uitspraak GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector belasting nummer BK-04/02411
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 3 februari 2012 K
2 P
op het beroep van WBS^BSÊÊÊ^Ê te tpfflMi^ (hiema: belanghebbende) tegen de uitspraken van de directeur van de Belastingdienst ^ ^ ^ ^ ^ B (hiema: de Inspecteur) betrefTende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Navordéringsaanslagen, bescliiltkingen en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer m ^ ^ t e n name van ".^iÉMHfcfcfBWP^#Bi| - \m^BBks^^mmm"^ aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (hiema: KBL) de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd: - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van IOO percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefHngsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaansiag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hctjaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente;
nummer BK-04/02411
2
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan bejasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking'in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid ais boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend,.c^ pan^bij. beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 199S bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verieend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boeteX ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percenten aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; en - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking inrekeninggebrachte heffingsrente. 1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
nummer BK-04/02411
3
Loop VBBi het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. 2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.3. Naar aanleiding van het verweerschrift heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. 2.4. De behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 maart 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn partijen verschenen. 2.5. De brief van 5 januari 2012 van belanghebbende rekent het Hof niet tot de gedingstukken. De brief is na sluiting van het onderzoek ter zitting ingekomen. Voorts ziet het Hof, nu met de brief niets is aangevoerd wat niet eerder had kunnen worden aangevoerd en overigens niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, geen reden het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting geen aangiften gedaan waarin melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL. 3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL-microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij K B L ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk. 3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingautoriteit ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingautoriteit heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse betastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingautoriteit zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken. 3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBl) op basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst/FIOD, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij K B L op naam van inwoners van Nederland. De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederiand wonende personen. Van de rekeningen zijn 6.171 op naam. In 3.952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3.464
nummer BK-04/02411
4
van de 3.9S2 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL. 3.5. Het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur heeft het vermoeden opgeleverd dat belanghebbende houder is of is geweest van een rekening bij KBL. 3.6. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 8 maart 2002 het volgende meegedeeld: "(...) Uw aangiften InkomstenbelastingA/'ermogensbelasting hebben aanleiding gegeven tot het instellen van een nader onderzoek. Deswege ben ik voornemens op grond van art 47 e.v. van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen u op woensdag 3 april om ca. 09.30 uur te bezoeken op het adres ^ W f f i B W ^ ^ ^ i ^ ^ ^ m^^^m. Het onderzoek zal betrekking hebben op de jaren 1990 t/m 2000. Voor een vlot verloop van het onderzoek is het noodzakelijk dat de privé bescheiden (zowel binnen- als buitenlandse bankrekeningen, girobescheiden, polissen, overzichten creditcardafiekeningen aankoopnota's/taxatierapporten onroerende zaken, e.d.) van uzelf, uw partner en uw minderjarige kinderen op genoemd adres aanwezig zijn. (...)" 3.7. Op 3 april 2002 omstreeks 09.45 uur is belanghebbende door de Inspecteur op het adres te I — g e h o o r d . Van dit hoorgesprek is gedateerd 3 april 2002 ene gespreksverslag opgemaakt en ondertekend door belanghebbende en door de Inspecteur. Blijkens dat gespreksverslag heeft belanghebbende op de vraag: "Hoeveel bankrekeningen (ongeacht aard, sparen, beleggen, etc.) hebben u en/of uw partner de afgelopen 12 jaar (gehad) in het buitenland?" geantwoord: "Wij hebben de afgelopen 12 jaar geen buitenlandse bankrekeningen gehad." ^Ê^miÊi^^^gf^
3.8. Bij brief van 27 september 2002 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee: "(...) In deze brief licht ik u in over mijn voornemens met betrekking tot de belastinghelTing inzake de door u in de afgelopen jaren in het buitenland aangehouden banktegoeden. Ik heb gegevens waaruit blijkt dat u een of meerdere bankrekeningen aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland. Uit mijn gegevens blijkt dat u op deze rekening(en) in elk geval op 31 januari 1994 een tegoed had. Tot op heden heeft u alle (herhaaldelijk gestelde) vragen van mijn kant over uw buitenlandse tegoed(en) niet, niet juist, of niet volledig beantwoord. Dit ondanks het feit dat ik u er uitdrukkelijk op heb gewezen dat u tot antwoorden bent verplicht en dat de bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase kan worden omgekeerd als u niet aan die verplichting voldoet Omkering van de bewijslast betekent dat u zult moeten bewijzen dat de door mij opgelegde belastingaanslag(en) onjuist zijn. Teneinde ons geschil te beslechten, dan wel een procedure bij de belastingrechter in omvang te beperken, leg ik u aan het einde van deze brief een werkwijze voor welke naar mijn mening aan zowel uw als mijn belang(en) tegemoet komt Op te leggen belastingaanslagen Omdat u mij geen informatie geeft, ben ik genoodzaakt zelf een schatting te maken van de door u verschuldigde belasting. Bij die schatting zal ik zekerheidshalve een marge hanteren en de geschatte bedragen naar boven afronden. Om te voorkomen dat het aantal belastingaanslagen de zaak onoverzichtelijk maakt, leg ik niet meteen over alle mogelijke jaren en voor alle mogelijke belastingen aanslagen op, maar ben ik van plan u in eerste instantie de hiema omschreven belastingaanslagen op te leggen. Op een later tijdstip kunnen voor dezelfde belastbare feiten maar over andere tijdvakken nog belastingaanslagen volgen. Hierbij merk ik op dat het belangrijkste deel van mijn informatie
nummer BK-04/02411
5
bestaat uit liet feit dat op uw naam één of meer buitenlandse bankrekening(en) staan met een saldo per 31 januari 1994. Ik beschik niet over informatie waaruit het feitelijk verloop van dat saldo voor of na 31 januari 1994 blijkt (...) Welke belastingaanslagen zullen worden opgelegd is afhankelijk van uw feitelijke situatie en van gegevens waarover ik binnenkort zal beschikken. Zo is bijvoorbeeld van groot belang of u particulier of ondernemer bent geweest in de afgelopen jaren. In deze algemene brief is daar nog geen rekening mee gehouden. Alternatieve oplossingen Hiema werk ik twee situaties uit van mogelijke alternatieve oplossingen om in gezamenlijk overleg tussen u en mij te komen tot een juiste belastingheffing. 1. Indien u mij vóór 10 oktober 2002 de afschriften van uw buitenlandse tegoeden verstrekt en antwoord geeft op de daarover door mij reeds gestelde vragen en volledige duidelijkheid verschaft over de herkomst van het geld op uw buitenlandse bankrekening(en), kan in overleg met u (en uw gemachtigde) de werkelijk verschuldigde belasting worden vastgesteld. In vele honderden andere soortgelijke gevallen is dat het afgelopen voorjaar al op deze wijze gebeurd. In die gevallen waren de feiten helder en kon de belasting eenduidig berekend worden. Ook in deze situatie kunt u nog steeds uw grieven over bijvoorbeeld een onrechtmatig handelen van de Belastingdienst voorleggen aan de rechter en deze verzoeken de belastingaanslagen op die grond te vernietigen. Op deze wijze beperken wij de omvang van ons geschil en daarmee het vqor beide partijen aanwezige procesrisico. Ter informatie voeg ik bij deze brief een voorbeeld van eeii afspraak die wij zouden kunnen maken. 2. Indien u stelt niet over buitenlandse tegoeden de beschikking te hebben gehad is het volgende mogelijk. Ik stel in overleg met u een brief op, gericht aan de buitenlandse bank waar u naar mijn mening de beschikking heeft (gehad) over een tegoed, bi die door u te ondertekenen brief verzoekt u om informatie over dat tegoed. Deze handeling levert een reactie op van de betreffende buitenlandse financiële instelling welke de zaken helder maakt en waarmee we de afwikkeling van ons geschil verder vorm kunnen geven. Slot Deze brief is mijn laatste initiatief in uwrichtingmet het doel de door u verschuldigde belasting op het juiste bedrag vast te stellen. Ik hoop dat de Informatie in deze brief voor u aanleiding zal zijn om (eventueel in overleg met een fiscaal deskundig adviseur) alsnog te besluiten gebruik te maken van een van de geboden mogelijkheden. Ik bied u nog tot 10 oktober 2002 de tijd hierover met mij contact op te nemen. Zander bericht van uw kant zal ik na die datum overgaan tot het opleggen van de genoemde belastingaanslagen en zal ik mij in de bezwaar- en beroepsfase op de omkering van de bewijslast beroepen. (...)" 3.9. Bij brief van 6 oktober 2002 heeft belanghebbende de Inspecteur te kennen gegeven: "(...) Allereerst wil ik u er even op wijzen dat ik u geen informatie kan verstrekken waarvan ik zelf niet in het bezit ben. Verder schrijft u in uw brief dat ik u niet geantwoord zou hebben. Graag wil ik u erop attent maken dat ik dit weldegelijk gedaan heb. Tijdens ons gesprek heeft u mij meerdere vragen gestéld, deze heb ik naar mijn mening zo goed mogelijk geprobeerd te beantwoorden. (...)" 3.10. Bij brief van 22 november 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur te kennen gegeven: "(...) In uw schrijven d.d. 27 september 2002 heeft u aangekondigd, dat u voornemens bent cliënt (een) navorderingsaanslag(en) op te leggen voor de jaren 1990 en 1991.
nummer BK-04/02411
6
Deze aankondiging lieeft bij mij de vraag opgeroepen hoe u ertoe gekomen bent te bepalen dat cliënt een rekening bij de bank zou aanhouden en hieruit rente-inkomsten genoten zou hebben. Ik verzoek u mij de onderliggende stukken te doen toekomen, waaruit blijkt dat cliënt een rekening heeft en rente-inkomsten heeft genoten over deze jaren. Indien u niet over onderliggende stukken beschikt, luidt mijn vraag hoe u tot het vaststellen van het aanwezige saldo en de berekening van de door cliënt genoten rente bent gekomen. Te uwer inft)rmatie merk ik op, dat de bank zelf niet meer over rente- en saldogegevens beschikt, daar de wettelijke bewaartermijn voor haar tien jaar bedraagt Belastingplichtige ontkent rente-inkomsten, zoals door u bepaald en vastgesteld, te hebben genoten. Met uw aankondiging om (een) navorderingsaanslag(en) op te leggen gaat cliënt niet akkoord en ik verzoek u derhalve af te zien van het opleggen van (een) navorderingsaanslag(en). (...)" 3.11. Bij brief van 20 mei 2003 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee: "(...) Op 1 mei 2003 heb ik u schriftelijk meegedeeld dat ik het voornemen had aan u navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting met vergrijpboeten op te leggen over de jaren 1991 tot en met 2000. Ik heb u daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren op mijn voornemen. U heeft niet op mijn brief gereageerd. Daarom ga ik ervan uit dat mijn constatering juist is en leg ik de aangekondigde navorderingsaanslagen en boeten op. Voor de gronden waarop ik de boeten baseer, verwijs ik u naar de eerder toegezonden kennisgeving. (...)" 3.12. Bij brief van 28 mei 2004 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende bericht: "(...) Ik heb van u namens uw cliënt die voortkomen uit het zogenoemde Rekeningenproject. Die (navorderings)aanslageh zijn opgelegd omdat uw cliënt volgens mij beschikt(e) over tegoeden in het buitenland. Uw cliënt stelt zich op het standpunt niet over een dergelijk tegoed te hebben beschikt zodat verder geen informatie kan worden verstrekt Het Gerechtshof Amsterdam (2 maart 2004, voorzieningenrechter, kenmerk: 04/00393) heeft inmiddels als volgt geoordeeld: "De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanleiding had om verzoeker vragen te stellen over mogelijke tegoeden bij een buitenlandse bank. Nu verzoeker niet inhoudelijk op die vragen heeft gereageerd, handelt de inspecteur niet willekeurig of onredelijk door bij het opleggen van (navorderings)aanslagen uit te gaan van geschatte bedragen aan verzwegen inkomsten en die geschatte bedragen te berekenen op de wijze als kort uiteengezet onder 3.3. hierboven." De rechter geeft hiermee aan dat de gegevens die de inspecteur in zijn bezit heeft (o.a. de identificatie) recht en reden geven om aan de bewuste belastingplichtigen vragen te stellen over de buitenlandse bankrekeningen. Ik ben voornemens om de bezwaarschriften af te handelen. De bezwaarschriften zijn echter tot op heden niet gemotiveerd, ik verzoek u daarom de bezwaarschriften alsnog te motiveren. Alvorens de bezwaarschriften af te handelen stel Ik u, in uw hoedanigheid als gemachtigde ex artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en uw cliënt hierbij voor de laatste keer in de gelegenheid om mij alsnog de door mij gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Ik verzoek u daartoe binnen drie weken na dagtekening van deze brief de in de bijlage bij deze brief opgenomen vragen te beantwoorden cq de gevraagde gegevens te verstrekken. Indien uw cliënt nu alsnog volledig voldoet aan zijn/haar informatieplicht wordt hij/zij in de gelegenheid gesteld ervoor te kiezen dat de bezwaarschriften worden aangehouden in afwachting van de aiironding van de beroepsprocedure dié op basis van een protocol wordt ge-
nummer BK-04/02411
7
voerd door Nauta Dutilh en de Belastingdienst Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliint tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%. Voor het geval uw cliënt overweegt wederom niet te voldoen aan de informatieverplichting wijs ik u en uw cliënt er weer op dat hij/zij op grond vaa artikel 47, lid 1, letter a AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien uw cliënt niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op ^ n d van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. Door het niet voldoen aan de infonnatieplicht voorafgaande aan het opleggen van de (navorderings)Banslagen geldt voor uw cliënt in de bezwaarfase reeds de omkering van de bewijslast Hij/zij moet in de bezwaarfase en in een latere beroepsprocedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien uw cliënt wederom niet voldoet aan de informatieverplichting zal ik overgaan tot het afhandelen van zijn/baar bezwaarschriften. Uitgaande van de mij nu beschikbare gegevens zullen de (navorderings)aanslagen en de opgelegde boeten worden gehandhaafd. Het verleende uitstel van betaling vervalt van rechtswege. Indien uw cliënt in beroep gaat bij het Gerechtshof en weer uitstel van betaling vraagt kan de ontvanger zekerheid vragen. Voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaarschrifl/de bezwaarschriften worden u en uw cliënt nog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ik verzoek u en uw cliënt de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren binnen drie weken na dagtekening van deze brief. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard van de gevraagde gegévens en inlièhtingen en het feit dat'deze brief een herhaling van eerdere verzoeken betreft zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren van de gegevens. Ik wijs u op de reeds verstreken tijd sinds mijn eerste verzoek om informatie en gegevens. (...)" De bijlage bevat het formulier "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest. 3.13. Bij brief van 28 mei 2004 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee: "(...) Hierbij treft u een brief aan die ik heden aan uw gemachtigde heb gestuurd. Zoals uit de brief blijkt is dit een verzoek om uw bezwaarschriften te motiveren alsmede een laatste verzoek om informatieverstrekking door u en uw gemachtigde. Tevens blijkt uit de brief wat de gevolgen kunnen zijn van het wel of niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen en gegevens. (...)" 3.14. Belanghebbende heeft de "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" niet geretourneerd. 3.15. Tot de gedingstukken behoren twee afdrukken van microfiches, onder meer vermeldend de naamcombinatie " I W W i B — - m n H H B M V , de rekeningcoderingen " M m M - 0 0 0 0 " en " W — - 0 0 0 0 , met de van de valutacode "040" (Nederlandse gulden) voorziene cijfercoderingen corresponderende saldi per 31 Januari 1994 van respectievelijk ƒ 26.304,15 en ƒ 36,52.
nummer BK-04/02411
8
3.16. De FIPD heeft getracht te achterhalen wie de houder van deze rekening is. Met betrekking tot die identificatie vermeldt het door l^w^^g, ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 25 oktober 2002: "Proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxemburg t.n.v.
Ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOE)-ECO/kantoor ^mÊ^ en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer S H S ^ ^ ^ ^ ^ B , verklaar het volgende. Door mij is een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de kredietbank Luxembourg (hiema KB Lux). Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie M M W z i j n door B/KIR (Belastingdienst Kenniscentnun Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt m een bestand (hiema genoemd: cliëntenbestand KB Lux). De rekenmghouders staan hier op verschillende manieren vermeld. a) Voornaam (doop cq. geboortenaam) met achteraaam b) Voornamen (doop cq. geboortenamen) met achternaam c) Voorletter met achternaam Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door . 1) Een liggend streepje en een tweede achternaam 2) Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voornaam (doop cq. geboortenaam) met achternaam 3) Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voorletter met achternaam Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door I. Het Franse woord "pu" (of) gevolgd door voornaam (doopCq. geboortenaam) met achternaam II. Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voorletter met achteraaam In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel M (=Monsieur) Mme (= Madamme) Melle (= Mademoiselle) Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het ÖVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVRbestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in hét BVR-bestand de natuurlijke personen ^ijn opgenomen met vooHétters en niet met voornamen. Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KlR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voor-
nummer BK-04/02411
letter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor cq. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld. a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld. b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond) c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld. " Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hiema genoemd: RDW-bestand). ^ * Door de FIOD-ECD/kantoor ^^^pÉ/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het door B/KIR gemaakte bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenoihen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDWbestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux. Ter illustratie van de gemaakte selecties is het volgende fictieve voorbeeld opgenomen. Op de microHches staat als rekeninghouder "Jan Jansen-Pietersen". Uit het BVR-bestand heeft B/KlR de hierboven genoemde combmaties van de achternamen geselecteerd met als eerste letter "J": b.v. "J.*. Jansen met *. Pietersen" en "*. Jansen met J.*. Pietersen". Uit het RDW-bestand zijn de voornamen (indien bekend) erbij gezocht: b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen of (indien onbekend) J Jansen met Tim Pietersen Het digitaal ondersteuningsteam heeft uit deze selectie de "niet gezochte" voornamen verwijderd, b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen verwijderd, maar J. Jansen met Tim Pieterseh laten staan. Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende: 1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
X x-v
06?
K
NflftH
^
z
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: iWiiaiMiiiiiiiitiWM'iiljO), gehuwd met liMiBiMhiwiwiilB^^ 3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij H B B p i d e partner is van IHWiiÉaHÜ. Dit is ^KBêIUSBI^ geboren t 19S7, met sofinummer gehuwd met feMÉ—^i^^ geboren l 1959, met sofinummer S H H S P i 4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van .MWWPiWat >s-' 5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per 18-10-1978. 6. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand op adres komt naast bovengenoemde combinatie nog een cnmhinatie t^mmmm^.Mm^ia^^M vnnr. Dit isl : geboren ^HiW-1912 met sofinummer ^ H I ^ H P g e h u w d geweest met geboren met sofinummer «mmma^. — M M g j ^ i s echter al op 01-01-1980 overleden. 7. Uit gegevens opgevraagd bij de gemeente zie ik dat ook deze t•p^lM^^ M w ^ i heette. Conclusie. Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt de combinatie^
nummer BK-04/02411
10
als meest waarschijnlijke rekeninghouop 25 oktober 2002. n
Omschrijving geschil en standpunten en conclusies van partijen 4.1. In geschil is of belanghebbende voor de jaren 1991 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ter zake van rente-inkomsten uit bij K B L aangehouden tegoeden en voor de jaren 1992 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de vermogensbelasting ter zake van die tegoeden, alsmede of terecht verhogingen dan wel boeten zijn opgelegd en heffingsrente in rekening is gebracht. 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken. 4.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake de heffingsrente. 4.4. De Inspecteur heefi geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar, behoudens vermindering van de verhogingen en boeten in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het beroep Verkrijging microfiches 5.1.1. De voor het bewijs gebezigde kopieën van microfiches zijn door de Belgische belastingautoriteit aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekt op basis van artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van^e directe belastingen. Er bestaat onvoldoende aanwijzing dat de Belgische overheid de hand heeft geha<^ in de ontvreemding of bemachtiging van de microfiches. Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse Belastingdienst geen redenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo ixuidamenteel recht was geschonden, dat hét instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worden geoordeeld. 5.1.2. De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is yerkregen, staat niet in de weg aan gebruik van dat materiaal in een ' fiscale procedure. Daarnaast is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KBL, of dat zij op andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KBL hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
nummer BfC-04/02411
11
5.1.3. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de Belgische autoriteiten zich in het kader van het in handen krijgen van de microfiches onrechtmatig hebben gedragen, kan evenmin worden gezegd dat de gegevens door de Nederlandse Belastingdienst zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht Het Hof gaat dan ook voorbij aan het aanbod van belanghebbende getuigen te horen omtrent gedragingen door de Belgische autoriteiten. 5.1.4. De Belgische belastingautoriteit heeft in haar brief van 27 oktober 2000 expliciet verklaard dat de fotokopieën afkomstig zijn van microfiches behorende tot de administratie van KBL. In haar brief van 20 februari 2003 is vernield op welke wijze de Belgische belastingautoriteit zich ervan heeft vergewist dat de microfiches afkomstig zijn van KBL. De Inspecteur stelt dat de valutacodes op de microfiches overeenkomen met de valutacodes van K B L en dat uit een onderzoek van de inhoud van een aantal fotokopieën is gebleken dat het microfiches zijn met rekeninggegevens bij KBL. Tegenover deze stelling heeft belanghebbende in wezen aangevoerd dat de gegevens op de afdrukken van de microfiches als onbetrouwbaar dienen te worden gekwalificeerd, waardoor deze gegevens niet kunnen worden gebruikt voor het opleggen van aanslagen, verhogingen en boeten. 5.1.3. Gelet op het gemotiveerde betoog van de Inspecteur ligt het op de weg van belanghebbende diens stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Hij heeft geen substantieel bewijs voor de juistheid van zijn stelling bijgebracht Gelet op het overwogene in 3.1.3 en 3.1.4 acht het Hof aannemelijk dat de microfiches gegevens bevatten van rekeningen die door de daarop vermelde personen op 31 januari 1994 worden aangehouden bij K B L en dat de microfiches bedoeld onder 3.15 ook uit de administratie van K B L afkomstig zijn. Identificatie
oot
5.2.1. De microfiches bevatten onder meer de onder 3.15 genoemde gegevens. Naar aanleiding van die gegevens heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de Identiteit van de daarin genoemde " i i i l i l i l ^ - - i W M W i i i M M ^ Het Hof acht op zichzelf aannemelijk dat de aanduidingen op de microfiches de betekenis hebben die de Inspecteur daaraan heeft gegeven. Nu belanghebbende dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, moet van die betekenis worden uitgegaan. Met behulp van de methode van onderzoek in het Draaiboek heeft de Inspecteur belanghebbende geïdentificeerd als houder van die rekening. Uit het onder 3.16 aangehaalde proces-verbaal leidt het Hof af dat het onderzoek is gevolgd door een onderzoek in het handelsregister en een nader onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie. Op basis van de onderzoeksbevindingen duidt de Inspecteur belanghebbende als houder van KBL-rekening WBBSÜ en sluit hij een andere mogelijkheid uit. 3.2.2. Nu het Hof dit onderzoek betrouwbaar acht, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van adequate identificatie. Daarmee is de Inspecteur tegenover de betwisting door belanghebbende geslaagd in het bewijs dat belanghebbende op 31 januari 1994 houder was van KBL-rekening M ^ V .
nummer BK-04/02411
12
Navorderingstermijn 3.3.1. Zijn er aanwijzingen van het bestaan van iri een andere lidstaat aahgehoudén tegoeden en wordt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag opgelegd na het verstrijken van de termijn die geldt voor navordering vsui belasting in verband rhet tegqedeii ih de eigen lidstaat, dan moet in overeenstémmiiig met het evehrediglieidsbégmsel, ha het opkomen van de aanwijzingen van het bestaan van de in liet buitenland aangehouden spaartegoeden, liet tijdsverloop worden aanvaard dat noodzakelijkerwijs is gempeid met (1) hét verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en met (2) het met redelijke vobrtyarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag aan de hand van de gegevens die de Inspecteur tér beschikking staan . Zulks geldt ongeacht of de aanwijzingen zijn verkregen binnen of na afloop van de termijn die geldt voor navordering niet bè^ trekking tot tegoeden dié Wprdén aangehouden in de eijgen lidstaat, en zowel in het geval dat voor hét inwinnén Van inlichtingen één nuttig gebruik kan woi^den gemaakt van regelingen vah wederzijdse bijstand tussen lidstaten^ als ih het geval dat de mogelijkheid daartpé ontbreekt, bijvpOrbeeldi doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent 3.3.2. De navordéringsaanslagen zijn opgelegd mét dagtekening 30 mei 2003, 6 juni 2003, 7 jUni 2003,31 juli 2003 eii 19 december 2003. Dé navorderingsaanslagén in de inkomstenbelasting en de preinié volksverzekeringen voor dé jaren 1991 tot en met 1997 én de navordéringsaanslagen in de Vermogensbelasting voor dé jaren 1992 tot en met 1998 zijn opgelegd met toépassüig van de verléngdé navorderingstermijii.: De Inspecteur heeft voor het doen vari aangifte geen uitstel verleend. Vaststaat dafde Insp^:teur v ^ beschikte óver aanwijzingen van het bestaan van de KBIj-rekening. Voor elk van dé navordéringsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijnriipetworden beoordeéld of het tijdsverloop tussén het moment waarop de Inspecteur aanwijzingen van hét bestaan vah dé KBL-rekénihg heeft v é r ^ g e n en Het tijdstip waarop hij de navorderingsaanslagéri heeft opgelégd, aanvaardbaar is. 3.3.3. Dé tijd dié de Inspecteur heeft bésteed aan het verkrijgien van de mlichtingeii die nodig zijn voor het bepalen vari de yerschuldigdé belasting en die welke noodzakelijkerwijs is gemoeid met hét voörbéreiden en vaststellen van een navorderingsaansiag, zoals dé identiftcatie v ^ belanghebbende en het overige fiscale ondérzoéi^ is haar 's Hofii Oordeel voor elk van de navorderingsaanslagén aanvaardtiaar. Daarbij hééft het Hof mede iri aaiunerking genomen de massaliteit van het aantal verrrïeendé rekehirighouders en de ten aanzien van ieder van hen te betrachten zorgvuldigheid. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is - mede met het oog op zorgvuldigheid - eerder aannemelijk dat de projectmatige aanpak waarvoor de Inspecteur gekozen heeft, heeft geleid tot bespoediging dan tot vertraging in het opleggen van de navorderingsaanslagen. Van enig stilzitten doOr dé Inspecteur is niet gebleken. 3.3.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de navorderingsaanslageri; dié zijn opgelegd met toepassing vah de havorderingstérriiijh van vijfjaar niet met de riodigé vobrtvarendhéid zijn opgelegd en dat deze aanslagen om die reden niet in stairid kunnen blijven. Het Hof verwerpt die stelling, omdat het beginsel van evenredigheid niet meebrengt dat het vereiste van voortvarendheid geldt met betrekking töt navorderingsaanslagen die zijn opgelegd binnéri de vijfjaarstermijn.
nummer BK-04/02411
13
Omkering van de bewijslast 5.4.1. De Inspecteur heeft belanghebbende gevraagd gegevens en inlichtingen te verschaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat hij wettelijk verplicht is die gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast 5.4.2. Vaststaat dat belanghebbende voor alle jaren waarvoor de navorderingsaanslagen zijn opgelegd geen gegevens of inlichtingen over enige op zijn naam staande in het buitenland aangehouden bankrekening heeft verstrekt, terwijl belanghebbende buiten eigen toedoen reeds als houder van die buitenlandse rekening was geïdentificeerd, de Inspecteur van die gegevens en inlichtingen derhalve het bestaan mocht aannemen en voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende over die gegevens en inlichtingen beschikte of kon beschikken. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, AWR. Hieruit volgt dat het Hof het beroep met betrekking tot de nagevorderde belasting op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, AWR ongegrond dient te verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
^1
5.4.3. Nu het Hof heeft geconstateerd dat belanghebbende houder is of is geweest van K B L rekening ^ ^ M . is komen vast te staan dat hij met zijn ontkenning een buitenlandse rekening te hebben of te hebben gehad, de Inspecteur een onjuiste inlichting heeft verstrekt. Ter zitting is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich te beraden over zijn processuele positie voor het geval het Hof vaststelt dat sprake is van adequate identificatie. Dit heeft niet geleid tot een nadere standpuntbepaling door belanghebbende. 5.4.4. Nu de navorderingen betrekking hebben op tegoeden bij K B L en de daarmee samenhangende voordelen, en de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover is nagevorderd niet eerder in de heffing zijn betrokken, zijn de navorderingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd. De stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit snijdt geen hout Redelijke schatting 5.5.1. Belanghebbende is door het Hof aangemerkt als houder van de rekening bij KBL. Hij heeft nagelaten opening van zaken te geven. Dit betekent dat de Inspecteur ter vaststelling van de over de betrokken jaren verschuldigde belasting is aangewezen op het maken van een schatting. 5.5.2. Bij het schatten mag de inspecteur de navorderingsaanslag niet naar willekeur vaststellen. De navorderingsaanslag moet berusten op een redelijke schatting van de te weinig betaalde belasting. Wat betreft de schatting leidt het Hof uit de gedingstukken af dat de Inspecteur over geen andere informatie beschikt dan de gegevens op de microfiches en de gegevens van de KBL-rekeninghouders die hebben toegegeven een rekening bij KBL te hebben of te hebben gehad.
QO\
5.5.3. Omdat de Inspecteur, nu belanghebbende geen opening van zaken heeft gegeven, alleen beschikt over die summiere informatie, kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat, nu bo- .. vendien het tegendeel niet blijkt, belanghebbende in alle jaren waarop de navorderingsaanslagen zien houder is geweest van KBL-rekening ^ B B .
nummer BK-04/02411
14
5.3.4. In het bijzonder in aanmerking nemende dat de Inspecteur een geringe hoeveelheid informatie ter beschikking staat, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met de wijze van schatten en de daarbij gebruikte elementen van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst is gekomen. Hetgeen belanghebbende omtrent de aanpak door de Inspecteur heeft aangevoerd, zoals toepassing van de 9S%-norm en van de factor 1,5, brengt niet mee dat de uitkomst van de schatting onredelijk is. Bij de beoordeling moet de Inspecteur in gevallen als het onderhavige armslag worden gegund. Onder de gegeven omstandigheden past het niet de Inspecteur een verwijt te maken over de aanpak en de uitkomst van de schatting. 3.5.5. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de in de navorderingsaanslagen begrepen belasting te hoog is vastgesteld. 5.5.6. Nu de navorderingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof geen reden te oordelen dat de heffingsrente, die is berekend overeenkomstig de wettelijke regeling, tot te hoge bedragen in rekening is gebracht. Verhogingen en boeten 5.6.1. Gegeven het vorenoverwogene aanvaardt het Hof de informatie op de microfiches, zai het van die informatie uitgaan en zal het zichrichtenop de vraag of de Inspecteur voor elk van de in geding zijnde jaren Is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de verhoging of de boete is opgelegd, heeft begaan. Meer specifiek, nu de Inspecteur belanghebbende voor elk van de in geding zijnde jaren heeft beboet omdat het aan diens opzet is te wijten dat te weinig belasting is geheven, rust op de In-, specteur de last te bewijzen dat belanghebbende in elk van de ih geschil zijnde jaren voor de belastingheffing relevante tegoeden en rentebaten opzettelijk niet heeft verantwoord. 5.6.2. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur hem niet heeft gewezen op diens zwijgrecht, wat daarvan overigens ook zij, is van belang dat de bekendheid met het bestaan van KBL-rekening WSB^ niet - direct of indirect - is gebaseerd op een verklaring van belanghebbende of op informatie die haar bestaan dankt aan de wil van belanghebbende. 5.6.3. Het gaat in deze zaak niet om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of het opleggen van verhogmgen dan wel boeten, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaifen vah welke gegevens belanghebbende op basis van artikel 47 AWR verplicht is. Van deze verplichting is belanghebbende niet ontslagen, wanneer die gegevens aanleiding zouden kunnen zijn strafvervolging tegen hem te beginnen of zouden kunnen worden gebruikt bij een reeds begonnen criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hiema: EVRM). Oe omstandigheid dat belanghebbende zich mogelijk reeds als verdachte beschouwde van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij mogelijk verwachtte dat hem een verhoging of boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Inspecteur de gegevens te verstrekken.
nummer BK-04/024n
15
5.6.4. De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de gegevens gebruik kan worden gemaakt bij het opleggen van een verhoging of boete, komt eerst aan de orde bij de "determination of a criminal charge" in de zin van artikel 6 EVRM. 5.6.5. Ingeval een belastingplichtige weigert door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, staat artikel 6, eerste lid, EVRM niet eraan in de weg aan die weigering de gevolgen met betrekking tot de nagevorderde belasting te verbinden die artikel 27e AWR aan het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 47 AWR verbindt, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast. 5.6.6. De weigering de door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, levert als zodanig geen bewijs op van een beboetbaar feit, bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten- of vermogensbestanddelen, en mag dan ook geen invloed hebben op de bewijslastverdeling. 5.6.7. Het gevolg dat artikel 27e AWR verbindt aan het weigeren informatie te verstrekken, houdt - volgens de laatste volzin van artikel 27e AWR en volgens het bij artikel 6, tweede lid, EVRM gewaarborgde vermoeden van onschuld - niet in dat belanghebbende moet bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan. Bèlanghebbende is ook niet in de poshie gebracht te bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan. 5.6.8. Het Hof heeft hiervoor vastgesteld dat de Inspecteur voor het opleggen van de verhogingen en de boeten is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van KBL-rekening • • V is geweest Met inachteeming van de hiervoor weergegeven criteria stelt het Hof verder vast, gelet op de gegevens op de microfiches en de geconstateerde adequate identificatie, dat belanghebbende bij K B L - een bank met een bankgeheim - een bankrekening heeft geopend en heeft aangehouden én dat hij de tegoeden en de daarmee behaalde voordelenbuiten het zicht van de fiscus heeft gehouden. Aan die vaststelling, in samenhang met 's Hofs overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat belanghebbende voor elk van de jaren te weinig belasting heeft betaald, ontleent het Hof het vermoeden dat het voor elk van de jaren aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij tot het uiteindelijke beloop van de navorderingsaanslagen, te weinig belasting heeft betaald. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een argument is te destilleren dat vermoeden ontzenuwd te achten. Veeleer is uit de omstandigheid dat belanghebbende telkens heeft gezwegen over de rekening en ook telkens heeft geweigerd gegevens omtrent de rekening te verstrekken, een bevestiging van dat vermoeden te ontlenen. 5.6.9. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot eik van de in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan door bedragen aan inkomsten en vermogen niet in diens aangiften te verantwoorden, en dat het niét anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem té weinig belasting is geheven. De Inspecteur heeft derhalve terecht verhogingen en boeten van 100 percent toegepast 5.6.10. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de redelijke schatting is in aanmerking genomen dat de Inspecteur door toedoen van de rekeninghouder over een minimum aan gegevens beschikt. Bij beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete mag, eveneens op grond van artikel 6, tweede lid, EVRM, aan het gebrek aan medewerking van belanghebbende geen betekenis worden toegekend. Niet is gebleken dat de Inspecteur wei-
nummer BK-04/02411
16
gerachtigheid mee te werken of een gebrek aan medewerking van belanghebbende in de beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete heeft laten meewegen. 5.6.11. Voor de hoogte van de uiteindelijk voor elk van de betrokken jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde verhoging of boete en ter beantwoording van de vraag of deze verhoging of boete telkens passend en geboden is, neemt het Hof als uitgangspunt dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is overigens geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het Hof ziet in het gegeven dat de bewijslast is omgekeerd, dan ook geen reden het bedrag van de nagevorderde belasting niet als grondslag voor de verhogingen en de boeten te nemen. Bovendien is het bekend dat een bank over tegoeden op een rekening jaarlijks rente uitkeert Naar ervaringsregelen worden dergelijke tegoeden verborgen gehouden en worden deze niet onbekommerd uitgeput Belanghebbende heeft nagelaten mformatie te verschaffen die anders doet vermoeden. 5.6.12. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd voor elk van de jaren aannemelijk te maken dat belanghebbende uitgaande van de hem toegedichte tegoeden en rentebaten de fiscale faciliteiten volledig heeft benut en dat belanghebbende aldps opzettelijk voor de belastingheffing in aanmerking komende tegoedenen Rentebaten buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en acht, mede met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de berekening van de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast voor elk betrokken jaar de verhoging of de boete passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving. De hispecteur heeft in de gegeven omstandigheden terecht geen kwijtschelding van de verhoging verleend en terecht een boete opgelegd van 100 percent, nu sprake is van ernstige fraude. De verhogingen en de boeten zijn derhalve passend en geboden, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn. 5.6.13. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden, met inachmeming van een vermindering van 20 percent, de verhogingen en de boeten vastgesteld op 80 percent In zoverre slaagt het beroep. Slot SJ. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar 's Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan anders, formeel of inhoudelijk, over het beroep moet worden geoordeeld.
Proceskosten eo grifllerectat Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht Het Hof stelt de kosten, op
nummer BK-04/02411
17
de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.254 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (2,5 punten è € 322 x 2 (gewicht van de zaak) en in bezwaar (2 punten è € 161 x 2 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen tenmen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete; - vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten; - vermindert de navorderingsaanslagen waarin een verhoging is begrepen aldus, dat telkens de verhoging - na kwijtschelding - wordt vastgesteld op 80 percent van de belasting; - wijzigt de boetebeschikkingen aldus, dat telkens de boete wordt vastgesteld op 80 percent van de belasting; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.254; en - gelast de inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 3 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
/ / / / I 7 FEB 2012
nummer BK-04/02411
18
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatuna van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschriji wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschriji wordt ondertekend en bevat ten minste: - dB naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschriji moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad in liet cassatteberoepscltriji kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.