Commissie geschillen medezeggenschap
103774 UITSPRAAK in het geding tussen: de Centrale Medezeggenschapsraad van het ROC Horizon College, verzoeker, hierna te noemen de CMR gemachtigde: mr. W. Lindeboom en het College van Bestuur van het ROC Horizon College, gevestigd te Alkmaar, verzoeker, hierna te noemen het College van Bestuur gemachtigde: mr. K. Slump 1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij verzoekschrift van 28 april 2008, ingekomen op 29 april 2008, en aangevuld bij brief van 20 mei 2008, heeft de CMR een interpretatiegeschil aan de Commissie voorgelegd met betrekking tot de bevoegdheid van het personeelsdeel CMR (PCMR) ten aanzien van het taakverdelingsen taakbelastingsbeleid als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder h Wet medezeggenschap onderwijs (WMO 1992) en artikel 27 onder g van het toepasselijke medezeggenschapsreglement. Het College van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 16 mei 2008. De mondelinge behandeling vond plaats te Alkmaar op 20 mei 2008. De CMR verscheen in de personen van G.A. Klein Bennink, voorzitter, P.S. de Greeuw, secretaris, F.W. Westra, lid, J. Koppes, lid, A. Wassenaar, lid en A. Milhl, ambtelijk secretaris, bijgestaan door de gemachtigde. Het College van Bestuur werd vertegenwoordigd door drs. R.W.F. van Schalkwijk, lid College van Bestuur, bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Na de zitting heeft de Commissie aan de partijen bij de CAO-BVE een brief geschreven met de vraag gezamenlijk duidelijkheid te geven over bepalingen in de CAO en uiterlijk 11 juni 2008 mede te delen hoe de laatste volzin van de Preambule van de CAO, de regelingen in de artikelen F-5 t/m F-10 en artikel F-16 en de toelichting op artikel F-5 van de CAO-BVE in hun onderling verband moeten worden uitgelegd. Op 11 juni 2008 heeft de Commissie twee afzonderlijke brieven van cao-partijen ontvangen. 2.
DE FEITEN
De Commissie gaat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende feiten. Aan het Horizon College geldt sedert de inwerkingtreding van de CAO-BVE 1998-1999 een stuk ‘Taakbeleid in het Horizon College’ dat in overleg met de PMR is vastgesteld. In dit taakbeleid is de docententaak aan het Horizon College conform het geregelde model in de opvolgende CAO’s onderverdeeld in uitvoerende taken, deskundigheidsbevordering, coördinatie en beheer, overige taken alsmede, boven op de CAO, in specifieke overige taken. Het taakbeleid geeft aan welke werkzaamheden onder welke taken vallen. Voorts bevat het taakbeleid een normering van de verschillende taken. Op grond van artikel F-10 CAO-BVE 2007-2009 gelden met ingang van 1 augustus 2008 de bepalingen van de artikelen F-5 t/m F-10, welke onder de titel ‘Taakbeleid’ in de CAO-BVE 2005-2007 waren opgenomen, niet meer. Daarvoor in de plaats regelt artikel F-1 van de CAO103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 1
Commissie geschillen medezeggenschap
BVE 2007-2009 onder de titel ‘Arbeidsduur’ de normjaartaak, de werkweek en het aantal dagen waarop de werknemer per jaar kan worden ingezet. Voorts is onder de titel ‘De organisatie van het werk’ in de artikelen F-5 t/m F-10 CAO-BVE 2007-2009 bepaald dat en hoe met inachtneming van artikel F-1 de werknemers die direct betrokken zijn bij het primaire proces de werkzaamheden binnen een organisatorische eenheid verdelen in overleg met de leidinggevende. De werkverdelingsprocedure binnen de organisatorische eenheid is beschreven in artikel F-5 lid 2 en 3 CAO-BVE: de leidinggevende legt een begroting van taken en middelen voor en inventariseert de wensen van de werknemers op het gebied van inzetbaarheid en werktijden; de werknemers bespreken de verdeling en doen daarover een voorstel aan de leidinggevende; de leidinggevende past het voorstel zo nodig aan en doet een definitief voorstel aan de organisatorische eenheid; over dat voorstel wordt gestemd aan de hand van ‘One Man, One Vote’; het voorstel is vastgesteld als de meerderheid van de stemgerechtigde werknemers zich daarin kan vinden in welk geval de leidinggevende de taken toedeelt conform het voorstel; indien de stemming niet leidt tot een meerderheid, deelt de leidinggevende de taken toe conform de terugvaloptie, genoemd in artikel F-6. Toedeling van de werkzaamheden gebeurt dan door de leidinggevende waarbij voor de werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces en benoemd is in een functie met schaal 9 of hoger, conform de artikelen E-9a en E-9b uren ten behoeve van scholing en professionalisering worden opgedragen. Voorts geldt bij de terugvaloptie dat de werknemer voor ten hoogste 1200 uur ingezet kan worden voor directe onderwijstaken, voorbereiding en nazorg en dat de overige uren van de betrekkingsomvang worden besteed aan alle overige taken die bij de functie horen. Artikel F-7 bepaalt dat in overleg tussen werkgever en werknemer of in het IGO van artikel F-6 kan worden afgeweken. Op grond van artikel F-8 ten slotte kan de werknemer over de hem opgedragen taken een geschil aanhangig maken bij de interne geschillencommissie. In verband met de inwerkingtreding per 1 augustus 2008 van de artikelen F-5 t/m F-10 CAOBVE 2007-2009 heeft het College van Bestuur een beleidsnotitie doen opstellen waarin de uitgangspunten voor de invoering van het nieuwe taakmodel zijn opgenomen. Die uitgangspunten zijn: indeling van organisatorische eenheden gebeurt door de sectordirecteur in overleg met de sector-MR; kwaliteit en kwantiteit van onderwijs dienen binnen de aangegeven middelen geborgd te zijn; de opleidingsmanager moet de verdeling toetsen en verantwoorden aan kwaliteit en kwantiteit van onderwijs, begroting van taken en middelen, eerlijkheid van verdeling, benodigde kwalificaties en bevoegdheden voor het uitvoeren van taken etc; P&O ondersteunt het invoeringsproces. Volgens de notitie vindt de feitelijke verdeling in de teams plaats in april/mei, wordt op 1 juni 2008 in de teams gestemd en zijn de nieuwe roosters klaar op 1 juli 2008. Deze beleidsnotitie is vooraf ter advisering aan de CMR voorgelegd. Voorts heeft het College van Bestuur onder de docenten een stuk ‘Taakbeleid 2008: informatie voor docenten’ verspreid. In dat stuk wordt de procedure uiteengezet. De medezeggenschap is daarin beperkt tot het recht op instemming van de sector-MR (SMR) op de indeling van de organisatorische eenheden in een opleidingscluster. Het informatiestuk vermeldt uitdrukkelijk dat de terugvaloptie niet het geregelde model is, maar betekent dat de opleidingsmanager de taakverdeling voor alle teamleden bepaalt inclusief de normering. In de overlegvergadering van 28 maart 2008 heeft de CMR zich op het standpunt gesteld dat de SMR instemmingsrecht heeft op de vaststelling van de begroting van taken en middelen en dat ingeval van de terugvaloptie de oude afspraken nog gelden zolang geen nieuw taakbeleid met de CMR is overeengekomen. In verband daarmee heeft de CMR een kort geding aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. Bij vonnis van 9 mei 2008 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de beslissing van deze Commissie moet worden afgewacht en dat niet valt in te zien waarom het reeds geplande teamoverleg hiervoor zou moeten worden opgeschort. De zaak is naar het oordeel van de kantonrechter niet geschikt om in kort geding te worden beslist.
103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 2
Commissie geschillen medezeggenschap
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
De CMR stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een wijziging van het taakverdelingsen taakbelastingsbeleid waarvoor de PCMR op grond van artikel 8 lid 1 onder h WMO 1992 instemmingsrecht heeft. De CAO beschrijft immers slechts summier de wijze waarop de teams en/of leidinggevenden de taken toedelen. Nadere criteria zijn vereist. Dat blijkt uit de door het College van Bestuur opgestelde Beleidsnotitie Taakbeleid volgens de CAO-BVE 2007-2009. In combinatie met de randvoorwaarden van de CAO-BVE zijn de uitgangspunten in die notitie de aanpassing van het taakbeleid zoals dat tot op heden werd gevoerd. Dat de PCMR instemmingsrecht heeft blijkt ook uit de Preambule bij de CAO en de toelichting op artikel F-5. De Algemene Onderwijsbond heeft in een publicatie ook aangegeven dat het instellingsbestuur nog steeds de voorafgaande instemming van de PMR moet hebben voor het taakbeleid. Niet alleen bij de toepassing van de terugvaloptie maar ook voorafgaand aan de toepassing van artikel F-5 heeft de PCMR instemmingsrecht op de in het taakbeleid aan de brengen wijzigingen, nu dat niet uitputtend geregeld is, aldus de CMR. Het College van Bestuur stelt zich op het standpunt dat de CAO de zeggenschap van de docent organiseert en dat er dan geen plaats meer is voor medezeggenschap. Opvattingen over de vereiste professionele ruimte van de docent alsmede de diversiteit van de huidige onderwijsvormen, zoals het competentiegericht leren, leiden er toe dat binnen het team ruimte voor maatwerk moet zijn. Voor een algemeen taakbeleid is geen plaats meer. De CMR blijft bevoegd om door middel van zijn instemmingsrecht ten aanzien van de begroting, het formatieplan, de werktijdenregeling, het functiebouwwerk e.d. invloed uit te oefenen op de bestuurlijke kaders. De Beleidsnotitie Taakbeleid betreft informatie over de praktische utvoering van de regeling in de CAO en is geen taakbeleid. De CAO bevat een uitputtende regeling als bedoeld in artikel 13 lid 1 WMO en er is voor het College van Bestuur geen beleidsruimte voor de vaststelling van nadere criteria. De criteria volgen uit de CAO en de toelichting bij de CAO. De verwijzing in de Preambule van de CAO betreft de medezeggenschap op de bestuurlijke kaders. Ook bij toepassing van de terugvaloptie heeft de CMR geen instemmingsrecht. Het besluit is immers voorbehouden aan de leidinggevende, zodat er geen sprake is van een door het bevoegd gezag te nemen besluit. De CAO bevat waarborgen voor de invulling van de taken (1200 uur directe onderwijstaken en een definitie daarvan). Conflicten tussen team en leidinggevende rond toepassing van de terugvaloptie moeten worden opgelost via de interne geschillencommissie. Bij professionele autonomie vervult de medezeggenschap geen functie, aldus het bevoegd gezag. 4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. De CMR kan op grond van art. 19 lid 1 onder d Wet medezeggenschap onderwijs 1992 (WMO) een interpretatiegeschil aan de Commissie voorleggen indien hij met het College van Bestuur van mening verschilt over het bepaalde bij of krachtens de WMO dan wel het medezeggenschapsreglement. Partijen verschillen van mening over de vraag of na de inwerkingtreding van de artikelen F-1 t/m F-10 van de nieuwe CAO-BVE er aan het Horizon College sprake is van een wijziging van het beleid ten aanzien van de taakverdeling respectievelijk taakbelasting van het personeel, als bedoeld in artikel 8 onder h WMO, waarvoor de PCMR instemmingsrecht heeft. Derhalve is er sprake van een verschil van mening over het bepaalde in het medezeggenschapreglement en/of de WMO als bedoeld in art. 19 lid 1 onder d en is de Commissie bevoegd van het geschil kennis te nemen. 103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 3
Commissie geschillen medezeggenschap
Toetsingskader Op grond van art. 23 WMO dient de Commissie bindend uit te spreken welke interpretatie dient te worden gegeven aan het bepaalde in de WMO en/of het medezeggenschapsreglement. Het medezeggenschapsreglement is met ingang van 01-08-2001 in werking getreden. Nu het reglement reeds meer dan 2 jaar oud is, zijn op grond van artikel 17 lid 1 WMO de artikelen 7 t/m 9 WMO bepalend voor de instemmings- en adviesbevoegdheden van de (geledingen van de) CMR. Derhalve dient de Commissie bindend uit te spreken of er sprake is van een wijziging van het beleid ten aanzien van de taakverdeling respectievelijk de taakbelasting van het personeel, de schoolleiding daaronder niet begrepen, als bedoeld in artikel 8 onder h WMO dat ter instemming aan de PCMR moet worden voorgelegd. Overigens is deze aangelegenheid gelijkluidend aan deze van het inmiddels vervallen artikel 27 onder g van het medezeggenschapsreglement. Het geschil Aan de instelling geldt sedert de inwerkingtreding van de CAO-BVE 1998-1999 het stuk ‘Taakbeleid in het Horizon College’, zoals hierboven weergegeven. Dit beleidsstuk dient te worden aangemerkt als beleid in de zin van artikel 8 onder h WMO. De hoofdtaken van de docent en de normeringen van die taken, zoals opgenomen in dit ‘Taakbeleid’ zijn naar het oordeel van de Commissie algemene criteria die de taakbelasting van de docent raken. Voor zover in het stuk is aangegeven hoe binnen de afdelingen en teams de toedeling van taken plaatsvindt, is het stuk aan te merken als het beleid ten aanzien van de taakverdeling. De vraag die de Commissie nu dient te beantwoorden is of kan worden gezegd dat dit ‘Taakbeleid’ door de inwerkingtreding van de CAO-BVE 2007-2009 is gewijzigd. Ingeval de Commissie deze vraag bevestigend beantwoordt, dient vervolgens beoordeeld te worden in welke mate de CAO dit beleid dan heeft gewijzigd om van daaruit af te leiden in hoeverre er nog sprake kan zijn van zeggenschap van het bevoegd gezag en medezeggenschap van de PCMR. De teksten van de CAO ten aanzien van de taakverdeling en taakbelasting blinken niet uit in duidelijkheid voor wat betreft de betekenis daarvan voor de medezeggenschap. Dit blijkt ook uit het gegeven dat cao-partijen naar hun respectieve achterbannen niet dezelfde interpretatie aan die teksten toekennen. Teneinde meer helderheid te verkrijgen, heeft de Commissie, na de zitting in onderhavig geschil, cao-partijen schriftelijk verzocht gezamenlijk duidelijkheid te geven over de bepalingen in de CAO door aan te geven hoe de laatste volzin van de Preambule van de CAO, de regelingen in de artikelen F-5 t/m F-10 en artikel F-16 en de toelichting op artikel F5 van de CAO-BVE in hun onderling verband moeten worden uitgelegd. Cao-partijen hebben daarop gereageerd bij afzonderlijke brieven van 11 juni 2008. Daaruit blijkt dat cao-partijen geen gezamenlijk gedragen eenduidige interpretatie aan de desbetreffende bepalingen geven. Dientengevolge zal de Commissie dienen aan te geven of en zo ja in welke mate er in verband met de gewijzigde CAO-bepalingen sprake is van een wijziging van het beleid ten aanzien van de taakverdeling respectievelijk de taakbelasting zoals dit thans aan de instelling geldt. De Commissie zal zich daarbij baseren op de bewoordingen van de CAO, gelezen in hun onderling verband en in het licht van de wijzigingen die ten opzichte van de CAO-BVE 2005-2007 hebben plaatsgevonden. Vergelijking van de artikelen F-1 en F-5 t/m F-10 van de CAO-BVE 2005-2007 met de artikelen F-1 en F-5 t/m F-10 CAO-BVE 2007-2009 leert dat het verschil tussen het geregelde en het vrije model thans niet meer in de CAO voorkomt. Voorts is het zo dat daar waar de CAO-BVE 2005-2007 in de genoemde bepalingen het begrip ‘taakbeleid’ hanteerde, de nieuwe CAO in de genoemde artikelen het begrip ‘verdeling van werkzaamheden’ dan wel ‘taakverdeling’ hanteert. Op andere plaatsen in de CAO (Preambule, artikelen E-1 en M-2 en de Toelichting op de artikelen E-1 en F-5) wordt het begrip ‘taakbelasting’ gehanteerd. Een redelijke uitleg van de CAO houdt naar het oordeel van de Commissie in dat waar in de CAO gesproken wordt over 103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 4
Commissie geschillen medezeggenschap
enerzijds ‘taakverdeling’ en anderzijds ‘taakbelasting’, aan dit verschil ook betekenis gegeven moet worden. Bepalingen dienen immers zodanig uitgelegd te worden dat zij enig gevolg hebben. Ook de WMO 1992 maakt verschil tussen taakverdeling en taakbelasting. Taakverdeling houdt volgens de Commissie verband met de vraag wie welke taken uitvoert; taakbelasting heeft betrekking op het (onderlinge) gewicht van de taken en speelt als zodanig wel een rol bij de verdeling van de taken. Naar het oordeel van de Commissie is het taakverdelingsbeleid door middel van de procedure van artikel F-5 en F-6 CAO-BVE gewijzigd door de CAO en bevat de CAO op dat punt in beginsel een uitputtende regeling: de taken worden binnen de teams verdeeld en als er binnen het team geen meerderheid bereikt wordt, verdeelt de leidinggevende de taken. Dit betekent dat het instemmingsrecht van de PCMR op het beleid ten aanzien van de taakverdeling als bedoeld in artikel 8 onder h WMO, ingevolge artikel 13 lid 1 WMO in beginsel niet van toepassing is. Slechts indien het bevoegd gezag aanvullend op de CAO beleid ten aanzien van de taakverdeling vast zou stellen, geldt daarvoor onverkort het instemmingsrecht van de PCMR. Anders is dit met betrekking tot het taakbelastingsbeleid. De CAO legt zowel in de Preambule als in de artikelen E-3, M-3 en de Toelichting op de artikelen E-1 en F-5 CAO-BVE uitdrukkelijk verband tussen de taakbelasting en het overleg met de PMR. Hieruit kan naar het oordeel van de Commissie niet anders worden afgeleid dan dat het taakbelastingsbeleid niet uitputtend is geregeld in de CAO en dat er binnen de kaders van de CAO nog ruimte is voor beleid dat door het bevoegd gezag met instemming van de PMR dient te worden ingevuld. Een andere interpretatie komt er op neer dat aan de voornoemde bepalingen in de CAO ten aanzien van de taakbelasting geen enkele betekenis zou toekomen , hetgeen naar het oordeel van de Commissie niet in de rede ligt. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de Commissie echter niet dat het taakbelastingsbeleid zoals dat thans bij toepassing van het geregelde model aan de instelling is vastgesteld, onverkort van toepassing zou zijn na de inwerkingtreding per 01-08-2008 van de artikelen F-5 t/m F-10 CAO-BVE 2007-2009. In artikel F-6 CAO-BVE 2005-2007 was immers reeds vastgesteld dat het taakbeleid voor het OP volgens het geregelde model niet van toepassing is bij de invulling van het vrije model. Nu in de CAO-BVE 2007-2009 de taakverdeling binnen het team van medewerkers de hoofdregel is geworden en bovendien het geregelde model in de CAO niet meer voorkomt, dient redelijkerwijze te worden geconcludeerd dat het huidige aan de instelling geldende taakbeleid niet meer past bij de nieuwe situatie die met ingang van 01-08-2008 in de CAO geregeld is en dat derhalve op de werkgever de verplichting rust om een nieuw taakbelastingsbeleid, passend bij de nieuwe situatie, vast te stellen. Gelet op de hierboven genoemde bepalingen in de CAO-BVE waarin het begrip ‘taakbelasting’ bij herhaling uitdrukkelijk wordt genoemd, is de Commissie van oordeel dat dit taakbelastingsbeleid specifiek dient te worden geformuleerd en dat het bevoegd gezag niet kan volstaan met te verwijzen naar bestuurlijke kaders die in diverse documenten als bijvoorbeeld de begroting zijn terug te vinden. Wel acht de Commissie het voorstelbaar dat in het te formuleren beleid aan de teams ruim baan gegeven wordt om zelf het (onderlinge) gewicht van taken te bepalen - ook dat is formulering van beleid - terwijl in het geval van gebruikmaking van de terugvaloptie de kaders zodanig in het beleid tot uitdrukking worden gebracht dat aan de medezeggenschap van het personeel als voorgeschreven in de WMO en de CAO-BVE recht gedaan wordt. 5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat het bevoegd gezag op grond van artikel 8 aanhef en onder h WMO 1992: niet gehouden is om aanvullend op de CAO-BVE 2007-2009 beleid ten aanzien van de taakverdeling vast te stellen; gehouden is om, met inachtneming van het instemmingsrecht van de PCMR, taakbelastingsbeleid vast te stellen dat past binnen de nieuwe situatie die op 103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 5
Commissie geschillen medezeggenschap
grond van de CAO-BVE 2007-2009 per 1 augustus 2008 op de instelling geldend is. Aldus gedaan te Utrecht op 23 juni 2008 door mr. Chr.H. Stokman-Prins, voorzitter, mr. W. van Lammeren en mr. ing. A.J.J. Megens, leden, in aanwezigheid van mr. H.E. Mertens, secretaris. wg mr. Chr.H. Stokman-Prins voorzitter
wg mr. H.E. Mertens secretaris
103774/ uitspraak d.d. 23 juni 2008 6