Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK
v Z
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IHolding B.V. t e ^ ^ ^ ^ ^ , belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de B e l a s t i n g d i e i i s L ^ | j i A ^ # l ^ ^ ^ Ë ^ ^ , de inspecteur.
1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende? jj_Jgr^jri^e u £eii beroepschrifl: ontvangen^op 21 oktg 2004, ingediend door i^^amamBmmmmmmm ~™™™~™~~~~. gemachtigde en aangevuld bij bneTvan' 22 december 2004.
ooi
1.2. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 17 september 2004 betreffende de met dagtekening 27 november 2002 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de o m z e t b e ^ t m g O T ^ h e t ü j d \ ^ 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999, aaTisla^iimtrier^BBB|||||j^^g^JP(ten bedrage van ü. 887.852. Na tijdig ingediend bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot fl. 856.605. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot fl. 3.440. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.4. Partijen zijn uitgenodigd te verschijnen ter zitting van het Hof op 13 februari 2006 om 13.45 uur. Op 13 februari 2006, om 7.44 uur is van de zijde van belanghebbende per fax een verzoek ingekomen om aanhouding van de zitting in verband met ziekte van haar directeur. De voorzitter heeft dit verzoek niet op voorhand toegewezen en heeft bericht dat ter zitting nader op het verzoek zal worden beslist. Diezelfde dag is om 12,46 uur van ÜlülÜlit een faxbericht ingekomen, waarin wordt verklaard dat hij op verzoek van zijn cliënte niet bij aanvang van de zitting aanwezig zal zijn en dat namens belanghebbende tXiiUËSMWÊÊg$ zal verschijnen om een toelichting op het verzoek tot aanhouding te geven.
a i
C
0
É
1.5. De zaak is behandeld ter zitting van 13 februari 2006. tegelijk mei de zaak die bij hei Hof is geregistreerd onder nummer 04/04249. Aldaar zijn verschenen en gehoord (verder: voornoemde vergezeld "van
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
2
Partijen hebben elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. De inspecteur heeft zich kunnen uitlaten over de bij de pleitnota van belanghebbende gevoegde bijlagen. Het Hof rekent de pleitnota's alsmede vermelde bijlagen tot de stukken van het geding. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, opgericht bij akte van 9 december 1994, houdt alle aandelen in iB.V. (verder: de werkmaatschappij), welke vennootschap een advoc^eiAantoor exploiteert. De aandelen van belanghebbende zijn alle in handen van is.
H
|^
#
2.2. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet) en stelt zich blijkens haar statuten onder meer ten doel het leiding geven aan, het toezicht houden op en het adviseren van andere ondernemingen, waaronder begrepen het vervullen van functies van directeur, adviseur en dergelijke. Binnen dat kader verricht zij tegen vergoeding activiteiten op het gebied van directievoering en management^^i^^k werkmaatschappij. De hiermee gemoeide werkzaamheden worden door^^B^SI§|vemcht, 2.3. Gedurende de jaren waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft (hierna: de onderhavige jaren), heeft belanghebbende diverse personenauto's gekocht, steeds bij autobedrijven. Het ging daarbij om nieuwe of nagenoeg nieuwe personenauto's van exclusieve merken, zoals Bentley, Rolls Royce, Aston Martin, Ferrari, Jaguar, Mercedes, BMW en dergelijke (verder: de auto's). Belanghebbende hield de auto's slechts voor een beperkte periode aan - variërend van zeven dagen tot bijna twee jaar - en verkocht deze dan, meestal aan een autobedrijf, bij wie zij dan direct weer een andere auto of andere auto's aanschafte. Gedurende de onderhavige jaren heeft belanghebbende zo 34 auto's gekocht en 23 auto's verkocht, in verreweg de meeste gevallen met verlies. Gedurende het jaar 1997 had zij op deze manier telkens één a twee auto's tegelijk in eigendom, in 1998 tegelijkertijd minimaal één en maximaal vijf auto's, terwijl zij gedurende 1999 minimaal vijf en maximaal dertien auto's tegelijkertijd! in eigendom had. De auto's stonden alle uitsluitend ter beschikking v^MMBfiSÊËm Gedurende de onderhavige jaren wastfSRSHJHfil zelf ook eigenaar van verschillende (luxe) personenauto's. 2.4. Belanghebbende heeft de ter zake van de aankoop van de auto's aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. Ter zake van de levering van elk van de auto's heeft zij omzetbelasting op aangifte voldaan. ï
2.5. Op 10 juli 2001 heeft de inspecteur bij belanghebbende een onderzoek ingesteld naar - voor zover hier van belang - de juistheid van de aangiften omzetbelasting gedurende de onderhavige jaren. In het op 13 november 2002 gedateerde rapport van dit onderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat van de door belanghebbende gekochte auto's verreweg het grootste gedeelte niet in het kader van de onderneming was aangeschaft en dat belanghebbende voor die auro"s derhalve ien onrechte aanspraak had gemaakt op aftrek van voorbelasting. Conform de
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk 04/04162
3
stellingname in het controlerapport naheffingsaanslag opgelegd.
is
vervolgens
de
in
geschil
zijnde
2.6. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat van alle auto's vier stuks, welke min of meer achtereenvolgens en voor een relatief wat langere periode in belanghebbendes eigendom waren, kunnen worden beschouwd als in het kader van de onderneming uitsluitend voor zakelijke doeleinden aangeschafte en gebruikte auto's. De inspecteur heeft aldus alsnog geaccepteerd de aftrek van voorbelasting ter zake van de volgende auto's en heeft de naheffingsaanslag dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van fl. 856.605, waarin begrepen een niet in geschil zijnde correctie van fl. 3.440:
AR 00-8B cc-oo-PC -, Zïuu
kenteken
merk en type
aankoop
verkoop
voorbelasting (fl.)
belasting tzv levering (fl.)
«P^Mf^ ^H^*> wwHSMi,. CIBïBS
AstonDB7 Jaguar XKR Bentley Azure Opel Omega
21-08-1997 04-05-1998 20-07-1998 21-05-1999
11-05-1998 07-07-1998 14-05-2000 09-01-2000
24.229,55 28.011,18 78.345,86 3.228,19
20.992,85 16.232,48
2.7. Tot de stukken van het geding behoort een brief van belanghebbende aan de inspecteur van 19 september 2001, waarin met betrekking tot de auto's onder meer het volgende wordt verklaard: "De motieven van de vennootschap tot de aanschaf en het gebruik door haar directeur van een aantal (exclusieve) auto's is tweeledig. Zowel representatieve overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld in het kader van de groei van de praktijk in een bepaalde kwalitatieve richting van het cliëntgehaltc, alsook beleggingsoverwegingen. (...) Uit representatieve overwegingen heeft de vennootschap indertijd besloten om haar directeur ook te laten rijden in exclusieve auto's, en om te laten zien 'dat het goed gaat' met het kantoor, bewust afwisselend in verschillende merken auto's. Een dergelijk optreden geeft een bepaald aanzien waar velen gevoelig voor zijn en op afkomen ('...)."
3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen: I. Heeft belanghebbende als ondernemer gehandeld bij de aanschaf van de auto's? En, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: II. Is op grond van artikel 16 van de Wet, juncto artikel 1, eerste lid, onderdeel a. b of c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) de aftrek van voorbelasting uitgesloten? En, indien deze waag bevestigend wordt beantwoord: III. Dient dan de naheffingsaanslag te worden verminderd met de ter zake van de levering van de auto's gedurende de onderhavige jaren door belanghebbende voldane omzetbelasting, in de bezwaarfase berekend op fl. 477.260?
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
4
4. Standpunten van partij'en Voor de standpunten van partijen wordt venvezen naar de gedingstukken en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
5. Beoordeling van het geschil 5.1. Verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting
f) •o ft
B fi ^ fi B 3 ft
ft A •g
5.1.1. Op het verzoek van belanghebbende om de mondelinge behandeling van de zaak uit te stellen in verband met - door een doktersverldaring gestaafde - ziekte van haar directeur, overweegt het Hof als volgt. Blijkens het onder 1.4 aangehaalde faxbericht van 13 februari 2006, 12.46 uur, heeft belanghebbende, nadat het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling niet op voorhand was toegewezen, §§§Jj|l|| verzocht om niet bij aanvang van de zitting aanwezig te zijn. Bij de aanvang van de zitting is evenwel - als aangekondigd in vorenbedoeld faxbericht - ^ S l l l l i ^ verschenen, die volgens zijn mondelinge verklaring op verzoek van belanghebbende c.q. haar directeur aanwezig was en die voorts aangaf dat haar directeur aan WÈÊBÊÊk opdracht had geven niet te verschijnen. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze vejöklaimg en gaat derhalve uit van de juistheid daarvan. Uit de omstandigheid dat IlllllltlSiB n a het geven van een toelichting op het verzoek om uitstel en de overlegging van vermelde dokters verklaring een pleitnota van de hand van 1311111 heeft overgelegd en voorgedragen, leidt h e t H o f af dat belanghebbende dan wel fPjfclpB" nu niet is gesteldofgebleken datjj§l|§§||i machtiging door belanghebbende is ingetrokken, of dat ||Sf8jlllniet in de gelegenheid was te verschijnen - ervoor gekozen heeft om zich niet te laten vertegenwoordigen dan wel om ook na de toeHchti^^op het verzoek om uitstel door | | | j | | | | | | | | niet te verschijnen, en dat ^ ^ ^ ^ ^ J h e t z i j - in aanmerking nemende vorenbedoelde verklaring bij aanvang van deatting-^rechtstreeks met volmacht van belanghebbende, hetzij doorffjl|||l|§ van wie hij immers de pleitnota's voorhanden had, met gebruikmaking van het recht van substitutie gemachtigd was om belanghebbendes belangen ter zitting te behartigen. 5.1.2. Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking nemende de betrokken belangen, waaronder de voortgang van de zaak, heeft het Hof besloten het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak af te wijzen ondanks het verzoek van haar directeur om ter zitting aanwezig te kunnenzijn. Daarbij acht het Hof mede van belang dat gesteld noch gebleken is dat | | f j i l | B n i e t in staat was ter zitting te verschijnen, dat de door I p j p É Ê opgemaakte pleitnota ingaat op de voor het geschil relevante problematiek en dat tJBBBBBJBl die over exemplaren van die pleitnota beschikte, zich niet heeft verzet tegen een inhoudelijke behandeling van het geschil en evenmin bezwaar heeft gemaakt tegen sluiting van het onderzoek ter zitting. 5.2. Ondernemerschap
fc|
bij aanschaf van de auto 's
5,2.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij alle auto's volledig voor haar onderneming heeft bestemd en heeft in dat verband gemotiveerd gesteld dat ^ ^ ^ ^ ^ ^ 9 ^ i e auto's daadwerkelijk en afwisselend heeft gebruikt om van en naar cliënten van de werkmaatschappij en - ten behoe\ e van deze cliënten - van en naar rechtszittingen of penitentiaire inrichtingen te rijden. Het Hof c i d e e n r hïertan her
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
5
vermoeden dat belanghebbende alle auto's althans ia enigerlei mate (mede) voor zakelijke doeleinden heeft gebezigd. De inspecteur heeft met al hetgeen hij heeft gesteld dit vermoeden niet ontzenuwd. Het Hof gaat er dan ook vanuit dat alle auto's (mede) zakelijk gebruikt zijn. 5.2.2. Uit hetgeen onder 5.2.1. is overwogen volgt naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (verder: Hof van Justitie), dat het belanghebbende vrij stond de auto's volledig voor zijn onderneming te bestemmen. 5.2.3. Uit hetgeen onder 5.2.1. en 5.2.2 is overwogen volgt dat de auto's door een als zodanig handelende ondernemer zijn gekocht. In aanmerking nemende het arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 2005, zaak C-434/03 (Charles en Charles-Tijmens, BNB 2005/284) moet worden geoordeeld dat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Wet niet aan aftrek van voorbelasting in de weg staat. 5.3. Uitsluiting van aftrek 5.3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 16 van de Wet kan de in artikel 15, eerste lid, bedoelde aftrek bij koninkhjk besluit in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten, teneinde te voorkomen, dat - voor zover hier van belang - op goederen en diensten, wellce worden gebruikt voor het voeren van een zekere staat of voor het bevredigen van behoeften van anderen dan ondernemers, de belasting geheel of gedeeltelijk niet drukt. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven in het BUA. 5.3.2. Voor het geval het Hof zou oordelen dat belanghebbende de auto's in het kader van haar onderneming heeft aangeschaft, stelt de inspecteur zich primair op het standpunt dat de aftrek van voorbelasting dient te worden uitgesloten op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het BUA, krachtens welke bepaling de in artikel 15 bedoelde aftrek wordt uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het voeren van een zekere staat. 5.3.3. Naar vaste jurisprudentie moet onder het door een ondernemer bezigen van een goed tot het voeren van een zekere staat worden verstaan persoonlijk gebruik waarmee de ondernemer het maatschappelijk aanzien en gewicht van zijn functie tot uitdrukking tracht te brengen. Uit de systematiek van artikel 16 van de Wet en van artikel 3 van het BUA, moet voorts worden afgeleid dat het gebruik voor het voeren van een zekere staat moet worden onderscheiden van privé-gebruik van een bedrijfsmiddel door de ondernemer of diens personeel.
^
^
5.3.4. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de auto's zijn aangewend voor persoonlijk gebruik, waarmee belanghebbende c.q. j ^ p H M M É h e t maatschappelijk aanzien en gewicht van hun functie als directeur van de werkmaatschappij respectievelijk van belanghebbende tot uitdrukking trachtte te brengen. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat de inspecteur een aantal auto's - en niet de minst exclusieve - bij de bestreden uitspraak alsnog als "zakelijke auto's" heeft aangemerkt en de aftrek van voorbelasting terzake van deze auto's heeft geaccepteerd, nu deze omstandigheid onverlet laat dat, als overwogen onder 5.2.3. ook de andere auto's voor zakelijke doeleinden zijn gebezigd en ook van deze andere auto's niet aannemelijk is gewerden dat belanghebbende c.q.|fl[fcjUmJfyiezs bezigde voer het
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
H
6
voeren van een zekere staat in vorenbedoelde zin. Evenmin kan aan dit oordeel afdoen de niet of althans onvoldoende weersproken verklaring van belanghebbende als weergegeven onder 2.7, aan welke verklaring het Hof geen reden heeft te twijfelen. Het aanzien waarvan in deze verklaring wordt gesproken heeft immers geen betrekking op het maatschappelijk aanzien van de functie van directeur van belanghebbende c.q. van de werkmaatschappij, dat belanghebbende c.q|BMM|j|§fr door het gebruik van wisselende auto's in zijn persoonlijk leven beoogt tot uitdrukking te brengen, maar op het aanzien en de daarvan uitgaande klantenwervende kracht van de onderneming als zodanig. 5.3.5. Nu, naar volgt uit hetgeen onder 5.3.2 tot en met 5.3.4 is overwogen, de auto's niet zijn gebruikt voor het voeren van een zekere staat, dient te worden beoordeeld of de auto's zijn gebezigd voor het bevredigen van behoeften van anderen dan ondernemers. De inspecteur stelt zich te dezen op het standpunt dat de aftrek van voorbelasting ter zake van de auto's moet worden uitgesloten, hetzij omdat de auto's worden gebruikt voor het geven van relatiegeschenken in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van het BUA, hetzij omdat belanghebbende met het ter beschikking stellen van de auto's aan haar directeur, deze gelegenheid heeft gegeven tot privé-vervoer in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het BUA. 5.3.6. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II1968/69-1911, nr. 3, blz. 3 l.k.) bij het ontwerp dat heeft geleid tot de wet van 2 juli 1969, Stb. 1969, 306, bij welke wet het BUA is goedgekeurd, is bij de in het BUA bedoelde relatiegeschenken met name gedacht aan geschenken die de ondernemer om zakelijke motieven doet toekomen aan zijn afnemers, leveranciers of andere dergelijke betrekkingen. Naar het oordeel van het Hof is daarvan hier geen sprake, reeds niet omdat tussen belanghebbende en É I B Ü ^ i j ^ afgezien van de aandeelhoudersrelatie geen andere zakelijke betrekkingen bestaan.
^
5.3.7. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het BUA wordt de in artikel 15, eerste lid, bedoelde aftrek onder meer uitgesloten in gevallen waarin en voor zover goederen worden gebruikt voor het aan het personeel van de ondernemer geven van gelegenheid tot privé-vervoer. Het ter beschikking stellen van vervoermiddelen, zoals de onderhavige auto's aan de directeur van de vennootschap, kan onder deze noemer worden gebracht, althans indien en voorzover de auto's worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van de betrokken werknemer. Van gebruik voor persoonlijke doeleinden is niet alleen sprake indien het goed feitelijk door de werknemer wordt gebezigd voor persoonlijke doeleinden, doch ook indien het goed met uitsluiting van anderen aan het personeelslid ter beschikking staat voor persoonlijke doeleinden.
[-J
5.3.8. Tegenover de gemotiveerde stelling van de inspecteur dat de auto's voor privédoeleinden zijn gebruikt, heeft belanghebbende met hetgeen zij gesteld heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto's alle uitsluitend voor zakelijke doeleinden zijn gebezigd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat, naar vaststaat, de auto's met uitsluiting van anderen uitsluitend ter beschikking van lpII.Üf|fɧ|ï§ staan en dat het hem vrij staat de auto's ook voor persoonlijke doeleinden te gebruiken, waarbij - naar de inspecteur terecht heeft gesteld - ook het woon-werkverkeer als prh é-gebruik moet worden aangemerkt.
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
7
5.3.9. Uit hetgeen onder 5.3.7 en 5.3.8 is overwogen volgt dat moet worden geoordeeld dat de auto's mede voor privé-doeleinden v a n ^ ^ ^ ^ ^ ^ f l zijn gebezigd, zodat in zoverre de aftrek van voorbelasting ter zake van de auto's is uitgesloten.. Voor dit geval heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de correctie van de voorbelasting naar het juiste bedrag heeft plaatsgevonden.
H
5.4. Vermindering aanslag met de ter zake van de levering van auto 's op aangifte afgedragen omzetbelasting 5.4.1. Uit hetgeen onder 5.2.3 is overwogen volgt dat, nu belanghebbende de auto's in haar hoedanigheid van ondernemer heeft gekocht en zij deze niet uitsluitend heeft gebruikt voor doeleinden ais zijn bedoeld in artikel 16 van de Wet, zij ter zake van de levering van die auto's op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet, omzetbelasting verschuldigd is. Belanghebbende heeft derhalve terecht ter zake van de levering van de auto's omzetbelasting op aangifte voldaan. Voor vermindering van de naheffingsaanslag met de ter zake van de levering van de auto's door belanghebbende op aangifte voldane omzetbelasting is derhalve reeds hierom geen plaats. 5.5. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 10 april 2006 door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, sn J.P.A. Boersma en M.E. van Hilten, leden van de Belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Rentenaar-Groot als griffier.
If I
Q
O •r LU >
Q
2
'S D
LÜ O
sO =3 C3
CL
~z. LU —"2 »—
cc < Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan fairnen zes weken na de \ enenddatum beroep in ccssa;is worden ingesteld bij de Hoge Read der Nederlanden (belastingkamer). Postbus 20303. 25Ö0 EH Den flacg. Daarbij moet !m •\eigende in acfat werden üenernsn.'
Gerechtshof te Amsterdam Kenmerk: 04/04162
g
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in, cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor fofocopie conforrn De Griffier van het xX