FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01000682) Kazadi Tshikala Tatiana Academiejaar 2013-2014
Promotor : Prof. dr. Vander Laenen Freya
Commissarissen : Eechaudt Vincent Meysman Michaël
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Kazadi Tshikala Tatiana (01000682) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, de toelating om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 15/05/2014
Handtekening:
WOORD VOORAF
Deze masterproef ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid.’ komt tot stand met het oog op het behalen van de graad van Master in de Criminologische wetenschappen in het academiejaar 2013-2014. Dit woord vooraf is tevens de ideale gelegenheid om enkele personen te bedanken. Ten eerste wens ik mijn respondenten, Geert Hellemans, Sabine Paridaens, Sven Todts, Sara van Malderen, Jozef Van Meir en Francis Van Mol, te bedanken voor hun bereidwillige medewerking aan deze masterproef. Tijdens de interviews namen zij, op basis van hun kennis en expertise, het Belgisch penitentiair drugsbeleid onder loep. Ten tweede gaat mijn oprechte dank uit naar mijn promotor dr. Freya Vander Laenen. Doorheen dit academiejaar stuurde zij mij in de goede richting bij het schrijven van deze masterproef. Daarnaast was zij altijd bereikbaar voor vragen en met positieve kritiek probeerde zij ervoor te zorgen dat mijn kritische blik op dit werkstuk niet verloren zou gaan. Het laatste woord van dank is voor mijn vriend Peter. Bedankt voor de logistieke ondersteuning en vooral bedankt om dit academiejaar het woord ‘masterproef’ ettelijke keren te willen aanhoren.
i
INHOUDSTAFEL Woord vooraf .............................................................................................................................. i Inhoudstafel ................................................................................................................................ ii Lijst van gebruikte afkortingen .................................................................................................. v Inleiding ..................................................................................................................................... 1 DEEL 1:
Een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid? Een literatuurstudie........ 10
HOOFDSTUK 1: Methodologie van de literatuurstudie ........................................................ 10 HOOFDSTUK 2: Een penitentiaire context: een wereld apart? ............................................. 12 2.1. Inleiding ..................................................................................................................... 12 2.2. Theoretisch kader ...................................................................................................... 12 2.3. Actoren binnen de gevangenismuren ........................................................................ 16 2.4. Mogelijke stressoren binnen een gevangeniscontext................................................. 21 2.5. Besluit ........................................................................................................................ 25 HOOFDSTUK 3: Een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid? ............................ 27 3.1. Inleiding ..................................................................................................................... 27 3.2. Redenen voor het druggebruik .................................................................................. 28 3.3. Het opzetten van een drugsbeleid binnen de gevangenis .......................................... 29 3.4. De componenten van een penitentiair drugsbeleid .................................................... 30 3.5. Een evidence –based penitentiair drugsbeleid? ......................................................... 37 3.6. Besluit ........................................................................................................................ 38 HOOFDSTUK 4: Besluit Deel 1 ............................................................................................ 40 DEEL 2:
Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid ..................................... 43
HOOFDSTUK 1: Methodologie ............................................................................................. 43 1.1. Een onderzoek naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid ? ..................................... 43 1.2. Kernbegrippen ........................................................................................................... 44 1.3. De gevalsstudie als onderzoeksstrategie. ................................................................... 45 1.4. Besluit ........................................................................................................................ 52 HOOFDSTUK 2: De Belgische penitentiaire context: een wereld apart? .............................. 53 ii
2.1. Inleiding ..................................................................................................................... 53 2.2. Een schets van het Belgisch penitentiaire landschap ................................................. 54 2.3. Mogelijke stressoren binnen de Belgische gevangeniscontext.................................. 59 2.4. Besluit ........................................................................................................................ 66 HOOFDSTUK 3: Het Belgisch penitentiair drugsbeleid........................................................ 70 3.1. Inleiding ..................................................................................................................... 70 3.2. De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen ............................................... 71 3.3. Beleidsdocumenten en het penitentiair drugsbeleid .................................................. 72 3.4. Het Belgisch penitentiair drugsbeleid........................................................................ 74 3.5. Componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid .......................................... 76 3.6. Besluit ........................................................................................................................ 83 HOOFDSTUK 4: Resultaten interviews ................................................................................. 86 4.1. De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen. .............................................. 86 4.2. Beleidsdocumenten en het penitentiair drugsbeleid .................................................. 86 4.3. Het Belgisch penitentiair drugsbeleid........................................................................ 87 4.4. De componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid ..................................... 90 4.5. Besluit ........................................................................................................................ 95 HOOFDSTUK 5: Besluit deel 2 ............................................................................................. 99 DEEL 3:
Conclusie.............................................................................................................. 105
HOOFDSTUK 1: Discussie .................................................................................................. 105 1.1. Welke randvoorwaarden zijn nodig om een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren? .................................................................................................... 105 1.2. In welke mate strookt het Belgisch penitentiair drugsbeleid met de beschreven randvoorwaarden? ........................................................................................................... 109 1.3. Welke randvoorwaarden identificeren de sleutelfiguren voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België? ................................................................................. 113 1.4. Analyse: Toetsing van de empirische onderzoeksresultaten ................................... 114 1.5. Kritische reflectie .................................................................................................... 117 iii
HOOFDSTUK 2: Algemeen besluit en aanbevelingen ........................................................ 120 2.1. Algemeen besluit ..................................................................................................... 120 2.2. Aanbevelingen ......................................................................................................... 127 Bibliografie............................................................................................................................. 129 Bijlagen ...................................................................................................................................... a Topiclijst………... ......................................................................................................................a Informed Consent formulier Respondenten ................................................................................c
iv
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
CAP
Centraal Aanmeldingspunt
CPT
Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing
DG EPI
Directoraat Generaal Penitentiaire inrichtingen
DGZG
Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen
DVA
Drugvrije afdeling
EMCDDA
European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction
FOD
Federale Overheidsdienst
IMC
Interministeriële Conferentie Drugs
KDP
Kortdurend Drugprogramma
MO
Ministeriële Omzendbrief
PBA
Penitentiaire beambte
PSD
Psychosociale Dienst
WHO
Wereldgezondheidsorganisatie
v
INLEIDING Het drugfenomeen is een complex en multifactorieel fenomeen waarvoor geen eenduidige aanpak bestaat (Casselman, 2007b; Vander Laenen, Vandam, & Colman, 2010). Het ontstaan van drugproblemen is immers een complexe aangelegenheid. De problemen zijn afhankelijk van de verwevenheid tussen lichamelijk, psychische en sociale factoren (Casselman, 2007b). Om de problematiek van het druggebruik in kaart te brengen wordt vaak gebruik gemaakt van het 3M-model. Dit model geeft aan dat problematisch middelengebruik een combinatie is van persoonsgebonden factoren (mens), omgevingsfactoren (milieu) en kenmerken van het middel (Van Cauwenberge, 2007). De verwevenheid van verschillende dimensies bij een middelenproblematiek vereisen samenwerking tussen diverse actoren en beleidssectoren (De Ruyver, 2007). Hiervoor is een drugsbeleid nodig dat alle noodzakelijke factoren in kaart brengt. Het ideale is een geïntegreerd en integraal drugsbeleid (De Ruyver, 2007; Devroe & Van de Velde, 2005; Vander Laenen et al., 2010). Met ‘integraal’ wordt een samenwerking bedoeld tussen verschillende beleidssectoren in de drugssector. Met ‘geïntegreerd’ worden alle betrokken actoren nodig om het drugsfenomeen uit verschillende invalshoeken te kunnen benaderen bedoeld (De Ruyver, 2007; De Ruyver et al., 2008; Devroe & Van de Velde, 2005; Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010; Vander Laenen et al., 2010). De notie van een integraal en geïntegreerd beleid duikt op in verschillende beleidsdocumenten maar is een containerbegrip. Beleidsmakers gebruiken deze notie, maar welke specifieke invulling zij er aan geven in hun beleidsdomein blijft vaak onduidelijk (De Ruyver, 2007; De Ruyver et al., 2008; Devroe & Van de Velde, 2005; Vander Laenen et al., 2010). Beleidsbeslissingen worden beïnvloed door verschillende factoren. Zo zijn er politieke, ideologische en pragmatische redenen waar men rekening mee moet houden. Daarnaast is er ook de publieke opinie die invloedrijk kan zijn. Wetenschappelijk onderzoek is ook een factor waar rekening mee gehouden dient te worden (Ritter, 2009a). De populariteit van het ‘evidence-based denken’ is een voorbeeld van dit laatste. Bij dit discours staat een rationele beleidsaanpak centraal. Beleidsmakers gaan op zoek naar een beleid dat als effectief bestempeld kan worden. Door de populariteit van dit discours vergeten beleidsmakers vaak 1
dat een beleid niet enkel hierop gestoeld kan worden. Zoals in deze paragraaf aangegeven, zijn er ook andere factoren waar rekening mee moet gehouden worden (Tonry, 2009). Een drugsbeleid voeren is niet evident. Er zijn immers veel componenten aan het drugsvraagstuk en er bestaan verschillende manieren om hiernaar te kijken (Tonry, 2009). Zo kan men grof gezegd twee visies in een drugsbeleid onderscheiden. De ene is een repressieve visie die vindt dat zowel drughandelaars als problematische druggebruikers door het strafrechtssysteem moeten berecht worden. De tweede strekking is liberaler en wil dat de druggebruiker die een klein druggerelateerd feit pleegt uit de strafrechtsbedeling gehouden wordt (Chatwin, 2011, 2013). Een drugsbeleid bestaat uit verschillende deeldomeinen. Zo bestrijkt een drugsbeleid de pijlers: drugpreventie, harmreduction1, behandeling en repressie. Elk deeldomein vereist een andere aanpak (Ritter, 2009b). Het doel van drugpreventie is problemen als gevolg van middelenmisbruik voorkomen. Effectieve preventie is gebaseerd op objectieve en theoretische vaststellingen. Daarnaast spelen ook waarden en normen een rol (Geirnaert, 2007; Natarajan, 2010). Een preventieve strategie die voor iedereen aanslaat, is niet realistisch. Idealiter worden meerdere preventieinitiatieven gedifferentieerd naar de persoonlijke context van de middelafhankelijke persoon om zo tot een zo effectief mogelijke aanpak te komen (Blitz & Arthur, 2000; Geirnaert, 2007; Van Cauwenberge, 2007). Ook harmreduction is een manier om het drugvraagstuk op een integrale wijze aan te pakken (Rhodes & Hedrich, 2010; Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, 2003). Hoewel de notie harmreduction de afgelopen jaren veel gebruikt wordt met betrekking tot het drugsbeleid, bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie van dit begrip, wat ervoor zorgt dat dit begrip op een brede manier kan ingevuld worden (Ritter & Cameron, 2006). Waar wel consensus over bestaat, is dat het doel van harmreduction is om de schade van het druggebruik, op gezondheids-, sociaal, en economisch vlak, te beperken. Het is zowel een discours als een combinatie van programma’s om de schade van druggebruik tegen te gaan en niet per se het druggebruik zelf (Rhodes & Hedrich, 2010; Ritter & Cameron, 2006).
1
Harm Reduction International definieert harm reduction als “policies, programmes and practices that aim primarily to reduce the adverse health, social and economic consequences of the use of legal and illegal psychoactive drugs without necessarily reducing drug consumption. Harm reduction benefits people who use drugs, their families and the community”.p.1(International Harm Reduction Association, 2010).
2
Het concept harmreduction wordt soms ook toegepast op de strafrechtsbedeling. Sommige overheden verbieden druggebruik op een repressieve wijze waardoor dit gebruik verdoken zal gebeuren en waardoor gebruikers een hogere kans lopen op blootstelling aan illegale activiteiten en drugs van een mindere kwaliteit. Het is dan zoeken naar een manier waarop de overheid het minste schade toebrengt aan haar bevolking (Greenfielda & Paoli, 2012; Stevens, Stöver, & Brentari, 2010). Deze invulling van harmreduction wordt echter niet besproken in deze masterproef. De hulpverlening is het derde domein waarop een drugsbeleid werkzaam is. De juiste hulpverlening aanbieden is complex omwille van de meervoudige problematiek waarmee een druggebruiker te maken krijgt. Zo kunnen er onder andere problemen ontstaan op financieel, familiaal, gezondheids- en gerechtelijk vlak. De centrale doelstelling van de hulpverlening is het bevorderen van de levenskwaliteit van de cliënt op deze vlakken. Om in te spelen op alle dimensies van de hulpverlening is het aanbod best continu en flexibel (Casselman, 2007a). Ook de drughulpverlening besteedt meer en meer aandacht aan evidence-based werken (Brown, 2006). Het laatste stadium in een drugsbeleid is de sanctionerings- en controlepijler. Een reactie vanuit de strafrechtsbedeling tegenover druggebruikers moet een ultimum remedium zijn (Van Cauwenberge, 2007). Het is immers duidelijk dat de zogenaamde ‘war on drugs’ niet werkt (R. S. Friedman et al., 2006). Het strafrechtsysteem beseft dat een louter sanctionerende aanpak niet de oplossing is voor de bestrijding van druggebruik. Er zijn dan ook meer en meer inspanningen vanuit de strafrechtsbedeling om druggebruikers door te verwijzen naar de drughulpverlening. Maar deze doorverwijzing loopt niet altijd even vlot. De tegenstelling tussen de welzijnsratio en de ratio van de strafrechtsbedeling is immers niet altijd verzoenbaar (Van Cauwenberge, 2007). Net zoals er in de maatschappij een drugsbeleid gevoerd wordt, bestaat er ook een penitentiair drugsbeleid. Een drugsbeleid voeren in de gevangenis is niet zo evident. Twee functies van het gevangeniswezen komen hier immers in een spanningsveld terecht. Enerzijds is er de penale vorm van controle. Deze functie staat in contrast met het doel om een humaan gevangenisbeleid te voeren en zo gevangenen te resocialiseren (Duke, 2003; Farrell, Singleton, & Strang, 2000; Stöver & Michels, 2010).
3
Veel landen hebben problemen om het druggebruik in hun gevangenissen een halt toe te roepen (Jürgens, 2000). Ongeveer 30% van personen in detentie gebruikt illegale middelen tijdens hun verblijf in de gevangenis (Van Malderen, 2011). Het ontsnappen aan de deprivatieproblemen die spelen in de gevangenis wordt vaak aangehaald als reden voor het druggebruik (Farrell et al., 2000; Korf & Decorte, 2004). Daarnaast stelt Liebling dat het druggebruik in de gevangenis ook een gevolg kan zijn van het niet aarden in de gevangenis, sociale isolatie en weinig interactie met andere gevangenen (Wheatley, 2007). De middelen worden ook gebruikt om zich af te zonderen van het gebrek aan werk, om stress te kunnen trotseren en verveling tegen te gaan (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001; Wheatley, 2007). Druggebruik in de gevangenis zorgt voor sociale, psychologische en fysieke problemen (Vandam, De Ruyver, & Vander Beken, 2010). Het is daarom noodzakelijk dat het drugsfenomeen op een geïntegreerde en integrale manier wordt aangepakt, gebaseerd op de noden van de gevangenispopulatie (Farrell et al., 2000). Een eerste reden die kan zorgen voor problemen bij het uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid is de specifieke gevangeniscontext. Goffman kenmerkt gevangenissen als totale instituties. In een totale institutie wordt een persoon ‘gemortificeerd’. Dit betekent dat een gedetineerde ontzet wordt uit de rollen die hij in het dagelijks leven speelt. Daarbovenop stopt de levenswijze die men had alvorens de gevangenis binnen te komen. Het privéleven verdwijnt en de gedetineerde wordt gedwongen tot sociale relaties. Daarnaast wordt de gedetineerde onderworpen aan de regels die de gevangenisstaf hem oplegt (Goffman, 1975). Sykes geeft via zijn ‘pains of imprisonment’ aan dat een gedetineerde zijn vrijheid verliest in het strikte systeem van een gevangenisregime. De emotionele banden met de buitenwereld worden zo goed als afgesloten en de gedetineerde loopt de kans om te vervallen in verveling en eenzaamheid. Ook de materiële bezittingen gaan verloren. In de hedendaagse Europese gevangenissen worden alle basisnoden van gedetineerden erkend, maar een uitbreiding hierop is vaak afhankelijk van de gevangenisdirectie. Daarbovenop worden gedetineerden ook ontdaan van hun autonomie. Ze moeten regels en bevelen opvolgen van personen wiens gezag niet noodzakelijk als legitiem beschouwd wordt. Ook ervaart de gedetineerde een verlies van veiligheid. In de gevangenis worden zij geconfronteerd met andere criminelen. Bovenop dit alles verliezen heteroseksuele gedetineerden ook hun seksuele contacten (Sykes, 2006; van Zyl Smit & Snacken, 2010). 4
Traditioneel worden gevangenissen omschreven als instituten die hiërarchisch en bureaucratisch gestructureerd zijn en waarin het veiligheidsregime het leven vorm geeft (van Zyl Smit & Snacken, 2010). Binnen Europa hebben de gevangenissen echter de laatste tijd een evolutie ondergaan waarin het gezag horizontaler gestructureerd is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op dynamische veiligheid om het gevangenisregime vorm te geven. Dit houdt in dat er een constructieve persoonlijke relatie tussen het personeel en de gedetineerden wordt opgebouwd (Jewkes & Johnston, 2006; Tournel & Kennes, 2011). Het welslagen van de dynamische veiligheid is afhankelijk van een evenwichtsoefening tussen bewaarders, lokale directie, penitentiaire administratie en de gedetineerden (Tournel & Kennes, 2011). Een andere reden waarom een penitentiair drugsbeleid voeren niet zo evident is, is de overbevolkingsproblematiek. Deze problematiek is een groot probleem in het nationaal en internationaal gevangeniswezen. Eén van de belangrijkste redenen voor het stijgen van gevangenispopulatie is het stijgend gebruik van de voorlopige hechtenis (Deltenre & Maes, 2004). De overbevolking zorgt enerzijds voor slechte levensomstandigheden voor de gedetineerden
en
anderzijds
voor
moeilijke
arbeidsomstandigheden
voor
het
gevangenispersoneel (Desmedt & Van Loocke, 2013). Op het vlak van gezondheidszorg en specifieker het penitentiair drugsbeleid stelt de overbevolkingsproblematiek gevangenissen voor grote uitdagingen. De gevangenisinfrastructuur en het surplus aan mensen zorgt voor een verhoogd risico op overdracht van HIV/aids en andere infectieziekten wegens onder meer het delen van injectiemateriaal (Jürgens, Nowak, & Day, 2011; World Health Organization, 2007). Nationale en internationale beleidsdocumenten geven aan dat het penitentiair drugsbeleid gelijkwaardig moet zijn aan dat van de samenleving. Gedetineerden maken deel uit van de samenleving, keren ook terug ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,") en verliezen bij hun opsluiting enkel hun vrijheid maar niet hun overige mensenrechten (Council of Europe, 2006; "Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Gelijkwaardigheid van zorg houdt in dat gevangenen toegang moeten hebben tot dezelfde gezondheidszorg als deze van de samenleving (Farrell et al., 2000). Het blijkt echter dat deze gelijkwaardigheid van zorg in gevangenissen vaak ver zoek is (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001; Lines & Stöver, 2006; Senior & Shaw, 2007).
5
Hoewel het druggebruik in penitentiaire instellingen problematisch is, kan een detentieperiode ook aangegrepen worden om te stoppen met het druggebruik. Het is een uitgelezen kans om druggebruikers vertrouwd te maken met de drughulpverlening (Wheatley, 2007; World Health Organization Europe, 2005). Maar net omdat een penitentiair drugsbeleid vaak achterloopt op het gevoerde drugsbeleid in de samenleving, kan deze opportuniteit voor gevangenen niet ten volle aangegrepen worden (Lines, Stöver, Donoghoe, & Lazarus, 2009). Net zoals bij het drugsbeleid in de vrije samenleving kan een penitentiair drugsbeleid opgedeeld worden in 4 grote pijlers. Het penitentiair drugsbeleid wil preventieve maatregelen ontwikkelen om de verspreiding van HIV/AIDS en andere overdraagbare aandoeningen zoals hepatitis en tuberculose tegen te gaan (Lines & Stöver, 2006; Pearshouse & Csete, 2006). Het uitzitten van een gevangenisstraf is een factor die zorgt voor een hoger risico op HIV-overdracht door het delen van injectiemateriaal of onveilig seksueel contact (Dolan, Merghati Khoei, Brentari, & Stevens, 2007; Lines & Stöver, 2006). Het is daarom essentieel dat gedetineerden geïnformeerd worden over het HIV/AIDS-virus en andere overdraagbare ziektes (Lines & Stöver, 2006; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001). Om de gezondheidsrisico’s van het druggebruik en het daarmee gepaard risicogedrag in de gevangenis tegen te gaan zijn harmreduction-maatregelen ook idealiter onderdeel van een penitentiair drugsbeleid. Toch implementeren sommige overheden deze maatregelen nog niet in hun gevangenissen. Zij menen dat het implementeren van deze maatregelen zou kunnen leiden tot het aanzetten tot seksuele activiteit en druggebruik wat een bedreiging zou betekenen voor het penitentiair veiligheidsregime. Deze denkwijze wordt echter niet onderbouwd door de wetenschappelijke literatuur. Het is zelfs zo dat de harmreductionmaatregelen in het voordeel spelen van de gedetineerden, het personeel en de samenleving (Jürgens, 2000). Idealiter is de drughulpverlening in de gevangenis afgestemd op de noden van de individuele gedetineerde (Wheatley, 2007). Omwille van de complexiteit van een middelenverslaving raadt de literatuur aan om een multidisciplinair team samen te stellen om zo alle aspecten van het druggebruik te kunnen vatten. Drughulpverlening is de gevangenis werkt het beste wanneer dit ook door al het penitentiair personeel en de gevangenisdirectie als noodzakelijk ervaren en vervolgens ook ondersteund wordt (Farrell et al., 2000; Wheatley, 2007). Cruciaal
6
is dat de drughulpverlening ook buiten de gevangenismuren continueert (Fachhochschule Frankfurt am Main, 2011; Wheatley, 2007). De laatste pijler van het penitentiair drugsbeleid is het sanctionerings– en controleaspect. Er moet een beleid ontwikkeld worden dat het drugsaanbod vermindert. De sanctionerende pijler moet ervoor zorgen dat er geen drugs de gevangenis kan binnengebracht worden door bezoekers, personeel, binnenkomende gedetineerden of op andere manieren (Farrell et al., 2000). Dit kan via detectie en afschrikking gebeuren (Wheatley, 2007). Deze pijler is beleidsmatig niet altijd makkelijk uit te voeren aangezien de gevangenisdirectie de controlerende pijler met een humaan gevangenisbeleid dient te combineren (Farrell et al., 2000). Het onderwerp van deze masterproef heeft twee inspiratiebronnen. De eerste inspiratiebron is een stage bij het Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen (DG EPI) in het academiejaar 2012-2013. Deze stage speelde zich af bij de Vlaamse regionaal drugscoördinator, verantwoordelijk voor het Vlaamse penitentiair drugsbeleid. De tweede inspiratiebron is het schrijven van de bachelorproef. De bachelorproef onderzocht in hoeverre harmreductionmaatregelen, aangeraden door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), geïmplementeerd zijn in de Vlaamse gevangenissen. Door in de praktijk te staan tijdens de stage en in de literatuur verdiept te geraken tijdens het schrijven van de bachelorproef werd het duidelijk dat een penitentiair drugsbeleid niet de kopie kan zijn van een drugsbeleid in de vrije samenleving. De titel van deze mastproef luidt ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid’. De academische doelstelling van deze masterproef is om te bepalen waar het Belgisch penitentiair drugsbeleid strookt met de randvoorwaarden op vlak van een penitentiair drugsbeleid die voorhanden zijn in de wetenschappelijke literatuur. Om deze academische doelstelling te bereiken, worden twee subdoelstellingen uitgewerkt. De eerste subdoelstelling van deze masterproef is na te gaan welke kenmerken, voordelen, nadelen en best-practices er rond het ideale van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid bestaan. Bij deze doelstelling wordt de specifieke eigenheid en de mogelijke
7
stressoren2 bij het voeren van een penitentiair drugsbeleid niet uit het oog verloren. Dit alles zal in het eerste deel van de masterproef aan bod komen. De tweede subdoelstelling van deze masterproef is om via een instrumentele gevalsstudie het Belgisch penitentiair drugsbeleid in de diepte te bestuderen. Op basis hiervan zal nagegaan worden op welke vlakken de situatie in België strookt met de bevindingen uit het eerste deel van de masterproef. Om deze academische doelstellingen te bereiken wordt gezocht naar antwoorden op drie centrale onderzoeksvragen: a) Welke randvoorwaarden zijn nodig om een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren? b) In welke mate strookt het Belgisch penitentiair drugsbeleid met de beschreven randvoorwaarden? c) Welke randvoorwaarden identificeren de Belgische sleutelfiguren voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België ? De onderzoeksstrategie die in het empirisch onderzoek gehanteerd wordt, is een instrumentele gevalsstudie. Een gevalsstudie bekijkt een fenomeen in de diepte via verschillende databronnen (Swanborn, 2010). De gehanteerde databronnen zijn overheidsdocumenten, literatuur
en
semi-gestructureerde
interviews
met
Belgische
sleutelfiguren.
Deze
sleutelfiguren zijn of waren allemaal werkzaam bij DG EPI op vlak van het penitentiair drugsbeleid. Deze masterproef spitst zich toe op het
(Belgisch) penitentiair drugsbeleid. Wat deze
masterproef te ver zou leiden is ingaan op een drugsbeleid in de samenleving. Er zullen wel verwijzingen worden gemaakt naar de vrije samenleving, maar dit drugsbeleid wordt niet uitgespit. Daarbovenop zou het ons ook te ver leiden om in te gaan op het hoe en het waarom van druggebruik. In deze masterproef wordt de houding aangenomen dat er nu eenmaal gedetineerden met een middelenproblematiek zijn. Deze notie indachtig gaat deze masterproef ervan uit dat een penitentiair drugsbeleid essentieel is.
2
In deze masterproef worden stressoren beschouwd als omstandigheden die ervoor zorgen dat de levens – en werkkwaliteit in de gevangenis beïnvloed worden.
8
Deze masterproef is vooral praktisch relevant. Door het Belgisch penitentiair drugsbeleid af te wegen tegenover de gedetecteerde randvoorwaarden, kan in kaart gebracht worden op welke vlakken de Belgische gevangenissen het goed doen. Zo kunnen de Belgische beleidsmakers dan ook blijvend inzetten op deze vlakken. Daarnaast zal ook in kaart gebracht worden op welke vlakken het Belgisch penitentiair drugsbeleid nog kan bijbenen. Deze bevindingen kunnen beleidsmakers opnemen bij de verdere uitbouw van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Het eerste deel van deze masterproef zal bestaan uit drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal de methodologie van de literatuur besproken worden. In het tweede hoofdstuk wordt er aandacht geschonken aan het specifieke van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren . Het derde hoofdstuk spitst zich toe op het voeren van een penitentiair drugsbeleid. In deel twee van de masterproef zal het Belgisch penitentiair drugsbeleid besproken worden op basis van een instrumentele gevalsstudie. In dit deel worden de bevindingen van het eerste deel getoetst aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid op basis van beschikbare literatuur, overheidsdocumenten en interviews met sleutelfiguren. Zo kan op het einde van de masterproef nagegaan worden in hoeverre het Belgisch penitentiair drugsbeleid de beschreven randvoorwaarden voor het voeren van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid volgt.
9
DEEL 1: EEN GEÏNTEGREERD EN INTEGRAAL PENITENTIAIR DRUGSBELEID? EEN LITERATUURSTUDIE In Deel 1 van de masterproef wordt in beeld gebracht hoe een penitentiair drugsbeleid er idealiter zou uitzien. Hierbij wordt duidelijk dat een penitentiair drugsbeleid niet enkel rekening kan houden met het drugsvraagstuk, maar ook met het specifieke van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die hiermee verbonden zijn. In hoofdstuk 1 wordt de methodologie van de literatuurstudie toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het leven en werken in een penitentiaire context toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt uitgewerkt hoe een penitentiair drugsbeleid er idealiter zou uitzien en uit welke componenten dit drugsbeleid kan bestaan. In hoofdstuk 4 worden de kerngedachten van dit Deel 1 samengevat.
HOOFDSTUK 1: METHODOLOGIE VAN DE LITERATUURSTUDIE In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de geraadpleegde literatuur voor het eerste deel van de masterproef verzameld wordt. Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden wordt er een beroep gedaan op een literatuurstudie. De literatuurstudie bestaat zowel uit wetenschappelijke literatuur in de vorm van tijdschriften en boeken, grijze literatuur, websites en krantenartikelen. Elektronische artikels die niet via de universiteit Gent beschikbaar zijn, worden opgevraagd bij de Antwerpse of Leuvense universiteit. Daarnaast wordt er ook beroep gedaan op wetenschappelijke boeken. Deze worden zowel ontleend aan de universiteit Gent als aan de universiteit Antwerpen. De geconsulteerde databanken zijn deze die door de universiteit Gent ter beschikking gesteld worden. Meestal wordt gebruikt gemaakt van Sociological Abstracts en Web of Science. Daarnaast wordt ook gebruikt gemaakt van Google Scholar, Meercat en LibHub. De zoektermen die gebruikt worden, zijn zoektermen die in verschillende wetenschappelijke artikels en boeken gebruikt worden.
10
Databanken, websites en elektronische artikels werden gescreend op volgende zoektermen: drugs prison penitentiairy institution drug policy evidence- based drug policy drug prevention drug treatment harm reduction repression health care suicide in prison mental illness prison crowding Daarbovenop werd er ook beroep gedaan op websites van internationale organisaties wiens werkzaamheden zich richten op het gevangeniswezen en het penitentiair drugsbeleid. Deze internationale organisaties zijn: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment Health in Prison Project The International Centre for Prison Studies World Health Organisation Het verzamelen van de literatuur voor dit eerste deel van de masterproef werd beëindigd op 30 april 2014.
11
HOOFDSTUK 2: EEN PENITENTIAIRE CONTEXT: EEN WERELD APART? 2.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt wat er zo specifiek is aan het leven en werken binnen een gevangeniscontext. Eerst wordt theoretische duiding gegeven bij een gevangenissetting. Hierbij staat het totaal instituut dat een gevangenis is volgens Ervin Goffmann (Goffman, 1975) centraal terwijl het de ‘pains of imprisonment’ zijn die een gedetineerde ervaart (Sykes, 1958). Daarnaast wordt ook het deprivatie- en importmodel besproken, met het geïntegreerd model als kruispunt van deze twee stromingen. Daarna worden de verschillende personeelskaders in een gevangenis toegelicht waarbij duidelijk wordt dat deze soms vanuit een andere visie werken. Verder worden de mogelijke stressoren binnen de gevangenis toegelicht en ook welke invloed deze hebben op de gedetineerden en het personeel. Als laatste wordt bekeken in hoeverre een evidence-based gevangenisbeleid voeren op dit moment aan de orde is. 2.2.
Theoretisch kader
2.2.1.
Totale instituties
In zijn meermaals geciteerd boek ‘Asylums’ typeert Erving Goffman
psychiatrische
ziekenhuizen als totale instituties. Totale instituties zijn plaatsen waar individuen gedurende een kortere of langere periode verblijven en waarin de normale scheidingslijn tussen de verschillende levenssferen verdwijnt. Daarbij gebeurt werken, ontspanning en slapen allemaal onder hetzelfde dak en onder dezelfde supervisie (Davies, 1989; Goffman, 1975). In totale instituties zijn de dagen ingedeeld op basis van expliciete formele regels, die op een onpersoonlijke manier worden overgebracht (Weinstein, 1994). Daarenboven verdwijnt het privéleven en wordt een individu gedwongen tot sociale relaties. Hierbij zijn de patiënten grotendeels afgescheiden van de buitenwereld (Goffman, 1975). Individuen onderworpen aan het regime van een totale institutie ondergaan het proces van ‘zelfmortificatie’. Dit betekent dat het individu wordt ontdaan van zijn normale sociale rollen en eigen identiteit (Goffman, 1975; Weinstein, 1994).
12
De kijk van Goffman wordt door veel sociale wetenschappers nog altijd gebruikt als de standaardmanier om naar gevangenissen te kijken. De gevangenis wordt beschouwd als een ultieme totale institutie (Goffman, 1975; Weinstein, 1994). Gevangenissen zijn instellingen waarin het dagelijks leven geregeld wordt door veiligheidsvoorschriften. Daarnaast bestaat er een onevenwichtige relatie tussen het personeel en de gedetineerden (van Zyl Smit & Snacken, 2010). De gedetineerde loopt ook het risico om zich te verliezen in eenzaamheid en verveling en materiële bezittingen worden verloren. De gedetineerde verliest zijn autonomie (Sykes, 2006) door regels te moeten gehoorzamen die hem opgelegd worden door personen die hij niet altijd als legitiem beschouwt (van Zyl Smit & Snacken, 2010). Erving Goffman beschouwt het concept ‘totale institutie’ als een ideaaltype. Voor de omschrijving van een ideaaltype baseert hij zich op Max Weber. Een ideaaltype is een conceptueel model waarmee een sociaal fenomeen kan bestudeerd worden. Dit ideaaltype is een overdrijving van de werkelijkheid, een hypothetische situatie waardoor de observatie niet volledig zal overeenstemmen met een bepaalde observatie in de realiteit (Weinstein, 1994; Whimster, 2004). Goffman waarschuwt zijn lezers dan ook dat de kenmerken die hij beschrijft niet te detecteren zijn in elke totale institutie (Weinstein, 1994). 2.2.2.
Pains of imprisonment
In ‘Society of Captives. A study of maximum security prison’ beschrijft Gresham Sykes in 1958 de grieven waarmee gedetineerden geconfronteerd worden gedurende de detentie. Deze 'pains of imprisonment’ worden beschouwd als sleutelconcepten bij het bestuderen van het leven in detentie (Riley, 2002; Sykes, 1958; Tartaro & Lester, 2009). Sykes omschrijft een gevangeniscontext als een omgeving van relatieve deprivatie. Hij beschrijft vijf types van relatieve deprivatie: verlies van vrijheid, van materiële bezittingen, verlies van heteroseksuele contacten, autonomie en persoonlijke veiligheid (de Viggiani, 2007; Liebling & Maruna, 2005; Sykes, 1958; Tartaro & Lester, 2009; van Zyl Smit & Snacken, 2010; Windzio, 2006). 2.2.2.1.
Verlies van vrijheid
Gedetineerden zijn niet vrij in hun doen en laten. Hun bewegingen binnen de gevangenis zijn strikt vastgelegd. Daarbij is een gedetineerde ook onderhevig aan sociale isolatie. Hij kan zijn familie of vrienden niet zomaar ontmoeten. Het gebrek aan (sociale) mobiliteit zorgt
13
ondermeer voor een diep gevoel van verveling (Crewe, 2011; Riley, 2002; Sykes, 1958; van Zyl Smit & Snacken, 2010). Bij de gedetineerden die een lange tijd gedetineerd zijn, treedt vaak het fenomeen van ‘institutionalisatie’ (van Zyl Smit & Snacken, 2010) of ‘prisonization’ (de Viggiani, 2007; Vandam, 2013) op. Hierbij lijdt de gedetineerde aan psychologische en emotionele regressie, passiviteit en apathie, psychosomatische reacties en angst voor de uiteindelijke vrijlating. De graad waarin gedetineerden geïnstitutionaliseerd worden, hangt af van de lengte van de detentie, de monotonie van het gevangenisregime en het gebrek aan autonomie binnen de gevangenis (van Zyl Smit & Snacken, 2010). 2.2.2.2.
Verlies van materiële goederen
Materiële goederen die in de samenleving als vanzelfsprekend of triviaal beschouwd worden, worden, zijn in gevangenschap kostbaar. De economische deprivatie van gedetineerden zorgt ervoor dat het verlies van materiële goederen beschouwd wordt als een verlies van identiteit (Crewe, 2011; Riley, 2002; Sykes, 1958; van Zyl Smit & Snacken, 2010). 2.2.2.3.
Verlies van heteroseksuele contacten
Het verlies van heteroseksuele contacten is voor Sykes een vorm van figuurlijke castratie. Dit verlies vormt een aanslag op de identiteit van de mannelijke gedetineerden. Het is een essentieel component van het man-zijn dat in vraag wordt gesteld (Crewe, 2011; Riley, 2002; Sykes, 1958; van Zyl Smit & Snacken, 2010). 2.2.2.4.
Verlies van autonomie
Gevangenen wordt het recht ontnomen om zelf kleine of grote beslissingen te nemen in verband met hun dagdagelijkse activiteiten. De gedetineerde verliest de status van volwassene en wordt omgevormd tot een afhankelijk persoon onderhevig aan de heersende regels en wetten (Crewe, 2011; Riley, 2002; Sykes, 1958; van Zyl Smit & Snacken, 2010). 2.2.2.5.
Verlies van veiligheid
Hoewel er solidariteit bestaat tussen gedetineerden, zijn gevangenissen toch gewelddadige omgevingen. Gedetineerden zullen daarom mechanismen ontwikkelen om het risico op slachtofferschap te verkleinen (Crewe, 2011; Riley, 2002; Sykes, 1958; van Zyl Smit & Snacken, 2010).
14
De ‘pains of imprisonment’ kunnen het best begrepen worden als deprivaties en frustraties waardoor de gedetineerde psychologisch geraakt wordt in zijn zelfbeeld (Riley, 2002; Sykes, 1958). Als gevolg van deze deprivaties worden volgens Sykes subculturen ontwikkeld binnen de gevangenis (Sykes, 1958; Trulson, 2014). Sinds de publicatie van ‘Society of Captives’ , is er een debat aan de gang tussen aanhangers van het deprivatiemodel en aanhangers van het importmodel om het gevangenisleven te begrijpen. Het deprivatie- en importmodel zijn twee stromingen die de bovenstaande ‘pains of imprisonment’ willen verklaren. (Riley, 2002). Deze twee theoretische denkstromingen worden hieronder toegelicht. Het geïntegreerd model brengt deze twee denkstromingen samen in een nieuwe theoretische stroming 2.2.3.
Het import- deprivatie- en geïntegreerd model
2.2.3.1.
Het deprivatiemodel
Het deprivatiemodel schenkt aandacht aan de invloed van specifieke gevangenisgebonden variabelen op een gedetineerde. Het werk van Goffman en Sykes hoort thuis in deze theoretische stroming, die zich ontwikkelde in de jaren ’50 en ‘60 (Leeuw & Molleman, 2012; W. C. Thomas, 1977; Trulson, 2014; Vandam, 2013). Wanneer een gedetineerde moeilijk copingmechanismes kan ontwikkelen om het gevangenisleven te baas te kunnen, stelt het deprivatiemodel dat dit eigen is aan de karakteristieken van de gevangeniscontext (Leeuw & Molleman, 2012; van der Laan & Eichelseim, 2013). Er zijn verschillende factoren die kunnen zorgen voor een geslaagde coping (Lahm, 2008). Zo kunnen aangename sociale interacties tussen gedetineerden en het gevangenispersoneel, de aanwezigheid van werk, ontspanning en een zinvolle dagbesteding gerekend worden tot factoren die de coping met het gevangenisleven bevorderen (Leeuw & Molleman, 2012; van der Laan & Eichelseim, 2013). Een minder geslaagde coping met het gevangenisleven wijt het deprivatiemodel aan een verzuurde relatie tussen gedetineerden onderling, een verstoorde relatie met het gevangenispersoneel, overbevolking binnen de gevangenis en de afwezigheid van werk, ontspanning en een zinvolle dagbesteding (Leeuw & Molleman, 2012; van der Laan & Eichelseim, 2013). 15
2.2.3.2.
Het importmodel
In tegenstelling tot het deprivatiemodel, stelt het importmodel dat het persoonsgebonden variabelen en ervaringen zijn die bepalen in welke mate een gedetineerde zich zal aanpassen aan een detentieperiode. Deze theoretische stroming ontwikkelde zich in de jaren ’70 en ‘80 (de Viggiani, 2007; Lahm, 2008; Leeuw & Molleman, 2012; W. C. Thomas, 1977; Trulson, 2014). De kenmerken die gedetineerden hebben voor hun detentieperiode bepalen de vorm van coping (Lahm, 2008; Mandeep, Ayton, & Loewenstein, 2007; Vandam, 2013). Deze persoonsgebonden kenmerken zijn onder andere: leeftijd, angst, stress, opleidingsniveau, culturele achtergrond, ras, eventueel middelengebruik en het gerechtelijk verleden (Lahm, 2008; Leeuw & Molleman, 2012; W. C. Thomas, 1977). 2.2.3.3.
Het geïntegreerd model
Het geïntegreerd model integreert het import- en het deprivatiemodel. Het geïntegreerd model stelt dat beide bovenstaande modellen de coping met het gevangenisleven kunnen verklaren (van der Laan & Eichelseim, 2013). Zowel gevangenisspecifieke als persoonsgebonden variabelen bepalen hoe een individu een detentieperiode beleeft en hoe deze zich aanpast aan deze periode (Leeuw & Molleman, 2012). Daarnaast is ook het beleid van de gevangenisautoriteiten en de omgang tussen de gedetineerden en de bewakers van belang voor de coping van een gedetineerde met het gevangenisleven te beschrijven (Todts, 2009; Vandam, 2013). Zowel het deprivatie- als het importmodel kent vandaag de dag nog zijn aanhangers. Het is echter het geïntegreerd model dat de dominante theoretische stroming is om gedrag van gedetineerden tijdens de detentie te verklaren (van der Laan & Eichelseim, 2013; Vandam, 2013). 2.3.
Actoren binnen de gevangenismuren
Voor deze masterproef worden drie personeelskaders binnen de gevangenismuren geïdentificeerd. Ten eerste heb je het management, in casu de gevangenisdirectie. Ten tweede heb je het personeel dat voor het veiligheidsaspect instaat, dit zijn de penitentiaire beambten (verder PBA). Ten slotte is er het personeelskader dat instaat voor de zorg, hieronder vallen zowel de medische diensten als de hulpverleners (Merino, 2005). 16
Deze verschillende personeelsgroepen worden hieronder in detail besproken. Hierbij zal duidelijk worden dat zij niet altijd vanuit dezelfde filosofie werken, waardoor misverstanden en irritaties kunnen ontstaan (Cheeseman, 2014; Melnick, Ulaszek, Lin, & Wexler, 2009). 2.3.1.
Het gevangenispersoneel
In de gevangenis werken verschillende personeelsleden die soms verschillende doelstellingen nastreven (Cheeseman, 2014; Melnick et al., 2009). Zo kunnen PBA’s soms in de clinch gaan met leden van de medische diensten of hulpverleningsorganisaties omdat zij soms vanuit verschillende ideologieën werken (Garland & McCarty, 2010). Om een goed zicht te krijgen op het specifieke van een gevangeniscontext is het cruciaal om een zicht te krijgen op zowel de individuen die er wonen als de individuen die er werken. De literatuur benadrukt het belang van het gevangenispersoneel bij het bereiken van veiligheid en een menswaardige behandeling en de reïntegratie van gedetineerden (Leeuw & Molleman, 2012; Liebling, Price, & Shefer, 2011). Een te groot machtsonevenwicht tussen de gedetineerden en het personeel kan een averechts effect hebben op de rehabilitatieve doelstelling van een gevangenis. Het grote machtsonevenwicht kan immers zorgen voor onrealistische situaties waardoor een gedetineerde niet leert functioneren binnen een levensechte situatie, zoals deze ook in de samenleving voorkomt (Leeuw & Molleman, 2012). 2.3.2.
Penitentiaire beambten
Het werk van een PBA is het meest uitgesproken (Liebling et al., 2011). PBA’s beschouwen de orde bewaren als hun hoofdtaak. Velen, maar niet allemaal, geloven ook dat zij kunnen bijdragen aan de rehabilitatie van gevangenen (Crawley, 2004; Garland & McCarty, 2010; Melnick et al., 2009). Het is belangrijk dat PBA’s gedetineerden leren kennen als individuen. Door hun sterktes, zwaktes en sociale omstandigheden te leren kennen, kan de detentieperiode op een vlottere manier verlopen en verloopt het contact met de gedetineerden op een aangenamere manier (Crawley, 2004; Jewkes & Johnston, 2006). PBA’s vervullen verschillende rollen tijdens hun werk. Ze hebben een controlerende rol, maar zijn tegelijkertijd ook sociaal werker, leerkracht, en mentor (Crawley, 2004; Jewkes & Johnston, 2006). Demografische factoren kunnen ook een rol spelen in de relatie tussen gedetineerden en de PBA’s. De opleiding, werkervaring en het geslacht van de PBA bepaalt mee zijn standpunt
17
tegenover de gedetineerde en tegenover de doelstelling van de gevangenis (Leeuw & Molleman, 2012; Liebling et al., 2011). Penitentiaire beambten worden geacht om de veiligheid te garanderen. Echter, op hetzelfde moment moeten ze gedetineerden helpen met hun sociaal reïntegratie proces. Deze tegenstellingen kunnen tot stress leiden en desillusies opwekken over de mogelijkheden tot reïntegratie wanneer een gedetineerde na zijn vrijlating opnieuw in de gevangenis terechtkomt (Crawley, 2004; Leeuw & Molleman, 2012; Liebling et al., 2011). 2.3.3.
De gevangenisdirectie
Er bestaat een groot aanbod aan literatuur over besturen van publieke instituties zoals scholen en ziekenhuizen, maar over het besturen van gevangenissen is er weinig literatuur voorhanden. Dit is grotendeels te wijten aan het feit dat een gevangenis een gesloten wereld en een geïsoleerde werkomgeving is (Coyle, 2002). Bij het besturen van een gevangenis moet de directie procedures ontwikkelen om een consensus te bereiken tussen de noden van het gevangenispersoneel en deze van de gedetineerden. procedures
Daarbij is het duidelijk dat een gevangenisbeleid voeren volgens strikte
leidt
tot
conflicten
en
vervreemding
tussen
gedetineerden
en
het
gevangenispersoneel. Gevangenissen zijn immers geen statische organisaties, maar dynamische instituten (Coyle, 2002; Dilulio, 1987). Het is vooral de kwaliteit van het gevangenisleven dat ervoor zorgt dat een gevangenis moeilijker of makkelijker te besturen is (Dilulio, 1987). Een gevangenisdirectie bestuurt best op een dynamische manier om zo constant de werking van de gevangenis te verbeteren. De nadruk mag hier niet enkel liggen op de verbetering van processen, maar ook op het creëren van kwaliteitsvolle omgeving voor zowel de gedetineerden, de bezoekers als het gevangenispersoneel (Coyle, 2002). De manier waarop de gevangenisdirectie werkt, heeft ook zijn invloed op haar gevangenispersoneel.
Een
degelijke
en
ondersteunende
supervisie
resulteert
in
gevangenispersoneel dat genoegdoening haalt uit haar werk (Garland & McCarty, 2010; Macaulay, 2013).
18
2.3.4.
Hulpverleningsorganisaties
Aan hulpverlening doen binnen gevangenismuren is iets specifieks. De gevangeniscontext maakt dat hulpverleningsorganisaties hun activiteiten moeten afstemmen op de realiteit van het gevangenisleven. Vaak is het hulpverleningsaanbod in een land verschillend van gevangenis tot gevangenis. Het aanbod is gediversifieerd en gefragmenteerd. Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden met het feit dat hulpverleningsorganisaties soms andere doelstellingen nastreven dan het bewakend personeel. Het is streven naar een geïntegreerde samenwerking
tussen
het
veiligheids-
en
het
hulpverleningsaspect
waarbij
de
hulpverleningsorganisaties door het bewakend personeel als complementair aan hun werk beschouwd worden (Taxman & Henderson, 2009). Uit de literatuur blijkt dat de samenwerking tussen hulpverleningsorganisaties en het gevangeniswezen
vaak
moeilijk
verloopt.
De
samenwerking
verloopt
slecht
of
gefragmenteerd, waardoor de effectiviteit van de samenwerking tussen de beide partners vermindert (Lehman, Fletcher, Wexler, & Melnick, 2009). Het is dan ook de uitdaging om het werk van hulpverleningsorganisaties en het gevangeniswezen te integreren (Lehman et al., 2009; Taxman & Henderson, 2009). 2.3.5.
Medische diensten
De gezondheidszorg in gevangenissen zou gelijkwaardig moeten zijn aan die van de samenleving. Dit houdt in dat gedetineerden dezelfde standaard aan medische zorg moeten krijgen. Deze zorg wordt verleend door de medische diensten die werkzaam zijn binnen het gevangeniswezen. Deze gezondheidszorg wordt echter vaak bekritiseerd wegens het ontbreken van net die gelijkwaardigheid (Farrell et al., 2000; Lines & Stöver, 2006; Senior & Shaw, 2007; Watson, Stimpson, & Hostick, 2004). De mate waarin medische diensten binnen een gevangenis effectieve medische zorg kunnen verstrekken is afhankelijk van de relatie tussen de medische diensten en het gevangeniswezen. Daarbij is het duidelijk dat het belangrijk is om de medische taken strikt te scheiden van de bewakende taken opdat geen verwarring ontstaat tussen deze twee functies. Zo moet ook de doelstelling van de medische diensten duidelijk geëxpliciteerd worden opdat iedereen weet waar hij voor staat (Watson et al., 2004). De uitbouw van de gezondheidszorg door een goed medisch team binnen het gevangeniswezen is onontbeerlijk aangezien het grootste deel van de gedetineerden terugkeert 19
in de maatschappij (Watson et al., 2004). Daarom pleiten wetenschappelijke literatuur en internationale organisaties voor een betere samenwerking tussen de ministeries voor volksgezondheid en het nationaal gevangeniswezen. Idealiter is het gezondheidsbeleid in handen van de diensten die instaan voor de volksgezondheid en dus niet in handen van de justitiële overheid (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012; Othmani, 2008; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001). Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat er in elke gevangenis een adequaat aantal medische hulpverleners aanwezig is (Coyle, 2007; European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2003a, 2012). 2.3.6.
Dynamische en passieve veiligheid
Bij passieve veiligheid is het veiligheidsregime binnen de gevangenismuren vooral gericht op externe veiligheid. De focus ligt op tralies, hoge muren en ontwikkelde elektronica. Deze vorm van veiligheid kan echter leiden tot geweld tegen het personeel en tot ontsnappingen (Gatz, Held, & Pilgram, 2001; Tournel & Snacken, 2012). Deze passieve en materiële beveiliging heeft dan ook enkel effect wanneer het gecombineerd wordt met dynamische veiligheid
(Tournel & Snacken, 2012).
Het dynamisch
veiligheidsmodel streeft naar een interactieve, informatieve en op personeel gerichte veiligheid. Het veiligheids- en controleaspect wordt vorm gegeven via communicatie en via de sterkte van de relatie tussen de gedetineerden en het personeel (Gatz et al., 2001; Macaulay, 2013; Snacken, 2001b; Tournel & Snacken, 2012). Bij dynamische veiligheid spelen de PBA’s een cruciale rol bij het leggen van de fundamenten. Zij hebben immers dagelijks contact met de gedetineerden (Snacken, 2001b, 2005). Wanneer een dynamisch veiligheidsregime heerst binnen de gevangenis, verbetert de relatie tussen de gedetineerden en het personeel en verbetert bijgevolg ook de veiligheid binnen de gevangenismuren (Crawley, 2004). Een dynamische veiligheidsregime is geen zaligmakend principe. Het is een interactief begrip waarbij het welslagen berust op de schouders van het gevangenispersoneel,
de
gedetineerden,
administratie (Tournel & Snacken, 2012).
20
de
gevangenisdirectie
en
de
penitentiaire
2.4.
Mogelijke stressoren binnen een gevangeniscontext
In dit onderdeel worden de stressoren toegelicht waarmee het beleid rekening moet houden bij het voeren van een penitentiair drugsbeleid. Dit beleid kan immers niet in een vacuüm gevoerd worden. De beschreven stressoren zijn degenen die de literatuur het meest vermeldt als stressoren binnen de gevangeniscontext (Council of Europe, 2006; Daigle et al., 2007a; Liebling, Durie, Stiles, & Tait, 2005; Lösel, 2007; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001; Walmsley, 2005; Watson et al., 2004). Deze mogelijke stressoren zijn suïcidaliteit, de overbevolkingsproblematiek,
psychiatrische
problematieken
en
de
penitentiaire
gezondheidszorg. 2.4.1.
Suïcidaliteit in detentie
Het suïcidaliteitvraagstuk vormt een grote uitdaging voor het gevangeniswezen. De prevalentie van het aantal zelfmoorden ligt in de gevangenis hoger dan in de samenleving en is de meest voorkomende doodsoorzaak binnen gevangenissen (Daigle et al., 2007a; Duijst, Thoonen, van der Gauw, & Korthals, 2012; Rabe, 2012; Tripodi & Bender, 2007). Wetenschappelijk onderzoek naar zelfmoord is altijd retrospectief waardoor er geen oorzaakgevolg relatie bestaat tussen risico-indicatoren en suïcide. Daarom spreekt men over factoren die het risico op het plegen van suïcide kunnen verhogen zonder causaliteit te veronderstellen (Anasseril E. , 2006). Deze risicofactoren worden soms verklaard aan de hand van het deprivatiemodel en het importmodel (Liebling et al., 2005), modellen die hierboven reeds beschreven zijn. Factoren die in de samenleving de kans op suïcide verhogen, worden ook binnen de gevangenismuren aangetroffen. Deze zijn onder andere: van het mannelijke geslacht zijn, jong of oud zijn, werkloos en alleenstaand zijn, al een voorgeschiedenis van zelfmoordpogingen hebben of aan een psychologische, psychiatrische of middel gerelateerde problematiek leiden (Anasseril E. , 2006; Rabe, 2012; Tartaro & Lester, 2009; Tripodi & Bender, 2007). Daarbovenop komen nog risicofactoren die eigen zijn aan de detentie. Een detentieperiode is op zich een stressvolle periode en verhoogt het risico op zelfmoord. Daarnaast zorgen de voorlopige hechtenis, de eerste zeven detentiedagen, en een geschiedenis van psychiatrische aandoeningen voor een verhoogd risico. Ook overbevolking, transfer naar een andere 21
gevangenis en het ontbreken van werk binnen de gevangenismuren kunnen zorgen voor een verhoogd risico op suïcidaal gedrag. Een overbevolkte gevangenis met onvoldoende personeel kan zorgen voor een verhoging van het risico op zelfmoord door het gebrek aan medische zorgen en het gebrek aan interpersoonlijk contact tussen het gevangenispersoneel en de gedetineerden (Anasseril E. , 2006; Daigle et al., 2007a). De meeste zelfmoorden gebeuren wanneer een gedetineerde in isolatie of alleen op een cel verblijft, via verhanging in de cel of door de inname van opgespaarde medicatie (Anasseril E. , 2006; Tripodi & Bender, 2007). Zelfmoordpreventie binnen de gevangenismuren is een gedeelde verantwoordelijkheid voor het voltallige gevangenispersoneel. Het opzetten van een adequaat toegankelijk preventief netwerk is een voordeel voor zowel de gedetineerden, het personeel als het gevangenisinstituut (Daigle et al., 2007a; Duijst et al., 2012; Tartaro & Lester, 2009). Hierbij dient ook een adequaat geestelijke gezondheidszorgbeleid opgezet te worden (Anasseril E. , 2006). 2.4.2.
De overbevolkingsproblematiek
De overbevolkingsproblematiek in gevangenissen is prangend in verschillende landen (Deltenre & Maes, 2004). Hoewel internationale beleidsdocumenten stellen dat elke gedetineerde voldoende plaats moet hebben tijdens de detentie, is in bijna alle gevangenissystemen sprake van een groeiende overbevolking (Council of Europe, 2006; Ellis & Savage, 2012; Walmsley, 2005). Overbevolking zorgt voor slechte levensomstandigheden voor gedetineerden. Het zorgt voor stress, psychologische spanningen en kan de kans op geweld tussen gedetineerden verhogen (Kuo, Cuvelier, & Huang, 2014; Wooldredge & Steiner, 2009). Daarnaast bemoeilijkt de overbevolking de arbeidsomstandigheden voor het gevangenispersoneel (Desmedt & Van Loocke, 2013; Lawrence & Andrews, 2004; Stewart & Merlo, 2014; Wooldredge & Steiner, 2009). Wetenschappelijk onderzoek wijdt verschillende verklaringen aan dit persistent fenomeen. Een eerste verklaring is de verhoging van de criminaliteitscijfers in een land. Deze verklaring voor de overbevolkingsproblematiek wordt door wetenschappelijk onderzoek echter weerlegd (Spelman, 2009). Het is wel zo dat wanneer een land kiest voor een punitiever strafrechtelijk beleid waarbij de gevangenisstraf en de voorlopige hechtenis veelvuldig wordt toegepast, dit 22
land een verhoogde kans heeft om een overbevolkingsproblematiek te ontwikkelen (Council of Europe, 2006; Lösel, 2007). Er bestaat geen ultieme oplossing voor de overbevolkingsproblematiek. Oplossingen kunnen dan ook in verschillende richtingen gezocht worden. Zo kunnen beleidsmakers kiezen om de gevangeniscapaciteit te verhogen. Tegengesteld daaraan kan er ook voor gekozen worden om het gebruik van de (korte) gevangenisstraf te verminderen of de uitvoering uit te stellen. Daarbij kan ook het gebruik van de voorlopige hechtenis verminderd worden. In plaats van de voorlopige hechtenis of de detentie veelvuldig toe te passen, kan het strafrechtelijk beleid dan meer gericht zijn op alternatieve straffen, residentiele behandelingen, psychosociale interventies en educatieve preventiemaatregelen (Aebi & Delgrande, 2014; Lösel, 2007; Spelman, 2009). 2.4.3.
Psychiatrische problematiek
Bijna elk gerechtelijk systeem heeft speciale richtlijnen rond mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten plegen. Vaak wordt ervoor gepleit dat deze individuen een speciale behandeling krijgen doorheen de strafrechtsketen (Kindström Dahlin, Gumpert Hellner, Torstensson-Levander, Svensson, & Radovic, 2009). De prevalentie van psychiatrische problematieken ligt hoog in een gevangenispopulatie (Forrester, Exworthy, Cha, Slade, & Parrott, 2013). Zowel in de wetenschappelijke literatuur als in de praktijk is men het erover eens dat veroordeelden met een psychiatrische problematiek niet thuishoren in de gevangenis en beter zouden opgevangen worden in psychiatrische faciliteiten (Council of Europe, 2006; S. Thomas, McCrone, & Fahy, 2009). In de gevangenis vormen deze personen vaak een groep met complexe noden. Het verschil tussen de gezondheidszorg binnen en buiten de gevangenismuren zorgt ervoor dat deze noden minder accuraat kunnen aangepakt worden (S. Thomas et al., 2009; Watson et al., 2004). Ook blijkt dat deze personen vaak lang op hun overbrenging naar een forensisch psychiatrisch centrum of residentiële opname moeten wachten (Forrester et al., 2013; S. Thomas et al., 2009). Individuen met een psychiatrische problematiek krijgen niet de meest adequate behandeling binnen de gevangenismuren (Konrad, 2005). Het gebrek aan adequate faciliteiten in gevangenissen zorgt er soms voor dat individuen die lijden aan een acute psychose of delirium, bij gebrek aan een beter alternatief, geparkeerd worden in een isolatiecel (Konrad, 23
2005). Daarnaast zorgen de omgevingscondities en de fysieke structuur van een gevangenis ervoor dat er weinig plaats is voor een nuttige dagbesteding voor deze doelgroep (S. Thomas et al., 2009). De overbevolkingsproblematiek die in veel penitentiaire instellingen heerst, maakt het werken met deze doelgroep nog moeilijker (S. Thomas et al., 2009). Het voorzien van een hoge standaard aan geestelijke gezondheidszorg in de gevangenissen is één van de mogelijke pistes om de negatieve gevolgen van het verblijf van individuen met een psychiatrische in de gevangenis zo veel mogelijk te beperken (S. Thomas et al., 2009). 2.4.4.
Gezondheidszorg
De gezondheidszorg binnen de gevangenismuren volgt het ‘normaliseringsbeginsel’. Dit beginsel stelt dat het gezondheidsbeleid dat uitgezet wordt in de samenleving, ook geldt in de gevangenis. Gedetineerden zijn immers een onderdeel van de samenleving (Council of Europe, 2006; Lines, 2008; Senior & Shaw, 2007; Stevens et al., 2010; Walmsley, 2005). Regel 40 van de European prison rules geeft aan dat de gezondheidzorg in de gevangenissen best georganiseerd wordt door de overheidsdienst die ook verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg in de samenleving. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, pleit de Raad van Europa ervoor om een intens samenwerkingsverband op te starten met externe medische hulpverleners en organisaties (Council of Europe, 2006). De gezondheidsproblematiek van gedetineerden is vaak complex (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012; Walmsley, 2005). Veel gedetineerden leven voor hun detentieperiode in chaotische omstandigheden waardoor zij een hogere kans hebben om te kampen met chronische, fysieke en mentale ziektebeelden (de Viggiani, 2007; Lines, 2008; Senior & Shaw, 2007; Stern, 2001). Een gevangenis is een ongezonde plaats. Sommige gevangenissen zijn oud waardoor de hygiëne te wensen over laat. Cellen worden daarnaast ook onvoldoende verlucht en verlicht (Liebling & Maruna, 2005; Stern, 2001; Walmsley, 2005). Daarenboven zorgt overbevolking ervoor dat gedetineerden dicht op elkaar leven (Walmsley, 2005). Gedetineerden zitten dus opgesloten in overbevolkte, onhygiënische en stressvolle omstandigheden met andere personen die eveneens op gezondheidsvlak kwetsbaar zijn. Hierdoor verhoogt het risico op de transmissie van overdraagbare aandoeningen (Jürgens et al., 2011; Walmsley, 2005) en vermindert de gezondheidsstandaard (Lines, 2008).
24
De problematiek van de gezondheidszorg kan niet los gezien worden van de gezondheidsproblematiek in de samenleving (Walmsley, 2005). Zowel gezondheidswerkers als internationale organisaties benadrukken dat de penitentiaire gezondheidszorg op punt moet gesteld worden aangezien gedetineerden vroeg of laat opnieuw in de samenleving belanden (Council of Europe, 2006; Lines, 2008). Vandaar dat het essentieel is dat gezondheidszorg binnen de gevangenis ervoor zorgt dat de behandeling van een gedetineerde ook buiten de gevangenismuren verdergezet wordt (Stevens et al., 2010). Het normaliseringsbeginsel blijkt niet voldoende te zijn als norm voor de gezondheidszorg in de gevangenis. De specifieke context zorgt ervoor dat er nog meer aandacht nodig is voor de gezondheidsproblematiek dan in de samenleving. Gelijkwaardigheid mag dus enkel een minimumstandaard zijn (Walmsley, 2005). De gevangenis zou een plaats kunnen zijn waar individuen gezonder vertrekken dan ze aankomen. Dit is echter maar in zeldzame gevallen het geval (Stern, 2001). De gezondheidszorg in gevangenissen wordt immers meermaals bekritiseerd voor het ontbreken van het normaliseringsbeginsel (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012; Senior & Shaw, 2007). 2.5.
Besluit
Een gevangenis wordt omschreven als een totale institutie (Davies, 1989) waarin de gedetineerde kan geconfronteerd worden met verschillende deprivaties (Sykes, 1958, 2006). Zowel het deprivatie-, het import-, als het geïntegreerd model trachten deze deprivaties te verklaren (Leeuw & Molleman, 2012; van der Laan & Eichelseim, 2013). Het gevangenispersoneel is cruciaal om het leven van de gedetineerden en de werkomgeving van het personeel zo aangenaam mogelijk te maken (Cheeseman, 2014; Liebling et al., 2011). Het werk van de PBA’s is het meest uitgesproken. Zij dienen een evenwicht te zoeken tussen het bewaren van de orde en de rehabilitatie van de gedetineerde (Crawley, 2004). De gevangenisdirectie van haar kant moet zorgen voor een gevangenisbeleid waarin de noden van het personeel en deze van de gedetineerden op elkaar worden afgestemd (Dilulio, 1987). Met de hulpverleningsorganisaties en de medische diensten in de gevangenis moet er afstemming gezocht worden om hun activiteiten te laten overeenstemmen met het gevangenisleven (Henderson & Taxman, 2009; Watson et al., 2004). Het bereiken van een aangename leef- en werkomgeving kan het best gebeuren door het voeren van een dynamisch veiligheidsregime waarbij het veiligheids- en controleaspect vormgegeven wordt via 25
communicatie en via de sterkte van de relatie tussen het gedetineerden en het personeel (Gatz et al., 2001; Macaulay, 2013; Tournel & Snacken, 2012). Er bestaan verschillende stressoren waarmee beleidsmakers rekening moeten houden wanneer ze een penitentiair drugsbeleid willen voeren. Suïcidaliteit als meest voorkomende doodsoorzaak tijdens detentie vormt een uitdaging op preventief vlak (Tartaro & Lester, 2009; Tripodi & Bender, 2007). De overbevolkingsproblematiek in gevangenissen zorgt voor slechte levensomstandigheden voor gedetineerden (Kuo et al., 2014) en bemoeilijkt de arbeidsomstandigheden van het gevangenispersoneel (Stewart & Merlo, 2014). De gevangenisomgeving zorgt ervoor dat er niet ten volle tegemoet kan gekomen worden aan de noden van gedetineerden met een psychiatrische problematiek (Konrad, 2005). De gezondheidszorg binnen de gevangenismuren komt vaak niet tegemoet aan het normaliseringsbeginsel waardoor er niet tegemoet kan gekomen worden aan de complexe gezondheidsproblematiek van gedetineerden (MacDonald, 2005; Senior & Shaw, 2007).
26
HOOFDSTUK 3: EEN GEÏNTEGREERD EN INTEGRAAL PENITENTIAIR DRUGSBELEID? 3.1.
Inleiding
Een drugsbeleid voeren in de gevangenis is niet evident. Twee functies van het gevangeniswezen komen immers in een spanningsveld terecht. De penale vorm van controle moet de orde bewaren. Deze functie staat in contrast met de doelstelling om een humaan gevangenisbeleid te voeren om zo de gevangenen te resocialiseren (Duke, 2003; Farrell et al., 2000; Stöver & Michels, 2010). Druggebruik in de gevangenis zorgt voor sociale, psychologische en fysieke problemen (Strang et al., 2006; Vandam et al., 2010). Het is daarom noodzakelijk dat het drugsfenomeen op een geïntegreerde en integrale manier wordt aangepakt, gebaseerd op de noden van de gevangenispopulatie (Farrell et al., 2000). Toch zijn er omstandigheden waarmee een penitentiair drugsbeleid rekening moet houden tijdens de uitvoering (Duke, 2003). Een eerste omstandigheid die kan zorgen voor problemen bij het uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid is de specifieke gevangeniscontext (Goffman, 1975). Sykes geeft via zijn ‘pains of imprisonment’ aan dat een gedetineerde zijn vrijheid verliest in het strikte systeem van een gevangenisregime. De emotionele banden met de buitenwereld worden zo goed als afgesloten en de gedetineerde loopt de kans om te vervallen in verveling en eenzaamheid (Sykes, 2006). Hij moet regels en bevelen opvolgen van personen wiens gezag hij niet noodzakelijk als legitiem beschouwt (van Zyl Smit & Snacken, 2010). Daarnaast zijn er ook gedetineerden die leiden aan een psychiatrische of een middelenproblematiek (De Wilde et al., 2007; Todts, 2009). Een andere gegeven waarmee een penitentiair drugsbeleid rekening dient te houden, is de overbevolkingsproblematiek (Deltenre & Maes, 2004). Op het vlak van gezondheidszorg en specifieker het penitentiair drugsbeleid stelt de overbevolkingsproblematiek gevangenissen voor grote uitdagingen. De gevangenisinfrastructuur en het surplus aan mensen zorgt voor een verhoogd risico op overdracht van HIV/aids en andere infectieziekten wegens, onder meer, het delen van injectiemateriaal en door onveilig seksueel contact (Jürgens et al., 2011). Het penitentiair drugsbeleid moet gelijkwaardig zijn aan dat van de samenleving. Dit blijkt problematisch aangezien deze gelijkwaardigheid in gevangenissen vaak zoek is (European
27
Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001; Lines & Stöver, 2006; Senior & Shaw, 2007). Hoewel het druggebruik in penitentiaire instellingen problematisch is, kan het ook een uitgelezen kans zijn om druggebruikers vertrouwd te maken met drughulpverlening, schadebeperking en preventieve maatregelen (Wheatley, 2007). Maar aangezien een penitentiair drugsbeleid vaak achterloopt op het gevoerde drugsbeleid in de samenleving, kan deze opportuniteit voor gevangenen niet ten volle aangegrepen worden (Lines et al., 2009). 3.2.
Redenen voor het druggebruik
Uit onderzoek blijkt 60% van de personen die in detentie zitten ooit illegale drugs gebruikt te hebben. 30% tot 33% van de gedetineerden gebruiken illegale middelen tijdens hun detentieperiode (Van Malderen, 2011; Vandam, 2009). Het merendeel van gedetineerden heeft al een middelenproblematiek voor de detentie. Het is maar een minderheid waarbij de initiatie gebeurt in de gevangenis (W. C. Thomas, 1977). Er bestaan verschillende verklaringsmodellen voor het druggebruik in gevangenissen. Ze zijn niet exclusief aangezien de reden voor het druggebruik voor elke gedetineerde immers anders is (Jürgens, 2000). Het illegaal middelengebruik kan een gevolg zijn van sociale isolatie, weinig sociale interactie met andere gedetineerden en het niet aarden in de gevangenis (Wheatley, 2007). Ook het gebrek aan werk, het trotseren van de stress en het tegengaan van de verveling zijn redenen voor druggebruik achter de tralies (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001). Het middelengebruik verzacht voor de gedetineerden tijdelijk het leed van de opsluiting en verdrijft de realiteit (Jürgens, 2000). Voor het druggebruik in gevangenissen wordt verwezen naar het deprivatiemodel. De klassieke deprivaties eigen aan een vrijheidsberoving worden aangevuld met de overbevolkingsproblematiek en de slechte infrastructuur van sommige gevangenissen. De combinatie van deze deprivaties kunnen leiden tot een verhoogd middelengebruik tussen de gevangenismuren (Farrell et al., 2000; Todts, 2009). Het importmodel verklaart het middelengebruik door te verwijzen naar de individuele eigenschappen die een druggebruikende gedetineerde heeft. Volgens deze theoretische stroming is er meer druggebruik in de gevangenissen omdat er nu eenmaal meer druggebruikers opgesloten worden (Todts, 2009). 28
Het geïntegreerd model verklaart het druggebruik in gevangenissen aan de hand van de twee bovenstaande stromingen en benadrukt dat het vooral de gevangenisautoriteiten zijn die invloed kunnen hebben op het druggebruik (Todts, 2009). 3.3.
Het opzetten van een drugsbeleid binnen de gevangenis
De nood aan een penitentiair drugsbeleid komt aan de oppervlakte door het bijna simultaan uitbreken van een HIV/aids-epidemie in verschillende gevangenissen in de jaren ‘80 (Eshrati, 2008; Jürgens et al., 2011; Lines & Stöver, 2006; WHO Europe, 2009). De drugproblematiek wordt ook vandaag nog door internationale instanties, zoals het EMCDDA en het WHO, en door academici beschouwd als één van de grootste problemen binnen een gevangenissysteem (Duke, 2003; European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Het zorgt voor psychologische, sociale en fysieke problemen (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012; Vandam et al., 2010). Bij het ontwikkelen van een penitentiair drugsbeleid komen er twee functies van het gevangeniswezen in een spanningsveld terecht. De eerste functie is de ordebewaring, de tweede functie is de rehabilitatie (Duke, 2003; Farrell et al., 2000). De controle- en beschermingslogica die heerst in gevangenissen, kan zorgen dat er een spanning ontstaat met het penitentiair drugsbeleid, dat er wil voor zorgen dat gedetineerden op dit vlak geresocialiseerd en geholpen worden (Duke, 2003; Taxman & Henderson, 2009). Omwille van de complexiteit van een drugproblematiek is het aangewezen om een holistisch geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren (Brindis & Theidon, 1997; Farrell et al., 2000; Gravett, 2000) samen met een multidisciplinair team. Om een succesvol beleid te voeren, is het van belang dat de interventies en het beleid ook gesteund worden door al het gevangenispersoneel (Wheatley, 2007). Het succes van het penitentiair drugsbeleid hangt af van het beoogde resultaat. Dit resultaat kan verschillen, afhankelijk van de doelstelling van het gevangeniswezen. Idealiter wordt er voor elke component van het penitentiair drugsbeleid een apart en toegespitst beleid gevoerd (Ritter, 2009b). Uit de literatuur blijkt dat een penitentiair drugsbeleid vaak achter loopt op het drugsbeleid dat gevoerd wordt in de maatschappij. Dit zorgt ervoor dat de kans voor gedetineerden om
29
geholpen te worden met hun middelenproblematiek niet ten volle benut wordt (Lines et al., 2009). Er bestaan nog altijd tegenstanders die zich verzetten tegen het ontwikkelen van een penitentiair drugsbeleid. Deze tegenstanders kunnen zowel politici, gevangenispersoneel als de publieke opinie zijn (Stöver & Michels, 2010). Het voeren van een penitentiair drugsbeleid impliceert een drugproblematiek in het gevangeniswezen en de tegenstanders beschouwen dit als conflicterend met het feit dat de strafrechtelijke keten net moet streven naar abstinentie (Stevens et al., 2010). Wanneer men spreekt over een penitentiair drugsbeleid bestaat er geen consensus over hoe het woord ‘beleid’ moet gedefinieerd worden. Een beleid is niet iets constant, maar net een dynamisch fenomeen waarin een reeks beslissingen genomen wordt. De afwezigheid van een beleid, kan ook een beleid genoemd worden. Het is aan het gevangeniswezen om aan te geven wat zij verstaan onder hun penitentiair drugsbeleid (Duke, 2003; Ritter, 2009b). 3.4.
De componenten van een penitentiair drugsbeleid
In dit onderdeel wordt aandacht besteed aan de verschillende componenten die in een penitentiair drugsbeleid aanwezig zijn. Onder ‘componenten’ wordt beschreven wat er idealiter zou moeten zijn aanwezig zijn in een penitentiair drugsbeleid. ‘Evaluatie van het aanbod’ beschrijft wat het aanbod in de realiteit inhoudt in veel gevangenissen en wat de drempels kunnen zijn voor de implementatie van de desbetreffende pijler. 3.4.1.
Preventie
3.4.1.1.
Component
In het preventieve luik streeft een penitentiair drugsbeleid naar het tegengaan van de verspreiding van HIV/AIDS en andere overdraagbare aandoeningen zoals hepatitis en TBC (Lines & Stöver, 2006). De prevalentie van mensen met deze aandoeningen ligt hoger dan in de gemeenschap en gevangenen vertonen meer risicogedrag waardoor het risico op overdracht van overdraagbare aandoeningen verhoogt (Sylla, Harawa, & Grinstead, 2010). Het risico op transmissie van overdraagbare aandoeningen in de gevangenis stijgt door het gemeenschappelijk gebruiken van injectiemateriaal, door onveilig seksueel contact en door de concentratie van individuen met een slechte gezondheid (Dolan et al., 2007; Lines & Stöver, 2006). Het is dan ook essentieel dat gedetineerden preventief geïnformeerd worden over de 30
risico’s van deze praktijken. Daarnaast moeten er ook harmreductionmaatregelen zijn die ervoor kunnen zorgen dat zij effectief hun risicogedrag kunnen aanpassen (Lines & Stöver, 2006; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001; Watson et al., 2004). Wanneer het preventieve luik in een penitentiair drugsbeleid vorm gegeven wordt, is het niet realistisch om te denken dat één preventieve strategie voor elke gedetineerde zal werken. Idealiter worden verscheidene preventieve maatregelen gedifferentieerd naar de bewuste problematiek van de middelafhankelijke gedetineerde om een zo effectief mogelijke aanpak te bereiken (Geirnaert, 2007). 3.4.1.2.
Evaluatie van het aanbod
Uit de Europese en Noord-Amerikaanse literatuur blijkt dat de meeste gevangenissen niet beschikken over adequate preventiemaatregelen om druggebruik of overdraagbare aandoeningen tegen te gaan (Dolan et al., 2007; European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Michel, 2011). De Pompidou-groep beschrijft dat gevangenen vaak geen weet
hebben
van
de
specifieke
medische
zorgen,
preventiemaatregelen
en
behandelingsmodaliteiten die aanwezig zijn in hun gevangenis waardoor de kans om hen een preventieve attitude aan te leren, verloren gaat (Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001; Watson et al., 2004). 3.4.2.
Harmreduction
3.4.2.1.
Component
Het concept harmreduction is breed, waardoor het moeilijk is om het te begrenzen. Het verwijst langs de ene kant naar een filosofische aanpak, terwijl het langs de andere kant verwijst naar specifieke interventies en maatregelen om de schadelijke gevolgen van het druggebruik tegen te gaan (Ball, 2007; Ritter & Cameron, 2006; Weatherburn, 2009). Kenmerkend aan harmreduction is wel dat de aanhangers aanvaarden dat drugs niet uit de samenleving kunnen verdwijnen. Daarom is het aan alle bevoegde overheden en instanties om te bepalen hoe ze de schade van het druggebruik zo goed mogelijk kunnen beperken (Stevens et al., 2010). Er is inherent een spanningsveld aanwezig tussen de strafrechtsbedeling en harmreduction. De strafrechtsbedeling kan zelf immers schade veroorzaken. Een gevangenisstraf kan immers zorgen door detentieschade en de hoger vermeldde ‘pains of imprisonment’ (Stevens et al., 2010) . 31
Harmreduction als onderdeel van een penitentiair drugsbeleid wordt belangrijk na het uitbreken van HIV/Aids-epidemies in verschillende gevangenissen (Jürgens, 2000). Een harmreduction beleid in een gevangenis is idealiter een combinatie van interventies waarbij de nadruk ligt op de schade die het druggebruik met zich meebrengt (International Harm Reduction Association, 2010; Rhodes & Hedrich, 2010; Ritter & Cameron, 2006). Om de specifieke schade te bepalen die het druggebruik aanbrengt, is het noodzakelijk om het risico en de schade te identificeren en hun oorzaken te bepalen om zo te beslissen welke interventies noodzakelijk zijn (International Harm Reduction Association, 2010). De belangrijkste doelstelling van deze pijler is om de schade van het druggebruik te beperken, waarbij dus ook de grenzen tussen het gezondheidsaspect, de strafrechtsbedeling en het preventieve aspect overschreden worden (Ritter & Cameron, 2006). Er zijn drie harmreduction-maatregelen in een gevangenis die herhaaldelijk door de literatuur aangehaald worden. De eerste maatregel is het discreet aanbieden van condooms (Jürgens, 2000). Condooms zijn de meest effectieve methode om seksueel overdraagbare aandoeningen tegen te gaan (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Stevens et al., 2010; Sylla et al., 2010). De tweede maatregel is het aanbieden van bleekmiddel aan gedetineerden. Dit bleekmiddel kan gebruikt worden om injectiemateriaal te desinfecteren (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). De derde harmreduction-maatregel is spuitenruil. Het verdelen van steriel injectiemateriaal zorgt voor een significante vermindering van het delen van injectienaalden tussen gedetineerden onderling (Gravett, 2000; Orsi & Brochu, 2009) en zorgt voor het verminderen van risicogedrag en de transmissie van overdraagbare aandoeningen. Daarbij zorgt spuitenruil voor een verbetering in de gezondheidstoestand van gedetineerden en wordt er ook een veiligere gevangenisomgeving gecreëerd (Lines, Jürgen, Stöver, & Betteridge, 2005; Stevens et al., 2010; G. Thomas, 2005). 3.4.2.2.
Evaluatie van het aanbod
De implementatie van harmreduction-maatregelen is heterogeen verspreid over gevangenissen. Wat wel duidelijk is, is dat er in gevangenissen minder harmreduction-initiatieven worden aangeboden dan in de samenleving. Dit maakt dat op dit vlak gevangenissen niet voldoen aan het principe van de gelijkwaardigheid van zorg (Stevens et al., 2010). Zowel Lines et al. en 32
Stevens et al. geven aan dat de implementatie van harmreduction-maatregelen in veel landen op een laag pitje staat, of het zijn enkel pilootprojecten die geïmplementeerd worden in enkele nationale gevangenissen (Lines et al., 2009; Stevens et al., 2010). Het implementeren van een harmreduction-beleid binnen de gevangenismuren kan voor tegenkanting zorgen. De tegenstanders menen dat deze maatregelen een bedreiging vormen voor de veiligheid. De maatregelen zouden kunnen aanzetten tot verhoogde seksuele activiteit en druggebruik (Jürgens, 2000). Daarnaast worden deze maatregelen als conflicterend met de strafrechtsbedeling beschouwd. Voor velen streeft de strafrechtsbedeling immers enkel naar volledige onthouding (Stevens et al., 2010). Condooms liggen vaak enkel ter beschikking bij de medische dienst van de gevangenis, waardoor de verspreiding niet discreet gebeurt en het een drempel vormt voor gedetineerden om van dit aanbod gebruik te maken (Jürgens, 2000; Stevens et al., 2010; Sylla et al., 2010). Tegenstanders van het aanbieden van condooms vrezen voor disciplinaire en operationele problemen. Ook bestaat er bezorgdheid dat dit aanbod een gemengde boodschap stuurt naar de gedetineerden waardoor de seksuele activiteit binnen de gevangenismuren zou toenemen (Sylla et al., 2010). Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat er geen negatieve effecten ontstaan bij het verdelen van condooms binnen de gevangenismuren (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Stevens et al., 2010; Sylla et al., 2010). De effectiviteit van bleekmiddel als harmreductionmaatregel varieert en is zeker niet groot (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Stevens et al., 2010). Gedetineerden ontsmetten hun injectiemateriaal, omwille van angst op ontdekking, meestal niet correct (Orsi & Brochu, 2009; Stevens et al., 2010). De literatuur raadt het gebruik van bleekmiddelen aan als secundaire strategie, naast spuitenruil (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Wanneer geen spuitenruil aangeboden wordt in een gevangenis, kan het aanbieden van bleekmiddelen wel een alternatief zijn (Stevens et al., 2010). Het implementeren van spuitenruilprogramma’s binnen een gevangenis kent nog veel tegenstand.
Tegenstanders
stellen
dat
zulke
initiatieven
haaks
staan
op
een
gevangenisomgeving waarin drugbezit en druggebruik niet getolereerd wordt (Lines et al., 2005; Merino, 2005). Daarnaast bestaat de vrees dat de spuiten als wapen zouden gebruikt worden. Verschillende onderzoeken spreken dit tegen (European Commission Health &
33
Consumer Protection, 2008; Lines et al., 2005; Nelles, Fuhrer, & Hirsbrunner, 1999; Stevens et al., 2010; G. Thomas, 2005). 3.4.3.
Hulpverlening
3.4.3.1.
Component
Gevangenissen zijn dankbare plaatsen om aan drughulpverlening te doen. Verschillende gedetineerden zijn immers nog niet vertrouwd met de drughulpverlening en binnen de gevangenismuren
kunnen
gedetineerden
sneller
betrokken
worden
bij
het
drugsverleningsaanbod (Ramsay, 2003). Wheatley geeft aan dat de penitentiaire drughulpverlening idealiter is afgestemd op de noden en doelstellingen van de individuele gedetineerde (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Wheatley, 2007). De complexiteit van een middelenproblematiek maakt dat, om deze hulpverlening mogelijk te maken, best een multidisciplinair team wordt samengesteld om zo alle aspecten van het druggebruik te kunnen vatten en een geïntegreerd beleid te kunnen voeren (Farrell et al., 2000; Henderson & Taxman, 2009; Ramsay, 2003; Wheatley, 2007). Penitentiaire drughulpverlening werkt het beste wanneer deze hulpverlening ook door het gevangenispersoneel en de directie als noodzakelijk ervaren en ook ondersteund wordt (Farrell et al., 2000). Om de link tussen de gevangenis en de maatschappij te garanderen worden best zowel interne en externe medewerkers aangetrokken (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Lehman et al., 2009). Daarbij moet het beleid rekening houden met een mogelijk verschil tussen de werkwijzen en ideologieën van deze interne en externe drughulpverleners (Taxman
&
Henderson,
2009).
Essentieel
voor
het
welslagen
van
een
drughulpverleningsprogramma is dat het programma verdergezet wordt na de detentie. (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Pelissier, Jones, & Cadigan, 2007; Ramsay, 2003). Uit de literatuur worden drie drughulpverleningsprogramma’s geïdentificeerd die vaak in het gevangeniswezen gebruikt worden. Het eerste is een abstinentieprogramma dat vorm gegeven wordt door het creëren van drugvrije vleugels. De gedetineerde onderwerpt zich vrijwillige aan bepaalde voorwaarden en leeft in een afgesloten gemeenschap. Wanneer er sprake is van een drugvrije vleugel is het niet noodzakelijk dat er effectief drughulpverlening is voorzien. In sommige gevangenissen kan de installatie van een drugvrije afdeling enkel tot doel hebben 34
om gedetineerden weg te houden van druggebruikende gedetineerden. De gevangenen die in dit soort drugvrije vleugel verblijven zijn dus niet noodzakelijk verslaafd aan illegale middelen (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001). Het tweede drughulpverleningsprogramma is een detoxificatieprogramma. Bij detoxificatie is er geen vorm van drughulpverlening aanwezig. Bij ontwenning zonder enige medicatie worden gedetineerden onderworpen aan ‘cold turkey’. Ze moeten zelf met de symptomen van de ontwenning omgaan en krijgen hiervoor geen medicamenteuze ondersteuning of behandeling. In Europese gevangenissen is ontwenning zonder enige vorm van medicatie zeldzaam (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001). Ontwenning met medicatie gebeurt nog wel waarbij de ontwenningsverschijnselen door een dokter worden geëvalueerd (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012). De
derde
vorm
van
drughulpverlening
is
een
substitutiebehandeling
3
.
Een
substitutiebehandeling wordt verstrekt aan personen die een opiaat-gerelateerde problematiek hebben (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001, 2012; Stevens et al., 2010). De methadonbehandeling is de meest bestudeerde vorm van substitutiebehandeling binnen de gevangenismuren. Een methadonbehandeling kan risicogedrag binnen de gevangenismuren verminderen en het dealen van drugs tegengaan. Daarnaast kan de methadonbehandeling ook zorgen voor het verminderen van heroïnegebruik en van injecterend druggebruik en het delen van injectiemateriaal verminderen (Stevens et al., 2010). 3.4.3.2.
Evaluatie van het aanbod
Verschillende landen bieden vormen van drughulpverlening in hun gevangenissen aan. De meeste vormen van drughulpverlening die in de samenleving aangeboden worden, kunnen, mits aanpassingen aan de context, ook geïmplementeerd worden in een gevangenis (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Tussen gevangenissystemen bestaan er grote verschillen op het vlak van drughulpverlening (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Daarbij geven onder andere Stöver en Michels aan dat er weinig
3
Een substitutiebehandeling kan zowel onder de schadebeperkende pijler als onder drughulpverlenende pijler ondergebracht worden. In deze masterproef wordt ervoor gekozen om het onder de drughulpverlening onder te brengen, vermits de respondenten deze vorm van behandeling meer als hulpverlening beschouwen.
35
gevangenissen zijn waarin de drughulpverlening hetzelfde niveau haalt als in de samenleving (Gravett, 2000; Stevens et al., 2010). Het is aangetoond dat een substitutiebehandeling zowel in de samenleving als in gevangenissen een effectieve behandeling is voor opiaatafhankelijke individuen. De implementatie binnen het gevangeniswezen blijft echter nog altijd controversieel en moeilijk (Stevens et al., 2010). De moeilijke implementatie is onder meer te wijten aan het gebrek aan adequate gezondheidszorg (Lines, 2006, 2008; Stevens et al., 2010). Daarnaast kan de vrees bij het gevangenispersoneel bestaan dat het druggebruik zal aangemoedigd worden door het verstrekken van methadon en dat er een zwarte markt zal ontstaan. De literatuur geeft echter aan dat dit niet altijd het geval zal zijn (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001; Jürgens, 2000). De continuïteit van de drughulpverlening blijkt ook een heikel punt. Problematisch is wanneer een substitutiebehandeling die gestart wordt in de samenleving, niet wordt verdergezet in de gevangenis. Dit kan zorgen voor een terugval in de gevangenis. Daarnaast moet een onderhoudsbehandeling die geïnitieerd is binnen de gevangenismuren ook in de samenleving verder gezet worden (Graham, Timney, & Wedgerfield, 1995; Merino, 2005; Stevens et al., 2010). 3.4.4.
Controle
3.4.4.1.
Component
De laatste pijler van een penitentiair drugsbeleid is de controlerende pijler. Dit sluitstuk van een penitentiair drugsbeleid moet ervoor zorgen dat het aanbod aan illegale middelen binnen de gevangenis vermindert. De vraag naar drugs zorgt immers voor veiligheidsproblemen en bedreigt de integriteit van een gevangeniswezen (Farrell et al., 2000). Het drugaanbod kan bestreden worden door de bezoekers, het personeel en nieuwe en transfererende gedetineerden aan een controle te onderwerpen (Farrell et al., 2000). Deze controles verhogen de detectie en hebben afschrikking naar personeelsleden en bezoekers als naar gedetineerden als doelstelling (Wheatley, 2007). Deze controles houden onder meer lichaamsfouilles, celcontroles en het inzetten van drughonden in (Gravett, 2000; Tourunen, Weckroth, & Kaskela, 2012). 36
3.4.4.2.
Evaluatie van het aanbod
Druggebruik in de gevangenis gebeurt in alle discretie en wordt maar toevallig ontdekt (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001). Om het aanbod aan illegale middelen te verminderen, is het aan het penitentiair drugsbeleid om de mogelijkheid om drugs binnen te smokkelen, te bemoeilijken. Dit is echter een lastige opgave, aangezien de kleine substanties makkelijk te verbergen zijn (Gravett, 2000). Deze laatste pijler van een penitentiair drugsbeleid uitvoeren vraagt om een evenwichtige aanpak waarbij het controleaspect in balans moet gebracht worden met het voeren van een humaan gevangenisbeleid (Farrell et al., 2000). Een evidence –based penitentiair drugsbeleid?
3.5.
In verband met beleidsvoering steekt de laatste jaren de term ‘evidence-based’ de kop op. Een evidence-based beleid is een beleid dat gebaseerd is wetenschappelijk onderzoek (Bennett & Holloway, 2010; Decoene, 2011). Het is een rationeel beleid dat streeft naar de best mogelijke resultaten (Brown, 2006). Wat men precies onder de term ‘evidence-based’ begrijpt, staat niet vast, en hangt af van beleid tot beleid (Bennett & Holloway, 2010; Prendergast, 2011). Er is geen consensus over wat het wetenschappelijk onderzoek expliciet moet inhouden en ook niet in welke mate het beschikbare onderzoek in het beleid wordt opgenomen (Ritter, 2009a). Een evidence-based penitentiair drugsbeleid is idealiter gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Bij het bepalen van de beleidslijnen over de aanpak van de drugproblematiek binnen
de
gevangenismuren
baseren
beleidsmakers
zich
echter
niet
alleen
op
wetenschappelijk onderzoek, maar laten ze zich ook beïnvloeden door de media, de publieke opinie, ideologieën, waarden en pragmatische omstandigheden (Lancaster, 2014; Ritter, 2009a; Ritter & Lancaster, 2013). Daarbij is illegaal druggebruik binnen de gevangenis een complexe problematiek. Het beleid moet zowel een preventief, harmreduction, hulpverlenings-, als een controleaspect integreren (Ritter, 2009b). Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van een gevangeniscontext (Decoene, 2011; P. Friedman, Taxman, & Henderson, 2007; Robert, 2011b; Taxman & Henderson, 2009).
37
In verband met het voeren van een evidence-based penitentiair drugsbeleid is er nog maar weinig wetenschappelijke literatuur voorhanden, terwijl er in de samenleving wel al veel wetenschappelijk onderzoek gevoerd is naar een evidence-based drugsbeleid voeren (P. Friedman et al., 2007). 3.6.
Besluit
30% tot 33 % van de gedetineerden in een gevangenis gebruikt ooit illegale middelen tijdens de detentie (Vandam, 2009). Als reden voor het druggebruik wordt verveling, sociale isolatie en het gebrek aan werk en aan een zinvolle dagbesteding aangehaald (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001; Jürgens, 2000; Wheatley, 2007). De drugproblematiek in gevangenissen wordt gezien als een groot probleem (Duke, 2003). Het zorgt voor psychologische, sociale en fysieke problemen (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012). De detentieperiode kan echter ook aangegrepen worden om gedetineerden vertrouwd te maken met de drughulpverlening (Wheatley, 2007). De complexiteit van de penitentiaire drugproblematiek (Farrell et al., 2000) vereist het voeren van een geïntegreerd en integraal holistisch penitentiair drugsbeleid met een multidisciplinair team. Dit beleid wordt idealiter ondersteund door het voltallige gevangenispersoneel (Farrell et al., 2000; Gravett, 2000; Wheatley, 2007). Uit de literatuur blijkt echter dat het penitentiair drugsbeleid vaak achter loopt op het drugsbeleid in de samenleving waardoor de kans om gedetineerden te helpen niet ten volle benut wordt (Lines et al., 2009). Een penitentiair drugsbeleid bestaat idealiter uit vier pijlers. Het eerste is het preventieve luik waarin risicogedrag bij gedetineerden op het vlak van druggebruik wil tegengegaan worden (Sylla et al., 2010) door hen preventief te informeren (Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001). Het blijkt dat gevangenissen vaak niet over adequate preventiemaatregelen beschikken (Dolan et al., 2007). Het tweede luik, harmreduction, moet ervoor zorgen dat gedetineerden beschikken over materiaal dat ervoor kan zorgen dat hun risicogedrag bij druggebruik vermindert. Het ter beschikking stellen van condooms, bleekmiddel (European Commission Health & Consumer Protection, 2008), en spuitenruil moet hiervoor zorgen (Orsi & Brochu, 2009). De heterogene verspreiding van harmreductionmaatregelen zorgt ervoor dat gevangenissen vaak niet voldoen aan het principe van de gelijkwaardigheid van zorg (Stevens et al., 2010). 38
Het luik drughulpverlening is idealiter afgestemd op de noden van de individuele gedetineerde (Wheatley, 2007). Om de link met de maatschappij en de continuïteit na de detentie te garanderen kunnen best zowel interne en externe medewerkers aangetrokken worden (Lehman et al., 2009; Pelissier et al., 2007). Er zijn weinig gevangenissystemen waarin de drughulpverlening hetzelfde niveau haalt als in de samenleving (Gravett, 2000). Er bestaat ook een grote fragmentering op het vlak van de drughulpverlening tussen gevangenissen (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Het laatste luik, het controle– en sanctioneringsaspect, geeft aan dat het noodzakelijk is om het aanbod aan illegale middelen binnen gevangenissen te verminderen (Gravett, 2000). Dit kan gebeuren door de controles te verhogen om zo afschrikking te bewerkstelligen (Wheatley, 2007). Het controleaspect moet in balans gebracht worden met het voeren van een humaan gevangenisbeleid (Farrell et al., 2000). Bij het bepalen van de beleidslijnen voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid baseren beleidsmakers zich best op wetenschappelijk onderzoek. Het blijkt echter dat deze zich ook baseren op de media, de publieke opinie en hun eigen ideologieën (Lancaster, 2014; Ritter & Lancaster, 2013). Het voeren van een penitentiair drugsbeleid vereist dus het integreren van de preventie-, schadebeperkende, hulpverlenende en controlepijler (Ritter, 2009b). Daarbovenop moet rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van een gevangeniscontext (P. Friedman et al., 2007).
39
HOOFDSTUK 4: BESLUIT DEEL 1 In deel 1 van deze masterproef wordt in beeld gebracht aan welke randvoorwaarden een penitentiair drugsbeleid moet voldoen. Hierbij wordt duidelijk dat een penitentiair drugsbeleid zich niet louter en alleen kan richten op de drugproblematiek. Beleidsmakers dienen ook oog te hebben voor de specifieke kenmerken van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren binnen deze context die het penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden. In hoofdstuk 1 wordt de methodologie van de literatuurstudie toegelicht. Hierin wordt duidelijk op welke manier er naar een antwoord wordt gezocht op de eerste onderzoeksvraag. In hoofdstuk 2 wordt het specifieke van leven en werken in een gevangeniscontext in beeld gebracht. De theoretische duiding bij de gevangenissetting bespreek de theorie van de totale institutie van Ervin Goffman (Goffman, 1975). Daarnaast worden ook de ‘pains of imprisonment’ beschreven die beschrijven welke deprivaties een gedetineerde meemaakt (Sykes, 1958, 2006). Om de coping van gedetineerden met het gevangenisleven te omschrijven worden drie verschillende modellen aangehaald. Het deprivatiemodel stelt dat het de gevangeniscondities zijn die maken dat gedetineerden zich aanpassen aan het gevangenisleven (DeLisi & Hochstetler, 2005). Het importmodel verklaart de coping van de gedetineerden door te verwijzen naar hun individuele karakteristieken (Huey Dye, 2010). Het geïntegreerd model combineert het deprivatie- en importmodel (Mandeep et al., 2007). In hoofdstuk 2 wordt ook duidelijk dat bij het voeren van een penitentiair drugsbeleid het personeelskader cruciaal is (Cheeseman, 2014). De PBA’s dienen tijdens hun werkzaamheden een evenwicht te zoeken tussen het bewaren van de veiligheid en het streven naar de rehabilitatie van de gedetineerde (Crawley, 2004). De gevangenisdirectie moet zorgen voor een evenwichtig gevangenisbeleid waarin de noden van zowel de gedetineerden als het personeel in kaart worden gebracht (Dilulio, 1987). Hulpverleningsorganisaties en medische diensten moeten ervoor zorgen dat hun activiteiten afgestemd worden op de gedetineerden, het personeel en de gevangeniscontext (Henderson & Taxman, 2009; Taxman & Henderson, 2009). Het penitentiair drugsbeleid wordt het best vorm gegeven in een gevangenis waar een dynamisch veiligheidsregime geldt (Gatz et al., 2001; Macaulay, 2013). In hoofdstuk 2 worden ook verschillende stressoren toegelicht die het penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden. Zo vormt suïcidaliteit binnen de gevangenismuren een uitdaging (Daigle et al., 2007a; Liebling et al., 2005). Daarnaast is er ook de overbevolkingsproblematiek die 40
voor slechte levensomstandigheden zorgt voor gedetineerden (Kuo et al., 2014) en voor moeilijke arbeidsomstandigheden voor het personeel (Stewart & Merlo, 2014). Het ontbreken van een specifieke oplossing voor de overbevolkingsproblematiek zorgt ervoor dat naties op een verschillende wijze een antwoord zoeken op dit probleem (Franklin, Franklin, & Pratt, 2006). De opvang van personen met een psychiatrische problematiek wordt gezien als problematisch. Het duurt te lang voor deze personen naar gespecialiseerde instellingen worden overgeplaatst. Daarnaast kan de gevangenis niet zorgen voor de meest adequate behandeling voor deze doelgroep (Forrester et al., 2013). De gezondheidszorg binnen gevangenismuren voldoet vaak niet aan het normaliseringbeginsel waardoor gedetineerden niet dezelfde zorgen krijgen als in de samenleving (Senior & Shaw, 2007). Dit maakt dat er vaak niet tegemoet kan gekomen worden aan de complexe gezondheidsproblematiek waarmee gedetineerden kampen (MacDonald, 2005). In hoofdstuk 3 wordt toegelicht hoe een penitentiair drugsbeleid er idealiter uitziet en uit welke componenten dit beleid kan bestaan. Het wordt duidelijk dat een penitentiair drugsbeleid het controleaspect en het rehabilitatief aspect dat leeft in de gevangenis, in acht dient te nemen (Duke, 2003; Stevens et al., 2010). De drugproblematiek in gevangenissen zorgt voor een grote last (Jürgens, 2000), maar kan ook aangewend worden om druggebruikers
vertrouwd
te
maken
met
de
drugpreventie,
harmreduction
en
drughulpverlening (Wheatley, 2007). In dit hoofdstuk wordt ook duidelijk dat 30% tot 33% van de gedetineerden ooit illegale middelen gebruikten tijdens de detentie (Vandam, 2009). Als reden hiervoor wordt sociale isolatie, verveling en het gebrek aan werk en een zinvolle dagbesteding vermeld (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001, 2003b). De complexiteit van de penitentiaire drugproblematiek vraagt om een holistisch penitentiair drugsbeleid ondersteund door een multidisciplinair team (Farrell et al., 2000; Gravett, 2000). Uit de internationale literatuur blijkt dat een penitentiair drugsbeleid niet evenwaardig is aan het drugsbeleid in de samenleving waardoor de opportuniteit om gedetineerden te helpen niet ten volle benut kan worden (Lines et al., 2009). Tenslotte worden in hoofdstuk 3 de componenten van een penitentiair drugsbeleid beschreven Het preventieve luik moet ervoor zorgen dat gedetineerden onderricht worden op vlak van risicogedrag bij druggebruik (Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001; Sylla et al., 2010). Uit de literatuur blijkt echter dat adequate preventiemaatregelen vaak ontbreken in 41
gevangenissen (Dolan et al., 2007; Dolan, Wodak, & Hall, 1999). Het schadebeperkende luik moet ervoor zorgen dat er een beleid gevoerd wordt waarmee middelen aangereikt worden om risicogedrag tegen te gaan. Zo kunnen condooms, bleekmiddel en spuiten verdeeld worden om de overdracht van overdraagbare aandoeningen onder gedetineerden tegen te gaan (European Commission Health & Consumer Protection, 2008; Orsi & Brochu, 2009). Uit de internationale literatuur blijkt dat niet alle gevangenissen op een adequate manier harmreductionmaatregelen implementeren (Dolan et al., 2007; Stevens et al., 2010). Het drughulpverlenend luik moet zorgen voor hulpverlening die idealiter is afgestemd op de noden en doelstellingen van de individuele gedetineerde (Wheatley, 2007). Daarbij moet een partnerschap opgezet worden met externe medewerkers (Lehman et al., 2009) en moet ervoor gezorgd worden dat de drughulpverlening ook na de detentie wordt verdergezet (Pelissier et al., 2007). Er bestaan maar weinig gevangenissystemen waarin de drughulpverlening hetzelfde niveau haalt als in de samenleving (Gravett, 2000). Daarnaast bestaat er ook fragmentering op het drughulpverlenend vlak binnen gevangenissystemen (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Het laatste luik, de controlerende pijler, moet het aanbod aan illegale middelen binnen gevangenismuren verminderen (Gravett, 2000). Het afschrikkend effect moet in balans gebracht worden met het voeren van een humaan gevangenisbeleid (Farrell et al., 2000). Bij het uitwerken van een evidence-based penitentiair drugsbeleid moet rekening gehouden worden met beschikbaar wetenschappelijk onderzoek. De literatuur geeft aan dat beleidsmakers zich ook laten beïnvloeden door de media, hun eigen ideologie en de publieke opinie (Lancaster, 2014; Ritter & Lancaster, 2013). Uit deel 1 van deze masterproef kan besloten worden dat het ideale geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid de preventieve, schadebeperkende, hulpverlenende en controlerende pijler integreert (Ritter, 2009a, 2009b) en rekening houdt met de specifieke kenmerken van een gevangeniscontext (P. Friedman et al., 2007) en de mogelijke stressoren die dit beleid kunnen beïnvloeden (Duke, 2003).
42
DEEL 2: EEN CASESTUDY 4 NAAR HET BELGISCH PENITENTIAIR DRUGSBELEID In deel 2 van deze masterproef wordt in het eerste hoofdstuk de methodologie van het empirisch onderzoek toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de Belgische penitentiaire context. In het derde hoofdstuk wordt het Belgisch penitentiair drugsbeleid onder de loep genomen. Hoofdstuk vier geeft de resultaten weer van de semigestructureerde interviews. Deel 2 eindigt met een besluitend hoofdstuk waarin de conclusies van het hoofdstuk samengevat worden.
HOOFDSTUK 1: METHODOLOGIE In dit deel van de masterproef wordt het opzet van het empirisch onderzoek beschreven. Ten eerste wordt de probleemstelling, doelstelling en vraagstelling van de masterproef nog eens kort aangehaald. Ten tweede worden de kernbegrippen die in dit empirisch onderzoek herhaaldelijk gebruikt worden, toegelicht. Ten derde wordt de onderzoeksstrategie toegelicht. 1.1.
Een onderzoek naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid ?
Omwille van de complexiteit van het drugsprobleem is een drugsbeleid in de samenleving voeren niet evident. Zulk beleid bestaat dan ook uit verschillende deeldomeinen (Tonry, 2009). Zo is een drugsbeleid idealiter opgebouwd uit een preventief, schadebeperkend, drughulpverlenend en repressief luik (Ritter, 2009b). Ook in penitentiaire instellingen wordt een drugsbeleid gevoerd. Een penitentiair drugsbeleid voeren vormt uitdaging omwille van de specificiteit van een gevangeniscontext. Veel landen hebben het moeilijk om de drugproblematiek in hun gevangenissen terug te dringen (Jürgens, 2000). Daarom is het essentieel om in een penitentiair context een drugsbeleid te voeren dat zo holistisch mogelijk is en met alle deeldomeinen – preventie, harmreduction, drughulpverlening en repressie – rekening houdt (Wheatley, 2007). De, in het academiejaar 2012-2013 tijdens de stage bij de regionale directie noord 5 , verworven kennis vormt de basis om een masterproef te schrijven over het Belgisch
4
In deze masterproef worden de woorden casestudy en gevalsstudie als synoniemen gebruikt. De regionale directie noord bevindt zich op een niveau tussen het centraal bestuur van DG EPI en de Nederlandstalige inrichtingen (Federale overheidsdienst Justitie, 2010). 5
43
penitentiair drugsbeleid. Dit Belgisch penitentiair drugsbeleid kan echter niet beschreven worden zonder aandacht te besteden aan de Belgische gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die hierin aanwezig zijn. De titel van deze mastproef luidt ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid’. De academische doelstelling van deze masterproef is om te bepalen waar het Belgisch penitentiair drugsbeleid op dit moment en in vergelijking met de randvoorwaarden die bestaan in de wetenschappelijke literatuur staat. Om deze academische doelstelling te bereiken, worden er twee subdoelstellingen uitgewerkt. De eerste subdoelstelling is om na te gaan welke kenmerken, voordelen, nadelen en bestpractices er rond het ideale geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid bestaan. Bij deze doelstelling wordt de specifieke eigenheid en de mogelijke stressoren bij het voeren van een penitentiair drugsbeleid niet uit het oog verloren. Deze doelstelling wordt in deel 1 uitgewerkt. De tweede subdoelstelling is om het Belgisch penitentiair drugsbeleid in de diepte te bestuderen. Zo kan nagegaan worden aan welke randvoorwaarden België reeds voldoet. Daarnaast kan ook aangetoond worden op welk gebied het Belgisch penitentiair drugsbeleid nog kan bijbenen. Deze subdoelstelling wordt in deel 2 uitgewerkt. Om deze doelstellingen te bereiken zullen drie centrale onderzoeksvragen tijdens deze masterproef beantwoord worden : a) Welke randvoorwaarden zijn nodig om een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren? b) In welke mate strookt het Belgisch penitentiair drugsbeleid met de beschreven randvoorwaarden? c) Welke randvoorwaarden identificeren de Belgische sleutelfiguren voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België ? 1.2.
Kernbegrippen
Het begrip ‘drugs’ kan zowel illegale als legale middelen inhouden. Onder legale drugs verstaat men onder andere tabak, alcohol en psychoactieve geneesmiddelen op voorschrift (Casselman, 2007b). Deze masterproef is echter enkel op illegale drugs gericht. Deze keuze is gemaakt omdat ook in de samenleving het onderscheid illegale en legale drugs gehanteerd 44
wordt. Onder illegale drugs verstaat men cannabis, heroïne, ecstasy, cocaïne, … (Casselman, 2007b). Het tweede concept dat aandacht verdient is het begrip ‘sleutelfiguren’. Sleutelfiguren zijn in deze masterproef personen die door hun werkzaamheden vertrouwd zijn met en mee vorm geven aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Zij zijn of waren werkzaam bij DG EPI. Via hun praktische kennis kan het Belgisch penitentiair drugsbeleid grondiger bestudeerd worden. ‘Gevangenissen’ zijn instituten belast met de tenuitvoerlegging van vrijheidsberovende straffen en maatregelen (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013c). Voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid vallen hieronder de strafhuizen, arresthuizen en de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013a). 1.3.
De gevalsstudie als onderzoeksstrategie.
Het empirisch deel van deze masterproef is een instrumentele gevalsstudie. Een instrumentele gevalsstudie bestudeert een geval in de diepte om inzicht te verkrijgen in een bepaalde problematiek. Er bestaat geen algemeen aanvaardde omschrijving van de gevalsstudie. (Baxter & Jack, 2008; Pauwels & Goethals, 2008; Swanborn, 2002, 2010). Een gevalsstudie onderzoekt een fenomeen in zijn natuurlijke context met behulp van verschillende databronnen (Swanborn, 2002, 2010). Decorte en Zaitch geven aan dat een gevalsstudie geen dataverzamelingsmethode op zich is, maar een grondvorm van onderzoek. Dit onderzoek kan zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden inhouden (Decorte & Zaitch, 2010; Swanborn, 2002). Omdat elke databron de kennis van een onderzoeker over een fenomeen verhoogt (Baxter & Jack, 2008; Swanborn, 2002, 2010), wordt in deze masterproef gebruikt gemaakt van de gevalstudie als onderzoekstrategie. Meyer geeft aan dat het ontbreken van leidende principes rond de casestudy zowel een sterkte als zwakte kan zijn (Meyer, 2001). Om de gevalstudie zo goed mogelijk uit te voeren, wordt de
beschikbare
methodologische
literatuur
uitgebreid
bestudeerd
om
een
valide
onderzoekstrategie op te zetten. Het ‘geval’ in deze masterproef is ‘het Belgisch penitentiair drugsbeleid’. Dit beleid wordt in kaart gebracht door overheidsdocumenten en wetenschappelijke literatuur te raadplegen. Daarnaast worden semi-gestructureerde interviews met Belgische sleutelfiguren afgenomen.
45
De geselecteerde sleutelfiguren staan of stonden met hun beide voeten in de praktijk van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Aan deze gevalsstudie wordt een procesevaluatie gekoppeld. Via een procesevaluatie kan in beeld gebracht worden op welke vlakken België goed of net minder goed scoort op vlak van haar penitentiair drugsbeleid. Volgens Swanborn zoekt een procesevaluatie naar de knelpunten of barrières die ervoor zorgen dat een interventie niet volledig uitgevoerd wordt (Swanborn, 1999; Vander Laenen et al., 2010). Deze evaluatie bepaalt ook welke doelstellingen van een interventie bereikt worden. De blauwdruk van een interventie is immers niet altijd gelijk aan de vormgeving ervan in de praktijk (Swanborn, 1999, 2002). De procesevaluatie in deze masterproef wordt uitgevoerd om te bepalen welke knelpunten er in het Belgisch penitentiair drugsbeleid zijn om aan de internationale randvoorwaarden te voldoen. Daarnaast wordt er ook bepaald aan welke randvoorwaarden wel voldaan wordt. 1.3.1.
Overheidsdocumenten
Om de geformuleerde onderzoeksvragen over het Belgisch penitentiair drugsbeleid te beantwoorden is het essentieel om Belgische overheidsdocumenten te bestuderen. Dit is één manier waarop de problematiek van het Belgisch penitentiair drugsbeleid in kaart gebracht wordt. Overheidsdocumenten belichten het Belgisch penitentiair drugsbeleid echter maar deels. Daarnaast schuilt het gevaar dat ze tegenover het eigen gevoerde beleid niet kritisch staan. De complexiteit van een penitentiair drugsbeleid komt vaak ook moeizaam tot uiting in overheidsdocumenten (Duke, 2003). De overheidsdocumenten in deze masterproef worden gebruikt om de officiële retoriek van de Belgische overheid kritisch te bestuderen. Via de andere databronnen wordt deze retoriek getoetst om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het hedendaags Belgisch penitentiair drugsbeleid. 1.3.2.
Literatuuronderzoek
Via een literatuuronderzoek kan onderzocht worden of de inhoud van de geraadpleegde overheidsdocumenten strookt met de best practices die op vlak van een penitentiair drugsbeleid bestaan. Om informatie te zoeken over het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt gebruik gemaakt van Libhub en Meercat. Daarnaast worden boeken geraadpleegd en wordt gebruik gemaakt van websites en brochures. Boeken worden ontleend bij de universitaire bibliotheken van Gent en Antwerpen. 46
Wetenschappelijke artikels werden voornamelijk verzameld via de databanken Web of Science, Sociological Abstracts, Libhub en Meercat. De Nederlandstalige zoektermen die gebruikt worden zijn: drugs, Belgische gevangenissen, geïntegreerd en integraal, preventie, hulpverlening,
schadebeperking,
repressie,
DG
EPI,
regionaal
drugcoördinator,
gezondheidszorg, stakingen, suïcide, internering. De zoektocht naar literatuur wordt beëindigd op 30 april 2014. Eén van de tekortkomingen van een literatuuronderzoek is dat de dagdagelijkse praktijk van het Belgisch penitentiair drugsbeleid niet voldoende gevat kan worden. Vandaar de keuze om in deze masterproef ook gebruik te maken van semi-gestructureerde interviews. 1.3.3.
Semi-gestructureerde interviews
1.3.3.1.
Kwalitatief onderzoek
Om te weten te komen hoe de Belgische sleutelfiguren tegenover het Belgisch penitentiair drugsbeleid staan, is het noodzakelijk om hen te interviewen. Interviewen is een vorm van kwalitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek bestudeert (sociale) fenomenen in hun natuurlijke omgeving (Denzin & Lincoln, 2000; Neale, Debby, & Coombes, 2005) aan de hand van verschillende methoden en technieken (Neale et al., 2005). Concreet kan zó een beeld gevormd worden over hoe de geselecteerde sleutelfiguren, elk vanuit hun eigen achtergrond en professie, een invulling geven aan dit Belgisch penitentiair drugsbeleid. 1.3.3.2.
De onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie bestaat uit Belgische sleutelfiguren die door hun dagdagelijkse dagtaak mee vorm geven of gaven aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Deze onderzoekspopulatie wordt geïnterviewd omwille van hun kennis over drugs, gevangenissen (Duke, 2003) en het Belgisch penitentiair drugsbeleid. De onderzoekspopulatie heeft een verscheidenheid aan opleidingen en professionele carrières doorlopen. Dit is een voordeel (Duke, 2003), aangezien zij hierdoor vanuit een andere ingesteldheid, eigen aan hun opleiding en carrière, spreken. Omwille van deskundigheid en hun aandeel in het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt deze onderzoekspopulatie beschouwd als een expertenpopulatie. Door op hen een beroep te doen wordt een meerwaarde gecreëerd omdat zij hun percepties, ervaringen en de mogelijke problemen in hun vakgebied gedetailleerd kunnen beschrijven (Duke, 2003). Deze kennis 47
vormt een rijke aanvulling op de geconsulteerde literatuur over het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Expertinterviews zijn niet vrij van methodologische problemen. Zo kan ten eerste de expert toch niet over de verwachte expertise beschikken en bijgevolg kan het interview blokkeren (Flick, 2002). Dit wordt tegengegaan door de kennis die verzameld wordt uit de andere databronnen aan te wenden om het Belgisch penitentiair drugsbeleid in kaart te brengen. Ten tweede bestaat de kans dat de geïnterviewde de interviewer wil meetrekken in interne conflicten binnen het werkveld in plaats van op de vragen te antwoorden. Ten derde kan de respondent meer over zichzelf als privépersoon dan als expert praten (Flick, 2002). Om deze twee laatste problemen tegen te gaan, is het belangrijk om zich als onderzoeker neutraal op te stellen en het gesprek op een subtiele manier terug naar het onderwerp van het interview te leiden (Harvey, 2011). 1.3.3.3.
Steekproeftrekking
De selectie van de onderzoekspopulatie gebeurt via een doelgerichte steekproef. Bij dit type steekproef beslist de onderzoeker doelgericht welke onderzoekseenheden hij opneemt in zijn steekproef. Deze selectie gebeurt op inhoudelijke gronden (Pauwels & Goethals, 2008) waarbij de onderzoeker kenmerken bij de onderzoekseenheden detecteert die belangrijk zijn voor zijn onderzoek (Decorte & Zaitch, 2010). Doelgerichte steekproeven worden onder meer gebruikt om sleutelfiguren te identificeren die kennis hebben over een bepaald onderzoeksonderwerp (Bachman & Schutt, 2008). De geselecteerde sleutelfiguren in deze masterproef worden geselecteerd op basis van de stage-ervaring in het vorig academiejaar. Tijdens deze stage is duidelijk geworden welke personen bij DG EPI zich inlaten met het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Bij een doelgerichte steekproef is er geen sprake van veralgemeenbaarheid (Bachman & Schutt, 2008). De onderzoekspopulatie bestaat enkel uit sleutelfiguren die verbonden zijn of waren aan DG EPI. Bevindingen over het Belgisch penitentiair drugsbeleid kunnen dus niet op basis van de gevoerde interviews veralgemeend worden naar andere sleutelfiguren die werkzaam zijn op het vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid zoals academici, penitentiaire beambten of hulpverleners.
48
Er worden acht sleutelfiguren geselecteerd en gecontacteerd. Eén persoon acht zichzelf niet voldoende ingewerkt in het onderwerp en een andere geselecteerde persoon geeft geen respons. In totaal zijn er zes semi-gestructureerde interviews afgenomen. 1.3.3.4.
Validiteit en betrouwbaarheid
De interne validiteit van een onderzoek geeft de geloofwaardigheid aan van de uitspraken die geformuleerd worden op basis van het empirisch onderzoek. Bij een hoge mate van interne validiteit meet het empirisch onderzoek wat het effectief moet meten. In deze masterproef wordt
gebruikt gemaakt van literatuur en semi-gestructureerde interviews om via deze
verschillende databronnen de interne validiteit van het empirisch onderzoek te verhogen (Decorte & Zaitch, 2010). Case-to-case overdracht is een vorm van externe validiteit. Hierbij wordt een case zo grondig mogelijk beschreven opdat de lezer op basis van dit onderzoek kan oordelen of dit onderzoek ook van toepassing is op een gelijkaardige situatie. Deze vorm van generalisering wordt ook overdraagbaarheid genoemd (Decorte & Zaitch, 2010). Een buitenlandse lezer kan dus beoordelen of de resultaten van deze masterproef te vergelijken zijn met het land waarin hij geïnteresseerd is. Bij interne betrouwbaarheid luidt de vraag in welke mate andere onderzoekers tot dezelfde conclusie zouden komen op basis van dezelfde data (Decorte & Zaitch, 2010). In deze masterproef blijven de geraadpleegde overheidsdocumenten en literatuur hetzelfde voor andere onderzoekers. Het is echter niet waarschijnlijk dat de geïnterviewde sleutelfiguren exact hetzelfde antwoord zouden geven als men de interviews opnieuw afneemt. Bij het nagaan van de externe betrouwbaarheid vraagt men zich af het repliceren van een onderzoek tot dezelfde conclusie zou leiden met nieuwe data die hetzelfde fenomeen beschrijven (Decorte & Zaitch, 2010). In deze masterproef zal de externe betrouwbaarheid afhangen van het tijdstip waarop men dat onderzoek uitvoert. Wanneer er geen grote tijdspanne overheen gaat, zullen de resultaten wellicht vergelijkbaar zijn. Wanneer er echter hervormingen zijn doorgevoerd op vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid kan dit leiden tot andere resultaten. De overheidsdocumenten zullen immers aangepast en geactualiseerd zijn. Daarnaast zullen de sleutelfiguren ook andere antwoorden geven als gevolg van deze hervormingen.
49
1.3.3.5.
Analyse
Om te weten aan welke randvoorwaarden het Belgisch penitentiair drugsbeleid voldoet, worden de onderzoeksresultaten afgetoetst aan de literatuur die in het eerste deel van de masterproef besproken wordt. Zo wordt nagegaan hoe het Belgisch penitentiair drugsbeleid strookt met de randvoorwaarden die bestaan op het vlak van drugpreventie, harmreduction, drughulpverlening en sanctionering. Uit de semi-gestructureerde interviews wordt afgeleid hoe de Belgische sleutelfiguren naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid kijken. Daarbovenop bevat deze analyse ook ontwikkelingen die zij fundamenteel vinden voor de toekomst van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Tussen februari 2014 en maart 2014 worden 6 semi-gestructureerde interviews afgenomen. De analyse van de uitgeschreven interviews gebeurt handmatig wegens het gering aantal interviews. Daarbij wordt de topiclijst gebruikt om de verkregen informatie te ordenen. Na het handmatig uittypen van de interviews, wordt een kleurencode opgesteld. Elke kleur wordt gelinkt met een onderwerp uit de topiclijst. Deze onderwerpen worden in aparte documenten gegroepeerd en later verwerkt in het empirisch deel van deze masterproef. 1.3.3.6.
Ethische aspecten
Ethische aspecten zijn in elk soort onderzoek aan de orde en dit is zeker het geval als een onderzoeker gebruik maakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden, waarbij personen onderzocht worden in hun eigen leefomgeving. Hierbij is het essentieel om aandacht te schenken aan ethische principes (Aluwihare-Samaranayake, 2012; Orb, Eisenhauer, & Wynaden, 2000). In het criminologisch werkveld vereisen sommige onderzoeken toestemming van een welbepaalde instantie om een onderzoekspopulatie te interviewen (Decorte & Zaitch, 2010). Aangezien een deel van de geselecteerde onderzoekspopulatie werkzaam is bij DG EPI, wordt aan deze instantie toestemming gevraagd om interviews te mogen afnemen. Daarna worden de bewuste sleutelfiguren individueel gecontacteerd. Het is de individuele keuze van elke sleutelfiguur of hij op deze uitnodiging ingaat. Wanneer men toestemt met het interview, krijgt de sleutelfiguur voorafgaand aan het interview een document toegestuurd waarin het opzet en het doel van het onderzoek beschreven wordt (British Society of Criminology, 2006).
50
Het doel van het empirisch deel van deze masterproef is om op een objectieve wijze vast te stellen aan welke randvoorwaarden het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België voldoet. Het is geenszins de bedoeling om het beleid van DG EPI aan te vallen of de werkzaamheden van deze sleutelfiguren niet naar waarde te schatten. 1.3.3.7.
Planning
Om toelating te verkrijgen om interviews uit te voeren met de geselecteerde sleutelfiguren wordt op 15 november 2013 een aanvraag verstuurd naar de directeur-generaal van DG EPI. Aangezien de beschikbare tijd van deze sleutelfiguren beperkt is, is het belangrijk om als interviewer flexibel te zijn (Harvey, 2011). De interviews vinden plaats op tijdstippen die voor de sleutelfiguren het beste passen. Daarnaast is het van belang om hen een raming te geven van de duur van het interview (Malterud, 2001). Elk interview neemt een uur in beslag. 1.3.3.8.
Onderzoeksprotocol
Om aan de methodologische tekortkomingen die eigen zijn aan het gebruik van literatuur en overheidsdocumenten
tegemoet
te
komen,
worden
semi-gestructureerde
interviews
afgenomen. Op deze manier kunnen de tekortkomingen die bij elk van de databronnen bestaat, opgevangen worden (Duke, 2003). Bij semi-gestructureerde interviews wordt van een topiclijst, waarop items staan waarover de sleutelfiguren zullen bevraagd worden, gebruik gemaakt (Malterud, 2001). Het interview is dus niet volledig uitgeschreven opdat de interviewer flexibel kan zijn en eventueel nog thema’s kan opnemen tijdens het interview. Hierdoor verloopt het interview redelijk informeel (Mason, 2002). De gehanteerde topiclijst is grotendeels gebaseerd op de topiclijst die dr. Karen Duke gebruikt in haar boek ‘Drugs, Prison and policy making’ (Duke, 2003). Deze wordt door dr. Duke bezorgd. De topiclijst wordt aan de Belgische penitentiaire context aangepast. De keuze voor semi-gestructureerde is gebaseerd op de veronderstelling dat dit type van kwalitatief onderzoek het mogelijk maakt om de percepties, kennis en de interpretaties (Mason, 2002) van de onderzoekspopulaties over het Belgisch penitentiair drugsbeleid in kaart te brengen.
51
In het kader van deze masterproef werd er gekozen voor face-to-face interviews wegens het kleine aantal respondenten en de persoonlijke connectie die er al bestond met deze sleutelfiguren in kader van de stage in het academiejaar 2012-2013. Bij het gebruik van semi-gestructureerde interviews moet er ook enige kritische ingesteldheid aan de dag gelegd worden. Zo moet de interviewer zich bewust zijn dat het interview niet losgekoppeld kan worden van de sociale context en de werkomgeving waarin het interview plaatsvindt (Mason, 2002). Deze bias wordt opgevangen door de gevalsstudie als onderzoeksstrategie te gebruiken en dus vanuit verschillende invalshoeken het Belgisch penitentiair drugsbeleid te bestuderen. Omwille van de onderzoekspopulatie kunnen deze semi-gestructureerde interviews onder de noemer ‘expertinterviews’ ondergebracht worden. Bij dit soort interviews is het niet de geïnterviewde op zich die belangrijk is, maar wel de kennis en expertise die hij herbergt (Flick, 2002). Zo kan door verschillende experts te bevragen vanuit hun invalshoek inzicht verkregen worden in een fenomeen (Aberbach & Rockman, 2002; Goldstein, 2002). 1.4.
Besluit
Het empirisch onderzoek van deze masterproef wordt uitgevoerd op basis van een gevalsstudie. Via de gevalsstudie kan er diepgaand inzicht verworven worden in een fenomeen (Decorte & Zaitch, 2010; Swanborn, 2002, 2010). Het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt in beeld gebracht door het bestuderen van overheidsdocumenten, (wetenschappelijke) literatuur en via het afnemen van semi-gestructureerde interviews met Belgische sleutelfiguren. Deze sleutelfiguren zijn of waren allen werkzaam bij de Belgische penitentiaire administratie. Via deze interviews kan hun kennis en expertise achterhaald worden (Mason, 2002). De analyse gebeurt handmatig door kleurencodes aan te brengen. De geanalyseerde gegevens worden verwerkt in deel 2 van deze masterproef.
52
HOOFDSTUK 2: DE BELGISCHE PENITENTIAIRE CONTEXT: EEN WERELD APART? 2.1.
Inleiding
In hoofdstuk twee wordt een beeld geschetst van het Belgisch penitentiair landschap. De Belgische gevangenissen worden besproken en het Masterplan 2000-2012-2016 waarin de Belgische regering een capaciteitsverhoging in het Belgisch gevangeniswezen, aankondigt (Regie Der Gebouwen, 2014). Daarnaast worden de Belgische actoren binnen en buiten de gevangenismuren besproken. De actoren buiten de gevangenismuren zijn DG EPI, de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen en de commissies van toezicht. De actoren binnen de gevangenismuren zijn de PBA’s, de gevangenisdirectie, de Psychosociale dienst (verder PSD) , het Justitieel Welzijnswerk (verder JWW) en de medische diensten. Er worden vervolgens vijf mogelijke stressoren binnen het Belgisch gevangeniswezen die een invloed kunnen hebben op het Belgisch penitentiair drugsbeleid geanalyseerd. De prevalentie van suïcide komt in de Belgische strafinrichtingen meer voor dan bij de algemene bevolking (Eenheid voor zelfmoordonderzoek, 2014). De overbevolkingsproblematiek in de Belgische gevangenissen zorgt voor onmenselijke levensomstandigheden, een slechte werkomgeving en verhindert het uitvoeren van een penitentiair (drugs)beleid (Maes, 2009; Van den Broeck & Thienpont, 2007). De frequente stakingsacties hebben grote gevolgen voor de gedetineerden, het gevangenispersoneel en bezoekers (Dantinne, 2011). De geïnterneerden in de Belgische gevangenissen kunnen beroep doen op zorgequipes (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Toch is België reeds herhaaldelijk op de vingers getikt voor de behandeling van haar geïnterneerden (CPT, 2008). De Belgische gedetineerde zou van dezelfde gezondheidszorg moeten genieten als deze aanwezig in de vrije samenleving (VRG Alumni, 2005). Doorheen dit hoofdstuk zal duidelijk worden dat de gezondheidszorg echter vaak te wensen overlaat (Todts, 2009). Het wordt in dit hoofdstuk ook duidelijk dat de Belgische staat nog geen evidence-based strafuitvoeringsbeleid voert (Robert, 2011b; Vander Laenen et al., 2010).
53
2.2.
Een schets van het Belgisch penitentiaire landschap
2.2.1.
De Belgische gevangenissen
De 34 Belgische gevangenissen vallen onder de bevoegdheid van DG EPI (Van Malderen, 2011). Om de overbevolkingsproblematiek (zie 2.3.2) tegen te gaan, huurt België detentieplaatsen
in
de
gevangenis
van
Tilburg,
Nederland
(Belgische
Federale
Overheidsdiensten, 2013a; Daems & Maes, 2013; Van Malderen, 2011). Problematisch aan de gevangenis in Tilburg is dat het bezoek door de familie bemoeilijkt wordt waardoor onder meer de reïntegratie ook stroever kan verlopen (Commissie voor de Justitie, 2012a). In België wordt het onderscheid gemaakt tussen arresthuizen en strafhuizen. Arresthuizen zijn gevangenissen
voor
voorlopig
gehechten.
In
strafhuizen
verblijven
veroordeelde
gedetineerden. Omwille van de overbevolkingsproblematiek verblijven in de realiteit zowel veroordeelden als voorlopig gehechten in de twee types gevangenissen (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013a; Goethals, Aertsen, & Hellemans, 2008; Snacken, 2001a). Jongeren die een misdrijf hebben gepleegd en die niet in een gemeenschapsinstelling terecht kunnen, verblijven in gesloten federale centra. In Tongeren en Saint-Hubert worden jongeren opgesloten die uit handen zijn gegeven door jeugdrechter. DG EPI staat in deze centra in voor de orde en veiligheid, terwijl het de gemeenschappen zijn die psychosociale begeleiding en onderwijs aanbieden (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013a; Goethals et al., 2008; Van Malderen, 2011). Het Masterplan 2000-2012-2016 van de Belgische regering streeft naar het opzetten van detentie in humane omstandigheden. Het Masterplan wil deze doelstelling bereiken door het renoveren van oudere strafinrichtingen, uitbreiding van bestaande complexen en de bouw van een nieuw aantal penitentiaire inrichtingen (Belgische Senaat, 2012; Daems & Maes, 2013; Federale overheidsdienst Justitie, 2011; Regie Der Gebouwen, 2014; Van Poecke, 2009). Om de overbevolkingsproblematiek tegen te gaan en het welzijn van gedetineerden te bevorderen, wordt er in het Masterplan een capaciteitsverhoging van 2500 extra cellen tegen 2016 aangekondigd. Er worden 2 forensische psychiatrische centra om geïnterneerden onder te brengen gebouwd (Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2011; Regie Der Gebouwen, 2014). Daarnaast zijn er vier nieuwe gevangenissen gepland. Deze bevinden zich in Beveren, Marche-en Famenne, Leuze-en Hainaut en Dendermonde. Voor de bouw van de nieuwe gevangenissen besloot het Belgisch gevangeniswezen om, voor het eerst in zijn 54
geschiedenis, tot een publiek-private samenwerking over te gaan (Daems & Maes, 2013; Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2011; Federale overheidsdienst Justitie, 2011; Regie Der Gebouwen, 2014). 2.2.2.
Actoren
2.2.2.1.
Buiten de gevangenismuren
De federale overheidsdienst (verder FOD) Justitie heeft 4 directoraten-generaal onder haar vleugels. DG EPI voert in België straffen en vrijheidsberovende maatregelen uit (Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2011; FOD Justitie, 2013b; Van Malderen, 2011). Internationale normen benadrukken dat het noodzakelijk is dat een staat een extern en onafhankelijk nationaal controleorgaan heeft voor haar strafinrichtingen (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011). De Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen is het officieel onafhankelijk toezichtsorgaan voor de Belgische gevangenissen. Samen met de commissies van toezicht is het een onafhankelijk orgaan dat toezicht houdt op de bejegening van gedetineerden. Zij interveniëren niet in het lokaal of centraal beleid maar formuleren hun waarnemingen en aanbevelingen aan de minister van Justitie en het federaal parlement (FOD Justitie, 2013a). De commissies van toezicht zijn samengesteld uit vrijwilligers die gevangenen bezoeken. Het gebrek aan middelen, steun en een professionele opleiding zorgt ervoor dat sommige vrijwilligers ontmoedigd worden. Het vrijwilligerswerk bij de commissies van toezicht combineren met een voltijdse job is moeilijk. Daarnaast ondervinden de leden van de commissies soms tegenkanting van het gevangenispersoneel van de instelling waaraan zij verbonden zijn (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011). Het laatste jaarrapport van deze Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen bestrijkt de jaren 2008 tot 2011. Het is een kritisch rapport dat onder meer de overbevolking in de gevangenissen, het gebrek aan medische zorg en de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen aanklaagt (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011; Commissie voor de Justitie, 2012a). 2.2.2.2.
Actoren binnen de Belgische gevangenissen
In de Belgische gevangenissen kunnen de PBA, de gevangenisdirectie, de PSD , het JWW en de medische diensten als actoren onderscheiden worden. 55
1.
De penitentiaire beambte
In de Belgische gevangenissen dient de PBA zelf gezag af te dwingen bij de gedetineerde zonder zich veelvuldig te beroepen op de directie. Ze hebben dus een marge van beoordelingsvrijheid waarbij het ontwikkelen van sociale relaties essentieel is (De Maere et al., 2000; Kennes, 2010). PBA’s worden geconfronteerd met de vraag naar ordehandhaving, naar rehabilitatie en het verzekeren van een zo aangenaam mogelijke leefomgeving voor gedetineerden (De Maere et al., 2000; Goethals et al., 2008). De functie van PBA vereist daarnaast ook het verdragen van verbale agressie, bepaalde vormen van brutaliteit, en soms bespot te worden. Het is een onvoorspelbare werksituatie (Tournel & Snacken, 2012). De relatie die tussen een PBA en een gedetineerde ontstaat, wordt bepaald door beider individuele persoonlijkheid, houding, en verwachtingen over elkaar (De Maere et al., 2000). Net zoals in het buitenland, bestaan er tussen PBA’s onderling grote verschillen in visie over de doelstellingen van het gevangeniswezen en bijgevolg verschillen over hun de manier waarop zij hun werk invullen (Snacken, 2005). Het Belgisch detentiemodel streeft naar een evenwicht tussen dynamische en passieve veiligheid (Belgische Senaat, 2012; Tournel & Snacken, 2012). Ook de Basiswet van 2005 onderschrijft de visie van dynamische veiligheid door te stellen dat de handhaving van veiligheid en orde een dynamische wisselwerking zou moeten zijn tussen de gedetineerden en het gevangenispersoneel en in evenwicht met de technische middelen. Er moet aandacht besteed worden aan actieve beveiliging op basis van communicatie ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Het blijkt dat niet alle Belgische PBA’s het concept van dynamische veiligheid onderschrijven (Snacken, 2005). Het ten volle implementeren van een dynamisch veiligheidsmodel in de Belgische gevangenissen is niet evident. Er zijn verschillende omstandigheden die het welslagen bemoeilijken. Zo zijn er anderstaligen, gedetineerden met een psychiatrische problematiek en druggebruikers onder de gevangenispopulatie. Anderstaligen vormen een populatie waarmee het, wegens de taalbarrière, moeilijker is een vertrouwensrelatie op te bouwen. Ook de overbevolking (Kennes, 2010; Snacken, 2005; Tournel & Snacken, 2012) vormt een rem op de implementatie. De drugproblematiek zorgt voor afpersingspraktijken en geweld tussen gedetineerden, problemen die de interne veiligheid bedreigen (Tournel & Snacken, 2012). 56
Ook de relatie tussen de PBA’s, de vakbonden en de directies spelen een cruciale rol in het al dan niet ontwikkelen van een regime van dynamische veiligheid binnen de gevangenis (Kennes, 2010; Tournel & Snacken, 2012). 2.
De gevangenisdirectie
Het bereiken van orde binnen de gevangenismuren is geen sinecure. De gevangenisdirecteur draagt samen met zijn personeel de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving (Kennes, 2010). Het is aan de gevangenisdirectie om te bemiddelen tussen de belangen van zowel de gedetineerden als de PBA’s. Hierbij is het belangrijk dat de gevangenisdirecteur consistent optreedt. In België blijkt echter dat gevangenisdirecteurs bij vergelijkbare zaken uiteenlopende beslissingen nemen (Kennes, 2010). Een directeur in de Belgische gevangenissen moet rekening houden met de visie van de wetgever, maar ook met de eigenheid van de gevangenis. Daarmee rekening houdend moet hij een beleid uitstippelen. Hij kan zich niet enkel beroepen op de Basiswet, aangezien deze wet niet
inhoudelijk
verduidelijkt
hoe
een
gevangenis
moet
bestuurd
worden.
De
gevangenisdirecteur heeft veel invloed op het gevangenisregime omdat hij een eigen accent in het gevangenisbeleid kan leggen (Demyttenaere, 2002). De gevangenisdirecteur dient een beleid uit te stippelen, maar het implementeren is een permanente opgave waarbij de directeur moet streven naar een integrale aanpak (Goethals et al., 2008; Kennes, 2010). Het door de gevangenisdirecteur uitgestippelde beleid moet onderbouwd worden met een hoge mate van communicatie met en ondersteuning van het gevangenispersoneel en de gedetineerden om zo een kwaliteitsvolle werk- en leefomgeving te bewerkstellingen (Snacken, 2005). 3.
Psychosociale dienst
De PSD in de Belgische gevangenissen richt zich op diagnose en risicoschatting. In elke gevangenis bestaat deze dienst uit een multidisciplinair team dat een adviserende taak heeft in functie van de reïntegratie van gedetineerden. Zij hebben een expertenrol (Goethals et al., 2008; Storme & Boelaert, 2012). De PSD zorgt voor het onthaal van de gedetineerde ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"), de begeleiding van zijn detentietraject, staat ook in voor de rapportage en evalueert het 57
reclasseringplan van een gedetineerde (Centrum Algemeen Welzijnswerk Dendermonde, 2014;
Storme
&
Boelaert,
2012).
Advisering
over
de
toekenning
van
strafuitvoeringsmodaliteiten is de kerntaak van de PSD (Gevangenis Gent, 2014; Storme & Hermans, 2001). De leden van de PSD werken in de specifieke eigenheid van een penitentiaire context. Hun werking wordt bepaald door een wettelijk kader, ze worden beïnvloed door de typische architectuur en cultuur van een gevangenis en door het type gedetineerde waarmee zij werken (Storme & Boelaert, 2012; Storme & Hermans, 2001). 4.
Justitieel Welzijnswerk
Het JWW valt onder de bevoegdheid van de Vlaamse overheid en richt zich naar gedetineerden binnen de Vlaamse en Brusselse gevangenismuren en naar hun directe omgeving. Het JWW zorgt ervoor dat gedetineerden beroep kunnen doen op hulp- en dienstverlening in de gevangenis (Nuyts, Patterson, Clark, & De Groof, 2012; Steunpunt Algemeen Welzijnwerk, 2014a; Vlaamse overheid, 2013). Het JWW stelt zich onafhankelijk op en voert geen rapportageopdrachten uit naar andere instanties (Nuyts et al., 2012). Trajectbegeleiders van het JWW brengen samen met de gedetineerde zijn situatie in kaart en zoeken met hem of haar oplossingen voor specifieke problemen. Daarbij kan de gedetineerde door het JWW in contact gebracht worden met verschillende hulpverleningsdiensten (Nuyts et al., 2012; Steunpunt Algemeen Welzijnwerk, 2014b; Vlaamse overheid, 2013). Het JWW telt ook organisatieondersteuners om externe hulp- en dienstverleningsorganisaties wegwijs te maken in de gevangenis en deze ook te ondersteunen tijdens hun activiteiten. Daarnaast zijn er vrijwilligers, die op bezoek gaan bij gedetineerden, werkzaam bij het JWW (Centrum Algemeen Welzijnswerk Dendermonde, 2014; Nuyts et al., 2012; Steunpunt Algemeen Welzijnwerk, 2014b; Vlaamse overheid, 2013). 5.
Medische dienst
In elke gevangenis is er een medische dienst (Van Mol, 2013). Deze medische dienst en de gezondheidszorg die zij aanbieden is onafhankelijk van de psychosociale begeleiding door de PSD (Van Malderen, 2011). Dit principe wordt ook de onverenigbaarheid van zorg en expertise genoemd (Van Mol, 2013). In de praktijk blijkt dat veel Belgische gevangenissen kampen met een gebrek aan medisch personeel (Snacken, 2001a), waardoor het 58
normaliseringsbeginsel en de gelijkwaardigheid van zorg niet bereikt wordt (Van Mol, 2013; VRG Alumni, 2005). 2.3.
Mogelijke stressoren binnen de Belgische gevangeniscontext
2.3.1.
Suïcidaliteit
Net zoals in andere landen (Anasseril E. , 2006; Daigle et al., 2007a, 2007b), ligt het prevalentiecijfer voor suïcide hoger in de Belgische gevangenissen dan in de vrije samenleving. Cijfers van 2011 tonen aan dat er 52 overlijdens zijn in de Belgische gevangenissen. Twaalf overlijdens zijn het resultaat van suïcide (Aebi & Delgrande, 2014). Het aantal suïcides ligt vooral hoger aan het begin van de detentieperiode (De Maere et al., 2000; Van Mol, 2013). De minister van Justitie geeft aan dat de oorzaken tot zelfmoord in de Belgische gevangenissen dezelfde zijn als in andere landen. Er is een verhoogde kans op een psychiatrische problematiek. Er ontbreekt een zinvolle dagbesteding. Er is onvoldoende werk voor de gedetineerden. De overbevolking wordt ook aangehaald als een stressfactor (Belgische Senaat, 2011; Van Mol, 2013). Om de problematiek tegen te gaan wil het penitentiair beleid voorzien in een zinvolle dagbesteding, een maximale tewerkstelling en een assessment-instrument om psychiatrische problemen te detecteren bij gedetineerden. Het Masterplan 2000-2012-2016 moet zorgen voor meer gevangenissen om zo de overbevolking tegen gaan . De bouw van twee forensische psychiatrische centra moet zorgen voor de uitstroom van de Belgische geïnterneerden uit de reguliere gevangenissen (Belgische Senaat, 2011). Zowel de zorgverleners, de PBA’s als de gevangenisdirectie moeten aandacht hebben voor eventuele suïcidale neigingen bij gedetineerden. Deze gedetineerden moeten onder strikt toezicht geplaatst worden en de gepaste begeleiding krijgen (Rabe, 2012; Tartaro & Lester, 2009). Op
preventief
vlak
is
wetenschappelijk
onderzoek
naar
de
prevalentie
van
zelfmoordgedachten en suïcidaal gedrag aangewezen. Zo kunnen de risicofactoren in de Belgische gevangenissen op een wetenschappelijke manier geïdentificeerd worden en op die manier kan er vroeg in het suïcidaal proces worden ingegrepen. Deze wetenschappelijke
59
kennis
ontbreekt
echter
nog
voor
de
Belgische
gevangenissen
(Eenheid
voor
zelfmoordonderzoek, 2014). 2.3.2.
De overbevolkingsproblematiek
Het Comité ter preventie van foltering (CPT) kaart de overbevolkingsproblematiek in België al verschillende keren aan (CPT, 2008; Daems, 2012).
Gebaseerd op cijfers van 2011
omschrijft de raad van Europa de overbevolkingsproblematiek in de Belgische gevangenissen als acuut (Aebi & Delgrande, 2014). De overbevolking in de Belgische gevangenissen is vooral gerelateerd aan 2 categorieën van gedetineerden. De ene groep zijn correctioneel veroordeelde gedetineerden die een straf uitzitten tussen twee en vijf jaar (Daems & Maes, 2013; Snacken, 2001a). De andere groep zijn personen in voorlopige hechtenis(Daems & Maes, 2013; Snacken, 2001a, 2005; Van den Broeck & Thienpont, 2007). De overbevolkingsproblematiek veroorzaakt onmenselijke levensomstandigheden, een slechte werkomgeving en voor hindernissen bij de uitvoering van een penitentiair beleid (Maes, 2009; Van den Broeck & Thienpont, 2007). Er zijn verschillende beleidsopties voorhanden om de overbevolking in gevangenissen tegen te gaan (Deltenre & Maes, 2004; Franklin et al., 2006; Lawrence & Andrews, 2004). Zo heeft men er in het verleden in België voor geopteerd om korte vrijheidsberovende straffen niet uit te voeren, de voorwaardelijke invrijheidsstelling bijna automatisch uit te voeren bij straffen onder de drie jaar en om het gebruik van elektronisch toezicht uit te breiden (Daems & Maes, 2013; Robert, 2011a). Opeenvolgende Belgische regeringen schoven verschillende oplossingen naar voor, waarbij de uitbreiding van de capaciteit van gevangenissen vanaf 2007 centraal staat (Rekenhof, 2011). Het Masterplan 2000-2012-2016 is hier een voorbeeld van (Commissie voor de Justitie, 2012a; Daems, 2009; Maes, 2009; Van Poecke, 2009; Wooldredge & Steiner, 2009). Het Rekenhof stelt dat het Belgisch beleid inzake overbevolking niet altijd onderbouwd en uitgewerkt is. Er wordt weinig aandacht besteed aan impactanalyses en mogelijke effecten van het beleid. Daarnaast ontbreekt er ook een overkoepelend meerjarenplan om de overbevolking beleidsmatig aan te pakken (Rekenhof, 2011). Verschillende auteurs geven aan dat het beleid van de Belgische regering inzake de overbevolkingsproblematiek bezwaarlijk als een weldoordacht beleid om gedetineerden te rehabiliteren kan beschouwd worden maar 60
eerder als een vorm van crisismanagement om de populatie gedetineerden zo veel mogelijk te bedwingen (Daems, 2009; Daems & Maes, 2013; Robert, 2011a). 2.3.3.
Stakingen
Stakingen van het penitentiair bewakingspersoneel komen frequent voor in België (Dantinne, 2011; Demyttenaere, 2002). Het Belgisch gevangeniswezen wordt door het CPT herhaaldelijk op de vingers getikt in het kader van de stakingsacties van het bewakingspersoneel en de gevolgen ervan voor de gedetineerden (CPT, 2008; Daems, 2011). In de Belgische gevangenissen zijn er structurele en organisatorische oorzaken die een negatieve invloed hebben op de arbeidsomstandigheden. Eén van deze oorzaken is de overbevolkingsproblematiek. Een andere oorzaak is de bouwvallige staat en infrastructurele tekorten van gevangeniscomplexen. Onveiligheidsgevoelens bij het gevangenispersoneel worden ingeroepen om geplande structurele stakingen te rechtvaardigen. Daarnaast breken er ook spontane acties uit als reactie op een concreet incident, vaak geweldpleging. Deze acties gebeuren meestal zonder stakingsaanzegging (Dantinne, 2011). Een stakingsactie heeft gevolgen binnen en buiten de gevangenis. Binnen de gevangenis heeft dit impact op gedetineerden. Zij worden geraakt in hun fundamentele mensenrechten. Penitentiaire beambten ervaren dan weer spanningen met gedetineerden, collega’s en de directie. Alle personeelsleden, welke functie ze ook uitoefenen, lijden onder de gevolgen van de staking, onder meer door werkachterstand, slechter werkklimaat en hogere werklast (Dantinne, 2011; Demyttenaere, 2002). Buiten de gevangenis worden de families, advocaten en politiediensten getroffen. Families kunnen hun familieleden niet bezoeken, advocaten kunnen hun cliënten niet zien en politiediensten moeten manschappen afstaan (Dantinne, 2011; Van den Broeck & Thienpont, 2007). De gevolgen van deze stakingsacties voor de gedetineerden worden als inhumaan omschreven. In het verleden plegen verschillende gedetineerden zelfmoord bij stakingsacties. Het CPT pleit dan ook herhaaldelijk voor het garanderen van een minimumdienstverlening tijdens stakingen (CPT, 2008; Daems, 2011; Dantinne, 2011; Humblet & Janvier, 2011; Merckx & Verbruggen, 2011). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens benadrukt dat medische en psychologische verzorging voor gedetineerden permanent toegankelijk moet zijn. Dit is
61
altijd al een probleem geweest in de Belgische gevangenissen, en zeker tijdens stakingsacties (Merckx & Verbruggen, 2011). Verschillende Europese landen hebben een (beperkt) stakingsverbod omdat het niet uitvoeren van het werk in een penitentiaire instelling de veiligheid van mensen in gevaar kan brengen. België blijkt het enige land te zijn waar het stakingsrecht in de penitentiair sector onbeperkt geldt (Daems, 2011; Humblet & Janvier, 2011). De Belgische academici die over dit onderwerp publiceren pleiten niet voor een volledige afschaffing van het stakingsrecht voor het Belgisch gevangeniswezen, maar pleiten wel voor een beperking bij wet om de belangen van gedetineerden te beschermen. Een minimumdienstverlening tijdens de stakingsacties wordt door de auteurs als essentieel geacht (Merckx & Verbruggen, 2011; Van den Broeck & Thienpont, 2007). Rond de stakingen van voornamelijk het penitentiair bewakingspersoneel bestaat er sinds 2010 een protocolakkoord tussen de FOD Justitie, DG EPI en de overheidsvakbonden van de buitendiensten. Met dit protocolakkoord streven de partners naar de versterking van de sociale dialoog, naar conflictbeheersing binnen het gevangeniswezen en naar duidelijke afspraken over de rechten en plichten van eenieder (Minister van Justitie 2010). De ervaringen met dit protocol worden niet als onverdeeld positief ervaren. In de praktijk blijkt dat het protocol op het terrein niet wordt gerespecteerd (Daems, 2011). Merckx en Verbruggen omschrijven het protocol als een papieren tijger. Vakbonden zijn geen rechtspersonen, en kunnen dus ook niet voor de rechtbank gedaagd worden voor contractbreuk, waardoor het overtreden van het protocol niet bestraft wordt (Merckx & Verbruggen, 2011). De waarde van het protocol blijkt juridisch discutabel te zijn. Een overtreding hiervan kan bijvoorbeeld niet lijden tot een tuchtsanctie maar hooguit tot loonverlies (Humblet & Janvier, 2011). 2.3.4.
Internering
De website van de FOD Justitie vermeldt dat geïnterneerden aangepaste begeleiding krijgen in de gevangenis (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013d). Een zorgequipe zorgt voor therapeutische opvang en begeleiding. Deze zorgequipe is opgebouwd uit een psychiater, een psycholoog, een maatschappelijk assistent, een ergotherapeut, een opvoeder, een verpleger en een bewegingstherapeut (Goethals et al., 2008; Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). De zorgequipes worden tijdens hun werk bijgestaan door penitentiaire beambten die een 62
specifieke opleiding hebben genoten. Deze equipes willen de geïnterneerden activeren en motiveren voor een behandeling en daarnaast hun detentieschade beperken (Boers, Vandevelde, Soyez, De Smet, & To, 2011). Via een individueel behandelingsplan wil de zorgequipe de plaatsing van de geïnterneerde in een psychiatrische instelling of de reïntegratie in de samenleving vergemakkelijken (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013d). In regel kan een geïnterneerde voorlopig in een psychiatrische afdeling van een gevangenis worden opgenomen, in afwachting van een plaats in een inrichting tot bescherming van de maatschappij (Ketels & Vander Beken, 2010). Ongeveer één vierde van de geïnterneerden verblijft echter geruime tijd in de Belgische gevangenissen. Ondanks de aanwezigheid van de zorgequipes, mist deze doelgroep in de gevangenis toch de therapeutische zorg die zij nodig hebben (Boers et al., 2011; Heimans, 2007). In een penitentiaire instelling is het klimaat primair gericht op veiligheid. Idealiter bestaan er toch aparte secties voor geïnterneerden waarin de stress van de detentie kan verminderd worden. De mogelijkheid om binnen deze secties een aangepast zorgklimaat te verkrijgen, hangt in België af van instelling tot instelling. Vele secties hebben te kampen met een capaciteitsprobleem
waardoor
sommige
geïnterneerden
tussen
de
gewone
gevangenispopulatie verblijven (Boers et al., 2011). De behandeling van Belgische geïnterneerden wordt reeds jarenlang door verscheidene (inter)nationale instanties en auteurs aangekaart (Boers et al., 2011; van de Wiel, 2007; Van Mol, 2013; Vander Laenen & De Cauwer, 2011). De Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen wijst erop dat de psychiatrische zorg voor de Belgische gedetineerden te wensen overlaat. Het aanbod voor geïnterneerden wordt als schrijnend ontoereikend omschreven (Commissie voor de Justitie, 2012a). Ook de WHO geeft aan dat de zorg voor Belgische geïnterneerden te wensen over laat. Ze wijzen wel op een lichte verbetering door de introductie van de zorgequipes (World Health Organization Regional Office for Europe, 2014). De praktijk wijst echter uit dat; hoewel er zorgequipes aanwezig zijn, geïnterneerden in veel gevangenissen de nodige therapeutische zorg mislopen (De Clerck, 2010). De gevangenissetting vormt geen goed alternatief om geïnterneerden op te vangen (Vander Laenen & De Cauwer, 2011). Problematisch in België is dat het huidig aanbod aan psychiatrische centra ontoereikend is om alle geïnterneerden die in de Belgische gevangenissen verblijven, op te vangen (De Clerck, 2010). 63
Voor de low-risk geïnterneerden zou een opname in de reguliere geestelijke gezondheidszorg voldoende kunnen zijn. Vanuit die sector stuit men echter soms op tegenstand om deze doelgroep op te vangen. Voor middle-risk geïnterneerden bestaan er ook enkele gespecialiseerde psychiatrische afdelingen buiten de gevangenissen, maar het gebrek aan plaatsen zorgt ervoor dat deze doelgroep in de gevangenis terecht komt. Ook voor de opvang van deze doelgroep stuit men soms op tegenstand vanuit de reguliere geestelijke gezondheidszorg (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013) In Antwerpen en Gent worden er forensische psychiatrische centra gebouwd waarin high-risk geïnterneerden zullen verblijven
(Commissie voor de Justitie, 2012a). Dit zijn
interneringsklinieken met een gesloten karakter en een gevangenisinfrastructuur (Heimans, 2007; Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). 2.3.5.
Gezondheidszorg
Net zoals in buitenlandse gevangenissen (Coyle, 2007; Watson et al., 2004) hebben de gedetineerden in de Belgische gevangenissen een verhoogde kans op gezondheidsproblemen. Zo is de prevalentie van HIV/Aids, hepatitis B en C, tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen ook hoger dan in de Belgische samenleving (De Maere et al., 2000; Todts, 2007, 2009). De FOD Justitie geeft op haar website aan dat gedetineerden van dezelfde gezondheidszorg moeten kunnen genieten als in de vrije samenleving. De zorg zou aangepast zijn aan de specifieke noden van de gedetineerden en aan de gevangenisomgeving (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013b). In de Basiswet van 2005 wordt de gelijkwaardigheid van zorg in een wettelijk kader ingeschreven in de artikels 88 en 89 ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Voor deze artikels zijn er echter nog geen uitvoeringsbesluiten gepubliceerd (Van Mol, 2013). Het personeel dat instaat voor de gezondheidszorg wordt tewerkgesteld door de FOD Justitie (Snacken, 2001a). De internationale aanbevelingen in acht nemend, pleit de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen voor een nauwere samenwerking tussen de FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid. Concreet pleit men ervoor om de gezondheidszorg in de gevangenissen volledig uit te besteden aan de FOD Volksgezondheid. Ook de zorgverleners in de gevangenissen zijn vragende partij (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 64
2011; Commissie voor de Justitie, 2012a; Van Mol, 2013). In 2012 geeft minister van Justitie Turtelboom in de kamer van Volksvertegenwoordigers aan dat er gesprekken tussen de FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid lopende zijn (Commissie voor de Justitie, 2012a; Van Mol, 2013). Tot op heden zijn er op dit vlak echter nog geen concrete stappen gezet (Van Mol, 2013). Op het niveau van DG EPI wordt de gezondheidszorg aangestuurd door de centrale dienst gezondheidszorg bij de gevangenissen (verder DGZG). DGZG is verantwoordelijk voor het beleid, de organisatie, de budgettering en het voorzien van gezondheidszorg binnen de Belgische gevangenissen (Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2007; Van Malderen, 2011; Van Mol, 2013). Door een gebrek aan middelen, een ingewikkelde beheersstructuur en geen controle op de kosten in de buitendiensten, is deze dienst geconfronteerd geweest met ernstige betalingsproblemen. Om deze problemen tegen te gaan, werd in 2012 een crisismanager aangesteld voor de sanering van deze dienst. Hij moet de budgettaire situatie uitklaren en de dienst stroomlijnen 6 (Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen, 2012). De Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen omschrijft de gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen als beschamend. Deze vaststelling wordt herhaaldelijk bevestigd door het CPT (Commissie voor de Justitie, 2012a; CPT, 2008). Eén van de grootste bedreigingen van de Belgische penitentiair gezondheidszorg is de chronische overbevolking, de daarbij horende stresserende situaties en de hogere kans op overbrengen van overdraagbare aandoeningen (Todts, 2009). 2.3.6.
Een Belgisch evidence-based gevangenisbeleid?
Het voeren van een evidence-based beleid in de Belgische gevangenissen zou betekenen dat er op wetenschappelijke manier onderzocht wordt hoe de gevangenissen georganiseerd en geoptimaliseerd zouden moeten worden, rekening houdend met de complexiteit van een penitentiaire context (Robert, 2011a). Een evidence-based strafuitvoeringsbeleid zou kunnen zorgen voor economische besparingen. Daarnaast schept het een beeld van een transparante besluitvorming en een meer legitieme en rechtvaardige strafrechtsbedeling. In België kunnen we echter niet spreken van een evidence-based beleid op het vlak van de strafuitvoering (Robert, 2011b; Vander Laenen et al., 2010).
6
Er zijn nog geen resultaten voorhanden die het werk van de crisismanager bij DGZG evalueren.
65
In België bestaat er weinig wetenschappelijk onderzoek over het gevangenisbeleid (Robert, 2011a) en het Belgisch penitentiair werkveld heeft geen wetenschappelijke evaluatiecultuur. Voor de opleiding van PBA’s pleit Stef Decoene om deze een meer evidence-based basis te geven omdat deze personeelsgroep een rol kan spelen bij gedragsverandering bij gedetineerden. Dit soort opleiding zou ook voorhanden moeten zijn voor de leden van de PSD en voor de directieleden van de Belgische gevangenissen (Decoene, 2011). Een evidence-based gevangenisbeleid in België installeren in de toekomst kan echter ook op ideologische kritiek rekenen. Zo vrezen tegenstanders dat het beleid in protocollen gieten, kan zorgen voor automatisering van de PBA’s, hulpverleners en directie waardoor zij hun werk routinematig zouden uitvoeren. Daarnaast is er de vrees dat de protocolisering kan leiden tot onvoldoende individualisatie tijdens de behandeling van gedetineerden (Decoene, 2011). 2.4.
Besluit
De Belgische gevangenissen vallen onder de bevoegdheid van DG EPI (Van Malderen, 2011). In theorie worden personen in voorlopige hechtenis opgesloten in arresthuizen en veroordeelden in strafhuizen. De overbevolkingsproblematiek leidt er toe dat de twee types in beide types gevangenissen verblijven (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013c; Snacken, 2001a). Het Masterplan 2000-2012-2016 van de Belgische regering streeft naar een humane detentie door het renoveren van oude strafinrichtingen, de uitbreiding van bestaande gebouwen en de bouw van nieuwe penitentiaire inrichtingen (Daems & Maes, 2013; Regie Der Gebouwen, 2014). De Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen is het onafhankelijk toezichtsorgaan voor de Belgische gevangenissen en houdt, samen met de commissies van toezicht, toezicht op de bejegening van gedetineerden (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011). De Belgische PBA’s worden geconfronteerd met de vraag naar ordehandhaving en moeten daarnaast ook meestreven naar de rehabilitatie van de gedetineerden (Goethals et al., 2008). De relatie tussen de PBA en de gedetineerden wordt bepaald door hun houding en verwachtingen tegenover elkaar (De Maere et al., 2000). Onder de Belgische PBA’s bestaan ook grote verschillen tussen de visie op de doelstellingen van het gevangeniswezen wat maakt dat zij hun werk soms verschillend uitoefenen (Snacken, 2005). De Belgische gevangenisdirectie draagt de verantwoordelijkheid om de orde te handhaven. Daarnaast is het 66
aan hen om zowel de belangen van de gedetineerden als het gevangenispersoneel mee op te nemen in hun beleid (Kennes, 2010). Het uitgestippelde beleid moet op een integrale manier geïmplementeerd worden op basis van communicatie en ondersteuning (Goethals et al., 2008; Snacken, 2005). De PSD voert haar adviserende taak uit in een penitentiaire context. Hun werkzaamheden worden beïnvloed door een wettelijk kader, de gevangenisarchitectuur en cultuur en de types delinquenten (Storme & Boelaert, 2012; Storme & Hermans, 2001). Het JWW zorgt er op een onafhankelijk wijze voor dat gedetineerden beroep kunnen doen op hulp- en dienstverlening (Nuyts et al., 2012; Steunpunt Algemeen Welzijnwerk, 2014a). De medische diensten ,die te kampen hebben met personeelsgebrek, staan in voor de penitentiaire gezondheidszorg (Van Mol, 2013). Het hoge prevalentiecijfer voor suïcide in de Belgische gevangenissen kent verschillende oorzaken. Zo worden de psychiatrische problemen van gedetineerden en geïnterneerden, het gebrek aan een zinvolle dagbesteding en de overbevolkingsproblematiek als mogelijke factoren aangehaald (Belgische Senaat, 2011). Om deze problematiek tegen te gaan wil het beleid streven naar een zinvolle dagbesteding, maximale tewerkstelling en een assessmentinstrument om psychiatrische problemen op te sporen. Het Masterplan 2000-2012-2016 moet de overbevolking tegen gaan (Belgische Senaat, 2011). Daarnaast moet er meer wetenschappelijk onderzoek verricht worden op preventief vlak om de prevalentie van zelfmoordgedachten en suïcidaal gedrag te onderzoeken. Deze wetenschappelijke kennis ontbreekt nog in de Belgische gevangenissen (Eenheid voor zelfmoordonderzoek, 2014). De overbevolkingsproblematiek in de Belgische gevangenissen zorgt voor moeilijke levensomstandigheden voor gedetineerden en een moeilijke werkomgeving voor het personeel (Maes, 2009). Om de overbevolking tegen te gaan heeft België er in het verleden voor geopteerd om korte vrijheidsstraffen niet uit te voeren, om de voorwaardelijke invrijheidsstelling bijna automatisch uit te voeren voor straffen onder drie jaar en om het gebruik van het elektronisch toezicht uit te breiden (Daems & Maes, 2013; Robert, 2011a). Het
Masterplan
2000-2012-2016
is
een
voorbeeld
van
het
verhogen
van
de
gevangeniscapaciteit om de overbevolking tegen te gaan (Van Poecke, 2009). Het Belgisch beleid inzake de overbevolking blijkt niet altijd onderbouwd te zijn (Desmedt & Van Loocke, 2013; Rekenhof, 2011) en wordt als een beleid met crisismaatregelen omschreven (Daems, 2009).
67
Het Belgisch gevangeniswezen wordt herhaaldelijk op de vingers getikt wegens de frequente stakingsacties (CPT, 2008). De stakingen raken de gedetineerden in hun fundamentele mensenrechten en zorgen voor spanningen tussen het gevangenispersoneel (Dantinne, 2011; Demyttenaere, 2002). Ook families, advocaten en politiediensten worden hierdoor getroffen (Van den Broeck & Thienpont, 2007). Het protocolakkoord dat tussen het penitentiair bewakingspersoneel en de FOD Justitie is afgesloten om de stakingen tegen te gaan, wordt niet als onverdeeld positief ervaren. De procedures worden niet gerespecteerd waardoor het protocol als een papieren tijger wordt omschreven (Merckx & Verbruggen, 2011). Geïnterneerden in de Belgische gevangenissen worden door de zorgequipe opgevangen (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Via een individueel behandelingsplan moet de zorgequipe ervoor zorgen dat de plaatsing van de geïnterneerde in een psychiatrische instelling of de re-integratie in de samenleving vergemakkelijkt wordt (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013a). De behandeling van geïnterneerden
in
de Belgische
gevangenissen wordt al jarenlang bekritiseerd (Boers et al., 2011). De psychiatrische zorg laat te wensen over en het zorgaanbod wordt als schrijnend ontoereikend omschreven (Commissie voor de Justitie, 2012a). Secties waarin geïnterneerden opgevangen worden hebben te kampen met een capaciteitsprobleem waardoor geïnterneerden nog te vaak gemengd worden onder de gewone gevangenispopulatie (Boers et al., 2011). Voor een oplossing voor het hoge aantal geïnterneerden in de Belgische gevangenissen wordt verwezen naar de bouw van de twee forensische psychiatrische centra in Gent en Antwerpen. Dit zijn ‘interneringsklinieken’ met een gesloten karakter en een gevangenisinfrastructuur (Heimans, 2007; Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). De gedetineerden in de Belgische gevangenissen hebben een verhoogde kans op gezondheidsproblemen (Todts, 2007, 2009). In principe genieten de gedetineerden in de Belgische gevangenissen van dezelfde gezondheidszorg als aanwezig in de samenleving. Deze zorg moet aangepast zijn aan de noden van de gedetineerden en aan de gevangenisomgeving ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Toch wordt de gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen als beschamend omschreven (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011) onder meer door het gebrek aan medisch personeel (Snacken, 2001a). België kan niet rekenen op een evidence-based strafuitvoeringsbeleid aangezien het gevangenisbeleid niet op basis van wetenschappelijk onderzoek wordt vormgegeven (Robert, 68
2011b) en het penitentiair werkveld geen wetenschappelijke evaluatiecultuur kent. Het invoeren van een evidence-based gevangenisbeleid kan ook op kritiek rekenen. Critici vrezen dat de protocolisering kan leiden tot automatsering van het werk en onvoldoende individualisatie tijdens de behandeling van gedetineerden (Decoene, 2011).
69
HOOFDSTUK 3: HET BELGISCH PENITENTIAIR DRUGSBELEID 3.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ten eerste de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen toegelicht. In de jaren ‘80 wordt duidelijk dat de Belgische gevangenissen te kampen hebben met een middelenproblematiek (Todts, 2007). Onderzoek doorheen de jaren leert ons dat 30% tot 33% van de gedetineerden illegale middelen gebruiken tijdens hun gevangenisstraf (Van Malderen, Pauwels, Walthoff-Borm, Gilbert, & Todts, 2010). Gedetineerden geven aan dat zij illegale middelen gebruiken om het gevangenisleven beter te baas te kunnen en de verveling tegen te gaan (De Clerck, 2010). Ten tweede worden drie beleidsdocumenten besproken die het penitentiair drugsbeleid mee vorm geven. De federale drugsnota introduceert het geïntegreerd en integraal drugsbeleid in België. Dit beleid bestaat uit een preventief en hulpverlenend luik met het repressief luik als ultimum remedium (Federale Regering, 2001). De Ministeriële Omzendbrief (verder MO) van 2006 geeft praktische richtlijnen mee voor het drugsbeleid in de Belgische gevangenissen en beschouwt harmreduction als een integraal deel van het penitentiair drugsbeleid (Todts, 2006). De Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie drugs7 (verder IMC) actualiseert de federale drugsnota en stelt dat het Belgisch penitentiair drugsbeleid moet streven naar een goede balans tussen alle pijlers (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). Ten derde wordt het Belgisch penitentiair drugsbeleid besproken. Dit drugsbeleid moet in de eerste plaats het normaliseringsbeginsel volgen en is een gezondheidsbeleid (Van Malderen et al., 2010). De directeur-generaal van DG EPI en het hoofd van DGZG zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van dit drugsbeleid. Twee regionale drugcoördinatoren worden in 2001 aangesteld om dit Belgisch penitentiair drugsbeleid te ondersteunen uit te bouwen (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Van Malderen, 2011). Ten laatste worden de componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid besproken. Elke pijler wordt opgedeeld in ‘component’ en ‘evaluatie van het aanbod’. Het preventief luik moet
7
De Interministeriële Conferentie Drugs is een orgaan dat minstens éénmaal per jaar vergadert. De vergadering wordt voorgezeten door de minister van Volksgezondheid (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010).
70
ervoor zorgen dat gedetineerden onderricht worden over risicogedrag bij hun druggebruik (Van Mol, 2013). Het luik harmreduction moet ervoor zorgen dat er materiaal voorhanden is waarmee gedetineerden het risico op de transmissie op overdraagbare aandoeningen en hun risicogedrag bij druggebruik kunnen verminderen (Todts, 2006). Het luik hulpverlening geeft de verschillende drughulpverleningsvormen in de Belgische gevangenissen weer. De laatste pijler, sanctionering en controle, maakt duidelijk dat het moeilijk blijft om illegale middelen uit de gevangenissen te houden (De Maere et al., 2000). 3.2.
De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen
In de jaren ‘80 van de vorige eeuw wordt duidelijk dat er een middelenproblematiek heerst in de Belgische gevangenissen (Todts, 2007). Daarenboven overlijdt in 1985 een gedetineerde aan AIDS. Onderzoeken die daarop volgen, maken duidelijk dat het aantal intraveneus injecterende druggebruikers hoog ligt, waarmee blijkt dat de drugproblematiek veel groter is dan oorspronkelijk gedacht (Todts, 2007, 2009). De aanwezigheid van illegale drugs is sinds de jaren ‘80 een realiteit in de Belgische penitentiaire instellingen (Federale Regering, 2001; Vander Laenen, De Ruyver, Christiaens, & Lievens, 2011; Vander Laenen & Favril, 2013). 60% tot 66% van de gedetineerden in de Belgische gevangenissen heeft ooit illegale drugs gebruikt. Een derde van de gedetineerden gebruikt een verboden middel tijdens de detentie (Commissie voor de Justitie, 2012b; De Clerck, 2010; Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Todts, 2009; Van Malderen, 2013; Van Malderen et al., 2010; Vander Laenen & Favril, 2013). Wanneer gekeken wordt naar de gebruikte illegale middelen, staat cannabis eerst op de lijst. Daarna komen heroïne en illegaal medicatiegebruik. Heroïne is een drug waarmee vaak voor de eerste keer geëxperimenteerd wordt binnen de gevangenis (Todts, 2009; Van Malderen, 2013; Van Malderen et al., 2010). Als verklaring voor het druggebruik in de Belgische gevangenissen, geven de gedetineerden aan dat zij gebruiken om de tijd te verdrijven, verveling tegen te gaan en de realiteit te vergeten (De Clerck, 2010; De Maere et al., 2000; Todts, 2007, 2009; Van Malderen et al., 2010). Het is een manier om het gevangenisleven beter te baas te kunnen (De Maere et al., 2000; Demyttenaere, 2002). Het
dagelijks
functioneren
van
de
Belgische
penitentiaire
instellingen,
het
samenlevingsklimaat alsook de relaties tussen de gedetineerden en het personeel worden 71
beïnvloed door de drugproblematiek (De Clerck, 2010; Snacken, 2001a; Todts, 2009; Van Malderen, 2013). De hoge concentratie van individuen met een middelenproblematiek zorgt onder meer voor een circuit van illegale handel en geweld (Federale Regering, 2001; Snacken, 2001a; Van Malderen, 2013; Van Malderen et al., 2010). 3.3.
Beleidsdocumenten en het penitentiair drugsbeleid
3.3.1.
Federale drugsnota 2001
In 1997 brengt de parlementaire werkgroep drugs haar aanbevelingen uit (De Ruyver, 2007; Vander Laenen et al., 2011). Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op verschillende (inter)nationale beleidsdocumenten waarbij zij trachten alle aspecten van het drugsfenomeen in kaart brengen. Voor het eerst erkent de Belgische overheid het multidisciplinaire en complexe van een drugproblematiek (Devroe & Van de Velde, 2005; Federale Regering, 2001; Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010; Tieberghien, 2014). Uit de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep drugs vloeit de Federale Drugsnota van 2001. Dit is een beleidsdocument waarin de Belgische federale regering haar visie en beleidslijnen over de drugsproblematiek uit de doeken doet (Dienst voor het Strafrechtelijk beleid; Tieberghien, 2014; Vander Laenen et al., 2011). De federale drugsnota van 2001 is een uniek document aangezien de Belgische regering voor de eerste maal een allesomvattend antwoord aanreikt voor het complexe drugsvraagstuk (De Ruyver, 2007). De federale drugsnota legt de basis voor de introductie van een integraal en geïntegreerd drugsbeleid in België. De federale regering kiest hierbij voor een normaliseringsbeleid waarbij de drugsproblematiek beschouwd wordt als een probleem van volksgezondheid. De louter strafrechtelijke aanpak van de drugsproblematiek wordt verlaten. Het zijn de componenten preventie en hulpverlening die prioritair zijn, terwijl repressie maar een laatste redmiddel mag vormen (De Ruyver et al., 2008; Devroe & Van de Velde, 2005; Dienst voor het Strafrechtelijk beleid; Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010; Van Malderen et al., 2010). Op vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid stelt de drugsnota dat er een beleid moet ontwikkeld worden dat helpt voorkomen dat gedetineerden in de gevangenis drugs gaan gebruiken. Het beleid moet er ook voor zorgen dat er een mogelijkheid bestaat tot het voorzien van substitutiebehandelingen (Federale Regering, 2001; Gemeenschappelijke 72
verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). De aanpak van de drugsproblematiek in de Belgische gevangenissen moet gericht zijn op het begeleiden van de gebruiker, maar er zullen ook maatregelen genomen worden om het binnenbrengen van de drugs tegen te gaan. Een gedetineerde moet tijdens zijn detentie beroep kunnen doen op kwaliteitsvolle zorgverlening, evenwaardig aan deze van de samenleving. Ook moet er in de gevangenissen een preventief drugsbeleid ontwikkeld worden. Het personeel moet ook betrokken worden via bijscholingen rond de preventie van druggebruik en het beperken van de schadelijke consequenties hiervan. Het nieuw penitentiair drugsbeleid dat in de federale drugsnota wordt uitgeschreven, wordt ondersteund met een ruim budget (Federale Regering, 2001). In 2014 is het duidelijk dat niet alle intenties uit de federale drugsnota geïmplementeerd zijn. Zo wordt er niet voorkomen dat Belgische gedetineerden drugs gaan gebruiken en het begeleiden van gedetineerden staat nog niet op punt (Van Malderen, 2013; Van Malderen et al., 2010). Daarnaast ontbreekt de gelijkwaardige zorgverlening (Van Mol, 2013). 3.3.2.
Ministeriele omzendbrief 2006
De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen wordt door de MO van 2006 opnieuw onder de aandacht gebracht. Met deze ministeriële omzendbrief geeft de minister van Justitie praktische richtlijnen mee aan ambtenaren over de drugsproblematiek in de Belgische penitentiaire instellingen (Todts, 2006). Het penitentiair drugsbeleid moet vertaald worden naar maatregelen die als doelstelling hebben zowel het aanbod als de vraag naar drugs in de gevangenis te beperken (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Vander Laenen & Favril, 2013). Het is te vermijden dat gedetineerden in de gevangenis druggebruik starten of overschakelen naar meer schadelijke vormen van gebruik. Dit wil het beleid voorkomen door de circulatie van drugs tegen te gaan en een meer zinvolle tijdsbesteding te voorzien om zo de verveling en de vraag naar drugs te verminderen (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De minister van Justitie pleit er in deze MO voor dat de gedetineerde druggebruiker over dezelfde kwaliteit van hulpverlening kan beschikken als druggebruikers in de samenleving (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Todts, 2006). Daarnaast wijst de omzendbrief
ook op de overlast en het verminderen van de
levenskwaliteit van de detentie door het drugsprobleem (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Todts, 2006). 73
Drugsproblemen moeten preventief opgespoord worden, schadebeperking wordt als een integraal onderdeel van het penitentiair drugsbeleid beschouwd, de hulpverlening moet uitgebouwd worden en de strijd tegen de aanbodszijde wordt gecoördineerd samen met de politie en parketten (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Todts, 2006). De MO wijst erop dat de inspanningen die gevangenissen leveren om de drugsproblematiek aan te pakken, nauw moeten aansluiten bij de inspanningen die in de maatschappij geleverd worden. Deze doelstelling bereiken is niet enkel de verantwoordelijkheid van DG EPI, maar ook van de gemeenschappen en gewesten. Er wordt gepleit voor een harmonieus overleg tussen de verschillende partners (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). 3.3.3.
Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs
De Gemeenschappelijke verklaring van Interministeriële Conferentie Drugs van 2010 herneemt en actualiseert de beleidslijnen ingeschreven in de federale drugsnota (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). Het IMC geeft aan dat het penitentiair drugsbeleid streeft naar “een goede balans tussen preventie en voorlichting, een efficiënte controle, een professionele ondersteuning en begeleiding en een gepaste sanctionering bij misbruik, zowel ten aanzien van de gedetineerden als van de bezoekers”.- p.28 (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). 3.4.
Het Belgisch penitentiair drugsbeleid
Zoals hierboven wordt aangegeven, wordt de basis van het Belgisch drugsbeleid gelegd in 2001 in de federale drugsnota. Dit drugsbeleid wordt opnieuw bevestigd door de Interministeriële conferentie drugs in 2010. Het penitentiair drugsbeleid is gestoeld op deze beleidsdocumenten en bestaat bijgevolg uit een pijler preventie, schadebeperking, hulpverlening en controle (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Van Malderen, 2011; Vander Laenen, 2007). De MO Drugs van 2006 benadrukt formeel het belang van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid in de Belgische gevangenissen (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Todts, 2006; Vander Laenen & Favril, 2013).
74
Het penitentiair drugsbeleid volgt het normaliseringsbeginsel en moet in de eerste plaats een gezondheidsbeleid zijn. Daarnaast is dit drugsbeleid geïntegreerd en integraal (De Ruyver et al., 2008; Dienst voor het Strafrechtelijk beleid; Van Malderen et al., 2010). Het Belgisch penitentiair drugsbeleid moet rekening houden met verschillende persoonlijke en contextuele factoren die invloed hebben op het druggebruik van de gedetineerden. Daarnaast moet er ook met verschillende sectoren worden samengewerkt (De Ruyver et al., 2008). De minister van Justitie is bevoegd voor het penitentiair drugsbeleid. De centrale stuurgroep drugs coördineert het drugsbeleid van DG EPI. De directeur- generaal van DG EPI en het hoofd van DGZG zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het penitentiair drugsbeleid in de Belgische gevangenissen (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Van Malderen, 2011; Van Malderen et al., 2010). De lokale stuurgroepen die in elke gevangenis zijn opgericht, werken mee aan dit drugsbeleid (De Ruyver et al., 2008; Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). Deze stuurgroepen moeten zorgen voor de installatie van een degelijk penitentiair drugsbeleid in alle Belgische gevangenissen (De Ruyver et al., 2008). In 2001 worden ook 2 regionale drugscoördinatoren aangesteld die instaan om de ontwikkeling van het Belgisch penitentiair drugsbeleid te ondersteunen (Vander Laenen et al., 2011). In 2009 worden deze functies ondersteund door een budgettaire injectie (Van Malderen, 2011). De regionale drugscoördinatoren moeten het penitentiair drugsbeleid vorm geven en aansturen op basis van een evidence-based aanpak (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Van Malderen et al., 2010). In 2014 blijkt deze functie nog te bestaan, maar beide drugcoördinatoren combineren de functie met die van gevangenisdirecteur (Vander Laenen & Favril, 2013). In 2009 stelt de FOD Justitie een budget ter beschikking om het penitentiair drugsbeleid af te stemmen op het drugsbeleid in de samenleving, en dit beleid te vertalen naar concrete initiatieven. Deze initiatieven bevinden zich op het vlak van preventie, hulpverlening, harmreduction en controle. Het werken rond de drugproblematiek in de gevangenissen vraagt immers naar multidisciplinaire initiatieven. Dit drugsbeleid zou moeten gestoeld zijn op wetenschappelijke objectieve vaststellingen en moet zo veel mogelijk evidence-based zijn (Van Malderen, 2011, 2013; Van Malderen et al., 2010). 75
Anno 2014 blijkt het penitentiair drugsbeleid in de Belgische gevangenissen onder druk te staan. Het besparingsklimaat waaraan de Belgische staat onderhevig is, spaart ook het drugsbeleid in de gevangenissen niet. De besparingen treffen vooral de hulpverlening. Dit is niet enkel de hulpverlening voor druggebruikers, maar ook voor gedetineerden met een andere problematiek (Vander Laenen & Favril, 2013). Dit zorgt ervoor dat de budgettaire ondersteuning die in de federale drugsnota ingeschreven staat (Federale Regering, 2001) niet meer aanwezig is. 3.5.
Componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid
3.5.1.
Preventie
3.5.1.1.
Component
De Basiswet stelt dat de gezondheidsdiensten in de in de Belgische gevangenissen rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de gezondheidspreventie, en dus ook de drugpreventie ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). De MO van 2006 vermeldt dat er, in de Belgische gevangenissen, een uitgebreid bestand aan informatiemateriaal over drugpreventie en druggerelateerde aandoeningen moet bestaan, waarbij deze informatie op een actieve manier aan de gedetineerden aangeboden dient te worden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De grote correlatie tussen druggebruik en besmettelijke ziekten in de Belgische gevangenissen zorgt ervoor dat er veel aandacht moet besteed worden aan het geven van informatie over de preventie van HIV, seksueel overdraagbare aandoeningen, het delen van injectiemateriaal en de opsporing van druggerelateerde aandoeningen. Daarbij moet er ook aandacht besteed worden aan het belang van vaccinaties en het vermijden van risicogedrag bij druggebruik (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Minister van Volksgezondheid, 2013). Drugpreventie in de gevangenis moet zowel gericht zijn naar het personeel als de gedetineerden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Voor het gevangenispersoneel wordt in de MO 2006 het
preventief opleidingsaanbod uitgebreid
(Vander Laenen et al., 2011). Het Belgisch gevangenispersoneel wordt aan een opleiding onderworpen die handelt over preventieve maatregelen bij druggebruik, het penitentiair drugsbeleid, risicogedrag en de gedragingen van druggebruikers. Die opleidingen moeten 76
misvattingen over het complexe drugsfenomeen bij het gevangenispersoneel nuanceren (Van Malderen, 2011). 3.5.1.2.
Evaluatie van het aanbod
In België zou het verblijf van gedetineerden in de gevangenis aangegrepen moeten worden om hen vertrouwd te maken met drugpreventie (Van Mol, 2013). Informatiecampagnes in de Belgische gevangenissen met aandacht voor drugs en de bijhorende risico’s zijn meer dan aangewezen, aangezien uit bevragingen blijkt dat gedetineerden zich vaak niet bewust zijn van de gezondheidsrisico’s verbonden aan hun druggebruik (Van Malderen et al., 2010). In 2000 geven De Maere en zijn collega’s aan dat educatief preventiemateriaal en informatiebrochures over druggebruik weinig of niet aanwezig zijn in de Belgische gevangenissen en dat gezondheidsvoorlichting afwezig is (De Maere et al., 2000). In de Belgische gevangenissen zouden flyers, brochures en posters aanwezig moeten zijn die gedetineerden preventief informeren over druggebruik en druggerelateerde aandoeningen (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Van Malderen, 2011). In de Waalse gevangenissen wordt in 2009 een boekje verspreid waarin preventieve maatregelen om druggerelateerde gezondheidsproblemen en risicogedrag te verminderen aan de gedetineerden worden aangereikt . In de Vlaamse gevangenissen werd dit boekje in 2011 beschikbaar (Van Malderen, 2011). De Nederlandstalige titel van dit boekje luidt “Gezondheid in de gevangenis: Je leven sturen, ook binnen de muren !”(Dienst gezondheidzorg bij de gevangenissen & Modus Vivendi, 2010). Uit onderzoek in 2013 blijkt echter dat de Belgisch gedetineerden nog altijd niet veel in contact komen met preventieve initiatieven (Vander Laenen & Favril, 2013). 3.5.2.
Harmreduction
3.5.2.1.
Component
Schadebeperking (of harmreduction) wordt als een volwaardig onderdeel van een penitentiair drugsbeleid beschouwd sinds de MO van 2006 (Todts, 2006). De vaststelling dat er risicogedrag gesteld wordt in de Belgische gevangenissen is niet te verwaarlozen (Van Malderen, 2011). Volgens de MO van 2006 worden gedetineerden condooms en bleekwatertabletten als schadebeperkende maatregel aangeboden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en 77
maatregelen, 2006; Todts, 2006). Ook preventieve initiatieven, zoals educatie en onderricht over drugs aan de gedetineerden, kunnen als schadebeperkende maatregelen beschouwd worden (Van Malderen et al., 2010). 3.5.2.2.
Evaluatie van het aanbod
Gedetineerden kunnen een beroep doen op bleekwatertabletten om hun spuiten te reinigen als vorm van schadebeperking (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Todts, 2006; Van Mol, 2013). De praktijk leert dat dit bleekmiddel via de kantinelijst kan besteld worden, wat de anonimiteit niet ten goede komt (Van Malderen, 2011). Gedetineerden ontsmetten hun naalden vooral met kokend water, alcohol of bleekmiddel (Van Malderen et al., 2010). Daarnaast moeten er ook condooms ter beschikking gesteld worden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Minister van Volksgezondheid, 2013; Todts, 2006; Van Mol, 2013). Gedetineerden in de Belgische gevangenissen geven aan dat zij vaak niet van dit aanbod op de hoogte zijn (Van Malderen, 2011; Van Malderen et al., 2010). Daarom wordt er gepleit om, op een discrete plaats in alle Belgische gevangenissen, condoomautomaten ter beschikking te stellen. Zo kunnen gedetineerden hier anoniem gebruik van maken (Van Malderen et al., 2010). Tot op heden zijn, in de Belgische gevangenissen, geen spuitenruilprogramma’s geïmplementeerd terwijl deze programma’s wel aanwezig zijn in de samenleving (Todts, 2009; Van Malderen, 2011) 3.5.3.
Hulpverlening
3.5.3.1.
Component
De toename van het aantal druggebruikers in de Belgische gevangenissen in de jaren ’80 zorgt voor het besef dat de drughulpverlening voor gedetineerden voor verbetering vatbaar is (De Maere et al., 2000; Todts, 2009). In 2005 stelt de Basiswet dat de gedetineerde recht heeft op gelijkwaardige gezondheidszorg ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Dit normaliseringbeginsel wordt opnieuw herhaald in de MO van 2006 (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Vander Laenen & Favril, 2013).
78
Wanneer een gedetineerde ontwent van een psychotroop middel moet hij zowel medisch als psychosociaal ondersteund worden door de drughulpverlening (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006; Vander Laenen et al., 2013). De lokale stuurgroep drugs moet er bijgevolg voor zorgen dat er beroep wordt gedaan op externe drughulpverleningsorganisaties (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De MO van 2006 geeft aan dat de overgang van een gedetineerde naar de samenleving goed opgevolgd moet worden en dat de gedetineerde geïnformeerd moet worden over de diensten waarop hij beroep kan doen voor zijn middelenverslaving (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Die doorstroom moet ervoor zorgen dat een gedetineerde een aangepast drughulpverleningsprogramma kan volgen buiten de gevangenismuren (De Ruyver et al., 2008). In de component hulpverlening worden vijf drughulpverleningsprogramma’s besproken die voorhanden zijn in de Belgische gevangenissen. 1.
Het centraal aanmeldingspunt
Het centraal aanmeldingspunt (verder CAP) is een externe dienst die binnen de gevangenismuren intakegesprekken voert met gedetineerden om hen na de vrijlating te verwijzen naar externe drughulpverlenersorganisaties (De Clerck, 2010; De Ruyver et al., 2008). De doelstelling van het CAP is gedetineerden te informeren over bestaande drughulpverleningsmethoden (Vanthuyne, 2012). 2.
B.Leave
Het B.Leave project in de gevangenis van Ruiselede is een langdurig, therapeutisch programma voor druggebruikers dat goede resultaten boekt (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Vander Laenen et al., 2011). 3.
Drugvrije afdeling
In het penitentiair complex van Brugge wordt in 2009 de drugvrije afdeling (verder DVA) opgestart. Een initiatief om gedetineerden die zich willen distantiëren van het drugmilieu op te volgen en drughulpverlening aan te bieden (Van Malderen, 2011).
79
4.
Kortdurend Drugprogramma
Het kortdurend drugprogramma (verder KDP) is een vorm van drughulpverlening die gebaseerd
is
op
een
cognitief-behaviouristisch
programma.
Het
is
een
drughulpverleningsprogramma voor gedetineerden die nog niet klaar zijn voor een drugvrije afdeling. Deze doelgroep heeft wel al de wens geuit om te stoppen met hun middelengebruik (Van Malderen, 2011). 5.
Substitutiebehandeling
De meest gebruikte vorm van drughulpverlening binnen de Belgische gevangenissen is de substitutiebehandeling voor opiaatafhankelijken. Het opstarten van substitutiebehandelingen in de Belgische gevangenissen wordt als een overwinning beschouwd (Todts, 2009). 3.5.3.2.
Evaluatie van het aanbod
In de loop der jaren is de druggebruikende gedetineerde meer en meer een patiënt geworden die een behandeling nodig heeft, terwijl hij vroeger gestigmatiseerd werd binnen de gevangenismuren (Todts, 2007). Het is echter de interne begeleiding binnen de gevangenis waar nog veel aan schort (Demyttenaere, 2002; Vander Laenen et al., 2010; Vandevelde, Palmans, Broeckaert, Rousseau, & Vanderstraeten, 2006). In 2008 geven Brice De Ruyver en zijn collega’s aan dat de samenwerking tussen externe drughulpverleningsorganisaties en de gevangenissen te beperkt is. Er is een gebrek aan budget, een gebrekkige doorverwijzing en een te lange wachttijd (De Ruyver et al., 2008). Deze vaststelling wordt in 2011 (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011) en 2013 opnieuw bevestigd (Vander Laenen & Favril, 2013). In de Belgische gevangenissen bestaan er geen geïnstitutionaliseerde programma’s voor druggebruikers die verschillende levenssferen bestrijken voor druggebruikers. Deze programma’s bestaan wel, maar gefragmenteerd over gevangenissen (Van Malderen, 2011). Daarnaast is het gebrek aan medisch personeel een groot probleem in de Belgische gevangenissen,
waardoor
de
implementatie
van
verschillende
drughulpverleningsprogramma’s uitgesteld wordt (Demyttenaere, 2002; Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Van Mol, 2013). Zo evenaart de drughulpverlening in de gevangenis niet de drughulpverlening die in de samenleving aanwezig is (Demyttenaere, 2002; Van Mol, 2013) en wordt deze doelstelling van de federale drugsnota van 2001 niet 80
bereikt. De overheidsuitgaven voor drughulpverlening in de Belgische gevangenissen zijn beperkt. Dit is opmerkelijk, gezien de grote mate van druggebruik in de gevangenissen (Van Malderen et al., 2010; Vander Laenen et al., 2011). Hieronder worden de vijf drughulpverleningsprogramma’s geëvalueerd. 1.
CAP
De Ruyver en zijn collega’s geven in 2008 aan dat nog niet in alle Belgische gevangenissen CAP’s zijn geïnstalleerd, terwijl op dat moment het CAP al als een sterk initiatief wordt beschouwd omdat alle aanvragen van gedetineerden gestructureerd worden en verschillende hulpverleningsorganisaties betrokken worden (De Ruyver et al., 2008). In 2013 blijkt echter dat het CAP te kampen heeft met lange wachttijden om gesprek te mogen gaan (Vander Laenen & Favril, 2013). 2.
B.Leave
Het B.Leave programma in de gevangenis van Ruiselede boekt goede resultaten (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010; Todts, 2007, 2009). 3.
DVA
De DVA wordt als een positief iets ervaren maar verdere uitbreiding ervan is niet evident (Van Malderen et al., 2010). De overbevolking die heerst en de 19e eeuwse infrastructuur van veel gevangenissen zorgt ervoor dat het niet makkelijk is om secties vrij te maken om nieuwe DVA’s op te starten (Commissie voor de Justitie, 2012b). 4.
KDP
Dit KDP wordt in sommige Belgische gevangenissen kleinschalig opgezet, maar de uitvoering ervan is ook afhankelijk van het personeel dat zich hiervoor engageert. Er wordt gepleit voor verdere uitbreiding van dit drughulpverlenend programma in verscheidene Belgisch gevangenissen (Van Malderen, 2011; Van Malderen et al., 2010). 5.
Substitutiebehandeling
Substitutiebehandelingen in de Belgisch gevangenissen worden vooral uitgevoerd met methadon en buprenorfine. Een substitutiebehandeling kan zowel een onderhoudsbehandeling 81
als een afbouwbehandeling zijn. Een behandeling kan ook opgestart worden. In 2010 is de verdeling tussen een onderhouds- of afbouwbehandeling 60%- 40% en blijkt de opstart binnen de Belgische gevangenissen eerder uitzonderlijk te zijn (Van Malderen et al., 2010). De medicinale behandeling voor opiaatverslaafden is geïmplementeerd in lijn met de federale drugsnota (Federale Regering, 2001). Een pijnpunt in detentie is dat de substitutiebehandeling niet of te weinig gecombineerd wordt met psychosociale begeleiding. De broodnodige koppeling tussen substitutie en behandeling ontbreekt (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011; Todts, 2007; Van Malderen et al., 2010; Vander Laenen et al., 2013). Daarnaast blijft het gebrek aan medisch personeel een pijnpunt waardoor niet aan alle gedetineerden een substitutiebehandeling kan aangeboden worden (Van Malderen, 2011; Vander Laenen et al., 2013). Een derde pijnpunt is het dat het vooral de onderhoudsbehandelingen zijn die problematisch zijn. Deze worden nog te weinig opgestart in de Belgische gevangenissen, waardoor de gelijkwaardigheid van zorg niet bereikt wordt (Vander Laenen et al., 2013). Reeds in 2000 wordt aangehaald dat de continuïteit van de zorgverstrekking bij zowel de aankomst in de gevangenis, als na een transfer of na de vrijlating problematisch is (De Maere et al., 2000). Dit is ook het geval bij de substitutiebehandelingen in de Belgische gevangenissen. Men kan de continuïteit in de samenleving niet garanderen (Van Malderen, 2011). 3.5.4.
Sanctionering en controle
3.5.4.1.
Component
In de Belgische gevangenissen is elke vorm van illegaal drugbezit strafbaar (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Wanneer een gedetineerde of bezoeker wordt betrapt met een substantie, waarvan het personeel vermoedt dat het drugs zijn, moet deze substantie in beslag worden genomen en moet er melding worden gemaakt aan de directie en de Procureur des Konings (Commissie voor de Justitie, 2012b; Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Slechts in geval van een gegrond vermoeden mogen personeelsleden gecontroleerd worden door een bevoegde politionele overheid. Bij aantreffen van drugs zal de Procureur des Konings ingelicht worden en wordt het personeelslid de toegang tot de inrichting ontzegd (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006).
82
Op het vlak van controle kunnen zowel personen, gedetineerden en bezoekers als lokalen onderzocht worden met detectieapparatuur en/of drughonden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). In 2013 maakt de minister van Justitie bekend dat de Belgische gevangenissen maandelijks controles met drughonden zullen krijgen in plaats van enkele keren per jaar (JDH, 2013; Vander Laenen & Favril, 2013). In de MO van 2006 wordt gesteld dat de gevangenisautoriteiten op een meer gestructureerde manier zullen samenwerken met de politie en de parketten om zo onder meer een geüniformeerd vervolgingsbeleid op poten te zetten op vlak van drugsbezit in de Belgische gevangenissen (Todts, 2006; Van Malderen et al., 2010). Wanneer blijkt dat drugbezit bij een gedetineerde het gevolg is van problematisch gebruik, moet de betrokken gedetineerde naar de drughulpverlening doorverwezen worden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). 3.5.4.2.
Evaluatie van het aanbod
Drugs buiten de gevangenismuren houden is een utopie. Drugs circuleren nu eenmaal in de maatschappij en blijven hun weg naar de gevangenis vinden. De bestrijding van de drughandel blijkt echter enorm moeilijk te zijn aangezien drugs op alle mogelijk manieren de instelling kunnen binnengesmokkeld worden (De Maere et al., 2000). Uit onderzoek van Favril en Vander Laenen uit 2013 blijkt dat de doorverwijzing voor betrapte gedetineerden nog niet op punt staat (Vander Laenen & Favril, 2013). 3.6.
Besluit
De drugproblematiek die sinds de jaren ’80 in de Belgische gevangenissen speelt (Todts, 2007), is nog altijd actueel. Cijfers van 2010 wijzen uit dat 30 tot 33 procent van de gedetineerden illegale middelen gebruikt tijdens de detentie (Van Malderen et al., 2010). Het dagelijks functioneren van de gevangenissen alsook het samenlevingsklimaat worden door deze drugproblematiek beïnvloed (Snacken, 2001a). De federale drugsnota schrijft een geïntegreerd en integraal drugsbeleid uit voor België. Het beleid moet ervoor zorgen dat gedetineerden niet starten met druggebruik, ze moeten toegang krijgen tot substitutiebehandelingen, er dient een preventief beleid opgezet te worden en een gedetineerde moet beroep kunnen doen op een kwaliteitsvolle zorgverlening (Federale Regering, 2001). Dertien jaar later blijkt dat nog niet alle initiatieven van deze federale 83
drugnota in de gevangenissen zijn geïmplementeerd. Zo zijn er nog altijd druggebruikende gedetineerden, de drugbegeleiding staat nog niet op punt (Van Malderen, 2011) en de gelijkwaardigheid van zorg wordt nog niet bereikt (Van Mol, 2013). De MO van 2006 brengt de penitentiaire drugproblematiek opnieuw onder de aandacht (Vander Laenen & Favril, 2013) en geeft het gevangeniswezen praktische richtlijnen mee (Todts, 2006). Het penitentiair drugsbeleid moet drugproblemen preventief opsporen, de hulpverlening uitbouwen, de strijd tegen de aanbodzijde coördineren en schadebeperking een integraal onderdeel van het beleid maken (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële conferentie drugs geeft aan dat het Belgisch penitentiair drugsbeleid streeft naar een goede balans tussen alle pijlers van het penitentiair drugsbeleid (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). De basis van het geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid wordt gelegd in de federale drugsnota (Federale Regering, 2001). De uitwerking van het Belgisch penitentiair drugsbeleid ligt in handen van de minister van Justitie, de centrale stuurgroep drugs, het hoofd van DGZG en bij de lokale stuurgroepen in de gevangenis (Van Malderen, 2011). In 2001 worden twee regionale drugcoördinatoren aangesteld die de verantwoordelijkheid dragen om de ontwikkelingen van het Belgisch penitentiair drugsbeleid te coördineren (Vander Laenen et al., 2011). In 2009 stelt de FOD Justitie een budget ter beschikking om deze functie verder uit te bouwen naar concretere multidisciplinaire initiatieven op basis van een evidence-based beleid (Van Malderen, 2011). Anno 2014 bestaat deze functie formeel nog, maar beide regionaal drugcoördinatoren zijn gevangenisdirecteur geworden (Vander Laenen & Favril, 2013). In het derde hoofdstuk worden de vier componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid toegelicht. Het preventieve luik geeft aan dat het verblijf van gedetineerden moet aangegrepen worden om hen vertrouwd te maken met drugpreventie (Van Mol, 1995, 2013). Informatiecampagnes, zowel gericht naar de gedetineerden als het personeel, moeten streven naar bewustwording rond druggebruik (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Uit de evaluatie van het aanbod blijkt echter dat de preventieve
84
informatiebrochures en het educatief materiaal in de Belgische gevangenissen geheel of gedeeltelijk aanwezig zijn (Vander Laenen & Favril, 2013). Het schadebeperkend luik is een integraal onderdeel van het Belgisch penitentiair drugsbeleid sinds 2006 (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De MO van 2006 geeft aan dat in de Belgische gevangenissen bleekwatertabletten en condooms als schadebeperkende maatregel worden aangeboden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Zowel de condooms als de bleekwatertabletten worden via kantinelijsten ter beschikking gesteld wat de anonimiteit niet ten goede komt (Van Malderen, 2011). Daarenboven weten gedetineerden vaak niet van dit aanbod aan condooms (Van Malderen et al., 2010). Er bestaan geen spuitenruilprogramma’s in de Belgische gevangenissen, hoewel dit een harmreductionmaatregel is die wel in de samenleving wordt aangeboden (Todts, 2009). De drughulpverlening in de Belgische gevangenissen kampt met een gebrek aan budget, een gebrekkige doorverwijzing en een te lange wachttijd (De Ruyver et al., 2008). De drughulpverlening bestaat vooral uit een medicamenteuze of substitutiebehandeling waarbij de
psychosociale
begeleiding
substitutiebehandeling
is
de
ontbreekt meest
(Vander
gebruikte
vorm
Laenen van
et
al.,
2013).
De
drughulpverlening.
De
substitutiebehandelingen zijn echter niet voorhanden voor alle gedetineerden waardoor de gelijkwaardigheid van zorg niet bereikt wordt (Todts, 2009). Daarnaast is het gebrek aan geïnstitutionaliseerde programma’s voor druggebruikers (Van Malderen, 2011) en het gebrek aan medisch personeel (Demyttenaere, 2002) een probleem. De laatste pijler, sanctionering en controle, streeft naar de vermindering van het drugaanbod in de Belgisch gevangenissen (De Clerck, 2010). Gedetineerden, bezoekers, lokalen en personeel kunnen onderzocht worden met detectieapparatuur en/of drughonden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). In deze pijler wordt duidelijk dat drugs buiten de gevangenismuren houden een utopie is (De Maere et al., 2000). Daarnaast staat na een drugvondst de doorverwijzing van een gedetineerde naar de drughulpverlening nog niet op punt (Van Mol, 2013).
85
HOOFDSTUK 4: RESULTATEN INTERVIEWS In dit vierde hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen semi-gestructureerde interviews verwerkt. De geïnterviewde sleutelfiguren geven in dit hoofdstuk weer wat zij denken over de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen, het Belgisch penitentiair drugsbeleid en de componenten van dit penitentiair drugsbeleid. In bijlage kan de topiclijst van de interviews geraadpleegd worden. 4.1.
De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen.
Wanneer de respondenten gevraagd wordt naar de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen brengt één respondent aan dat deze problematiek al aan de orde was in de jaren ’80 maar de drugproblematiek wordt op dat moment al jaren ontkend op het penitentiair terrein (R2, 2014). Drie respondenten beschouwen de drugproblematiek in 2014 als gelijkaardig met de afgelopen jaren (R1, 2014; R3, 2014; R6, 2014). Eén respondent bemerkt dat het probleem nog even groot is als de voorgaande jaren maar dat er veel minder over gecommuniceerd wordt waardoor de problematiek lager op de prioriteitenlijst staat (R2, 2014). 4.2.
Beleidsdocumenten en het penitentiair drugsbeleid
4.2.1.
Federale drugsnota
Wanneer de respondenten bevraagd worden over de oorzaken van de aandacht voor het penitentiair drugsbeleid in deze federale drugsnota, halen zij verschillende redenen aan. De verhoogde aandacht kwam volgens twee respondenten door de werkzaamheden van de parlementaire werkgroep drugs wiens aanbevelingen logischerwijs in de federale drugsnota werden opgenomen en daarnaast door de stijging van het aantal gedetineerden met een aidsproblematiek in de Belgische gevangenissen waardoor de gevangenisdirecties naar een beleid vroegen (R1, 2014; R2, 2014). Een andere geïnterviewde brengt aan dat internationale aanbevelingen op het vlak van de gezondheidszorg in gevangenissen op dat moment door België werden overgenomen in haar gevangenissen (R6, 2014). Door twee personen wordt naar voor gebracht dat de federale drugsnota niet als broodnodig beschouwd wordt om een visie op Belgisch penitentiair drugsbeleid te ontwikkelen, maar de nota creëert wel mogelijkheden, aangezien er een budget voorzien wordt en er mensen, die
86
zich willen engageren voor de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen, aangesteld worden (R2, 2014; R4, 2014). Voor één respondent gaat deze federale drugsnota, op vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid, niet ver genoeg. Het document toont te weinig visie over harmreduction en stelt te veel hoop op de substitutieprogramma’s (R1, 2014). 4.2.2.
Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële conferentie drugs
Alle respondenten zijn het erover eens dat balans tussen de verschillende pijlers van het Belgisch penitentiair drugsbeleid niet bereikt wordt. De oorzaken van de instabiliteit wijten ze aan verschillende factoren zoals een repressief beleid (R1, 2014; R5, 2014), het gebrek aan gelijkwaardigheid van zorg en aan budget voor behandelingsmogelijkheden (R2, 2014), aan een onevenwichtige en onevenredige uitbouw van de verschillende pijlers (R6, 2014) en aan een gebrek aan efficiënte controles (R3, 2014). 4.3.
Het Belgisch penitentiair drugsbeleid
Het penitentiair drugsbeleid is volgens alle respondenten geëvolueerd van een beleid dat enkel onthouding als doelstelling had naar een beleid dat een druggebruikende gedetineerde als een zorgbehoevende patiënt beschouwt (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Het Belgisch penitentiair drugsbeleid staat volgens elke sleutelfiguur onder druk. Volgens twee personen spaart het Belgische besparingsklimaat het penitentiair drugsbeleid niet (R2, 2014; R3, 2014). Er wordt ook opgeworpen dat al wat met zorg in de gevangenissen te maken heeft meer en meer op een laag pitje wordt gezet (R2, 2014). 4.3.1.
Wat valt er te veranderen aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid?
Wanneer aan de respondenten gevraagd wordt wat zij zouden veranderen aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid blijkt er grote consensus te bestaan over het creëren van een onafhankelijke gezondheidsdienst bij de gevangenissen. Slechts één respondent deelt deze mening niet. De verantwoordelijkheid voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid zou volledig bij de DGZG moeten liggen. Daarnaast zou deze dienst losgekoppeld moeten worden van de FOD Justitie en moeten verhuizen naar de FOD Volksgezondheid. De samenwerking met de gevangenissen zou dan kunnen berusten op een samenwerkingsakkoord waarbij heel
87
duidelijke afspraken over bevoegdheden worden gemaakt (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Een respondent stelt voor om een gezondheidsraad, waarin het penitentiair drugsbeleid wordt vormgegeven en alle belanghebbenden betrokken zijn, op te richten. Het zou een geïntegreerd orgaan zijn, waar alle partijen op hun rechten en plichten gewezen wordt en er op toeziet dat allen het gelijkwaardigheidsbeginsel nastreven (R2, 2014). Een tweede zaak die, volgens alle respondenten, aan verandering toe is, is het budget (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Zo zou het gebrek aan psychosociale begeleiding moeten bestreden worden, maar daarvoor is op dit moment het budget ontoereikend. Voor het opzetten van een continu en uniform penitentiair drugsbeleid ontbreken financiële middelen en bijgevolg personeel (R3, 2014). Ook wordt het penitentiair gezondheidssysteem zwaar belast, maar zijn de aangereikte budgettaire middelen niet toereikend om deze belasting op te vangen (R2, 2014; R3, 2014). Daarenboven zou de fragmentering van druggerelateerde initiatieven in de Belgische gevangenissen bestreden moeten worden en moet er gestreefd worden naar een implementatie in alle gevangenissen. De zaken die als positief beschouwd worden binnen het penitentiair drugsbeleid moeten worden uitgebreid naar alle Belgische gevangenissen (R6, 2014). Daarvoor is een lange termijn visie noodzakelijk, iets wat volgens een geïnterviewde op dit moment in het Belgisch penitentiair drugsbeleid ontbreekt (R2, 2014). Tenslotte geeft een respondent aan dat het problematisch blijft voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid om een project op te starten en dit project draaiende te houden. Er moet daarom bij DG EPI gestreefd worden naar een groep personen die hun schouders onder het penitentiair drugsbeleid zetten. Die ondersteuning zou niet van één of twee personen komen, maar van verschillende personen in een aparte cel. Deze cel zou dan zorgen voor een uniforme organisatie van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Dit vraagt echter een aangepast budget, constante ondersteuning en de politieke wil om zulk systeem mee uit te bouwen (R3, 2014). 4.3.2.
Randvoorwaarden voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid?
Wanneer de respondenten gevraagd wordt wat voor hen de randvoorwaarden zijn voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid, kunnen er verschillende randvoorwaarden geïdentificeerd worden. De respondenten vermelden de creatie van een onafhankelijke 88
gezondheidsdienst, het voorzien van voldoende dokters voor substitutiebehandelingen en steun vanuit de penitentiaire administratie. Drie respondenten geven aan dat het creëren van een onafhankelijke gezondheidsdienst voor de Belgische gevangenissen onontbeerlijk is (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). “Zolang de dienst gezondheidszorg bij de gevangenissen bij DG EPI blijft, zal er niks veranderen” (R1, 2014). Eén respondent vindt een onafhankelijke gezondheidsdienst niet voldoende en vindt de creatie van een apart orgaan een noodzakelijke randvoorwaarde. Een orgaan dat dagelijks bijeenkomt en analyseert hoe de zaken ervoor staan op vlak van penitentiaire gezondheidszorg en het penitentiair drugsbeleid. “Dat is de enige manier. Als het vanuit Justitie moet komen, geraken we er niet uit” (R2, 2014). Een andere randvoorwaarde is, volgens twee personen, het voorhanden hebben van voldoende dokters voor substitutiebehandelingen, dokters die eenzelfde lijn volgen. Er zou een nationale regeling, die voor een constante en de juiste behandeling zorgt, moeten geïnstalleerd worden. Ze pleiten voor idealiter twee dokters en twee psychiaters per Belgische gevangenis. Zo kan de afwezigheid van één dokter of psychiater probleemloos opgevangen worden (R3, 2014; R5, 2014). Steun van de penitentiaire administratie en de Belgische politiek voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid is een laatste essentiële randvoorwaarde die aangehaald wordt. Uit die steun vloeit dan, volgens twee respondenten, automatisch budget om een penitentiair drugsbeleid te voeren. Deze steun zou leiden tot de installatie en het continueren van een goed penitentiair drugsbeleid (R3, 2014; R6, 2014) “Er waren twee regionale drugcoördinatoren aangesteld om dit te volbrengen, maar aangezien deze twee functies zijn ingetrokken, is er veel minder werk dat verzet kan worden. Nu deze steun voor de regionaal drugcoördinatoren voor een groot stuk wegvalt, kom je op een punt dat alles stilstaat en zelfs achteruit gaat”(R6, 2014). 4.3.3.
De toekomst van het Belgisch penitentiair drugsbeleid?
Wanneer de respondenten tijdens de interviews gevraagd wordt naar de toekomst van het Belgisch penitentiair drugsbeleid zien zij vooral bedreigingen.
89
Twee respondenten beschrijven het als onrustwekkend dat het thema van de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen ondergesneeuwd blijkt te zijn en dat er geen prioriteit meer aan gegeven wordt (R1, 2014; R2, 2014). “Een bedreiging voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid is dan ook dat het blijft evolueren zoals het nu doet. Afglijden naar minder personeel, minder budget en minder kwaliteit”(R1, 2014). De functie van de twee regionaal drugcoördinatoren zou ook opnieuw duidelijk omschreven moeten worden in de toekomst. Er moet verduidelijking komen over wat er nog van hen verwacht wordt en op welke fronten zij nog werkzaam zullen zijn. Deze taakomschrijving zou met voldoende ondersteuning, door zowel de penitentiaire als de politieke administratie, gepaard moeten gaan (R6, 2014). 4.4.
De componenten van het Belgisch penitentiair drugsbeleid
4.4.1.
Preventie
Bij de respondenten blijken de meningen over preventiemaatregelen voor gedetineerden uiteenlopend. Twee respondenten geven aan dat drugpreventie in de gevangenis essentieel is, aangezien deze doelgroep in de gevangenis op één plek samen komt en gemakkelijk te bereiken is (R2, 2014) en preventie essentieel is om te vermijden dat een gedetineerde binnen de gevangenismuren zal experimenteren (R6, 2014). Eén respondent geeft aan dat het positief is dat de preventieve know-how van externe drughulpverleningsorganisaties betrokken is geworden (R2, 2014). Een ander positief punt dat naar voor wordt geschoven is de preventieve opleiding die het gevangenispersoneel krijgt. De jarenlange investering die meer budget en opleidingsuren voorziet, werpt zijn vruchten af (R6, 2014). Eén respondent vindt dat er weinig of geen preventieve maatregelen zijn in de Belgische gevangenissen.
Zo
zijn
sommige
ontwikkelde
preventieve
maatregelen
nooit
geïmplementeerd geweest. Men wilde bijvoorbeeld modulaire cursussen over drugpreventie aan gedetineerden geven, maar deze maatregel is, volgens de respondent, door een gebrek aan budget en door tegenkanting van gevangenisdirecties en het bewakend personeel, nooit uitgevoerd (R1, 2014). 90
Het verspreiden van flyers, brochures en educatief materiaal als preventieve maatregel wordt als ambigu ervaren. Als er posters, flyers of brochures worden aangeboden, zijn deze, door ondermeer het moeilijk taalgebruik vaak niet aangepast aan de doelgroep. Daarnaast wordt het gezondheidsboekje, geschreven voor en door gedetineerden, op een inefficiënte manier verspreid. Dit maakt dat deze positief onthaalde preventiemaatregel de gedetineerden niet altijd bereikt (R6, 2014). Eén respondent heeft een, van de andere respondenten, afwijkende mening op het vlak van preventie. Terwijl vijf respondenten pleiten voor meer preventieve maatregelen, haalt deze aan dat er niet veel aan preventie kan gedaan worden in de Belgische gevangenissen “omdat je toch niet elke gedetineerde een les over drugs kan geven. Het is toch vaak preken tegen een muur”(R3, 2014). 4.4.2.
Harmreduction
Wat harmreduction in de Belgische gevangenissen inhoudt, is voor elke respondent verschillend. Harmreduction is voor de ene ervoor zorgen dat gedetineerden hun gebruikershoeveelheden verminderen om zo de schadelijkheid van hun druggebruik te beperken (R3, 2014), terwijl de andere aangeeft dat harmreduction zich enkel tot medische aangelegenheden moet beperken (R4, 2014). Het feit dat harmreduction niet vermeld wordt in de IMC van 2010 geeft volgens een respondent aan dat de vertegenwoordigers van Justitie weinig kennis hadden van de drugproblematiek (R1, 2014). Daarnaast geeft een respondent aan dat het ter beschikking stellen van condooms op tegenstand van verschillende gevangenisdirecties stuit omdat ze niet weten waarvoor gedetineerden ze zullen gebruiken (R2, 2014). Een andere respondent vermeldt dat het aanbod aan condooms afhankelijk is van de bereidwilligheid van een inrichtingshoofd. Het gevolg is dat er op dit vlak geen uniform beleid is, dat de condooms niet efficiënt verdeeld worden en dat er geen garantie is dat er sowieso een budget is om deze condooms te verdelen (R6, 2014). Met de Vlaamse en Waalse gemeenschap wordt door twee sleutelfiguren de afgelopen jaren meermaals de discussie over het implementeren van spuitenruil in de Belgische gevangenissen gevoerd (R1, 2014; R2, 2014). Eén sleutelfiguur geeft aan dat men op voorhand al wist dat dit een lange en moeizame discussie zou worden, hoewel de implementatie van spuitenruilprogramma’s al herhaaldelijk onderzocht is in een penitentiaire context en het duidelijk is dat dit geen bijkomende gevaar oplevert (R1, 2014). Eén 91
respondent is een andere mening toegedaan en is gekant tegen het implementeren van spuitenruil binnen de Belgisch gevangenissen. Er wordt gevreesd voor misbruik, aangezien een naald een waardevol goed is om te verhandelen. “Het zou het circuit van illegale drugs stimuleren en de spuit zou als wapen kunnen dienen” (R3, 2014). Twee personen menen dat er op het vlak van harmreduction in de Belgische gevangenissen weinig beleidsruimte is wegens het beperkte werkingsbudget waarvan het grootste deel voor de betaling van methadon zou gebruikt worden. Volgens hen zijn er de afgelopen jaren dan ook maar weinig tot geen nieuwe schadebeperkende initiatieven opgestart (R1, 2014; R2, 2014). 4.4.3.
Hulpverlening
In de loop der jaren is de druggebruikende gedetineerde meer en meer een patiënt die een behandeling nodig heeft geworden, terwijl hij vroeger binnen de gevangenismuren gestigmatiseerd werd (R5, 2014). Toch merkt een respondent op dat het nog altijd moeilijk is om iemands drugproblematiek bespreekbaar maken. Deze respondent pleit voor een positievere sfeer in de gevangenis waardoor het gevangenispersoneel toegankelijker wordt. Essentieel hierbij is dat er personeelsleden zijn die hier tijd voor kunnen maken. Dit vraagt geduld en inspanning. Het is niet dat de gedetineerde zijn druggebruik sowieso zal stoppen maar gesprekken kunnen hem of haar misschien motiveren om een stap in de goede richting te zetten (R2, 2014). Alle respondenten kaarten het gebrek aan medisch personeel en budget voor de drughulpverlening aan (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Dit zorgt ervoor dat de implementatie van verschillende drughulpverleningsprogramma’s uitgesteld wordt (R1, 2014) en het budgettair gebrek wordt beschouwd als de factor die ervoor zorgt dat er nog geen strikte en continue drugbehandeling in elke Belgische gevangenis aanwezig is (R3, 2014). Twee respondenten beschouwen het CAP als iets dat weinig kost, maar veel resultaten boekt. Het gebrek aan drughulpverlening zorgt ervoor dat het programma nog niet volledig op punt staat maar het wordt als een positieve factor beschouwd omwille van de ondersteuning die de gesprekken aan de gedetineerden bieden (R1, 2014; R2, 2014). Bij gebrek aan adequate drughulpverlening binnen de gevangenismuren worden deze gesprekken beschouwd als een vorm van drughulpverlening waar de gedetineerden baat bij kunnen hebben (R1, 2014). 92
Eén respondent geeft aan dat er vroeger in verschillende gevangenissen drugvrije therapieën werden opgestart door directies, maar met weinig kennis van zaken. Daarom was het opstarten van de DVA in Brugge een goed initiatief (R1, 2014). Er is op dit moment echter geen sprake van een uniform penitentiair drugsbeleid op dit vlak aangezien de DVA maar in één gevangenis uitgebouwd is. Anno 2014 bestaan er plannen om de DVA in Brugge uit te breiden. Deze uitbreiding gaat volgens twee respondenten echter niet gepaard met een aangroei van het personeel waardoor zij vrezen dat er, voor het huidige personeel, meer werkdruk zal ontstaan. Daarnaast kunnen andere gevangenisdirecties, die vragende partij zijn voor een DVA, op dit moment nog niet geholpen worden aangezien er niet genoeg budget voorhanden is (R1, 2014; R6, 2014). Eén respondent beveelt de uitbreiding van het KDP aan, daar het een goedkoop drughulpverlenend programma dat een grote doelgroep bereikt. Op die manier zijn gedetineerden niet enkel afhankelijk van een medicamenteuze behandeling. Dit KDP wordt op dit moment in sommige Belgische gevangenissen kleinschalig opgezet, maar de uitvoering ervan is afhankelijk van het personeel dat zich ervoor engageert. Als een personeelslid wegvalt, is er geen garantie dat deze zal vervangen worden (R6, 2014). Het opstarten van substitutiebehandelingen in de Belgische gevangenissen wordt door twee respondenten als een overwinning beschouwd (R1, 2014; R5, 2014). De aanloop naar het implementeren van substitutieprogramma’s was immers niet evident wegens het gebrek aan inzicht in de materie bij sommige artsen, vakbonden en directies (R1, 2014; R6, 2014). De beschikbare opleiding voor de gevangenisartsen heeft deze tegenstand voor het grootste deel getemperd aangezien artsen nu wel over de kennis beschikken om een behandeling op te starten (R6, 2014). Toch geeft één respondent aan dat deze tegenstand nog niet volledig verdwenen is omdat sommige artsen nog steeds het nut van een methadonbehandeling betwijfelen (R1, 2014). De medicinale behandeling voor opiaatafhankelijken wordt door alle respondenten als een positieve zaak ervaren (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Een respondent geeft wel aan dat de doelstelling die verschillende sleutelfiguren met deze substitutiebehandeling willen bereiken verschillend is, wat maakt dat hierover een duidelijke visie ontbreekt (R5, 2014).
93
“Sommige artsen zijn gelukkig met een gedetineerde die goed functioneert onder een onderhoudsbehandeling en zo ook de gevangenis kan verlaten, terwijl andere dokters resoluut gaan voor het afbouwen en de gedetineerde clean te laten vertrekken” (R4, 2014). “Afbouw zou altijd het einddoel moeten zijn”(R3, 2014). Wat twee respondenten aanhalen als pijnpunt van de medicinale substitutiebehandeling is dat de broodnodige koppeling tussen de substitutiebehandeling en de psychosociale begeleiding ontbreekt (R2, 2014; R6, 2014). Een ander pijnpunt is dat de continuering van de substitutiebehandeling na detentie niet door een gevangenis gegarandeerd kan worden, aangezien dit afhankelijk is van de regio waarin de gevangenis zich bevindt (R3, 2014; R6, 2014). 4.4.4.
Sanctionering en controle
Twee respondenten zijn het erover eens dat, omdat drugs nu eenmaal circuleren in de maatschappij, ze hun weg zullen blijven vinden naar de Belgische gevangenissen (R1, 2014; R2, 2014). Een respondent pleit, omdat het buiten houden van drugs toch onhaalbaar is, voor het veranderen van de sfeer binnen de gevangenis. Daarnaast zou het beleid iets moeten doen aan de druk om illegale middelen binnen te smokkelen die gedetineerden wordt opgelegd (R2, 2014). Verschillende respondenten wijzen er op dat volgens hen de effectiviteit van de controles met drughonden klein is, aangezien deze honden na een uur rust nodig hebben (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Daarnaast stelt een respondent dat deze controleacties via flyers en posters in alle Belgische gevangenissen meer aangekondigd moeten worden als signaal naar de bezoekers toe. Op deze flyers en posters wordt dan gewezen op de mogelijkheid dat zij aan een controle door drughonden kunnen onderworpen worden (R6, 2014). Twee respondenten geven aan dat het personeel meer zou mogen gecontroleerd worden, wanneer men een consequent penitentiair drugsbeleid wilt voeren. Zo heeft elke doelgroep een even grote kans om aan een controle te worden onderworpen (R1, 2014; R6, 2014). Daarnaast is het voor een respondent onduidelijk of gedetineerden, personeelsleden en bezoekers effectief altijd vervolgd worden wanneer zij betrapt worden met een verboden substantie. Er blijken verschillen te zijn tussen de gerechtelijke arrondissementen waardoor er geen uniformiteit in het vervolgingsbeleid heerst (R6, 2014).
94
Drie respondenten vermelden dat drugcontroles dienen te worden aangegrepen om in dialoog te gaan met de gedetineerde en hen naar de hulpverlening te oriënteren. Hun vaststelling is echter dat het controle- en sanctioneringsaspect, in de Belgische gevangenissen, weinig gecombineerd wordt met een aanbod aan drughulpverlening, wat er volgens hen voor zorgt dat het problematisch druggebruik niet gereduceerd wordt (R2, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Tenslotte geven drie respondenten aan dat het controleluik het sluitstuk zou moeten zijn van een penitentiair drugsbeleid maar zij bemerken dat het Belgisch penitentiair drugsbeleid meer en meer op deze laatste pijler inzet (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Voor één sleutelfiguur is sanctionering het symbool van onmacht. Hij pleit ervoor dat het penitentiair drugsbeleid ingrijpt op de drugproblematiek van een gedetineerde (R2, 2014). “Repressie zou maatwerk moeten zijn, sanctionering op maat van de gedetineerde terwijl ze nu bijna standaard op een strikt regime worden gezet. Educatie en een relatie van vertrouwen creëren met gedetineerden is belangrijker dan de sanctionering” (R4, 2014) 4.5.
Besluit
In dit vierde hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen semi-gestructureerde interviews met Belgische sleutelfiguren verwerkt. Hierbij wordt duidelijk dat de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen nog altijd aanwezig is (R1, 2014; R3, 2014; R6, 2014). Eén respondent vermeldt hierbij dat er veel minder gecommuniceerd wordt over deze problematiek (R2, 2014). De federale drugsnota wordt komt er volgens twee respondenten door de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep drugs en de stijging van de aidsproblematiek in de gevangenissen (R1, 2014; R2, 2014). Ook internationale aanbevelingen op het vlak van penitentiaire gezondheidszorg zorgen voor een verhoogde aandacht voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid (R6, 2014). De federale drugsnota creëert mogelijkheden wegens het voorziene budget en de aanstelling van personeelsleden (R2, 2014). Voor één respondent is de inhoud van deze nota niet verregaand genoeg wegens de hoop die er gesteld wordt in substitutiebehandelingen en de ontbrekende visie op harmreduction (R1, 2014). Volgens de respondenten zorgen een repressief beleid (R1, 2014; R5, 2014), het gebrek aan budget en aan gelijkwaardigheid van zorg (R2, 2014), een onevenwichtige uitbouw van de pijlers van het penitentiair drugsbeleid (R6, 2014) en het gebrek aan efficiënte controles (R3, 95
2014) ervoor dat de balans tussen de pijlers van het penitentiair drugsbeleid (ingeschreven in het IMC van 2010) niet bereikt wordt. De respondenten brengen vier zaken aan die voor hen moeten veranderen in het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Ten eerste willen zij de creatie van een penitentiaire onafhankelijke gezondheidsdienst onder de bevoegdheid van de FOD Volksgezondheid (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Slecht één respondent deelt deze mening niet. Ten tweede is er dringend nood aan meer budget voor het penitentiair drugsbeleid. Zo kan het gebrek aan psychosociale begeleiding en het gebrek aan personeel bestreden worden (R3, 2014). Ten derde zou de fragmentering van druggerelateerde initiatieven moeten bestreden worden en moet het penitentiair drugsbeleid ervoor zorgen dat de als positief ervaren initiatieven naar alle Belgische gevangenissen verspreid worden (R6, 2014). Tenslotte pleit één respondent voor het construeren van een groep personen binnen DG EPI die zorgen voor een uniforme organisatie van het Belgisch penitentiair drugsbeleid (R3, 2014). Voor de respondenten zijn de randvoorwaarden voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid verschillend. Drie respondenten geven het creëren van een onafhankelijke gezondheidsdienst aan als essentiële randvoorwaarde (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Een andere randvoorwaarde is het ter beschikking hebben van voldoende dokters voor de substitutiebehandelingen (R3, 2014). Tenslotte wordt de steun van de penitentiaire administratie en de Belgische politiek als een randvoorwaarde beschouwd. Deze steun moet dan leiden tot voldoende budget om penitentiair drugsbeleid te voeren (R3, 2014; R6, 2014). Voor twee respondenten is het bedreigend voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid dat de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen niet meer hoog op de prioriteitenlijst staat (R1, 2014; R2, 2014). Daarnaast wordt het als een bedreiging gezien dat het niet meer duidelijk is wat de functie van regionaal drugcoördinator in de toekomst nog zal inhouden (R6, 2014). De meningen over de preventieve pijler van het Belgisch penitentiair drugsbeleid zijn uiteenlopend. Er worden positieve initiatieven vermeld, zoals het betrekken van de externe hulpverleningssector (R2, 2014) en de opleiding voor het gevangenispersoneel rond drugpreventie (R6, 2014). Toch bekritiseert één respondent de inaccurate verspreiding van educatieve flyers en brochures (R6, 2014). Sterker is de mening van één respondent die vermeldt dat er maar weinig of geen preventieve maatregelen aanwezig zijn in de Belgische 96
gevangenissen (R1, 2014). Een afwijkende mening van één respondent is dat er weinig aan preventie kan gedaan worden in de gevangenissen omdat niet aan elke gedetineerde les kan gegeven worden aangezien deze respondent meent dat die informatie vaak in dovemans oren valt (R3, 2014). Wat harmreduction precies inhoudt, blijkt voor elke respondent verschillend te zijn. Zo denkt de ene bij harmreduction aan het verminderen van gebruikershoeveelheden (R3, 2014) terwijl een andere respondent vindt dat harmreduction zich enkel beperkt tot medische aangelegenheden (R4, 2014). Daarnaast vermelden twee respondenten dat het aanbod aan condooms niet onverdeeld positief wordt ervaren door gevangenisdirecties (R2, 2014) en dat dit aanbod afhankelijk is van de bereidwilligheid van de gevangenisdirectie, waardoor er geen uniform beleid bestaat op dit vlak (R6, 2014). Twee respondenten streven naar de implementatie van spuitenruilprogramma’s hoewel zij weten dat dit een lange discussie zal worden (R1, 2014; R2, 2014). Een andere respondent is een andere mening toegedaan en vreest voor misbruik en gebruik van de naald als wapen (R3, 2014). De druggebruikende gedetineerde wordt niet meer gestigmatiseerd door het penitentiair beleid maar wordt beschouwd als een patiënt (R5, 2014). De drughulpverlenende pijler wordt door de respondenten bekritiseerd door het gebrek aan budget en medisch personeel (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Dit zorgt ervoor dat de implementatie van drughulpverlenende programma’s uitgesteld wordt (R1, 2014). Zowel het CAP, als de DVA en het KDP worden als goede vormen van drughulpverlening ervaren. Het CAP geeft tijdens hun gesprekken ondersteuning aan de gedetineerden (R1, 2014). De DVA is een goed initiatief maar de uitbreiding ervan naar andere gevangenissen is niet evident wegens het gebrek aan budget en personeel (R1, 2014; R6, 2014). Eén respondent bepleit de uitbreiding van het KDP omdat het een goedkoop drughulpverleningsprogramma is dat een grote doelgroep bereikt (R6, 2014). De verschillende sleutelfiguren hebben verschillende meningen over substitutiebehandelingen. Dit maakt dat op dit vlak een duidelijke beleidslijn ontbreekt (R5, 2014). Zo pleit één respondent ervoor dat afbouw altijd de doelstelling moet zijn van de substitutiebehandeling in de Belgische gevangenissen (R3, 2014). Daarnaast brengen twee respondenten het gebrek aan psychosociale begeleiding als pijnpunt aan (R2, 2014; R6, 2014). Een ander pijnpunt is dat de
97
continuering van de substitutiebehandeling in de samenleving niet altijd verzekerd kan worden (R3, 2014; R6, 2014). De controle- en sanctioneringspijler is de laatste pijler van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Drie respondenten betwijfelen de effectiviteit van de controles met drughonden aangezien die snel vermoeid zijn (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Daarnaast geven de respondenten aan dat het personeel meer mag gecontroleerd worden (R1, 2014), dat de bezoekers meer geïnformeerd moeten worden over de controleacties (R6, 2014) en dat er gestreefd moet worden naar een uniformer beleid inzake vervolging van betrapte gedetineerden, bezoekers en personeelsleden (R1, 2014; R6, 2014). Drie respondenten stellen vast dat de oriëntering van betrapte gedetineerden naar de drughulpverlening nog te weinig gebeurt (R5, 2014; R6, 2014). Tenslotte menen drie respondenten dat dit laatste luik van het Belgisch penitentiair drugsbeleid niet meer het sluitstuk vormt. Voor hen richt het hedendaags beleid zich meer en meer op repressie (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014).
98
HOOFDSTUK 5: BESLUIT DEEL 2 Deel 2 van deze masterproef is een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Via een gevalsstudie kan er diepgaand inzicht verworven worden in een fenomeen (Swanborn, 2002, 2010). Het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt onderzocht op basis van overheidsdocumenten, (wetenschappelijke) literatuur en via het afnemen van semigeïnterviewde interviews met sleutelfiguren die werkzaam zijn of waren binnen DG EPI. De Belgische gevangenissen vallen onder de hoede van DG EPI dat de vrijheidsberoving op een humane manier wil uitvoeren (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013c). Het Masterplan 2000-2012-2016 streeft naar deze humane detentie door het renoveren van oude strafinrichtingen, de uitbreiding van bestaande gebouwen en de bouw van nieuwe penitentiaire inrichtingen (Daems & Maes, 2013; Regie Der Gebouwen, 2014). De Belgische PBA’s worden geconfronteerd met de vraag naar ordehandhaving en moeten daarnaast ook streven naar de rehabilitatie van de gedetineerden (Goethals et al., 2008; Kennes, 2010). Het verschil in doelstellingen en visies tussen de Belgische PBA’s onderling zorgt ervoor dat zij hun werk soms op een verschillende manier uitoefenen (Snacken, 2005). De Belgische gevangenisdirecteur draagt de verantwoordelijkheid om de orde in zijn gevangenis te handhaven en daarnaast de belangen van het gevangenispersoneel en de gedetineerden mee op te nemen in zijn beleid (Kennes, 2010). De PSD voert haar adviserende taak uit op vlak van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Storme & Boelaert, 2012) en het JWW zorgt ervoor dat de gedetineerde beroep kan doen op hulp- en dienstverlening (Nuyts et al., 2012). In elke Belgische gevangenis is een medische dienst aanwezig Deze diensten kampen echter met een gebrek aan personeel (Van Mol, 2013). De Belgische gevangenissen kampen met een hoog prevalentiecijfer op het vlak van suïcide. Psychiatrische problematieken, het gebrek aan werk en een zinvolle dagbesteding en de overbevolkingsproblematiek worden als oorzaak naar voor geschoven. Om de suïcide tegen te gaan streeft het beleid naar een zinvolle dagbesteding, maximale tewerkstelling en een assessment-instrument om psychiatrische problematiek op te sporen (Belgische Senaat, 2011). Daarnaast zou er meer wetenschappelijk onderzoek op preventief vlak moeten uitgevoerd worden om de prevalentie van suïcide te verlagen (Eenheid voor zelfmoordonderzoek, 2014). De overbevolkingsproblematiek in de Belgische gevangenissen zorgt voor moeilijke levensomstandigheden en een stresserende werkomgeving (Maes, 2009). Het Masterplan 99
2000-2012-2016 wilt dit probleem aanpakken door de gevangeniscapaciteit te verhogen (Van Poecke, 2009). Het Belgisch beleid inzake overbevolking blijkt niet altijd onderbouwd te zijn (Rekenhof, 2011) en wordt vaak als een crisisbeleid omschreven (Daems, 2009). De frequente stakingsacties in het Belgisch gevangeniswezen zorgen voor spanningen tussen de bevolkingsgroepen die in de gevangenis aanwezig zijn (Dantinne, 2011; Van den Broeck & Thienpont, 2007). Het protocolakkoord dat tussen de betrokken partners is afgesloten, wordt als een papieren tijger omschreven, omdat de procedures vaak niet gerespecteerd worden (Merckx & Verbruggen, 2011). In de Belgische gevangenissen worden geïnterneerden opgevangen door de zorgequipe (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). In de literatuur wordt duidelijk dat psychiatrische zorg te wensen overlaat en ontoereikend is. Daarnaast verblijven geïnterneerden te vaak tussen de gewone gevangenispopulatie (Boers et al., 2011). Eén oplossing die hiervoor wordt aangereikt zijn de twee forensische psychiatrische centra die in Gent en Antwerpen worden gebouwd. Dit zijn ‘interneringsklinieken’ met een gevangenisinfrastructuur (Heimans, 2007). Gedetineerden in de Belgische gevangenissen kampen vaak met een complexe gezondheidsproblematiek (Todts, 2007, 2009; Van Malderen et gezondheidszorg
in
de
Belgische
gevangenissen
voldoet
echter
al., 2010). De niet
aan
het
normaliseringsbeginsel en wordt als ontoereikend omschreven (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011). Een oorzaak hiervan is het gebrek aan medisch personeel waarmee gevangenissen kampen (Snacken, 2001a). De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen is nog altijd actueel (Todts, 2007). In 2010 blijkt uit onderzoek dat 30% tot 33% van de gedetineerden illegale middelen hebben gebruikt in de Belgische gevangenissen (Van Malderen et al., 2010). De federale drugsnota (Federale Regering, 2001), de MO van 2006 (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006) en de Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële conferentie Drugs (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010) zijn drie beleidsdocumenten die het Belgisch penitentiair drugsbeleid mee vorm geven (De Ruyver, 2007; De Ruyver et al., 2008). Om het Belgisch penitentiair drugsbeleid dagdagelijks vorm te geven zijn er twee regionaal drugcoördinatoren aangesteld. Zijn moeten dit beleid onderbouwen en uitvoeren op basis van een evidence-based aanpak (Van Malderen, 2013; Vander Laenen et al., 2011). Anno 2014 100
bestaat deze functie nog formeel, maar beide regionaal drugcoördinatoren zijn gevangenisdirecteurs geworden (Vander Laenen & Favril, 2013). Sinds de MO van 2006 bestaat het Belgisch penitentiair drugsbeleid uit vier pijlers (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Het preventieve luik moet via onderricht en educatie gedetineerden en het personeel vertrouwd maken met drugpreventie (Van Mol, 1995, 2013). Uit de evaluatie van dit aanbod blijkt dit preventieve luik geheel of gedeeltelijk aanwezig te zijn in de Belgische gevangenissen (De Maere et al., 2000; Vander Laenen & Favril, 2013). Het schadebeperkende luik houdt in dat de Belgische gevangenissen bleekwatertabletten en condooms aanbieden (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De condooms en bleekwatertabletten worden echter niet anoniem ter beschikking gesteld (Van Malderen, 2011). Er zijn ook geen spuitenruilprogramma’s in de gevangenissen, hoewel dit schadebeperkend initiatief wel bestaat in de Belgische samenleving (Todts, 2009). De drughulpverlening in de Belgische gevangenissen kampt met een gebrek aan budget, een gefragmenteerde doorverwijzing en een te lange wachttijd (De Ruyver et al., 2008). De frequentst verstrekte vorm van drughulpverlening is de substitutiebehandeling voor opiaatafhankelijken (Vander Laenen et al., 2013). Nefast is echter dat de psychosociale begeleiding bij deze onderhoudsbehandeling te vaak ontbreekt (Van Malderen, 2011; Vander Laenen et al., 2013). Problematisch is ook het gebrek aan geïnstitutionaliseerde drughulpverleningsprogramma’s (Van Malderen, 2011), het gebrek aan personeel (Demyttenaere, 2002) en het feit dat de substitutiebehandelingen niet aan elke gedetineerde aangeboden kan worden (Van Mol, 2013). De controle- en sanctioneringspijler heeft tot doel om het drugaanbod in de Belgische gevangenissen te verminderen (De Clerck, 2010). Detectieapparatuur en drughonden worden ingezet om bezoekers, personeel, gedetineerden en lokalen te onderzoeken (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). De doorverwijzing van een gedetineerde naar de drughulpverlening na een drugsvondst staat echter nog niet op punt (Van Malderen, 2011). In het vierde hoofdstuk van deel 2 worden de resultaten van de afgenomen semigestructureerde interviews met Belgische sleutelfiguren verwerkt. Hierin wordt duidelijk dat de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen nog steeds actueel is (R1, 2014; R3, 2014; 101
R6, 2014), maar dat één respondent vindt dat de problematiek voor het beleid geen prioriteit meer vormt (R2, 2014). De federale drugsnota, die er volgens twee respondenten komt wegens de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep drugs en de stijging van de aidsproblematiek (R1, 2014; R2, 2014), creëert volgens één respondent mogelijkheden door het voorziene budget en personeelskader (R2, 2014). Eén respondent vindt de inhoud echter niet verregaand genoeg wegens de hoop die er gesteld wordt in substitutiebehandelingen en het ontbreken van een visie op harmreduction (R1, 2014). Er zijn volgens de Belgische sleutelfiguren verschillende factoren die ervoor zorgen dat de balans tussen de pijlers van het Belgisch penitentiair niet bereikt wordt. Deze factoren zijn: een repressief beleid (R1, 2014; R5, 2014), een gebrek aan budget en gelijkwaardigheid van zorg (R2, 2014), een onevenredige uitbouw van de pijlers (R6, 2014) en het gebrek aan efficiënte controles (R3, 2014). In dit vierde hoofdstuk wordt ook duidelijk wat de Belgische sleutelfiguren willen veranderen aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Vijf van de zes bevraagde respondenten pleit voor de creatie van een onafhankelijke gezondheidsdienst voor het Belgisch gevangeniswezen onder de bevoegdheid van de FOD Volksgezondheid (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Daarnaast dient er volgens de respondenten dringend meer budget voorzien te worden voor het penitentiair drugsbeleid (R3, 2014), dient de fragmentering van de implementatie van druggerelateerde initiatieven bestreden te worden (R6, 2014) en pleit één respondent voor het oprichten van een groep personen die, binnen DG EPI, zorgen voor een uniforme organisatie van het Belgisch penitentiair drugsbeleid (R3, 2014). Als er gevraagd wordt wat de respondenten randvoorwaarden vinden voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid, verschillen de meningen hierover. Randvoorwaarden die vermeld worden zijn het creëren van een onafhankelijke penitentiaire gezondheidsdienst (R1, 2014; R2, 2014;
R4,
2014),
het
ter
beschikking
hebben
van
voldoende
dokters
voor
substitutiebehandelingen (R3, 2014) en de steun van de penitentiaire administratie en de Belgische politiek wat moet zorgen voor voldoende budget (R3, 2014; R6, 2014). De toekomst van het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt vooral als een toekomst met bedreigingen beschouwd. Bedreigend voor de respondenten is dat de drugproblematiek niet
102
meer op de prioriteitenlijst staat (R1, 2014; R2, 2014) en dat het niet duidelijk is wat de functie van regionaal drugcoördinator in de toekomst nog zal inhouden (R6, 2014). Uit de interviews blijkt dat de mening van de respondenten over de drugpreventie uiteenlopend is. Positieve initiatieven die vermeld worden zijn het betrekken van de externe hulpverleningssector (R2, 2014) en de opleiding voor het personeel rond drugpreventie (R6, 2014). Het inaccuraat verspreid van flyers en brochures over drugpreventie aan de gedetineerden wordt als werkpunt naar voor gebracht (R6, 2014). Eén respondent geeft aan dat er weinig of geen preventieve maatregelen zijn in de Belgische gevangenissen (R1, 2014) . Eén respondent heeft een afwijkende mening over drugpreventie aan gedetineerden. Deze sleutelfiguur stelt dat er niet aan elke gedetineerde onderricht moet gegeven worden omdat dit onderricht toch geen effect heeft (R3, 2014). Wanneer de Belgische sleutelfiguren gevraagd wordt naar de schadebeperkende pijler vullen zij het concept harmreduction op een verschillende manier in. Daarnaast vermelden twee respondenten dat het aanbod condooms in de Belgisch gevangenissen afhankelijk is van de bereidwilligheid van het inrichtingshoofd en er dus geen uniform beleid ter zake is (R2, 2014; R6, 2014). Twee respondenten pleiten voor de implementatie van spuitenruilprogramma’s (R1, 2014; R2, 2014) terwijl een andere respondent vreest dat deze implementatie zou leiden tot misbruik en de hantering van de naald als wapen (R3, 2014). Op het vlak van de drughulpverlening wordt als positief punt aangegeven dat de druggebruikende gedetineerde beschouwd wordt als een patiënt en niet meer gediscrimineerd wordt (R5, 2014). Een werkpunt voor de drughulpverlenende pijler is het gebrek aan budget en medisch personeel (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014) wat ervoor zorgt dat de implementatie van drughulpverlenende initiatieven in België uitgesteld wordt (R1, 2014). Het CAP wordt als voorbeeld gegeven van een goed drughulpverlenend programma omdat de gesprekken
gedetineerden
ondersteunen,
hoewel
het
CAP
in
theorie
niet
aan
drughulpverlening doet (R1, 2014; R6, 2014). Ook de DVA wordt als positief iets naar voor geschoven maar een werkpunt hierbij is dat de uitbreiding naar andere gevangenissen wegens het gebrek aan budget en personeel niet vanzelfsprekend is (R1, 2014; R6, 2014). Eén respondent pleit voor de uitbreiding van het KDP omwille van de lage kostprijs van het
103
drughulpverleningsprogramma en het feit dat het KDP een grote doelgroep gedetineerden bereikt (R6, 2014). Over de doelstellingen van de substitutiebehandelingen in de Belgische gevangenissen hebben verscheidene sleutelfiguren een verschillende mening. Dit zorgt er voor een respondent voor dat een duidelijke beleidslijn ontbreekt (R5, 2014). Eén respondent pleit er tijdens het interview voor dat een afbouwbehandeling altijd de doelstelling moet zijn (R3, 2014) terwijl een andere respondent aangeeft dat het op het terrein vaak van dokter tot dokter afhangt welke behandelingen
er
worden
aangeboden
in
een
gevangenis
(R4,
2014).
De
substitutiebehandelingen in het Belgisch gevangeniswezen hebben het gebrek aan psychosociale begeleiding, dat met deze behandeling gepaard zou moeten worden, als pijnpunt (R2, 2014; R6, 2014). Een ander werkpunt is dat voortzetting van de substitutiebehandeling in de samenleving niet altijd verzekerd kan worden (R3, 2014; R6, 2014). Ten laatste wordt tijdens de interviews gevraagd naar de controlerende en sanctionerende pijler van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Hierbij geven de respondenten aan dat zij de effectiviteit van de controles met drughonden betwijfelen (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Daarnaast pleiten ze voor meer controles van het penitentiair personeel (R1, 2014) en wil één respondent ernaar streven dat de bezoekers meer geïnformeerd worden over de controleacties omdat dat ontradend werkt (R6, 2014). Voor één respondent is een werkpunt voor deze pijler het creëren van een uniform vervolgingsbeleid voor betrapte gedetineerden, bezoekers en personeelsleden (R6, 2014). Twee respondenten geven ook aan dat doorverwijzing van betrapte gedetineerden naar de drughulpverlening nog te weinig gebeurt (R5, 2014; R6, 2014). Tenslotte geven drie respondenten aan dat naar hun aanvoelen dit laatste luik van het Belgisch penitentiair drugsbeleid niet meer als ultimum remedium gebruikt wordt. Voor hen richt het Belgisch gevangeniswezen zich meer en meer naar op het controlerende en sanctionerende aspect (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014).
104
DEEL 3: CONCLUSIE In hoofdstuk 1 wordt een antwoord op de drie onderzoeksvragen geformuleerd. Daarnaast bevat de discussie ook een analyse van de empirische onderzoeksresultaten. Tenslotte worden een aantal kritische reflecties geformuleerd. Het algemeen besluit (hoofdstuk 2) herformuleert de probleemstelling, het centrale onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen. Daarnaast worden de centrale conclusies weergegeven en worden aanbevelingen voor verder onderzoek geformuleerd.
HOOFDSTUK 1: DISCUSSIE In deze discussie worden de 3 onderzoeksvragen, die in de inleiding van deze masterproef werden gesteld, beantwoord. 1.1.
Welke randvoorwaarden zijn nodig om een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren?
1.1.1.
Een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid?
Om de randvoorwaarden voor een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te bepalen, is het noodzakelijk om te begrijpen wat onder deze twee termen verstaan wordt. Zowel het begrip geïntegreerd en integraal wordt omschreven aan de hand van het onderzoek van De Ruyver en collega’s uit 2008 en het onderzoek van Vander Laenen en collega’s (De Ruyver et al., 2008; Vander Laenen et al., 2010). Met een integraal penitentiair drugsbeleid wordt een penitentiair drugsbeleid bedoeld dat volledig en alomvattend is. Het is een beleid dat de verschillende dimensies van de drugproblematiek in acht neemt (Vander Laenen et al., 2010). Deze dimensies dienen in een beleid gegoten te worden dat bestaat uit preventieve, schadebeperkende, hulpverlenende en repressieve elementen (De Ruyver et al., 2008). Met een geïntegreerd penitentiair drugsbeleid streeft het beleid naar het betrekken van alle relevante actoren en diensten. Daarnaast is afstemming tussen deze verschillende actoren noodzakelijk (De Ruyver et al., 2008; Vander Laenen et al., 2010). 1.1.2.
Een penitentiaire context : een wereld apart
Doorheen het eerste deel van deze masterproef wordt duidelijk dat een gevangeniscontext een omgeving is die haar eigen specifieke eigenheden kent. De scheidingslijn tussen verschillende 105
levenssferen verdwijnt en het dagelijks leven wordt door veiligheidsvoorschriften geregeld. Zowel de variabelen verbonden aan de gevangeniscontext als aan de persoonlijkheid van de gedetineerde zijn factoren die bepalen hoe een gedetineerde zijn detentieperiode beleeft (Crewe, 2011; Davies, 1989; Goffman, 1975; Sykes, 1958). Een eerste randvoorwaarde voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid is ernaar streven om de deprivaties en mogelijke stressoren waaraan de gedetineerden blootgesteld worden, zo veel mogelijk te beperken (Liebling & Maruna, 2005; van Zyl Smit & Snacken, 2010). Daarnaast is een essentiële randvoorwaarde dat alle personeelsleden het gevangenisbeleid, en dus ook het penitentiair drugsbeleid als onderdeel hiervan, aanvaarden. Dit is niet altijd het geval, aangezien personeelsleden uit verschillende ideologieën kunnen werken (Garland & McCarty, 2010). Het is essentieel om te streven naar deze aanvaarding aangezien de relatie tussen de gedetineerden en het gevangenispersoneel essentieel is om een penitentiair drugsbeleid vorm te geven (Liebling et al., 2011). De PBA’s moeten ervan overtuigd zijn dat zij ook kunnen bijdragen aan de rehabilitatie van gedetineerden (Leeuw & Molleman, 2012). De gevangenisdirectie moet een dynamisch gevangenisbeleid voeren, waarvan een penitentiair drugsbeleid een onderdeel is, om zo de kwaliteit van het gevangenisleven zo hoog mogelijk te houden (Dilulio, 1987; Macaulay, 2013). Hulpverleningsorganisaties moeten ervoor zorgen dat hun (drug)hulpverleningsaanbod afgestemd is op zowel het specifieke van een gevangeniscontext als het leven van de gedetineerden (Henderson & Taxman, 2009). Bij deze randvoorwaarde hoort ook dat de medische diensten, zowel op het vlak van de algemene gezondheidszorg als op het vlak van het problematisch middelengebruik, op een effectieve wijze hun werkzaamheden kunnen uitvoeren (Coyle, 2007; Watson et al., 2004). Het penitentiair drugsbeleid is idealiter ingebed in een regime dat streeft naar communicatie, en rekent op de sterkte van de relatie tussen het gevangenispersoneel en de gedetineerden (Gatz et al., 2001; Tournel & Snacken, 2012). 1.1.3.
Mogelijke stressoren binnen een gevangeniscontext
Tijdens het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag wordt duidelijk dat een penitentiair drugsbeleid niet in een vacuüm gevoerd wordt. Bij het uitwerken en uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid dient rekening gehouden te worden met de realiteit van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die de optimale implementatie van dit beleid kunnen beïnvloeden en verhinderen. Deze stressoren worden besproken omdat het degenen zijn die de wetenschappelijke literatuur aanhaalt als stressoren die de grootste invloed hebben op een penitentiaire instelling. 106
Ten eerste vormt het suïcidaliteitsvraagstuk een grote uitdaging voor het gevangeniswezen (Liebling et al., 2005; Tripodi & Bender, 2007). Daarom is het opzetten van een toegankelijk preventief zelfmoordnetwerk essentieel (Anasseril E. , 2006; Tartaro & Lester, 2009). De overbevolkingsproblematiek binnen de gevangenis zorgt voor stress, psychologische spanningen en gespannen relatie tussen de gedetineerden en het personeel (Ellis & Savage, 2012;
Kuo
et
al.,
2014).
Er
bestaat
geen
ultieme
oplossing
voor
de
overbevolkingsproblematiek waardoor landen een verschillend soort beleid voeren om de overbevolkingsproblematiek binnen hun gevangeniswezen tegen te gaan. Zo kan er gekozen worden om de gevangeniscapaciteit te verhogen, korte gevangenisstraffen niet uit te voeren of het gebruik van de voorlopige hechtenis te verminderen (Lösel, 2007; Spelman, 2009). De opvang van gedetineerden met een psychiatrische problematiek binnen de gevangenis verloopt moeizaam aangezien de gevangenisinfrastructuur hier niet voor uitgerust is. Zowel de wetenschappelijke literatuur als verschillende internationale organisaties zijn het erover eens dat deze personen niet thuishoren binnen de gevangenismuren en beter zouden opgevangen worden in psychiatrische faciliteiten (S. Thomas et al., 2009). In de gevangenis kunnen hun noden immers niet accuraat aangepakt worden (Watson et al., 2004) Idealiter wordt het penitentiair gezondheidsbeleid mee vorm gegeven door de overheidsdienst die ook in de samenleving instaat voor de volksgezondheid, en niet door het ministerie van justitie (Council of Europe, 2006). De minder uitgewerkte gezondheidszorg binnen de gevangenismuren zorgt ervoor dat gedetineerden niet altijd op de beste manier worden behandeld. Het normaliseringsbeginsel wordt dus niet altijd nageleefd (Stevens et al., 2010; VRG Alumni, 2005). 1.1.4.
Een penitentiair drugsbeleid
Academici en het EMCDDA beschouwen de drugproblematiek in een gevangenis als een van de grootste problemen binnen een gevangenissysteem (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2003b, 2012). Gedetineerden gebruiken illegale middelen en (voorgeschreven) medicatie om te ontsnappen aan de deprivatieproblemen waarmee ze geconfronteerd worden. Zo is er sprake van sociale isolatie, het niet kunnen aarden in de gevangenis, stress, en het hebben van geen of te weinig dagbesteding (Farrell et al., 2000; Vandam, 2009).
107
De complexiteit van de drugproblematiek vraagt om een holistisch penitentiair drugsbeleid, opgezet door een multidisciplinair team (Wheatley, 2007). Daarnaast is het belangrijk dat het penitentiair drugsbeleid door het gevangenispersoneel ondersteund wordt (Stöver & Michels, 2010). Het is aan het gevangeniswezen om te expliciteren wat zij verstaan onder een penitentiair drugsbeleid (Duke, 2003). Een randvoorwaarde voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid op vlak van preventie is het voorzien van onderricht en informatie voor gedetineerden. Zo kunnen de gedetineerden preventief geïnformeerd worden over de mogelijke nadelen en de schade van hun risicogedrag (Lines & Stöver, 2006; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001; Sylla et al., 2010). Om aan de noden van zo veel mogelijk gedetineerden tegemoet te komen worden best verscheidene drugpreventieve maatregelen ingevoerd (Geirnaert, 2007; Lines et al., 2009). De randvoorwaarde op vlak van harmreduction is een penitentiair drugsbeleid dat verschillende harmreduction-maatregelen aanbiedt en combineert. Deze maatregelen zijn idealiter degene die in de samenleving zijn geïmplementeerd (Stevens et al., 2010). In de eerste plaats is het aanbieden van condooms essentieel, aangezien condooms het meeste effectieve middel zijn om de transmissie van seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Daarnaast is het implementeren van spuitenruil belangrijk om het delen van injectiemateriaal en de overdracht van overdraagbare aandoeningen tegen te gaan (Lines et al., 2005; G. Thomas, 2005). Om drughulpverlening te verstrekken is een randvoorwaarde voor een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid dat de drughulpverlening afgestemd is op de noden en de problematiek van de individuele gedetineerde (Wheatley, 2007). Daarnaast dient het gevangeniswezen
te
streven
naar
een
partnerschap
met
externe
drughulpverleningsorganisaties om zo de continuïteit van de drughulpverlening te verzekeren (Lehman et al., 2009). De doelstelling van de controlerende en sanctionerende pijler is het drugaanbod verminderen (Gravett, 2000; Tourunen et al., 2012). Daarnaast moeten de beleidsmakers ernaar streven om deze component in balans te brengen met het voeren van een humaan gevangenisbeleid (Farrell et al., 2000). De realiteit leert ons dat het voeren van een evidence-based geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid niet zo evident is. Uit de literatuur blijkt dat bij het bepalen van de 108
beleidslijnen niet enkel rekening wordt gehouden met wetenschappelijk onderzoek, maar dat beleidsmakers door de media, politici, publieke opinie en verschillende waarden en normen beïnvloed worden (Lancaster, 2014; Ritter & Lancaster, 2013). Om alle randvoorwaarden volledig tot hun recht te laten komen, dienen zowel het preventief-, harmreduction-, hulpverlenings- en controleluik geïntegreerd te worden in een continuüm. Daarnaast moeten de specifieke levens- en werkomstandigheden in een gevangeniscontext in het achterhoofd gehouden worden. Tenslotte dienen de mogelijke stressoren die het voeren van een penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden, ook mee in kaart gebracht worden. Zo wordt idealiter een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid ontwikkeld. Dit penitentiair drugsbeleid is, in optimale omstandigheden, geïntegreerd met en afgestemd op andere beleidsdomeinen in het gevangeniswezen. Elk geïntegreerd en integraal beleid op een deeldomein van de gevangeniscontext heeft zijn randvoorwaarden. Het specifieke van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die beschreven worden voor een penitentiair drugsbeleid, blijven aanwezig waardoor er op elk domein rekening mee met gehouden worden. Een verschil kan zich wel opwerpen op het domein waarop het gevangenisbeleid gevoerd wordt. Zo worden bijvoorbeeld het suïcidevraagstuk en de overbevolkingsproblematiek door alle penitentiaire actoren als situaties beschouwd die een beleid vragen. In de loop van deze masterproef wordt het echter duidelijk dat het druggebruik iets is dat in alle discretie gebeurt (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2001, 2003a) wat ervoor kan zorgen dat de uitvoering van het penitentiair drugsbeleid minder vlot verloopt. Het is daarom belangrijk om op alle vlakken waarop beleidsmakers een beleid willen voeren in hun gevangenissen randvoorwaarden te identificeren. 1.2.
In welke mate strookt het Belgisch penitentiair drugsbeleid met de beschreven randvoorwaarden?
Het antwoord op deze onderzoeksvraag is gebaseerd op de onderzoeksresultaten die de casestudy naar het Belgisch penitentiaire drugsbeleid opleveren. 1.2.1.
Een penitentiaire context: Een wereld apart
De Belgische regering streeft met het Masterplan 2000-2012-2016 naar een humanere detentie door oudere strafinrichtingen te renoveren, bestaande complexen uit te breiden en nieuwe 109
gevangenissen te bouwen (Regie Der Gebouwen, 2014; Van Poecke, 2009). De Belgische staat zou op deze wijze deprivaties en mogelijke stressoren kunnen verminderen, waarmee België tegemoet komt aan wat de internationale literatuur als een randvoorwaarde beschouwt voor het uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid. Net zoals in het buitenland is het de PBA het personeelslid dat het snelste met het gevangeniswezen
wordt
geassocieerd.
De
Belgische
PBA
heeft
een
ruime
beoordelingsvrijheid waardoor hij sociale relaties met de gedetineerde moet ontwikkelen om zo een aangename werk- en leefomgeving te bestendigen (Kennes, 2010). De Belgische gevangenisdirectie op haar beurt moet rekening houden met alle personeelsleden en de gedetineerden en moet op basis daarvan op een integrale manier een penitentiair (drugs)beleid voeren (Goethals et al., 2008; Kennes, 2010). Ook de psychosociale dienst in de gevangenis met haar adviserende functie (Goethals et al., 2008; Storme & Boelaert, 2012) en het Justitieel Welzijnswerk, die de gedetineerden ondersteunen tijdens hun detentieperiode, moeten bij het penitentiair drugsbeleid betrokken worden (Nuyts et al., 2012). Een randvoorwaarde voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid is het streven naar een evenwicht tussen dynamische en passieve veiligheid in gevangenissen. De Belgische regering streeft ernaar om een dynamische wisselwerking tussen de gedetineerden en het gevangenispersoneel op te zetten (Belgische Senaat, 2012; Tournel & Snacken, 2012). Het blijkt echter dat deze randvoorwaarde soms in het gedrang komt aangezien niet alle personeelsleden van het Belgisch gevangeniswezen het concept van dynamische veiligheid aanhangen (Snacken, 2005). 1.2.2.
Mogelijke stressoren binnen de gevangeniscontext
Net zoals in andere landen ligt het prevalentie cijfer voor suïcide hoger in de Belgische gevangenissen dan in de vrije samenleving. Hoewel erkend wordt dat er meer wetenschappelijk onderzoek naar preventieve maatregelen voor het suïcidevraagstuk nodig is, ontbreekt deze kennis momenteel nog voor de Belgische gevangenissen (Eenheid voor zelfmoordonderzoek, 2014). Net zoals in de literatuur beschreven staat, zorgt de overbevolkingsproblematiek in sommige Belgische gevangenissen voor stresserende leef- en werkomstandigheden en voor het verhinderen van de optimale uitvoering van het penitentiair (drugs)beleid (Van den Broeck & Thienpont, 2007). Hoewel de internationale literatuur het erover eens is dat geïnterneerden 110
niet binnen de gevangenismuren thuishoren is dit wel een courante praktijk in de Belgische gevangenissen (Vander Laenen & De Cauwer, 2011). Ondanks de aanwezigheid van zorgequipes in de gevangenissen, missen de geïnterneerden toch de therapeutische zorg die voor hen essentieel is (Boers et al., 2011). Hoewel de gelijkwaardigheid van zorg is ingeschreven in de Belgische Basiswet ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,") omschrijft de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen de gezondheidszorg als beschamend (Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 2011). Daarnaast heeft de penitentiaire gezondheidszorg te kampen met een gebrek aan personeel (Van Mol, 2013). Specifiek aan het Belgisch gevangeniswezen is het fenomeen van de stakingen. In geen enkel ander land bestaat in het stakingswezen het stakingsrecht zonder enige beperking (Robert & Daems, 2011). België wordt door het CPT herhaaldelijk op de vingers getikt voor de stakingsacties (CPT, 2008). Het protocolakkoord omtrent de stakingen wordt in de praktijk te weinig
gerespecteerd
(Humblet
&
Janvier,
2011).
Academici
bepleiten
een
minimumdienstverlening tijdens de stakingsacties als essentieel (Merckx & Verbruggen, 2011). 1.2.3.
Een penitentiair drugsbeleid
In het Belgisch gevangeniswezen is de drugsproblematiek een groot probleem (Vander Laenen et al., 2011), waarmee België in lijn ligt met het buitenland. Ook in het Belgisch gevangeniswezen gebruiken gedetineerden illegale middelen om te ontsnappen aan de realiteit van het gevangenisleven (Todts, 2007; Van Malderen et al., 2010). Uit de interviews blijkt dat sommige respondenten vinden dat de aandacht voor de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen ondergesneeuwd raakt (R2, 2014) hoewel de drugproblematiek niet verminderd is en er eerder sprake is van een status quo (R1, 2014; R3, 2014; R6, 2014). Het Belgisch penitentiair drugsbeleid volgt het normaliseringsbeginsel en moet geïntegreerd en integraal zijn (De Ruyver et al., 2008). Om de ontwikkeling van het Belgisch penitentiair drugsbeleid uit te bouwen, worden in 2001 twee regionaal drugcoördinatoren aangesteld (Vander Laenen et al., 2011). Deze functies zijn anno 2014 echter ingekrompen (Vander Laenen & Favril, 2013), waardoor de functie, volgens een respondent, niet veel meer voorstelt (R1, 2014). 111
1.2.3.1.
Preventie
De Belgische gevangenissen herbergen een grote groep druggebruikers waardoor het aanbieden van preventieve informatie over druggebruik en risicogedrag aangewezen is (De Maere et al., 2000). Het blijkt echter dat er weinig educatief preventiemateriaal aanwezig is in de Belgische gevangenissen (Vander Laenen & Favril, 2013). Een respondent geeft aan dat wanneer er flyers of brochures aanwezig zijn, deze meestal niet aangepast zijn aan de gedetineerdenpopulatie. De verspreiding van het boekje “Gezondheid in de gevangenis: Je leven sturen, ook binnen de muren!” (Dienst gezondheidzorg bij de gevangenissen & Modus Vivendi, 2010) blijkt te fragmentarisch te zijn waardoor het boekje niet alle gedetineerden bereikt (R6, 2014). Het gevangenispersoneel moet een opleiding volgen rond preventieve maatregelen rond het omgaan met druggebruikers (Van Malderen, 2011). Eén sleutelfiguur geeft aan dat deze opleidingen positief onthaald worden door het gevangenispersoneel (R6, 2014). 1.2.3.2.
Harm reduction
Sinds de MO van 2006 is harmreduction een integraal onderdeel van het Belgisch penitentiair drugsbeleid (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Belgische gedetineerden kunnen beroep doen op bleekwater(tabletten) (Todts, 2006), maar vaak niet anoniem (Van Malderen, 2011). Het boekje “Gezondheid in de gevangenis: Je leven sturen, ook binnen de muren!” wordt als een positieve harmreduction-maatregel beschouwd omdat het informatie over risicogedrag, op maat van de gedetineerde, geeft (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010). Uit de interviews blijkt echter dat er de laatste jaren weinig tot geen nieuwe initiatieven genomen zijn (R1, 2014; R2, 2014). Uit een interview blijkt dat het aanbod aan condooms afhankelijk is van de goodwill van de gevangenisdirectie (R6, 2014). Spuitenruilprogramma’s bestaan niet in de Belgische gevangenissen, terwijl dit wel wordt aangeraden door wetenschappelijke literatuur (Todts, 2009). 1.2.3.3.
Hulpverlening
De drughulpverlening blijft in de Belgisch gevangenissen een zwak punt (De Ruyver et al., 2008). Er bestaan geen geïnstitutionaliseerde programma’s voor druggebruikers die alle levenssferen omvatten en daarnaast is er een gebrek aan medisch personeel waardoor de implementatie van drughulpverleningsprogramma’s uitgesteld wordt (Demyttenaere, 2002). Ook de samenwerking met externe drughulpverleningsorganisaties is vaak te beperkt waardoor er 112
een te
lange wachttijd ontstaat
(De Ruyver et
al.,
2008). De
substitutiebehandeling is de vorm van drughulpverlening die het meest gebruikt worden in de Belgische gevangenissen (Van Malderen et al., 2010). De respondenten zijn het erover eens dat geld en personeel ontbreekt waardoor drughulpverleningsprogramma’s niet ten volle kunnen uitgevoerd worden (R3, 2014). Hoewel de substitutiebehandelingen als iets positief worden ervaren, bekritiseren sommige respondenten toch het gebrek aan psychosociale begeleiding tijdens deze behandeling en het gebrek aan continuïteit van deze behandeling in de samenleving (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Zo verschilt het van regio tot regio of een gedetineerde onmiddellijk na zijn vrijlating de substitutiebehandeling kan continueren (R6, 2014). 1.2.3.4.
Sanctionering/Controle
Het bestrijden en verminderen van het drugsaanbod in de Belgische gevangenissen blijkt moeilijk (De Maere et al., 2000). In 2013 wordt bekendgemaakt dat de Belgische gevangenissen maandelijks aan een controle met drugshonden zullen onderworpen worden (JDH, 2013). Volgens sommige respondenten is het controle- en sanctionering aspect van het penitentiair drugsbeleid niet langer het sluitstuk. Zij hebben de indruk dat er meer en meer op repressie gefocust wordt. Als voorbeeld hiervan vermelden zij de verhoogde controles met drugshonden (R1, 2014; R2, 2014). Daarnaast blijkt uit de interviews dat de ontdekking van druggebruik bij een gedetineerde niet aangegrepen wordt om de gedetineerde naar de drughulpverlening te oriënteren (R2, 2014; R5, 2014; R6, 2014). 1.3.
Welke randvoorwaarden identificeren de sleutelfiguren voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België?
De eerste randvoorwaarde is de creatie van een onafhankelijke gezondheidsdienst voor de Belgische gevangenissen. De twee randvoorwaarde is het kunnen beschikken over voldoende medisch personeel en dokters om substitutiebehandelingen uit te voeren. De laatste randvoorwaarde is voldoende steun voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid. De eerste randvoorwaarde is de creatie van een onafhankelijke gezondheidsdienst voor de Belgische gevangenissen, die niet onder de voogdij valt van de FOD Justitie (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Hiermee scharen zij zich achter (inter)nationale aanbevelingen die pleiten voor een penitentiaire gezondheidsdienst die afhangt van de instantie die ook de gezondheidszorg in de maatschappij onder haar hoede heeft (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2012; Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001). 113
De tweede randvoorwaarde is het kunnen beschikken over voldoende medisch personeel en voldoende dokters voor substitutiebehandelingen. Dit medisch personeel moet allemaal dezelfde lijn volgen, waardoor er een constante ontstaat in de behandelingen (R3, 2014; R5, 2014). Deze randvoorwaarde strookt met de wetenschappelijk literatuur, die stelt dat er voldoende medisch personeel moet aanwezig zijn in gevangenissen, maar dat de vaststelling is dat dit niet altijd het geval is (Coyle, 2007; European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2003a; Vander Laenen et al., 2013). Een laatste randvoorwaarde voor twee Belgische sleutelfiguren is de steun van de penitentiaire administratie en de Belgische politiek voor het penitentiair drugsbeleid. Uit deze steun zien zij dan automatisch een budget vloeien om een goed penitentiair drugsbeleid te voeren. Het inkrimpen van de functie van de twee regionaal drugcoördinatoren wordt gezien als een aanslag op deze randvoorwaarde (R2, 2014; R6, 2014). Het inkrimpen van deze functie is ook tegenstrijdig met de bepalingen in wetenschappelijke literatuur. De literatuur raadt immers aan dat het aanstellen van een verantwoordelijke coördinator essentieel is wanneer verschillende sectoren en actoren moeten samenwerken om een beleid uit te werken (Crow, France, Hacking, & Hart, 2004). 1.4.
Analyse: Toetsing van de empirische onderzoeksresultaten
In dit deel van de discussie wordt geanalyseerd en getoetst in hoeverre het Belgisch penitentiair drugsbeleid aan de beschreven randvoorwaarden voldoet. Als uitkomst van de procesevaluatie
worden
op
een
schematische
wijze
de
positieve
punten
en
werkpunten/bedreigingen voor de huidige en verdere uitbouw van het Belgisch penitentiair drugsbeleid in kaart gebracht. Het wordt duidelijk dat deze positieve punten en werkpunten/bedreigingen zowel betrekking hebben op het Belgisch penitentiair drugsbeleid als op de andere domeinen van een gevangenisbeleid. Dit is de uitkomst van het streven naar een integraal en geïntegreerd Belgisch penitentiair drugsbeleid waarbij tijdens deze masterproef duidelijk wordt dit beleid niet enkel kan gericht zijn op het drugsvraagstuk maar rekening dient te houden met het specifieke van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die er kunnen opduiken. Positieve punten
114
o
Het Belgisch penitentiair drugsbeleid moet, net zoals in de internationale literatuur beschreven staat, rekening houden met de verschillende personeelscategorieën die een gevangenis kent (De Maere et al., 2000; Goethals et al., 2008).
o
Aangezien het moeilijk is om een ultieme oplossing te bieden voor de overbevolkingsproblematiek (Aebi & Delgrande, 2014) is het ook moeilijk te antwoorden op de vraag of België aan de randvoorwaarden, die in de literatuur beschreven staan, voldoet.
o
Het opleidingsaanbod voor het personeel op het vlak van druggebruikers en drugpreventie wordt door een respondent als een positief punt beschouwd (R6, 2014).
Werkpunten/Bedreigingen o
Het Belgisch penitentiair drugsbeleid wordt best ingeschreven binnen een dynamisch veiligheidsregime. Dit dynamisch veiligheidsregime is nog niet in elke Belgische gevangenis in voege getreden, noch zijn alle personeelsleden overtuigd van dit regime (Snacken, 2005).
o
Door het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek op preventief vlak rond het suïcidaliteitsvraagstuk
binnen
het
gevangeniswezen
(Eenheid
voor
zelfmoordonderzoek, 2014) komt België niet tegemoet aan deze randvoorwaarde. o
De Belgische literatuur inzake overbevolking geeft aan dat het Belgisch beleid niet doordacht kan genoemd worden, omdat er gegrepen wordt naar crisismaatregelen (Daems, 2009; Maes, 2009).
o
De Belgische staat wordt herhaaldelijk veroordeeld voor de behandeling van haar geïnterneerden (Daems, 2012).
o
Net zoals dit het geval is in andere landen, voldoet de gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen niet aan het normaliseringsbeginsel (Van Malderen, 2011). Daarnaast voldoet België niet aan de randvoorwaarde van een onafhankelijke gezondheidsdienst te voorzien die niet van de FOD Justitie afhangt, maar van de FOD Volksgezondheid (Van Mol, 2013).
115
o
Aangezien er geen beperking is op het stakingsrecht in het Belgisch gevangeniswezen,
voldoet
het
Belgisch
gevangeniswezen
niet
aan
de
randvoorwaarde om een minimumdienstverlening te voorzien tijdens een stakingsactie (Van den Broeck & Thienpont, 2007). o
Het inkrimpen van de functie van de regionale drugcoördinatoren maakt dat er geen holistisch penitentiair drugsbeleid gevoerd wordt in de Belgische gevangenissen (R1, 2014; R6, 2014), wat echter wel aangewezen is volgens de literatuur (Gravett, 2000).
o
Het ontbreken van adequaat onderricht op vlak van drugpreventie in alle Belgische gevangenissen (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010) maakt dat het Belgisch gevangeniswezen hier niet tegemoet komt aan deze randvoorwaarde.
o
Een gevangenissysteem
zou dezelfde harmreduction-maatregelen
moeten
aanbieden als de samenleving (Lines et al., 2009). België voldoet hier op het vlak van het aanbod van condooms en bleekwatertabletten, maar niet op het vlak van spuitenruil. Het aanbod van condooms en bleekwatertabletten blijkt echter gefragmenteerd (Van Malderen et al., 2010) waardoor niet volledig aan deze randvoorwaarde wordt voldaan. o
Het gebrek aan geïnstitutionaliseerde drughulpverleningsprogramma’s die alle levenssferen van een gedetineerde in de Belgische gevangenissen omvatten (Van Malderen, 2011), maakt dat België niet voldoet aan de randvoorwaarde die stelt dat de penitentiaire drughulpverlening moet afgestemd zijn op de noden van de individuele gedetineerde (European Commission Health & Consumer Protection, 2008). Het feit dat het gevangenispersoneel en ook de respondenten een verschillende visie hebben op de drughulpverlening (R1, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014), maakt dat ook hier niet aan de randvoorwaarde voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid wordt voldaan aangezien het penitentiair drugsbeleid idealiter wordt ondersteund door het voltallige gevangenispersoneel (Farrell et al., 2000). Het ontbreken van een gegarandeerde continuïteit van de drughulpverlening in de Belgische gevangenissen na de vrijlating (De Ruyver et al., 2008) maakt dat de Belgische staat niet volledig aan deze randvoorwaarde tegemoet komt.
116
o
De controle- en sanctioneringspijler van het penitentiair drugsbeleid zou het sluitstuk van dit beleid moeten zijn (Gravett, 2000). De respondenten geven echter aan dat deze pijler in het Belgisch penitentiair drugsbeleid niet meer het sluitstuk vormt maar dat hier net het meeste aandacht aan besteed wordt de laatste jaren waardoor zij opmerken dat het penitentiair drugsbeleid repressiever wordt (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014) .
1.5.
Kritische reflectie
In dit onderdeel worden er enkele kritische reflecties neergeschreven over het Belgisch penitentiair drugsbeleid, maar ook over deze masterproef. De titel van deze masterproef luidt: ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid.” Het Belgisch penitentiair drugsbeleid kan en mag geen zwart-wit verhaal zijn. Er zijn in deze masterproef randvoorwaarden gedefinieerd waaraan een penitentiair drugsbeleid zou moeten voldoen. Een penitentiair drugsbeleid kan echter niet los van een gevangenisbeleid in zijn geheel worden bestudeerd. In de wetenschappelijke literatuur wordt duidelijk dat geen enkel land deze ideale randvoorwaarden tot in de puntjes kan volgen. Een gevangenis is immers een plaats waar mensen wonen en werken en waar dus een balans moet gezocht worden om een optimaal klimaat te creëren. Het is evident dat in deze situatie de theorie niet altijd klakkeloos gevolgd kan worden. Het Belgisch penitentiair drugsbeleid zweeft inderdaad tussen theorie en praktijk. Verschillende randvoorwaarden die in de literatuur worden beschreven in verband met het voeren van een penitentiair drugsbeleid, zijn in de (meeste) Belgische gevangenissen geïmplementeerd, met name de ontwikkeling van drugpreventieve initiatieven, het aanbod van condooms en bleekwatertabletten als harmreduction-maatregel, het uitbouwen van substitutiebehandelingen en het verhogen van de controles op het aanbod. Nadelig is echter dat deze randvoorwaarden maar gedeeltelijk in enkele gevangenissen geïmplementeerd zijn en niet in hun volledigheid toegepast worden. Dit wordt eveneens duidelijk in de procesevaluatie waarin de lijst van werkpunten/bedreigingen opmerkelijk langer is dan de lijst van positieve punten. Zo zijn de drugpreventieve initiatieven slechts fragmentarisch ontwikkeld en kan er niet op een anonieme manier gebruik gemaakt worden van condooms en bleekwatertabletten als vorm van schadebeperking. Op vlak van drughulpverlening zijn er geen drughulpverlenende programma’s die in alle Belgische gevangenissen op dezelfde
117
manier zijn uitgebouwd, kan niet elke gedetineerde beroep doen op een substitutiebehandeling en kan de continuïteit van de substitutiebehandeling niet altijd verzekerd worden. Sommige randvoorwaarden zijn in het geheel niet geïmplementeerd. Hierbij kan verwezen worden naar een spuitenruilprogramma als vorm van schadebeperking. Een penitentiair drugsbeleid voeren, is in de Belgische gevangenissen geen sinecure. Het is opboksen tegen de overbevolkingsproblematiek, het gebrek aan budget en medisch personeel en de besparingsgolf. Het is schipperen tussen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van verschillende betrokkenen. Het is een beleid dat niet stopt aan de gevangenismuren, maar één waarin de samenleving ook een rol speelt. Het feit dat een respondent meent dat de drugproblematiek in de gevangenissen ondergesneeuwd geraakt is, is het overdenken waard. In navolging van het algemeen geïntegreerd en integraal drugsbeleid dat in de Belgische samenleving gevoerd zou moeten worden (De Ruyver, 2007; De Ruyver et al., 2008) zou het penitentiair drugsbeleid ook geïntegreerd en integraal moeten zijn. Uit deze masterproef blijkt dat dit niet het geval is. Het penitentiair drugsbeleid is te gefragmenteerd en nationaal te weinig uitgebouwd waardoor het ideale concept van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid niet bereikt wordt. Dit is trouwens niet enkel het geval in België, maar ook in het buitenland (Duke, 2003; European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2003a). De vaststelling dat de functie van beide regionaal drugcoördinatoren is ingekrompen en de onduidelijkheid over deze functie, is betreurenswaardig. De regionaal drugcoördinator moet zorgen voor het uitwerken, onderbouwen en uitvoeren van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Welk signaal geeft de penitentiaire administratie en de Belgische overheid aan het Belgisch gevangeniswezen wanneer deze twee functies niet meer ten volle ondersteund worden? Betekent dit dat de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen van de prioriteitenlijst verdwijnt? Wie zal er nu overkoepelende initiatieven nemen op het vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid? Enkele kritische reflecties over de inhoud van deze masterproef zijn aan de orde. De beschreven randvoorwaarden zijn theoretisch. Bij het lezen van de masterproef kan het lijken dat de theorie te strikt en niet realistisch is. Het is echter niet de bedoeling om te normatief te zijn. Het is aan een nationaal gevangeniswezen om deze theoretische randvoorwaarden in de praktijk om te zetten.
118
Daarnaast geven de ‘mogelijke stressoren’ die in deze masterproef aangehaald worden slechts een algemeen beeld over deze stressoren. Elk fenomeen op zich verdient diepgaand wetenschappelijk onderzoek in het licht van een penitentiair drugsbeleid. De casestudy in deze masterproef geeft een heel specifiek beeld over België. De interviews die voor deze masterproef werden afgenomen, scheppen een beeld van het Belgisch penitentiair drugsbeleid vanuit de ogen van respondenten die allen werkzaam waren of zijn in de penitentiaire administratie. De retoriek van deze masterproef zou misschien anders en omvattender zijn wanneer er ook PBA’s, gevangenisdirectie, medisch personeel en drughulpverleners bevraagd worden. Dit kan een beperking zijn van deze onderzoeksstrategie omdat deze casestudy mogelijks moeilijk vergelijkbaar kan zijn, op het vlak van de doelgerichte steekproef, (Decorte & Zaitch, 2010) met andere casestudies naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid. De keuze voor deze steekproef zorgt er ook voor dat deze casestudy niet veralgemeenbaar is (Swanborn, 2010) naar één en dezelfde visie over het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Uit de procesevaluatie kan opgemaakt worden dat België soms wel, soms niet en soms gedeeltelijk aan de beschreven randvoorwaarden voldoet. België voert dus geen perfect penitentiair drugsbeleid, maar welk land doet dit wel? Het is vooral essentieel dat de Belgisch overheid en beleidsmakers blijvend aandacht hebben voor de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen. Uit de interviews en het bestuderen van de literatuur hieromtrent wordt echter duidelijk dat het net deze aandacht is die ontbreekt.
119
HOOFDSTUK 2: ALGEMEEN BESLUIT EN AANBEVELINGEN 2.1.
Algemeen besluit
Het drugsfenomeen is een complex en multifactorieel fenomeen waarvoor geen eenduidige aanpak bestaat (Casselman, 2007b). De verwevenheid van verschillende dimensies bij een middelenproblematiek toont de noodzaak aan van samenwerking tussen diverse actoren en beleidssectoren (De Ruyver, 2007). Hiervoor is een drugsbeleid nodig dat alle noodzakelijke factoren in kaart brengt. Het ideaal is een geïntegreerd en integraal drugsbeleid. Met ‘integraal’ wordt een samenwerking bedoeld tussen verschillende beleidssectoren. Met ‘geïntegreerd’ worden alle betrokken actoren, nodig om het drugsfenomeen uit verschillende invalshoeken te kunnen benaderen, bedoeld (De Ruyver, 2007; Devroe & Van de Velde, 2005; Vander Laenen et al., 2010). Een drugsbeleid bestaat uit verschillende deeldomeinen. Zo bestrijkt een drugsbeleid de pijlers: drugpreventie, harmreduction, drughulpverlening en sanctionering/controle. Elk deeldomein vereist een andere aanpak (Duke, 2003; Stöver & Michels, 2010). Traditioneel worden gevangenissen omschreven als instituten die hiërarchisch en bureaucratisch gestructureerd zijn en waarin het veiligheidsregime het leven vorm geeft (van Zyl Smit & Snacken, 2010). Binnen Europa hebben de gevangenissen de laatste tijd een evolutie ondergaan waarin het gezag horizontaler gestructureerd is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op dynamische veiligheid wat inhoudt dat er een constructieve persoonlijke relatie tussen het personeel en de gedetineerden opgebouwd wordt (Jewkes & Johnston, 2006). De overbevolkingsproblematiek (Lawrence & Andrews, 2004), het suïcidevraagstuk (Rabe, 2012), de aanwezigheid van personen met een psychiatrische problematiek (Forrester et al., 2013; Kindström Dahlin et al., 2009) en het gebrek aan adequate gezondheidszorg (Lines, 2006, 2008) zijn factoren die het uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden. Hoewel het druggebruik in penitentiaire instellingen problematisch is, kan een detentieperiode aangegrepen worden om gedetineerden naar de drughulpverlening te oriënteren. De vaststelling is echter dat een penitentiair drugsbeleid vaak achterloopt op het gevoerde drugsbeleid in de samenleving wat ervoor kan zorgen dat deze opportuniteit niet ten volle aangegrepen worden (Lines et al., 2009). 120
Het penitentiair drugsbeleid moet ernaar streven om preventieve maatregelen te ontwikkelen om de verspreiding van HIV/AIDS en andere overdraagbare aandoeningen zoals hepatitis en tuberculose tegen te gaan (Lines & Stöver, 2006). Om de gezondheidsrisico’s van het druggebruik in de gevangenis te verminderen zijn harmreduction-maatregelen ook idealiter onderdeel van een penitentiair drugsbeleid. Deze harmreductionmaatregelen moeten ervoor zorgen dat er mogelijkheden aan de gedetineerden worden aangereikt om hun risicogedrag, dat in verband staat met het druggebruik, te beperken (Cook, Bridge, & Stimson, 2010). Idealiter is de drughulpverlening in de gevangenis afgestemd op de noden van de individuele gedetineerde. Omwille van de complexiteit van een middelenverslaving raadt de literatuur aan om een multidisciplinair team samen te stellen om zo alle aspecten van het druggebruik te kunnen vatten. Drughulpverlening in de gevangenis werkt het beste wanneer dit ook door al het penitentiair personeel en de gevangenisdirectie als noodzakelijk ervaren en vervolgens ook ondersteund wordt en wanneer de continuïteit buiten de gevangenismuren verzekerd wordt (Wheatley, 2007). De laatste pijler van het penitentiair drugsbeleid is het sanctionering- en controleaspect. Dit betekent dat er een beleid moet ontwikkeld worden dat het drugsaanbod vermindert. De sanctionerende pijler moet ervoor zorgen dat er geen illegale middelen de gevangenis kunnen binnengebracht worden via bezoekers, personeel, gedetineerden of op andere manieren. Dit kan via detectie en afschrikking (Wheatley, 2007). De titel van deze mastproef luidt ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid’. De academische doelstelling van deze masterproef is om te bepalen waar het Belgisch penitentiair drugsbeleid op dit moment staat, in vergelijking met de randvoorwaarden die beschreven staan in de wetenschappelijke literatuur. Uit het eerste deel van deze masterproef blijkt dat beleidsmakers bij het voeren van een penitentiair drugsbeleid rekening moeten houden met het specifieke aspect van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die het gevangenisleven en het penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden. Het totalitaire van een gevangenis (Goffman, 1975) en de bijhorende ‘pains of imprisonment’ en deprivaties (Sykes, 1958, 2006) moeten in het achterhoofd gehouden worden bij het uitwerken van een penitentiair drugsbeleid. Daarnaast dient er ook rekening gehouden te worden met het personeelsbestand. Er dient een balans 121
gezocht te worden tussen het bewaren van de veiligheid en streven naar rehabilitatie van de gedetineerde. Dit kan een probleem zijn aangezien de personeelsleden vanuit verschillende ideologieën hun werk uitvoeren (Cheeseman, 2014). Het penitentiair drugsbeleid kan best vormgegeven worden in een gevangenis waarin een dynamisch veiligheidsregime, communicatie en wederzijds respect de basiswaarden zijn (Macaulay, 2013). In de internationale literatuur worden vier mogelijke stressoren aangehaald die het meeste invloed hebben op een gevangenisbeleid en dus ook op het uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid. Het suïcidaliteitsvraagstuk vormt een grote uitdaging en vraagt om preventieve initiatieven
binnen
de
gevangenismuren
(Tripodi
&
Bender,
2007).
De
overbevolkingsproblematiek zorgt voor moeilijke levensomstandigheden in de gevangenis (Franklin et al., 2006) en bemoeilijkt de arbeidsomstandigheden voor het gevangenispersoneel (Wooldredge & Steiner, 2009). De aanwezigheid van personen met een psychiatrische problematiek wordt als problematisch beschouwd. Deze individuen moeten te lang wachten op een transfer naar gespecialiseerde instellingen. Daarbij kunnen gevangenissen niet zorgen voor een gespecialiseerde opvang voor deze doelgroep (Konrad, 2005). De minder uitgewerkte gezondheidszorg voor gedetineerden zorgt ervoor dat er niet tegemoet kan gekomen worden aan hun complexe gezondheidsproblematiek (Walmsley, 2005). Een penitentiair drugsbeleid kan best op een geïntegreerde en integrale manier uitgevoerd worden, gebaseerd op de noden van de gevangenispopulatie en ondersteund door een multidisciplinair team (Farrell et al., 2000; Gravett, 2000). Dit ideaalbeeld van een penitentiair drugsbeleid wordt echter weinig bereikt in Europese gevangenissen aangezien dit beleid vaak achter loopt op het drugsbeleid dat in de samenleving ontwikkeld wordt. Hierdoor kan de kans om gedetineerden te helpen met hun middelenproblematiek niet ten volle kan aangegrepen worden (Lines et al., 2009). Het preventieve luik van het penitentiair drugsbeleid moet de gedetineerden onderrichten over risicogedrag bij druggebruik (Pompidou group & Health in Prisons Projects, 2001). Deze preventieve initiatieven blijken echter vaak te ontbreken of onvoldoende uitgewerkt te zijn (Dolan et al., 2007). Het schadebeperkende luik moet zorgen voor maatregelen die het risicogedrag tegengaan. Zo kunnen condooms, bleekwater en spuiten verdeeld worden om het risico op transmissie van overdraagbare aandoeningen tegen te gaan (WHO Europe, 2010). Niet alle gevangenissen implementeren deze harmreductionmaatregelen op een adequate manier (Brentari, 2011). Vooral spuitenruil kan op veel tegenstand stoten. Tegenstanders 122
vrezen dat de spuiten als wapen zullen gebruikt worden. Uit onderzoek blijkt echter dat dit niet het geval is (Lines et al., 2004). De drughulpverlening in de gevangenis is idealiter afgestemd op de doelstellingen en noden van de individuele gedetineerde en is best een samenwerking met externe hulpverleningsorganisaties (Lehman et al., 2009) om de continuïteit na detentie te verzekeren (Pelissier et al., 2007). Het welslagen van de penitentiaire drughulpverlening is beperkt omdat de hulpverlening niet hetzelfde niveau haalt als in de samenleving. Daarnaast is de drughulpverlening ook gefragmenteerd in verschillende gevangenissen (Duke, 2003). De controlerende pijler van een penitentiair drugsbeleid moet het aanbod aan illegale middelen verminderen. Deze pijler moet wel in balans gebracht worden met het voeren van een humaan gevangenisbeleid (Farrell et al., 2000). Vaak is het ontwikkelen en uitvoeren van een penitentiair drugsbeleid niet volledig evidence-based. Beleidsmakers laten zich leiden door wetenschappelijk onderzoek, maar laten zich ook beïnvloeden door de media, ideologieën en de politiek opinie (Bennett & Holloway, 2010). Het ideaal geïntegreerd integraal penitentiair drugsbeleid integreert de preventieve, schadebeperkende, hulpverlenende en controlerende pijler (Ritter, 2009a, 2009b) en houdt rekening met het specifieke van een gevangeniscontext en de mogelijke stressoren die het penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden (Taxman & Henderson, 2009). In deel 1 van deze masterproef wordt er dus een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag: ‘Welke randvoorwaarden zijn nodig om een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid te voeren?’ Deel 2 van deze masterproef geeft een antwoord op de onderzoeksvragen : ‘In welke mate strookt het Belgisch penitentiair drugsbeleid met de beschreven randvoorwaarden?’ en ‘Welke randvoorwaarden identificeren de Belgische sleutelfiguren voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid in België?’ Deel 2 van deze masterproef is een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Er worden vijf actoren – PBA, gevangenisdirectie, PSD, JWW, medische diensten – binnen de Belgische gevangenismuren beschreven die allen idealiter meestreven naar het opzetten en uitvoeren van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid.
123
Het wordt ook duidelijk dat het Belgisch gevangeniswezen met stressoren te kampen heeft die het Belgisch penitentiair drugsbeleid kunnen beïnvloeden. Het suïcidaliteitsvraagstuk vraagt om een zinvolle dagbesteding, maximale tewerkstelling voor de gedetineerden, een assessment-instrument om psychiatrische problematieken op te sporen (Van Mol, 2013) en naar meer wetenschappelijk onderzoek (Eenheid voor zelfmoordonderzoek, 2014). De Belgische overbevolkingsproblematiek zorgt voor moeilijke werk- en levensomstandigheden (Maes, 2009). Voor deze problematiek worden verschillende beleidsopties geopperd. Volgens het Rekenhof staat sinds 2007 de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit centraal (Rekenhof, 2011). Het Belgisch beleid inzake overbevolking wordt door Belgische academici omschreven als een vorm van crisismanagement (Daems & Maes, 2013). Een andere mogelijke bedreiging voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid zijn de stakingsacties in het Belgisch gevangeniswezen. Deze stakingsacties treffen de gedetineerden, het personeel en de bezoekers en zorgen voor onderlinge spanningen (Dantinne, 2011). Het protocol dat in 2010 wordt opgesteld tussen de betrokken partners wordt omschreven als een ‘papieren tijger’ omdat de afspraken niet gerespecteerd worden op het terrein (Daems, 2011). Academici pleiten voor het installeren van een minimumdienstverlening tijdens stakingsacties (Merckx & Verbruggen, 2011). Belgische geïnterneerden hebben recht op een aangepaste begeleiding in de Belgische gevangenissen door de zorgequipe (Boers et al., 2011). Deze begeleiding blijkt vaak ontoereikend te zijn (De Clerck, 2010) en de Belgische gevangenissetting blijkt geïnterneerden niet de zorg te kunnen verschaffen die ze nodig hebben (Vander Laenen & De Cauwer, 2011). De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen kan ook nog van invloed zijn op het Belgisch penitentiair drugsbeleid. In de Basiswet is ingeschreven dat gedetineerden van dezelfde zorg moeten kunnen genieten dan in de samenleving ("Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005,"). Het gebrek aan medisch personeel en de chronische overbevolking zorgt ervoor dat dit gelijkwaardigheidsbeginsel maar moeilijk kan bereikt worden (Todts, 2009). De drugproblematiek in de Belgische gevangenissen komt in de jaren ’80 aan de oppervlakte en is vandaag nog steeds een realiteit (Vander Laenen et al., 2011). 30% tot 33% van de gedetineerden geeft aan illegale drugs gebruikt te hebben tijdens de detentie (Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, 2010). Uit de interviews wordt duidelijk dat drie respondenten de drugproblematiek anno 2014 even groot dan de voorgaande jaren inschatten 124
(R1, 2014; R3, 2014; R6, 2014). Eén sleutelfiguur bemerkt dat de drugproblematiek nog altijd even groot is, maar dat er minder over gecommuniceerd wordt waardoor de problematiek niet meer als prioriteit beschouwd wordt (R2, 2014). Het Belgische penitentiair drugsbeleid wordt vormgegeven door drie beleidsdocumenten. Het eerste is de federale drugsnota van 2001 waarmee een geïntegreerd en integraal drugsbeleid wordt geïntroduceerd (Federale Regering, 2001). Deze drugsnota wordt door twee respondenten niet als noodzakelijk beschouwd voor het Belgisch penitentiair drugsbeleid maar het creëert in 2001 wel mogelijkheden aangezien er een budget en mensen voorzien worden om het beleid vorm te geven (R2, 2014; R4, 2014). Het tweede is de MO van 2006 waarmee aan ambtenaren praktische maatregelen worden aangereikt om de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen te beperken (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Het derde beleidsdocument is het IMC van 2010 waarin geschreven staat dat het Belgisch penitentiair drugsbeleid streeft naar een goede balans tussen alle pijlers (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). Alle respondenten delen de mening dat deze balans niet bereikt wordt (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Zowel de minister van Justitie, de directeur van DG EPI, het hoofd van DGZG en de lokale stuurgroepen zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het penitentiair drugsbeleid (Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs, 2010). In 2001 worden twee regionaal drugcoördinatoren aangesteld om het Belgisch penitentiair drugsbeleid verder uit te bouwen. In 2014 bestaat deze functie nog formeel, maar beiden combineren deze functie met de functie van gevangenisdirecteur (Vander Laenen & Favril, 2013). Het preventieve luik van het Belgisch penitentiair drugsbeleid houdt in dat de gedetineerden op een actieve manier informatie over druggebruik en risicogedrag dienen te krijgen (Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, 2006). Het personeel krijgt een opleiding over drugpreventie maatregelen (Van Malderen, 2011). Uit een evaluatie blijkt dat gedetineerden nog te weinig in contact komen met preventieve initiatieven (Vander Laenen & Favril, 2013). Ook twee respondenten geven aan dat preventie essentieel is (R2, 2014; R6, 2014), maar de verspreiding van deze informatie is gefragmenteerd (R6, 2014) en sommige preventieve initiatieven worden niet geïmplementeerd (R1, 2014).
125
Het schadebeperkende luik houdt het aanbieden van condooms en bleekwatertabletten in (Todts, 2006). Uit de evaluatie blijkt echter dat dit aanbod niet anoniem ter beschikking gesteld wordt wat ervoor kan zorgen dat gedetineerden er minder gebruik van zullen maken (Van Malderen et al., 2010). De geïnterviewde sleutelfiguren hebben allen een ander idee over wat harmreduction in de Belgische gevangenissen inhoudt. Daarnaast wordt het aanbod aan condooms niet als onverdeeld positief ervaren omdat dit aanbod afhankelijk is van de bereidwilligheid van de gevangenisdirectie (R6, 2014). Twee respondenten ijveren voor de installatie van een spuitenruilprogramma (R1, 2014; R2, 2014), terwijl één respondent gekant is tegen deze harmreductionmaatregelen wegens de vrees voor misbruik van de naalden als wapen (R3, 2014). Het drughulpverlenende luik van het Belgisch penitentiair drugsbeleid heeft te kampen met een gebrek aan budget, een gebrekkige doorverwijzing (De Ruyver et al., 2008) en een gebrek aan medisch personeel (Demyttenaere, 2002). Dit maakt dat er geen geïnstitutionaliseerde drughulpverleningsprogramma’s
bestaan
die
in
alle
Belgisch
gevangenissen
zijn
geïmplementeerd (Van Malderen et al., 2010). In de interviews wordt het gebrek aan medisch personeel en aan budget aangekaart (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014).
Dit
zorgt
er
volgens
een
respondent
voor
dat
de
implementatie
van
drughulpverleningsprogramma’s uitgesteld wordt (R1, 2014) terwijl iemand anders aanbrengt dat het budgettair gebrek het implementeren van een continue drugbehandeling verhindert (R3, 2014). De controlerende en sanctionerende pijler van het Belgisch penitentiair drugsbeleid streeft ernaar om de aanbodszijde van illegale drugs te verminderen (De Clerck, 2010). Uit een evaluatie blijkt dat drugs buiten de gevangenismuren houden een utopie is (De Maere et al., 2000). Daarnaast worden gedetineerden die betrapt worden met illegale substanties nog te weinig doorverwezen naar de drughulpverlening (Van Mol, 2013). De medicinale substitutiebehandelingen worden als een positief iets ervaren (R1, 2014; R2, 2014; R3, 2014; R4, 2014; R5, 2014; R6, 2014) maar het gebrek aan psychosociale begeleiding wordt als werkpunt ervaren (R2, 2014; R6, 2014). Een ander werkpunt is dat continuering van de substitutiebehandeling na de detentie niet gegarandeerd kan worden (R3, 2014; R6, 2014). Voor de controlerende en sanctionerende pijler betwijfelen de respondenten de effectiviteit van controles met de drughonden (R1, 2014; R2, 2014; R4, 2014). Daarnaast pleiten twee respondenten voor meer controles op het personeel (R1, 2014; R6, 2014). Tenslotte 126
vermelden drie Belgische sleutelfiguren dat het sanctioneringsaspect nog te weinig gecombineerd wordt met een oriëntering naar de drughulpverlening (R2, 2014; R5, 2014; R6, 2014). Drie respondenten geven aan dat er meer en meer ingezet wordt op het sluitstuk van het Belgisch penitentiair drugsbeleid in plaats van deze pijler als ultimum remedium te beschouwen (R1, 2014; R2, 2014). 2.2.
Aanbevelingen
2.2.1.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Het is noodzakelijk dat er meer wetenschappelijk onderzoek aan het Belgisch penitentiair drugsbeleid gewijd wordt en niet enkel aan de verschillende componenten. Hierbij kan er verwezen worden naar het boek ‘Drugs, Prisons and Policy making’ van Karen Duke uit 2003 (Duke, 2003). Dit boek belicht via een casestudy alle pijlers van het Brits penitentiair drugsbeleid. Zulk onderzoek systematisch uitvoeren in België kan ervoor zorgen dat de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen en het bijhorend penitentiair drugsbeleid onder de aandacht blijft. Deze masterproef richt zich enkel op het misbruik van illegale middelen binnen de gevangenismuren. Er is echter verder onderzoek aangewezen naar het misbruik van (voorgeschreven) medicatie door de gedetineerden binnen de Belgische gevangenismuren. In navolging van Vander Laenen en Favril is het aanbevelingswaardig om te blijven streven naar het ideale van een geïntegreerd en integraal penitentiair drugsbeleid. Daarvoor is er een grondige wetenschappelijke analyse nodig van de drugproblematiek in de Belgische gevangenissen. Naast deze analyse moet de stem van de gedetineerden gehoord worden bij het uitwerken en uitvoeren van dit beleid (Vander Laenen & Favril, 2013). Tenslotte valt een uitbreiding van het empirisch onderzoek van deze masterproef aan te bevelen. Zo kunnen meer personeelsleden die binnen en buiten het Belgisch gevangeniswezen werkzaam zijn, bevraagd worden.
127
2.2.2.
Aanbevelingen voor het beleid
Het is zoeken naar een penitentiair drugsbeleid waarin degenen die de touwtjes in handen hebben dezelfde doelstellingen nastreven. Uit de interviews blijkt dat dit niet altijd het geval is waardoor er een beleid ontstaat dat op verschillende wijze geïnterpreteerd wordt door de beleidsmakers binnen DG EPI. Dit is problematisch voor de implementatie van het penitentiair drugsbeleid in de Belgische gevangenissen. Het is cruciaal om aan te bevelen dat de functie van zowel de Waals en Vlaams regionaal drugcoördinator opnieuw opgewaardeerd wordt. Het kan niet zijn dat degenen die het Belgisch penitentiair drugsbeleid vorm moeten geven, hun functie combineren met deze van gevangenisdirecteur. Het Belgisch gevangeniswezen, de gedetineerden en het gevangenispersoneel hebben nood aan personen die dagelijks professioneel met dit Belgisch penitentiair drugsbeleid kunnen bezig zijn. Het is streven naar het volledig en volwaardig implementeren van alle onderdelen van de verschillende initiatieven en maatregelen die al aanwezig zijn in de pijlers van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Op die manier kunnen deze maatregelen ten volle tot hun recht komen en kan de vraagzijde naar illegale middelen verminderd worden. Op die manier zou het ook het drugaanbod in de Belgische gevangenissen verminderd kunnen worden.
128
BIBLIOGRAFIE Aberbach, D. J., & Rockman, A. B. (2002). Conducting and Coding Elite Interviews. Political Science & Politics, 35(4), 673-676. Aebi, M. F., & Delgrande, N. (2014). SPACE I – Council of Europe Annual Penal Statistics: Prison populations. Survey 2012. Strasbourg: Council of Europe. Aluwihare-Samaranayake, D. (2012). Ethics in Qualitative Research: A View of the Participants’ and Researchers’ World from a Critical Standpoint. International Journal of Qualitative Methods, 11(2), 64-81. Anasseril E. , D. (2006). Preventing Suicide in Prison: A Collaborative Responsibility of Administrative, Custodial, and Clinical Staff. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 34(2), 165-175. Bachman, R., & Schutt, K. R. (2008). Fundamentals of Research in Criminology and Criminal Justice. California: Sage. Ball, A. L. (2007). HIV, injecting drug use and harm reduction : a public health response. Addiction, 102(5), 684-690. Baxter, P., & Jack, S. (2008). Qualitative Case Study Methodology: Study Design and Implementation for Novice Researchers The Qualitative Report, 13(4), 544-559. Belgische Federale Overheidsdiensten. (2013a). Gevangenissen. Retrieved 02/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/gevangenissen/belgische_gevangenissen/ gevangenissen/ Belgische Federale Overheidsdiensten. (2013b). Gezondheidszorg. Retrieved 05/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/gevangenissen/leven_in_de_gevangenis/g ezondheidszorg/ Belgische Federale Overheidsdiensten. (2013c). Penitentiaire Inrichtingen. Retrieved 27/12/2013, from http://justitie.belgium.be/nl/overheidsdienst_justitie/organisatie/directoratengeneraal/penitentiaire_inrichtingen/ Belgische Federale Overheidsdiensten. (2013d). Psychologische en psychiatrische begeleiding. Retrieved 15/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/gevangenissen/leven_in_de_gevangenis/g ezondheidszorg/psychologishe_en_psychiatrische_begeleiding/ Belgische Senaat. (2011). Schriftelijke vraag nr. 5-840 van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 27 januari 2011 aan de minister van Justitie. Retrieved 21/03/2014, from http://www.senate.be/www/?MIval=/Vragen/SchriftelijkeVraag&LEG=5&NR=840&LANG=nl Belgische Senaat. (2012). Schriftelijke vraag nr. 5-6508 van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 18 juni 2012 aan de minister van Justitie. Brussel: Retrieved from http://www.senate.be/www/?MIval=/Vragen/SchriftelijkeVraag&LEG=5&NR=6508&LANG=nl. Bennett, T., & Holloway, K. (2010). Is UK drug policy evidence based? International journal of drug policy, 21 (5), 411-417. Blitz, C., & Arthur, W. M. (2000). Bridging the gap between science and practice in drug abuse prevention trough needs assessment and strategic community planning. Journal of Community Psychology, 28(3), 241-255. Boers, A., Vandevelde, S., Soyez, V., De Smet, S., & To, W. T. (2011). Het zorgaanbod voor geïnterneerden in België. Panopticon, 32(2), 17-38. Brentari, C. (2011). Collating good practices on drug treatment and harm reduction in the criminal justice system in Europe. Paper presented at the Connections project, Lisbon. Brindis, C. D., & Theidon, K. S. (1997). The role of casemanagement in substance abuse treatment services for women and their children. Journal of Psychoactive Drugs, 29(1), 79-88. British Society of Criminology. (2006). Code of ethics. Retrieved 29/12/2013, from www.britsoccrim.org/docs/CodeofEthics.pdf
129
Brown, B. S. (2006). Evidence-based treatment: why, what, where, when, and how? Journal of substance abuse treatment, 30(2), 87-89. Casselman, J. (2007a). Deel III Hulpverlening. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 135-136). Heule: UGA. Casselman, J. (2007b). Drugsproblemen. Complexiteit en diversiteit. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 13-25). Heule: UGA. Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen. (2011). Jaarverslag Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen. Brussel. Centrum Algemeen Welzijnswerk Dendermonde. (2014). Wettelijk kader Retrieved 11/04/2014, from http://www.cawregiodendermonde.be/nl/index.php?option=com_content&view=article&id =103&Itemid=128 Chatwin, C. (2011). Drug policy harmonization and the European Union. Hampshire: Palgrave Macmillan. Chatwin, C. (2013). A critical evaluation of the European drug strategy : Has it brought added value to drug policy making at the national level? . International journal of drug policy, 24(3), 251-256. Cheeseman, K. (2014). Correctional staff and management. In B. G. Ashley, M. J. Pollock, & K. S. Fowler (Eds.), Prisons today and tomorrow (third ed., pp. 203-232). Burlington: Jones & Bartlett Learning. Commissie voor de Justitie. (2012a). Integraal verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken 11-01-2012. Brussel: Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Commissie voor de Justitie. (2012b). Integraal verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken 14-03-2012. Brussel: Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Cook, C., Bridge, J., & Stimson, G. V. (2010). The diffusion of harm reduction in Europe and beyond. In T. Rhodes & D. Hedrich (Eds.), Harm Reduction : evidence, impacts and challenges. EMCDDA Monographs nr.10 (pp. 37-56). Luxembourg: Publications Office of the European Union. Council of Europe. (2006). Recommendation Rec(2006)2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules1 (pp. 39). Strasbourg: Council of Europe. Coyle, A. (2002). Managing prisons in a time of change. London: International Centre for Prison Studies. Coyle, A. (2007). Standards in prison health : the prisoner as a patient (L. Moller, H. Stöver, R. Jürgen, A. Gatherer, & H. Nikogosian Eds. Health in prisons. A WHO guide to the essentials in prison health ed.). Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. CPT. (2008). 18th General Report on the CPT's activities covering the period 1 August 2005 to 31 July 2006. Straatsburg: Raad van Europa. Crawley, E. (2004). Doing Prison Work. USA/Canada: Willan Publishing. Crewe, B. (2011). Depth,weight,tightness: revisiting the pains of imprisonment. Punishment&Society, 13, 509-529. Crow, I., France, A., Hacking, S., & Hart, M. (2004). Does Communities that Care work? An evaluation of a community-based risk prevention programme in three neighbourhoods. York: Joseph Rowntree Foundation. Daems, T. (2009). Gapen bij de gapende kloof. Strafbeleid, gevangeniswezen en de weergekeerde stilte rond de legitimiteitscrisis van de vrijheidsstraf. In T. Daems, P. Pletinckx, L. Robert, V. Scheirs, A. van de Wiel, & K. Verpoest (Eds.), Achter tralies in België (pp. 17-45). Gent: Academia Press. Daems, T. (2011). De ene staking is de andere niet. Over (de gevolgen van) syndicale acties in de Belgische gevangenissen. Fatik, 2011(130), 3-4. Daems, T. (2012). Toezicht op detentie in internationaal perspectief (T. Daems, V. B. Tom, & V. Gert Eds. Toezicht op detentie : tekst en context ed.). Antwerpen: Maklu. Daems, T., & Maes, E. (2013). Crime, criminal justice and criminology in Belgium. European Journal of Criminology, 10(2), 237-254.
130
Daigle, M. S., Daniel, A. E., Dear, G. E., Frottier, P., Hayes, M. S., Kerkhof, A., . . . Liebling, A. (2007a). Preventing Suicide in Prisons, Part I Recommendations fromthe International Association for Suicide Prevention Task Force on Suicide in Prisons. Crisis, 28(3), 113-121. Daigle, M. S., Daniel, A. E., Dear, G. E., Frottier, P., Hayes, M. S., Kerkhof, A., . . . Liebling, A. (2007b). Preventing Suicide in Prisons, Part II International Comparisons of Suicide Prevention Services in Correctional Facilities. Crisis, 28(3), 122-130. Dantinne, M. (2011). De ‘S.O.S.S.’ in de gevangenissen: een uitweg uit de patstelling bij sociale conflicten? Fatik, 2011(130), 18-26. Davies, C. (1989). Goffman's Concept of the Total Institution: Criticisms and Revisions. Human Studies, 12(1/2), 77-95. De Clerck, S. (2010). Beleidsnota Straf- en strafuitvoeringsbeleid : Overzicht & ontwikkeling. Brussel. De Maere, W., Harigga, F., Bartholeyns, F., Vanderveken, M., Todts, S., Mary, P., & Kaminski, D. (2000). Gezondheid en druggebruik in het penitentiair milieu : Ontwikkeling van een epidemiologisch onderzoeksinstrument. http://www.belspo.be/belspo/fedra/acrobat/seD1003_nl.pdf. De Ruyver, B. (2007). Een geïntegreerd drugbeleid : de vlag en de lading. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 327-341). Heule: UGA. De Ruyver, B., Lemaître, A., Born, M., Ponsaers, P., Pauwels, L., Vander Laenen, F., . . . Vandam, L. (2008). “Do’s and don’ts in een integraal en geïntegreerd drugbeleid” Eindrapport (pp. 204): Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid. de Viggiani, N. (2007). Unhealthy prisons: exploring structural determinants of prison health Sociology of Health & Illness, 29(1), 115–135 De Wilde, J., Soyez, V., Vandevelde, S., Broekaert, E., Vander Beken, T., Guillaume, R., . . . Caels, Y. (2007). Druggebruik en psychopathologie in gevangenissen : een exploratieve studie tot methodiekontwikkeling. Gent: Academia Press. Decoene, S. (2011). Evidence-based werken met gedetineerden. Waarom eigenlijk niet? Fatik, 131(juli-augustus-september 2011), 11-17. Decorte, T., & Zaitch, D. (Eds.). (2010). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (Second edition ed.). Leuven/Den Haag: Acco. DeLisi, M., & Hochstetler, A. (2005). Importation, deprivation, and varieties of serving time: An integrated-lifestyle-exposure model of prison offending Journal of Criminal Justice, 33(3), 257-266. Deltenre, S., & Maes, E. (2004). Pre-trial Detention and the Overcrowding of Prisons in Belgium. European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 12(4), 348-370. Demyttenaere, B. (2002). Levenslang. Antwerpen: Uitgeverij Manteau / Standaard Uitgeverij. Denzin, K. N., & Lincoln, S. Y. (Eds.). (2000). Handbook of qualitative research (Second edition ed.). California: Sage. Desmedt, E., & Van Loocke, E. (2013). Doelmatigheidsonderzoek van de maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen. Justitie bekeken door een Rekenhofbril. Panopticon, 34(1), 042-057. Devroe, E., & Van de Velde, L. (2005). Recherche justice 1995-2000. Gent: Academia Press. Dienst gezondheidzorg bij de gevangenissen, & Modus Vivendi. (2010). Gezondheid in de gevangenis : Je leven sturen, ook binnen de muren ! Brussel: Vzw Modus Vivendi. Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Drugs. Retrieved 17/03/2014, from http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=64&Itemid=74 Dilulio, J. J. (1987). Governing prisons. New York: The Free Press. Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen. (2007). Activiteitenverslag 2007 (pp. 142). Brussel: Federale Overheidsdienst Justitie. Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen. (2011). Activiteitenverslag 2011. Brussel: FOD Justitie. Directoraat Generaal Penitentiaire Inrichtingen. (2012). Jaarverslag 2012 (pp. 62). Brussel: Federale Overheidsdienst Justitie.
131
Directoraat Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen. (2006). Ministeriële omzendbrief nr.1785 van 18 juli 2006. Omzendbrief met betrekking tot de drugproblematiek in de gevangenissen. Brussel: FOD Justitie,. Dolan, K., Merghati Khoei, E., Brentari, C., & Stevens, A. (2007). Prisons and Drugs: A global review of incarceration, drug use and drug services: The Beckley Foundation. Dolan, K., Wodak, A., & Hall, W. (1999). HIV risk behaviour and prevention in prison : a bleach programme for inmates in NSW. Drug and Alcohol Review, 18(2), 139-143. Duijst, W., Thoonen, E., van der Gauw, S., & Korthals, N. (2012). Suïcide in detentie & EVRM. Apeldoorn-Antwerpen: Maklu. Duke, K. (2003). Drugs, Prisons and Policy-Making. New York: Palgrave Macmillan Eenheid voor zelfmoordonderzoek. (2014). Registratie en follow-up van suïcidepogingen in Vlaanderen – met de steun van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Retrieved 21/03/2014, from http://www.dplace.be/ezo/index.php?Itemid=12 Ellis, T., & Savage, P. S. (Eds.). (2012). Debates in Criminal Justice. Key themes and issues. London: Routledge. Eshrati, B. (2008). Preventing HIV transmission among Iranian prisoners: Initial support for providing education on the benefits of harm reduction practices. Harm Reduction Journal, 5(21). European Commission Health & Consumer Protection. (2008). Models of good practice in drug treatment in Europe ( " Moretreat") (pp. 558): European Commission Health & Consumer Protection. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2001). An overview study : Assistance to drug users in European Union prisons. Abridged version (pp. 32). Lisbon: EMCCDA. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2003a). Treating drug users in prison - a critical area for health promotion and crime reduction policy. Drugs in focus, 4. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2003b). Treating drug users in prison - a critical area for health promotion and crime reduction policy. Lisbon: EMCCDA. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2012). Prisons and drug in Europe : The problem and responses Selected Issues 2012 (pp. 36). Luxembourg: EMCDDA. Fachhochschule Frankfurt am Main. (2011). CARE-Quality and continuity of care for drug users in prisons (pp. 26): European Commission Directorate-General Justice. Farrell, M., Singleton, N., & Strang, J. (2000). Drugs and prisons ; A high risk and high burden environment. In B. De Ruyver, T. Vander Beken, G. Vermeulen, & F. Vander Laenen (Eds.), International Drug Policy Status Quaestionis (pp. 154-164). Antwerp/Apeldoorn: Maklu. Federale overheidsdienst Justitie. (2010). Activiteitenverslag 2010 (pp. 181). Brussel: Directoraat Generaal Penintentiaire Inrichtingen. Federale overheidsdienst Justitie. (2011). Bouw nieuwe gevangenissen. Retrieved 31/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/nieuws/persberichten/news_pers_2011-0616_1.jsp?referer=tcm:265-139397-64. Federale Regering. (2001). Beleidsnota van de Federale Regering in verband met de drugproblematiek. Flick, U. (2002). An introduction to qualitative research. California: Sage. FOD Justitie. (2013a). Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen. Retrieved 03/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/gevangenissen/toezicht_en_advies/centra le_toezichtsraad_voor_het_gevangeniswezen/ FOD Justitie. (2013b). Penitentiaire Inrichtingen. Retrieved 03/03/2014, from http://justitie.belgium.be/nl/overheidsdienst_justitie/organisatie/directoratengeneraal/penitentiaire_inrichtingen/ Forrester, A., Exworthy, T., Cha, O., Slade, K., & Parrott, J. (2013). Influencing the care pathway for prisoners with acute mental illness. Criminal Behaviour and Mental Health, 23(3), 217–226. Franklin, T. W., Franklin, C. A., & Pratt, T. C. (2006). Examining the empirical relationship between prison crowding and inmate misconduct : A meta-analysis of conflicting research results. Journal of Criminal Justice, 34(4), 401-412.
132
Friedman, P., Taxman, F., & Henderson, C. (2007). Evidence based treatment practices for drug involved adults in the criminal justice system. Journal of substance abuse treatment, 32(3), 267-277. Friedman, R. S., Cooper, L. F. H., Tempalskia, B., Keema, M., Friedman, R., Floma, L. P., & Des Jarlaisa, C. D. (2006). Relationships of deterrence and law enforcement to drug-related harms among drug injectors in US metropolitan areas. AIDS, 20(1), 93-99. Garland, B., & McCarty, W. (2010). Rating the prison boss : Examining supervision among prison health care staff. Journal of Criminal Justice, 38(1), 69-76. Gatz, W., Held, A., & Pilgram, A. (2001). Austria. In D. Van Zyl Smit & F. Dünkel (Eds.), Imprisonment today and tomorrow. International perspectives on prisoner's rights and prison conditions (second ed., pp. 879). The Hague: Kluwer Law International. Geirnaert, M. (2007). Het algemene kader voor drugpreventie. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 73-89). Heule: UGA. Gemeenschappelijke verklaring van de Interministeriële Conferentie Drugs. (2010). Een globaal en geïntegreerd drugsbeleid voor België. Brussel: Permanente Coördinatie Algemene Cel Drugsbeleid. Gevangenis Gent. (2014). De psychosociale dienst. Retrieved 11/04/2014, from http://www.gevangenisgent.be/organisatie.htm#PSD Goethals, J., Aertsen, I., & Hellemans, A. (2008). Externe evaluatie strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Eindrapport (pp. 187). Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Goffman, E. (1975). Totale instituties (pp. 20-44): Universitaire Pers Rotterdam. Goldstein, K. (2002). Getting in the Door: Sampling and Completing Elite Interviews. Political Science & Politics, 35(4), 669-672. Graham, K., Timney, C., & Wedgerfield, K. (1995). Continuity of care in addictions treatment: the role of advocacy and coordination in case management. American Journal of Drug and Alchohol Abuse, 21(4), 433-451. Gravett, S. (2000). Drugs in prison. A practitioner's guide. Suffolk: Pastopn PrePress. Greenfielda, V. A., & Paoli, L. (2012). If supply-oriented drug policy is broken, can harm reduction help fix it? Melding disciplines and methods to advance international drug-control policy. International journal of drug policy, 23(1), 6-15. Harvey, S. W. (2011). Strategies for conducting elite interviews. Qualitative research, 203(7), 431-441. Heimans, H. (2007). Is er opnieuw hoop voor de geïnterneerden? Fatik, april-mei-juni 2007(114), 1015. Henderson, E. C., & Taxman, S. F. (2009). Competing values among criminal justice administrators: The importance of substance abuse treatment. Drug and Alcohol Dependence, 103(1), 7-16. Huey Dye, M. (2010). Deprivation, importation, and prison suicide : Combined effects of institutional conditions and inmate composition. Journal of Criminal Justice, 38(4), 796-806. Humblet, P., & Janvier, R. (2011). De beperking van het stakingsrecht van ambtenaren; partim: het personeel van de penitentiaire instellingen. Fatik, 2011(130), 9-17. International Harm Reduction Association. (2010). What is Harm Reduction? A position statement from the International Harm Reduction Association. Retrieved 29/12/2013, from http://www.ihra.net/files/2010/08/10/Briefing_What_is_HR_English.pdf JDH. (2013). Drugshonden gaan gevangenissen vaker controleren. Knack. Retrieved 07/04/2014, from http://www.knack.be/nieuws/belgie/drugshonden-gaan-gevangenissen-vakercontroleren/article-normal-67666.html Jewkes, Y., & Johnston, H. (Eds.). (2006). Prison readings. A critical introduction to prisons and imprisonment. Devon: Willan Publishing. Jürgens, R. (2000). HIV/AIDS and drug use in prisons : moral and legal responsibilities of prisons. In D. Shewan & J. Davies (Eds.), Drug Use and Prisons (pp. 1-26). Amsterdam: Harwood academic publishers.
133
Jürgens, R., Nowak, M., & Day, M. (2011). HIV and incarceration: prisons and detention. Journal of the International AIDS Society, 14(26), 1-17. Kennes, P. (2010). De gevangenisdirecteur in zijn zoektocht naar orde in de gevangenis. Fatik, januari-februari-maart 2010(125), 13-22. Ketels, B., & Vander Beken, T. (2010, 22 december 2010). Internering: elk om beurt of ook haasjeover? De Juristenkrant, 20. Kindström Dahlin, M., Gumpert Hellner, C., Torstensson-Levander, M., Svensson, L., & Radovic, S. (2009). Mentally disordered criminal offenders: Legal and criminological perspectives. International Journal of Law and Psychiatry, 32 (6), 377-382. Konrad, N. (2005). Managing the mentally ill in the prisons of Berlin. International journal of prisoner health, 1(1), 39-47. Korf, D., & Decorte, T. (Eds.). (2004). European Studies on Drugs and Drug Policy. Brussel: VUB Brussles University Press. Kuo, S.-Y., Cuvelier, S. J., & Huang, Y.-S. (2014). Identifying Risk Factors for Victimization Among Male Prisoners in Taiwan. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 58(2), 231-257. Lahm, F. K. (2008). Inmate-On-Inmate Assault: A Multilevel Examination of Prison Violence. Criminal Justice and Behavior, 35(1), 120-137. Lancaster, K. (2014). Social construction and the evidence-based drug policy endeavour. International journal of drug policy, in press. Lawrence, C., & Andrews, K. (2004). The influence of percieved prison crowding on male inmates' perceptions of agressive events. Agressive behavior, 30(4), 273-283. Leeuw, L. F., & Molleman, T. (2012). The Influence of Prison Staff on Inmate Conditions: A Multilevel Approach to Staff and Inmate Surveys. European Journal on Criminal Policy and Research, 18(2), 217-233. Lehman, E. K. W., Fletcher, W. B., Wexler, H. K., & Melnick, G. (2009). Organizational factors and collaboration and integration activities in criminal justice and drug abuse treatment agencies. Drug and Alcohol Dependence, 103(1), 65-72. Liebling, A., Durie, L., Stiles, A., & Tait, S. (2005). Revisiting prison suicide: the role of fairness and distress. In A. Liebling & S. Maruna (Eds.), The effects of imprisonment (pp. 209-231). USA Canada: Willan Publishing. Liebling, A., & Maruna, S. (2005). Introduction : the effects of imprisonment revisited. In A. Liebling & S. Maruna (Eds.), The effects of imprisonment (pp. 1-29). USA Canada: Willan Publishing. Liebling, A., Price, D., & Shefer, G. (2011). The Prison Officer. USA Canada: Willan Publishing. Lines, R. (2006). From equivalence of standards to equivalence of objectives: The entitlement of prisoners to health care standards higher than those outside prisons. International journal of prisoner health, 2(4), 269-280. Lines, R. (2008). The right to health of prisoners in international human rights law. International journal of prisoner health, 4(1), 3-53. Lines, R., Jürgen, R., Stöver, H., & Betteridge, G. (2005). Taking action to reduce injecting drug-related harms in prisons: The evidence of effectiveness of prison needle exchange in six countries. International journal of prisoner health, 1(1), 49-64. Lines, R., Jürgens, R., Betteridge, G., Stöver, H., Laticevschi, D., & Nelles, J. (2004). Prison Needle Exchange: Lessons from a Comprehensive Review of International Evidence and Experience (pp. 109): Canadian HIV/AIDS Legal Network. Lines, R., & Stöver, H. (2006). Building an effective international framework to address HIV/AIDS in prisons. International journal of prisoner health, 2(3), 237-242. Lines, R., Stöver, H., Donoghoe, C. M., & Lazarus, V. J. (2009). Monitoring harm reduction in European prisons via the Dublin Declaration. International journal of prisoner health, 5(4), 251-255. Lösel, F. (2007). COUNTERBLAST: The Prison Overcrowding Crisis and Some Constructive Perspectives for Crime Policy. The Howard Journal, 46(5), 512-519.
134
Macaulay, F. (2013). Modes of prison administration, control and governmentality in Latin America: adoption, adaptation and hybridity. Conflict, Security & Development, 134(4), 361-392. MacDonald, M. (2005). A Study of the Health Care Provision, Existing Drug Services and Strategies Operating in Prisons in Ten Countries from Central and Eastern Europe (pp. 23). Helsinki: The European Institute for Crime Prevention and Control. Maes, E. (2009). Het actuele penitentiaire beleid in confrontatie met zijn verleden. In T. Daems, P. Pletinckx, L. Robert, V. Scheirs, A. van de Wiel, & K. Verpoest (Eds.), Achter tralies in België (pp. 47-73). Gent: Academia Press. Malterud, K. (2001). Qualitative research: standards,challenges,and guidelines The Lancet, 358(9280), 483-488. Mandeep, K. D., Ayton, P., & Loewenstein, G. (2007). Adaptation To Imprisonment: Indigenous or Imported? . Criminal Justice and Behavior, 34(8), 1085-1100. Mason, J. (2002). Qualitative researching. California: Sage. Melnick, G., Ulaszek, R. W., Lin, H.-J., & Wexler, H. K. (2009). When goals diverge: Staff consensus and the organizational climate. Drug and Alcohol Dependence, 103(1), 17-22. Merckx, T., & Verbruggen, F. (2011). Geen mensenrechten zonder gevangenispersoneel: verplicht Straatsburg de wetgever in te grijpen? Fatik, 2011(130), 5-8. Merino, P. P. (2005). Inventory of European social and health policies, measures and actions concerning drug users in prison. Lisbon: EMCDDA. Meyer, B. C. (2001). A Case in Case Study Methodology. Field Methods, 13(4), 32-352. Michel, L. (2011). Limited access to HIV prevention in French prisons ( ANRS PRI²DE) : implications for public health and drug policy. BMC Public Health, 11(400), 8. Minister van Volksgezondheid. (2013). HIV PLAN 2014-2019. Brussel. Natarajan, M. (Ed.). (2010). Drug Abuse: Prevention and Treatment Volume III. Surrey: Ashgate Publishing Company. Neale, J., Debby, A., & Coombes, L. (2005). Qualitative research methods within the addictions Addiction, 100(11), 1584–1593. Nelles, J., Fuhrer, A., & Hirsbrunner, P. H. (1999). How does syringe distribution in prison affect consumption of illegal drugs by prisoners? Drug and Alcohol Review, 18(2), 133-138. Nuyts, K., Patterson, N., Clark, C., & De Groof, K. (2012). Forensische werkvormen binnen het Algemeen Welzijnswerk. In R. Roose, F. Vander Laenen, I. Aertsen, & L. van Garsse (Eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk (pp. 197-221). Gent: Academia Press. Orb, A., Eisenhauer, L., & Wynaden, D. (2000). Ethics in Qualitative research. Journal of nursing scholarship, 33(1), 93-96. Orsi, M. M., & Brochu, S. (2009). La place des programmes d’échanges de seringues parmi les stratégies de réduction de méfaits dans les pénitenciers canadiens. Canadanian journal of public health, 100(1), 29-31. Othmani, A. (2008). Beyond prison. Paris: Berghahn Books. Pauwels, L., & Goethals, J. (2008). Kwantitatieve en kwalitatieve criminologische onderzoeksmethodes : een introductie. . In L. Pauwels (Ed.), Onderzoeksfasen in het criminologisch onderzoek Criminologische Methodesreeks 1 (pp. 36-47). Leuven: Acco. Retrieved from https://biblio.ugent.be/publication/1148975. Pearshouse, R., & Csete, J. (2006). Model law to address HIV/AIDS in prison. International journal of prisoner health, 2(3), 193-205. Pelissier, B., Jones, N., & Cadigan, T. (2007). Drug treatment aftercare in the criminal justice system: A systematic review. Journal of substance abuse treatment, 32(3), 311-320. Pompidou group, & Health in Prisons Projects. (2001). Prisons,drugs and society. Paper presented at the Drugs and addiction, Bern. Prendergast, L. M. (2011). Issues in Defining and Applying Evidence-Based Practices Criteria for Treatment of Criminal-Justice Involved Clients. Journal of Psychoactive Drugs, 43(S1), 10-18. R1 (2014). R2 (2014).
135
R3 (2014). R4 (2014). R5 (2014). R6 (2014). Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. (2010). Overplaatsing van Belgische gedetineerden naar de Penitentiaire Inrichting Tilburg en drugsbeleid in gevangenissen. Paleis der natie Brussel: Vast secretariaat van de interparlementaire Beneluxraad Rabe, K. (2012). Prison structure , inmate mortality and suicide risk in Europe. International Journal of Law and Psychiatry, 35(3), 222-230. Ramsay, M. (2003). Conclusions: policy implications and lessons for practitioners. In M. Ramsay (Ed.), Prisoners’ drug use and treatment: seven research studies (pp. 145-150). London: Home Office Research. Regie Der Gebouwen. (2014). Masterplan Gevangenissen. Retrieved 10/04/2014, from http://nieuwegevangenissen.be/nl Rekenhof. (2011). Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen. Brussel: Kamer van Volksvertegenwoordigers. Rhodes, T., & Hedrich, D. (2010). Harm reduction and the mainstream. In T. Rhodes & D. Hedrich (Eds.), Harm Reduction : evidence, impacts and challenges. EMCDDA Monographs nr.10 (pp. 19-33). Luxembourg: Publications Office of the European Union. Riley, J. (2002). The pains of imprisonment: Exploring a classic text with contemporary authors. Journal of criminal justice education, 13(2), 443-461. Ritter, A. (2009a). How do drug policy makers acces research evidence? International journal of drug policy, 20(1), 70-75. Ritter, A. (2009b). Methods for comparing drug policies- the utility of composite Drug Harm Indexes. International journal of drug policy, 20(6), 475-479. Ritter, A., & Cameron, J. (2006). A review of the efficacy and effectiveness of harm reduction strategies for alcohol, tobacco and illicit drugs. Drug and Alcohol Review, 25(6), 611-624. Ritter, A., & Lancaster, K. (2013). Measuring research influence on drug policy: A case example of two epidemiological monitoring systems. International journal of drug policy, 24(1), 30-37. Robert, L. (2011a). “Geconstipeerd en hongerig”: een systeem op zoek naar wetenschappelijke ondersteuning in tijden van overbevolking. Fatik, 131(juli-augustus-september 2011), 24-31. Robert, L. (2011b). Naar een evidence-based gevangenisbeleid in België? Fatik, 131(juli-augustusseptember 2011), 3-4. Robert, L., & Daems, T. (2011). Buitenbeentje in Europa. Fatik, april-mei-juni 2011(130), 27-32. Senior, J., & Shaw, J. (2007). Prison Healthcare. In Y. Yewkes (Ed.), Handbook on prisons (pp. 377-398). USA/Canada: Willan Publishing. Snacken, S. (2001a). Belgium. In D. Van Zyl Smit & F. Dünkel (Eds.), Imprisonment today and tomorrow. International perspectives on prisoner's rights and prison conditions (second ed., pp. 32-81). The Hague: Kluwer Law International. Snacken, S. (2001b). "Van ongelijke levensvoorwaarden tot geweld in gevangenissen : het belang van gevangenisregimes". In L. Dupont & F. Hutsebaut (Eds.), Herstelrecht tussen toekomst en verleden (pp. 455-479). Leuven: Leuven University Press. Snacken, S. (2005). Forms of violence and regimes in prison : report of research in Belgian prisons. In A. Liebling & S. Maruna (Eds.), The effects of imprisonment (pp. 306-339). USA Canada: Willan Publishing. Spelman, W. (2009). Crime, cash, and limited options: Explaining the prison boom. Criminology & Public Policy, 8(1), 29-77. Stern, V. (2001). Problems in prisons worldwide, with a particular focus on Russia. Annals of the New York Academy of Sciences, 953, 113-119. Steunpunt Algemeen Welzijnwerk. (2014a). Justitieel Welzijnswerk (JWW). Retrieved 11/04/2014, from http://www.steunpunt.be/onderwerpen/detentie/justitieel_welzijnswerk
136
Steunpunt Algemeen Welzijnwerk. (2014b). Justitieel Welzijnswerk binnen de gevangenis. Retrieved 11/04/2014, from http://www.steunpunt.be/onderwerpen/detentie/justitieel_welzijnswerk/binnen_de_gevan genis Stevens, A., Stöver, H., & Brentari, C. (2010). Criminal justice approaches to harm reduction in Europe. In T. Rhodes & D. Hedrich (Eds.), Harm Reduction : evidence, impacts and challenges. EMCDDA Monographs nr. 10 (pp. 379-402). Luxembourg: Publications Office of the European Union. Stewart, D. M., & Merlo, A. V. (2014). Sentencing trends and incarceration. In B. G. Ashley, M. J. Pollock, & K. S. Fowler (Eds.), Prisons today and tomorrow (third ed., pp. 45-77). Burlington: Jones & Bartlett Learning. Storme, I., & Boelaert, I. (2012). De Psychosociale dienst. In R. Roose, F. Vander Laenen, I. Aertsen, & L. van Garsse (Eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk (pp. 259-283). Gent: Academia Press. Storme, I., & Hermans, E. (2001). De psychosociale dienst binnen de strafinrichtingen. In M. Bouverne-De Bie, K. Kloeck, W. Meyvis, R. Roose, & J. Vanacker (Eds.), Handboek Forenisch Welzijnswerk (pp. 85-96). Gent: Academia Press. Stöver, H., & Michels, I. I. (2010). Drug use and opioid substitution treatment for prisoners. Harm Reduction Journal, 7(17). Strang, J., Gossop, M., Heuston, J., Green, J., Whiteley, C., & Maden, A. (2006). Persistence of drug use during imprisonment: relationship of drug type, recency of use and severity of dependence to use of heroin, cocaine and amphetamine in prison. Addiction, 101(8), 11251132. Swanborn, P. G. (1999). Evalueren : het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek. Amsterdam: Boom. Swanborn, P. G. (2002). Basisboek sociaal onderzoek. Amsterdam: Boom. Swanborn, P. G. (2010). Case Study Research What , Why and How? Los Angeles: London. Sykes, M. G. (1958). The society of captives. A study of maximum security prison. New Jersey: Princetion University Press. Sykes, M. G. (2006). The society of captives: a study of a maximum security prison. In Y. Jewkes & H. Johnston (Eds.), Prison readings. A critical introduction to prisons and imprisonment. Devon: Willan Publishing. Sylla, M., Harawa, N., & Grinstead, O. (2010). The First Condom Machine in a US Jail: The Challenge of Harm Reduction in a Law and Order Environment American Journal of Public Health, 100(6), 982-985. Tartaro, C., & Lester, D. (2009). Suicide and self harm in prison and jails. United Kingdom: Lextington books. Taxman, S. F., & Henderson, E. C. (2009). Organizational context, system change, and adopting treatment delivery systems in the criminal justice system. Drug and Alcohol Dependence, 103(1), 1-6. Thomas, G. (2005) Assessing the Need for Prison-BasedNeedle Exchange Programs in Canada: A Situational Analysis. (pp. 18). Ottawa: Canadian Centre on Substance Abuse. Thomas, S., McCrone, P., & Fahy, T. (2009). How do psychiatric patients on prison healthcare centres differ from inpatients in secure psychiatric inpatient units? Psychology, Crime & Law, 15(8), 729-742. Thomas, W. C. (1977). Theoretical perspectives on prisonization: a comparison of the importation and deprivation models. Journal of criminal law & criminology, 68(1), 135-145. Tieberghien, J. (2014). The role of the media in the science-policy nexus. Some critical reflections based on an analysis of the Belgian drug policy debate (1996-2003). International journal of drug policy, 25(2), 276-281. Todts, S. (2006). Nieuwe omzendbrief over de drugproblematiek in de gevangenissen. VAD-berichten, 2006(5), 10-11.
137
Todts, S. (2007). Jailhouse Blues : drugsgebruik achter de tralies. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 309-323). Heule: UGA. Todts, S. (2009). Middelengebruik en psychiatrische aandoeningen in de gevangenissen. In T. Daems, P. Pletinckx, L. Robert, V. Scheirs, A. van de Wiel, & K. Verpoest (Eds.), Achter tralies in België (pp. 145-162). Gent: Academia Press. Tonry, M. (Ed.). (2009). The Oxford handbook of crime and public policy. New York: Oxford University Press. Tournel, H., & Kennes, P. (2011). De dilemma's van dynamische veiligheid voor bewaarders. Panopticon, 3, 21-34. Tournel, H., & Snacken, S. (2012). Gijzelingen van penitentiair personeel. Panopticon, 33(4), 301-304. Tourunen, J., Weckroth, A., & Kaskela, T. (2012). Prison-based drug treatment in Finland: History, shifts in policy making and current status. Nordic studies on alcohol and drugs, 29(6), 575-588. Tripodi, S. J., & Bender, K. (2007). Inmate Suicide: Prevalence, Assessment, and Protocols. Brief Treatment and Crisis Intervention, 7(1), 40-54. Trulson, C. R. (2014). The social world of the prisoner. In B. G. Ashley, M. J. Pollock, & K. S. Fowler (Eds.), Prisons today and tomorrow (third ed., pp. 83-121). Burlington: Jones & Bartlett Learning. Van Cauwenberge, K. (2007). Politie,parket en rechtbanken. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken (pp. 265-279). Heule: UGA. van de Wiel, A. (2007). “Iedereen vindt het erg, maar niemand kan er wat aan doen”. Fatik, april-meijuni 2007(114), 3. Van den Broeck, M., & Thienpont, A. (2007). “Voor een land dat trots is op zijn democratie en progressieve wetgeving, zijn de staat van de gevangenissen en de publieke opinie over gevangenissen onrustwekkend”. Fatik, juli-augustus-september 2007(115), 23-28. van der Laan, A., & Eichelseim, V. (2013). Juvenile adaptation to imprisonment: Feelings of safety, autonomy and well-being and behaviour in prison. European Journal of Criminology, 10(4), 424-443. Van Malderen, S. (2011). Drug-related health policies and services in prison. In N. Deprez, J. Antoine, J.-F. Asueta-Lorente, K. Bollaerts, T. Van der Linden, & J. Van Bussel (Eds.), Belgian national report on drugs 2011 (pp. 219-234): Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, EMCCDA. Van Malderen, S. (2013). Drugs in de gevangenissen. AnD, MRT 2013(N1), 11-12. Van Malderen, S., Pauwels, L., Walthoff-Borm, C., Gilbert, P., & Todts, S. (2010). Druggebruik in Belgische gevangenissen : monitoring van gezondheidsrisico's: niet gepubliceerd. Van Mol, F. (1995). Drugs en gevangenis. In B. De Ruyver, G. Vermeulen, A. De Leenheer, & G. van der Straten Waillet (Eds.), Op weg naar een geïntegreerd drugbeleid in België? (pp. 305-310). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu. Van Mol, F. (2013). De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen. Van Poecke, J. (2009). Binnen de gevangenismuren. In T. Daems, P. Pletinckx, L. Robert, V. Scheirs, A. van de Wiel, & K. Verpoest (Eds.), Achter tralies in België (pp. 193-204). Gent: Academia Press. van Zyl Smit, D., & Snacken, S. (2010). The effects of imprisonment. In M. Herzog-Evans (Ed.), Transnational Crime (Vol. 3, pp. 325-342). Nijmegem: Wolf Legal Publishers. Vandam, L. (2009). Patterns of drug use before, during and after detention: a review of epidemiological literature. In M. Cools, S. De Kimpe, B. De Ruyver, M. Easton, L. Pauwels, P. Ponsaers, G. Vande Walle, T. Vander Beken, F. Vander Laenen, & G. Vermeulen (Eds.), Contemporary issues in the empirical study of crime (pp. 227-225). Antwerp, Belgium: Maklu. Vandam, L. (2013). Het effect van detentie op gebruikspatronen van legale en illegale drugs. Gent: Universiteit Gent. Vandam, L., De Ruyver, B., & Vander Beken, T. (Eds.). (2010). De invloed van de detentie op het gebruik van legale en illegale drugs. Maklu: Antwerpen. Vander Beken, T., & Vanhaelemeesch, D. (2013). Juridische aspecten met betrekking tot internering. In S. Vandevelde, S. De Smet, W. Vanderplasschen, & W. T. To (Eds.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen : over de behandeling van geïnterneerden (pp. 17-27). Gent: Academia Press.
138
Vander Laenen, F. (2007). De drugwetgeving. In J. Casselman & H. Kinable (Eds.), Het gebruik van illegale drugs. Multidimensionaal bekeken. Heule: UGA. Vander Laenen, F., & De Cauwer, B. (2011). Just-care, justitie en zorg in dialoog over internering. Panopticon, 32(3), 55-59. Vander Laenen, F., De Ruyver, B., Christiaens, J., & Lievens, D. (2011). Drugs in Cijfers III Onderzoek naar de overheidsuitgaven voor het drugsbeleid in België. Gent: Academia Press. Vander Laenen, F., & Favril, L. (2013). Een geïntegreerd drugsbeleid in de gevangenis: zorgen voor morgen. Fatik, oktober-november-december 2013(140), 15-20. Vander Laenen, F., Vandam, L., & Colman, C. (2010). Met velen aan de tafel: goede voorbeelden van een integraal en geïntegreerd drugbeleid. Verslaving, 6(4), 54-71. Vander Laenen, F., Vanderplasschen, W., Smet, V., De Maeyer, J., Buckinx, M., Van Audenhove, S., . . . De Ruyver, B. (2013). Analysis and Optimization of Substitution Treatment in Belgium(SUBANOP). Gent: Academia Press. Vandevelde, S., Palmans, V., Broeckaert, E., Rousseau, K., & Vanderstraeten, K. (2006). How do druginvolved incarcerated and recently released offenders and correctional treatment staff perceive treatment? A qualitative study on treatment needs and motivation in Belgian prisons. Psychology, Crime & Law, 12(3), 287-305. Vanthuyne, K. (2012). Centraal Aanmeldingspunt voor Druggebruikers in de gevangenis. Jaarverslag 2012 (pp. 6): Centraal Aanmeldingspunt. Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. (2003). Harm reduction - basisinfo| dossier. Brussel. 8 maart 2013. - Decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden (2013). VRG Alumni (Ed.). (2005). Recht in beweging. 12de VRG-Alumnidag 2005 Antwerpen: Maklu. Walmsley, R. (2005). Prison health care and the extent of prison overcrowding. International journal of prisoner health, 9-12. Watson, R., Stimpson, A., & Hostick, T. (2004). Prison health care: a review of the literature. International journal of nursing studies, 41(2), 119-128. Weatherburn, D. (2009). Dilemmas in harm minimization. Addiction, 104(3), 353-359. Weinstein, R. M. (1994). Goffman's Asylums and the total institution model of mental hospitals. Psychiatry, 57(4), 348-367. Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. BS, 1 februari 2005. Wheatley, M. (2007). Drugs in Prison. In Y. Jewkes (Ed.), Handbook on Prisons (pp. 399-422). USA/Canda: Willan Publishing. Whimster, S. (Ed.). (2004). the essential Weber. London Routledge. WHO Europe. (2009). Prison health - HIV, drugs and tuberculosis. WHO Europe. (2010). The Madrid Recommendation: Health protection in prisons as an essential part of public health. Windzio, M. (2006). Is there a deterrent effect of pains of imprisonment? The impact of ‘social costs’ of first incarceration on the hazard rate of recidivism. Punishment&Society, 8(3), 341-364. Wooldredge, J., & Steiner, B. (2009). Comparing Methods for Examining Relationships Between Prison Crowding and Inmate Violence. Justice Quarterly, 26(4), 796-825. World Health Organization. (2007). Health in prisons. A WHO guide to the essentials in prison health (L. Moller, H. Stöver, R. Jürgen, A. Gatherer, & H. Nikogosian Eds.). Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. World Health Organization Europe. (2005). Status Paper on Prisons, Drugs and Harm Reduction. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. World Health Organization Regional Office for Europe. (2014). Belgium: a snapshot of prison health. Retrieved 04/03/2014, from http://www.euro.who.int/en/health-topics/healthdeterminants/prisons-and-health/country-work/country-snapshots-interviews-with-nationalcounterparts/belgium
139
BIJLAGEN TOPICLIJST 1. Objectieve gegevens Kan u mij vertellen hoe lang u al werkzaam bent binnen DG EPI? Welke functie vervult u op dit moment? Hebt u nog andere functies bekleed binnen DG EPI? 2. Situatieschets De parlementaire werkgroep drugs brengt in 1997 haar aanbevelingen uit. Deze aanbevelingen stellen dat de drugsproblematiek een complex fenomeen is. Dit complex fenomeen vereist een globale benadering, gevoerd binnen diverse deeldomeinen. “Het belangrijkste instrument moet preventie zijn, gevolgd door hulpverlening en in derde instantie maar repressie. Zo wenst men te komen tot een horizontale en verticale beleidsafstemming.” Om het drugsbeleid vorm te geven kiest men voor een geïntegreerd normaliseringsbeleid. Uit de aanbevelingen van deze werkgroep ontstaat de federale drugsnota 2001. De federale drugsnota geeft aan dat er een penitentiair drugsbeleid moet ontwikkeld worden dat enerzijds helpt te voorkomen dat mensen in de gevangenis drugs gaan gebruiken. Anderzijds moet dit drugsbeleid drugsverslaafde gedetineerden toegang geven tot substitutiebehandelingen. De gedetineerde moet beroep kunnen doen op zorgverlening evenwaardig aan die in de samenleving. Daarnaast moet het personeel onderricht krijgen in de preventie van druggebruik. De minister van justitie zou beschikken over een ruim budget om dit actiepunt uit te voeren. Vloeide deze federale drugsnota volgens u enkel voort uit de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep drugs? Denkt u dat er nog andere factoren waren die zorgden voor het inschrijven van een penitentiair drugsbeleid? Kan u mij uw visie geven over deze federale drugsnota op vlak van het penitentiair drugsbeleid? 3. Situatieschets In het IMC van 2010 wordt aangegeven dat het penitentiair drugsbeleid moet streven naar “een goede balans tussen preventie en voorlichting, een efficiënte controle, een professionele ondersteuning en begeleiding en een gepaste sanctionering bij misbruik, zowel ten aanzien van de gedetineerden als van de bezoekers.” 3.1. Bij de verklaring van de IMC rond het penitentiair drugsbeleid zou ik U willen vragen: Denkt u dat er een balans bestaat in de Belgische gevangenissen? Indien u ja antwoordt, hoe wordt deze balans bereikt? Indien u neen antwoordt, waarom wordt deze balans niet bereikt? 3.2. Ik zou nu in detail de aspecten van het penitentiair drugsbeleid met u willen overlopen: o
a
Op vlak van preventie en voorlichting : Welke zijn de positieve punten? Welke werkpunten zijn er nog? Op welk vlak moet er nog geïnvesteerd worden?
o o
o
Op vlak van ondersteuning en begeleiding? Welke zijn de positieve punten? Welke werkpunten zijn er nog? Op welk vlak moet er nog geïnvesteerd worden ? Op vlak van sanctionering en controle ten aanzien van bezoekers en gedetineerden? Welke zijn de positieve punten? Welke werkpunten zijn er nog? Op welk vlak moet er nog geïnvesteerd worden? Het IMC zegt in dit citaat niets over schadebeperking of harmreduction op vlak van het penitentiair drugsbeleid. Toch zou ik van u willen weten welke positieve punten er zijn wat betreft HR? Welke werkpunten zijn er nog? Op welk vlak moet er nog geïnvesteerd worden ?
4. Het Belgisch penitentiair drugbeleid anno 2014 o o
Hoe is de situatie van het drugsprobleem op dit moment in de gevangenis? Wat vindt u van de huidige toestand van het penitentiair drugsbeleid? 1) Wordt het drugsprobleem op een adequate manier aangepakt? 2) Wat zou u zelf veranderen? 3) Welke randvoorwaarden zijn voor u essentieel voor het voeren van een penitentiair drugsbeleid? o Hoe ziet u de toekomst van het Belgische penitentiair drugsbeleid? Wat zijn de belangrijkste uitdagingen en bedreigingen?
b
INFORMED CONSENT FORMULIER RESPONDENTEN Instemming deelname onderzoek : ‘Tussen theorie en praktijk? Een casestudy naar het Belgisch penitentiair drugsbeleid’ Document voor de geïnterviewde Door dit formulier te ondertekenen: -
stemt u in om aan een interview deel te nemen over het Belgisch penitentiair drugsbeleid geeft u aan dat u weet waarom dit interview afgenomen wordt en wat er mee zal gebeuren geeft u aan op de hoogte te zijn van uw rechten met betrekking tot het onderzoek
Garanties voor de geïnterviewde:
-
Wegens het kleine aantal respondenten bestaat de kans dat u geïdentificeerd kan worden op basis van uw antwoorden. U kan ervoor kiezen uw naam nergens in de masterproef te laten opnemen (noch in het luik methodologie, noch in een voor- of dankwoord) Dit interview is volledig vertrouwelijk De gegevens worden enkel voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt
Doel van het onderzoek: Het doel van het onderzoek is om het Belgisch penitentiair drugsbeleid in kaart te brengen aan de hand van een casestudy. Dit doe ik aan de hand van een literatuurstudie en het bestuderen van overheidsdocumenten. Daarnaast neem ik ook interviews af van sleutelfiguren die werkzaam zijn of waren bij DG EPI. Elk sleutelfiguur was of is werkzaam op vlak van het Belgisch penitentiair drugsbeleid. Door deze casestudy uit te voeren kan ik in kaart brengen of de randvoorwaarden die de wetenschappelijke literatuur aangeeft om een goed penitentiair drugsbeleid te voeren ook voorhanden zijn in het Belgisch penitentiair drugsbeleid. De resultaten van het onderzoek zullen in een masterproef opgenomen worden. Rechten van de geïnterviewde: Als u nog bijkomende vragen hebt over het onderzoek dan kan u me steeds contacteren.
Tatiana Kazadi Tshikala
[email protected]
c