Kenmerk: 2129/88 LJ
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, gedagtekend 1 maart 1988 betreffende de naheffingsaanslag In de omzetbelasting voor het tijdvak 1981 tot en met 1984.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 1989.
BESLISSING
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur; - vermindert de naheffingsaanslag tot f 1.406,-- aan enkelvoudige belasting en f 351,-- aan verhoging; - verstaat dat het gestorte griffierecht ten bedrage van f 38,-- door de inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed.
GRONDEN
Met betrekking tot de wijze van boekhouden heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende een agenda met afspraken van lessen bijhoudt, dat belanghebbende een lijst van uitgaven opmaakt, die via een kladkasboek in een tabellarisch
kas/bank/giroboek
worden
geboekt,
dat
belanghebbende
geen
afschriften van examenaanvragen bij het CBR heeft bewaard, dat belanghebbende de aankopen van brandstof voor de auto's eenmaal per maand boekt, dat 1
belanghebbende geen aantekening houdt van privé- opnamen en -stortingen, dat belanghebbende de kruisposten tussen zaak en privé niet boekt en dat geen saldi van de boeken worden getrokken. De inspecteur heeft dienaangaande voorts gesteld dat belanghebbende aan het eind van een kwartaal de ontvangsten berekent en boekt. Belanghebbende heeft dit weersproken en gesteld dat hij zulks maandelijks doet aan de hand van de agenda met afspraken door het aantal gegeven lessen met het lesgeld te vermenigvuldigen. De inspecteur heeft verder gesteld dat het saldo van het kasboek op 30 september 1983 en 31 december 1984 negatief was. Belanghebbende
heeft
het
eerste
negatieve
kassaldo
verklaard
met
de
omstandigheid dat hij toen de beschikking had over van zijn schoonmoeder ontvangen gelden. Deze verklaring is door de inspecteur niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Belanghebbende heeft het tweede negatieve kassaldo betwist en gesteld dat het saldo alstoen f 1.961,12 positief was. Tegenover deze betwisting heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat inderdaad van een negatief kassaldo sprake was. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de van leerlingen ontvangen examengelden niet in zijn administratie heeft geboekt. Belanghebbende heeft de noodzaak daarvan betwist en gesteld dat deze gelden niet tot zijn omzet behoorden en dat hij in zijn administratie wel heeft geboekt de lesgelden die betrekking hebben op de uren waarin de auto's zijn gebruikt voor het afnemen van de examens. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de examengelden als doorlopende posten moeten worden aangemerkt. Aldus is ter zake geen sprake van ontvangsten ter zake van door belanghebbende verleende diensten. De inspecteur heeft tegenover de uitdrukkelijke betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de lesgelden die betrekking hebben op de examens niet in zijn administratie heeft verantwoord.
Uit vorenvermelde stelling van de inspecteur met betrekking tot de wijze waarop belanghebbende zijn boekhouding verzorgt, zoals weersproken door belanghebbende als hiervoor is aangegeven, kan naar 's Hofs oordeel op zichzelf niet worden afgeleid dat belanghebbende zijn ontvangsten niet volledig in zijn administratie heeft verantwoord. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende op grond van de wettelijke bepalingen dienaangaande niet is gehouden tot het administreren van privé-mutaties en evenmin tot het salderen van kas-, bank- en giroboeken. De 2
omstandigheid dat belanghebbende bij de bepaling van zijn ontvangsten uitgaat van de agenda waarin de lessen zijn geboekt is onvoldoende te veronderstellen dat die ontvangsten niet juist zijn berekend, dit te minder nu die agenda het meest primaire boekingsstuk vormt en het lesgeld, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, in alle gevallen gelijk is. In dit verband komt aan de vraag of belanghebbende de berekening per maand of per kwartaal maakt naar ‘s Hofs oordeel onvoldoende belang toe.
De inspecteur heeft gesteld dat het voor niet nader aangegeven privé-doeleinden beschikbare bedrag in de jaren 1981 tot en met 1984 f 16.670,-- respectievelijk f 8.720,--, f 5.605,-- en f 8.121,-- beliep. Het Hof verstaat de stellingen van de inspecteur dienaangaande aldus dat dit bedrag voor de jaren 1982 tot en met 1984 te laag moet worden geacht. Belanghebbende heeft deze stellingen betwist en gesteld dat het voor privé-doeleinden beschikbare bedrag in 1983 ruim f 8.000,-- beliep en dat de lagere bedragen in de jaren 1982 tot en met 1984 verband houden met het feit dat in voorgaande jaren relatief hoge bedragen aan belasting zijn betaald. De inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de voor-niet nader aangegeven privé-doeleinden beschikbare bedragen zodanig laag waren, dat belanghebbende een hoger bedrag aan ontvangsten moet hebben gehad dan in zijn administratie is verantwoord. De inspecteur heeft met name geen enkel inzicht gegeven in de aard van de uitgaven die met evenbedoelde bedragen dienden te worden bestreden en evenmin in de aard van de uitgaven waarmee bij de berekening van die bedragen reeds rekening is gehouden.
De inspecteur heeft voorts een theoretische omzetberekening gemaakt uitgaande van de door belanghebbende betrokken brandstof. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een bepaald brandstofverbruik per km., een kilometrage per les en per examen en een aantal kilometers voor privé-doeleinden. De berekening van de inspecteur levert voor de jaren 1981 en 1982 een onverklaard aantal kilometers op van 4.456 respectievelijk 6.995, uitgaande van 40 respectievelijk 45 km. per les en van 5.000 km voor privé-doeleinden per jaar. Belanghebbende heeft deze berekening betwist en daartoe onder meer aangevoerd dat voor de regeling van de aanslag inkomstenbelasting 1978 na overleg met de betrokken 3
inspecteur is uitgegaan van 49 km. per les en 15.000 km. per jaar voor privé-doeleinden. Gelet op het door de inspecteur gehanteerde kilometrage voor privé-doeleinden, dat naar s Hofs oordeel laag is, en de relatief geringe omvang van het door de inspecteur berekende verschil in het licht van het aantal gegeven lessen - 1.401 respectievelijk 1.174 - rechtvaardigt de berekening van de inspecteur, zoals die door belanghebbende wordt betwist, op zichzelf niet de conclusie dat belanghebbende in de jaren 1981 en 1982 niet alle ontvangsten in zijn administratie heeft verantwoord. Nu blijkens het vorenoverwogene ook overigens voor een zodanige conclusie onvoldoende aanleiding bestaat, is de naheffingsaanslag in zoverre ten onrechte opgelegd.
Voor het jaar 1983 komt de berekening van de inspecteur, uitgaande van 45 km. per les en 50 km. per examen en van 5.000 km. voor privé-doeleinden, uit op een onverklaard aantal kilometers van 11.676. Belanghebbende heeft deze berekening betwist met dezelfde stellingen als voor de jaren 1981 en 1982 zijn opgeworpen. De inspecteur heeft voor het jaar 1983 of een gedeelte daarvan geen berekeningen overgelegd
waaruit
de
aannemelijkheid
van
de
door
hem
gehanteerde
uitgangspunten boven die van de door belanghebbende gestelde zouden kunnen blijken. Mede gelet op het vorenoverwogene met betrekking tot het gebruik voor privé-doeleinden rechtvaardigt de berekening van de inspecteur, zoals die door belanghebbende wordt betwist, op zichzelf niet de conclusie dat belanghebbende in 1983 niet alle ontvangsten in zijn administratie heeft verantwoord. Nu blijkens het vorenoverwogene ook overigens voor een zodanige conclusie onvoldoende aanleiding bestaat, is de naheffingsaanslag in zoverre ten onrechte opgelegd.
Voor het jaar 1984 komt de berekening van de inspecteur, uitgaande van 45 km. per les en 50 km. per examen en van 5.000 km voor privé-doeleinden, uit op een onverklaard aantal kilometers van 11.879. De inspecteur is daarbij uitgegaan van een verbruik van 1 liter brandstof op 8,5 km., tegenover in voorgaande jaren 1 liter op 8 km. Belanghebbende heeft deze berekening betwist met dezelfde stellingen als voor de jaren 1981 en 1982. Daarenboven heeft belanghebbende gesteld dat de berekening van de inspecteur van het verbruik van de auto onjuist is en daarvoor aangevoerd dat de inspecteur zijn berekening heeft doen steunen op gegevens uit de periode 9 augustus 1984 tot en 4
met 4 december 1984, in welke periode de auto werd ingereden en daarom als brandstof benzine in plaats van LPG gebruikte, terwijl de inspecteur met de aankoop van de benzine geen rekening heeft gehouden. Als dit wel zou zijn geschied, zou het verbruik 1 liter op 7,2 km. zijn geweest, waardoor bijna 6.000 km. van het door de inspecteur berekende tekort is verklaard. In aanmerking nemend de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van het door de inspecteur gehanteerde uitgangspunt ten aanzien van het brandstofverbruik van de auto en mede gelet op het vorenoverwogene ten aanzien van het gebruik van de auto voor privé-doeleinden heeft de inspecteur naar 's Hofs oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gemaakte berekening met betrekking tot het gebruik van de auto de conclusie rechtvaardigt dat belanghebbende niet alle ontvangsten in zijn administratie heeft verantwoord. Nu blijkens het vorenoverwogene ook overigens voor een zodanige conclusie onvoldoende aanleiding bestaat, is de naheffingsaanslag in zoverre ten onrechte opgelegd.
Uit al het vorenoverwogene volgt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd voor zover het betreft de daarin begrepen omzetbelasting wegens niet in de administratie van belanghebbende verantwoorde ontvangsten. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag alsdan moet worden verminderd tot f 1.406,-aan enkelvoudige belasting en f 351,-- aan verhoging.
De uitspraak is gedaan op 20 januari 1989 door Mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van Mr. Pechler als griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Pechler
Bijl
Aangetekend verzonden 1 FEB. 1989 aan partijen.
5