 wordt geen bijkomende stortcapaciteit gepland. Door inwerkingtreding van Vlarea en de uitvoering van het mestbeleid neemt de hoeveelheid afvalstoffen die kan worden gebruikt in de landbouw af. Voorkomen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
234
moet worden dat naarmate het rechtstreekse gebruik op het land vermindert, de hoeveelheid slib die wordt gestort toeneemt. Hierdoor verandert de samenstelling van het te storten afval en wordt het minder vast, waardoor de stabiliteit van de stortplaatsen afneemt. 2.2.3.2
Acties
actie 64
Onderzoek alternatieve verwijderingstechnieken Een breed onderzoek wordt uitgevoerd naar beoordeling van alternatieve verwijderingstechnieken voor diverse afvalstoffen en het destilleren van de BBT(en). De te verwijderen organisch-biologische afvalstoffen worden in de studie mee in beschouwing genomen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : universiteiten, Overlegplatform Huishoudelijke Afvalstoffen, Vito Timing : planperiode
2.3
Instrumenten Om het geplande beleid te realiseren moet de juiste instrumentenmix worden samengesteld. Het huidige gebruik van de instrumenten zal in principe niet volstaan voor de komende planperiode. Een aantal nieuwe elementen zal moeten worden ingezet, terwijl bestaande instrumenten kunnen worden bijgesteld. Dit moet er toe leiden dat de doelstellingen op een zo effici‘nt mogelijke manier worden bereikt. In elk onderdeel zijn de specifiek van toepassing zijnde instrumenten aan bod gekomen. Dit onderdeel geeft nog een aantal overkoepelende instrumenten weer.
2.3.1
Beleidsuitvoerende instrumenten
2.3.1.1
Juridische instrumenten Met het oog op het effectief en effici‘nt inzetten van juridische instrumenten, is het belangrijk dat deze instrumenten worden geactualiseerd. De afvalstoffenwereld is voortdurend in beweging, het beleid volgt dit dynamisme, zodat ook de instrumenten met de nieuwe ontwikkelingen moeten meegaan. Een aantal belangrijke juridische instrumenten zoals Vlarea en Vlarem worden aangepast in functie van de strategie en programmering van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Uitgangspunt is dat op termijn gestreefd wordt naar een gelijkwaardige behandeling van afval (inclusief slib) en mest die in de landbouw worden gebracht, met het oog op zowel het tegenhouden van de verspreiding van gevaarlijke stoffen als het tegengaan van de vermesting.
actie 65
a
Afvalstoffendecreet en Vlarea
a.1
Acties
Aanpassing Vlarea In hoofdstuk 4 ÔAanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffenÕ van Vlarea zijn voorwaarden opgenomen inzake samenstelling en/of gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
235
De afvalstoffen die daarvoor in aanmerking komen zijn opgenomen in een limitatieve lijst. Het gevolg is dat de valorisatie van een aantal potentieel waardevolle stromen, die qua samenstelling en gebruik kunnen voldoen, maar niet opgenomen zijn in bijlage 4.1 van Vlarea, wordt beperkt. Op korte termijn kan de Vlaamse regering de lijst van afvalstoffen aanpassen. Om echter soepeler op de praktijk te kunnen inspelen zou deze bevoegdheid gedelegeerd kunnen worden naar de minister bevoegd voor leefmilieu, evenwel na advies en onderzoek van OVAM. Bovendien bevat bijlage 4.1 van Vlarea enerzijds afvalstoffen die nog een specifieke behandeling (nuttige toepassing van afvalstoffen) moeten ondergaan vooraleer in aanmerking te kunnen komen voor gebruik als secundaire grondstof en anderzijds reeds verwerkte afvalstoffen die gebruiksklaar zijn als secundaire grondstoffen. Dit impliceert dat er voor sommige afvalstoffen in feite acceptatiecriteria (zie ook Grafiek 17) in Vlarea zijn opgenomen, terwijl er voor andere afvalstoffen (namelijk diegenen die al een verwerking hebben ondergaan) milieuhygi‘nische eisen (zie ook Grafiek 17) worden opgelegd in Vlarea. Deze inconsequentie heeft een onduidelijk beleid tot gevolg. Vlarea en het Afvalstoffendecreet (artikel 11) moeten worden aangepast om de term secundaire grondstof gemakkelijker te kunnen invullen zodat beter op de praktijksituaties kan worden ingespeeld en om de onduidelijkheden en inconsequenties uit te klaren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval, Vlaams Minister bevoegd voor Leefmilieu Timing : planperiode b
Politieverordening
b.1
Strategie
De politieverordening wordt vastgesteld door de gemeenteraad voor aangelegenheden van algemeen belang. Het kan worden gebruikt voor de organisatie van (bepaling van de geldende regels met betrekking tot) de selectieve inzameling van GFT-, groenafval en organische bedrijfsafvalstoffen. De rechtsgrond voor de inzameling van afvalstoffen wordt geput uit het Afvalstoffendecreet (artikel 15 e.v.). ÒHij die zich schuldig maakt aan de overtreding van de voorschriften vastgesteld door of krachtens het afvalstoffendecreetÓ kan worden gestraft met correctionele straffen volgens artikelÊ56 1¡ van het Afvalstoffendecreet. Via de wet van 13 mei 1999 kan de gemeente echter ook administratieve sancties (waaronder een administratieve geldboete van maximum 10.000 BEF) in haar reglementen en verordeningen inschrijven. Overtredingen worden dan via een bijzondere administratieve procedure afgehandeld. OVAM zal, in samenspraak met VVSG, richtlijnen opstellen voor een uniform politieverordening en retributiereglement. Deze zullen als model kunnen worden gebruikt, zonder dat de gemeentelijke autonomie wordt aangetast.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
236
b.2 actie 66
Acties
Politieverordening Om de selectieve inzameling van GFT-, groenafval en/of organische bedrijfsafvalstoffen te regelen, moet in de modelpolitieverordening aandacht worden besteed aan volgende elementen met betrekking tot organisch afval : − − −
groenafval mag niet samen met het grofvuil worden ingezameld verontreinigd GFT- en groenafval mogen niet worden aanvaard bij de ste selectieve inzameling (waarschuwingskaart bij de 1 overtreding en een de boete voor de 2 overtreding) sancties moeten worden doorgevoerd in geval van niet naleving van de voorschriften
Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VVSG, verwerkers en ophalers GFT- en groenafval Timing : 2000
actie 67
c
Milieuvergunningendecreet en Vlarem
c.1
Acties
Aanpassing Vlarem COMPOSTPAVILJOEN Zoals in actie 33 is opgenomen, dient het composteren van GFT-afval in compostpaviljoenen wegens de mogelijke hinder, onderworpen te zijn aan de milieuvergunningsplicht volgens Vlarem. In VlaremÊI zijn echter enkel rubrieken opgenomen voor grootschalige composteringsinstallaties voor GFT- en groenafval. Er dient een bijkomende rubriek voor compostpaviljoenen te komen, gekoppeld aan een vergunning klasse 2 en aan aparte sectorale voorwaarden in Vlarem II. Op die manier wordt de inplanting van deze kleinschalige compostpaviljoenen niet gehypothekeerd door de relatief zware procedures en voorwaarden die gelden voor grootschalige composteerinstallaties. De voorwaarden in verband met de oprichting en de exploitatie van een compostpaviljoen (cf. actie 33) dienen te worden behouden en, eventueel gedeeltelijk, te worden overgenomen in Vlarem II. Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL Betrokkene : gemeenten, intercommunales , vergunningverlenende overheden Timing : 2000 ACCEPTATIEVOORWAARDEN Via de sectorale voorwaarden in Vlarem II dienen onder andere de acceptatiecriteria (cf. actie 49) te worden opgelegd aan de verwerkingseenheden van organisch bedrijfsafval. Voor volgende categorie‘n van verwerkingseenheden dienen voorwaarden te worden bepaald in Vlarem II : − − − −
co-compostering van organisch bedrijfsafval in GFT-composteerinstallaties verwerkingseenheden waar organisch bedrijfsafval wordt verwerkt tot veevoeding vergistings- en composteerinstallaties waar organisch bedrijfsafval wordt verwerkt tot een mineralenarm en humusrijk product verwerkingseenheden waar organisch bedrijfsafval wordt verwerkt tot een mineralenrijk product Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
237
Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL Betrokkene : Ministerie van Landbouw, VLACO, vergunningverlenende overheden Timing : 2000-2001 VERWERKINGSCAPACITEIT De vergunning voor de verwerkingseenheden van organisch afval wordt verleend op basis van de jaaraanvoer, met een duidelijke vermelding van de maximale maandaanvoer, dat wil zeggen de hoeveelheid selectief ingezameld afval die maximaal maandelijks mag worden verwerkt. Dit om een goede beheersing van de verwerking te bekomen. De rubrieken in de indelingslijst (Vlarem I) moeten worden aangepast. In de vergunning van de GFT-composteerinstallaties is de verwerking van organisch bedrijfsafval opgenomen. Initiatiefnemer : AMINAL, OVAM, vergunningverlenende overheden Betrokkene : VLACO, gemeenten, intercommunales, privŽ-verwerkers, Febem Timing : 2000 d
Handhaving
d.1
Strategie
Cruciaal voor het welslagen van het beleid is de naleving van de regels. Ook in het Vlaams Regeerakkoord wordt een planmatige handhaving nagestreefd, in eerste instantie door middel van het benadrukken van samenwerking en cošrdinatie. Gesteld wordt dat elke dienst of administratie die verantwoordelijkheid draagt inzake een of ander facet van de handhaving, een visie moet ontwikkelen over wat bereikt moet worden op termijn. Deze visie moet dan vertaald worden in doelstellingen en programmaÕs (of : strategie en acties). De handhavingsprogrammaÕs van verschillende diensten en administraties dienen, volgens de Vlaamse Regering, op elkaar te worden afgestemd en ge•ntegreerd in ŽŽn algemeen jaarprogramma voor de handhaving, dat nadien ge‘valueerd zal worden. Een netwerk tussen verschillende toezichthoudende diensten met een cošrdinerende rol voor AMINAL en milieu-inspectie, zal tot stand worden gebracht. Ook het MINA-plan 2 besteedt uitgebreid aandacht aan de handhaving. Voor de komende planperiode is het belangrijk dat de bestaande handhavingsmogelijkheden worden toegepast. Er zal echter in verschillende stappen worden gewerkt. In eerste instantie wordt gezorgd voor de nodige voorlichting. Alle betrokkenen moeten op een gepaste manier op de hoogte worden gebracht van de geldende regelgeving. In tweede instantie zal worden overgegaan tot controle en toezicht. Essentieel om de stap naar het afdwingen van de naleving te kunnen zetten, is uiteraard het voorhanden zijn van haalbare alternatieven. Het verbod op storten en verbranden van organisch afval heeft immers weinig zin als er geen alternatieve verwerkingsmogelijkheden beschikbaar zijn. Wat betreft GFT- en groenafval zal vooral het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 het belangrijkste instrument zijn om de doelstellingen te halen. Voor de handhaving wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
238
De taakstelling voor de GFT-regioÕs namelijk maximum 35 kg organisch materiaal in huisvuilzak wordt eveneens, zij het indirect, afgedwongen via de taakstellingen van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Voor de organische bedrijfsafvalstoffen wordt het grootste effect verwacht van Vlarea en het stort- en verbrandingsverbod. Naleving van deze regels heeft tot effect dat organische bedrijfsafvalstoffen gescheiden zullen worden ingezameld. In de handhaving van de selectieve inzameling is een belangrijke rol weggelegd voor de inzamelaars, zowel de gemeentelijke als de private. Bij het accepteren van de aangeboden afvalstoffen dienen zij erop toe te zien dat dit volgens de regels gebeurt. De overheid kan zich dan concentreren op toezicht op de aanlevering door de inzamelaars aan stortplaatsen en verbrandingsinstallaties. Dit toezicht kan in een eerste periode intensief en later steekproefsgewijs worden uitgevoerd, zodanig dat de pakkans bij slechte aanbieding zo groot is dat de inzamelaar genoodzaakt is zijn aanbieders van afval op hun gedrag aan te spreken. Op dit moment maakt de minister gebruik van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het stort- en verbrandingsverbod. De huidige verbrandingscapaciteit is onvoldoende om het aanbod te kunnen verwerken. Wat het stortverbod betreft is slechts een gedeeltelijke ontheffing van kracht. In ieder geval dienen papier en karton en glas uitgesorteerd te zijn en dient een deel van het bedrijfsafval gesorteerd te worden aangeboden en verwerkt. De handhaving door de OVAM zal zich in de eerstkomende periode met name op deze afvalstromen richten. De huidige afwijkingen op de stortverboden zijn verleend tot 30 juni 2000. Pas bij de volgende aanvragen tot afwijking kan worden bijgestuurd. Als gesorteerd bedrijfsafval wordt de definitie van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 gehanteerd. In de beginperiode zullen de activiteiten vooral bestaan uit controle en toezicht. Zo zullen inzamelaars en aanbieders aangesproken worden op correctie van hun aanbiedgedrag. Ze zullen toelichting krijgen over de regels en over de mogelijkheden om daaraan te voldoen. Daarbij zal verwezen worden naar voorlichtingsmateriaal en informatiebronnen. Tevens komen er afspraken over de termijn waarop de aanbieding wel volgens de regels zal plaatsvinden. Op basis daarvan vindt de vervolgcontrole plaats en worden nadere corrigerende stappen genomen. Vanuit de jaarlijkse rapportering van wat gestort is binnen de toegestane afwijkingen, zal een evaluatie plaatsvinden van de resultaten van de stortverboden. Het gebruik van voedselafvalverbrijzelaars moet worden aan banden gelegd. De verkoop van voedselafvalverbrijzelaars kan door de Vlaamse Regering niet worden verboden, het gebruik ervan echter wel. Enerzijds strookt het niet met een aantal principes van het Vlaamse milieubeleid, namelijk (zie ook Deel I4) : − − − −
preventie aan de bron vermijden van end-of-the-pipe oplossingen afwenteling naar andere milieucompartimenten vermijden de ladder van Lansink
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
239
Verder is het gebruik in feite verboden volgens de geldende wetgeving. Zowel in het Afvalstoffendecreet, in Vlarem als in de wet van 26.03.71 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging worden elementen gevonden om het gebruik van voedselafvalverbrijzelaars te verbieden. Tijdens de planperiode moet erop worden toegezien dat dit verbod wordt gehandhaafd en moeten stappen worden gezet om de verkoop te verbieden. Het verbranden van afval in openlucht is voor huishoudens volgens de geldende wetgeving verboden. De mogelijkheid tot het verbranden van organisch afval is in Vlarem immers enkel voorzien voor hinderlijke inrichtingen, zodat zij, op voorwaarde dat het Veldwetboek en Vlarem worden gerespecteerd, wel organisch afval in openlucht kunnen verbranden. Het gebruik van allesbranders voor het verbranden van afval is voor particulieren eveneens verboden op basis van dezelfde wetgeving, tenzij uiteraard een vergunning zou zijn bekomen als hinderlijke inrichting voor de verbranding van afvalstoffen. d.2 actie 68
Acties
Handhaving verbod (op gebruik van) voedselafvalverbrijzelaars De bevoegde overheden dienen in een gezamenlijk standpunt het verbod op het gebruik van voedselafvalverbrijzelaars via diverse kanalen te verspreiden. Bij vergunningverlening en controle moet erop worden toegezien dat geen voedselafvalverbrijzelaars worden ge•nstalleerd en gebruikt. In de Interdepartementale Werkgroep inzake Productenbeleid krijgen de gewesten de kans een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe productgerelateerde normen en reglementeringen. De problematiek van de voedselafvalverbrijzelaars zal in deze werkgroep worden besproken. Initiatiefnemer : OVAM, AMINAL, VMM Betrokkene : vergunningverlenende overheden Timing : 2000
actie 69
Handhaving verbod op ÒthuisÓverbranden van organisch afval De gemeenten, intercommunales en provincies ondernemen acties voor de handhaving van het verbod op het illegaal verbranden van GFT-, groenafval en organisch bedrijfsafval in openlucht. Eerst en vooral kan via sensibilisering worden gewerkt. Controle en handhaving zijn voor verbranding in openlucht zeker ook mogelijk. De gemeentelijke politie is bevoegd om een PV op te stellen dat door het parket moet worden behandeld. Vlarem zal tijdens de planperiode worden aangepast zodat ook hinderlijke inrichtingen geen organische bedrijfsafvalstoffen meer in open lucht kunnen verbranden. De handhaving van het verbod op het gebruik van allesbranders is moeilijker uitvoerbaar. Op dit vlak dient voornamelijk aan sensibilisering te worden gedaan. Gemeenten, intercommunales en provincies vervullen een cruciale rol. In de Interdepartementale Werkgroep inzake Productenbeleid zal de problematiek van de allesbranders worden aangekaart.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
240
Initiatiefnemer : VVSG, Interafval, VVP Betrokkene : OVAM Timing : planperiode 2.3.1.2
Economische instrumenten a
Huisvuilbelasting
a.1
Strategie
Een correcte aanrekening van direct toewijsbare kosten voor de afvalinzameling en Ðverwerking aan de veroorzaker van de afvalstoffen leidt tot meer preventie. Op deze manier heeft de huisvuilbelasting een regulerend effect. Een juist evenwicht moet echter worden gevonden in de retributies voor de verschillende fracties. Retributies die gebaseerd zijn op de hoeveelheid voortgebrachte afvalstoffen zijn immers slechts effectief indien ze gepaard gaan met (goedkopere en legale) alternatieve inzamel- en verwerkingsmogelijkheden, geboden en verboden, controles en bestraffing van ongewenst gedrag. Beperkingen qua hoeveelheid zijn zeker belangrijk voor de selectieve inzameling van organische bedrijfsafvalstoffen in de gemeentelijke circuits. Voor organisch afval is verder de link met de kwaliteit van het selectief ingezamelde materiaal essentieel (cf. actie 15). Tussen de gemeenten onderling bestaan er grote verschillen in huisvuilbelasting, aangezien het prijsbeleid tot de gemeentelijke autonomie behoort. De vraag naar een uniform retributiesysteem is echter vrij algemeen. Het invoeren ervan hangt af van de ÒgoodwillÓ van de gemeenten. Initiatief 43 van het MINA-plan 2 omvat de uitwerking en promotie van een uniform systeem van kostentoerekening en Ðdekking voor huishoudelijke afvalstoffen. Ook in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 zijn tal van acties opgenomen omtrent de bepaling van optimale uniforme retributiesystemen. OVAM zal, in samenspraak met VVSG, richtlijnen opstellen voor uniforme politieverordening en retributiereglement. Deze zullen als model kunnen worden gebruikt, zonder dat de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. a.2 actie 70
Acties
Retributiereglement Om de selectieve inzameling van GFT-, groenafval en/of organische bedrijfsafvalstoffen te regelen, moet in het modelretributiereglement aandacht worden besteed aan de relatie met de kwaliteit (leeftijd en verontreinigingsgraad) van het selectief ingezamelde materiaal. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VVSG, verwerkers en ophalers GFT- en groenafval Timing : 2000 b
Subsidi‘ring
b.1
Strategie
Tijdens de planperiode zal een beter evenwicht worden gezocht tussen de subsidi‘ring van preventie en afzet enerzijds en verwerking anderzijds. Door Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
241
acties als het aanstellen van intercommunale preventiecošrdinatoren, de oprichting van de Cel Thuiscomposteren, een verdere uitbouw van de Compostmeesterwerking, blijvende ondersteuning via het milieuconvenant en mogelijk een nieuw subsidi‘ringsbesluit voor bijvoorbeeld compostvaten of andere kleinschalige composteringseenheden wordt preventie uitdrukkelijk gesubsidieerd. Om ook de afzet financieel aan te moedigen, zal Vlaco blijvend ondersteund worden en worden verschillende onderzoeksprojecten opgestart. c
Milieuconvenant
c.1
Strategie
Het huidige milieuconvenant loopt af eind 1999. Alle betrokken actoren zijn echter vragende partij voor een verlenging tot 2001 en een vereenvoudiging van het milieuconvenant 1997-1999. De termijn van het milieuconvenant zou dan samenlopen met de gemeentelijke legislatuur. Aanpassingen of bijkomende afvalopties in de verlenging van het huidige milieuconvenant zijn gericht op (financi‘le) ondersteuning van preventie van onder meer organisch afval. Onder andere de optie van de aanstelling van een preventiecošrdinator per intercommunale zal worden voorzien. Ook in eventuele volgende milieuconvenanten blijft preventie van organisch afval een belangrijke plaats innemen. 2.3.1.3
actie 71
Communicatieve instrumenten a
Voorlichting, educatie en sensibilisering
a.1
Acties
Ontwikkelen didactisch materiaal voor het onderwijs Zowel in de lagere scholen als in het beroeps- en technisch onderwijs en het hoger onderwijs bestaat de behoefte aan didactisch materiaal. De inhoud dient uiteraard afgestemd te worden op de doelgroep. Voor de lagere scholen wordt in de loop van 2000 een lespakket (met kofferinhoud om zelf samen te stellen) ontwikkeld. Directies en leerkrachten dienen te worden aangesproken om het thuiscomposteren te bevorderen. Compostmeesters kunnen helpen om deze actie te doen slagen. Voor het beroeps- en technisch onderwijs, bijvoorbeeld tuinbouwonderwijs, en het hoger onderwijs, bijvoorbeeld opleiding van tuin- en landschapsarchitecten, kunnen bestaande documenten worden aangewend. Deze moeten echter worden verzameld in lessenpakketten, die gebruiksklaar moeten kunnen worden voorgesteld aan de scholen. Het beschikbaar stellen van demonstratieplaatsen en lesgevers is eveneens belangrijk ter ondersteuning. Zowel preventie, selectieve inzameling en verwerking van GFT- en groenafval en van organische bedrijfsafvalstoffen als afzet om de kringloop te sluiten, dienen aan bod te komen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
242
De link kan worden gezocht met het VUB-project Ôgroene scholenÕ om een pakket samen te stellen. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, Ministerie van Onderwijs, scholen, VUB, AMINAL Timing : 2000 b
Samenwerking
b.1
Strategie
Betrokkenheid en samenwerking met de doelgroepen zijn essentieel in het kader van sensibilisering, informatieverstrekking en handhaving. Bij de totstandkoming van het plan is met de betrokkenen samengewerkt in een externe stuurgroep. Deze stuurgroep zal worden gecontinueerd in een Overlegplatform OrganischBiologisch Afval. Daarnaast is overleg en samenwerking rond bepaalde themaÕs nodig met organisaties en/of administraties die niet in het Overlegplatform zijn opgenomen. Hiertoe zullen werkgroepen rond bepaalde themaÕs worden opgericht. b.2 actie 72
Acties
Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval Op basis van de externe stuurgroep, die betrokken is geweest bij de voorbereiding van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, zal een Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval worden opgericht. Het heeft tot doel het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval te cošrdineren, te bewaken en te evalueren tijdens de planperiode. OVAM neemt het voorzitterschap waar. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VVSG-Interafval, VVP, Febem , Fevia, Bemefa, ABS, BB, ALT, AMINAL, Fedis, Ministerie van Landbouw, VLM, INDAVER, VLACO, MiNa-Raad, Serv Timing : oprichting binnen 2 maanden na goedkeuring van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, duur planperiode
actie 73
Ondersteuning via de oprichting van werkgroepen In uitvoering van het Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval is rond bepaalde themaÕs overleg en samenwerking met derden vereist. Hiertoe worden werkgroepen opgericht, die voor een beperkte tijd kunnen werken rond wel gedefinieerde themaÕs. Dit zal toelaten deskundigen te raadplegen voor onderwerpen die de afvalsector overschrijden. In bijvoorbeeld een werkgroep ÒENERGIEÓ kunnen ANRE en OVAM samenwerken om de beleidsdoelstellingen op elkaar af te stemmen. Desgevallend kunnen de deskundigen op het Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval worden uitgenodigd. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : ANRE, VCM, É Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
243
2.3.2
Beleidsonderbouwende instrumenten
2.3.2.1
Monitoring a
Strategie
Het beleid van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval is niet volledig uitgestippeld. Aan de hand van tal van acties zal nieuwe informatie worden bekomen om het beleid verder te ontwikkelen en bij te sturen. De monitoring maakt een continue evaluatie mogelijk en vindt zijn weergave in de Voortgangsrapportage. Via de Voortgangsrapportage, die zal worden voorgelegd aan het Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval, kunnen nieuwe beleidslijnen worden geformuleerd. Voor de informatieverzameling is in het voorliggende Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval beroep gedaan op verschillende kanalen. Belangrijk was vooral de inbreng van de sectororganisaties. De meldingsgegevens van OVAM moeten tijdens de planperiode worden geoptimaliseerd. Dit kadert in een OVAM-project ÒUitbouwen van een instrumentarium voor afvalstoffengegevensverzameling.Ó. b actie 74
Acties
Opstellen van een Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval De OVAM stelt tweejaarlijks, v——r 30.06, een tussentijds voortgangs- en evaluatierapport op. Dit geeft een beeld van de evolutie en een evaluatie van de uitvoering van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Via de Voortgangsrapportage kan het beleid worden bijgestuurd en kunnen doelstellingen worden aangescherpt, indien nodig. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : Overlegplatform Organisch-Biologisch Afval Timing : tweejaarlijks
actie 75
Gegevensverzameling organische bedrijfsafvalstoffen Met het oog op het opmaken van de Voortgangsrapportage Organisch-Biologisch Afval wordt in het OVAM-project ÒUitbouwen van een instrumentarium voor afvalstoffengegevensverzamelingÓ voorrang gegeven aan de gegevensverzameling van organisch-biologisch afval. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : bedrijven Timing : planperiode
2.3.2.2
Onderzoek a
actie 76
Acties
Beleidsondersteunend onderzoek naar optimale instrumentenmix Op het gebied van de noodzakelijke gedragswijzigingen bij de consument wordt onderzoek uitgevoerd naar de effecten van mogelijke beleidsmaatregelen op het gedrag van de actoren en naar de optimale instrumentenmix om de gewenste effecten te behalen. De evaluatie van het subsidi‘ringbeleid tot op heden dient in functie van de resultaten en de doelstellingen te gebeuren. Samen met de uitwerking van een toekomstig model voor de financiering maakt deze evaluatie Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
244
een belangrijk onderdeel uit van het onderzoek. Het onderscheid tussen financiering via het koninklijk besluit van Õ81, het Milieuconvenant en sensibilisering zal hierbij aan bod komen. De OVAM neemt de nodige initiatieven om op een geprogrammeerde wijze een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Initiatiefnemer : OVAM Betrokkene : VLACO, onderzoekscentra Timing : planperiode
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
245
Deel IV Effecten van de programmering
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
246
1
Inleiding
Het afvalbeleid staat niet op zichzelf maar maakt deel uit van het totale milieubeleid. Daarnaast staat het in wisselwerking met tal van aspecten uit de maatschappij. Dit laatste deel gaat over de effecten van de programmering van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval. Het maakt een inschatting van de financi‘le, socio-economische en milieugevolgen van de programmering. Deze effecten liggen mee aan de basis van de gemaakte strategische beleidskeuzes. Vaak zijn in de tekst dan ook terugkoppelingen naar het deel programmering te vinden. Als eerste is onder internationale ontwikkelingen de link tussen het Vlaamse en Europese beleid voor wat betreft het organisch-biologisch afval weergegeven. Het is gebaseerd op het onderdeel ÒInternationale ontwikkelingenÓ in ÒRaakvlakkenÓ van de analyse. In het tweede hoofdstuk is aandacht besteed aan de kosten en de financiering van het Uitvoeringsplan Organisch afval. Hierin is in kaart gebracht wat de kosten voor de gemeenten, de gewestelijke overheid, de bedrijven en de burger zijn. Tevens is beschreven op welke wijze de kosten worden gefinancierd en wat hierbij van de burger wordt verwacht. Vervolgens is aandacht besteed aan de werkgelegenheid als ŽŽn van de socioeconomische aspecten van de programmering. Hoewel iedereen gebaat is bij een beter leefmilieu, wordt een ingrijpend afvalbeleid enkel maatschappelijk aanvaard wanneer de invloed op de socio-economische aangelegenheden eveneens aanvaardbaar is. Tenslotte is het in het afvalbeleid te doen om een verbetering van de milieukwaliteit. In het laatste hoofdstuk ÔmilieuaspectenÕ komen de belangrijkste positieve effecten van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval aan bod.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
247
2
Internationale ontwikkelingen
Het Vlaamse afvalbeleid staat niet op zich, maar moet worden ingepast in Europese wetgeving en afspraken. Wat betreft organisch-biologisch afval zijn er nogal wat ontwikkelingen aan de gang op Europees niveau. Via dit onderdeel zal getracht worden een link te leggen met de ontwikkelde strategie in het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval.
2.1
Recuperatie Het streven naar duurzame ontwikkeling, wat ŽŽn van de belangrijkste uitgangspunten van het Europese milieubeleid is, vereist dat gezocht wordt naar hoogwaardige toepassingen van afvalstoffen om het gebruik van grondstoffen terug te dringen
2.1.1
Veevoeding In het kader van een duurzame ontwikkeling is het niet wenselijk het voederen van keukenafval en andere organische afvalstromen te verbieden. Strenge verwerkingsnormen en gecontroleerde circuits zijn uiteraard een minimale vereiste. Dit zal de grootschaligheid van verwerkingseenheden in de hand werken, zodanig dat er een betere controle mogelijk is zowel op de sanitair-hygi‘nische als op de voedertechnische aspecten. In de ons omringende landen wordt het gebruik van afvalstoffen als veevoeding op verschillende manieren benaderd (zie ook Analyse). Op Europees vlak is dit thema eveneens actueel.
2.1.2
Secundaire grondstof
2.1.2.1
Compostering a
Export
In Nederland wordt meer dan 20.000 ton GFT-afval, afkomstig uit Vlaanderen, gecomposteerd. Waarschijnlijk is er in Nederland nog composteercapaciteit beschikbaar voor minimum 20.000 ton. Bij de export dient de EVOA-procedure gevolgd te worden. In de toekomst dient Vlaanderen zelf over voldoende capaciteit te beschikken. Wanneer er zich tijdelijk problemen voordoen kan export of afvoer naar een ander land of gewest overwogen worden op voorwaarde dat de installaties waarnaar ge‘xporteerd of afgevoerd wordt onder vergelijkbare exploitatievoorwaarden en kwaliteitseisen werken. b
Compostrichtlijn
Op Europees vlak is een compostrichtlijn in de maak. De strekking van de inhoud is nog vrij vaag. Waarschijnlijk zal de richtlijn beperkingen en normen opleggen qua uitgangsmateriaal en qua compostkwaliteit. Het doel is om op Europees vlak uniforme regels te hebben inzake het product ÒcompostÓ, waaraan in- en uitvoer moeten voldoen. Het zou aan de lidstaten toegelaten worden beperkingen op te leggen qua gebruik, naargelang de compostkwaliteit.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
248
2.2
Verwijdering
2.2.1
Verbranden In Nederland wordt een toename van de verbranding als nuttige toepassing waarbij een maximale energieconversie centraal staat, overwogen. In dit kader behoort co-verwerking van enkele hoogcalorische stromen vanuit Vlaanderen tot de mogelijkheden. Indien voor co-verwerking afval uit het buitenland wordt aangetrokken zijn groene lijst afvalstoffen geen belemmering. Bij oranje lijstafvalstoffen dient er een bepaalde mate van nuttige toepassing te zijn (EVOAprocedure).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
249
3
Kosten en financiering van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval Het MINA-plan 2 legt het opmaken en het uitvoeren van een Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval op (actie 47). Aan het uitvoeren van dit plan zijn een aantal financi‘le consequenties gekoppeld. Dit hoofdstuk behandelt de directe kosten van het in dit plan voorgestelde afvalbeleid voor de gemeente, de gewestelijke overheid en de bedrijven. Tevens gaat het na hoe deze kosten kunnen worden gefinancierd.
3.1
Kosten van het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval De kosten voor de uitvoering van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval zijn voornamelijk in te delen in drie groepen : − − −
de kosten van de gemeenten, die moeten instaan voor de inzameling en de verwerking van het GFT- en groenafval en van het bermmaaisel (gedeeltelijk) de kosten voor de gewestelijke overheid die middelen ter beschikking stelt voor de realisering van het Uitvoeringsplan de kosten voor de bedrijven en KMOÕs die instaan voor de selectieve inzameling binnen het bedrijf en voor de ophaling van de selectief ingezamelde afvalstoffen
Er is een pact gesloten tussen de lokale besturen (gemeenten, É) en de Vlaamse overheid waarbij de lokale besturen als een volwaardige gesprekspartner worden aanzien. Door samenwerking en respect voor elkaars verantwoordelijkheden streeft men naar een betere kwaliteit van bestuur. Deze betere samenwerking probeert men te verwezenlijken door het management, de financi‘n, de regelgeving en de procedures beter op elkaar af te stemmen en het overleg tussen de verschillende organen verder uit te werken. Belangrijke samenwerkingsmiddelen zijn convenants. Deze procedureafspraken wil de Vlaamse Overheid in het kader van dit pact verder ontwikkelen. Een belangrijk knelpunt vormt het toezicht, er dient een goed evenwicht gezocht te worden tussen autonomie en bestuurlijk toezicht. Het tot stand komen van dit pact kan de samenwerking tussen de verschillende instanties alleen maar ten goede komen.
3.1.1
Gemeenten In dit deel is een berekening gemaakt van de kosten voor preventie, selectieve inzameling en de verwerking voor de gemeenten.
3.1.1.1
Preventie De campagnes voor preventie moeten op lokaal niveau worden gevoerd, zodat intercommunales en gemeenten steeds een zekere kost blijven kennen. Op basis van gegevens van Regionale Milieuzorg kan een richtprijs van ongeveer 20 BEF per gezin per jaar of 8 BEF per inwoner per jaar worden vooropgesteld.
3.1.1.2
Recuperatie Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 heeft een richtinggevende doelstelling uitgewerkt voor de hoeveelheid te verwijderen huishoudelijk afval. De hoeveelheid huishoudelijk afval dient in 2001 gedaald te zijn tot 220 kg per inwoner (240 kg per inwoner in grootsteden en kustgebieden), in 2006 tot 200 kg (230 kg) en in 2010 tot 150 kg per inwoner. Aangezien GFT- en Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
250
groenafval in Vlaanderen ongeveer 50 % (in 1996) uitmaken van het huishoudelijk afval is dit de aangewezen stroom om de vermindering van het huishoudelijk afval te bereiken. Dit betekent ook dat gemeenten die deze normen niet halen GFTafval selectief dienen in te zamelen. Wat het groenafval betreft dient alles selectief te worden ingezameld, verwijdering van groenafval van huishoudens is verboden. Met andere woorden de kosten voor selectieve inzameling en verwerking zullen op gemeentelijk niveau de komende jaren toenemen. Anderzijds zullen de kosten niet evenredig stijgen met de hoeveelheid ingezameld organisch materiaal aangezien bij dit scenario minder huishoudelijk afval dient verwijderd te worden tegen een hoog stort- of verbrandingstarief. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten die de selectieve inzameling en de verwerking meebrengt. Wil men deze berekenen dan moet men rekening houden met de kosten voor verwijdering van de niet-recupereerbare fracties. Tabel 61. 1997
GFT Groenafval Bermmaaisel totaal
Kostprijs voor de inzameling en verwerking van GFT- en groenafval, situatie in 1997 en 2001 (in ton en BEF) 2001
Hoeveelheid (ton) 265.000
Kostprijs per kg (BEF) 6,5
Totale kostprijs (BEF) 1.722.500.000
Hoeveelheid (ton) 375.000
Kostprijs per kg (BEF) 6,5
Totale kostprijs (BEF) 2.437.500.000
230.000
2,5
1.150.770.000
575.000.000
267.000
4,3
0
0
150.000
2
495.000
2.297.500.000
642.000
300.000.000 3.888.270.000
Uit Tabel 61 blijkt dat de kosten op Vlaams niveau voor de inzameling en verwerking van GFT- en groenafval de eerstvolgende jaren blijven stijgen. Er is van uitgegaan dat de kostprijs voor de inzameling en verwerking van GFT per ton weinig of niet zal dalen en dat de totale inzamelkost evenredig toeneemt met de ingezamelde hoeveelheid. De kosten voor de inzameling en verwerking van groenafval worden in 2001 iets hoger, aangezien een deel van de ingezamelde hoeveelheid huis-aan-huis wordt opgehaald. Voor de gemeente komt er tijdens de planperiode een kost bij, namelijk voor de verwerking van bermmaaisel. De oppervlakte gemeentelijke wegen in Vlaanderen wordt geraamd op 10ÊtotÊ14.000Êha, met een productie van 8 tot 22 ton maaisel per ha en per jaar. Wanneer we de gemiddelde waarden nemen dan komt er 180.000 ton wegbermmaaisel van gemeentelijke wegbermen per jaar vrij. Wanneer we de preventie- en hergebruikmogelijkheden in rekening brengen, dan mogen we aannemen dat toch nog 150.000 ton bermmaaisel dient verwerkt te worden. De kostprijs voor compostering van bermmaaisel bedraagt ongeveer 2 BEF per kg (transport + verwerking). Voor alternatieve verwerkingstechnieken is geen kostprijs gekend. Indien het organisch bedrijfsafval qua aard, hoeveelheid en plaats van ontstaan vergelijkbaar is met huishoudelijk afval, kan de ophaling van het organisch bedrijfsafval worden ingepast in het gemeentelijk circuit. De extra kosten moeten verhaald worden op de bedrijven.
3.1.2
Gewestelijke overheid De kosten voor de gewestelijke overheid voor de realisatie van het Uitvoeringsplan worden geraamd op ongeveer 500 miljoen BEF per jaar. In totaal is dit ongeveer 2.500 miljoen BEF, gespreid over vijf jaar. De kosten zijn verdeeld over preventie en recuperatie. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
251
De budgetten voorzien voor 2000 en 2001 zijn gebaseerd op deze die goedgekeurd zijn in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, maar zijn aangepast aan nieuwe inzichten en de huidige stand van zaken. In deze voorgestelde budgetten (cf. Tabel 62,Tabel 64 en Tabel 65) zijn enkel de kosten voor financi‘le en praktische ondersteuning (opmaken sensibiliseringsmateriaal) begrepen. De uitvoering van de acties vraagt van de betrokken overheden ook de inzet van extra personeel. De kosten die hiermee verbonden zijn, zijn in de tabellen en de berekeningen niet opgenomen, aangezien ze mee vervat zitten in de goedgekeurde personeelsuitbreiding van de overheid. De gehanteerde kostencijfers hebben enkel een indicatieve waarde en moeten dus met het nodige voorbehoud gehanteerd worden. Een aantal kosten kunnen nog niet worden ingeschat omwille van nieuw te ontwikkelen beleidslijnen, i.c. Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2002-2006. 3.1.2.1
Preventie OVAM stelt informatiemateriaal ter beschikking voor de sensibiliseringscampagnes die intercommunales en gemeenten organiseren. Dit didactisch materiaal moet regelmatig vernieuwd worden om de aandacht levendig te houden. OVAM organiseert sinds 1995 regelmatig opleidingen voor compostmeester. Aangezien als richtlijn vooropgesteld wordt dat op intercommunaal niveau ŽŽn actieve compostmeester op 2.500 inwoners beschikbaar moet zijn, dienen deze opleidingen in de toekomst nog verdergezet te worden. Bovendien dienen de compostmeesters na de opleiding blijvend ondersteund te worden via een goed uitgebouwde compostmeesterwerking. VLACO neemt deze taak over. Hiervoor dienen de nodige gelden vrijgemaakt te worden. Uit een evaluatie van het subsidi‘ringsinstrument is gebleken dat, na aanpassing van de wetgeving ter zake, er vooral financi‘le middelen nodig zijn voor investeringen in differenti‘le tarifi‘ring. Tabel 62.
Sensibilisering Opleiding / ondersteuning compostmeesters Subsidi‘ring Milieuconvenant Onderzoek Totaal
Uitgaven gewestelijke overheid voor preventie (in BEF) 2000 2001 2002 6.000.000 8.000.000 8.000.000 2.000.000 3.000.000 3.000.000 60.000.000 * 2.000.000 70.000.000
30.000.000 ¡ 60.000.000 * 4.000.000 105.000.000
30.000.000 ¡ p.m. 4.000.000 45.000.000 + p.m.
2003 8.000.000 3.000.000 30.000.000 ¡ p.m. 4.000.000 45.000.000 + p.m.
¡ kleinschalige composteringseenheden * preventiecošrdinatoren (werken niet alleen rond organisch afval) p.m. = bedragen pro memorie
Naast de kost om afvalpreventie te promoten moeten we ook een aantal baten in rekening brengen. Immers door preventie wordt er minder afval aangeboden. Uitgaande van een aantal restricties kunnen we stellen dat in regioÕs zonder selectieve inzameling de hoeveelheid organisch materiaal in de huisvuilzak vermindert met ongeveer 80 kg (per inwoner per jaar) bij thuiscomposteerders en dat in regioÕs met selectieve inzameling de hoeveelheid vermindert met circa 25 kg (per inwoner per jaar) bij thuiscomposteerders (zie Deel II1.2.6.3). Als we er nu rekening mee houden dat de verwerking van afval gaat van ongeveer 2.500ÊBEF/ton (composteren) tot 4.500ÊBEF/ton (storten), dan hebben we een besparing van 62,5 tot 200 BEF/inwoner,jaar indien alles gecomposteerd of vergist Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
252
zou worden en een besparing van 112,5 tot 360 BEF/inwoner/jaar indien alles verbrand of gestort zou worden. Met de ophaalkosten dienen we geen rekening te houden aangezien toch steeds een bepaalde hoeveelheid restfractie huis-aan-huis zal moeten worden opgehaald. (zie Tabel 63) Tabel 63.
Besparing door preventie per inwoner per jaar (in BEF)
Besparing/inwoner,jaar Verwerking compostering vergisten verbranden storten
62,5 Ð 200 62,5 Ð 200 112,5 Ð 360 112,5 Ð 360
Voor de preventie bij bedrijven levert de overheid subsidies in het kader van de PRESTI-projecten. De PRESTI-projecten beogen concrete maatregelen die leiden tot afvalvoorkoming en Ðvermindering. De PRESTI 2-projecten zijn gericht op de verschillende federaties. Hierin wordt een subsidie aangeboden van 75 % met een maximum van 2 miljoen per project. De PRESTI 3-projecten zijn gericht op bedrijven waarbij een toelage wordt gegeven van 50 % met een maximum van 500.000 BEF per project. De raming voor 2000 is samengevat in Tabel 64. Tabel 64.
Subsidies in het kader van de PRESTI-projecten (totaal, niet enkel organisch afval)
2000 PRESTI 3 PRESTI 4 3.1.2.2
10.000.000
Recuperatie De meeste middelen voor de uitvoering van het deel recuperatie komen bij de gemeenten terecht als steun voor de selectieve inzameling via het Milieuconvenant. In totaal hebben 284 gemeenten het convenant ondertekend. Het Uitvoeringsplan huishoudelijk afval voorziet 186 miljoen steun aan de gemeenten via het Milieuconvenant selectieve inzameling. Er dienen echter middelen te worden vastgelegd om de continu•teit in de afzet van de selectief ingezamelde en verwerkte afvalstoffen te kunnen garanderen. De overige uitgaven gaan in hoofdzaak naar sensibilisering, monitoring en onderzoek. (cf. Tabel 65) Tabel 65.
Uitgaven gewestelijke overheid voor recuperatie (in BEF) 2000 2001 2002 Sensibilisering 3.000.000 4.000.000 4.000.000 Monitoring beleidsdoelstellingen 5.000.000 5.000.000 5.000.000 Subsidi‘ring 240.000.000 200.000.000 * 200.000.000 * Milieuconvenant selectieve inzameling 186.000.000 186.000.000 p.m. Afzetbevordering 11.750.000 12.750.000 12.750.000 Onderzoek 6.000.000 10.000.000 10.000.000 Totaal 451.750.000 417.750.000 231.750.000 + p.m. * gekoppeld aan actie 21 p.m. = bedragen pro memorie
2003 4.000.000 5.000.000 200.000.000 * p.m. 12.750.000 10.000.000 231.750.000 + p.m.
De subsidi‘ring van de GFT-containers is stopgezet. De kosten van de GFTinzameling zijn te vergelijken met de kosten van de huisvuilophaling zodanig dat er in dit domein financieel geen voor- of nadelen zijn verbonden. Wat de verwerking van GFT- en groenafval betreft heeft dit plan nog volgende voordelen. In 1997 werd ongeveer 275.000 ton GFT afval verwerkt. Dit vertegenwoordigt 34 % van de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
253
hoeveelheid GFT in de huisvuilzak. Het doel is (Uitvoeringsplan Huishoudelijk afval) om tegen 2001 45 % GFT te recupereren uit de huisvuilzak. Dit vertegenwoordigt een hoeveelheid van ongeveer 365.000 ton. Dit wil zeggen dat circa 90.000 ton extra wordt gerecupereerd. Wanneer we ervan uitgaan dat in 2001 het aantal bediende inwoners gestegen zal zijn tot 3.500.000, dan betekent dit een besparing van ongeveer 50 BEF per inwoner per jaar vergeleken met de totale verwijderingskost voor deze extra hoeveelheid ingezameld GFT-afval. (cf. Tabel 66) De opbrengst van de compost wordt niet in rekening gebracht, aangezien er van uit wordt gegaan dat de opbrengst de transport- en promotiekosten van compost dekt. Tabel 66.
Besparing door recuperatie per inwoner per jaar (in BEF)
Besparing/inwoner,jaar Verwerking − Verbranden − Storten 3.1.2.3
50 50
Verwijderen Aangezien verwijdering dient te worden beperkt, worden weinig tussenkomsten vanuit de gewestelijke overheid gepland. De (eventuele) middelen gaan naar onderzoek en monitoring in functie van de Voortgangsrapportage(s).
3.1.3
Bedrijven In het kader van een duurzaam milieu dienen bedrijven meer en meer zorg te besteden aan de afvalproblematiek. Dat hoeft niet altijd een meerkost mee te brengen, afval voorkomen of recupereren kan in sommige gevallen zelfs financieel aantrekkelijk zijn voor het bedrijf.
3.1.3.1
Preventie In het kader van de PRESTI-projecten werden een aantal concrete voorstellen per sector gedaan ter voorkoming en vermindering van afval. De overheid subsidieert een deel van de kosten voor het tot uitvoering brengen van deze maatregelen, een deel van de kosten moeten de bedrijven zelf dragen.
3.1.3.2
Recuperatie De economische, technische en wettelijke omstandigheden zijn in Vlaanderen zodanig ge‘volueerd dat het voor bedrijven steeds interessanter wordt het organisch materiaal selectief aan te bieden. Selectieve inzameling loont in vele gevallen de moeite (56). De kosten van de selectieve inzameling en verwerking dienen echter door het bedrijf gedragen te worden. Meer gestructureerde en gecošrdineerde inzameling kunnen de kosten doen dalen. Over de financi‘le impact van dit plan voor het bedrijf zijn er echter geen concrete gegevens voorhanden.
3.2
Financiering van het afvalbeleid
3.2.1
Gemeenten De kosten voor selectieve inzameling rekent de gemeente door aan haar burgers. De gemeente haalt haar inkomsten uit retributies en belastingen. In het kader van het Uitvoeringsplan Huishoudelijk Afval 1997-2001 stellen de gemeenten Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
254
huisvuilbelastingsystemen voor die gebaseerd zijn op een combinatie van forfaitaire belastingen en verschillende retributies. Voor de bedrijven hanteren gemeenten tarieven volgens de categorie van dienstverlening en de categorie van afval. Een nieuwe trend in financiering is de tariefdifferentiatie : ook lokale overheden worden zich steeds meer bewust van de sturende mogelijkheden van een gepaste tarifering. Het instrument tariefdifferentiatie dient echter met de nodige omzichtigheid te worden gehanteerd.
3.2.2
Gewestelijke overheid Ook de kosten die de Vlaamse overheid maakt, zullen rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald door de burger. Ook op gewestelijk niveau moet worden gezocht naar belastingsystemen met zowel een financierend als regulerend karakter. Een belangrijke bron van inkomsten voor de gewestelijke overheid, waarbij de kost wordt doorgerekend aan de vervuiler, is de afvalstoffenheffing. De milieuheffingen afkomstig van storten en verbranden zullen de volgende jaren sterk afnemen aangezien meer en meer afvalstoffen in het Vlaamse Gewest worden verwerkt.
3.2.3
Bedrijven Het beginsel Ôde vervuiler betaaltÕ betekent dat een bedrijf als producent van afvalstoffen zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor het voorkomen, beperken en verwerken van zijn afvalstoffen. Ook dient het bedrijf de daarmee gepaard gaande kosten zelf te dragen. Via PRESTI 3 kunnen bedrijven echter rekenen op een tijdelijke financi‘le steun als ze preventiemaatregelen uitwerken, een preventieplan opstellen en uitvoeren, evalueren en rapporteren aan de overheid. Anderzijds zullen bedrijven hun milieukosten doorrekenen aan de consument.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
255
4
Sociaal-economische gevolgen/ Werkgelegenheid
Volgens het Milieubeleidsplan moet een nieuw (afval-)beleid rekening houden met de socio-economische aspecten. In een optimale situatie zijn de keuzes die zijn gemaakt in het kader van dit plan, het resultaat van afwegingen binnen een integraal kader. Een dergelijke aanpak staat echter nog in zijn kinderschoenen. Totnogtoe zijn slechts beperkte onderzoeken gepleegd naar de verschillende soorten effecten, en vooral naar de onderlinge wisselwerking tussen de effecten (57). Globaal beschouwd kan men vier belangrijke domeinen binnen het onderzoek naar milieu en werkgelegenheid onderscheiden. De eerste twee analyseren bestaande tewerkstellingseffecten, de laatste twee simuleren mogelijke toekomstscenarioÕs. Vooreerst ontstaan er mogelijke werkgelegenheidseffecten als gevolg van regulerende maatregelen die de overheid neemt ten aanzien van private actoren. Dit kunnen zowel positieve als negatieve, directe als indirecte, korte termijn als lange termijn effecten zijn. Wanneer de overheid het bedrijfsleven onderwerpt aan nieuwe milieureglementeringen, dan kan het werkgelegenheidseffect daarvan bekeken worden voor twee partijen : het vervuilende bedrijf dat onderworpen wordt aan de regulering en de milieubeschermingssector. De taken naar het vervuilende bedrijf toe zijn de bediening van milieuvoorzieningen, het beantwoorden aan de verplichtingen voortvloeiend uit het milieubeleid, het cošrdineren van milieutaken binnen de onderneming, É . Het zijn taken die binnen het bedrijf ge•ntegreerd worden in het bestaande takenpakket, ofwel aanleiding geven tot het aanwerven van extra personeel. Naar schatting 14 ˆ 40 % van de bedrijven voeren de milieutaken uit binnen de eigen onderneming. Het aantal personen dat zich met milieutaken bezighoudt binnen de eigen onderneming bedraagt naar schatting 2 tot 5 % van het aantal personen werkzaam in de Vlaamse industrie, bouw- en dienstensector, zijnde 20.000 ˆ 47.000 mensen. De tijd die besteed wordt aan milieutaken bedraagt gemiddeld 5,2 uur per week per persoon. Er zijn ook negatieve effecten omwille van het milieubeleid. Het milieubeleid blijkt vooral te ween op het al dan niet uitvoeren/uitstellen van geplande projecten en niet zozeer op het inkrimpen van bestaande afdelingen/activiteiten. Dit uitstellen of schrappen van investeringen kan moeilijk omgezet worden in werkgelegenheidsverlies. Algemeen kan men bovendien stellen dat een strenge, effici‘nte overheidsregulering de groei en de concurrentie van een bedrijf kunnen bevorderen. Een sterk ontwikkelde interne milieuzorg als gevolg van strenge reglementeringen kan een land een sterke exportgerichte industrie bezorgen gebaseerd op vergevorderde milieutechnologie‘n. Er is bovendien geen reden om aan te nemen dat schone technologie‘n minder arbeidsintensief zouden zijn. Het belangrijkste deel van uitgaven om aan de milieuvoorwaarden te voldoen gaat naar de milieubeschermingssector. Deze milieubeschermingssector is een zeer diverse sector met zeer veel verschillende bedrijfsactiviteiten (productie, consultancy, monitoring, labowerk, enz.). Gemiddeld stellen de milieubeschermingsbedrijven 17,5 mensen te werk voor taken in verband met milieugoederen en Ðdiensten. Het totaal aantal personen tewerkgesteld in deze
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
256
eco-sector wordt geschat op 14.000 mensen. Daarenboven is het een sterk groeiende sector. Op lange termijn valt er voor de milieubeschermingssector een inkrimping van de werkgelegenheid te verwachten omdat milieuzorg meer en meer ge•nternaliseerd wordt in het bedrijfsleven. Hierdoor kan een transfer verwacht worden van jobs in de milieubeschermingssector naar jobs waarbij taken vervuld worden in het vervuilende bedrijf zelf. Tot slot kan men verwachten dat een aantal remedi‘rende taken verdwijnen en dat nieuwe taken in de plaats komen. Naast de werkgelegenheidseffecten in de private bedrijven zijn er ook werkgelegenheidseffecten in de publieke en semi-publieke sector. Hieronder verstaat men de globale publieke tewerkstelling actief in milieubeleid, milieuorganisaties waarvan de tewerkstelling sterk afhangt van overheidssubsidies, tewerkstelling in onderwijs- en onderzoeksinstellingen en tot slot alle publieke milieu-investeringen in infrastructuur die de overheid zelf uitvoert en exploiteert (rioleringswerken, waterzuivering, É). Door uitbouw van controle en toezicht, zoals in het voorliggende plan is voorgesteld, zal de werkgelegenheid aanzienlijk moeten toenemen. Er is echter nog weinig of geen onderzoek gebeurd naar de kwantitatieve en de kwalitatieve aspecten van de werkgelegenheid in de publieke en semi-publieke sector. Ten derde kan er werkgelegenheid gecre‘erd worden door middel van een mogelijke ecologische belastingshervorming. De centrale idee hier is dat er een verschuiving dient plaats te vinden van belastingen op arbeid naar belastingen op energie, natuurlijke bronnen, afval en vervuiling. In plaats van het ÔgoedeÕ te belasten zou men eerder het ÔslechteÕ belasten. Naast de ecologische belastinghervormingen zijn er, ten vierde, ook nog mogelijke werkgelegenheidseffecten door de integratie van milieuprioriteiten in andere economische domeinen. In dit hoofdstuk is ingegaan op het aspect van de werkgelegenheid als ŽŽn van de sociaal-economische gevolgen van het plan. Van de bijdrage die de uitvoering van het plan levert aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid kan slechts een globaal beeld gegeven worden.
4.1
Preventie De ontwikkeling van de werkgelegenheid bij het bedrijfsleven als gevolg van preventie kan niet kwantitatief worden aangegeven. Enerzijds leidt een duurzame ontwikkeling tot afname van de productie van goederen door een langere levensduur. Anderzijds kunnen nieuwe producten en innovatieve ontwikkelingen leiden tot nieuwe arbeidsplaatsen. Een toename van de werkgelegenheid ligt op gemeentelijk niveau vooral in een toename van de sensibilisering. Dit is een van de taken die voortvloeit uit het Milieuconvenant, waarin het voorstel tot de aanstelling van een intercommunale preventie-ambtenaar aan bod zal komen. Algemeen dient toch te worden gesteld dat afvalpreventie een arbeidsintensieve bezigheid is.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
257
4.1.1
Thuiscomposteren De begeleiding en ondersteuning van thuiscomposteren cre‘ren werkgelegenheid door de opleiding en bijscholing van compostmeesters, de opleiding van leerkrachten, de aanmaak van educatief materiaal, een goede ondersteuning van compostmeesteractiviteiten, enz. É . Thuiscomposteren zou anderzijds ook een inkrimping van (de werkgelegenheid in) de compostsector kunnen betekenen : inzameling, compostering en afzet gebeuren ÔbinnenshuisÕ.
4.2
Recuperatie De selectieve inzameling van de verschillende fracties uit het huisvuil heeft tot gevolg dat de hoeveelheid restafval vermindert. Hierdoor kan worden overgegaan tot een alternerende veertiendaagse ophaling, wat een halvering betekent van het aantal inzamelrondes van de restfractie. In combinatie met de selectieve inzamelrondes zullen meer ophaalrondes worden georganiseerd dan bij de huidige ophaling van integraal huisvuil. Dat levert bijkomende arbeidsplaatsen op. Als gevolg van de selectieve inzameling treedt ook indirecte werkgelegenheid op. Hierbij kan worden gedacht aan de productie van verschillende inzamelmiddelen en voertuigen, toename van overslag en transport en toename van recuperatie. Wat de verwerking betreft komen er in de toekomst nog een aantal GFTcomposteringsinstallaties, groenafvalinstallaties en vergistingsinstallaties bij. Deze installaties zorgen voor directe arbeidsplaatsen. Indirecte werkgelegenheid doet zich onder meer voor door ontwerp, bouw en ontwikkeling van dergelijke installaties, door toelevering aan deze installaties (biofilter, waterzuivering, É) en door de verdere uitbouw van VLACO, in het kader van de afzet en de kwaliteitscontrole van de eindproducten (compost, É).
4.3
Verwijderen (Verbranden / Storten) Door het verbod (art. 5.2.4 en art. 5.2.5 van Vlarea) op de verwijdering van GFTen groenafval zal de werkgelegenheid in deze tak afnemen. Door het verbod (art. 5.2.4 en art. 5.2.5 van Vlarea) op de verwijdering van ongesorteerd bedrijfsafval vanaf 1 juli 2000 zal in de toekomst ook in deze sector de werkgelegenheid afnemen. Toch zitten we met een restfractie die verwijderd dient te worden. Het aanbod van afval zal dus dalen, wat echter geen evenredige afname van het aantal arbeidsplaatsen tot gevolg zal hebben. Er zal immers zowel direct als indirect werkgelegenheid worden bijgecre‘erd omdat enerzijds het bedrijfsafval gesorteerd dient te worden, wat leidt tot meer werkgelegenheid in de recuperatiesector, en anderzijds men bij de verwijdering zal overschakelen op actieve energieterugwinning.
4.4
Besluit Algemeen kan men stellen dat milieureglementeringen geen negatieve impact op de concurrentiekracht van bedrijven hebben en wat directe werkgelegenheidseffecten betreft milieubeleid geen banen kost, integendeel zelfs. Een belangrijk argument is dat de milieukosten een beperkt onderdeel vormen van de totale kosten van bedrijven. In Europa schatte men het aandeel in 1990 op 1,2Ê% in de globale be- en verwerkende nijverheid. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
258
De groei van de werkgelegenheid in de milieusector wordt door de meeste bronnen zeer hoog geschat, tot driemaal hoger dan de globale werkgelegenheidsgroei in Europa tussen 1985 en 1992. De groeiverwachtingen lopen op tot meer dan een 70 % stijging in Europa tussen 1992 en 2005. Veel (laaggeschoolde) jobs zijn terug te vinden in de afvalophaling, afvalverwerking en recyclage. Anderzijds is de omvang van het positief werkgelegenheidseffect niet van die aard dat het milieubeleid zou kunnen worden ingeschakeld als mogelijke oplossing voor de werkloosheid. Veranderingen in de arbeidskosten, de wisselkoersen of de inflatie hebben veel belangrijkere implicaties op de werkgelegenheid.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
259
5
Milieu-aspecten
Milieu en natuur staan zwaar onder druk. De vervuiling van lucht, water en bodem blijft ernstig. De afvalproblemen nemen toe. Milieuproblemen zijn uitermate verscheiden. De opwarming van de aarde, de afname van de ozonlaag, de verzuring van bossen en meren, de verhoogde ozonconcentraties, eutrofi‘ring, ruimtebeslag, verontreinigd oppervlakte- en grondwater, geluidshinder, geurhinder, verspreiding milieugevaarlijke stoffen, versnippering en verlies aan biodiversiteit, het zijn allemaal milieuproblemen. In volgende hoofdstukken bespreken we de invloed van dit plan op de milieuproblematiek. We beperken ons tot die themaÕs uit het MINA-plan 2 waarop dit plan ons inziens enige invloed heeft.
5.1
Milieuproblematiek De aanpak van de milieuproblemen dient eigenlijk te gebeuren op mondiaal niveau. De regelgeving dient dan ook gebaseerd te zijn op een internationale aanpak. Toch kunnen een aantal initiatieven beter op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden genomen. In ieder geval dienen deze initiatieven te zijn afgestemd op cošrdinatieactiviteiten op internationaal en communautair niveau om toekomstige wereldomvattende verplichtingen ten aanzien van het milieu na te komen.
5.1.1
ThemaÕs De milieuproblematiek is niet onder te verdelen in hokjes. Daarom zullen de invloeden van verwerking van afvalstoffen steeds betrekking hebben op verschillende themaÕs, die we overgenomen hebben uit het MINA-plan 2 (58). Toch zullen we proberen zo gericht mogelijk te werken.
5.1.1.1
Verandering van het klimaat door het broeikaseffect Het broeikaseffect of de geleidelijke opwarming van de aarde is een belangrijk mondiaal probleem. Een globale temperatuurverhoging aan de aardoppervlakte doet onder meer de zeespiegel stijgen en bedreigt op lange termijn eilanden en laaggelegen gebieden. Regionale verschillen in deze temperatuurverhoging kunnen effect hebben op weerpatronen, oceaanstromingen en dergelijke. Het broeikaseffect kan ook negatieve gevolgen hebben voor ecosystemen. Het broeikaseffect wordt veroorzaakt door een hoge absorptie van de door de aarde teruggekaatste zonnewarmte. Dit fenomeen komt tot stand door de toenemende concentratie in de atmosfeer van broeikasgassen. Dit zijn gassen die de invallende zonnestraling doorlaten, maar de straling van het opgewarmde aardoppervlak absorberen. De belangrijkste broeikasgassen van antropogene oorsprong zijn : koolstofdioxide, CFKÔs en halonen, methaan, distikstofoxide en troposferische ozon. CO2 is in de eerste plaats afkomstig van de verbranding van fossiele brandstof en de afvalverbranding. CH4 komt onder meer vrij bij de veeteelt (mest), bij afvalverwerking (ana‘robe vergisting) en op stortplaatsen. Het beleid in Belgi‘ is erop gericht om v——r 2000 de nationale CO2-emissie te reduceren. Immers het klimaatverdrag (Rio 1992) en het Protocol van Kyoto bepalen onder meer dat de ge•ndustrialiseerde landen maatregelen nemen om Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
260
v——r 2000 de emissies van broeikasgassen te beheersen en op termijn naar stabilisatie ten opzichte van 1990 te streven. Vlaanderen heeft zich ge‘ngageerd tot een reductie van de CO2 emissie met 5 % in het jaar 2000 ten opzichte van het jaar 1990. De reductiedoelstellingen in het Protocol van Kyoto bevatten voor Belgi‘ een vermindering met 8 % van de totale CO2-equivalente emissies (CO2, CH4, N2O, É) in 2010 ten opzichte van 1990. 5.1.1.2
Verontreiniging door fotochemische stoffen Fotochemische stoffen worden zelf niet uitgestoten. Ze ontstaan door inwerking van het zonlicht op zogenaamde precursoren, namelijk NOx (stikstofoxiden) en VOS (vluchtige organische stoffen). Fotochemische luchtverontreiniging is een complex proces waarbij de intensiteit van de zonnestraling en de temperatuur een belangrijke rol spelen. Ozon verstoort de ademhalingsfunctie bij de mens en berokkent schade aan de vegetatie door een verminderde opbrengst van landbouwgewassen en een verstoring van ecosystemen. De ozontoename in de troposfeer is het gevolg van emissies van koolstof- en stikstofverbindingen.
5.1.1.3
Vermesting Vermesting is de ontregeling van ecologische processen en kringlopen door een overmatige toevoer van nutri‘nten in het milieu. De belangrijkste nutri‘nten zijn stikstof en fosfor. Mest zelf is uiteraard de belangrijkste bron van vermesting, maar ook afvalwater, reststoffen (bijvoorbeeld slib) en gassen dragen ertoe bij. Deze stoffen zijn hoofdzakelijk afkomstig van industrie, huishoudens, landbouw en verkeer. De nutri‘nten bereiken de lucht, het water en de bodem via uiteenlopende mechanismen zoals vervluchtiging, uitspoeling, lozing, afvloeiing, erosie en depositie. Vermesting doet de biodiversiteit dalen, verontreinigt het oppervlaktewater (eutrofi‘ring) en grondwater, bedreigt de drinkwatervoorziening, verstoort bodemprocessen en heeft een nadelige invloed op land- en bosbouwactiviteit. In de mestwetgeving en in de EG-richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, wordt er zeer in het bijzonder naar gestreefd : − −
5.1.1.4
dat de bijdrage uit agrarische bronnen lager wordt en blijft dan 50 mg nitraat per liter in grond- en oppervlaktewateren dat de ammoniakemissie uit de landbouw tegen 2002 wordt verminderd tot 60 % van de in 1990 ge‘mitteerde hoeveelheid
Verzuring Verzuring speelt een belangrijke rol in de verstoring van ecosystemen. Zo sterven bossen af, vergrast de heide, gaat de vitaliteit van planten achteruit, verzuren meren, worden visbestanden aangetast en raakt het grondwater verontreinigd. Verzurende emissies be•nvloeden de luchtkwaliteit. Dit kan aanleiding geven tot gezondheidsproblemen (wintersmog). Verzuring wordt veroorzaakt door zwavel- en stikstofverbindingen. Deze verbindingen zijn afkomstig van gassen als zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak. De ge‘mitteerde gassen worden via advectief transport en dispersieprocessen in de atmosfeer verspreid en ondergaan hierbij mogelijk een Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
261
aantal fysische en chemische transformaties. Zo ontstaan onder andere zuren die via de neerslag uit de atmosfeer worden verwijderd. Dit proces noemt men natte depositie. Naast natte depositie treedt verzuring in belangrijke mate ook op door droge depositie. Bij dit proces komen verzurende gassen en deeltjes via bezinking in contact met vochtige elementen aan het depositieoppervlak. Zowat 70 % van de verzurende deposities wordt als droge stof afgezet. De elektriciteitscentrales zijn de grootste producenten van SO2 en NOx emissies. Ook de landbouw draagt met zijn hoge NH3-emissie bij tot de verzuring. 5.1.1.5
Verspreiding van milieugevaarlijke stoffen Milieugevaarlijke stoffen komen terecht in de atmosfeer, het water of de bodem door rechtstreeks gebruik, via producten of door lozing van afvalstromen. De belangrijkste groepen van milieugevaarlijke stoffen zijn zware metalen, organische micropolluenten en asbest. Zware metalen breken niet af in het milieu en kunnen er schade aan toe brengen. Het aantal organische micropolluenten is zeer hoog en blijft toenemen door steeds nieuwe producten die op de markt komen. Organische micropolluenten worden onder andere gevormd bij verbranding (dioxines) en bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen (DDT). Milieugevaarlijke stoffen kunnen zich in de verschillende milieus (atmosfeer, water, É) over zeer grote afstand verspreiden. Ze kunnen ook overgaan van het ene milieucompartiment naar het andere. Door bioaccumulatie in plant en dier komen deze stoffen in de voedselketen en zo bij de mens terecht.
5.1.1.6
Andere a
Waterverontreiniging
Waterverontreiniging kan optreden door het uitspoelen van percolaatwater bij de composteringsinstallaties. Percolaatwater is relatief sterk belast met organische stoffen (CZV en BZV) en nutri‘nten. Het percolaatwater wordt echter opgevangen in bufferbekkens van waaruit het wordt hergebruikt voor het besproeien van de composthopen. b
Geurhinder
Geurhinder is een niet te onderschatten probleem. Tot op heden is er geen systematisch beleid noch een vorm van normering voor geurhinder ontwikkeld. De verwerkingseenheden nemen tal van (vaak dure) maatregelen om de hinder te beperken. Meting en objectivering om tot een concrete normering te komen zijn zeer complex. Via het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval willen we het onderzoek naar deze problematiek aanscherpen.
5.1.2
Schadelijke stoffen Er zijn veel stoffen verantwoordelijk voor de bovengenoemde milieuproblemen. Hieronder wordt de invloed van de belangrijkste besproken.
5.1.2.1
Koolstofdioxide (CO2) Koolstofdioxide is een stof die op zich onschadelijk is en bij veel natuurlijke processen een rol speelt. De atmosfeer bestaat voor ongeveer 0,03 % uit koolstofdioxide en kan daardoor de zonnewarmte vasthouden. De laatste jaren stijgt het percentage koolstofdioxide waardoor er meer warmte wordt vastgehouden : het broeikaseffect. Koolstofdioxide komt vooral vrij bij de Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
262
verbranding. Door verbranding stoot de mens elk jaar meer dan 22 miljard ton koolstofdioxide de lucht in. Voor een deel blijft het gas daar, zodat de concentratie ervan in de lucht gestadig toeneemt. V——r de industri‘le revolutie bedroeg het gehalte aan CO2 in de atmosfeer ongeveer 0,02Ê%. Halverwege de industri‘le revolutie was het opgelopen tot 0,03 %, een relatieve stijging van 50 %. Op dit ogenblik is het toegenomen tot 0,0358 %. Een eigenschap van CO2 is dat het goed oplost in water, zodat een deel dat in de atmosfeer uitgestoten wordt, wordt gefixeerd in zee‘n en oceanen. Bovendien wordt CO2 gebruikt door planten tijdens de fotosynthese. Fotosynthese is het proces waarbij planten met behulp van zonlicht water en koolstofdioxide omzetten in organische stoffen. Bij het proces komt zuurstof vrij die in de lucht ontsnapt. In de ge•ndustrialiseerde landen is een vermindering met 50 % van de CO2 nodig. 5.1.2.2
Methaan (CH4) Sinds het begin van de industri‘le revolutie nemen de concentraties van methaan in de atmosfeer vooral onder invloed van menselijke activiteiten voortdurend toe. Methaan is een actief broeikasgas dat warmte vasthoudt en de afgifte ervan aan de ruimte belemmert. Dit gas draagt bij tot de stijging van de temperatuur van de atmosfeer en van het aardoppervlak en derhalve tot het broeikaseffect. Op het ogenblik is methaan na koolstofdioxide de belangrijkste factor die tot de opwarming van de aarde bijdraagt (59). Het vermogen van methaan om tot de opwarming van de aarde bij te dragen (GWP) is 62 maal hoger dan dat van CO2. Bovendien is de verblijftijd van methaan in de atmosfeer 12 tot 17 jaar tegen 50 tot 200 jaar voor CO2. Dit houdt in dat een strategie ter vermindering van methaanuitstoot al op vrij korte termijn gevolgen zou hebben voor het broeikaseffect. Een heel belangrijk gegeven is nog dat methaan door eenvoudige verbranding in CO2 wordt omgezet en dat daardoor het opwarmingsvermogen van het gas met 95Ê% afneemt. Immers tijdens de verbranding wordt ŽŽn ton CH4 in 2,75 ton CO2 omgezet. Dit betekent dat, als we de GWP-waarde voor en na verbranding vergelijken, de GWP-waarde van 62 voor methaan voor verbranding uiteindelijk een GWP-equivalent van 2,75 oplevert na verbranding. Als bovendien de verbranding van methaan kan worden gekoppeld aan energiegebruik dan kan dubbele winst worden geboekt omdat het door de verbranding ontstane CO2 wordt gecompenseerd door de besparing aan brandstof die anders nodig was geweest om de energieproductie te dekken. Ongeveer 31,5 % (1990) van de productie van methaan zou afkomstig zijn van de afvalverwerking (stortingsterreinen en slib). Voor methaan zijn nog geen internationale reductiedoelstellingen vastgelegd. Vlaanderen stelt zich tot doel in het jaar 2002 de CH4-emissies tegenover 1990 met 10 % te reduceren.
5.1.2.3
Stikstofverbindingen Stikstofoxiden ontstaan voornamelijk door oxidatie van de in de lucht aanwezige stikstof bij hoge verbrandingstemperaturen. Naast verzuring spelen de stikstofoxiden een belangrijke rol bij de vorming van fotochemische smog en bij de eutrofi‘ring van bodem en water.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
263
Ammoniakgas is een alkalisch gas. Het wordt gedeeltelijk in de atmosfeer omgezet tot het zure ammonium. Een ander gedeelte wordt in de bodem opgenomen door de gewassen en gedeeltelijk geoxideerd tot het zure nitraat. Ammoniakgas draagt ook bij tot vermesting.
5.2
Effecten van verwerking van organisch materiaal op de milieuproblematiek
5.2.1
Rechtstreeks gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof Een deel (vooral slib) van het organisch bedrijfsafval wordt nu nog rechtstreeks gebruikt als secundaire grondstof in de landbouw. Vooraleer de bedrijven hun slib kunnen afzetten in de landbouw, dienen zij een gebruikscertificaat te bezitten van OVAM (milieuhygi‘nisch aspect) en een ontheffing van het ministerie van Landbouw (landbouwkundig aspect). Bovendien dient de afzet gemeld te worden aan de Mestbank (VLM), die eveneens nagaat of de bedrijven over een gebruikscertificaat en ontheffing beschikken. Sommige afvalstoffen kunnen zonder gebruikscertificaat in de landbouw worden afgezet maar dienen wel te voldoen aan de voorwaarden opgesomd in Vlarea. Wat betreft de milieu-hygi‘nische impact van het rechtstreeks gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen, is het belang voor verwerking minder groot. Immers het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof is aan strenge normen gebonden. Deze milieu-hygi‘nische beoordeling wordt geregeld door Vlarea dat voortkomt uit het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, zoals gewijzigd op 20 april 1994. Het uitgangspunt voor het bepalen van de algemene milieuvoorwaarden bij het bodemgebonden gebruik van afvalstoffen is in het ge•dealiseerde geval dat de achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit niet verhoogd worden door het gebruik van secundaire grondstoffen. Dit principe wordt vertaald in de marginale bodembelasting. Daar echter de samenstelling van deze slibs te vergelijken is met mengmest van varkens en runderen, wordt deze stroom een concurrent van dierlijk mest. Het is dan ook logisch dat in het kader van de nieuwe ontwikkelingen van het Mestdecreet, het rechtstreeks gebruik van deze afvalstromen in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn. Verwerking volgens de strategie vanhet Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval zal een vereiste worden. Dit houdt dan natuurlijk in dat er voldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar zal moeten zijn.
5.2.2
Composteren
5.2.2.1
Verwerkingsprocedure Essentieel bij de compostering is de toevoer van zuurstof. De micro-organismen gebruiken zuurstof tijdens de omzetting van het organisch materiaal tot compost. Tijdens deze omzetting worden CO2, water en warmte geproduceerd. Door de grote zuurstofvraag bij GFT-compostering zijn actieve beluchtingsystemen (ventilatoren) noodzakelijk. Samen met deze beluchting (luchtstroom) worden vluchtige verbindingen meegevoerd. Deze verbindingen zijn tussenproducten in de omzetting van organisch materiaal tot koolzuurgas en veroorzaken de verspreiding van geur. De zuurstofvraag tijdens de compostering van groenafval is minder groot dan tijdens de GFT-compostering. Daarom wordt in de praktijk
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
264
voorzien in een voldoende beluchting door de compost regelmatig om te zetten in lage hopen of tafels. 5.2.2.2
Eindproduct GFT- en groencompost bezitten een hoog gehalte aan droge stof en organische stof en een gehalte N, P, K en Mg dat grosso modo vergelijkbaar is met de andere meststoffen. Compost heeft een lage nutri‘ntenbeschikbaarheid waardoor de compost minder invloed heeft op de overbemesting. Compost heeft een hoog gehalte aan effectieve organische stof (= de hoeveelheid organische stof die nog aanwezig is een jaar na toepassing van het product) waardoor nutri‘nten beter worden gebufferd. De beschikbaarheid van stikstof in organische meststoffen en bodemverbeterende middelen kan worden weergegeven aan de hand van een opdeling in verschillende fracties (zie Tabel 67). Daaruit blijkt dat compost een zeer kleine direct beschikbare fractie stikstof heeft ten opzichte van een zeer grote niet beschikbare fractie. Voor de overige producten is de beschikbaarheid voor het eerste jaar duidelijk groter. Tabel 67.
60
N-beschikbaarheid van een aantal bodemverbeterende middelen en meststof ( )
Nm 50 50 20 45 5
Rundveemengmest Varkensmengmest Vaste mest rundvee Vaste mest vleeskuikens VLACO-compost
Stikstoffractie Ne 25 33 40 35 15
Nr 25 17 40 20 80
Nm : minerale stikstof; direct beschikbaar, Ne : gemakkelijk afbreekbaar; beschikbaar < 1 j, Nr : moeilijk afbreekbaar; niet beschikbaar
Tot slot blijkt dat compost op basis van effectieve organische stof over lage gehaltes aan nutri‘nten beschikt. Uit Tabel 68 blijkt dat met een zelfde hoeveelheid effectieve organische stof minder nutri‘nten aan de grond worden toegevoegd. Deze lage gehaltes aan voedingselementen per effectieve organische stof zijn belangrijke pluspunten voor de beperking van uitspoelingsverliezen en de bescherming van het grondwater. Tabel 68.
60
Samenstelling organische meststof ( )
Rundveemengmest Varkensmengmest Vast mest vleeskuikens Champost VLACO-compost
Kg eff. org. stof per ton VS 33 20 183 126 162
Gehalte, kg per 1000 kg eff. org. stof N tot P2O5 K2O 148,5 54,5 206,0 360,0 210,0 360,0 167,8 93,5 123,8 47,4 25,3 71,1 56,4 24,8 42,8
In het Mestdecreet wordt met deze gegevens echter geen rekening gehouden.
5.2.3
Vergisten Vele organische bedrijfsafvalstoffen hebben een beperkte structuur en een hoog vochtgehalte. Hierdoor zijn deze materialen minder geschikt voor a‘robe compostering (gezien de moeilijke beluchting) en overigens ook voor verbranding met energierecuperatie. Bij ana‘robe vergisting levert dit echter weinig of geen problemen op. Bovendien zijn verschillende bedrijfsafvalstoffen vermoedelijk zeer Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
265
goed afbreekbaar, wat zowel a‘roob als ana‘roob resulteert in geringe producties van compost maar waardoor in het geval van ana‘robe vergisting wel veel energie onder de vorm van biogas wordt geproduceerd. Gedurende de ana‘robe vergisting wordt het organisch materiaal omgezet in biogas, een mengsel van methaan (CH4) en koolstofdioxide (CO2), dat kan dienen als energiebron voor de productie van elektriciteit of stoom. Het vergistingproces grijpt plaats in een gesloten fermentor. Het drogestofgehalte in de fermentor varieert van 15 tot 40 % naar gelang van het aangevoerde afval. Het vergiste materiaal uit de fermentor wordt ontwaterd tot 50 % droge stof en dient dan a‘roob gestabiliseerd te worden.
5.2.4
Verbranden met energierecuperatie Het algemene principe bij verbranding is dat het aangevoerde afval zonder voorbehandeling volledig wordt verbrand gedurende 45 ˆ 60 minuten. Door de verbranding ontstaan rookgassen bij een temperatuur van 1.000 ¡C. De rookgassen worden gekoeld tot circa 200 ¡C in een stoomketel. De stoom is een nuttige energievorm die gebruikt kan worden voor verwarming of elektriciteitsproductie. De rookgassen die de ketel verlaten zijn nog beladen met een aantal polluenten zoals vliegas, verzurende gassen (HCl, SO2 en NOx), zware metalen die vervluchtigd werden tijdens de verbranding bij hoge temperaturen (Cd, Hg, Cu, É) en producten van onvolledige verbranding. Tevens worden tijdens de afkoeling van de rookgassen dioxines gevormd. Om de concentratie van deze polluenten te verlagen wordt een rookgasbehandeling toegepast. Alle niet oxideerbare componenten (metalen, glas, zand, É) worden op het einde opgevangen in een ontslakker. Deze restfractie wordt gestort (61).
5.2.5
Storten met biogaswinning Methaan ontstaat in de onderlagen van stortingsterreinen als direct resultaat van de natuurlijke afbraak van organisch afval onder ana‘robe omstandigheden. De organische component van dit afval wordt afgebroken door bacteri‘n die methaan produceren. In de bovenste lagen overheersen door de aanwezigheid van zuurstof a‘robe bacteri‘n die in staat zijn organisch afval om te zetten in koolstofdioxide en water. Zowel het methaan als het koolstofdioxide komen vrij in het milieu waarbij methaan een nadeliger invloed heeft op het milieu dan koolstofdioxide. Daarom is het beter het stortbeleid aan te passen aan volledig a‘robe of volledig ana‘robe omstandigheden. a
Ana‘roob
Wanneer de bovenste laag van een stortingsterrein ondoorlaatbaar is, ontstaan er binnen het terrein gunstige ana‘robe omstandigheden die de vorming van methaangas versnellen. Uitstoot van methaan in de atmosfeer kan worden voorkomen door dit afvalgas te verwijderen, waartoe er binnen het stortingsterrein terugwinputten worden ge•nstalleerd. Dit teruggewonnen gas kan nu dienen om energie, elektriciteit en/of warmte op te wekken. Gas van goede kwaliteit kan ook rechtstreeks aan distributiebedrijven van aardgas worden verkocht. Wanneer er geen mogelijkheden bestaan om het gas te recupereren is het voordeliger voor het milieu om het te verbranden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
266
b
A‘roob
Bij semi-a‘roob beheer van stortingsterreinen wordt lucht in het stortingsterrein toegelaten. Methaan producerende bacteri‘n worden in hun werking belemmerd en daardoor zijn a‘robe bacteri‘n in staat organisch afval in koolstofdioxide en water om te zetten. In vergelijking met ana‘robe stortingsterreinen kan de methaanproductie met 50 tot 80 % worden teruggebracht. Waar organisch afval niet te vermijden is, is het effici‘nt beheer van de stortterreinen een noodzaak om de effecten op het milieu te minimaliseren.
5.3
Effecten van het Uitvoeringsplan OrganischBiologisch Afval op de milieuproblematiek
5.3.1
Verschuiving afvalverwerking
5.3.1.1
Kwalitatief In het kader van een totaalplan voor afvalverwijdering staat het voorkomen van afval centraal. Waar toch afval ontstaat, dient een betere verwerking van het organisch deel ervan te worden bevorderd. Dit plan schept nu een kader om gescheiden inzameling van organisch materiaal te stimuleren en zo het aan de verschillende terugwinprocessen toegevoerde materiaal te verbeteren. Bovendien schept het een kader voor een hi‘rarchie van verwerkingsprocessen. Dit is erop gericht het afval zo hoog mogelijk in de verwerkingshi‘rarchie te laten verwerken. Deze hi‘rarchie, ook Ôladder van LansinkÕ genoemd, bestaat uit de volgende stappen : a) b) c) d) e) f) g)
preventie (product)hergebruik recyclage van materialen met het oog op een hoogwaardige toepassing recyclage van materialen met het oog op een laagwaardige toepassing verbranding met een hoog energierendement verbranden storten
Organisch bedrijfsafval kan zowel direct als indirect worden ingezet als veevoeding. Directe vervoedering is de hoogste vorm van (product)hergebruik aangezien er geen restafval ontstaat en er praktisch geen energie ingestoken dient te worden. Bij de indirecte vervoedering ondergaat het organisch bedrijfsafval een verwerking (ontpakken, mengen, verhitten, É) waarbij de invloed op het milieu afhankelijk is van het soort afval en de soort behandeling (bijvoorbeeld thermische behandeling van keukenafval). Compostering heeft het bijzondere voordeel dat het een rendabele maatregel is, die een vrij hoge opbrengst kan hebben als het eindproduct van voldoende kwaliteit is om als bodemverbeteraar te worden verkocht. Composteren legt een grote hoeveelheid koolstof vast als organische stof in zijn compost. Bij verbranding zou die koolstof allemaal omgezet worden in koolstofdioxide (CO2). Met andere woorden groencompostering verhoogt niet alleen de bodemvruchtbaarheid maar zorgt er ook voor dat het door de planten uit de atmosfeer weggevangen CO2 voor een langere tijd wordt vastgelegd, zodat de kooldioxidebelasting van de atmosfeer afneemt.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
267
Bij vergisting gebeurt het ana‘robe afbraakproces in luchtdichte siloÕs. Vergisten is makkelijk toe te passen op relatief natte substraten zonder dat er structuurmateriaal dient te worden toegevoegd. De korte ana‘robe afbraak leidt tot een kortere verblijftijd in de installatie waardoor er minder plaats nodig is vergeleken met een a‘robe installatie. Wanneer we de energieopbrengst van een vergistingsinstallatie mee in rekening brengen, dan zien we dat de CO2 productie per ton afval aanzienlijk lager ligt bij een vergistingsinstallatie vergeleken met een composteringsinstallatie (62). In de strategie worden vergisten en composteren voor GFT- en groenafval op hetzelfde niveau geplaatst. De keuze is afhankelijk van bedrijfseconomische, procesmatige en milieuhygi‘nische criteria. Voor het verwerken van organisch bedrijfsafval mag men aannemen dat vergisten beter is omwille van de energieopbrengst en omwille van de aard van de afvalstroom. Afval verbranden verdient vanuit milieuhygi‘nisch standpunt gezien de voorkeur boven storten. Verbranden zorgt echter voor de emissie van een aantal stoffen (SO2, NOx, CO, É) die invloed hebben zowel op de lucht, het water, de bodem als de mens. De residuÕs van verbranding zijn terug te vinden in slakken (25Ê%), vliegas (3Ê%) en in de residuÕs van de rookgaszuivering (3Ê%). Deze laatste twee stromen moeten gestort worden. De slakken worden na ontijzering hergebruikt in de bouwsector, voornamelijk als secundaire bouwmaterialen voor funderingen van wegen en als opvulmateriaal bij infrastructuurwerken in ophogingen. De grootste ÔwaardeÕ van verbranding van afvalstoffen wordt gevormd door zijn energie-inhoud. Potentieel heeft circa 3 ˆ 3,5Êkg restafval een zelfde verbrandingswaarde als 1 liter stookolie. Deze energie kan nuttig gebruikt worden na omzetting in stoom of elektriciteit of door rechtstreeks gebruik als brandstof in processen zoals de productie van cement. De netto energieopbrengst is afhankelijk van de soort verbrandingsinstallatie, alleszins is de opbrengst lager dan in de klassieke elektriciteitscentrale. Volledigheidshalve dient toch te worden vermeld dat de emissienormen van verbrandingsinstallaties zodanig streng zijn dat geen enkele industri‘le activiteit, inclusief elektriciteitsproductie, kan tippen aan de rookgaszuiveringsinstallaties die de Vlaamse verbrandingsinstallaties hebben. Afval storten betekent een verlies uit de kringloop waarbij grondstoffen verloren gaan en energie onbenut blijft. Tevens gaat kostbare ruimte verloren. Ongecontroleerde emissies naar de bodem, het grond- en oppervlaktewater zijn nooit uit te sluiten. Het storten van organisch afval draagt bovendien bij aan een verhoogde methaanemissie. Stortplaatsen vereisen tevens permanente nazorg. Zoals in vorige hoofdstukken aangehaald heeft storten de meest nadelige invloed op het milieu. 5.3.1.2
Kwantitatief Hoewel er geen exacte gegevens voorhanden zijn kan men aannemen dat dit plan een sterke verschuiving teweegbrengt in de verwerkingshi‘rarchie. Aangezien het voorkomen van afval financi‘le consequenties heeft voor burgers en bedrijven zal preventie de volgende jaren zeker nog toenemen. Hoewel het uitbreiden van directe vervoedering nog alleen op beperkte schaal mogelijk is, zal de verwerking van afvalstoffen voor indirecte vervoedering de komende jaren nog sterk toenemen. De afzetmarkt en de knowhow zijn er, alleen is er een duidelijk wettelijk kader nodig om investeringen te verantwoorden.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
268
Ook de capaciteit voor compostering en vergisting zal de komende jaren nog uitgebreid worden zodanig dat de selectieve inzameling van afvalstoffen nog zal toenemen. Deze uitbreiding van verwerkingsinstallaties betekent dat er minder organisch afval verbrand of gestort zal worden.
5.3.2
Afvalverwerking als alternatieve energiebron
5.3.2.1
Ôgroene frankÕ De liberalisering van de energiemarkt is een onomkeerbaar gegeven. De liberalisering houdt voor de uitbouw van de hernieuwbare energiebronnen een gevaar in omdat momenteel een aantal vormen economisch niet rendabel zijn. Uit zichzelf zullen de marktactoren dan ook niet de nodige initiatieven nemen om een substantieel aandeel van de elektriciteits- en warmteproductie via het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te produceren. Daarom voorziet de Vlaamse Overheid in een aantal steunmaatregelen voor het energetisch gebruik van hernieuwbare energiebronnen. Bedrijven kunnen ecologiesteun aanvragen voor grondstofbesparende, energiebesparende of milieuvriendelijke investeringen. Voor investeringen in hernieuwbare energiebronnen hebben kleine ondernemingen recht op 20 % steun, middelgrote en grote bedrijven kunnen 10 % ecologische steun aanvragen. Energiebesparende investeringen komen ook in aanmerking voor een verhoogde fiscale aftrek tot 13,5 %. De Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie kent bovendien 35 % investeringssteun toe aan innovatieve projecten inzake energiebesparing (demonstratieprojecten). Een andere steunmaatregel is dat bij teruglevering van elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen, bovenop de gewone terugleververgoeding (die ondermeer afhankelijk is van de beschikbaarheid), een extra-tarifaire vergoeding wordt toegekend van 1 BEF/kWh (Ôgroene frankÕ). Deze vergoeding wordt bepaald door het ControlecomitŽ voor de Elektriciteit en het Gas en gedurende 10 jaar gegarandeerd voor projecten uitgevoerd voor eind 2003. Op dit ogenblik wordt de vergoeding enkel toegekend aan elektriciteit afkomstig van waterkracht, windenergie, zonne-energie, biogas (stortgas) en organisch landbouw- en bosbouwafval. Deze extra-tarifaire steun van 1 BEF/kWh wordt op 2 BEF/kWh gebracht voor de productieinstallaties op basis van hydraulische of windenergie van een ontwikkelbaar vermogen van maximum 10 MW per site. Omwille van het economisch rendabel zijn en het feit dat men de afvalproductie (in plaats van preventie) niet wil aanmoedigen, blijft de energiewinning uit biomassa (onder andere elektriciteitproductie uit HVVIÕs) verstoken van deze maatregelen. Naar de toekomst toe kan het echter wenselijk zijn voor verwerkingstechnologie‘n voor organisch afval, die naast een kwalitatief hoogwaardig eindproduct eveneens een netto energieopbrengst realiseren, gelijkaardige maatregelen te nemen (cf. actie 56). Biomassa in Õt algemeen en organisch afval in Õt bijzonder bieden een enorm potentieel. Biomassa vertegenwoordigt twee derde van de mogelijke alternatieve energiebronnen. Bovendien is het omwille van de klimatologische en geografische beperkingen van Vlaanderen gemakkelijker (rendabeler) deze sector verder uit te breiden in plaats van andere sectoren (wind-, hydraulische-, zonneenergie, É).
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
269
Deze evaluatie zal verder uitgewerkt worden in actie 54 en actie 56 van het Uitvoeringsplan. Het ontwerpdecreet voor de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt in het Vlaamse Gewest voorziet de invoering van groene stroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen (vanaf 2001). Deze certificaten krijgen een waarde door alle elektriciteitsleveranciers te verplichten een percentage van hun leveringen te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. Het te bereiken aandeel groene stroom start van 0,77% in 2001, en stijgt jaarlijks met een co‘ffici‘nt 1,163 om 3 % te bereiken in 2010. Om aan deze verplichting te voldoen, dienen zij elk jaar de vastgelegde hoeveelheid groene stroomcertificaten voor te leggen. Voor het ontbrekend gedeelte moet een boete betaald worden. Op deze manier kan een handel in groene stroomcertificaten ontstaan die een zeer sterke impuls zal betekenen voor de toepassing van hernieuwbare energiebronnen. De Vlaamse regering bepaalt jaarlijks welke hernieuwbare energiebronnen in aanmerking komen. Groene stroomproducenten zullen in een overgangsfase de keuze kunnen maken tussen dit nieuwe systeem en het bestaande systeem met de groene frank(en). Met de liberalisering van de energiemarkt geven de groene stroomcertificaten momenteel de beste garantie dat energierecuperatie uit biomassa gestimuleerd wordt. Naast de financi‘le ondersteuning van elektriciteit uit biomassa moet eveneens een zelfde financi‘le ondersteuning gegeven worden aan de valorisatie van warmte uit biomassa. Deze regelgeving zal in kader van actie 56 nog verder opgevolgd en/of uitgewerkt worden. 5.3.2.2
Vergelijking met andere alternatieve energiebronnen De opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen lijkt op het eerste gezicht uitermate milieuvriendelijk. Afgezien van de verstoring van het landschap treedt geen of weinig directe verontreiniging op en er wordt brandstof bespaard. Wanneer de milieu-impact over de gehele levensloop volgens een Ôvan wieg tot grafÕ benadering wordt berekend, moet dit beeld genuanceerd worden. a
Zonne-energie
Een zonnecel bestaat uit silicium dat uit kwartszand wordt gewonnen. Het fotovolta•sch effect is de omzetting van (UV- en infraroodstraling) zonlicht in elektrisch vermogen. Elektriciteit uit zonnecelsystemen blijft de komende jaren nog aanzienlijk duurder dan traditioneel opgewekte elektriciteit. Zonne-energie op grote schaal is nog in een ontwikkelingsfase en door de hoge kostprijs voorlopig nog niet geschikt voor de productie van Groene Stroom. Enkel het opwekken van warmte door zonne-energie is economisch rendabel. b
Windenergie
Windmolens zetten energie uit wind om in elektriciteit. Windenergie is op dit moment de meest haalbare vorm van elektriciteit uit duurzame energie. c
Hydro-energie
Bij waterkracht wordt het hoogteverschil waarop water zich in de natuur bevindt, benut om generatoren aan te drijven die elektriciteit opwekken. In Vlaanderen zijn geen geschikte locaties te vinden waar men een dergelijke elektriciteitsvoorziening op grote schaal kan toepassen.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
270
Wanneer we rekening houden met de potenti‘le bijdrage aan een duurzame energievoorziening en de economische finaliteit dan zien we dat, na windenergie, de omzetting van diverse stromen biomassa/afval in nuttige energie ŽŽn van de belangrijkste technologie‘n is.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
271
Noten 1
Berekend op basis van gegevens van Regionale Milieuzorg voor 1997, uit Jaarverslag 1997.
2
Viaene J., Gellynck X., Vanden Driessche S. & Eggermont P. (1997) : Evaluatie en optimalisatieÊ: preventie en recuperatie van GFT- en groenafval in West-Vlaanderen, uitgevoerd in opdracht van OVAM - Cel Planning en Databeheer, Universiteit Gent, Afdeling AgroMarketing, Gent
3
Subsidi‘ringsbesluit van 23 maart 1994 (Belgisch Staatsblad 16 juni 1994), verlengd met besluit van 18 maart 1997 (Belgisch Staatsblad 10 juni 1997).
4
OVAM, Bestuur Planning en Onderzoek (1998) : Sorteeranalyse-onderzoek huisvuil Dilbeek, Mechelen, 37 p. + bijlagen
5
Viaene J., Gellynck X., Vanden Driessche S. & Eggermont P. (1997) : Evaluatie-onderzoek Dilbeek - GFT- en groenafval, Evaluatie-onderzoek Dilbeek - verpakkingsafval, uitgevoerd in opdracht van OVAM - Afdeling Preventie en Recuperatie, Universiteit Gent, Afdeling AgroMarketing, Gent
6
Viaene J., Gellynck X. & Goossens E. (1996) : Evaluatie-onderzoek preventiedoelstellingen Uitvoeringsplan GFT- en groenafval - Executive summary, uitgevoerd in opdracht van OVAM Bestuur Planning en Onderzoek, Universiteit Gent, Afdeling Agro-Marketing, Gent
7
Viaene J., Gellynck X., Vanden Driessche S. & Eggermont P. (1997) : Evaluatie en optimalisatieÊ: preventie en recuperatie van GFT- en groenafval in Vlaams-Brabant, uitgevoerd in opdracht van OVAM - Cel Planning en Databeheer, Universiteit Gent, Afdeling AgroMarketing, Gent
8
OVAM, Cel Planning en Databeheer (1998) : Sorteeranalyse-onderzoek huisvuil VlaamsBrabant, Mechelen, 54 p. + bijlagen
9
OVAM, Cel Planning en Databeheer (1998) : Sorteeranalyse-onderzoek huisvuil WestVlaanderen, Mechelen, 49 p. + bijlagen
10
Allaert G., Vanfleteren H., Castelein E. & Versluys L. (1996) : Typologie en classificatie van Vlaamse gemeenten in relatie met huisvuilproductie, uitgevoerd in opdracht van OVAM Bestuur Planning en Onderzoek, Universiteit Gent, Vakgroep Ruimtelijke Planning, Gent
11
ComitŽ Jean-Pain (1994) : Workshop - Groenafvalverwerking in de gemeente : G. Van Dale : Thuiscomposteren - belang en promotie in de gemeente (01.03.94)
12
ComitŽ Jean-Pain : humus news, vol. 13, nr. 3 (1997) : J. Ryckeboer, J. Coosemans en S. Cops, Katholieke Universiteit Leuven, Lab. Voor Fytopathologie en PlantenbeschermingÊ: De fytosanitaire eigenschappen van compost - Case study : de eliminatie van TMV, Heterodera Schachtii, Meloidogyne incognita, Plasmodiophora brassicae en tomatenzaden tijdens de compostering van GFT- en groenafval (niet gepubliceerd)
13
Viaene J., Gellynck X. & Vanden Driessche S. (1998) : Eindevaluatie van het afvalvoorkomingsproject Dilbeek, uitgevoerd in opdracht van OVAM - Afdeling preventie en recyclage door Universiteit Gent, Afdeling Agro-Marketing, Gent
14
VLACO, Activiteitenverslag 1996
15
Zwaenepoel a. (1993) : Beheer en typologie van wegbermvegetaties in Vlaanderen, doctoraatsverhandeling, RUG, 1.100 p.
16
OVAM, Afdeling Afvalstoffenbeheer (1999) : Sorteeranalyse-onderzoek huisvuil Regionale Milieuzorg, Mechelen, 38 p. + bijlagen
17
OVAM, Bestuur Planning en Onderzoek (1996) : Sorteeranalyse-onderzoek huishoudelijke afvalstoffen 1995-1996, Mechelen, 60 p. + bijlagen Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
272
18
Uit het sorteeranalyse-onderzoek huishoudelijke afvalstoffen 1995-1996 blijkt dat per inwoner en per jaar 13,72 kg niet-recupereerbaar papier en karton in de huisvuilzak wordt gevonden en 14,44 kg hygi‘nische fractie. Dit is in totaal 28,16 kg per inwoner en per jaar. De hygi‘nische fractie bestaat naast wegwerpluiers echter ook uit andere hygi‘nische verbanden. Aangenomen mag worden dat de wegwerpluiers het belangrijkste aandeel uitmaken. De totale hoeveelheid niet-recupereerbaar papier en karton en wegwerpluiers wordt op basis van deze veronderstelling geschat op 25 kg per inwoner en per jaar.
19
Eigen onderzoek van Igean
20
Door Vlarea wordt het gebruik van wegbermmaaisel op akkerland als organische bemesting vanaf 01.06.98 onmogelijk gemaakt, aangezien wegbermmaaisel niet erkend is als secundaire grondstof voor gebruik in of als meststof of als bodemverbeterend middel. Vlarea verbiedt bovendien het storten van selectief ingezameld groenafval vanaf 01.07.98, maar maakt wel een uitzondering voor Ôafvalstoffen voortkomende uit het onderhoud door gemeentelijke dienstenÕ. Hetzelfde geldt voor groenten- en fruitresten die v——r Vlarea vaak als groenbemester werden gebruikt.
21
Annals of Agricultural and Environmental Medicine, vol. 4, no. 1, 1997 : International meeting, Waste collection and recycling Ð Bioaerosol exposure and health problems ( 13-14 september 1996 in Denemarken)
22
OVAM Ð ComitŽ Jean-Pain (1994) : Handboek verwerking wegbermmaaisel, Mechelen, 52 p.
23
Debackere K., Vermeulen H. & Zimmerman E. (1998) : Evaluatiestudie van het PRESTIprogramma, uitgevoerd in opdracht van OVAM, KULeuven, Departement Toegepaste Economische Wetenschappen, Leuven
24
De Wilde B. & Wierinck I. (1996) : Karakterisatie van organische bedrijfsafvalstoffen met betrekking tot ana‘robe vergisting, studie uitgevoerd door OWS in opdracht van OVAM
25
WES (1995) : Composteringsinstallaties voor organisch bedrijfsafval in de provincie WestVlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van VLAR
26
Het studiesyndicaat werd in 1995 opgericht door de OVAM, VLAR en DRANCO. Doel van het syndicaat was inzicht te verwerven in de haalbaarheid van de ana‘robe verwerking van composteerbaar organisch bedrijfsafval (eerste fase) en vervolgens het opstellen van een bussinessplan (tweede fase). De belangrijkste conclusie van het studiesyndicaat is dat het mogelijk is om in Vlaanderen een vergistingsinstallatie, specifiek voor organisch bedrijfsafval, te realiseren.
27
Fevia-enqu•te organische stromen (1998)
28
Belgapom Ð Vekmo : Aardappelschilbedrijven Ð Sectorstudie (PRESTI-project)
29
Indien vlees aanwezig is in het afval, moet al het afval beschouwd worden als dierlijk afval en verwerkt worden volgens de normen voor dierlijk afval
30
VGB - Ecolas (1996) : Preventie en Milieuzorg in de groentenverwerkende industrie Ð Sectori‘le studie (PRESTI-project)
31
Mondelinge informatie van douane en bedrijven die in deze sector werkzaam zijn.
32
Tanghe S. (1995) : Problematiek rond composteerbare organische afvalstoffen afkomstig van grootkeukens, scriptie begeleid door OVAM - Bestuur Planning en Onderzoek, Universiteit Gent, Centrum voor Milieusanering
33
Cobelpa, reactie op Ontwerp Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
34
STEM (1994) : Studie van bedrijfsafvalstoffen in Vlaanderen Ð Pulp, papier en karton, intern OVAM rapport
35
Feanvian Ð Ecolas (1996) : Preventie en Milieuzorg in de vleesverwerkende industrie Ð Sectori‘le studie (PRESTI-project)
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
273
36
Viaene J. & Goethals N. (1994) : Inzameling en verwerking van bedrijfsspecifieke afvalstromen in land- en tuinbouw, uitgevoerd in opdracht van OVAM - Bestuur Planning en Onderzoek, door Universiteit Gent, Afdeling Agro-Marketing
37
Champost (1997) : brochure van het Provinciaal Centrum voor Land- en Tuinbouw, afdeling champignonteelt, met steun van provincie West-Vlaanderen,
38
De Belgische Vleesindustrie (1993)
39
Mondelinge mededeling federatie Belgische vleeswarenindustrie.
40
Bruggeman V. (1998) : De afzet en verwerking van organische afvalstromen in de dierlijke voeding, uitgevoerd in opdracht van OVAM Ð Cel Planning en Databeheer, door K.U.Leuven, Departement Dierproductie, Laboratorium voor fysiologie en immunologie der huisdieren
41
Onder omvorming wordt verstaan : de afvalstof zodanig behandelen dat het eindproduct rechtstreeks herbruikt kan worden zonder dat er een verdere verwerking/behandeling op vereist is. Worden beschouwd als Ôomvorming/verwerking/behandelingÕ : de traditionele bewerkingen die op afvalstoffen gebeuren, zijnde mechanische, biologische of fysisch-chemische behandeling (cf. Indelingslijst Vlarem I). Ook het verwijderen van verpakkingen (bv. vervallen zuivelproducten uit de distributiesector) om de stoffen daarna zonder enige andere behandeling in bulk af te voeren of het uitsluitend mengen met andere stoffen, wordt in deze context beschouwd als een verwerking of ÔomvormingÕ van afvalstoffen (standpunt OVAM).
42
TNO studie : verhitting gedurende 5 minuten op minimaal 95 ¡C reduceert virussen, waaronder varkenspest en mond- en klauwzeer, zodanig dat er geen gevaar voor verspreiding van de virusziekte bestaat.
43
De richtlijn 90/667/EEG bepaalt dat hoog-risicomateriaal moet worden verhit tot de deeltjes (tot 50 mm) gedurende 20 minuten een inwendige temperatuur van ten minste 133 ¡C bereiken bij een druk van 3 bar ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong. Dezelfde normen gelden voor de inactivering van de agentia van Spongiforme Encefalopathie (o.a. Bovine SE prion) (Beschikking 96/449/EG). De verwerking van keukenafval tot veevoeder volgens deze Europese richtlijnen geeft dus voldoende zekerheid dat eventueel aanwezige ziekteverwekkers gedood worden.
44
Dierlijk afval wordt zowel in de Europese richtlijn 90/667/EG als in het besluit dierlijk afval gedefinieerd als Ôdode dieren of dode vis, geheel of delen ervan en producten van dierlijke oorsprong, die niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen, keukenafval en etensrestenÕ.
45
Stoop, M. (1990). Het gebruik van natte (industri‘le) bijproducten in de varkenshouderij : een verkenning van de Nederlandse situatie. Technische Universiteit Eindhoven.
46
Voederkost : met droge voeders : 18-22 BEF/kg groei ; met brijvoeding : 12-18 BEF/kg groei. Investeringskosten (stallen + brijvoederinstallatie) : 4000 BEF/ varken ; Afschrijving op 15 jaar aan een lening van 6.6 % ,rente 3 % geeft ongeveer 400 BEF kosten per dier.
47
De geraamde bedragen zijn afgeleid uit gesprekken met mensen uit de betrokken sectoren.
48
Beleidsbrief ENERGIE 1999; Beleidsbrief neergelegd door Eric Van Rompuy Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en media.
49
Tekst/verslag van Financi‘le cel Biomassaplatform Vlaanderen, verwezen naar studie van prof. De Ruyck (1996) gebaseerd op studies van ETSU, Novem en de TERES I en II-studies
50
Horizon 2010, Plan wallon des dŽchets; le ministre de lÕEnvironnement, des Ressources naturelles et de lÕagriculture pour la RŽgion Wallonne.
51
Six W. en De Baere L. (Organic Waste Systems) : Ana‘robe compostering : praktijkervaringen met de Dranco installatie
52
Het deel instrumenten is gedeeltelijk gebaseerd op het Vlaamse milieubeleidsplan 1997-2001 (MINA-plan 2), het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 en de Voortgangsrapportage 1998 van het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001. Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
274
53
Deconinck D., Verbruggen A. en Couder J. (1997): Gemeentelijke belastingen en retributiesystemen voor de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval, enqu•teresultaten 1996, uitgevoerd in opdracht van OVAM, UFSIA, departement STEM. Viaene J., Gellynck X. en Vandenberghe K. (1998): Inventarisatie huisvuilbelasting- en retributiesystemen voor inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in Vlaanderen, uitgevoerd in opdracht van OVAM, Universiteit Gent, afdeling agro-marketing.
54
OVAM, Afdeling Afvalstoffenbeheer, Dienst Gemeenten en Huishoudelijke afvalstoffen (1999) : Voortgangsrapportage 1999 Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, Mechelen 54 p. + bijlagen
55
HIVA (1999) : Het effect van huisvuilbelastingen en retributies op het aanbod van huishoudelijk afval, uitgevoerd in opdracht van OVAM, 95 p.
56
OVAM (1999) : Uitvoeringsplan Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen
57
HIVA, Tewerkstellingseffecten van milieubeleid : literatuurstudie, uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Minister van Leefmilieu en Tewerkstelling.
58
MINA-plan 2, Het Vlaamse milieubeleidsplan 1997-2001
59
Commissie van de Europese Gemeenschap, Strategienota inzake het verminderen van de uitstoot van methaan.
60
Vlacovaria n¡3, september 1998, vergelijking compost- andere bodemverbeterende middelen.
61
Haalbaarheids-MER voor de realisatie van de nodige eindverwerkingscapaciteit voor een gedeelte van de provincie Antwerpen en voor de provincie Limburg
62
Proceedings october 1998, Anaerobic digestion capacity in Europe for recovery of energy from solid waste. Ana‘robe compostering : praktijkervaringen met de Dranco installatie, W. Six en L. De Baere.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval
275
Bijlage 1
Literatuurlijst
Basisteksten Federaal en regionaal niveau Wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt Ministerieel besluit van 11 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, zoals herhaaldelijk gewijzigd Koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen, zoals herhaaldelijk gewijzigd Koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidi‘ring van bepaalde werken, leveringen en diensten die het Vlaamse gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, zoals herhaaldelijk gewijzigd Koninklijk besluit van 10 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding, zoals herhaaldelijk gewijzigd Besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991, tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake milieuvergunning Besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de inzameling en verwerking van dierlijk afval, zoals herhaaldelijk gewijzigd Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygi‘ne, zoals herhaaldelijk gewijzigd Besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997, tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en Ðbeheer (Vlarea) Decreet van het Vlaams Parlement van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd Decreet van het Vlaams Parlement van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten Decreet van 28 juni 1995 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999 (december 1996) Kelchtermans T. (oktober 1996) : Het leefmilieu in Vlaanderen, Beleidsbrief 1997, 35 p. Europees niveau Commissie van de Europese Gemeenschappen (30 juli 1996) : Mededeling van de commissie betreffende de actualisering van de communautaire strategie van het afvalbeheer
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
1
Raad van Europese Gemeenschappen (30 juli 1996) : Ontwerp Resolutie van de Raad betreffende het afvalstoffenbeleid Raad van Europese Gemeenschappen (1993) : Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1995 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 30, p. 1-28 Richtlijn 75/442/EG betreffende afvalstoffen aangepast via Beschikking van de Commissie van de EG 96/350/EG Richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen Richtlijn 43/93/EEG van 14 juni 1993 omtrent de hygi‘ne van voedingswaren De Raad van de Europese Unie (15 november 1996) : Strategienota inzake het verminderen van de uitstoot van methaan, 42 p. De Raad van de Europese Unie (3 juni 1998) : Gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld op 3 juni 1998 met het oog op de aanneming van een richtlijn van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen Beschikking van de Commissie (94/381/EG) van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit Nederland AOO : Milieu-effectrapport Ontwerp Tienjarenprogramma Afval 1992 - 2002 AOO : Milieu-effectrapport Ontwerp Tienjarenprogramma Afval 1995 Ð 2005 AOO (1997) : Programma gescheiden inzameling van bedrijfsafval, 47 p.
OVAM-publicaties OVAM (1993) : Milieuheffingen Ð Een instrument voor een Vlaams Milieubeleid, uitgevoerd door VUB en RUCA OVAM, Bestuur Planning en Onderzoek (1995) : Uitvoeringsplan GFT- en groenafval, Mechelen, 163 p. OVAM, Cel Planning en Databeheer (1997) : Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, Mechelen, 245 p. + samenvatting OVAM, Cel Planning en Databeheer (1997) : Analyse van de Oud papiermarkt in Vlaanderen tot 1996, Mechelen, 94Êp. OVAM, PRESTI : sectori‘le studies en handleidingen van de verschillende sectoren : voedingssector, havensector, houtverwerkende sector, garagesector, recuperatiesector, chemische sector, verzorgingssector, slachthuizensector, grafische sector, bouwsector, industri‘le metaalverwerkende nijverheid, kunststofverwerkende nijverheid, rubbersector, natuursteenbewerkende sector, textielsector, papiersector, ambachtelijke metaalverwerkende sector, carrosseriesector en metaalhandel
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
2
OVAM, Cel Planning en Databeheer (1998) : Voortgangsrapportag 1998 Ð Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, 46 p. OVAM, Afdeling Afvalstoffenbeheer (1999) : Ontwerp Uitvoeringsplan gescheiden inzameling bedrijfsafval van KMO's
Andere referenties AMINAL (1997) : MINA-plan 2, Het Vlaamse Milieubeleidsplan 1997 Ð 2001, Brussel, 256 p. Beleidsnota van de Technische Werkgroep Milieuheffingen (1996), 31 p. De financieel economische tijd (21 februari 1998) : Mestverwerking is vooral een politieke fictie Derden A., Vaesen A., Konings F., ten Have P. en Dijkmans R. (1998) : Beste Beschikbare Technieken voor het be- en verwerken van dierlijke mest, studie uitgevoerd door Ecolas en CIOM/IMAG-DLO in opdracht van het VITO-BBTKenniscentrum Humus News (jan. Ð feb. Ð mrt. 1998) : Groencompostering vermindert broeikaseffect, p. 2. KB, Weekberichten (5 juni 1998) : Varkenshouders en mestactieplannen, p. 7. Landbouw & Techniek (23 mei 1997) : Mestverwerking stand van zaken, p. 2. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998) : Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, 594 p. SERV (1995) : Onderzoek naar de financiering van het Vlaamse milieubeleid Studiedag ÒReststoffen recycleren in de landbouwÓ (6 maart 1998), organisatie GOM Vlaams-Brabant, Strombeek-Bever TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie (1998) : Nederlands geurhinderbeleid bij GFT-composteringsbedrijven, p. 26 + bijlagen Verbruggen (red) (1998) : MIRA-T 1998, Milieu en natuurrapport Vlaanderen, VMM en Garant, p.375. VEV-dossier (1996) : Milieuheffingen in Vlaanderen VLACO (1996) : VLACOÕs praktijkgids composteren, Mechelen, 200 p. VUB Ð RUCA (1995) : Financierende en regulerende effecten van milieuheffingen, Een strategische visie 1995-2000, Eindrapport, studie uitgevoerd in opdracht van OVAM
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
3
Bijlage 2
Afkortingen
ABS
Algemeen Boerensyndicaat
ALARA
As Low As Reasonably Acceptable
ALT
Administratie Land- en Tuinbouw
AMINAL
Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer
ANRE
Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw)
AOO
Afval Overleg Orgaan (Nl)
ARAB
Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming
AROHM
Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen
AWV
Administratie Wegen en Verkeer
AWZ
Administratie Water- en Zeewezen
BB
Boerenbond
BBT
Beste Beschikbare Technieken
BCZ
Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie
BELGAPOM
Belgische aardappelhandel en verwerkende industrie
BEMEFA
Beroepsvereniging van de Mengvoederfabrikanten
BIVEX
Beroepsvereniging van de Internationale Vlees- en Veehandel, de Belgische Exportslachthuizen en Exportuitsnijderijen
BOOM
Besluit Overig Gebruik Organische Meststoffen (Nl)
BSE
Bovine Spongiform Encephalopathy
BTW
Belasting op Toegevoegde Waarde
BZV
Biologisch Zuurstofverbruik
C/N
Koolstof/Stikstofverhouding
CBB
Confederatie der Belgische Brouwerijen
CEM
Commissie Evaluatie Milieu-uitvoeringsreglementering
CFK
Chloorfluorkoolwaterstof
Cobelpa
Vereniging van de Belgische Fabrikanten van Papierdeeg, Papier en Karton V.Z.W.
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
4
DDS
Intercommunale Dender-Durme-Schelde
DG4
Directoraat-generaal 4 van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector
DG5
Directoraat-generaal 5 van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, Bestuur voor de dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten
ds
Droge stof
EAC
Europese Afvalstoffencatalogus
EEG
Europese Economische Gemeenschap
EG
Europese Gemeenschap
EMAS
EU-Milieubeheers- en Milieuauditsysteem
EOX
Extracted organic halogens
EU
Europese Unie
EVOA
Europese verordening betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap
FEBEM
Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer
FEDIS
Federatie van de Distributiesector
FENAVIAN
Nationale Federatie der Fabrikanten van Vleeswaren en Vleesconserven
FEVIA
Federatie Voedingsindustrie Ð FŽdŽration de lÕIndustrie Alimentaire
gew%
Gewichtsprocent
GFT-afval
Groente-, fruit- en tuinafval
GIP
Grensinspectieposten
GMP-regeling
Good Manufacturing/Managing Practice
GWh/jaar
Giga Watt uur/jaar
GWP
Global warming pot
HACCP
Hazard Analysis Critical Control Point
HAVILAND
Intercommunale maatschappij voor de ruimtelijke ordening en de economisch-sociale expansie van het arrondissement Halle-Vilvoorde
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
5
IBOGEM
Intercommunale voor Huisvuilverwijdering voor Burcht en Omliggende Gemeenten
IDM
Intercommunale voor Huisvuilverwerking DurmeMoervaart
IGEAN
Intercommunale Grondbeleid en Expansie Antwerpen
IGEMO
Intercommunale voor Ontwikkeling van het Gewest Mechelen en Omgeving
IHK
Intercommunale voor Huisvuilverwijdering kanton Kontich
IKB
Integrale Ketenbewaking
ILVA
Intercommunale Vereniging Land Van Aalst
IMOG
Intercommunale Maatschappij voor Openbare Gezondheid in het Gewest Kortrijk
INCOVO
Intercommunale voor preventie, selectieve inzameling en verwerking van afvalstoffen Vilvoorde en Omliggende
INTERAFVAL
Samenwerkingsverband van de VVSG en een meerderheid van de Vlaamse afvalintercommunales
INTERCOMPOST
Intercommunale vereniging voor huisvuilverwerking (Zuid-Limburg)
INTERLEUVEN
Intercommunale Maatschappij voor de Ruimtelijke Ordening en de Economisch-Sociale Expansie van het Arrondissement Leuven
INTERRAND
Intercommunale vereniging voor de ophaling van afvalstoffen in de gemeenten van de vroegere Randfederatie Tervuren
INTERZA
Intercommunale regio Zaventem
IOK
Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen
ISO
International Standard Organisation
ISVAG
Intercommunale voor Slib- en Vuilverwerking Antwerpse Gemeenten
IVAGO
Intercommunale Vereniging voor Afvalbeheer in Gent en Omstreken
IVBO
Intercommunale Vereniging voor Vuilverwijdering en Ðverwerking Brugge en Ommeland
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
6
IVIO
Intercommunale Vereniging voor Vuilverwijdering en Ðverwerking voor Izegem en Ommeland
IVLA
Intercommunale Vereniging voor Verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen Vlaamse Ardennen
IVM
Intercommunale Vereniging voor huisvuilverwerking Meetjesland
IVOO
Intercommunale Vereniging voor Vuilverwijdering en Ðverwerking Oostende en Ommeland
IVRO
Intercommunale voor Vuilverwijdering en Ðverwerking voor Roeselare en Ommeland
IVVO
Intercommunale voor Vuilverwerking en Vuilverwijdering van Veurne en Ommeland
IVVVA
Intercommunale voor Verwijdering en Verwerking van Vaste Afvalstoffen (Noordoost-Limburg)
KMO
Kleine en Middelgrote Ondernemingen
KUL
Katholieke Universiteit Leuven
kWh
Kilo watt uur
MAV
Mest- en afvalverwerkingsproject Gent
MINA-fonds
Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en natuur
MINA-plan
Milieu- en Natuurplan (zie literatuurlijst)
MiNa-raad
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen
MIWA
Intercommunale vereniging voor huisvuilverwerking Midden-Waasland
mS/cm
mili Siemens/cm
NIMBY
Not In My Backyard
NVP
Nationaal Verbond van de Pluimveeslachthuizen
NVS
Nationaal Verbond van Slachthuizen en Vleesuitsnijderijen
OCMW
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
OPEC
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OVAM
Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest
OWS
Organic Waste Systems Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
7
PIH
Provinciaal Instituut voor Hygi‘ne
PRESTI
Preventie Stimulerend Programma
R-code
Recuperatie/verwerkingscode
RENDAC
Verwerkingsbedrijf van dierlijk afval (hoog- en laagrisicomateriaal), gevestigd in Denderleeuw
RWZI-slib
Rioolwaterzuiveringsslib
SERV
Sociaal Economische Raad van Vlaanderen
Studiesyndicaat COBA
Studiesyndicaat composteerbare organische bedrijfsafvalstoffen
UBB
Unie der Belgische Brouwerijen
VCM
Vlaams Cošrdinatiecentrum Mestverwerking
VEBIC
Vlaamse Federatie van Verenigingen van Brood- en Banketbakkers, Ijsbereiders en Chocoladebewerkers
VEKMO
Vereniging van Kleine en Middelgrote Ondernemingen
VELT
Vereniging voor Ecologische Leef- en Teeltwijze
VESEL
Vereniging voor Ecologische Siertuin en Landschap
VGB
Verbond van groenteverwerkende bedrijven
VGS
Veiligheidsgarantie Ð Garanti sŽcuritŽ label
VIP
Vereniging van Industri‘le Pluimveeslachterijen van Belgi‘
VITO
Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VLACO
Vlaamse Compostorganisatie vzw
VLAR
Vlaamse Maatschappij voor Afvalrecuperatie
VLAREA
Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer
VLAREM
Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning
VLM
Vlaamse Landmaatschappij
VMH
Vlaamse Milieuholding
VPK
Papier- en kartonfabriek Oudegem
VUB
Vrije Universiteit Brussel
VVOG
Vlaamse Vereniging voor Openbaar Groen
VVP
Vereniging van Vlaamse provincies
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
8
VVSG
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
WVEM
Westvlaamse Electriciteitsmaatschappij
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
9
Bijlage 3
Ligging van de Vlaamse intercommunales
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
10
Bijlage 4
Besluit van de Vlaamse Regering
BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING TOT VASTSTELLING VAN HET SECTORAAL UITVOERINGSPLAN ORGANISCH ÐBIOLOGISCH AFVAL
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op de artikelen 35 en 36, gewijzigd bij het decreet van 20 april 1994; Gelet op de bekendmaking van het ontwerp van het sectoraal Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval in het Staatsblad van 30 maart 1999; Gelet op het openbaar onderzoek dat heeft plaatsgevonden van 31 maart 1999 tot en met 30 mei 1999; Gelet op de bezwaren en opmerkingen die schriftelijk ter kennis gebracht werden van de OVAM; Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen gegeven op 5Êjuni 1999; Gelet op het advies van de partners van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen gegeven op 9 juni 1999; Gelet op het verslag bij het sectoraal Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval waarin wordt geantwoord op de uitgebrachte bezwaren en adviezen; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecošrdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, ¤ 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat de OVAM overeenkomstig artikel 35, ¤ 1 van het decreet van 2Êjuli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij het decreet van 20 april 1994, als taak heeft uitvoeringsplannen te ontwerpen; Overwegende dat de bepalingen van het Uitvoeringsplan GFT- en Groenafval, goedgekeurd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995, een einde hebben genomen; Overwegende dat met dit uitvoeringsplan concrete invulling wordt gegeven aan actie 47 uit het MiNa-Plan 2 en een vervolg wordt gegeven aan de meer concrete voorstellen en actieve programmering in verband met organisch-biologische afvalstoffen; Overwegende dat de krappe programmering van de verwerkingscapaciteit en de afzetmoeilijkheden ten gevolge van de bepalingen van Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer de spoedige inwerkingtreding van de bepalingen van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval gebiedt om de doelstellingen van het plan te kunnen verwezenlijken;
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
11
Overwegende dat de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de SociaalEconomische Raad van Vlaanderen in hun adviezen stellen dat de preventie en recuperatie van organisch-biologisch afval via integrale ketenbewaking een prioriteit is; Overwegende dat het om de hierboven uiteengezette redenen dringend noodzakelijk is het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval vast te stellen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
Artikel 1. Het bijgevoegd sectoraal Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt vastgesteld. Art. 2. Het sectoraal Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het ligt permanent ter inzage bij de OVAM, de provincies en de gemeenten. Art. 3. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, (datum) De minister-president van de Vlaamse regering,
Patrick DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw
Vera DUA
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
12
Bijlage 5
Uittreksel Belgisch Staatsblad
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval Bij besluit van de Vlaamse regering van 14.01.2000 werd het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, zoals bedoeld in artikel 35 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, vastgesteld. Het Uitvoeringsplan geeft uitvoering aan actie 47 van het MiNa-plan 2. Overeenkomstig artikel 36, ¤ 5 van het genoemde decreet van 2 juli 1981 ligt het Uitvoeringsplan en het in artikel 36, ¤ 4, bedoelde verslag vanaf de tiende dag na huidige publicatie ter inzage bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM), de provincies en de gemeenten. Belgisch Staatsblad, 01.02.2000
Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval - Bijlage
13