TWEE HELDEN DOOR
S. STEMERDING
UITGAVE VAN DE UNIE „EEN SCHOOL MET DEN BIJBEL" SWEELINCKSTRAAT 39 _ 1937
'S-GRAVENHAGE
TWEE HELDEN Over twee helden ga ik schrijven, Mannen waren het, onwrikbaar van overtuiging, rotsvast in hun gelooven. Twee persoonlijkheden, geroepen om voor ons volk groote dingen te doen. Het zijn Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman en Dr. A. Kuyper. Den 29sten Mei 1937 was het 100 jaar, dat Lohman geboren werd en den 29sten October van hetzelfde jaar zal het een eeuw geleden zijn, dat Dr. Kuyper in het leven trad. Aanleiding om deze twee helden dankbaar te gedenken. Dat is onze dure plicht. Daar zit ook een zegen in voor ons, die heden nog genieten van hetgeen zij voor ons land en volk tot stand hebben gebracht. De eerste helft der negentiende eeuw, waarna het tweetal begon op te treden, was het op godsdienstig gebied een dorre, dooie tijd. Men zwoer toen bij een christendom boven geloofsverdeeldheid, een christendom beroofd van zijn kern. 't Was niet meer dan het geloof aan een Schepper en Onderhouder, een Belooner van het goede en een Wreker van het kwade, hier en in het leven hierna. „Het was een dor en droog deïsme, een godsdienst van rede en natuur, tegen het christendom als tegen de gevaarlijkste der bijgeloovige onwaarheden gekant." (Gr. v. Pr.). De kleine kinderen werden gedoopt, de jonge lieden „aangenomen" en de ouderen gingen ter kerk, omdat het nalaten van deze traditioneele vormelijkheden niet fatsoenlijk stond. Er was een openbare school, waar de Bijbel nog werd toegelaten, maar waar alles, wat maar naar het leerstel'ige Zweemde, was verboden. „Eén school voor heel de natie" was de leuze. 3
„Eén gemengde school, kiem van onchristelijkheid, kiem van dwang." (Gr. v. Pr.). Zoolang de meester het wilde, de schoolopziener het toeliet en de ouders geen bezwaar maakten, werd er nog Bijbelsch onderwijs gegeven. Meer en meer bleek echter, dat zulke scholen den rationalistischen schoolopzieners te „fijn" en den Roomschen ouders te Protestantsch werden. Toen' dan ook in 1842 een goed bedoeld Kon. Besluit verscheen, waarin o.m. aan de geestelijken werd toegestaan, dat ze vrij de scholen mochten binnen gaan om er een onderzoek in te stellen, of er tegen den inhoud der leesboeken en liederen ook bezwaren waren in te brengen, toen werd vooral ook door de actie der Roomsche priesters de openbare school langzamerhand bijna geheel ontkerstend. En de kerk liet dat toe. Er ontstond zelfs een ware vervolging. Verscheidene geloovige openbare onderwijzers, vaak juist niet de minste, werden geschorst of ontslagen. Om een enkel voorbeeld te noemen. Het hoofd der school te Appeltern, de heer B. Gangel werd geschorst, omdat hij zijn schoolgebed had besloten met de woorden : „Om onzes Heeren Jezus Christus wil, amen !" Hij werd gestraft met verlies van zijn tractement en bovendien moest hij het salaris van zijn tijdelijken plaatsvervanger betalen. Het spreekt vanzelf, dat door deze opzienbarende vonnissen en door het feit, dat hier en daar onkerksche „nieuwlichters" de oude brave meesters kwamen te vervangen, geloovige ouders, 't koste wat het wilde, er over begonnen te denken om bijzondere scholen op te richten, waar onderwijs gegeven werd naar hun eigen godsdienstige overtuiging en in overeenstemming met hun doopbelofte. Maar wat deden toen sommige plaatselijke besturen, waaraan volgens de onderwijswet autorisatie (vergunning) moest worden aangevraagd ? De approbatie eenvoudigweg weigeren of zoo treiterend lang er mee wachten deze te verleenen, dat het billijke ergernis verwekte. 4
Uitstel en weigering kwamen zelfs nog voor, nadat bij de grondwet van 1848 al vrijheid van onderwijs verzekerd was. De onderwijswet van 1806 was n.1. een organieke wet. Was er dan niemand, die tegen zulke „liberale" dwingelandij durfde op te treden ? Ja, die was er. De geleerde Christen-Staatsman Mr. Guillaume Groen van Prinsterer, in de Kamer gesteund door zijn luttele Gideonsbende, heeft dit met onwrikbaren geloofsmoed aangedurfd. Hij zag in, dat de gemengde school, door allen gelijk te stellen, juist velen zou moeten kwetsen. Daarom kwam hij op voor facultatieve splitsing der openbare school naar de gezindten. Greep op het volk had hij niet, de geleerde historicus. Populair te wezen, was ook niet zijn wil. Naar zijn eigen getuigenis sprak hij wel voor het volk, maar niet tot het volk. De taal des volks gebruikte hij dan ook niet. Overigens een Christenstaatsman met doorzicht en inzicht, met geloofsmoed en hartelijke liefde tot God. „Dat ik vertere, als ik maar nuttig ben", was zijn leuze. „Een Staatsman niet, een evangeliebelijder." Waarin lag de kracht, waarmede deze geloofsheld met zijn luttel aantal medestrijders den kamp tegen de overmacht aandorst ? Dat wordt ons wel duidelijk uit het sluitwoord van zijn leven: „Christus is mijn kracht, Hij is mijn troost, Hij is mijn hoop". Zoo stonden de zaken, toen onze twee helden, waarover we gaan schrijven, nog kinderen, nog jongelingen waren. De familie Lohman heeft er te Groningen een en ander van meegemaakt. Zij werden door huns gelijken daar niet voor vol aangezien en, als „fijnen" gebrandmerkt. „Het denkend deel der natie", vertelt Lohman, „hield ons zoo'n beetje voor tweederangsmenschen. Orthodox zijn was toen juist niet het middel om vooruit te komen. Vroeg verloor ik mijn vader. Mijn moeder, die een gezin van 10 kinderen had groot te 5
brengen, voedde ons op in de vreeze des Heeren. Zij deed dit niet in stroeve strengheid, neen zij gunde ons in den omgang met anderen gaarne een gepaste vrijheid. Boven alle zonden waarschuwde zij ons altoos voor den hoogmoed. Haar belijdend leven toonde zij ons minder in haar woorden dan in haar doen. De vrijheid, welke zij ons gunde op grond van het vertrouwen, dat zij in ons stelde, gaf mij een groote zelfstandigheid in denken en in doen V* Merkwaardig, hoe die zucht tot zelfstandigheid en die drang naar vrijheid ons in het leven van Lohman telkens weer opvallen ! Na zijn kinderjaren zien we verder Lohman als student aan de Groninger Universiteit en nog later, naar hoofd en hart toegerust voor het leven, als rechter te 's-Hertogenbosch. Jurist te wezen, een rechtvaardig rechter te zijn, dat was hem de verwezenlijking van zijn ideaal Maar God had wat anders met hem voor. Toen in Juni 1924 zijn leven werd afgesloten, stond daarin geschreven van Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, die als rechter, raadsheer, internationaal scheidsrechter, wetenschappelijk schrijver, kamerlid, minister, partijleider, dagbladschrijver veel voor zijn land en zijn volk was geweest. God doet zijn menschen in de leer bij het kleine om ze bekwaam te maken voor het groote. Maar wat heeft hem dan uit het rustig, rechterlijk milieu verzet naar het wijde, roezige plein van het publieke leven? Een betrekkelijk onbeduidend plaatselijk gebeuren. In 1875 werd in Den Bosch, waar de openbare school half Matholiek was, de Protestantsche diaconieschool door den modernen kerkeraad gesloten. Gedreven door zijn hartstocht voor recht, greep hij van zelf naar de wapenen om, wien onrecht werd aangedaan, te verdedigen. Voor hij er erg in had, stond hij als geharnast krijger midden in den schoolstrijd, door Groen aangebonden, door Lohman met Kuyper en anderen voortgezet en na de pacificatie onder het Kabinet Cort van der Linden door de wet-De Visser tot een eind gebracht.
Het was in die worsteling, dat onze twee helden Lohman en Kuyper elkander gevonden hebben. Groen van Prinsterer had hen met elkaar in aanraking gebracht. Intusschen was de toestand op schoolgebied al een tweede phase ingetreden. Het aantal vrije scholen was na het K.B. van '42 sterk toegenomen. De tegenstand werd vinniger. De boog al strakker gespannen. De koning verlangde vurig naar het einde. Toen noodigde Z.M. Mr. J. J. L. van der Brugghen uit een kabinet saam te stellen, dat hopelijk een oplossing zou brengen. Jammer, maar de wet, waarnaar met ongeduldig verlangen was uitgezien, bracht niet alles, wat men ervan gehoopt had. Voor de geloovige Protestanten was het zelfs een geduchte tegenvaller. Hoe kon nu Mr. van der Brugghen, een man van het réveil medeoprichter en bestuurder van de school op denKlokkenberg, vriend van de bijzondere school, hoe kan die nu zoo'n wet maken, als deze van '57 er een was ? Wel schonk zij vrijheid om scholen op te richten, maar het daarvoor benoodigde geld verstrekte ze niet. Geen Christelijk, maar neutraal onderwijs was het, dat zij voorschreef. En een uur godsdienstonderwijs buiten de schooluren, om het kwaad onschadelijk te maken ! Hadden onze voormannen daarvoor nu gestreden? Hadden zij daartoe geofferd en gebeden? Voor een neutrale school, een school zonder Bijbel ? Van der Brugghen had zich volgens Groen niet aan zijn afspraak gehouden. De minister evenwel, tot zijn verdediging, beweerde, dat „de zaak van het Christendom, van het Evangelie, van het Koninkrijk Gods niet de zaak was van den Staat". Zóó stond het, toen Lohman in de arena trad. De teleurstelling sloeg echter de Christenen niet lam. 7
Velen schoten er nu pas door in actie. Groote offers werden gebracht door armen en door rijken Door de geestelijke opwekking in de eerste helft der 19de eeuw, het réveil genoemd, kwam er weer leven in de dorre doodsbeenderen. De Geest des Heeren blies door den dorren hof van godsdienstige vormelijkheden. Tot de middelen, welke de „christelijke vrienden" aanwendden tot kerstening van ons volk, behoorde ook het oprichten van vrije scholen. Geen wonder, dat nu het getal dier scholen nog sterker begon te wassen dan vóór '57. Doordat hier en daar de tegenstanders een meer slimme dan werkelijk geoorloofde tactiek durfden te gebruiken, werd de groei nog eenigermate tegengehouden. „Er waren wat al te gemoedelijke, conservatieve christenouders, die zich de heilige roeping aangaande de godsdienstige opvoeding hunner gedoopte kinderen niet klaar bewust waren". Zij lieten zich door schoonen schijn lichtelijk verschalken. De druk bleek voor dezulken nog niet zwaar genoeg. Er moest nog meer gewicht aan de klok. 't Lag al klaar. Het ministerie Kappeijne trad op, om het aan te hangen. Van dezen minister was voor het bijzonder onderwijs niet veel heil te wachten. Hij was het, die in de Kamer de min kiesche en zeer onheusche uitspraak durfde doen : „Dan moet die minderheid maar onderdrukt worden, want zij is de vlieg, die de gansche zalf bederft; zij heeft in onze maatschappij geen recht van bestaan." Het ontwerp van de schoolwet van '78, dat de Kamer bereikte bevatte dan ook gansch geen vervulling van de wenschen der Protestantsch-christelijken. Financieel zag het er zelfs zoo somber uit, dat, werd het ontwerp tot wet, dan zou het oprichten van vrije scholen zoogoed als onmogelijk worden. 't Zou dan zelfs moeite kosten om het bestaande te behouden. Dr. Kuyper liet er zich aldus over u i t : „Nooit of te nimmer is de vrije school zóó ruw en zoo 8
hardnekkig aangepakt en op zóó barbaarsche manier de stoep afgedrongen als in dit koele, onbarmhartige, diep krenkende voorstuk." Evenwel de wet werd aangenomen; moest enkel nog worden bekrachtigd door den Koning. Eén poging viel er nog te wagen om het kwaad te keeren. Den Vorst, „die de rechten en vrijheden van al zijn onderdanen heeft te beschermen", te smeeken de wet niet te teekenen. Dit laatste schot werd gelost; een noodschot was het. Nu traden Dr. Kuyper en Jhr. De Savornin Lohman op, en Mr. B. J. L. Baron de Geer van Jutfaas. Op de vergadering van Christelijk Nationaal van 2 Mei 1878 te Utrecht dienden zij een motie in, waarbij zij de wenschelijkheid uitspraken een petitionnement tot den Koning te richten, dat uitging van ouders, die schoolgaande kinderen hadden. Snel trok men te werk; met geestdrift en met kracht. Een net van locale comité's werd over 't land gespreid. In elk dorp, in iedere stad, waar een of meer afschriften ter teekening lagen, kwamen de ouders om hun naam te zetten. Een schooljongen was ik, maar nog klaar staat mij deze actie voor den geest. Levendig herinner ik mij den ernst en het enthousiasme van die beweging onder de vrienden van het Christelijk onderwijs in mijn geboorteplaats. De bededagen, de vergaderingen, de gesprekken en ten slotte de daad van het teekenen. Vele Christen ouders, die nog in den dommel der gerustheid verkeerden, kwamen toen tot bewustheid van hun dure roeping. Maar tevens laaide op de haat tegen de „fijnen", die het volk beroerden. Haat tegen wat men niet kent en nog minder begrijpt. Ik denk hierbij aan het waardige woord, dat Jhr. P. J. Elout van Soeterwoude, een der oud-strijders, die tot Groen's dood (1876) naast hem had pal gestaan, tot Minister Kappeyne richtte: „U, mijnheer, den Minister, — wil mij dat woord ten goede houden — U is het niet mogelijk, het petitionnement in zijn vanzelfsheid en drang des harten te beoordeelen. Ook niet het aandeel, daaraan genomen door onze geloovige, met
Gods Woord gevoede, heldere, kloeke burgerij, welke in alle tijden mannen schonk en diensten bewees ten nutte van Kerk en Staat. Tot die beoordeeling is noodig ernstige godsdienstzin, eigen ervaring van Christus' genade, van de kracht des Bijbels. God schenke ze U " . De dag, dat het smeekschrift den Koning zou worden aangeboden, was daar. Plechtig en ernstig schreden de heeren der deputatie op Zaterdagmiddag 3 Augustus door de Loolaan te Apeldoorn. Ieder van hen had een der 14 foliodeelen met de verZamelde handteekeningen er in gebonden, onder den arm. De Voorzitter, Jhr. Elout van Soeterwoude, wachtte hen af aan den ingang van het koninklijk paleis. Het gezelschap werd vriendelijk door den Koning ontvangen in de „Blauwe Kamer". In een warme en boeiende rede droeg Elout de belangen voor van de adresseerende ouders, die een School met den Bijbel verlangden. Daarop reikte hij het eigenlijke smeekschrift over, gecalligrapheerd op papier van bijzondere qualiteiten van een buitengewoon zegel voorzien. Met een oranjelint waren de bladen bijeen gesnoerd. Zijne Majesteit hoorde de rede met groote aandacht aan; gaf tusschenbeide zelfs teekenen van instemming. In zijn antwoord zeide hij o.m.: „Ik weet h e t ; het betreft de toekomst van ons lieve Nederland, het betreft het geluk van onze dierbare kinderen". Zoo sprak de Koning. Wat Kappeyne de week daarop tot den Koning zei, was: „Sire 't is een zuivere demonstratie, lang van te voren bedacht en voorbereid. Een botsing zal het geven tusschen U en de Volksvertegenwoordiging". Het Christenvolk hoorde niet de woorden, welke Kappeyne tot den Koning sprak en wachtte, wachtte met vreeze en in sterke spanning. Den 17den Augustus teekende de Koning de gevreesde wet, door Kuyper de „Scherpe Resolutie" genoemd. Groote verslagenheid, diepe teleurstelling ! 10
Eén man is er, die in dit donker licht ziet dagen. Na het petitionnement loopen te Apeldoorn twee mannen te zamen. Een van hen is ook onder de deputaten geweest. Rijzige gestalte, eenigszins gebogen, fijne aristocratische trekken, dunne wilskrachtige lippen tintelende oogen. Bijwijlen zeer beweeglijk, op 't heftige af. Met zijn schrale stem, min of meer hortend in zijn spreken, hooren we hem woorden zeggen, die ons belang inboezemen ; woorden, welke de politiek en het onderwijs betreffen. Dat is Lohman, dien we al meer ontmoet hebben. En wie is de tweede, die, met aandacht luisterend, naast hem voortwandelt. Een man, veel kleiner van statuur, maar solied, stevig gebouwd. Naar zijn vorschenden blik, zijn strakke gelaatstrekken, zijn beslistheid van uitdrukking te oordeelen, zou ik zeggen, dat er nog al wat onder de wijde welving van dien schedel schijnt om te gaan. Wie is die keurig gekleede welgedane, die het oor leent aan de door druk gebaar vergezelde woorden van zijn voornamen wandelgenoot ? Dat is de man, door Groen van Prinsterer aangewezen als zijn opvolger, en sedert diens dood als leider der antirevolutionairen opgetreden. Het is de man van wien wij nu kunnen zeggen, dat hij eens is geweest theoloog, professor, kamerlid, minister, journalist. En zich in al die qualiteiten heeft doen kennen als een man, met buitengewone gaven toegerust. Het is Dr. Abraham Kuyper. Kuyper, die, hoe onderscheiden van Lohman in aanleg en karakter, zijn leven lang met dezen samen gestreden heeft voor de vrije school. Dat zijn de „twee helden", die in dien strijd altoos in de vuurlinie hebben gestaan. „Ja", zegt Dr. Kuyper, even stil staande en van onder zijn donkere borstelbrauwen Lohman strak in de oogen ziende: „Onze mannen zullen zware plichten te vervullen krijgen, 11
als zij binnen niet al te langen tijd aan de regeering zullen komen". Lohman kijkt zijn buurman verwonderd aan. Is het dan toch waar, wat ik vernomen heb, zoo denkt hij, dat gij een man zijt van groote verbeeldingskracht, maar met weinig practisch inzicht? „En zoudt gij denken", zoo zegt hij met schelle stemverheffing, „dat wij ooit aan het roer zullen komen?" „Ja", antwoordt Kuyper met sterke beslistheid, „binnen 10 jaren zit gijlieden op de plaats der liberale partij." Lohman schudt het gebogen hoofd en betwijfelt zeer sterk de mogelijkheid der vervulling van deze profetie. En toch bekende hij een tiental jaren daarna: „Het politiek doorzicht van Kuyper was beter dan het mijne". In het tiental jaren, dat nu volgde, was er op het staatkundig erf een verbazend snelle en krasse ommekeer gekomen. Lohman zegt er van : „Voor dien ommekeer dient Gode dank gebracht te worden en naast Hem den man, dien Groen in 1876 opvolgde en diens strijd onder Gods zegen met zoo'n gelukkigen uitslag heeft voortgezet. Geheel de toestand is gewijzigd, want niet alleen kwamen onze tegenstanders in de minderheid, maar ook uit hun kamp gingen stemmen op voor het betrachten van rechtvaardigheid bij de oplossing der schoolquaestie". En wij zeggen: naast God is het mede te danken aan de eendracht en de krachtige geestdriftige samenwerking onzer twee helden, die met de invloedrijke personen, welken ze om zich heen hadden, in den strijd voor de vrije school, hoe hun wegen overigens ook uiteen liepen, altijd zij aan zij hebben gestaan. Want onderscheiden in aanleg en karakter, in levenshouding en levensdoel waren ze wel. Beiden hebben veel geschreven, maar hoe van elkaar onderscheiden al is hun stijl, die toch een der uitingsmerken is van het persoonlijke. Lohman schrijft om zijn lezers te overtuigen door de zaken overredend uiteen te zetten en van alle kanten te bekijken. Altijd, alsof hij een opponent tegenover zich heeft. 12
Zijn stijl is polemisch-wetenschappelijk; die van Kuyper polemisch-artistiek.
Het karakter van Lohman's stijl is de gedachtenworsteling, niet de stijlbeelding en het aesthetisch effect, zegt Dr. P. H. Ritter. Bij Lohman het prevaleeren van karakter en overtuiging boven het bewust streven naar vormschoonheid. En verder, Lohman was jurist, Kuyper theoloog. Lohman, geboren aristocraat, al werd ieder, die hem naderde, bekoord door zijn natuurlijken eenvoud. Kuyper, de „democraat", de man der „kleine luyden", al heeft hij nooit versmaad den omgang met de grooten der aarde. Lohman, de vereerder en volgeling van Vinet; Kuyper, de man van het neo-Calvinisme. Lohman, de pleitbezorger van het recht der ouders op een school, overeenstemmende met hun levensbeginselen. Kuyper de man, die het alles beheerschend levensideaal najaagt om niet alleen onderwijs en opvoeding, maar alle terreinen des levens voor de eere Gods op te eischen. Eén ding was het, dat stuw en stuur gaf aan al zijn wezensdriften. „Hij wilde Gods heilige ordinantiën in huis en kerk, in school en staat weer vast zetten, terwijl het Calvinisme voor hem de meest zuivere vorm was, waarin zich die ordinantiën lieten samen vatten." Maar in den strijd voor de vrije Christelijke school zijn deze getweeën één gebleven. Beiden voelden dien aan, zooals Kuyper het eens in ruimer bedoelden zin schreef: „Die strijd, al verteert hij u, zal u geestesmoed schenken, u verheffen, u de kracht eens konings in de ziel storten". Direct na het mislukte petitionnement was Lohman met de zijnen al begonnen de hand aan den ploeg te slaan. Den moed niet verliezen, maar de geestdrift, zooals die er was vóór de dagen van het smeekschrift, bewaren en de organisatie der locale comité's behouden. Den 23sten Januari kwam in het bekende Gebouw voor 13
Kunsten en Wetenschappen te Utrecht een 90-tal mannen uit den lande bijeen, om dat laatste te verwezenlijken. Nadat de vergadering door den vader van Prof. Noordzij met gebed begonnen was, sprak de heer De Savornin Lohman de vrienden toe en zeide onder m e e r : „Wij zijn op dezen dag samen gekomen om, waar wij in menig opzicht in denzelfden toestand zijn, (als in 1579 bij de Unie van Utrecht) een nieuwe Unie te stichten, die hetzelfde wil, wat de vorige bereikte: allen samen werken en toch allen vrij." Tot voorzitter van deze Unie „Een school met den Bijbel" werd Lohman gekozen. Onder de leden van het Bestuur kwamen o.m. voor de namen J. Voorhoeve, A. W. Bronsveld, H. Pierson, Dr. A. Kuyper. Aan Jhr. Elout van Soeterwoude werd het eere-voorzitter schap aangeboden. De Unie „Een school met den Bijbel", namens welke vereeniging ook dit geschriftje wordt verspreid, was een bond, gevormd uit de Locale Comité's van het Volkspetitionnement. Zij kreeg ten doel: 1°. om aan vereenigingen ter bevordering van het Christelijk onderwijs, zonder op haar terrein te treden, zedelijken en geldelijken steun te verleenen ; 2°. plaatselijk den bloei der vrije school te bevorderen; 3°. de tijdens het Volkspetitionnement verkregen organisaties te behouden. Een spruit van deze Unie is de jaarlijksche Unie-collecte, te houden op 17 Augustus, den datum, waarop de Koning de wet van 1878 met zijn handteekening bekrachtigd heeft. De tegenstanders hadden gemeend de vrije school financieel te kraken, de minderheid te onderdrukken. Maar wat door hen ten kwade was gedacht, is door den Almachtige ten goede gekeerd. De drukking der melk bracht boter voort. Met inniger liefde, vlammender geestdrift, krachtiger betoon van milddadigheid en sterker geloof dan ooit te voren, sloeg men de handen ineen. De oogen gingen open. 14
Die nog sluimerden, schrokken wakker» Weg met de gewetenstyrannie ! Groote offers werden gebracht. Het aantal scholen wies. De strijd om de vrije school werd heeter. „Al was ik afkeerig van de Christelijke school, dan zou ik nog zeggen — zoo sprak Lohman — laten zij, die deze school willen, gelijk staan met degenen, die haar niet willen. Hetgeen, waarvoor wij strijden, is niets anders dan het recht van de natie, dat de ouders, rijk of arm, zullen kunnen kiezen de school, waar zij hunne kinderen verlangen op te voeden. Die keuze kunnen wij nooit aan anderen overlaten en wij kunnen daarom niet erkennen het recht van de Kamer om uit te maken, welke opvoeding de beste is." Na 1879 is Lohman als volksvertegenwoordiger gekozen; hij kon nu ook den strijd in de arena van de Tweede Kamer strijden. „Steeds heeft hij daar in het oog gehouden, wat het evangelie eischt tegenover hen, die meenen, dat recht en staat en maatschappij het ook wel zonder godsdienst kunnen doen. Rustig ging hij zijn weg, diep doordrongen èn van wat het Christelijk beginsel eischte èn wat daarmee op politiek gebied te bereiken viel." (Dr. de Visser). Lohman dwong door zijn ware godsvrucht, door het vermijden van alle vroomdoenerij en het gewild gebruik van geijkte terminologie zelfs bij zijn felste tegenstanders respect af. Naast zijn echte vroomheid was het zijn eenvoud, die hem bemind maakte. Hij was gansch geen „held" in eigen oog; aan een vriend schreef hij eens : „Mijn kennis is onvoldoende en mijn geloof is zwak". Nooit trachtte hij in geestelijk opzicht boven zijn stand te leven. De eenvoudige edelman uit de nederige woning in de Trompstraat te 's-Gravenhage was iemand van een gaaf karakter, een waar Christen van „eerlijke, stralende onbevangenheid". Begrijpelijk, dat in de Kamer gaarne naar hem geluisterd werd en dat zijn woorden, al werden ze soms wat hortend 15
uitgebracht, den weg naar het hoofd of het hart der hoorders wel vonden. Niettegenstaande zijn soms vrij heftige uitvallen tegen hun meeningen, bleef hij jegens de personen zelve altoos hoffelijk. Hij werd door allen geacht en geëerd. In 1889 kwam de profetie van Kuyper tot vervulling. De algemeene verkiezingen in 1888, als gevolg van de Grondwetswijziging van het jaar daarvoor, vielen ten gunste der Christelijke partijen uit. Een rechtsch ministerie, het ministerie-Mackay, waarin ook Lohman zitting nam, „zat nu op de plaats der liberale partij". Een wijziging der wet van 1878 stond als een der eerste punten op het programma. Met behulp der linkerzijde kwam de wetswijziging tot stand. Deze Kamerfractie had intusschen haar toon en haar gedragingen aanmerkelijk gewijzigd. Zij begon te voelen, dat de vrije school een plaats toekwam in ons volksonderwijs. Behalve de rechtsche leden stemden er 16 van de linkerzijde voor. Voor de vrije school was deze „wet-Mackay" van groote beteekenis. Onder zekere voorwaarden werd aan het bijzonder onderwijs subsidie verleend. Zij maakte in beginsel een einde aan de achterstelling der bijzondere school. Groote vreugde was er in het kamp der voorstanders van de vrije school. Wie had durven denken, dat de constellatie zoo veranderen kon en dat, toen de nood ten top gestegen was, de redding reeds begon te dagen. God had wonderen gewrocht. De Roomschen, die de school hadden helpen ontkerstenen, waren van koers veranderd, en ook liberale ministers, die na Mackay aan het roer kwamen, hebben de omstandigheden gunstiger gemaakt. De voorstanders der bijzondere school achtten nu den tijd gekomen, dat zij, bij de sterke uitbreiding van het aantal scholen, moesten komen tot een nieuwe gemeenschappelijke organisatie, tot een raadgevend lichaam. 16
De heeren De Savornin Lohman en T. P. Mackay gaven uitvoering aan het besluit der antirevolutionnaire Kamerclub en noodigden de bestaande organisaties tot een bijeenkomst uit. Het resultaat der besprekingen was, dat den 18den Maart 1890 de Schoolraad werd gesticht, „die de scholen met den Bijbel te hulp zou komen en al datgene, wat geacht kon worden aller gemeenschappelijk belang te zijn". Ds. H. Pierson, van Zetten, in den lande wel bekend door zijn vele Uniereden, werd voorzitter en bleef dat jaren lang. De figuur van Dr. Kuyper begon intusschen al meer naar voren te treden als de tactische en geniale aanvoerder der antirevolutionnairen, als „hun van God gegeven leider". Geen wonder. Een phenomeen is hij in onze historie. Een unicum. Een man, bewonderd en vereerd; door velen zijner volgelingen vergood, maar door tegenstanders ook wel met feilen haat verfoeid, en uitgemaakt voor een rustverstoorder, die de zonen van hetzelfde volk en de leden van één gezin tegen elkander opzette, e e n . . . . . . Kuyper had één levensdoel, dat hij nimmer uit het oog verloor; één ideaal, 't welk hij voortdurend trachtte te verwezenlijken. In zijn studententijd door de beantwoording van een prijsvraag over den Poolschen reformator Johannes k Lasco en door het lezen van „The heir of Redclyffe" van Miss Younge, was hij al eenigermate losgekomen uit den greep van het vrijzinnig milieu van zijn dagen. Maar krachtiger nog hadden op den jongen predikant van Beesd ingewerkt de eenvoudige vromen in deze dorpsgemeente. De mannen en vrouwen, die tegen alles in vast hielden aan en leefden uit het oude Calvinistische geloof. „Godsdienst is er niet om den mensch, maar om God, Die Zijn eer verlangt. Godsdienst is er dus niet voor de binnenkamer alleen, maar moet op alle terreinen des levens zich laten gelden. Bestaat wat er is om God, dan moet heel de schepping Gode eere geven." In zulk een levenshouding, met die idealen voor oogen, 17
kwam hij te staan in den tijd van het liberalisme, „dat verdraagzaamheid wilde, zooals het die zelf opvatte, maar het niet gunde aan een geloovig volksdeel; die breede verdraagzaamheid, welke toestaat, dat een beginsel zich uitleeft naar eigen opvatting/' (Prof. Casimir). Vooraan in de vuurlinie stond hij. Mijden deed hij den strijd nooit, eer zocht hij dien. Physiek krachtig en daarbij begiftigd met een wonder sterk geheugen en een diep-inzichtig verstand, werd alles in hem in beweging gehouden door een onverwoestbare activiteit. Zijn lichaam heeft hij altoos gehard. Bij guur weer zelfs Zag men hem nog zonder overjas loopen. Arbeid en rust wisselde bij hem af met de regelmatigheid van een metronoom. Werken was zijn lust, zijn hartstocht, zijn leven. Rusten deed hij alleen om weer te kunnen werken. Geen moment mocht verloren gaan. Al zijn tijd moest in dienst staan om de verwezenlijking van zijn idéé „het Calvinisme tot een principieel, alles omvattend levenssysteem op te bouwen". Zelf was ik eens getuige van zijn punctualiteit, van zijn zuinigheid met den tijd: Met een paar heeren kwam ik bij hem aan huis om advies te vragen over een onderwijs-aangelegenheid. Toen wij de zeer ruime studeerkamer binnentraden, dook de groote kleine man op van achter zijn bureau. Hij kwam ons vriendelijk tegemoet en onderhield zich een vol uur met ons. Toen was de voor ons beschikbaar gestelde tijd blijkbaar verbruikt. Hij stond op en bleef staan, horloge in de hand. Wij begrepen en vertrokken. Behalve universeel geleerde was Kuyper een fijn stilist. Ook deze gave stelde hij in dienst van zijn levensroeping en zijn levenswerk. Kuyper zit aan zijn schrijftafel. Het onderwerp grijpt hem aan. Lawine van gedachten. 18
Met snelle vaart stuwen ze aan. In korte kernige zinnen. De zinnen rijen tot artikelen. De artikelen worden tot vervolgstukken. Deze tot boeken, tot lijvige folianten. Bekorend, wegsleepend, overredend. De passende stijlfiguren, het gebruik van archaïsmen, van Bijbelsche uitdrukkingen, de zuiver geziene beelden, het typisch gebruik der toonlooze e, alles te zamen geeft een geheel eenig karakter aan zijn proza. Zijn theologische verhandelingen, en zijn meditatiën, welke wekelijks in de „Heraut" verschenen; zijn hoofdartikelen en vooral die pittige, puntige driestarren in de „Standaard" werden met gretige graagte genoten. Duizenden heeft hij door zijn geschriften gesticht, gevormd, ontwikkeld. Nooit daalde hij af tot het alledaagsche niveau, integendeel, hij trok de lezers naar zich toe omhoog, hij dwong ze tot invoelen en nadenken. Door zijn geschriften heeft hij een stempel gezet op een groot deel van ons volk en de ontwikkeling van zijn menschen heeft hij op hooger peil gebracht. Redenaar was hij als weinigen. Zijn toespraken op de deputatenvergaderingen, ze sleepten mee, voerden weg, brachten omhoog. De hoorders kwamen in verrukking en zwoeren bij zich zelve hun leider te volgen, waar hij hen voeren zou. Een verrassend bewijs van de snelheid, waarmee hij h 1'improviste een uur lange, keurig gestelde rede in elkaar kon zetten. 't Was op zijn 70sten verjaardag. De jubilaris ontving de verschillende deputaties, welke hem kwamen complimenteeren. De een na den ander steekt zijn danig geprepareerde speech af. Sommigen staan er als het bibberende bokje voor den sterken leeuw. De jarige zelf zit onbeweeglijk. 19
Strak staan zijn trekken. Diep donker flonkeren zijn oogen van onder de zware wenkbrauwen. Ruim twintig treffers trachten de sprekers te plaatsen. 't Is, of ze hem niet raken. Zonder eenige emotie te toonen staat de gehuldigde op en houdt een toespraak, waarin hij allen beantwoordt, zonder er ook maar één te vergeten. En toch was deze rede een gaaf geheel. Alsof er niets aan vooraf was gegaan. Benijdenswaard sterke memorie, gepaard aan een wondere snelheid van geest. Ik stond verstomd. Was ik niet op en top een westerling, ik had op z'n oostersch gezegd: er was gansch geen geest meer in mij. Niet licht zal ik ook loskomen van den indruk, die Kuyper's feestrede op ons maakte bij gelegenheid van het gouden jubileum van „de Groote". Welsprekende, diepinslaande, pyramidale rede, toeloopend in de ontroerende opdracht: Gij (onderwijzers) hebt, met het schoolkind in de armen, de wacht bij het Kruis betrokken; laat dat Kind nooit los, en laat dat Kruis nooit los. — De politieke verhoudingen waren intusschen weer gewijzigd, zóó zelfs, dat in 1901 Dr. Kuyper zelf tot de regeering geroepen werd. De organisator, de partijleider, de strijder voor de eere Gods ook op het terrein van het onderwijs, kreeg nu een kans. Hoewel de verwachtingen van hem hooger gestemd waren dan de uitkomst later liet blijken, heeft Kuyper toen de bijzondere school toch een flinken zet gegeven. Het subsidie werd aanmerkelijk verhoogd, den bijzondere onderwijzers werd recht toegekend op invaliditeits- en ouderdomspensioen en hun rechtspositie geregeld. Ook de openbare werden er beter aan toe. Hun wachtgeld werd vergroot en ook zij kregen het recht op pensioen voor weduwen en weezen. Nu was er vrijheid, er was een milder subsidie, er was een salarisregeling en zoo meer. „Rehoboth", zeiden de menschen van de Christelijke school. 20
Het ideaal echter bleef financiëele gelijkstelling. In 1917 werd zelfs ook dit nog verwezenlijkt. De liberale Minister Cort van der Linden had al in 1913 een commissie ingesteld, die een opdracht kreeg de onderwijsquaestie tot een bevredigende oplossing te brengen. In die commissie, onder voorzitterschap van Dr. Bos, zaten ook de twee antipoden: De Savornin Lohman en Troelstra. Konden d i e . . . . . . ? Zou deze c o m m i s s i e . . . . . . ? Tot veler verbazing is zij tot een compromis gekomen. Ook met loyale medewerking der linksche partijen. Als dat onze eerste leiders, als dat onze voortrekkers eens hadden beleefd ! God schrijft de geschiedenis. De eer en het genoegen om op de basis van het Bevredigingsrapport der genoemde commissie een wet op het lager onderwijs uit te vaardigen, zijn aan Dr. J. Th. de Visser ten deel gevallen. Met alleen de stemmen der communisten tegen, werd in 1920 aangenomen de wet, die de financiëele gelijkstelling bracht tusschen openbaar en bijzonder onderwijs. Er was groote vreugde bij hen, die al jaren lang hopend en biddend naar dit einde hadden uitgezien. Velen, die het begin van den strijd hadden meegemaakt, hebben het einde ervan niet meer mogen beleven. Onze „twee helden" is dit voorrecht verleend, Dr. Kuyper heeft het helaas niet meer met zijn volle geestelijke kracht kunnen omvamen. Van 1917 af was hij van lieverlede lichamelijk en geestelijk gaan verzwakken. Werken bleef hij nog, zoolang 't maar kon. Leven was arbeiden voor hem. Of liever arbeiden alleen was voor hem leven. Wat moet het voor dezen stoeren werker geweest zijn om stuk voor stuk zijn werkzaamheden te moeten opgeven. E'nde 1919 moest hij de Standaard laten varen „zijn eigen, Zelfbedacht, ze fopgericht dagblad, waaraan hij bijna 50 jaren met noeste vlijt en vreugdevolle bezieling gearbeid had". Ik zie hem nog op het feestmaal ter gedachtenis van het 40-jarig bestaan van zijn lijfblad. Ik hoor hem nog, toen hij zijn excuus aanbood, dat hij ons 21
zoo vroeg van den edelen wijn had weggevoerd naar de rooksalon, waar hij een wonder pittige toespraak hield als antwoord op de toasten, die op hem als hoofdredacteur waren uitgebracht. In montere feeststemming, vol vitaliteit stond hij in den kring van het 40-tal feestgenooten. En nu ? „Een langzame, gestadige slooping van de geweldige levenskracht. Een stuk voor stuk afbreken, afbrokkelen zou ik haast zeggen van zijn grootsch levenswerk. En dit alles heeft mijn vader bewust moeten doormaken. Heel de slooping, heel die afbrokkeling is door zijn eigen ziel gegaan. Mijn vader heeft het alles geweten, gezien, gevoeld. Begrijpen we, welk lijden dit voor hem is geweest ? God is (toen hij tachtig was) gekomen en heeft mijn vader en ons allen wi len leeren, dat heel de schitterende wapenrusting, die hem geschonken was, niets anders was dan een goddelijk instrument, dat Hij mijn vader had verleend om er Zijn werk mee te doen. En toen heeft God mijn vader één voor één die machtige strijdwapenen doen inleveren, tot er van die geweldige wapenrusting niets meer over was." (H. S. S. K.) Den 8sten November 1920 stierf de 83-jarige. Onder overgroote belangstelling is zijn stoffelijk omhulsel ter aarde besteld. Met groote eerbewijzen ging de plechtigheid gepaard. Maar die staatsie was haast over. Nu ligt hij, die zoo krachtig heeft geleefd bij de duizenden dooden in het stille graf. Op den eenvoudigen steen, die zijn laatste plekske dekt, hebben zijn kinderen laten beitelen, wat hun vader in zijn leven had bepaald: Familiegraf Dr. A. KUYPER, geboren den 29 October 1837 en in zijn Heiland ontslapen den 8sten November 1920. 22
Aan Lohman is de gunst verleend om zelf de behandeling der wet in de Kamer mee te maken en zich met volle bewustheid te mogen verheugen over de gunstige eindbeslissing. Levendig staat het mij nog voor, dat we juist op den dag der eindstemming te Scheveningen jaarvergadering hielden van C. V. O. Toen het blijde bericht van deze groote gebeurtenis in de zaal werd doorgefluisterd, stelde de heer Blum, onze voorzitter, zijn auto beschikbaar om de heeren Lohman en De Visser van het Kamergebouw af te halen en bij ons te brengen. Met een van dankbaarheid overvloeiend hart ontvingen we deze twee mannen in onzen kring. Tranen werden weggepinkt, toen de grijze Lohman ons toesprak. Met kennelijke oprechtheid deed hij zeer sterk uitkomen, dat niet aan hem, noch aan een zijner strijdgenooten, de eer der victorie toekwam, maar aan God alleen, die zijn menschen als middelen gebruikt tot de vervulling van Zijn raad. We voelden, dat zijn Soli Deo Gloria niet was een looze phrase, maar dat het opwelde uit zijn vrome hart als een Te Deum laudamus. De herinnering aan dit ontroerend moment zal me bijblijven, tot ik den weg ga, dien Lohman is gegaan, den weg van alle vleesch. Na een viertal jaren, dat hem nog gelaten werd, is ook hij opgeroepen om te staan voor den Grooten Rechter. De man van het recht, kon toen alleen toe met Gods genade. En die was hem bewezen; zijn leven had het getoond en ook in het aangezicht van den dood, even vóór zijn sterven legde hij daarvan nog getuigenis af. „Ik weet, dat mijn ziel is gered. Ik verlang Hem te zien, Die dat gedaan heeft. Daarom verlaat ik rustig deze wereld, al scheid ik met weemoed van zoovelen, die mij hun liefde geschonken hebben." Op „Ter Navolging" te Scheveningen is hij begraven. Daar rust het lijf, bij God de ziel. Zoo zijn dan beide helden gevallen, door de hand van den laatsten vijand. Hun taak was afgedaan. 23
Maar de vruchten van hun arbeid blijven. Wij, die nu leven, genieten daarvan. Voor ons recht, voor onze vrijheid, voor de mogelijkheid van ons bestaan zijn ze opgekomen, met woord en met pen. Ze hebben dat gedaan met warme liefde, met volle toewijding met vast geloofsvertrouwen. Hun krachten en talenten hebben ze als een offer gelegd op het altaar der liefde voor onze Christelijke scholen. De hitte van den dag en de koude van den nacht hebben ze er voor gedragen. De geringschatting van het „denkend deel", den smaad van vijanden, de teleurstelling in „vrienden", alles hebben ze voor lief moeten nemen in hun streven naar de verwezenlijking van hun ideaal: de vrije Christelijke School; zij kwamen op voor het recht der ouders, dat zij over de opvoeding hunner kinderen hebben te beslissen. Het zijn hun kinderen, zij blijven er voor verantwoordelijk. Aan den Staat behooren ze niet. Die heeft dus ook niet uit te maken, welke school zij zullen bezoeken. Beiden, Lohman en Kuyper, hebben ieder op hunne wijze en ieder naar den aard van hun talenten, voor ons christelijk onderwijs ten einde toe, in bedoelen één, gestreden tegen gewetensdwang en geestelijke tyrannie. God was het, Die ons deze helden gaf. Hem past het ons daarvoor dankbaar te zijn e n . . . . . . te blijven. Voor onze verantwoording ligt het nu, hoe we zullen handelen met wat Hij door en in deze „helden" ons geschonken heeft, Satis verborum. Nunc...... ?
24