GERECHTSHOF 's-GRAVE^5HAGE Sector belasting Nummers BK-10/00396 t/m 10/00399 Uitspraak van de eerste meervoudige belasdngBunmer d.d. 27 maart 2012 in het geding tussen:
Al
wonende ^^^M (USA), wonende te wonende te B a ^ ^ ^ (België), wonende te I
Z
hierna gezamenlijk: belanghebbenden en
P
de directeur VSIBB de BeBastimgdiemat/^i^^^^te^ hierna: de Inspecteur, op het hoger beroep van ieder van belanghebbenden tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2010, nrs. AWB 09/6589 SUCCR respectievelijk AWB 09/6591 SUCCS, AWB 09/6593 SUCCR en AWB 09/6595 SÜCfcR betreffende de aan ieder der belanghebbenden opgelegde na te noemen navorderingsaa^slag.
Aanslagem, bezwaar en loop vsm het geding 1.1. Aan ieder van belanghebbenden is afirónderlijk, met dagtekening 18 maart 2008, een navorderingsaanslag in het successierecht opgelegd. 1.2. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de hispecteur de tegen de navorderingsaanslagen ingebrachte bezwaren afgewezen. Ieder der belanghebbenden heeft tegen de betreffende uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en ieder van de navorderingsaanslagen verminderd naar een verkrijging van € 2.649.920, onder verrekening van de primitieve aanslag van € 16.998. 1.3. Iedere belanghebbende is van de hem of haar betreffende uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend., 1.4. De mondelinge behandeling van dé zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 mei 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijo beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 1.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarna op 1 december 2011 door de gemachtigde een afschrift van een brief van é^^mm. ^ f ^ W M ^ gedagtekend 13 november 2011, in het geding is gebracht Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
nummers BK-10/00396 t/m 10/00399
2
Vaststaande feiten 2.1.
Het Hof gaat uit van de door de rechtbank als volgt vastgestelde feiten: 1. De vadei vao [belanghebbenden], ' « « ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ « « « « ^ M t f f f * ^ (hierna: etflatei), is op 20 november 2003 overleden (hierna: de overiijdensdatum). |BelanghebbendenJ zijn de erfgenamen van erflater.
> , ^
2. Tot de nalatenschap van erflater behoort een zeldzame Giinese pot uit de periode van de Guan Yuan dynastie (hiema: de pot). • » • £ s> 3. In de aangifte successierecht van 31 jiJi 2004 is als saldo^van de nalatenschap van erflater aangegeven een bedrag van € 520.383. Daarbij is de waarde^,van kunstvoprv'erpen voor een bedrag van € 12.500 in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling is [de Inspecteur] alleen op het punt van de eigen woning van de aangifte afgeweken. Het saldo van de nalatenschap heeft hij vastgesteld op € 580.383. 4. De pot is op 12 juli 2005 bij een veiling van het veilinghuis Chiisrie's in Londen verkocht voor een prijs van € 23.000.000. 5. Op 25 november 2005 hebben de erfgenamen van erflater een suppletie-aangifte ingediend naar een totale verkrijging van € 699.683. Aan dé pot is in de supplede-aangifite een vraaxde toegekend van € 100.000. 'i, • .
6. Met dagtekening 18 maart 2008 heeft [de lnspecte»%] de navorderingBaanslag(en; Ho£) opgelegd. Daarbij heeft (de Inspecteur), uitgaande van een waarde van de pot van € 23.000.000, het totaal van de nalatenschap vastgesteld op € 23.599.683 (€ 5.8iE)g.920 per verkrijging)^
Omschrijving gescliii, stsmdpunten en conclusies vm partijeBi 3.1. In geschil is de waarde van de pot op de overlijdensdatum. Belanghebbenden bepleiten een waarde van, uiteindelijk, € 350.000. 3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
3.3. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslagen, uitgaande van voormelde waarde van de pot. 3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.
OverwegSngem van de rec&tlbamk 4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
'
8. Ingevolge artikel 21, eerste Üd, van de Successiewet 1956 dient de waarde van he^ verkregepe - in dit gevat de pot - te worden bepaald naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de verkrijging. Onder de waarde b het economische verkeer dient m dit verband te worden
nummers BK-10/00396 t/m 10/00399
3
verstaan de prijs die hij aanbieding ten verkoop op de voor de pot meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn betaald.
t
Q
^ Q
9. Op [de Inspecteur] rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de waarde van de pot niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur], gelet op hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, daarin niet geslaagd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [de Inspecteur] reeds vóór het doen van de uitspraak op bezwaar, op grond van het door hem zelf bij het Instituut Collectie Nederland ingewonnen advies, over iaformatie beschikte dat de waarde van de pot rond de overlijdensdatum ongeveer € 12000,000 zou zijn geweest. Daarnaast ondeent de rechtbank aan het deskundigenbericht van mamm/éisaff dat er zich in de periode tussen de overlijdensdatum en de verkoopdatum, gelet op de in figuur 4 van het deskundigenbericht opgenomen prijsindexcijfers van november 2003 en juli 2005 van respecdevelijk ongeveer 110 en 240, een algemene waardestijg^g op de markt van Chinees keramiek uit de periode Han-Yuang van tenminste 100% heeft voorgedaan. [De Inspecteur] heeft deze waardeontwikkeling niet weersproken. Daarnaast valt uit het deskundigenbericht van op te maken dat, naar [de Inspecteur] onvoldoende heeft weersproken, in vorengenoemde periode nog andere factoren, zoals een groeiende schaaatsheid en de snel toenemende Chinese welvaart, voor de waardeontwikkeling van belang zijn geweest Aan hetgeen [de Inspecteur] in zijn pleitnota omtrent de reacde van «^^w^ilStë^^^^ van het Instituut CoDectie Nederland op het deskundigenbericht van heeft aangevoerd, gaat de rechtbank voorbij, nu [de Inspecteur] het door hem bij het Instituut CoUectie Nederland ingewonnen advies omtrent de vraarde van de pot niet heeft ingebracht Gelet op het vorenstaande heeft [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de pot op de overiijdensdatum gelijk is aan jie 20 maanden later in juli 2005 gerealiseerde verkoopprijs van de pot van € 23.000.000. 10. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd, ^a], tegenover de gemodveerde betwisting daaivan door [de Inspecteur], evenmin de door [belanghebbende] voorgestane waarde in het economische verkeer van de pot aannemelijk gemaakt. Aan de in december 2004 dopr het veilinghuis Christie's verrichte taxaties, waarbij de waarde van de pot was getaxeerd op respectievelijk een bedrag tussen € 80.000 en € 100.000 en een bedrag tussen € 300.000 en € 400.000, kan niet het gewicht worden toegekend dat [belanghebbende] daaraan gehecht wil zien. Taxaties zijn immers steeds op schattingen gebaseerd, waarbij de uitkomst van die schatting sterk afhangt van de daarbij gehanteerde uitgangspunten. De daadwerkelijke verkoop van de pot op 12 juli 2005 heeft hier echter geleid tot een gerealiseerde verkoopprijs, die beduidend hoger is dan de door het veilinghuis Christie's getaxeerde waarden. Naar het oordeel van de rechtbank vertegenwoordigt die verkoopprijs de waarde in het economische verkeer op 12 juli 2005. De omstandigheid dat die verkoopprijs op een veiling tot stand is gekomen, doet aan voormeld oordeel niet af. [Belanghebbende] heeft, gelet op de in juU 2005 gerealiseerde verkoopprijs van € 23.000.000, dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de pot 20 maanden eerder op de overlijdensdatum slechts € 100.000 bedroeg.
C ^
C
11. De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van [belanghebbende] om teas^^a^ als deskundige te horen, nu de rechtbank het deskundigenbericht van B ^ ^ ^ ^ S t e e d s in haar overwe^gea heeft betrokken en een verdere toelichting op dat deskundigenbericht redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak 12. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank erin is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, en ter zitting is gebleken dat de bereidheid om tot een compromissoire oplossing te komen bij hen ontbreekt, zal de rechtbank de waarde van de pot op de overlijdensdatum schattenderwijs vaststellen. Uitgaande van de in juü 2005 gerealiseerde verkoopprijs van de pot van € 23.000.000 en rekening houdende met de in het deskundigenbericht van I ^ ^ ^ ^ ^ B n a a r voren komende algemene waardestijging in de periode tussen de overlijdensdatum en de verkoopdatum op de markt van Chinees keramiek uit de periode Han-Yuang, zoals hiervoor onder 9 is weergegeven, van tenminste 100%, alsmede de overige'mde periode tussen de overlijdensdatum
nummers BK-10/00396 t/ra 10/00399
4
en de verkoopdatum uit het deskundigenbericht naar voren komende factoren, zoals een groeiende schaarsheid en de snd toenemende Chinese welvaart, stelt de rechtbank de waarde van de pot op de overlijdensdatum, met in achtneming van hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, vast op € lO.OOO.OOO. 13. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient de navorderingsaanslag te worden verminderd naar een verkrijging van € 2.649.920 ((€ 23.599.683 - / - € 13.000.000) : 4), onder verrekening van het bedrag van de primitieve aanslag van £ 16.998.
Overwegingem omtrenttoetgeactoil 5.1.1. In de bijlage bij de conclusies van de Advocaat-Generaal Niessen van 21 maart 2006 voorde bij de Hoge Raad aanhangige zaken met de nrs. 41 400, 41 720, 42 451 en 42 630, LJN AX0731. LJN AX0771, LJN AX0774 en LJN AX0777 is met betrekking tot de invoering van het begrip 'waarde in het economische verkeer' in de Successiewet 1956 onder meer het volgende opgenomen: . , ,*
2.21. f|et begrip 'waarde in het economische verkeer' is in 1985 in de SW1956 opgenomen tet vervanging van de begrippen 'verkoopwaarde' en 'geldswaarde'. In art 21, lid 1, SW 1956 is sindsdien de volgende hoofdregel voor de waardebepaling opgenomen: "Het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toepend." 2.22. In de MvT werd - ter toelichting - onder andere betóogd: "(...) Hiermee wordt in de Successiewet hetzelfde waardebegrip ingevoerd als in andere hefiSngswetten zoals de Wet op de vermogensbelasting 1964 en dé Wet pp belastingen van rechtsverkeer. (...). Het begrip waaide in het economische verkeer wordt reeds lang in andere heffingswettèn gehanteerd, zonder dat dit tot problemen leidt Met name bij de vermogensbelasting is in de zestien jaar dat deze wet van kracht is, ten aanzien van het. nieuwe waardebegrip niet van moeilijkheden gebleken. Zoals in de memorie van toelichting op het ontwerp Successiewet 1964 (blz. 17 bij artikel 27) is opgemerkt, wordt met het nieuwe waardebegrip beoogd een meei objectief karakter aan het waardeoordeel ten grondslag te le^en, zonder dat daarmee een breuk met de tot nu toe gevolgde gedragslijn ontstaat Zo zal, evenals thans, het nagelaten of geschonken vermogen voor de waardebepaling in belangrijke mate dienen te worden geabstraheerd zowel van de persoon van de erflater (...) als van de persoon van de verkrijger." 5.1.2. De Advocaat-Generaal ontleent aan de literatuur de volgende verduidelijkingen inzake het begrip "waarde in het economisch verkeer"; R.T.G. Verstraaten, De Nederlandse successiebelastingen, zéVende dftjk, Gouda Quint, Amhem 1999, blz. 197: 2.23. "Het begrip waarde in het economisch verkeer" impliceert een objectivering van het waardebegrip. Onder waarde in het economisch verkeer dient te worden verstaan de waarde die ook derden zouden toekennen aan het door de belastingplichtige v e r k i e ^ vermogensbestanddeeL Het is evenwel zeer moeilijk om bij de waardebepaling persoonlijke omstandigheden voUedig buiten beschouwing te laten." I.J.F.A. van Vijfeijken, Successiewet, Fiscaal commentaar, Kluwer, Deventer 1998, blz. 130:
nummers BK-10/00396 t/m 10/00399
5
2.24. "De bedoeling van deze wijziging was een meer objectief karakter aan de waardering te geven, zonder dat daardoor een breuk met het verleden zou ontstaan."
H. Schuttevaer en J.W. Zwemmer, a.w., blz. 172: 2.25. "Met de introductie van de 'waaide in het economische verkeer" als uniforme waarderingsmaatstaf is de betekenis van de geldswaarde als waarderingsmaatstaf (...) sterk teruggedrongen. De waarde in het economische verkeer immers is in beginsel de verkoopwaarde. Bij het ontbreken van een markt zal deze verkoopwaarde benaderd moeten worden waarbij nog sterker dan in het verleden bij de bepaling van de geldswaarde het geval was, zal dienen te worden geabstraheerd van zowel de persoon van de erflater (...) als van de persoon van de verkrijger."
R.T.G. Verstraaten, De Nederlandse successiebelastingen, zevende druk, Gouda Quint, Amhem 1999, blz. 197: 2.26. "Wanneer voor het verkregen goed- een markt bestaat, zal men al gauw geneigd zijn de waarde van het goed in het economisch verkeer te stellen op de verkoopwaarde. Onder de verkoopwaarde dient in dit verband te worden verstaan, de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor het goed meest geschikte wijze na de beste voorbereiding op het tijdstip van de verkrijging door de bestbiedende gegadigde besteed zou zijn, vgl. ondei meer HR 6 maart 1963, BNB 1963/113."
R.T.G. Verstraaten, Cursus Belastingrecht (Succejssiebelastingen), Studenteneditie 20042005, Kluwer, Deventer 2004, blz. 137: * "Onder waarde in het economische verkeer moet worden\yerstaan de verkoopwaarde."
5.2. Gelet op het vorenverraelde heeft de rechtbank bij de waardebepaling van de pot op overlijdensdatum, 20 november 2003, terecht de op 12 juli 2005 gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt genomen. Aangezien de prijs op een veiling tot stand is gekomen, vertegenwoordigt die immers bij uitstek de waarde in het economische verkeer vaii de pot op dat moment. Dat zulks anders is, is gesteld noch gebleken. Het tijdsverloop tussen overlijdensdatum en de verkoopdatum, circa 20 maanden, is niet dusdanig dat de verkoopprijs geen uitgangspunt zou mogen vormen bij de waardebepaling van de pot op overlijdensdatum. Dat de verkoopprijs vele malen hoger lag dan de opbrengst die deskundigen hadden geschat, doet daaraan niet af. Het Hof volgt niet de opinie over de waardebepaling van de pot in de brief van voormelde S W ^ K ^ aangezien hij de gerealiseerde verkoopprijs buiten beschouwing laat. 5.3. Voor wat betreft de waarde van de pot op 20 november 2003 zijn partijen het erover eens dat de prijzen op de rriarkt van Chinees keramiek uit de periode Hari-Yuang in de période tussen 20 november 2003 en 12 juli 2005 fors zijn gestegen. In de door belanghebbenden in het geding gebrachte "Expert Opinion" van ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ B van augustus 2008 wordt onder meer vermeld dat de groeiende welvaart in China heeft geleid tot aanmerkelijk hogere marktprijzen. Uit figuur 3 van die opinie leidt het Hof af dat de prijzen van "Han to Yuan" keramiek in de periode van begin 2000 tot ultimo 2007 met zo'n 210 percent zijn gestegen, terwijl uit figuur 4 blijkt dat de prijzen van dat keramiek in de periode van begin 2003 tot ultimo 2005 met circa 184 percent zijn gestegen. 5.4. Het voreiioverwogene in aanmerking nemend en aansluitend bij dé expert opinion van te^^Ki, verenigt het Hof zich met het oordeel van de rechtbank en de daartoe gebezigde
6
nummers BK-10/00396 t/m 10/00399
overwegingen, dat de waarde van de pot op overiijdensdatum moet worden gesteld op e 10.000.000. Beslist dient te worden ais volgt.
Proceskosten en griOlerecht Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BesBissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.F.M. Zandhuis,
partijen verzonden: 2 7 HM 2012
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan Mmen zes wekem na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht warden genomen: 1. Bij het beroepschriji wordteen kopie van deze uitspraak gevoegd 2. Het beroepschriji wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschriji moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad In hel cassalieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
VoBfa^sthrift, De G r i f f i ^ ^ h e t Gerechtshof