ToKeN 2000
Een Wetenschappelijk Onderzoeksprogramma op de Elektronische Snelweg
opgesteld door de initiatiefgroep van SION en Cognitiewetenschap, ingesteld door OC&W
Correspondentie:
Prof.dr. D.G. Bouwhuis IPO Centrum voor Onderzoek naar Mens-Systeem Interactie Postbus 513 5600 MB Eindhoven Email:
[email protected]
2
Inhoudsopgave pagina 3
Management Samenvatting Voorwoord
5
1.
Toegankelijkheid en Kennisontsluiting: Multidisciplinaire Uitdagingen 1.1 Kennisontsluiting 1.2 Toegankelijkheid 1.3 Maatschappelijke Doelstellingen 1.4 Multidisciplinaire Uitdagingen
6 6 7 7 7
2.
Het Onderzoeksprogramma 8 2.1 Opzet van het Programma 8 2.2 De Fundamentele Onderzoeksonderwerpen 9 2.3 Drie Toepassingsgebieden 10 2.3.1 Opleiding en Cultuur 10 2.3.2 Zorgsector 11 2.3.3 Politie en Justitie 11 2.4 Verbanden tussen Fundamentele Onderwerpen en Toepassingsgebieden 12
3.
Tijdsplanning 3.1 De Aanpak 3.2 Eerste Fase: Experimenteerplatform 3.3 Tweede Fase 3.4 Onderzoekscontext 3.5 Deliverables
13 13 13 15 17 18
4.
De Onderzoeksagenda’s 4.1 NOAG-i 4.2 De Kennisraffinaderij
18 19 19
5.
Organisatie en Begroting
19
6.
Aanvraag
20
7.
Referenties
20
Appendix A: Eerste fase: het onderzoek nader geïllustreerd
22
Appendix B: Het ToKeN 2000-doel geïllustreerd
24
2
3
Management samenvatting Achtergrond De aanbevelingen van de Verkenningscommissies Cognitiewetenschap en Informatica maken duidelijk dat de wijze waarop de menselijke gebruiker omgaat met kennistechnologie een centraal onderdeel van het huidige onderzoek moet worden. Naarmate de ICT (Informatie- en Communicatie Technologie) zich blijft uitbreiden komen de fundamentele problemen van Kennistechnologie helderder voor het voetlicht en dienen deze problemen in het belang van de Nederlandse samenleving aangepakt te worden. Er zijn twee fundamentele problemen, die in dit opzicht een hoofdrol vervullen: (1) Hoe moet voor de gebruiker de toegankelijkheid van informatie en kennis worden vergroot teneinde een zo goed mogelijke kennisverwerving te waarborgen? Om die informatie en kennis beschikbaar te maken en te ontsluiten voor grote groepen gebruikers, is het fundamentele probleem: (2) Hoe moet de gevonden informatie en kennis worden bewerkt, opgewaardeerd en verrijkt? Hierbij dient het gebruikersinterface (de bedieningskant) optimaal aan te sluiten op de wijze waarop de kennis is georganiseerd (de kenniskant). Het gaat derhalve om fundamentele kennisvragen die bij voorrang moeten worden aangepakt. De AWT (o.a. Jaaradvies 1998), EZ (Technologieradar) en NAP (Notitie Herijking), PROO/NWO etc. wijzen elk op zijn manier op het belang van onderzoek op dit terrein. Ook de aandacht die in het Vijfde Kaderprogramma van de EU aan dit type onderzoek wordt besteed is duidelijk. Hoewel er dus een potentieel breed draagvlak bestaat, komt het noodzakelijke onderzoek nog niet goed van de grond. Enerzijds komt dit omdat dit type onderzoek nog vrij nieuw is (toegankelijkheid voor de gebruiker was tot voor kort sluitpost), anderzijds omdat het veld van het onderzoek er nog niet op is toegesneden. Er gebeurt veel aan onderzoek, maar de juiste multidisciplinaire context, die nodig is voor de beantwoording van het type kennisvragen waar het hier om gaat, ontbreekt vooralsnog. Onderzoeksprogramma De veranderingen in het communicatiegedrag van mensen als gevolg van ICT en de wijze waarop ze kennis vergaren en hun weg vinden binnen het ICT- en informatiedomein stellen uitdagingen aan het wetenschappelijk onderzoek die door de afzonderlijke disciplines (cognitiewetenschap en Informatica) niet afdoende kunnen worden aangepakt. Daarvoor is samenwerking nodig. Het hier voorgestelde programma, ToKeN 2000, omvat een interdisciplinaire onderzoeksinspanning, waarin cognitie en informatica zich richten op fundamentele problemen van het proces van interactie tussen enerzijds een menselijke gebruiker en anderzijds de kennis- en informatiesystemen. Zo kan een strategische visie ontstaan op dit zich snel ontwikkelende gebied, die als basis kan dienen voor gevarieerde toepassingsgebieden waardoor in optima forma geprofiteerd kan worden van toegankelijke en ontsloten kennis. (ToKeN 2000 staat voor Toegankelijkheid en Kennisontsluiting in Nederland in 2000). Het programma omvat vijf thema’s voor fundamenteel strategisch onderzoek ter beantwoording van de twee bovengenoemde onderzoeksvrgen. De thema’s zijn: (1) Control (beheersing), (2) Navigatie, Adaptatie en Leren, (3) Taaltechnologie, (4) Delivery technieken en (5) Kennisveredeling. Deze generieke onderzoekthema’s worden in drie toepassingsgebieden uitgewerkt, getoetst en geïmplementeerd te weten Opleiding en Cultuur, de Zorgsector, en Politie en Justitie.
3
4
Doelstellingen en fasen Het programma kent twee wetenschappelijke doelstellingen: • de kennisinfrastructuur toesnijden op nieuwe kennisvragen; dit betekent dat nieuwe multidisciplinaire onderzoekskernen gevormd moeten worden die structureel bijdragen aan een evenwichtige en competitieve kennissamenleving; • het opzetten van fundamenteel strategisch onderzoek op gebied van kennisontsluiting en toegankelijkheid; dit betekent ook een testomgeving ontwikkelen en implementatieambities in drie specifieke toepassingsgebieden verwezenlijken. Daarnaast kent het programma drie maatschappelijke doelstellingen (zie Sectie 1.3). Het programma kent twee fasen: • een eerste fase van een jaar waarin een structurele basis wordt gelegd voor een multidisciplinaire concentratie van onderzoekers rond decentrale thema’s, waarin een multimediaal experimenteerplatform wordt ingericht en uitgetest, en waarin de tweede fase programmatisch verder wordt ingetekend en uitgezet; • een tweede fase van vier jaar waarin postdocs, senior onderzoekers en aio’s onderzoek uitvoeren en programma’s implementeren. De vijf onderzoekthema’s worden hierbij als leidraad genomen, de diepte en relevantie hangt af van het vooronderzoek (fase 1). Resultaten en begroting Het programma levert algemene richtlijnen op (voor Kennistoegankelijkheid en Kennisontsluiting) die bruikbaar zijn op diverse niveaus van applicatie-ontwerp. Verder zullen er demonstratoren gebouwd worden, en zullen empirisch onderbouwde resultaten in de toepassingsgebieden hun weg in de maatschappij vinden. Voorts is er uiteraard de wetenschappelijke rapportage in de wetenschappelijke- en vakliteratuur. Het programma draagt tevens bij aan de verbetering van overheidsdienstverlening en versterkt de positie van het Nederlandse bedrijfsleven (met name ICT in het bedrijfsleven, uitgeverijen e.d.). Het draagt ook bij aan de Nederlandse participatie in internationaal onderzoek. Het programma is bedoeld als stimuleringsprogramma dat wordt ondersteund door NWO, de kennisinstellingen zelf, en het NAP programma. De geschatte uitgavenbegroting is hieronder aangegeven, waarbij 1999 als eerste fase is bedoeld. In Mfl. NAP Kennisinstellingen NWO
1999 1 0.5 0.5
2000 totaal ≥4
2001 totaal ≥4
2002 totaal ≥4
2003 totaal ≥4
Voor 1999 geldt derhalve NAP 1 Mfl., Kennisinstellingen 0.5 Mfl. en NWO/OC&W 0.5 Mfl. Voor de jaren 2000-2003 wordt in november 1999 een uitgewerkte begroting gepresenteerd op basis van de eerste resulaten en bevindingen. Er wordt daarbij uitgegaan van tenminste 4 Mfl. per jaar, met als verdeling 50% NAP en 50% Kennisinstellingen/NWO. De initiatiefgroep ToKeN 2000 Den Haag, april 1999
4
5
Voorwoord De rechtstreekse aanleiding tot dit programmavoorstel zijn de conclusies en aanbevelingen van twee Verkenningscommissies, te weten Cognitie (1997) en Informatica (1996). Cognitie wordt geschetst als een typische interdiscipline, met een focus op “kennis”. Het gaat hierbij zowel om kennis van mensen als ook om het “gedrag” (de uitingsvorm) van automatische systemen, een gebied waarin geesteswetenschappen, gedragswetenschappen en exacte wetenschappen samenkomen. Cognitie is in zijn aard een computationele wetenschap en heeft daarom op beschrijvingsniveau rechtstreekse verbindingen met informatica, logica en computationele taalkunde. In zijn aanbevelingen wijst de commissie de met name op menselijk gedrag in de kennistechnologie, op individuele kennisverschillen, en op mens-systeeminteractie in Informatie en Communicatie in de dienstensector. Vanuit dat perspectief luidt de aanbeveling Informatica en Cognitie te betrekken in een programmatische onderzoekssamenwerking. De verkenningscommissie Informatica onderstreept het maatschappelijk en economisch belang van informatica-onderzoek, maar onderkent tevens een tekort aan experimenteel onderzoek, vooral waar het gaat om toetsing van generieke producten. De commissie wijst eveneens op de multidisciplinaire aard van informatica-onderzoek, dat noodzakelijk is voor informatie-analyse en kennisverwerving op diverse gebieden. Ook vanuit dit standpunt ligt een programmatische samenwerking met Cognitie voor de hand, waarvoor in wezen al diverse concrete aansluitingsmogelijkheden bestaan. Deze observaties worden ondersteund door een advies van de AWT (1997) over de rol van α− en γvakken in de β-disciplines. Waar de β-disciplines traditioneel verantwoordelijk zijn voor het ontwerpen van technologie in de samenleving, dragen thans de α- en γ-wetenschappen daarin te weinig bij in het licht van de maatschappelijke en culturele veranderingen. Hoewel er een tevredenstellende en continue productie is van α- en γ-onderzoek, is het knelpunt de benutting van die kennis. De AWT stelt dat de tijd voorbij is dat alleen technologische kennis de internationale markt bepaalt. In die zin is veel meer kennis nodig over keuze en gedrag van mensen, en zou de aandacht van α- en γ-wetenschappen meer moeten uitgaan naar natuurwetenschap en techniek in de samenleving. De AWT adviseert op bepaalde, (te kiezen) probleemgebieden breed opgezette fundamenteel-strategische onderzoekprogramma’s uit te voeren. In zijn beleidsadvies Prioriteiten 1998 adviseert de AWT uitdrukkelijk tot stimulering van de cognitiewetenschappen1. Tenslotte worden in een zgn. nulverkenning voor de AWT, getiteld “Meer informatie.....nieuwe kansen” (januari 1999), kansen en uitdagende kennisvragen opgesomd voor de kennisinfrastructuur op het grensvlak van informatica en cognitie. Een aantal daarvan worden met het hier beschreven programma aangepakt. Tegen de achtergrond van het maatschappelijk draagvlak van ICT heeft ook de overheid beleidsoverwegingen geformuleerd, meer specifiek zijn ze vastgelegd in de herijking van het Nationaal ActieProgramma Elektronische Snelwegen (1998), waarin Kennis en Toegankelijkheid een van de vijf programmaclusters is. Hiervoor draagt OC&W primaire verantwoordelijkheid. Het ministerie kenmerkt dit aan als een “prioritair terrein” waarbij voor onderzoek naar kennisontsluiting en toegankelijkheid van informatie een belangrijke rol wordt toegekend aan Cognitie en Informatica. Hiermee zijn de voornaamste strategisch-wetenschappelijke uitgangspunten geschetst.
1
“...Kennis is de belangrijkste vorm van kapitaal geworden. De bijbehorende problemen zijn die van
kennisbeheer en navigatie’. Hoe vindt de mensen [ ] zijn weg door dit kennislandschap?...” 5
6
1.
Toegankelijkheid en Kennisontsluiting: Multidisciplinaire Uitdagingen
Eeuwenlang zijn mensen omgegaan met voorwerpen, producten en goederen die ze gebruikten, verhandelden en vervoerden; dingen in de vorm van fysieke objecten, die zich voorspelbaar gedragen in een redelijk stabiele omgeving. Daarnaast was er kennis en die zat in het hoofd van mensen, of stond in boeken, maar boeken zijn ook dingen. Het is een situatie die ons volkomen vertrouwd is: we gaan om met dingen en spreken met mensen; we leren ook van mensen, en anders staat het wel in een boek. Het is echter de Informatie en Communicatietechnologie die in dit traditionele beeld een radicale en onomkeerbare verandering heeft aangebracht. Informatie is ook een product geworden, waarmee gehandeld kan worden. Kennis wordt niet meer alleen gedragen door mensen, maar ook systemen hebben kennis, en we kunnen als het ware rechtstreeks met die kennis communiceren, soms al enigszins in natuurlijke taal. Daarmee is een wereld gecreëerd waarin informatiesystemen steeds meer menselijke taken kunnen overnemen en waarin mensen ook nieuwe ongekende communicatiemogelijkheden krijgen. De aard van de bijbehorende (informatie)producten is geheel anders dan die van de vertrouwde fysieke voorwerpen; en de communicatie die we hebben met informatiesystemen wijkt buitengewoon sterk af van die met mensen. Toch worden beide steeds belangrijker onderdelen van onze leefomgeving, terwijl we onze inzichten over interactie en communicatie nog steeds baseren op traditionele vormen. Dit blijkt uit het tempo waarin effectieve informatisering zich voltrekt, en uit het onbenut laten van uitdagende mogelijkheden tot communicatie en kennisverwerving. Zelfs wetenschappelijke inzichten over communicatie en interactie blijven achter bij de stormachtige ontwikkelingen die we b.v. vinden op de elektronische snelweg. Nieuwe producten als informatiesystemen doemen op die informatie voortbrengen, controleren en zelf kennisproducten leveren en daarmee op indringende manier in interactie treden met de menselijke gebruiker. Daarmee is een wederzijdse afhankelijkheid ontstaan in de processen die voor mensen van essentieel belang zijn: communicatie en kennisoverdracht. De gangbare term waarmee de zojuist beschreven ontwikkelingen worden aangeduid is ICT (Informatie en Communicatie Technologie). Vanuit een maatschappelijk perspectief zijn de belangrijkste kernbegrippen Toegankelijkheid en Kennisontsluiting (ToKeN 2000 staat voor Toegankelijkheid en Kennisontsluiting in Nederland in 2000). De twee begrippen zijn complementair. Zij vormen de basis van een succesvolle ontplooiing van ICT. Hierbij dient aangetekend te worden dat in de praktijk meestal eerst Kennisontsluiting aandacht zal krijgen en daarna pas Toegankelijkheid. 1.1
Kennisontsluiting
Kennisontsluiting handelt over het in ruime zin beschikbaar stellen van impliciete informatie die in ruwe gegevens aanwezig is. Als voorbeeld noemen we hier het (digitaal) archief van het Rijksmuseum dat grotendeels onbewerkt is, maar waarop allerlei manipulaties kunnen worden uitgevoerd die “views” genereren, interpretaties ondersteunen, of sterker nog interpretaties aanreiken. Ook kunnen analyses worden gemaakt waardoor nieuwe kennis kan worden geconstrueerd. Het ToKeN 2000 onderzoek richt zich op de ontwikkeling en evaluatie van deze kennisontsluitingstechnieken. Zo zal de gebruiker begeleid dienen te worden op een traject van gegevens via informatie tot kennis, zowel impliciet als expliciet (zie kader aan het einde van Sectie 1 voor het onderscheid tussen gegevens, informatie en kennis). De relevante onderzoeksvraag is hier: Hoe moet de gevonden informatie en kennis worden bewerkt, opgewaardeerd en verrijkt?
6
7
1.2
Toegankelijkheid
Kennisontsluiting wordt altijd (mede)gestuurd door de gebruiker die een zekere informatiebehoefte heeft. De gebruiker tracht in eerste instantie veelal op eenvoudige wijze toegang te verkrijgen tot de kennisproducten. In het onderzoek gaat het hier om de cognitieve representaties van de gebruikers (ook wel perceived information need genoemd), namelijk voor datgene wat de applicatie genereert. Deze representaties bepalen in hoge mate de beheersing die de gebruiker heeft over de interactie met het systeem (perceived behavioral control). Daarbij is van belang hoe succesvol en hoe overtuigend de door de kennisontsluiting toegevoegde kennis is. In omgevingen met cultuurobjecten die een grote datarijkdom hebben zijn navigatie (way-finding) en intuïtieve toegang wezenlijke factoren voor succesvol en motiverend gebruik. Zo bieden bijvoorbeeld “content-based image retrieval” technieken de gebruiker een additionele dimensie voor navigatie in multimediale gegevensbanken (die voor een groot deel bestaan uit visuele cultuurobjecten). Voorts is de interactievorm, c.q. -stijl van betekenis, zeker als gestreefd moet worden naar transparantie van handelingen en resultaten. De relevante onderzoeksvraag is hier: Hoe moet voor de gebruiker de toegankelijkheid van informatie en kennis worden aangepast teneinde een zo goed mogelijke kennisverwerving te waarborgen? 1.3
Maatschappelijke Doelstellingen
De begrippen kennisontsluiting en toegankelijkheid zijn in wezen principiële voorwaarden voor de doelstellingen. Wat de nieuwe informatie- en communicatiemaatschappij hoort op te leveren kan dan in verwante termen worden uitgedrukt. Als doelstellingen voor de maatschappij definiëren we (1) duurzame en effectieve kennisverwerving, (2) het verkrijgen van een goede infrastructuur voor gedistribueerde economische productiviteit, en (3) het ontwikkelen van participerend burgerschap in allerlei ICT-toepassingen. 1.4
Multidisciplinaire Toepassingen
Zolang het gaat om relatief eenvoudige communicatietoepassingen zijn de onderliggende wetenschappelijke disciplines nog goed te identificeren. Aan de menselijke kant zien we het gebied van taal, communicatie en informatieverwerking en aan de technische kant de traditionele technische wetenschappen, zoals informatica en elektrotechniek. Bezien we de twee genoemde invalshoeken nader dan is duidelijk dat we gekomen zijn op het domein van ineengevlochten menselijke en technologische communicatie. Een belangrijk aandachtspunt is hier de mens-machine kennisoverdracht en vice versa. Een brede (fundamenteel) wetenschappelijke basis voor communicatie en interactie, ondersteund door coöperatie, coördinatie, het vermogen om te leren, en het vermogen om zich aan te passen, dient ontwikkeld te worden indien men een algemene theorie over ICT-processen tot stand wil brengen. Een wetenschappelijk uitdagende vraag is hier hoe systemen zich aanpassen aan het menselijk gebruik. Het is duidelijk dat als systemen zich aan menselijk gedrag gaan aanpassen dit onderzoeksgebied niet langer het exclusieve domein kan zijn van een afzonderlijke vakdiscipline. Daarom dient er een gerichte inspanning op nationaal niveau te komen om de ontwikkeling binnen Nederland naar de informatiemaatschappij van de toekomst te voorzien van de hoognodige fundamenteel gerichte kennis over modellering, ICT-theorieën, en methoden en technieken, met name op het vlak van kennisontsluiting, kennisoverdracht, kennistoegankelijkheid en kennisverwerking. Dit moet gebeuren door mensen en voor mensen, met ondersteuning van elektronische informatie-, transactie- en kennissystemen. 7
8
Een centrale plaats in dit gebied wordt hierbij ingenomen door de combinatie van cognitiewetenschap en informatica, voorzover de bijdragen hiervan al niet gedeeltelijk samenvallen. Cognitiewetenschap in strikte zin is de computationele wetenschap van kennissystemen in interactie met hun omgeving. Kennissystemen zijn het domein van cognitiewetenschap en kunstmatige intelligentie. Informatica is de belangrijkste vertegenwoordiger van de computationele theorie. In die zin zal een substantiële voortgang van de cognitiewetenschap alleen plaats kunnen vinden als een daadwerkelijke synergie tot stand komt met genoemde componenten uit de informatica. Daarnaast levert de informatica de programmatuurbasis voor kennisproducten, methodologieën voor het traject dat de produkten doorlopen, alsmede technieken voor de beheersbaarheid van de produkten die, op hun beurt weer moet aansluiten bij de menselijke (producerende en ontvangende) partijen. Vanuit andere disciplines is vooral het belang van natuurlijke taal duidelijk, met een zekere nadruk op taal- en spraaktheorie, maar minstens even belangrijk zijn logica, pragmatiek en dialoogtheorie. In de informatiemaatschappij spelen de begrippen gegevens (data), informatie en kennis een belangrijke rol. Gegevensverwerking (EDP; electronic data processing) is het meest elementair, daarnaast bestaat er informatietechnologie (IT) en tenslotte kennistechnologie (KT). Dit voorstel is niet de plaats voor uitvoerige discussies over definities. Wanneer gegevens geïnterpreteerd zijn, spreken we van informatie. Het is als ’t ware de technische specificatie die we uit die gegevens kunnen afleiden. We spreken van kennis als we uit die technische specificatie afleiden waarom die zo moet zijn, en hoe deze intern samenhangt. Kennis is dus informatie die betekenis heeft binnen een bepaalde context, specifiek voor diverse toepassingsgebieden. Kennistechnologie houdt zich daarmee bezig en het is hier dat technologische en menselijke informatieverwerking en kennisverwerving steeds meer met elkaar verweven raken. Als gevolg hiervan constateren we dat de gebruikelijke paradigma’s in de gedragswetenschappen en de ontwerpprocessen tekort schieten om de ICTprocessen goed te kunnen begrijpen en op termijn effectief te kunnen ondersteunen.
2.
Het onderzoeksprogramma
We merken op dat de onderzoeksplannen van de verkenningsrapporten van Informatica (1996) en van Cognitiewetenschap (1997) beide een nieuwe interdisciplinaire meerjarenaanpak kennen die redelijk bij elkaar aansluiten. Voorts merken we op dat een volledige synergie in Nederland nog niet is bereikt terwijl dat in de USA vanuit de disciplines en nu ook onder supervisie van de NSF (National Science Foundation) al wel het geval is en er plannen voor volledige verwezenlijking daarvan gereed liggen. Wil Nederland in de toekomst als kennisland een behoorlijk woordje meespreken in dit ontwikkelingstraject naar de toekomstige informatie-maatschappij dan liggen hier interessante kansen die ook een uitstralingseffect hebben naar specifieke softwaretoepassingen zoals die op verschillende terreinen in Nederland in ontwikkeling zijn. In ons streven om vooral inhoudelijke aspecten van twee wetenschapsgebieden (cognitie en informatica) met elkaar te verbinden, is het hierbij gaande voorstel zelfs uniek, wanneer het gaat over communicatie en kennisoverdracht in brede zin. 2.1
Opzet van het programma
Voor de tenuitvoerlegging van het onderzoek dat in de overheidsnota’s is aangegeven, is door SION en vertegenwoordigers van de Cognitiewetenschap in Nederland, via een daartoe aangezochte 8
9
intiatiefgroep, ingesteld door OC&W, een onderzoeksvoorstel genaamd ToKeN 2000 opgesteld. ToKeN 2000 staat voor een wetenschappelijk onderzoeksprogramma over toegankelijkheid en kennisontsluiting. Belangrijke elementen hierbij zijn het gebruik van de Elektronische Snelweg en derhalve communicatie en kennisverwerving via de elektronische snelweg. In dit project worden de uitdagende onderzoeksvragen van Sectie 1.1 (Kennisontsluiting) en 1.2 (Toegankelijkheid) op logische wijze gekoppeld aan vijf fundamentele concepten die een leidraad voor het onderzoek vormen. Tenslotte wordt het fundamentele onderzoek aan drie verschillende toepassingsgebieden binnen het veld van de overheid gekoppeld. In eerste instantie leidt fundamenteel onderzoek naar generieke componenten, maar de ervaring leert dat deze getoetst moeten worden in toepassingen. Als regel blijkt dat daarbij ook specifieke componenten moeten worden ontwikkeld. Vaak wordt te gemakkelijke gedacht dat generieke oplossingen overal voldoen, maar evenzeer dat specifieke oplossingen het probleem algemeen kunnen klaren (vergelijk bijv. hulpsystemen). In het voorgestelde programma worden om die reden een fundamentele en een toepassingsgerichte benadering naast elkaar gebruikt. In praktijksituaties is het vaak zeer gewenst om te weten hoeveel specfieke componenten er nodig zijn om applicaties succesvol te kunnen draaien, met andere woorden thans is de balans tussen generieke en specifieke voorzieningen nog teveel een bron van onzekerheid. 2.2
De fundamentele onderzoeksonderwerpen
Het onderzoek naar een antwoord op de twee vraagstellingen over kennisontsluiting en toegankelijkheid wordt geleid door de fundamentele onderwerpen die geconcentreerd zijn in de volgende vijf klassen: •
Control (Ned.: beheersing) refereert naar de mate van beheersing door de gebruiker van inhoud en toepassing. Het gaat hier over de sturing van de interactie tussen de actoren en over de communicatieprocessen zelf. Er zijn hier twee kernbegrippen: mentale representatie, (wat zit er in het hoofd van de gebruiker over de communicatie?) en gebruikersmodellering (hoe is de interactie van de gebruiker te modelleren?). Cognitieve eigenschappen van de gebruiker en de interactieve eigenschappen van de applicatie bepalen dus hoe hij wordt bestuurd. Het begrip ‘locus of control’ (reeds geïntroduceerd door Rotter (1966); later als ‘self-efficacy’ door Bandura in 1982) krijgt een steeds groter gewicht bij het ontwerp en de evaluatie van menssysteeminteractie, (Gentner, 1992). Op zijn beurt heeft dit begrip weer raakvlakken met het thans snel aan theoretische en praktisch belang winnende onderwerp ‘trust’; vertrouwen (Muir, 1987, Lee & Moray, 1992, Parasuranam & Mouloua, 1996). Het laatste begrip is op zichzelf een multidisciplinair onderwerp, met uitdrukkelijk inbegrip van informatica en telematica, speciaal waar die gericht zijn op het realiseren van communicatie, transacties en informatieverstrekking over netwerken. Omdat besturing van systemen altijd tenminste twee entiteiten omvat, de bestuurder en het systeem, die een wisselende invloed hebben op het systeemgedrag, is dit ook het gebied waar beslissingondersteunende systemen thuishoren. Verschillende concepten dienen derhalve tot definitie van het begrip control, dat in eerste instantie handelt over de beheersing van een automatisch systeem door een menselijke gebruiker.
•
Navigatie, Adaptatie en Leren: hebben alles te maken met de wijze waarop gebruikers hun weg zoeken door informatie- en kennisbestanden, maar ook langs de diverse applicaties, en in de wijde wereld van de informatienetwerken. Navigatie wordt gestuurd door verschillende vormen van kennis die de gebruikers hebben, waardoor geheugenrepresentaties een gewichtig onderwerp 9
10
van analyse worden. Navigatie en geheugen hebben in geavanceerde ontwikkeling in cognitiewetenschap interessante links met het concept ‘embodiment’ (Glenberg, 1987), waardoor het ook voor informatica ontwerpers een bijzonder onderwerp is bijvoorbeeld ten aanzien van bijvoorbeeld virtuele weergavevormen van informatie. Op het gebied van ‘autonome agents’, die bijvoorbeeld zoekgedrag ondersteunen of adaptief gedrag vertonen is er sprake van een evenredige dekking door cognitie en informatica. •
Taaltechnologie: tot dusverre ontbreekt in Nederland een op interactieve taken toegesneden natuurlijke-taal vraag- en antwoordsysteem. Het gaat hier om het vervangen van formele en lastig te leren bedieningshandelingen door representatieve fragmenten van Natuurlijke Taal gericht op specifieke applicatiegebieden. Zoektaken in diverse bestanden vormen het belangrijkste onderzoek waarbij doelgerichtheid en/of snelheid wezenlijke criteria zijn.
•
Delivery technieken (Ned: multimediale presentatie): richten zich in de meest algemene zin op het versturen van informatie in een geschikt formaat van een bron naar een of meerdere ontvangers. De grootste uitdagingen van dit moment zijn de breedbandigheid van multimediale informatie, de overdrachtsnelheid, en de technische eigenschappen van het ontvangende systeem. Het omvat hier ook de keuze van de vorm waarin de informatie of kennis moet worden gepresenteeerd voor specifieke gebruikers en applicaties. Bij intensieve interactie met de informatie is er sprake van bidirectioneel verkeer, waarbij nog on-line sturing aan de informatiestroom wordt gegeven vanuit de ontvanger die op zijn beurt weer hoge eisen aan de netwerkarchitectuur stelt.
•
Kennisveredeling: is gericht op kennisontsluiting door het gehele traject van ruwe gegevens (via informatie) naar kennishalffabrikaten en andere kennisproducten. Het omvat diverse technieken, zoals productie, bewerking, en modellering; elk onderwerp is weer geheel verschillend en afhankelijk van de modaliteit die geboden wordt. Zo kennen we als modaliteiten: numeriek, tekstueel, picturaal, akoestisch, met daarbinnen weer tal van typen.
Al deze onderwerpen hebben, zij het in verschillende verhoudingen, een cognitieve en een informatica-component, en dienen als structurele basis zowel voor het korter lopende (fase 1) als voor het meer specifieke onderzoek in de drie toepassingsgebieden (fase 2). 2.3
Drie toepassingsgebieden
De initiatiefgroep heeft na onderzoek drie toepassingsgebieden uitgekozen, te weten: Opleiding en Cultuur, de Zorgsector en Politie en Justitie. Hoewel deze alle drie vallen onder de overheidszorg levert het onderzoek breed en commercieel goed te benutten producten, richtlijnen en standaarden op. 2.3.1
Opleiding en cultuur
Opleiding en Cultuur richt zich op de veredeling van gegevens van cultuurhistorische objecten, zoals opgeslagen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Verrijkings- en veredelingstechnieken kunnen hier visualisaties creëren, onbekende verbanden blootleggen en nieuwe interpretaties mogelijk maken, zowel voor een breed publiek als voor de experts. Goede kennissluitingstechnieken kunnen op maat gesneden worden voor schoolkinderen en voor professionele gebruikers. De prioriteit van dit toepassingsgebied ligt besloten in het concept kennisoverdracht, die immers centraal staat in onderwijs en training. Het creëren van een bestand van cultureel waardevolle voorwerpen en het 10
11
verrijken en veredelen daarvan kan gezien worden als een realistische haalbaarheidsstudie van belangrijke onderdelen van het programma. Het sluit tevens aan bij de aanbevelingen van het rapport over Onderwijs en ICT, in relatie waarmee een substantiële toepassing kan worden gecreëerd, die op nog veel meer dan alleen onderwijskundige aspecten kan worden geëvalueerd. Niet te vergeten valt dat grote gegevensbestanden vrijwel zonder uitzondering zowel voor leken als voor niet-ingevoerde deskundigen zeer moeilijk te raadplegen zijn. Met een combinatie van fundamentele onderwerpen als hierboven moet de toegankelijkheid en de kennisoverdracht voor individuele raadplegers sterk kunnen worden verbeterd. Hiermeer wordt tegemoet gekomen aan beleidsvoornemens van IC&W om de maatschappelijke toegang tot openbare (cultuur)collecties te vergroten en intuïtiever en meer aansprekend te maken. 2.3.2
Zorgsector
In de Zorgsector kan vanuit het onderzoeksproject toegevoegde waarde worden gegeven aan het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD). Hierbij spelen het doelmatig en transparant gebruik door gebruikers met verschillende competenties, specialismen en verantwoordelijkheden een belangrijke rol. Daarnaast dient erop gelet te worden dat de vereiste vertrouwelijkheid onaangetast blijft. Dit gebied is belangwekkend, omdat hierin tenminste vier van de vijf fundamentele onderzoeksonderwerpen van belang zijn. Verder gaat het om aandacht voor beheersbaarheid en terminologie-verschillen alsmede voor bedienbaarheid en zoekgemak in urgente situaties. Het EDP is een belangrijke motivatie voor het ontwikkelen van een goede combinatie van deze onderwerpen. Het verbinden van medische informatie die geografisch gedistribueerd kan zijn, en verschillende formaten kan hebben is een uitdagende opdracht binnen Deliverytechnieken. De verschillende formaten en typen van medische informatie zijn vervolgens aanleiding om kennisverrijking toe te passen waardoor betere diagnostiek en vereenvoudigd zoekgedrag (perceived information need) gerealiseerd kan worden. Meer in de preventieve - en zorgverleningssfeer kan zowel ondersteuning worden gegeven aan professionele gebruikers (zorgverleners op allerlei gebied) als aan cliënten. De vragen en antwoorden die gegeven kunnen worden, komen uit gecentraliseerde bestanden. De laatste omvatten doorgaans gegevens in onbewerkte vorm, waarin tal van barrières voorkomen die een effectieve combinatie van gegevens, nodig voor een indicatiestelling, in de weg staan. Kennisverrijking is hier een belangrijke wens. Het toepassingsgebied is met name gekozen omdat juist vanuit dit veld veel vragen komen tot verbetering van de kennis- en informatievoorziening. Ook het feit dat in deze tak reeds een grote digitale centraliseringslag heeft plaatsgevonden is een belangrijk punt. Vertrouwelijkheid en snelle toegankelijkheid zijn ook hier belangrijke steekwoorden. In de toekomst zullen bovendien niet alleen zorgverleners gebruik maken van het informatiesysteem, maar ook cliënten. Dit betekent dat begrippen als beheersbaarheid (control) en navigatie en adaptatie een belangrijk democratisch gehalte zullen moeten krijgen althans meer dan het thans heeft. 2.3.3
Politie en Justitie
De twee-eenheid Politie en Justitie zijn twee gescheiden machtapparaten die sterk op elkaar zijn aangewezen voor een effectieve en efficiënte uitoefening van hun taak. De Nederlandse politie zal overgaan naar een informatiesysteem dat uitgebreid gebruik maakt van webtechnologie. Het zal dus verschillende vormen van communicatie mogelijk maken. Naast dit informatiesysteem wordt een BPS (BedrijfsProcessenSysteem) voorzien, dat een beheerssysteem is voor alle politietaken en dat 11
12
via netwerktechnologie verbonden is met zeer verschillende informatiesystemen, b.v. ongevallenmelding en kentekenregistratie. Fundamentele vereisten van dit systeem zijn kennismanagement en kennisontsluitingstechnieken. Control alsmede navigatie zijn van belang in taken die onder tijdsdruk staan of anderszins in stressvolle omstandigheden plaats vinden. Bij information retrieval in het BPS zou taaltechnologie een belangrijke ondersteunende functie kunnen hebben. Voor een ander locaal voorbeeld (samenwerking tussen Nederland, Duitsland en België in het EMMI-project (Euregionale MultiMediale Informatie-uitwisseling) gelden dezelfde overwegingen. Uitbreiding van dit project (het NORMA-project) wordt bezien onder de supervisie van ITeR (IT en Recht) en richt zich op zowel de juridische mogelijkheden tot uitbreiding van het netwerk in functioneel opzicht, als ook op nieuwe mogelijkheden tot uitwisseling van diverse soorten informatie (Verbeek et al., 1999). Ten aanzien van beheers- en bestuurbaarheid zijn beslissingsondersteunende systemen voor de afhandeling van alarmmeldingen nodig. Voor navigatie worden ‘intelligent agents’ voorzien voor het opzoeken van persoons- en voertuig informatie uit verschillende bronnen. Kennisverrijking zou de vorm krijgen van data mining voor het analyseren van geografische gedistribueerde gegevens om nieuwe relaties tussen gegevens te vinden. Op het gebied van Justitie zullen rechters en juridische medewerkers voordeel kunnen hebben van de digitalisering. Een voorbeeld is IVS (Informatie Voorziening van Straftoemeting). Het IVS-systeem heeft het mogelijk gemaakt verschillen in straftoemeting aan het licht te brengen en daarmee bespreekbaar te maken. Het IVS kan dus rechters ondersteunen met juridisch-inhoudelijke argumenten. Maar ook dienen juridische kennissystemen de discretionaire bevoegdheid van de rechters te respecteren. Invoering van juridische systemen wordt bemoeilijkt door aarzeling van juridische zijde en het, vooralsnog, ontbreken van een centraal gegevensbestand. De tot dusverre geringe aandacht die is gegeven aan de gebruikersvriendelijkheid en de inbedding in de organisatie is eveneens een handicap. In overwegende mate is hier sprake van natuurlijke taal waardoor het voorstelbaar is dat producten uit de taaltechnologie hier een nuttige rol kunnen spelen. Gegeven het feit dat er sprake is van toegankelijke opslag speelt de vertrouwelijkheid een essentiële rol. In tal van toepassingen vermindert vertrouwelijkheid het gebruiksgemak in aanzienlijke mate, en de wringende verhouding tussen deze twee verdient in de onderhavige toepassing extra onderzoek. Gebruiksonderzoek in realistische omstandigheden is van grote betekenis voor de toegevoegde waarde die ICT hier kan leveren. 2.4
Verbanden tussen fundamentele onderwerpen en toepassingsgebieden
In Tabel 1 wordt het verband tussen de fundamentele onderwerpen en de toepassingsgebieden in kaart gebracht, waarbij het relatieve belang met het aantal sterretjes wordt aangeduid. Tabel 1: Overzicht verband fundamentele onderwerpen en toepassingsgebieden. Opleiding/Cultuur
Zorgsector
Politie/Justitie
*
***
****
***
***
***
Taaltechnologie
*
**
***
Deliverytechnieken
**
*
***
****
**
**
Control Navigatie, Adaptatie en Leren
Kennisveredeling
12
13
3.
Tijdsplanning
De ambitieuze doelstelling van het hier voorgestelde onderzoeksprogramma vertaalt zich in een gefaseerde tijdplanning voor onderzoekers van verschillende specialisaties. Het ToKeN 2000 programma is voorts complementair aan andere programma’s die reeds lopen of opgezet worden in de genoemde toepassingsgebieden. 3.1
De Aanpak
Het ToKeN 2000-voorstel is gericht op een synergetisch onderzoekverband tussen Cognitiewetenschap en Informatica. Om succesvol te zijn dient het een breed draagvlak krijgen in de onderzoekswereld. Voorts dient het wat de strategische oriëntatie aangaat mede gestuurd te worden door de overheid, waarbij de nodige erkenning van de belangrijke gremia een essentiële voorwaarde is. Het is daarom onvermijdelijk dat in een eerste fase senior onderzoekers het “pad gaan uitzetten” als kwartiermakers. De wetenschappelijke en toepassingsgerichte uitgangspunten van communicatie en interactie in een informatiemaatschappij waarin informatie- en kennissystemen zo’n cruciale rol gaan spelen, dient effectief in kaart gebracht te worden. De “kwartiermakers” analyseren de grootste knelpunten en identificeren kansrijke onderzoekstraject, onderverdeeld naar de maatschappelijke aandachtsgebieden. Het hoofdresultaat bestaat uit een gemeenschappelijk forum voor cognitief en informatica-onderzoek, (met gelijksoortig wetenschappelijk onderzoek, b.v. in de geesteswetenschappen en de logica). De “kwartiermakers” maken in dit kader ook een inventarisatie van lopend onderzoek en formuleren een visie op het gewenste fundamentele onderzoek. Ter focusering van de activiteiten zal een experimenteerplatform worden ontwikkeld op basis van een digitaal archief van cultuur historische objecten. Na deze voorbereidende fase kan een periode van vier jaar worden gestart van fundamenteel onderzoek in de drie aangegeven toepassingsgebieden. Dit zal kunnen worden uitgevoerd door postdoc’s en aio’s. Voor een doelmatige aio-organisatie zal het noodzakelijk zijn dat een voldoende samenhangend en gestructureerd wetenschappelijk kader, vanuit Informatica en Cognitie aanwezig is. 3.2
Eerste fase: experimenteerplatform
Binnen het ToKeN 2000-programma wordt in het eerste jaar een experimenteerplatform gereedgemaakt, waarlangs de diverse onderzoeksaspecten zullen worden uitgezet. De andere deliverables worden aan het einde van deze Sectie opgesomd. Van de vijf fundamentele onderzoeksonderwerpen zullen vooral worden benadrukt (1) control, (2) navigatie, adaptatie, en leren, en (3) deliverytechnieken. Enerzijds wordt voorgesteld een nog niet geheel ontgonnen cultureel bestand als uitgangspunt te nemen, om de onderzoeksvragen effectief langs de gehele lijn van kennisontsluiting te ontwikkelen. Dit is een uitdaging zowel voor informatica als voor cognitie. De volgende vragen zijn hierbij relevant. • Welke eigenschappen van de kennisproducten maken toegang en gebruik gemakkelijk en aantrekkelijk? (navigatie en delivery)
13
14
• • •
Welke besturingsaspecten zijn voor verschillende soorten gebruikers geschikt en doeltreffend? (control) Hoe verrijken we het bestand door inschakeling van zowel domein experts als eindgebruikers? (adaptatie en kennisveredeling) Hoe zou deze kennis generiek kunnen worden gemaakt voor een groter afnemersveld? (doelstelling ToKeN 2000)
Anderzijds zal dit platform zoveel mogelijk moeten aansluiten bij lopende activiteiten ten behoeve van kennis- en informatie-ontsluiting via de digitale snelweg. Zo is ons experimenteerplatform rechtstreeks inzetbaar als experimenteerplatform I van ICES/KIS Watergraafsmeer-project als de multimedia analyse software library. Verdere allianties zijn mogelijk met Gigaworks, de LSOP (Landelijk Samenwerkend Opleidingscentrum Politie), het ITO (IT-Ontwikkeling politie) en het EMMI-netwerk (Euregionale MultiMediale Informatie-uitwisseling). Voorts wordt gedacht aan een alliantie met ‘content-owners’, en met onderzoekinitiatieven op het gebied van Electronic Commerce, b.v. aan de KUB Tilburg en de TUE Eindhoven, alsmede op het gebied van Grensoverschrijdende Multi-Mediale Informatie uitwisseling, waarmee de Universiteit Maastricht zich bezighoudt. Voor specifieke committeringen verwijzen we naar bijlage 1. Door van meet af aan een realistisch en uitdagend experimenteerplatform te kiezen wordt de focussering en toepasbaarheid van het ToKeN 2000-programma bevorderd. Een geschikt gekozen voorbeeld geeft immers een grote uitstraling en komt tevens tegemoet aan de verschillende tijdslijnen die in diverse landelijke onderzoeksinitiatieven en het NWO programma worden gehanteerd. Er is contact opgenomen met het Rijksmuseum (Mr. K. Schoemaker), dat beschikt over 3 grote gedigitaliseerde bestanden, te weten (1) een database uit het Deltaplan Cultuurbehoud (gestart in 1990) die 400.000 frames bevat met ongeveer 500.000 objecten, (2) een publieksdatabase ARIA met 500 objecten voor de gewone museumbezoekers en (3) een aantal CD Roms met historische hoogtepunten, bestandscatalogi en publicaties bij tentoonstellingen, die ontleend zijn aan de onder (1) genoemde database. Voor committering zie bijlage 1. Voor de combinatie van experimenteerplatform en het inhoudelijke materiaal betekent deze samenwerking dat aan de volgende eisen is voldaan: • voldoend rijk (tekst, beeld, mogelijk geluid en video), • beschikbaarheid van database/netwerk, • interessant materiaal voor leken, • niet gebonden aan korte return-of-investment beslissingen, • vrijelijk bruikbaar door participanten in het onderzoek, als ook de etalage naar de afnemers (publiek). Dit experimenteerplatform geeft een kader voor onderzoek in de volgende richtingen: • duurzame ontsluiting van cultureel erfgoed; • cognitieve vragen rond zoeken en vinden in een digitale omgeving; • inpassing van de eindgebruiker in het proces van verrijking. Dit onderzoek sluit nauw aan op de in NOAG-i gememoreerde richtingen rond DISH, Multi-media, kennismanagement en kennisontsluiting. De personele inzet in de eerste fase is 6 senior onderzoekers (kwartiermakers) en een tweehoofdige 14
15
wetenschappelijke leiding (Informatica en Cognitie). Daarnaast zal er enige financiële ruimte moeten zijn voor hardware, software en digitaliseeractiviteiten van de kunstschatten van het Rijksmuseum. 3.3
Tweede fase
In deze fase is een zodanig niveau van concreetheid bereikt dat het mogelijk is met aio- en post-doc projecten een aantal generieke fundamentele vraagstukken te bewerken. Het is de bedoeling dit per onderwerp te doen met combinaties van aio’s uit verschillende disciplines op één locatie, om zo de opbouw van de interdiscipline "Cognitie" te stimuleren. Diverse onderwerpen kunnen rechtstreeks aansluiting vinden met toepassingen als bedoeld, en kunnen zo leiden tot ondersteuning van bedrijven van gerelateerd en meer specifiek onderzoek. Weer verdeeld over de drie toepassingsgebieden leidt dit tot 24 aio’s, 6 postdocs, 6 programmeurs en 4 seniors, alsmede verrekening, oplevering en ondersteuning van content providers. Daarnaast is er reservering noodzakelijk voor software en hardware. Het onderzoeksoverzicht per thema volgt hieronder. Control Omvat onderzoek over de vraag in welke mate bediening kan, of moet worden geautomatiseerd, (vgl. automatische piloot, automatische besturing van applicaties, embedded systems, etc). Onderzoek richt zich op het vaststellen van de optimale balans tussen besturing door de mens en door het systeem, (locus of control) , in diverse taakomstandigheden. Belangrijk zijn hier bepaling van de gebruikerskennis en de autorisatie voor gebruik en toegang. Een streven is door de aard van de bediening deze voor een grote variatie van gebruikersgroepen uitnodigend, dan wel tenminste acceptabel te maken. Resultaten zullen informatie geven over welke mate van bedieningsautomatisering geschikt is voor bepaalde taken, situaties en gebruikers, en hoe deze kan worden geïmplementeerd. De tegenhanger van autorisatie aan de menselijke kant is vertrouwen; dit is ook voorwerp van theoretisch en evaluatief onderzoek. Er is een natuurlijke verbinding van dit met het volgende thema Navigatie, Adaptie en Leren Navigatie is momenteel een druk geëxploreerd begrip, maar vrijwel alleen in sterk toepassings- en ontwerpgerichte zin. Het voorziene onderzoek richt zich daarom op het modelleren van de mentale voorstelling van de gebruiker in het navigeren door de applicatie, met name op het on-line vaststellen van kennistoestanden van de gebruiker. Momentane aandacht van de gebruiker zal daarbij worden bepaald als indicatie van navigatie- en zoekgedrag. De functie en bijdrage van zogenaamde gesitueerde agents (Kandzia & Klusch, 1997; Masthoff, 1997) als navigatieondersteuning zal worden bepaald, en voorbeeld-implementaties daarvan zullen in een vroeg stadium demonstreerbaar zijn. Leren zal worden onderzocht op twee fronten: leren van de navigatie door de gebruiker, en het opdoen van de te verwerven kennis. Implementaties zullen zich hoofdzakelijk richten op het cultuurarchief en informatie uitwisseling in de zorgsector. Het is de bedoeling via het vaststellen van kennisverandering en bedieningshandelingen te komen tot adaptieve systemen die zich (op een door de gebruiker gewenste wijze) aanpassen aan individueel gebruik. Taaltechnologie Er zal een Nederlandstalige zinnengenerator zal worden gebouwd die inzetbaar is in allerlei situaties waar het gewenst is dat een applicatie in natuurlijke taaluitingen met de gebruiker interageert, en die in tegenstelling tot bestaande producten: (1) een breed scala aan syntactische constructies kan 15
16
voortbrengen, met een rijk gevarieerd lexicon, en (2) kan worden toegesneden op nieuwe applicaties door software-ontwikkelaars zonder diepgaande taalkundige voorkennis. Na de feasibility studie op het digitale Rijksmuseumarchief dat deels tekstueel van aard is (1e fase) zullen vooralsnog beperkte, maar concrete implementaties worden gemaakt, die stapsgewijs aan de hand van verder onderzoek en evaluatieresultaten worden uitgebreid. De effectiviteit van eerste versies op het Rijksmuseumarchief kan na een jaar worden getoond. Naast dit archief wordt verdere evaluatie voorzien binnen de zorgsector en justitietaken. Taaltechnologie & Kennisveredeling Binnen informatie uit verschillende bronnen, maar over hetzelfde onderwerp, kunnen verschillende terminologieën worden gebruikt. Hierdoor kan het gebeuren dat informatie die wel aanwezig is, niet gevonden wordt. De formele representatie van een terminologie wordt wel een ontologie genoemd. Allereerst richt het onderzoek zich op: rijke maar efficiënte representaties van ontologieën, computerondersteuning bij het opbouwen van ontologieën, afbeelding van ontologieën op elkaar, de optimale granulariteit van een ontologie voor verschillende soorten toepassingen. Vervolgens worden de resultaten op twee toepassingsgebieden ingezet. Binnen de zorgsector kunnen ontologieën bij meerdere toepassingen worden ingezet. We kiezen hier voor ondersteuning bij het zoeken naar vakliteratuur. Door gebruik te maken van een medische ontologie kunnen uit het EPD relevante termen worden geëxtraheerd die als basis dienen voor een zoekvraag in het literatuursysteem (b.v. Medline). Het is hierbij niet de bedoeling een ontologie te maken voor het gehele medische domein; afhankelijk van de ontwikkelingen zal of voor een bepaald onderwerp worden gekozen, of er zal een bestaande thesaurus als uitgangspunt worden genomen. Binnen Politie en Justitie zijn ontologieën van belang waar het grensoverschrijdende communicatie betreft. In het EMMI-project wordt informatie uitgewisseld tussen politiebureau's in Nederland, Duitsland en België. Daarbij is een ad hoc oplossing gekozen voor het vertalen van terminologie uit en naar het Nederlands, Duits en Frans. De resultaten uit de eerste fase worden hier ingezet om tot een structurele oplossing van dit vertaalprobleem te komen die beter en flexibeler is dan de huidige aanpak. Delivery (presentatie) Bij het opvragen van multimediale informatie is het van groot belang over voldoende bandbreedte te kunnen beschikken, anders zal de informatie in een verminkte wijze worden gerepresenteerd. Het onderzoek richt zich op twee punten: (1) Het op een zodanige wijze opslaan van multimediale informatie dat deze geschikt is voor verzending over verschillende bandbreedten. Voor kleinere bandbreedten treedt weliswaar kwaliteitsverlies op, maar de integriteit blijft behouden (graceful degradation). Client en server onderhandelen over het ideale uitwisselingsformaat. (2) Anticipatie aan de cliënt-kant op de informatie de gebruiker waarschijnlijk gaat opvragen, zodat deze al bij de server kan worden opgehaald. Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen het toepassingsgebied Opleiding en Cultuur. Een deel van de gedigitaliseerde collectie van het Rijksmuseum wordt daartoe beschikbaar gesteld op uiteenlopende platforms voor verschillende gebruikersstypen: kiosken voor museumbezoekers, een webserver voor kunsthistorici en scholieren, workstations voor museummedewerkers.
16
17
Kennisveredeling Als basis voor de kennisveredeling zal allereerst het Rijksmuseumarchief dienen. Enerzijds zullen met kennistechnologische methoden verbanden en structuren daarbinnen kunnen worden geëxploreerd. Om deze toe te snijden op menselijke gebruikers zal ook proefpersonen worden gevraagd objecten en beschrijvingen te categoriseren en te benoemen, het zog. 'social indexing'. Patroonherkenningstechnieken kunnen dan tevens gevoed worden met informatie van menselijke waarnemers om zo de ontsluiting doeltreffender te maken. Reeds in de eerste fase kunnen hiermee resultaten worden verwacht. Een ander onderdeel van kennisontsluiting is het voor een menselijke gebruiker effectief combineren van dynamisch veranderende gegevens, zoals dat bij politietaken het geval kan zijn, bijv. bij identificatie van goederen, voertuigen of andere objecten. Identificatie is in feite de kennis die men wil hebben, maar uit allerlei vage gegevens afgeleid moet worden. 3.4
Onderzoekscontext
Het belangrijkste Nederlandse onderzoeksprogramma dat zich op het gebied van mens-machine interactie begeeft is het IOP-MMI programma. IOP programma’s werden gestart op basis van concrete vragen binnen het bedrijfsleven. Het IOP-MMI omvat drie programmatische thema’s: UserCentred Design, Navigatie, Orientatie & Situational Awareness, en Multimodale Interactie. De eerste en de laatste thema’s zijn sterk gericht op ontwerp en implementatie, die in het onderhavige voorstel van indirect belang zijn. Er is een grotere overeenkomst met het thema Navigation, Orientation & Situational Awareness, doch de onderwerpen die hierbinnen worden bestreken zijn van een andere toegepaste, en ook meer toegepaste aard dan binnen het ToKeN 2000-project. Het ToKeN 2000project is veeleer gericht op een strategische bevordering van generieke onderzoekthema’s in mensmachine interactie dan op specifieke toepassingen. Afstemming met de uitvoering van het IOP/MMIprogramma zal in feite in alle gevallen kunnen geschieden door een personele unie. Onderzoek dat door de overheid wordt geïnitieerd op het terrein van de informatisering heeft in het algemeen een kortere looptijd dan het hier voorgestelde programma en is niet specifiek gericht op het verwerven van fundamentele kennis. Uitgaande van het feit dat deze projecten (b.v. IteR, Maatschappelijk effectonderzoek, EPD, C2000) typisch op hun toepassingsgebied zijn geconcentreerd is de rol van ToKeN 2000 er een van wetenschappelijke ondersteuning en aanvulling. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat ToKeN 2000 gaat deelnemen aan implementatie binnen deze projecten, maar bijdraagt op een meer generieke wijze. Voorts wordt uitwisseling, c.q. samenwerking met soortgelijke projecten vanuit ToKeN 2000 gezien als een relevant veld voor toetsing van wetenschappelijke resultaten en zal dit gedurende de gehele looptijd een zeer aanbevelenswaardige link kunnen zijn. Van onmiddellijk belang voor het eerste toepassingsgebied is de programmeringsstudie van de ProgrammaRaad OnderwijsOnderzoek, PROO, (van den Dool e.a. 1998) naar aanleiding van de OCV Verkenning Onderwijskunde. Hierin worden vijf thema’s voor onderwijskundig onderzoek geprioriteerd. Twee van deze thema’s sluiten rechtstreeks aan bij het huidige voorstel; thema 1 t.a.v. “Productkarakteristieken van ICT-omgevingen, hulp- en leermiddelen”; en thema 4, “ICTgemediëerde leerpocessen”. De studie beoogt expliciet afstemming tot stand te brengen met cognitiewetenschappen, kennistechnologie en informatica/telematica, maar geeft ook aan dat dit in een breder dan PROO verband gerealiseerd zal moeten worden, onder meer i.v.m. de daarvoor nodige investeringen. Onderzoeksvragen die in dit verband aan de orde komen handelen in thema 1 over 17
18
bruikbaarheid van constructieve en stimulerende leeromgevingen met ‘virtuele’, flexibele, en effectieve eigenschappen, en breed toepasbare gebruikersinterfaces. Thema 4 richt zich op de invloed van o.m. navigatie, visualisatie, natuurlijke interactie en “immersion” op de leerprocessen, waarbij ook de vraag naar evaluatie centraal staat. In het kader van het huidige voorstel is tevens de rol van agent-gebaseerde leerondersteuning en exploratie van belang. Het ToKeN 2000 programma heeft tot doel het creëren van een robuust interdisciplinair kader en wil de motor van de kennisgeneratie op dit gebied zijn. 3.5
Deliverables
We onderscheiden deliverables 1e fase en deliverables 2e fase. Deliverables 1e fase Na het eerste jaar zullen twee typen deliverables afgeleverd worden, te weten inhoudelijke deliverables en organisatorische deliverables. De inhoudelijke deliverables bestaan uit: • het experimenteerplatform, • de roadmap, • de fundamentele onderzoeksvragen die generiek zijn voor de toepassingsgebieden, • rapportages van de uitkomsten, gekoppeld aan een workshop. De organisatorische deliverables bestaan uit: • het creëren van een wetenschappelijk forum voor informatica en cognitie, zodat wetenschappelijke begeleiding voor de 2e fase is verzekerd, • op termijn de beschikbaarheid van deze multidisciplinaire onderzoekers zeker stellen, • aansluiting bij het PROO-programma. De roadmap voor de drie geprioriteerde fundamentele onderzoeksonderwerpen (control, navigatie, adaptatie en leren; deliverytechnieken) geeft aan op welke termijn welke vragen aangepakt en beantwoord kunnen worden. Dit geldt over het gehele traject. Deliverables 2e fase Voor de tweede fase zijn een aantal deliverables reeds aangeduid in de programmabeschrijving van 3.3. Daarnaast kunnen puntsgewijs de volgende deliverables worden genoemd: 24 dissertaties; een uitgebreide verzameling van demonstreerbare software op het gebied van gebruikersvriendelijke toegang tot multimediale archieven; evaluatieresultaten; nieuwe samenwerkingsverbanden tussen kennisinstituten op het gebied van informatica en cognitie; vakpublicaties binnen de toepassingsgebieden, en wetenschappelijke publicaties in internationale tijdschriften.
4.
De onderzoeksagenda’s
ToKeN 2000 is rechtstreeks afgeleid uit de Nationale Onderzoeks AGenda Informatica (NOAG-i) en de onderzoeksaanbevelingen van de Verkenningscommissie Cognitiewetenschap: “de Kennisraffinaderij”. ToKeN 2000 moet leiden tot nieuwe fundamentele kennis op het gebied van communicatie en interactie. Het moet toepasbaar zijn in de drie toepassingsgebieden, en voorts moet een resultaat zijn een aantal 18
19
experimenteel systematisch geëvalueerde applicatiesystemen. Om deze drie doelstellingen te bereiken dient ToKeN 2000 uitgevoerd te worden in nauwe afstemming met, en in aansluiting op andere nationale onderzoekprogramma’s, waarvan de belangrijkste is het IOP-MMI programma. 4.1
NOAG-i
De Nationale Onderzoeksagenda Informatica (NOAG-i) is tot stand gekomen op basis van het werk van de OCV-Verkenningscommissie Informatica (VCI) met als doel een onderzoekskader vast te stellen waarbij enerzijds uitgegaan wordt van de door de VCI gedefinieerde informaticakennisvelden en anderzijds de geconstateerde behoefte om meer aansluiting te vinden bij maatschappelijke ICT-toepassingen. Dit heeft geresulteerd in de definitie van acht onderzoekthema’s. In volgorde van relevantie passen de volgende vijf thema’s rechtstreeks in de fundamentele c.q. toepassingskaders van het voorgestelde ToKeN 2000 programma: • Kennisontsluiting (KO) • Multimedia (MM) • Elektronische Snelweg (DISH) • Software Architectuur (SA) • Virtual Reality (VR) 4.2
De kennisraffinaderij
De OCV-verkenningscommissie Cognitiewetenschap heeft de volgende aanbevelingen opgeleverd die voor het huidige programma essentieel zijn (In het verkenningsrapport VCCW luiden de corresponderende nummers 4, 5 en 6.) 1. Kennis en deprivatie • onderzoek naar ‘interfaces’ die beter aansluiten op cognitieve mogelijkheden en beperkingen van gebruikers; diversiteit en leeftijdsafhankelijke veranderlijkheid; • ontwikkeling van methoden voor ‘kennisraffinage’, reductie, selectie en beoordelen van relevantie; • ontwerp optimale didactische methoden voor training van nieuwe technieken. 2. Ontwikkeling van menselijk kapitaal: analyse van menselijk gedrag in het gebruik van kennistechnologie, en bijbehorende onderwijstechnologische aspecten. 3. Ontwikkeling van de informatie- en communicatiestructuur ten behoeve van de dienstensector en de productinnovatie.
5.
Organisatie en Begroting
Een overzicht van een geschatte uitgavenbegroting is hieronder aangegeven, waarbij 1999 als eerste fase is bedoeld. In Mfl. NAP Kennisinstellingen NWO
1999 1 0.5 0.5
2000 totaal ≥4
2001 totaal ≥4
19
2002 totaal ≥4
2003 totaal ≥4
20
Voor 1999 geldt derhalve NAP 1 Mfl., Kennisinstellingen 0.5 Mfl. en NWO/OC&W 0.5 Mfl. Voor de jaren 2000-2003 wordt in november 1999 een uitgewerkte begroting gepresenteerd op basis van de eerste resulaten en bevindingen. Er wordt daarbij uitgegaan van tenminste 4 Mfl. per jaar, met als verdeling 50% NAP en 50% Kennisinstellingen/NWO. De eerste fase wordt getrokken door een voorbereidingscommissie waarin participeren: leden van de initiaitiefgroep, NWO en OcenW (mede namens de stuurgroep NAP). De tweede fase wordt gezien als een regulier onderzoekprogramma volgens de regels van een NWO stimuleringsprogramma; de eerste fase als een voorbereiding daarop. Voor dat doel wordt een stuurgroep voorzien die verantwoordelijk is voor de financiële aansturing van het programma. In deze stuurgroep zijn de gebruikers ook vertegenwoordigd. Voor de technische en wetenschappelijk invulling en coordinatie wordt een programmacommisie gevormd, bestaand uit leden van de kennisinstellingen, die op organisatorisch en administratief niveau wordt ondersteund door NWO. De programmacommisie laat zich adviseren door een wetenschappelijke adviescommissie, die vanuit de diverse disciplinaire achtergronden de kwaliteit van het programma beoordeelt, en een gebruikerscommissie, die de relevantie van de resultaten voor de drie toepassingsgebieden analyseert en daarover adviseert. In de laatste commissie zullen met name afgevaardigden van ministeries zitting hebben die rechtstreeks voeling hebben met lopende informatiseringsprojecten. Verwacht wordt dat op basis van een oproep vroeg in 2000 begonnen zal kunnen worden met het vierjarig onderzoekprogramma. Niet alleen zijn de kennisinstellingen bereid zelf een bijdrage te leveren aan het onderzoek gedurende de gehele looptijd, er wordt eveneens verwacht dat de wijze van de onderzoeksuitvoering en de aangepakte problematiek aanleiding zal zijn voor het bedrijfsleven om ook in het programma te participeren. Dit is nog niet tot uitdrukking gebracht in de ruwe begroting die hierboven is aangegeven.
6.
Aanvraag
Van de NAP stuurgroep wordt gevraagd: 1) een bedrag van 1 Mfl. toe te wijzen voor 1999 onder de conditie dat instellingen en NWO/OcenW gezamenlijk eenzelfde bedrag bijdragen; 2) voor de jaren 2000-2002 een totaal bedrag van tenminste 8 Mfl. te reserveren en over de daadwerkelijke toewijzing daarvan te beslissen eind 1999 op basis van de deliverables van de eerste fase en de uitgewerkte programmavoorstellen voor de vervolgfase.
7.
Referenties
Bandura, A. (1982) Self-efficacy mechanism in human agency. American Psychologist, 37, 122-147. Bouwhuis, D.G. (1995) Cognitie: wetenschap, technologie en maatschappij. Startnotitie OVC over de Cognitiewetenschappen, Amsterdam. Dertouzos, M.L. (1992) Redefining Tomorrow’s User Interface. Proceedings of CHI 1990, New York: ACM. p.1.
20
21
Dool, P.C. van den, Moonen, J.C.M.M. en Kraan, A.G (1998) Van Didactische Driehoek naar Lerend Veelvlak. Naar een Onderwijstechnologisch Research Programma met Impact. Programmeringsstudie in opdracht van NWO/PROO. 's-gravenhage: NWO/PROO. Geen toekomst zonder Informatica (1996) OCV Verkenningscommissie Informatica, Amsterdam. Gentner, D.R. (1992) Interfaces for Learning: Motivation and the Locus of Control. In F.L. Engel, D.G. Bouwhuis, T. Bösser and G. d’Ydewalle (Eds.) Cognitive Modelling and Interactive Environments in Interactive Language Learning. NATO ASI Series, F87. Berlin: Springer. Glenberg, A. (1997) What Memory is for. The Behavioral and Brain Sciences, 20, 1-19. Herijkingsnota (1998) “Boven NAP” Herijking van het ‘Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen (NAP)’ april 1998, Ministeries van EZ, V&W, OC&W, BZ, J, SZ&W. Herik, H.J. van den, (1997) Kennistechnologie en Normware. Informatie, 39, juni, 8-15. Huls, C., Bos, E. & Claassen, W. (1995) Automatic Referent Resolution of Deictic and Anaphoric Expressions. Computational Linguistics, 21, 59-79. Joshi, A. & Singh, M.P. (1999) Multi-Agent Systems on the Net and Agents in E-Commerce. Communications of the ACM, 42, special issue. Kandzia, P. & Klusch, M. (Eds.) (1997) Cooperative Information Agents.Berlin: Springer. De Kennisraffinaderij: Cognitiewetenschappen in Nederland. OCV Verkenningscommissie Cognitiewetenschappen, maart 1997 Lee, J. & Moray, N. (1992) Trust, control strategies and allocation of function in human-machine systems. Ergonomics, 35, 1243-1270. Masthoff, J.F.M. (1997) An Agent-Based Interactive Instruction System. dissertatie Technische Universiteit Eindhoven. Meer informatie, nieuwe kansen. nulverkenning AWT, januari 1999. Muir, B. (1987) Trust between Humans and machines and the design of decision aids. International Journal of Man-Machine Studies, 27, 527-549. Nationale Onderzoeksagenda Informatica, NOAG-i, october 1997, ’s-Gravenhage, SION. Norman, D.A. (1998) The invisible computer: why good products can fail, the personal computer is so complex and information appliances are the answer. London: the MIT Press. Parasuraman, R. & Mouloua, M. (Eds.) (1996) Automation and Human Performance. Theory and Applications. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Prioriteiten 1998, beleidsadvies naar aanleiding van verkenningen uit de periode 1996-1998.(1998) 's-Gravenhage: AWT Programmavoorstel ICZ «Informatie- en Communicatietechnologie in de Zorg» uitgebracht aan het Ministerie van VWS, november 1996. Rosch, E. (1978). Cognition and Categorization. Hillsdale, N.J: Erlbaum. Shoham, Y. (1993) Agent-Oriented Programming. Artificial Intelligence, 60, 51-92. TechnologieRadar. (1998) Technology Foresight studie i.o.v. het Ministerie van Economische Zaken. RAND Europe, Cooper & Lybrand Technology Consultants & Innovation & Technology Management SA. Den Haag: EZ Verbeek, J., Herik, H.J. van den, Plugge, L.A. en Roos, Th. de (1999). Politie en Intranet. Rapport in de IteR-reeks. Wisselwerking tussen ‘zachte’ en ‘harde’ kennis. Benutting van - en -kennis in van oudsher dominante sectoren.AWT advies nr. 29, october 1997. ’s-Gravenhage: AWT.
21
22
Appendix A:
Eerste fase: het onderzoek nader geïllustreerd
Hieronder geven we allereerst de verandering in model van Information Retrieval aan, die door ToKeN 2000 teweeg wordt gebracht. Daarna geven we twee voorbeelden. Figuur 1 toont een traditioneel model voor ‘Information Retrieval’.
Figuur 1:
Een traditioneel model voor ‘Information Retrieval’, het zoeken van informatie in een gegevensbestand.
Het model concentreert zich op de meer technische kanten van het zoeken naar relevante documenten. Echter, in dit model is nauwelijks aandacht voor de manier waarop menselijke informatiebehoefte gerepresenteerd is, noch voor de wijze waarop een formulering van een zoekvraag totstandkomt. De gebruikersdoelen zijn en de concrete werkcontext worden in het midden gelaten, evenals de vereisten aan de weergave van de gevonden informatie. Een groot aantal essentiële factoren wordt in feite buiten beschouwing gelaten. Bovendien zijn er stringente eisen aan de structuur van de documentcollectie en moeten de zoekvragen vaak op een formele manier gespecificeerd worden. Er is een sterke nadruk op het zoeken naar tekstuele informatie. Daar waar multimediale informatie moet worden opgezocht geschiedt dit voornamelijk middels tekst (steekwoorden). In moderne modellen (Figuur 2), zoals voorgesteld in ToKeN 2000, wordt expliciet uitgegaan van de aanwezigheid van de gebruiker, waarbij de doelen van de gebruiker, zijn/haar kennis, alsmede specifieke kenmerken van de menselijke cognitie een belangrijke rol spelen in de mens-machine dialoog en in de weergave van de resultaten. De documentencollecties zijn tegenwoordig multimediaal en weinig gestructureerd. Daarom moet een systeem in staat zijn om te leren op basis van ervaring (Adaptiviteit). De grondstof voor dit leerproces wordt gevormd door de perceptuele en cognitieve vaardigheden van de gebruikers zelf. Door gemeenschappelijke interesses en kennis bij de gebruikers ontstaan er patronen van interactie en gebruik, waar het systeem voordeel van kan hebben. Bovendien draagt de gebruiker zelf specifieke kennis bij (Kennisveredeling). Centraal in dit alles staat de interactie van de gebruiker met het systeem (Navigatie, Control) en is een belangrijke rol weggelegd voor vormen van talige interactie (Taaltechnologie).
22
23
Figuur 2:
Het model dat wordt voorgesteld in ToKeN 2000 integreert kennis uit Cognitie en Informatie in een multimodaal en adaptief systeem dat toegang geeft tot multimediale archieven voor diverse groepen van gebruikers, waaronder ook domeindeskundigen.
Om aan te tonen hoezeer fundamentele en toegepaste aspecten van het gebruik van multimediale informatie met elkaar vervlochten zijn geven we hier twee voorbeelden, die betrekking hebben op control en navigatie (voorbeeld 1) en op adaptatie en kennisveredeling (voorbeeld 2). Voorbeeld 1. Hoe komen mensen tot het stellen van een zoekvraag? Wat zijn hun feitelijke beweegredenen achter de zoekvraag en wat is het gebruiksdoel voor de informatie wanneer deze eenmaal gevonden is? Een theoretisch belangrijk thema is hier de conversie van tekstuele naar visuele of auditieve informatie en vice versa. Welke steekwoorden genereert de gebruiker wanneer deze naar een bepaalde afbeelding zoekt? Maar ook: welke woorden of tekst roept een plaatje op dat bekeken wordt? Het is op basis van recent onderzoek te verwachten dat er duidelijke clusters van tekst en betekenis te detecteren zijn bij elk opgeslagen multimediaal informatie-object, ondanks het feit dat de variatie in gebruiksdoelen, gebruikscontexten en cognitieve stijlen in de gebruikerspopulatie erg hoog is. De variatie in zoekvragen en behoeften naar multimediale informatie is weliswaar groot, maar niet zonder structuur. Deze structuur wordt bepaald door een aantal cognitieve invarianten, zoals de basiscategorieën in de waarneming die al zijn geïdentificeerd door Rosch (1978). Voorbeeld 2. Een ander voorbeeld is de relatie tussen machinale en menselijke patroonherkenning. Een lastig kenmerk van de bestaande patroonherkenningssystemen voor beeld, spraak en handschrift is dat de gemaakte fouten vaak moeilijk te begrijpen zijn door de menselijke gebruiker. Om te komen tot systemen waarvan de gemaakte fouten beter te begrijpen zijn is het nodig om meer te weten over menselijke perceptiemechanismen voor de gebruikte vormen van multimediale informatie. De 23
24
beschikbaarheid van grote gebruikersgroepen op het Internet maakt het mogelijk hun perceptueelcognitieve vaardigheden te gebruiken om de patroonherkenningsalgoritmen te trainen en te verbeteren. Door gebruik te maken van, de door gebruikers zelf aangegeven voorgrond/ achtergrondscheiding van objecten wordt enerzijds inzicht verkregen in de mate waarin mensen in staat zijn om een dergelijke complexe taak te volbrengen, terwijl anderzijds kostbare informatie wordt verkregen waarmee de multimediale zoekmethoden verbeterd kunnen worden. Een intelligent zoeksysteem voor multimediale informatie moet idealiter aan de gebruiker kunnen uitleggen waarom bepaalde informatie gevonden is. Een dergelijke intelligentie is alleen te realiseren als het systeem daadwerkelijk kennis heeft over de manier waarop mensen informatie verwerken. Het experimenteerplatform met de invulling als voorzien biedt reeds een uitmuntende gelegenheid om dergelijke vragen te structureren in een onderzoekplan, en zelfs pilotexperimenten uit te voeren die richtinggevend kunnen zijn voor de verdere invulling van het onderzoek. Appendix B:
Het ToKeN 2000-doel geïllustreerd
De onderzoeksvragen over toegankelijkheid en kennisontsluiting zijn in nauwe samenhang beschreven met het onderzoek op vijf onderzoeksthema’s, te weten (1) Control, (2) Navigatie, Adaptatie en Leren, (3) Taaltechnologie, (4) Delivery technieken, en (5) Kennisveredeling. Figuur 3 toont deze samenhang in beeldvorm. Het echte einddoel van ToKeN 2000 (ToKeN 2010) is natuurlijk om deze tekening in kleur, met geluid en bewegend te presenteren.
Figuur 3:
Het uiteindelijke ToKeN 2000-doel.
24
25
De initiatiefgroep Prof. dr. Th. Bemelmans (voorzitter) (Technische Universiteit Eindhoven) Prof. dr. D.G. Bouwhuis (redacteur) (Technische Universiteit Eindhoven) Prof. dr. H.J. van den Herik (mederedacteur) (Universiteit Maastricht) Prof.dr.ir. E. Backer (Technische Universiteit Delft) Prof. dr. G. Kempen (Universiteit Leiden) Prof. dr. M. Kersten (Vrije Universiteit, Centrum voor Wiskunde en Informatica) Dr. L. Schomaker (NICI, Katholieke Universiteit Nijmegen) Mr. K. Schoemaker (Rijksmusuem Amsterdam) ©Eindhoven, Maastricht 14.04.1999
25