NEDERLANDS JURISTENBLAD
TOETREDING EU TOT HET EVRM ž VN-verplichtingen en mensenrechten ž Hongerstakers en dwangvoeding ž Wat wist men van de Holocaust? P. 1557-1621 JAARGANG 88 14 JUNI 2013
10295530
24
PAO
Juridisch Utrecht
CURSUSPROGRAMMA najaar 2013 Het Juridisch PAO Utrecht is een onderdeel van de Universiteit Utrecht en verzorgt namens het departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht het postacademisch onderwijs voor juridische professionals in de praktijk. Het cursusaanbod kenmerkt zich door actualiteit, deskundigheid, kwaliteit en praktijkgerichtheid.
Een nieuwe gespecialiseerde PAO Opleiding Juridische aspecten van PPS in ruime zin
Bijeenkomst Bijeenkomst Bijeenkomst Bijeenkomst
Op donderdag 5 september 2013 start voor het eerst in Nederland een universitaire PAO opleiding over de juridische aspecten van Publiek-Private Samenwerking, met de mogelijkheid een afsluitend examen af te leggen.
PPS met een verdelend risico I Bijeenkomst 5: Vormen van PPS met een verdelend risico II Bijeenkomst 6: Vormen van PPS met een gezamenlijk risico Bijeenkomst 7/8: Aanbesteden en PPS: wat, wanneer, hoe en door wie? Bijeenkomst 9/10: CAPITA SELECTA I: Innovatieve financiering / juridische aspecten van financiering Bijeenkomst 11: CAPITA SELECTA II: PPS elders / soft skills van de samenwerking: hoe maak ik van de samenwerking een succes?
Het fenomeen PPS is sterk in opkomst. De terreinen waarop samenwerking tussen markt en overheid gewenst zijn, groeien exponentieel. In de praktijk bestaat een grote behoefte aan een verdiepend en samenhangend inzicht in de juridische aspecten van de diverse vormen die de samenwerking tussen de overheid en private partijen beheersen (PPS). Deze nieuwe opleiding voorziet in deze behoefte aan kennis om op succesvolle wijze een PPS-project - groot of klein - te realiseren. Daarom wordt in de opleiding niet alleen aandacht aan de grote infrastructurele projecten besteed, maar ook aan de nieuwe vormen van PPS die in de kleinere projecten worden ingezet. Daarnaast is er aandacht voor de nieuwe terreinen waarop PPS aan belang wint zoals de zorg, de media, het sociale domein en het terrein van het culturele erfgoed. Er wordt tot slot ook aandacht geschonken aan die aspecten die onontbeerlijk zijn om tot een succesvolle samenwerking te komen, zoals (i) de behandeling van enkele innovatieve vormen van financiering zoals PEBBLE, (ii) de praktische problemen bij private financiering en hun oplossing en (iii) de zogenoemde ‘soft skills’ van de samenwerking. Daarbij wordt zowel aan de belangen van de private partijen als aan die van de overheid aandacht besteed. In de opleiding, die uit 11 dagdelen bestaat, worden topdocenten uit advocatuur, bedrijfsleven, Europese en nationale overheid én universiteit ingezet. De opleiding staat onder leiding van prof. mr. J.M. Hebly - hoogleraar aanbestedings- en bouwrecht, Universiteit Leiden/advocaat Houthoff Buruma en prof. mr. E.R. Manunza, hoogleraar Europees en Internationaal aanbestedingsrecht, Universiteit Utrecht.
Data en tijdstip: 5 september 10.00-17.15; 19 september 14.00-17.15; 3 oktober 10.00-17.15; 17 oktober 14.00-17.15; 31 oktober 10.00-17.15; 14 november 14.00-17.15; 28 november 14.00-17.15; 12 december 14.00-17.15 uur. Locatie: Oude Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht.
30 PO Punten
1: Wat is PPS? Doel en waarom van PPS 2: Visie van betrokken partijen 3: Europeesrechtelijke aspecten bij PPS 4: Juridische inkadering PPS; Vormen van
Korte Leergang ‘Inbesteden en PubliekPubliek Samenwerken’ Ook met deze korte leergang wordt door het JPAO van de Universiteit Utrecht voorzien in de behoefte uit de praktijk aan gespecialiseerde multi- en interdisciplinaire kennis om nieuwe praktijkproblemen op te lossen. Mede als gevolg van het streven van het huidige kabinet naar een compactere overheid, groeit het aantal samenwerkingsverband tussen overheidsinstellingen in zowel publiekrechtelijke (Wgr en Wgr plus) als privaatrechtelijke vorm (coöperaties, BV’s, stichtingen). De behoefte aan kennis om taken, diensten en werken via de publieke weg in plaats van door de markt te laten uitvoeren groeit met dat streven. Om veilige en doelmatige oplossingen voor deze complexe vormen van publieke samenwerking te kunnen formuleren, is een multi- en interdisciplinaire benadering nodig: voor deze opleiding is daarom een docententeam geselecteerd uit juristen, bestuurskundigen en economen die deskundig zijn op het terrein van staats-, bestuurs-, Europees en nationaal aanbestedings-, mededinging-, staatssteun- en fiscaal recht, maar ook op het terrein van de bedrijfs- en bestuurskunde.
Data en tijdstip: 26 november en 3 december 2013 van 09.30-17.00 uur.
Locatie: Oude Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht. 12 PO Punten Meer informatie Kijk voor meer informatie op www.jpao.nl (onder cursusaanbod open PAO) of het Linkedin profiel Aanbestedingsrecht cursussen en opleidingen UU.
Inhoud
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken De EU-Richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures
1560
Wetenschap 1435
Mr. R.A.A. Böcker Gaten Dichten Toetreding van de Europese Unie tot het EVRM
1567
Focus 1436
A, de Vries-Stotijn M.J. Middelburg LLM Voorrang van VN-recht op mensenrechten in Nederland HR Sanctieregeling Iran, een stap richting HvJ Kadi?
1571
Focus 1437
Mr. dr. P. Jacobs Dwangvoeding aan gedetineerden in hongerstaking Over een dwalende Raad van State en botsende belangen
1574
Opinie 1438
Prof. mr. D.R. Doorenbos Tweede Kamer opgelet! Stiekeme uitholling van het zwijgrecht en overruling van de rechter
Reacties 1439 - 1441 ‘Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holocaust’ Bart van der Boom Reactie
1576
Mr. H. Snijders-Borst Reactie
1579
Prof. mr. C.J.H. Jansen Naschrift
1580
Rubrieken 1442-1456 Rechtspraak 1457 Boeken 1458-1469 Tijdschriften 1470-1479 Wetgeving 1480-1485 Nieuws 1486 Universitair nieuws 1487 Personalia 1488 Agenda
implementatie van de
Omslag: © Juniors Bildarchiv GmbH/Alamy
TOETREDING EU TOT HET EVRM
een CULTUUROMSLAG
ž VN-verplichtingen en mensenrechten ž Hongerstakers en dwangvoeding ž Wat wist men van de Holocaust? P. 1557-1621 JAARGANG 88 14 JUNI 2013
in de eerste fase van het
24
POLITIEONDERZOEK, niet alleen bij de POLITIE maar OOK bij de ADVOCATUUR Pagina 1559
Met de TOETREDING van de EU tot het EVRM kan zelfs van de SCHIJN dat de EU en haar lidstaten zich aan EVRMstandaarden ONTTREKKEN, GEEN sprake meer zijn
Pagina 1561
De REGERING WIL aldus de recente BESLISSING van de HOOGSTE bestuursrechter in dezen ‘OVERRULEN’ door wetgeving. De WIJZE waarop zij dat probeert, is in meer dan een opzicht OPMERKELIJK
Pagina 1574 Het hof neemt een CONTROVERSIEEL en BAANBREKEND standpunt in: ook indien een VN-resolutie op NATIONAAL NIVEAU wordt geïmplementeerd, mag dit GEEN STRIJD opleveren met GRONDRECHTEN
Pagina 1569
1581 1596 1597 1604 1614 1617 1619 1620
NEDERLANDS JURISTENBLAD
RICHTLIJN vergt vooral
10295530
1559
Vooraf 1434
De VOORZIENINGENRECHTER overweegt het zeer ONZORGVULDIG te achten dat verweerder in het bestreden besluit NOG STEEDS verwijst naar wettelijke bepalingen die sinds 1 oktober 2011 NIET MEER BESTAAN
Pagina 1594 Pagina 000 De CONCLUSIE dat DWANGVOEDING TOELAATBAAR kan zijn wordt getrokken op basis van een ONVOLLEDIG en op punten ONJUIST RELAAS van de juridische werkelijkheid omtrent dwangvoeding aan hongerstakende gedetineerden
Pagina 1571
Dullaert veegde om te beginnen DE VLOER AAN met de conclusie uit een vaak geciteerd onderzoek van Unicef, waaruit zou blijken dat in Nederland de GELUKKIGSTE KINDEREN ter wereld wonen
Pagina 1613
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Vooraf
1434
De EU-Richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures
24
Op 28 mei jl. is in Brussel een historisch akkoord bereikt over de EU-Richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding. Historisch dat het ervan gekomen is, want het is een moeizame bevalling geweest waarbij halverwege voor het leven gevreesd werd van deze derde boreling van de EURoutekaart inzake procedurele rechten (PbEU 2009, C 295). De eerste twee richtlijnen van de Routekaart, over het recht op vertolking en vertaling (Richtlijn 2010/64/EU) en het recht op informatie in strafzaken (Richtlijn 2012/13/ EU) kwamen relatief gemakkelijk tot stand. Het ging dan ook niet echt over controversiële onderwerpen. Dat lag anders bij het recht op toegang tot een advocaat, niet in de laatste plaats vanwege de financiële repercussies die een EU-brede minimumregeling in tijden van financiële crisis voor de lidstaten heeft. De gefinancierde rechtsbijstand, legal aid, werd dan ook in een vroeg stadium ontkoppeld van het voorstel, omdat men vreesde het anders helemaal niet eens te kunnen worden. Over legal aid wordt nog een separate regeling verwacht. Daarnaast bevat de richtlijn bepalingen over de communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten indien de verdachte van zijn vrijheid is beroofd. De ontwerp-richtlijn van de Commissie (COM (2011) 326) was ambitieus en omvatte in het voetspoor van de Salduz-jurisprudentie van het EHRM ook bewijsuitsluitingsregels als het recht op toegang tot een advocaat zou worden geschonden. Deze zijn gedurende de rit gesneuveld. Gebleven is, dat de richtlijn ook van toepassing is op overleveringsprocedures en wel in zowel de verzoekende als uitvoerende staat. Vanaf september 2012 is in liefst negen trilogen (tripartite overleggen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie) op het scherp van de snede onderhandeld over de tekst. Al gauw werd duidelijk dat het recht op bijstand tijdens het politieverhoor – voor Nederland moeilijk te verteren – zonder meer als uitgangspunt werd genomen. Waar de onderhandelingen zich vooral op richtten waren de mogelijkheden om het recht op toegang tot een advocaat en de reikwijdte van de richtlijn te beperken. Veel is er gediscussieerd over de vraag of de richtlijn ook van toepassing zou moeten zijn op zogenaamde minor offences waarbij het lang onduidelijk bleef wat hier nu precies onder zou moeten worden verstaan: (verkeers)overtredingen of ook lichte misdrijven die buitengerechtelijk (ZSM) worden afgedaan? De minister van Veiligheid en Justitie heeft de Tweede Kamer desgevraagd op 15 januari 2013 laten weten dat alleen strafbare feiten die als overtredingen zijn geclassificeerd, worden aangemerkt als ‘lichte strafbare feiten’ en dat de richtlijn volledig van toepassing is wanneer de verdachte van zijn vrijheid is beroofd, ook al gaat het om een overtreding (Kamerstukken II 2012-2013, 32 317, nr. 152). Dat is mooi. Uitgangspunt van de richtlijn is dat alle verdachten, ongeacht of zij van hun vrijheid zijn beroofd recht heb-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
ben op toegang tot een raadsman vanaf het moment waarop zij ervan in kennis worden gesteld dat zij worden verdacht van een strafbaar feit. Dat geldt niet alleen bij aangehouden verdachten, maar ook bij verdachten die worden uitgenodigd om vrijwillig voor verhoor op het politiebureau te verschijnen. Ook zij moeten worden geïnformeerd over hun rechten en kunnen dus een advocaat meenemen naar het verhoor. Voor de ‘lichte strafbare feiten’ is de richtlijn echter alleen van toepassing indien deze zaken voor de rechter worden gebracht, tenzij de verdachte van zijn vrijheid wordt beroofd; dan geldt de richtlijn onverkort. Dus iemand die betrapt wordt op wildplassen en op straat wordt verhoord, kan op grond van de richtlijn geen aanspraak maken op bijstand van een advocaat bij dit verhoor. Het recht op toegang tot een advocaat geldt voorafgaand aan een verhoor, bij onderzoekshandelingen waarbij de verdachte aanwezig moet of mag zijn (confrontaties, reconstructies, doorzoekingen) en gedurende het verhoor. Heikel punt was wat de advocaat nu mag doen tijdens het politieverhoor. In de uiteindelijke (compromis)tekst staat dat de advocaat effectief moet kunnen participeren in het verhoor maar dat het aan het nationale recht is om dit nader te reguleren. De preambule is iets concreter en noemt als voorbeelden: het stellen van vragen, vragen om verduidelijking en het geven van verklaringen. In exceptionele gevallen mag het recht op toegang tot een advocaat tijdelijk worden beperkt in geval er levens op het spel staan of als er ernstige bedreiging bestaat voor de vrijheid of fysieke integriteit van een persoon. Hetzelfde geldt indien onmiddellijke actie nodig is ter voorkoming van zeer ernstig nadeel voor het opsporingsonderzoek. In deze gevallen mag de verdachte buiten aanwezigheid van een advocaat worden verhoord. Alle tijdelijke beperkingen moeten strikt aan concrete tijdslimieten zijn gebonden, gemotiveerd worden op basis van het individuele geval en door een rechterlijke instantie kunnen worden getoetst en de essentie van de verdedigingsrechten niet aantasten. Binnen het bestek van dit Vooraf kunnen niet alle implicaties voor Nederland worden besproken. Het conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor van 18 april 2011 zal in ieder geval moeten worden aangepast. Dat verhoorsbijstand bij volwassen verdachten alleen mogelijk is bij feiten waar 6 jaar of meer op staat, is niet meer houdbaar. Maar implementatie van de richtlijn vergt vooral een cultuuromslag in de eerste fase van het politieonderzoek, niet alleen bij de politie maar ook bij de advocatuur. Zorgwekkend is dat uit recent onderzoek naar de impact van de Salduz-zaak blijkt dat advocaten gemiddeld maar 15 minuten in de consultatiefase met verdachten spreken.1 Er is nog veel werk aan de winkel. Taru Spronken 1. W.J. Verhoeven en L. Stevens, Rechtsbijstand bij politieverhoor, 2013, p. 222.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1559
Wetenschap
1435
Gaten dichten Toetreding van de Europese Unie tot het EVRM Roeland Böcker1
In april werd overeenstemming bereikt tussen de Raad van Europa en de Europese Unie over een ontwerptoetredingsverdrag van de Unie tot het EVRM. Daarmee werd vervulling van de verplichting tot toetreding door de EU, vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, een cruciale stap dichterbij gebracht. Doel is het recht en de handelingen van de Unie te onderwerpen aan het extern toezicht door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en daarmee niet alleen eenheid in de uitleg en toepassing van mensenrechten in geheel Europa te bevorderen, maar tevens gaten te dichten in het toezicht. Daadwerkelijke toetreding zal niet plaatsvinden dan nadat de Hoven van beide organisaties advies hebben uitgebracht, de beide organisaties in hoogste instantie de verdragstekst hebben aangenomen en alle partijen het verdrag hebben geratificeerd.
Inleiding
Doel van toetreding
Op 5 april 2013 werd een cruciale stap gezet in een zeer langdurig proces: in Straatsburg bereikten de zevenenveertig lidstaten van de Raad van Europa, waarvan zevenentwintig tevens lid zijn van de Europese Unie (hierna: Unie of EU), overeenstemming met de EU over toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM). Een ad hoc-onderhandelingsgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten en van de EU, bracht verslag uit, waarbij gevoegd was de ontwerptekst van een toetredingsverdrag met enkele bijlagen en een toelichtend rapport.2 Met deze gebeurtenis is daadwerkelijke toetreding van de EU tot het EVRM (hierna toetreding) weliswaar nog geen gelopen race, maar is deze wel in zicht gekomen. In het licht van de lange voorgeschiedenis is dat het memoreren waard.3 In zijn reactie op de bereikte overeenstemming wees Thorbjørn Jagland, secretaris-generaal van de Raad van Europa, erop hoe bijzonder het is dat een van ’s werelds grootmachten zich vrijwillig onderwerpt aan extern mensenrechtelijk toezicht. Dat de onderhandelingen nog drie jaar in beslag hebben genomen hoeft dan ook nauwelijks verbazing te wekken. De toenaderingspogingen tussen de twee rechtsordes die de EU en de Raad van Europa zijn, deden soms wel wat denken aan egeltjes die de liefde bedrijven. Langdurig draaiden beide een poosje om mekaar heen, om elkaar vervolgens héél voorzichtig af te tasten, mekaars gevoelige plekken te onderzoeken en ten slotte in elkaar te verstrengelen.
De noodzaak van binding van de EU aan het EVRM is in de loop van decennia steeds sterker gevoeld naarmate de bevoegdheden van de Unie en de omvang en maatschappelijke impact van het Unierecht zich uitbreidden. Met die uitbreiding kwamen gaandeweg frequenter en nadrukkelijker mensenrechtelijke vraagstukken aan de oppervlakte. De opstelling van een eigen Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de stap naar juridische bindendheid daarvan in het Verdrag van Lissabon is daarvan de erkenning. Hoewel een schakelbepaling in het Handvest erin voorziet dat de rechten genoemd in het Handvest gelijk zijn aan hun equivalenten in het EVRM,4 zijn het twee Europese hoven, het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), die tot taak hebben hun eigen mensenrechtencatalogus, het Handvest respectievelijk het EVRM, toe te passen.5 Zodra de EU partij zal zijn bij het EVRM zal het EHRM in mensenrechtelijke kwesties – let op het essentiële adjectief! – het laatste woord hebben en is daarmee de eenduidige uitleg en – in beginsel althans – toepassing van de mensenrechten in Europa verzekerd. Tegelijkertijd wordt met toetreding een gat gedicht. Immers, de burger kan tot op dit moment – voor zover hier relevant – in twee gevallen obstakels ontmoeten bij zijn gang naar het EHRM: bij klachten over handelingen van de EU enerzijds en bij klachten over handelingen van de lidstaten ter uitvoering van Unierecht
Zodra de EU partij zal zijn bij het EVRM zal het EHRM in mensenrechtelijke kwesties het laatste woord hebben 1560
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
anderzijds. Wie klaagt tegen de EU wordt niet-ontvankelijk verklaard ratione personæ, omdat de Unie immers geen partij is bij het EVRM.6 Wie klaagt tegen EU-lidstaten over handelingen van die lidstaten ter (verplichte) uitvoering van EU-recht, komt evenzeer in de kou te staan indien de kwestie in eerdere instantie aan het HvJEU is voorgelegd.7 Het EHRM is namelijk van oordeel dat het HvJEU een rechtsbescherming biedt die gelijkwaardig is aan zijn eigen niveau van bescherming, zodat hemzelf geen rol meer toekomt.8 Maar ook wie twijfelt aan het zojuist omschreven juridisch belang van toetreding – bijvoorbeeld omdat de vraag gerechtvaardigd is in hoeverre het EHRM na toetreding door de EU anders zal denken over die gelijkwaardige bescherming – zal moeten erkennen dat deze stap op zijn minst een belangrijke symbolische en politieke betekenis heeft. Kon tot dusver in ieder geval de schijn bestaan dat de EU en haar lidstaten zich aan EVRM-standaarden konden onttrekken – de Unie door buiten het verdrag te blijven, de lidstaten door bevoegdheden over te hevelen – met de toetreding van de EU tot het EVRM kan zelfs van die schijn geen sprake meer zijn. Aldus gaat het erom, in de woorden van de President van het EHRM, ‘dem Beitritt eine echte Anomalie in Europa zu beheben’, waaraan hij toevoegt dat ‘Glaubwürdigkeit zählt in diplomatischen Beziehungen’.9
Eerste onderhandelingscyclus De deur naar onderhandelingen over toetreding werd aan EU-zijde geopend door artikel 6 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ingevoegd bij het in december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon10 en inhoudend dat de EU toetreedt tot het EVRM. Aan de kant van de Raad van Europa werd de deur in juni 2010 opengezet met de inwerkingtreding van Protocol 14 EVRM, dat – naast vele andere vernieuwingen – een nieuw tweede lid toevoegde aan artikel 59, kortweg luidend dat de EU kan
toetreden tot het EVRM. Vanuit Brussel dus een verplichting, vanuit Straatsburg een uitnodiging. Beide organisaties reageerden onmiddellijk. Te Brussel werd besloten de Europese Commissie af te vaardigen als vertegenwoordiger van de EU. In Straatsburg werden veertien leden van het Stuurcomité Mensenrechten11 gekozen om de Raad van Europa te vertegenwoordigen. Voor een juiste balans werd besloten dat zeven daarvan afkomstig uit EU-lidstaten zouden zijn12 en zeven afkomstig uit niet-EU-lidstaten.13 Vanaf de vijfde bijeenkomst was het de leden bovendien toegestaan de hulp van Europeesrechtelijke deskundigen in te roepen.14 Het gehele onderhandelingsproces stond onder Noors voorzitterschap. Als waarnemers werden toegelaten tot de griffie van het EHRM en een vertegenwoordiger van het intergouvernementele Comité van Juridisch Adviseurs inzake Internationaal Publiekrecht.15 Tussen juli 2010 en juni 2011 kwam de aldus samengestelde onderhandelingsgroep16 acht keer gedurende drie tot vier dagen bij elkaar, waarvan zeven keer in Straatsburg en één keer in Brussel. Enkele keren werd aansluitend een gedachtenwisseling met relevante niet-gouvernementele organisaties georganiseerd. Het gezelschap opereerde in hoge mate op basis van individuele deskundigheid. Dit verdient vermelding gezien de gevoelige positie van de zeven leden afkomstig uit EU-lidstaten. Zij waren immers, tezamen met hun zeven collega’s uit de niet-EU-lidstaten, gekozen als een zo evenwichtig mogelijk samengestelde vertegenwoordiging van de Raad van Europa. De Europese Commissie was naar Straatsburg gekomen om te onderhandelen met de Raad van Europa, niet uitsluitend met het smaldeel dat geen lid is van de EU. Nu de Commissie echter specifiek was gemandateerd om de Unie te vertegenwoordigen – waarover zij overigens doorlopend verslag uitbracht aan de Raad17 – was er uit de aard der zaak geen ruimte voor fundamenteel afwijkende stellingnames door onderhandelaars uit indi-
Auteur
internationale organisaties, Deventer: Klu-
and b) severally, nr. 8030/77.
12. Duitsland, Finland, Frankrijk, Letland,
1. Mr. R.A.A. Böcker is agent bij het Euro-
wer, 1999; en M. Kuijer, Toetreding van de
7. Hetgeen gewoonlijk zal geschieden in de
Nederland, Roemenië en het Verenigd
pees Hof voor de Rechten van de Mens en
Europese Unie tot het EVRM. Hét verjaar-
vorm van prejudiciële vragen van de natio-
Koninkrijk.
lid van de onderhandelingsgroep toetreding
dagscadeau voor een 60-jarig EVRM of een
nale rechter aan het HvJEU.
13. Albanië (later vervangen door Monte-
EU tot EVRM. Voor zover in deze bijdrage
vreemde gast op een partijtje?, in NTM/
8. EHRM, uitspraak van 30 juni 2005, Bos-
negro), Armenië, Kroatië, Noorwegen,
meningen worden gegeven, zijn deze uit-
NJCM-Bull. 2010, p. 932.
phorus Hava Yolları Turizm ve Ticaret Ano-
Rusland, Turkije en Zwitserland.
sluitend toe te schrijven aan de auteur. De
4. Art. 53 Handvest van de grondrechten
nim Sirketi vs. Ierland, nr. 45036/98. Dit
14. Schrijver dezes werd vanaf dat moment
auteur dankt zijn collega’s Niels Blokker en
van de Europese Unie.
kan anders liggen indien het HvJEU niet in
vergezeld door collega’s van de Afdeling
Ivo van der Steen voor hun commentaren.
5. R.A. Lawson, ‘Confusion and Conflict?
de procedure betrokken is geweest, zie
Europees Recht van het Ministerie van
Diverging interpretations of the European
EHRM, uitspraak van 6 december 2012,
Buitenlandse Zaken (tevens Expertisecen-
Noten
Convention on Human Rights in Strasbourg
Michaud vs. Frankrijk, nr. 12323/11.
trum Europees Recht) en de Nederlandse
2. http://www.coe.int/t/dghl/standardset-
and Luxembourg’, in R.A. Lawson and M.
9. Dean Spielmann, Menschenrechte in
Permanente Vertegenwoordiging bij de EU,
ting/hrpolicy/Accession/Meeting_
de Blois (eds.), The Dynamics of the Protec-
Europa, toespraak tot het Bundesver-
achtereenvolgens Ivo van der Steen, Geertje
reports/47_1(2013)008_final_report_
tion of Human Rights in Europe, Essays in
fassungsgericht, Karlsruhe, 9 april 2013.
Rohof en Martijn de Grave.
EN.pdf.
honour of Henry G. Schermers, Vol. III
10. Dat die verdragswijziging een noodza-
15. Naar zijn oude naam Comité Ad Hoc
3. Zie over deze voorgeschiedenis onder
(1994), pp. 219-252. Zie ook Henry G.
kelijke voorwaarde voor toetreding was
pour le Droit International afgekort tot
meer: De binding van de Europese
Schermers & Niels M. Blokker, International
stond vast sedert het op verzoek van de
CAHD
Gemeenschap aan Mensenrechten,
Institutional Law, Unity within Diversity,
Raad door het HvJEU uitgebrachte Advies
16. In de beste Straatsburgse tradities voor-
afscheidscollege van prof. mr. H.G. Scher-
5th rev. ed., p. 999.
2/94, [1996] Jur. I-1759.
zien van het acronym CDDH-UE, in de
mers, Europa Instituut van de Universiteit
6. Europese Commissie voor de Rechten
11. Comité Directeur pour les Droits de
wandelgangen ook wel de ‘7+7’ genoemd.
van Amsterdam, 29 juni 1978; R.A. Law-
van de Mens, beslissing van 10 juli 1978,
l’Homme (CDDH). Zie ook: Böcker &
17. Meer in het bijzonder aan de Working
son, Het EVRM en de Europese Gemeen-
Confédération Française Démocratique du
Egmond, Het Stuurcomité Mensenrechten.
Party on Fundamental Rights, Citizen
schappen – Bouwstenen voor een aanspra-
Travail vs. the European Communities,
Turbodiesel van de Raad van Europa. NTM/
Rights and Free Movement of Persons,
kelijkheidsregime voor het optreden van
alternatively: their Member States a) jointly
NJCM-Bull. 2010, p.905.
afgekort tot FREMP.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1561
Wetenschap
viduele EU-lidstaten. Gezien de in hoge mate innovatieve aard van de materie bleef er echter ruim voldoende mogelijkheid voor genoemde zeven leden om, met inachtne-
Dit Brussels intermezzo leidde ertoe dat de Commissie met een aangescherpt mandaat terug naar Straatsburg werd gezonden 1562
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
ming van het aan de Commissie gegeven mandaat, daadwerkelijk mee te sleutelen aan een concepttekst. Dit alles leidde er aan Straatsburgse zijde toe dat in oktober 2011 via het Stuurcomité Mensenrechten een concept-overeenkomst kon worden aangeboden aan het Comité van Ministers.18 In Brussel gebeurde hetzelfde aan de Raad.
Brussels intermezzo De hooggespannen verwachtingen die het gevolg waren van de voortvarende uitwerking van een concept-toetredingsverdrag bleken ijdel. Opmerkelijk genoeg had dat niets te maken met het feit dat deze uitwerking tot dusver in beperkte kring had plaatsgevonden, waardoor het
merendeel der betrokken partijen op afstand had gestaan. Het waren immers met name twee in de onderhandelingsgroep vertegenwoordigde landen die bij bespreking van het concept in de Raad met bezwaren kwamen. Frankrijk maakte bezwaar tegen het binnen de reikwijdte van het verdrag komen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, nu op dat terrein het HvJEU geen bevoegdheid heeft en de EU dus niet de mogelijkheid zal hebben via de eigen rechter een eventuele EVRM-schending te redresseren alvorens deze door het EHRM wordt beoordeeld. Het Verdrag van Lissabon bepaalt nu eenmaal dat de toetreding de bevoegdheden van de Unie niet wijzigt.19 Tevens vreesde Frankrijk dat het ontbreken van een gang naar de eigen interne rechter een zelfstandige schending zou kunnen opleveren van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, neergelegd in artikel 13 EVRM. De Britse bezwaren leken minder scherp gefocust en meer het gevolg van het feit dat de Britse politiek, toch al worstelend met haar relatie met Europa, niet goed raad wist met een verdrag waardoor het ene Europa controle zou krijgen over het andere. Een van de Britse punten van kritiek die niettemin binnen de kring van EU-lidstaten wel weerklank vonden was het bezwaar tegen het al te genereus weggeven van het getalsmatig overwicht van de EU-lidstaten bij de stemverhoudingen in het Comité van Ministers van de Raad van Europa in zijn toezichthoudende rol op de naleving van EHRM-uitspraken.20 Dit Brussels intermezzo leidde ertoe dat de Commissie met een aangescherpt mandaat terug naar Straatsburg werd gezonden.
Tweede onderhandelingscyclus Aldaar had het Comité van Ministers inmiddels opdracht gegeven tot het in het leven roepen van een nieuwe onderhandelingsgroep, waarin deze keer alle lidstaten van de Raad van Europa de Europese Commissie tegemoet zouden treden21 en waarin dus ook geen leden meer op persoonlijke titel zitting zouden hebben. Onvermijdelijk had dit gevolgen voor de spreekvrijheid voor de delegaties uit de EU-lidstaten. Nu meer dan voorheen op het scherpst van de snede werd gedebatteerd en het gezelschap zo onoverzichtelijk was geworden, kreeg de Commissie alsnog nagenoeg het prerogatief op woordvoering en nam daarmee het gewicht van de tussentijdse Brusselse consultaties navenant toe.22 De onderhandelingsgroep nieuwe stijl vergaderde tussen juni 2012 en april 2013 vijf keer in Straatsburg gedurende drie tot vier dagen. Hoewel de noodzaak van voortgezet onderhandelen op basis van de concepttekst van oktober 2011 feitelijk van EU-zijde was veroorzaakt, lieten sommige van de twintig niet-EUlidstaten zich niet onbetuigd en kwamen ook zij met aan-
vullende eisen.23 Dat leidde tot pittige discussies, maar tevens tot de ontwerpteksten van 5 april van dit jaar.
Vorm en reikwijdte van de toetreding Gekozen is voor een toetredingsverdrag dat vele vliegen in één klap slaat. Inwerkingtreding ervan bewerkstelligt tegelijkertijd toetreding van de EU tot het EVRM,24 wijziging van het EVRM,25 interpretatie van het EVRM met het
Ter bezwering van twijfel bij de niet-EU-lidstaten over de goede bedoelingen van de Unie stelt het ontwerp nadrukkelijk dat medeaansprakelijkheid van de EU niet wordt uitgesloten oog op een niet-statelijke partij26 en integratie van het toetredingsverdrag in zijn totaliteit met het EVRM.27 Dat laatste heeft enerzijds tot gevolg dat eventueel nieuw tot het EVRM toetredende staten automatisch partij worden bij het toetredingsverdrag en anderzijds dat het EHRM bevoegd zal zijn het gehele toetredingsverdrag toe te passen op gelijke voet met het EVRM. Het ontwerp voorziet in toetreding tot het EVRM zelf en tot de Protocollen 1 en 6 bij het EVRM, nu dit de enige instrumenten zijn die door alle EU-lidstaten zijn geratificeerd. Tevens wordt de deur opengezet naar toekomstige toetreding tot de overige aanvullende Protocollen 4, 7, 12 en 13. Van belang zijn voorts de toerekeningsregels,28 die expliciteren dat handelingen van de EU dienen te worden toegerekend aan de EU en handelingen van de lidstaten aan de lidstaten.29 Dit lijkt een open deur, maar dient om te voorkomen dat de EU door toetreding wordt gedwongen handelingen te verrichten waarvoor zij geen bevoegdheid heeft. Cruciaal is het gemaakte onderscheid tussen toerekening of toeschrijving en aansprakelijkheid. Ter bezwering van twijfel bij de niet-EU-lidstaten over de goede bedoelingen van de Unie stelt het ontwerp dan ook nadrukkelijk dat het toeschrijven van handelingen aan de lidstaten geenszins medeaansprakelijkheid van de EU uitsluit indien die handelingen het EVRM schenden. Het bovengenoemde Franse bezwaar, ten slotte, kon worden geaccommodeerd door in
18. http://www.coe.int/t/dghl/standardset-
vond voorts coördinatie plaats met de Minis-
24. Art. 1 lid 1 ontwerp-toetredingsverdrag.
29. Kortheidshalve wordt hier en in het
ting/hrpolicy/Accession/Meeting_reports/
teries van Veiligheid & Justitie en van Bin-
25. Art. 1 leden 2 en 8, art. 2 lid 2, art. 3 lid
vervolg gesproken over ‘handelen’ en ‘han-
CDDH_2011_009_en.pdf.
nenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties.
1, art. 4 en art. 7 lid 1 ontwerp-toetredings-
delingen’. Het ontwerp-toetredingsverdrag
19. Art. 6 lid 2 Verdrag betreffende de
23. Dit bonte gezelschap ging zich gaande-
verdrag.
onderkent echter terdege dat evenzeer
Europese Unie.
weg tooien met de geuzennaam ‘NEUMS’
26. Art. 1 leden 5, 6 en 7 en art. 5 ont-
sprake kan zijn van verwijtbaar nalaten. De
20. Art. 46 lid 2 EVRM.
van ‘Non-EU member states’. Zie ook:
werp-toetredingsverdrag.
gebruikte terminologie is: ‘acts, measures
21. De groep werd dan ook ‘47+1’
http://www.coe.int/t/dghl/standardset-
27. Art. 1 lid 2 ontwerp-toetredingsverdrag.
and omissions’.
genoemd.
ting/hrpolicy/Accession/Working_docu-
28. Art. 1 leden 3 en 4 ontwerp-toetre-
22. Zie voetnoot 17. Op binnenlands niveau
ments/47_1(2013)003_EN.pdf.
dingsverdrag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1563
Wetenschap
de toelichtende nota te benadrukken dat de relevante EHRM-jurisprudentie inzake extraterritoriale activiteiten onder de vlag van een internationale organisatie geen toerekeningsregels bevat.30
Het co-respondentmechanisme Teneinde samenloop van de EU en haar lidstaten als potentiële partijen bij EHRM-procedures in goede banen te leiden is wordt een bijzondere voorziening voorgesteld, het co-respondentmechanisme.31 De gedachte achter dit mechanisme is het gegeven dat in het EU-recht degene die handelt – of in de termen van het ontwerp: degene aan wie een handeling wordt toegerekend – niet per se degene is die primair verantwoordelijk is voor de juridische basis waarop dat handelen is gestoeld. Het primair EU-recht32 is naar zijn vorm klassiek verdragenrecht, voor de totstandkoming en wijziging waarvan de verdragsluitende partijen, de EU-lidstaten dus, volledig verantwoordelijk zijn, maar dat op EU-niveau wordt tenuitvoergelegd door (de instellingen van) de Unie. De burger die bij die tenuitvoerlegging in zijn EVRM-rechten meent te zijn geschaad, kan – na toetreding – wel klagen tegen de Unie, maar zal zonder nadere voorziening de kans lopen, ook als het EHRM zijn klacht honoreert, alsnog bot te vangen omdat de Unie niets anders deed dan een verplichting op grond van de verdragen nakomen en dus ook niets zal kunnen repareren zonder verdragswijziging.33 Het spiegelbeeld is het secundair EU-recht, ofwel de Brusselse wet- en regelgeving, die kan leiden tot de situatie waarin een EU-lidstaat bij de tenuitvoerlegging van dat recht verplichtingen onder het EVRM schendt jegens een burger, maar tegelijkertijd niet de vrijheid had zijn doen of laten te veranderen en dus ook niet adequaat kan reageren op de eventuele constatering van een EVRM-schending door het EHRM.34 In beide genoemde scenario’s kan de partij die niet handelde maar wel medeverantwoordelijkheid draagt, betrokken raken in de procedure als zogenaamde co-respondent.35 De toetssteen daarvoor is de vraag of de handelende partij de beweerde EVRM-schending had kunnen voorkomen zonder het (primair dan wel secundair) EU-recht te schenden.36 Is het antwoord op die vraag ontkennend, dan kan een partij het EHRM verzoeken, of kan het Hof een partij uitnodigen, co-respondent te worden. Aan de bezwaren van de niet-EU-lidstaten tegen deze onverbindende formulering is tegemoetgekomen door de opstelling van een eenzijdige verklaring van de EU, af te leggen bij ondertekening van het toetredingsverdrag, welke luidt dat de EU een uitnodiging van het EHRM zal accepteren indien bovengenoemde voorwaarde is vervuld. Het ontwerp van deze eenzijdige verklaring maakt integraal deel uit van het pakket toetredingsdocumenten. Anders dan de derdeninterveniënt37 is de co-respondent volledig partij bij de procedure en dient hij de uitspraak dus ten uitvoer te leggen.38 Een belangrijk verschil met
de aangeklaagde partij is het feit dat de klager niet de interne rechtsmiddelen van de co-respondent hoeft uit te putten.39 Indien een klager zekerheidshalve zijn klacht zou hebben gericht tegen zowel de Unie als de lidstaat, kan, afhankelijk van de aard van de klacht, de status van een van beide aanklaagde partijen worden omgezet in die van co-respondent.40 Wordt een klacht in een zaak waarin een co-respondent is betrokken gehonoreerd, dan zijn de aangeklaagde partij en de co-respondent gezamenlijk verantwoordelijk, tenzij het EHRM anders zou besluiten op basis van door die beide partijen aangedragen gronden. Daarbij wordt tevens voorafgaand de visie van de klagende partij gevraagd.41 Tot slot dient in dit verband te worden vermeld dat enkele niet-EU-lidstaten aandrongen op uitbreiding van het co-respondentmechanisme tot situaties waarin tegen hen werd geklaagd over de tenuitvoerlegging van onderdelen van het EU-recht waaraan zij via een bilateraal verdrag met de EU gebonden zijn. Omdat het hier een wezenlijk andere situatie betreft dan de gebondenheid van EU-lidstaten aan EU-recht – het betreft hier immers klassiek verdragenrecht dat dus op de traditionele verdragsrechtelijke manier gewijzigd of opgezegd kan worden indien het zou botsen met het EVRM – is ook voor dit probleem een oplossing buiten het eigenlijke toetredingsverdrag gezocht. Onderdeel van het pakket toetredingsdocumenten is een ontwerp van een memorandum of understanding tussen de EU en een nader in te vullen derde land, waarin de EU zich committeert aan interventie als derde partij in een dergelijke situatie, alsmede aan samenwerking bij de tenuitvoerlegging van een eventuele veroordelende EHRM-uitspraak.
Positie Hof van Justitie van de Europese Unie Een belangrijk element van het co-respondentmechanisme, in gevallen waarin de EU de co-respondent is, is een expliciete mogelijkheid voor het HvJEU om een bij het EHRM ingediende klacht te beoordelen in gevallen waarin dat nog niet eerder is gebeurd.42 Waar in een niet-EU-gerelateerde zaak normaal gesproken de hoogste (nationale) instantie de kans heeft gehad zich uit te laten over de compatibiliteit van het handelen van de staat met het EVRM, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de klacht, is dat ten aanzien van de hoogste EU-rechter niet het geval indien in nationale procedures kwesties van EU-recht aan de orde zijn geweest.43 Zonder nadere regeling zou een Straatsburgs oordeel over de EVRM-compatibiliteit van secundair EU-recht zonder voorafgaand Luxemburgs oordeel niet alleen de verhoudingen tussen de beide Europese hoven nodeloos op scherp zetten, maar ook strijdig zijn met het beginsel van subsidiariteit dat ten grondslag ligt aan het EVRM.44 Hoewel het omslachtig en tijdrovend kan zijn om, hangende de procedure in Straatsburg, een Luxemburgs uitstapje te maken, werd niettemin noodzakelijk geacht deze mogelijkheid te creëren. Het ontwerp-toetredingsverdrag eist van de
Hoewel het omslachtig en tijdrovend kan zijn om, hangende de procedure in Straatsburg, een Luxemburgs uitstapje te maken, werd deze mogelijkheid noodzakelijk geacht 1564
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
EU wel dat bij het HvJEU vaart wordt gemaakt en bepaalt tevens dat de excursie naar Luxemburg de bevoegdheden van het EHRM in genen dele aantast.
Deelname van de EU in het toezicht op de naleving van Hofuitspraken Naast het co-respondentmechanisme, met inbegrip van de aparte procedure bij het HvJEU, was de lastigste kwestie in de onderhandelingen de positie van de EU ten opzichte van het Comité van Ministers, het beleidsbepalende orgaan van de Raad van Europa. Immers, de EU treedt wel toe tot het EVRM, maar wordt geen lid van de Raad van Europa. In het huidig tijdsgewricht is dit, in de context van
De EU zal per definitie medestanders buiten eigen kring moeten zoeken teneinde het toezicht in een haar betreffende zaak te beëindigen de Raad van Europa en het EVRM, een unieke situatie, waarvoor oplossingen op maat noodzakelijk zijn.45 Duidelijk is dat de Unie volledig moet kunnen participeren in de uitvoering van taken die het Comité van Ministers heeft uit hoofde van het EVRM zelf en dus ook moet kunnen stemmen waar dat aan de orde is. Het betreft hier eerst en vooral het toezicht op de naleving van EHRM-uitspraken46 en beslissingen van het Hof ter bekrachtiging van minnelijke schikkingen.47 Juist hier lag in de onderhandelingen een van de grootste struikelblokken. Immers, indien het gaat om toezicht op een EHRM-uitspraak in een zaak waarbij de EU partij was, zijn de EU-lidstaten en de Unie zelf verplicht gezamenlijk op te treden.48 Dit zou echter tot gevolg hebben dat het debat over dergelijke uitspraken in het Comité van Ministers de facto inhoudsloos zou wor-
den, omdat van te voren vaststaat dat de uitkomst van het debat niet in Straatsburg, maar in Brussel wordt beslecht. De EU-lidstaten en de Unie vormen immers een meerderheid binnen het Comité van Ministers. Het moge zo zijn dat ook nu al de EU-lidstaten niets in de weg staat gezamenlijk op te trekken, maar het principiële verschil is dat naar de huidige omstandigheden de vertegenwoordiger van een niet-EU-lidstaat in het Comité van Ministers niet bij voorbaat kansloos is in het belobbyen van zijn collega’s uit de EU-lidstaten. Met het oog hierop is een doorwrocht stemsysteem voor het Comité van Ministers ontworpen, waarvoor bovendien opnieuw is gekozen voor plaatsing buiten het toetredingsverdrag zelf, en wel in een nieuwe regel, toe te voegen aan de Regels van het Comité van Ministers voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van uitspraken en van de termen van minnelijke schikkingen. Het voorstel behelst zeer uiteenlopende drempels voor het aannemen van resoluties en beslissingen in zaken waarbij de EU partij is. Puur procedurele beslissingen en beslissingen waarin aan de veroordeelde partij(en) om informatie wordt gevraagd kunnen worden aangenomen met een aantal van een vijfde van het aantal leden van het Comité van Ministers, momenteel tien leden derhalve. Beslissingen tot verzoeken aan het EHRM om interpretatie van een uitspraak49 en beslissingen om voorlegging aan het EHRM van een geconstateerde niet-naleving van een uitspraak aan het EHRM, de zogenaamde second referral,50 kunnen worden aangenomen met een aantal van een vierde van het aantal leden van het Comité van Ministers, momenteel dus twaalf leden. Alle tot dusver genoemde beslissingen kunnen vanwege de lage drempels, ook wel hyperminorities genoemd, dus niet worden geblokkeerd door de EU en haar lidstaten. Anders ligt dat bij de meest gevoelige categorie beslissingen, namelijk die waarin een tussentijds oordeel wordt geveld over de mate van naleving van een uitspraak. Dergelijke beslissingen zijn per definitie negatief vanuit het perspectief van de betrokken partij, aangezien niet wordt geconstateerd dat de naleving is voltooid; zou dat anders zijn dan zou immers geen sprake van een tussentijds, maar van een definitief oordeel zijn en zou het toezicht worden beëindigd. Voor deze zogenaamde interim resoluties blijft de in de Raad van Europa gebruikelijke dubbele meerderheid gelden van tweederde van de aanwe-
30. Onder andere EHRM beslissingen van 2
33. Het meest in de buurt van dit scenario
belangrijke matigende werking hebben op
40. Art. 3 lid 4 ontwerp-toetredingsverdrag.
mei 2007, Behrami & Behrami vs. Frankrijk
komt de uitspraak van het EHRM van 18
het aantal zaken waarin een co-respondent
41. Art. 3 lid 7 ontwerp-toetredingsverdrag.
en Saramati vs. Frankrijk, Duitsland en
februari 1999 in de zaak Matthews vs. het
optreedt. Zo zal de EU in (de vele) zaken
42. Art. 3 lid 6 ontwerp-toetredingsverdrag.
Noorwegen, nr. 71412/01, § 122; en
Verenigd koninkrijk, nr. 24833/94, waarin
waarin de Dublin-II-Verordering aan de
43. HvJEG 6 oktober 1982, Cilfit,
EHRM uitspraak van 7 juli 2011, Al-Jedda
(gezien de uitbreiding bij het Verdrag van
orde is geen co-respondent zijn, omdat de
C-283/81.
vs. Verenigd Koninkrijk, nr. 27021, § 76.
Maastricht van de bevoegdheden van het
Verordening niet verplicht tot overbrenging
44. Welk beginsel expressis verbis is geco-
31. Art. 3 ontwerp-toetredingsverdrag. Het
Europees Parlement) het feit dat inwoners
van een doorreizende asielzoeker naar het
dificeerd in art. 1 van (ten tijde van het
zal nog een hele toer worden voor deze
van Gibraltar niet voor dat parlement kon-
eerste land van binnenkomst en een even-
schrijven van dit artikel nog ontwerp-)
term een geschikte Nederlandse vertaling te
den stemmen werd beschouwd als een
tuele schending van de artikelen 2 of 3
Protocol 15 EVRM.
bedenken. De President van het EHRM
schending door het Verenigd Koninkrijk van
EVRM door de lidstaat dus voorkomen kan
45. Art. 7 ontwerp-toetredingsverdrag.
houdt het in het Duits op Mitbeklagten-
het recht op vrije verkiezingen.
worden met inachtneming van het secun-
46. Art. 46 leden 2 tot en met 5 EVRM.
Mechanismus; Dean Spielmann, Menschen-
34. EHRM, uitspraak van 30 juni 2005, Bos-
dair EU-recht, zie EHRM uitspraak van 21
47. Art. 39 lid 4 EVRM.
rechte in Europa, toespraak tot het Bundes-
phorus Hava Yolları Turizm ve Ticaret Ano-
januari 2011, M.S.S. vs. België en Grieken-
48. Op grond van het beginsel van loyale
verfassungsgericht, Karlsruhe, 9 april 2013.
nim Sirketi vs. Ierland, nr. 45036/98.
land, nr. 30696/09.
samenwerking als bedoeld in art. 4 lid 3
32. Met name het Verdrag betreffende de
35. Art. 3 leden 2 en 3 ontwerp-toetre-
37. Art. 36 EVRM.
Verdrag van de Europese Unie.
Europese Unie en het Verdrag betreffende
dingsverdrag.
38. Art. 46 lid 1 EVRM.
49. Art. 46 lid 3 EVRM.
de werking van de Europese Unie.
36. Dit criterium zal naar verwachting een
39. In afwijking dus van art. 35 lid 1 EVRM.
50. Art. 46 lid 4 EVRM.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1565
Wetenschap
Als laatste zullen alle achtenveertig partijen het toetredingsverdrag dienen te ondertekenen en ratificeren. De ervaring leert dat we dan wel enkele jaren verder zullen zijn zigen en een gewone meerderheid van het aantal leden van het Comité van Ministers. De vrees bij de niet-EU-lidstaten voor obstructie van EU-wege kon worden ondervangen door – opnieuw op een plaats buiten het eigenlijke toetredingsverdrag, namelijk in de toelichtende nota – te benadrukken dat dergelijke obstructie politiek hoogst onwaarschijnlijk is en de besluitvorming in het Comité van Ministers bovendien steevast bij consensus plaatsvindt, dus niet door stemming. De laatste categorie beslissingen betreft de afsluitende resoluties. Hier geldt een spiegelbeeldige situatie. Afsluitende resoluties zijn immers per definitie gunstig voor de veroordeelde partij. Teneinde het getalsmatig overwicht van de EU enigszins te compenseren wordt hier een dubbele supermeerderheid voorgesteld van viervijfde van het aantal aanwezigen en tweederde van het aantal leden, hetgeen neerkomt op een aantal vereiste stemmen liggend tussen tweeëndertig en negenendertig. De EU zal dus per definitie medestanders buiten eigen kring moeten zoeken teneinde het toezicht in een haar betreffende zaak te beëindigen.
Deelname van de EU bij overige activiteiten Naast zijn toezichthoudende rol heeft het Comité van Ministers nog andere functies onder het EVRM, waarin deelname van de EU wordt voorgesteld. Het betreft hier de bevoegdheid tot verkleining van de omvang van Kamers van het EHRM van zeven naar vijf rechters,51 de bevoegdheid het EHRM om adviezen te vragen52 en een speciaal met het oog op de EU in het EVRM op te nemen bevoegdheid om nieuwe protocollen bij het EVRM aan te nemen.53 Deze bevoegdheid was tot dusver gebaseerd op het Statuut van de Raad van Europa, maar zoals gezegd wordt de EU daarbij geen partij. Voorts is bepaald dat de EU zal worden geconsulteerd in geval van het aannemen van andere instrumenten dan protocollen bij het EVRM, waarbij kan worden gedacht aan een veelsoortigheid van teksten afkomstig van het Comité van Ministers die direct betrekking hebben op EVRM-kwesties, zoals bijvoorbeeld besluiten genomen op basis van de slotverklaringen van de in de voorbije jaren gehouden conferenties van Interlaken, Izmir en Brighton inzake de toekomst van het EVRMsysteem. Tot slot is voorzien in deelname van de EU, in dit
geval in de hoedanigheid van leden van het Europees Parlement, in de verkiezingen van EHRM-rechters door de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.54 Dit beperkt zich niet tot het kiezen van een rechter vanuit de EU zelf, maar strekt zich uit tot alle rechters.
Overige kwesties Bovengenoemde onderwerpen namen het leeuwendeel van de onderhandelingstijd in beslag. Daarnaast waren er kwesties die vrij eenvoudig konden worden beslecht. Deels waren deze van inhoudelijke en procedurele, deels van meer technische of verdragsrechtelijke aard. Onder de eerste categorie valt de bepaling55 dat een procedure voor het HvJEU logischerwijze niet geldt als voorlegging aan ‘een andere internationale instantie voor onderzoek of regeling’ en dus niet als belemmering voor ontvankelijkheid van een klacht,56 en dat deze procedure evenmin geldt als een ‘andere wijze van regeling’ die tussen EVRM-partijen is verboden.57 Onder de tweede categorie valt de regeling van een bijdrage van de EU in de kosten van het EVRMsysteem,58 alsmede de positie van de EU ten aanzien van andere instrumenten dan het EVRM die in dit verband relevant zijn.59
En nu? Zoals gezegd is toetreding geen gelopen race. Allereerst zal advies worden ingewonnen bij het HvJEU60 en mogelijk ook bij het EHRM. Naar verwachting zal daarmee een jaar gemoeid zijn. Dat jaar behoeft echter niet lijdzaam te worden afgewacht. Binnen de EU kan intussen worden gewerkt aan de opstelling van interne regels, bijvoorbeeld betreffende de voordracht van rechterskandidaten voor het EHRM en de wijze van vertegenwoordiging van de EU in EHRM-procedures. Afhankelijk van de inhoud van het ingewonnen advies zal het pakket aan toetredingsstukken vervolgens moeten worden vastgesteld binnen zowel de EU als de Raad van Europa op het hoogste niveau, respectievelijk de Raad en het Comité van Ministers. Als laatste zullen alle achtenveertig partijen het toetredingsverdrag dienen te ondertekenen en ratificeren volgens hun interne procedures. De ervaring leert dat we dan wel enkele jaren verder zullen zijn.
51. Art. 26 lid 2 EVRM.
56. Art. 35 lid 2 sub b EVRM.
ten van de Raad van Europa, 2 september
52. Art. 47 EVRM.
57. Art. 55 EVRM.
1949 (ETS No. 10) met bijbehorende proto-
60. Op grond van art. 218 lid 11 Verdrag
53. Art. 7 lid 1 ontwerp-toetredingsverdrag.
58. Art. 8 ontwerp-toetredingsverdrag.
collen en de Europese overeenkomst betref-
betreffende de werking van de Europese
54. Art. 22 EVRM, art. 6 ontwerp-toetre-
59. Art. 9 ontwerp-toetredingsverdrag. Het
fende personen die deelnemen aan proce-
Unie.
dingsverdrag.
betreft hier met name het Algemeen ver-
dures voor het Europese Hof voor de
55. Art. 5 ontwerp-toetredingsverdrag.
drag nopens de voorrechten en immunitei-
Rechten van de Mens, 5 maart 1996 (ETS
1566
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
No. 161).
Focus
1436
Voorrang van VN-recht op mensenrechten in Nederland HR Sanctieregeling Iran, een stap richting HvJ Kadi? Anne de Vries-Stotijn en Annemarie Middelburg1 Uit Kadi volgt, aldus het Gerechtshof ’s-Gravenhage in de zaak Sanctieregeling Iran, dat het de nationale rechter ‘a fortiori’ vrij staat om nationale uitvoeringsmaatregelen van VN-verplichtingen aan fundamentele grondrechten te toetsen. Deze uitspraak markeerde een grote stap in de Nederlandse mensenrechtenbescherming. De Hoge Raad is iets minder expliciet. Enerzijds legt de Hoge Raad de nadruk op de voorrang van het VN-recht ex art. 103 VN-Handvest, anderzijds wordt de uitspraak van het gerechtshof bevestigd. Een voorzichtige conclusie is dat hiermee de toepasselijkheid van Kadi in Nederland is vast komen te staan.
Inleiding De Hoge Raad oordeelde onlangs dat de Sanctieregeling Iran (hierna: Sanctieregeling), die Iraniërs op grond van hun nationaliteit uitsluit van bepaalde universitaire opleidingen, in strijd is met het discriminatieverbod.2 Eerder oordeelden de rechtbank3 en het gerechtshof4 al dat de Sanctieregeling discriminatoir is. De Staat betoogde tevergeefs dat VN-recht verplichtte tot het maken van een onderscheid naar nationaliteit, zodat de Nederlandse rechter de Sanctieregeling niet aan het gelijkheidsbeginsel zou mogen toetsen. Hiermee raakt de zaak aan de omstreden voorrang van het VN-recht op mensenrechtenverdragen die in de geruchtmakende Kadi & Al Barakaatuitspraak van het Hof van Justitie5 (HvJ) werd ingeperkt.6 Het Gerechtshof ’s-Gravenhage besliste in haar uitspraak over de Sanctieregeling dat Kadi ‘a fortiori’ meebrengt dat de Nederlandse rechter de regeling kan toetsen aan Europese grondrechten: een vergaande uitspraak en een
novum in het Nederlandse recht. De Hoge Raad laat zich minder expliciet uit over de gevolgen van Kadi voor Nederland, maar bevestigt wel de uitspraak van het hof en daarmee ook de toepasselijkheid van Kadi in Nederland.
De Sanctieregeling Iran In 2008 werd in de Sanctieregeling een verbod opgenomen om Iraanse onderdanen, behoudens een ontheffing, toegang te verlenen tot negen masteropleidingen op het gebied van de nucleaire wetenschappen.7 De uitsluiting ‘a fortiori’ beoogt te voorkomen dat Iraniërs in aanraking komen met nucleaire kennis die zou bijdragen aan de ontwikkeling van kernwapens in Iran. Het verbod strekt tot uitvoering van een kennisembargo tegen Iran, ingesteld door de VN-veiligheidsraad bij Resolutie 1737.8 De Sanctieregeling is zwaar onder vuur komen te liggen. Het verbod zou niet doeltreffend zijn en bovendien zeer kwetsend en stigmatiserend voor Iraniërs in Nederland.9
Auteurs
3. Rb. ’s-Gravenhage 3 februari 2010, LJN
2013/950, afl. 18, p. 1197-1200.
de Raad van 27 februari 2007 betreffende
1. A. de Vries-Stotijn is master student Til-
BL1862.
7. Regeling van de Minister van Buitenland-
beperkende maatregelen tegen Iran, PbEU
burg University en adviseur aan de kant van
4. Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, JB
se Zaken in overeenstemming met de
2007, L 61/49.
de Iraniërs in deze zaak bij het Gerechtshof.
2011, 160, m.nt. R.J.B. Schutgens.
Minister van Onderwijs, Cultuur en Weten-
9. F. Coomans, ‘Toegang tot onderwijs ook
M.J.Middelburg LLM is promovenda op het
5. HvJ EG 3 september 2008, nr. C-402/05
schap van 23 juni 2008, nr. DJZ/BR/0588-
voor Iraanse studenten’, NJCM Bulletin
gebied van mensenrechten en vrouwenbe-
en C-415/05, Jur. 2008, p. I-6351, NJ
08, Stcrt. 2008, 124, p. 9, zie art. 2a. Aan-
(33)2008-7, p. 958-960; A. Cuyvers, ‘Ver-
snijdenis in Afrika bij onderzoeksinstituut
2009/38, m.nt. Mok (Kadi & Al Barakaat).
vankelijk gold er ook een verbod tot
boden voor Iraniërs’, AA 2010, p. 771-780;
INTERVICT, Tilburg University.
6. Voor een recente bespreking van de
betreding van bepaalde locaties waarvan
A.B. Terlouw, Angst en regelgevingonder-
conclusie van A-G Bot in de Kadi II-zaak
geen ontheffing mogelijk was.
scheid door de overheid op grond van
Noten
zie: A. Schild, ‘Rechtsbescherming bij plaat-
8. Par. 17 van Resolutie 1737; door de EU
nationaliteit, afkomst en religie, Nijmegen:
2. HR 14 december 2012, NJB 2013; 64,
sing op een VN-terrorismelijst. De conclusie
overgenomen in art. 6 van het Gemeen-
Wolf Legal Publishers 2009, p. 17-37.
RvdW 2013, 38.
van A-G Bot in de Kadi II-zaak’, NJB
schappelijk Standpunt 2007/140/GBVB van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1567
Focus
In een door gedupeerde Iraniërs tegen de Sanctieregeling aangespannen procedure betoogde de Staat dat de regeling onderscheid maakt naar nationaliteit omdat VNResolutie 1737 daartoe verplicht. Aangezien deze resolutie zelf onderscheid maakt tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen, kan daar niet vrijelijk van worden afgeweken, aldus de Staat. De nationale rechter mag de Sanctieregeling daarom niet aan het gelijkheidsbeginsel toetsen. De verplichting om uitvoering te geven aan Resolutie 1737 gaat volgens de Staat ingevolge art. 103 VN-Handvest boven de verplichting het gelijkheidsbeginsel te respecteren.10 Art.103 VN-Handvest bepaalt dat bij strijdigheid tussen verplichtingen van VN-leden krachtens het VN-Handvest en andere internationale verplichtingen, de verplichtingen krachtens het Handvest voorrang hebben.
Voorrang van VN-recht op mensenrechten: discussie onder de Europese rechters De vraag of VN-verplichtingen voorrang hebben op mensenrechtenverdragen is al meerdere malen aan de orde geweest bij het EHRM. Het EHRM stelde zich in de Bosphorus-zaak aanvankelijk terughoudend op.11 Ierland had in deze zaak een Joegoslavisch vliegtuig in beslag genomen ter uitvoering van een VN-sanctieregeling, overgenomen in een EU-verordening.12 De exploitant van het vliegtuig betoogde dat dit een schending was van zijn eigendomsrecht (art. 1 Eerste Protocol EVRM). Het EHRM bepaalde dat geen beroep kan worden gedaan op het
Een verordening die uitvoering geeft aan een VN-resolutie geniet geen immuniteit van jurisdictie EVRM als een EU-maatregel de lidstaten geen enkele beoordelingsruimte laat. Anderzijds hield het EHRM in uitzonderlijke gevallen wel de deur open voor een mogelijke toetsing, namelijk bij een manifeste schending van het EVRM.13 Uit de rechtspraak blijkt dat een manifeste schending niet snel wordt aangenomen.14 In 2007 bevestigt het EHRM de Bosphorus-doctrine in onder meer de Behrami and Saramati-zaak,15 de Gajic-zaak16 en de Kasumay-zaak.17 Hierin houdt het EHRM vast aan de bijzondere plaats die de VN in de internationale rechtsgemeenschap inneemt, onder verwijzing naar art. 103 VN-Handvest. Kennelijk ziet het EHRM de doelstelling van het VN-Handvest om de internationale vrede en veiligheid te handhaven als superieur aan de doelstelling van het EVRM om de mensenrechten te eerbiedigen. In september 2008 kwam het HvJ tot een heel andere conclusie in de geruchtmakende Kadi & Al Barakaatzaak.18 De vraag was of de EU uitvoering mocht geven aan een VN-Veiligheidsraad resolutie die voorzag in de bevriezing van banktegoeden van vermeende terroristen zonder dat deze (rechts)personen daartegen in beroep konden bij een onafhankelijke rechter.19 Het Gerecht van Eerste Aanleg (GvEA) oordeelde dat, hoewel er sprake was van een
1568
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
schending van het recht op een eerlijk proces en het recht op eigendom, dit niet kon leiden tot vernietiging van de verordening.20 Toetsing daarvan zou indirect leiden tot toetsing van de VN-resolutie, wat onder meer in strijd is met art. 103 VN-Handvest. De VN-resolutie zou alleen geen voorrang hebben bij strijd met normen van ius cogens: hogere internationale normen waaraan alle internationale instanties onvoorwaardelijk gebonden zijn.21 Het HvJ oordeelt anders: de Europese rechter dient EU-regelgeving te toetsen aan de grondrechten die behoren tot de algemene beginselen van gemeenschapsrecht.22 Dit geldt ook als een verordening uitvoering geeft aan een VNresolutie: een dergelijke verordening geniet geen immuniteit van jurisdictie.23 Dit is een baanbrekende uitspraak. Er bestond in Kadi geen enkele implementatievrijheid, waardoor toetsing van de EU-verordening er feitelijk toe leidde dat de EU geen uitvoering meer zou kunnen geven aan de VN-resolutie. De uitspraak heeft veel stof doen opwaaien, omdat het HvJ de VN-resolutie indirect zou beoordelen op haar rechtmatigheid, terwijl de EU op de internationale ladder onder de VN staat.24 Opvallend is dat het Gerecht EU (de opvolger van het GvEA) in Kadi II een uitvoerige opsomming geeft van deze kritiek. Niettemin ziet het Gerecht zich genoodzaakt de Kadi-uitspraak te volgen vanwege zijn aan het HvJ ondergeschikte positie.25 Het HvJ bleef in de Hassan and Ayadi-zaak vasthouden aan de Kadi-lijn.26 Recente jurisprudentie suggereert dat ook het EHRM richting Kadi aan het opschuiven is. In Nada27 betoogde Zwitserland dat een verbod voor de klager om door Zwitserland te reizen niet kon worden opgeheven zolang zijn naam op een VN-antiterrorisme lijst28 stond. Aangezien alle verdenkingen inmiddels waren vervallen, oordeelde het EHRM dat er sprake was van een schending van het recht op een effectief rechtsmiddel (art.13 EVRM). Onder verwijzing naar Kadi, wijst het Hof erop dat Zwitserland zich niet louter kan beroepen op de bindende aard van de VN-Veiligheidsraad resolutie. Hiermee lijken het HvJ en het EHRM dichter tot elkaar te komen.29 Interessant is of het EHRM deze lijn zal doorzetten in de nog aanhangige Al Dulimi-zaak30, waarin de omstandigheden vergelijkbaar zijn met die in Nada en Kadi.
De gevolgen van Kadi voor Nederland Het HvJ laat zich in Kadi niet uit over de consequenties van de uitspraak voor de lidstaten. Hierdoor is discussie ontstaan over de gevolgen van Kadi in Nederland.31 Tot het HvJ deze kwestie verduidelijkt, zal het aan de nationale rechters zijn om te bepalen in hoeverre ze de Kadi-lijn volgen. HR Sanctieregeling Iran is vooralsnog een van de weinige Nederlandse zaken waar deze kwestie aan de orde is gekomen. De rechtbank oordeelt dat ingevolge art. 103 VNHandvest een resolutie van de VN-Veiligheidsraad van hogere orde is dan andere verdragsbepalingen. De rechtbank zou de Sanctieregeling niet aan het gelijkheidsbeginsel hebben kunnen toetsen indien Resolutie 1737 de wijze waarop de Sanctieregeling is ingericht dwingend zou hebben voorgeschreven.32 Het gerechtshof oordeelt anders. Het stelt: “Ook […] indien resolutie 1737 wel zou dwingen tot het maken van onderscheid tussen personen van Iraanse en personen van andere nationaliteit, gaat het betoog van de Staat niet op. Immers de omstandigheid dat
© Borislav Bajkic / Shutterstock.com
de Sanctieregeling strekt ter uitvoering van een resolutie van de VN Veiligheidsraad […], betekent niet dat de Sanctieregeling niet kan worden getoetst aan de grondrechten die zijn verankerd in het EVRM en het gemeenschapsrecht, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie wegens nationaliteit.” Onder verwijzing naar Kadi concludeert het hof: “A fortiori staat het het hof vrij de Sanctieregeling aan deze grondrechten te toetsen.” De rechtbank heeft volgens het hof ten onrechte geoordeeld dat bij gebrek aan implementatievrijheid toetsing aan de grondrechten ingevolge art. 103 VN-
Handvest niet mogelijk is.33 Het hof neemt in deze zaak een controversieel en baanbrekend standpunt in: vooralsnog heeft geen andere Nederlandse rechter zich zo duidelijk uitgelaten over de toepasselijkheid van Kadi in Nederland. Ook indien een VN-resolutie op nationaal niveau wordt geïmplementeerd, mag dit geen strijd opleveren met grondrechten. De uitspraak sluit aan bij een advies van de Staatscommissie Grondwet in 2010 om art. 94 Grondwet zo te wijzigen dat bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen toepassing vinden bij strijd met fundamentele Nederlandse grondrechten.34
10. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), r.o. 3.5.
78166/01 (Saramati vs. Frankrijk, Duitsland
Jur. 2005, p. II-3649 (Kadi vs. Raad) en nr.
(Kadi vs. Commissie), par. 113-121.
11. EHRM 20 juni 2005, nr. 45036/98
en Noorwegen).
T-306/01, Jur. 2005, p. II-3533 (Yusuf en
26. HvJ 3 december 2009, nr. C-399/06 P
(Bosphorus Airline vs. Ierland).
16. EHRM 28 augustus 2007, nr. 31446/02
AlBarakaat vs. Raad), par. 182-184, 221-
en C-403/06 P, Jur. 2009, p. I-11393 (Faraj
12. Verordening (EEG) nr. 990/93 van de
(Gajic vs. Duitsland).
226 en 230.
Hassan en Chafiq Ayadi vs. Raad en Com-
Raad van 26 april 1993 betreffende de
17. EHRM 5 juli 2007, nr. 6974/05 (Kasu-
22. HvJ Kadi (n. 5), par. 283-285 en 303-
missie).
handel tussen de Europese Economische
maj vs. Griekenland).
304.
27. EHRM 12 september 2012, nr.
Gemeenschap en de Federatieve Republiek
18. HvJ Kadi (n. 5). Uitgebreid over deze
23. HvJ Kadi (n. 5), par. 299-309.
10593/08, EHRC 2012, 217, m.nt. I.H.
Joegoslavië (Servië en Montenegro), PbEG
zaak: A. Cuyvers, ‘Tussen Scylii en Charyb-
24. G. Búrca, The European Court of Justice
Scheltema (Nada vs. Zwitserland).
1993, L 102, p. 0014-0016.
dii: terrorisme, rechtsbescherming en de
and the International Legal Order after Kadi,
28. UN Security Council Resolution 1390 of
13. M. Heldeweg, Rechtsvorming en gover-
verhouding tussen rechtsordes in Kadi.’ AA
Jean Monnet Working Paper No. 1/09;
16 January 2002.
nance, Deventer: Kluwer 2006, p. 106-107.
2009, p. 155-164.
I. Österdahl, Defer and rule: The relationship
29. Zo ook I.Österdahl (n. 24).
14. Zie bijv. EHRM 20 januari 2009 (ontv.),
19. Voor een uitgebreidere bespreking van
between the EU, the European Convention
30. EHRM 12 maart 2009, nr. 5809/08 (Al
nr. 13645/05, EHRC 2009/56, m.nt. M.
de feiten en het gebrek aan rechtsbescher-
on Human Rights and the UN, Uppsala
Dulimi vs. Zwitzerland).
Bulterman; AB 2009, 310, m.nt. T. Barkhuy-
ming op VN-niveau, zie: Schild 2013 (n. 6).
Faculty of Law Working Paper 2012:5,
31. Kamerstukken I 2008/09, 28 764, N.
sen & M.L. van Emmerik; NJ 2010/266, m.
20. Zie uitgebreid: R.H. van Ooik & R.A.
p. 9-12. Positiever: J. Kokott & C. Sobotta,
32. Rb. ’s-Gravenhage (n. 3), r.o. 4.6.
nt. E.A. Alkema (Coöperatieve Producen-
Wessel, ‘De Yusuf en Kadi-uitspraken in
‘The Kadi Case – Constitutional Core Values
33. Hof ’s-Gravenhage (n. 4), r.o. 5.5.
tenorganisatie van de Nederlandse Kokkel-
perspectie. Nieuwe verhoudingen in de
and International Law – Finding the Balan-
34. Rapport Staatscommissie Grondwet
visserij e.a. vs. Nederland).
interne en externe bevoegdheden van de
ce?’, EJIL (23)2012-4, p. 1015-1024.
2010, 11 november 2010, p. 125-135;
15. EHRM 2 mei 2007, nr. 71412/01
Europese Unie’, SEW 2006-6, p. 231-242.
25. Gerecht EU 30 september 2010, nr.
R.J.B. Schutgens in zijn noot bij de uitspraak
(Behrami en Behrami vs. Frankrijk), nr.
21. GvEA 21 september 2005, nr. T-315/01
T85/09, EHRC 2010, 134, m.nt. Cuyvers
van het Gerechtshof (n. 4).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1569
Focus
Door enerzijds de nadruk te leggen op de uitvoeringsvrijheid die de Staat had, maar anderzijds te verwijzen naar Kadi, geeft de Hoge Raad een onduidelijke boodschap af Het is niet verwonderlijk dat een van de hoofdvragen in cassatie was of Kadi inderdaad ‘a fortiori’ in Nederland van toepassing is.35 De Hoge Raad beantwoordt deze vraag helaas minder duidelijk. Als uitgangspunt geldt volgens de Hoge Raad dat ingevolge artikel 103 VN-Handvest verplichtingen krachtens het VN-Handvest voorrang hebben.36 Dit is in lijn met een uitspraak van de Hoge Raad over VN-aansprakelijkheid voor de genocide in Srebrenica. Onder verwijzing naar jurisprudentie van het EHRM37, bepaalde de Hoge Raad dat de VN absolute immuniteit geniet die ingevolge art. 103 VN-Handvest voorgaat op het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM).38 Eerder oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak39 dat de weigering van de Staat om VN-documenten over de VN-vredesoperatie in Srebrenica openbaar te maken, gelet op het VN-Immuniteitsverdrag, rechtmatig was. Volgens de Afdeling volgt uit Kadi dat de rechter onbevoegd is om VN-recht te toetsen. Kennelijk meent de Afdeling dat toetsing van de weigering om de VN-documenten openbaar te maken, rechtstreekse toetsing van het VN-Immuniteitsverdrag zou opleveren.40 Onder verwijzing naar Kadi stelt de Hoge Raad vervolgens: “Het Handvest VN laat de leden in beginsel de vrije keuze tussen de verschillende mogelijkheden van omzetting in hun nationale rechtsorde. De uitvoering dient te geschieden volgens de in de nationale rechtsorde toepasselijke regels. De verplichting de resolutie uit te voeren laat dan ook onverlet dat de Staat bij die uitvoering acht dient te slaan op zijn andere internationale verplichtingen, met name waar het de eerbiediging van grondrechten betreft. Daarom dient de rechter de uitvoering die de Staat aan Resolutie 1737 heeft gegeven in beginsel volledig te toetsen aan de grondrechten die behoren tot de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (vgl. HvJEG 3 september 2008, zaken Kadi en El Bakaraat, C-402/05 P en 415/05 P, LJN BF7850, NJ 2009/38, rov. 285 – 326).” De verwijzing naar Kadi is in deze context opmerkelijk, aangezien daarin de VN-resolutie nu juist geen ruimte liet om de resolutie mensenrechtenconform uit te voeren. Volgens de Hoge Raad dient de rechter bij een beroep op de voorrangsregel uit art. 103 VN-Handvest te onderzoe-
ken of daadwerkelijk sprake is van een strijdigheid van internationale verplichtingen.41 Bij de Sanctieregeling Iran speelt volgens de Hoge Raad de conflictsituatie uit art. 103 VN-Handvest niet. Resolutie 1737 had kunnen worden uitgevoerd zonder daarbij het gelijkheidsbeginsel te schenden,42 bijvoorbeeld door te kiezen voor een algemene screening van alle studenten ongeacht hun nationaliteit.43 Door enerzijds de nadruk te leggen op de uitvoeringsvrijheid die de Staat had, maar anderzijds te verwijzen naar Kadi, geeft de Hoge Raad een onduidelijke boodschap af over de toepasselijkheid van Kadi in Nederland. Niettemin heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof in zijn geheel bevestigd, dus ook de overweging dat Kadi van toepassing is in Nederland. Daarmee lijkt de toepasselijkheid van Kadi in Nederland nu ook in hoogste instantie bevestigd.
Een voorzichtige stap richting Kadi? Waar de rechtbank art. 103 VN-Handvest strikt toepast, heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage als eerste Nederlandse rechter HvJ Kadi in Nederland van toepassing verklaard. Uit Kadi volgt, aldus het hof, dat het de nationale rechter ‘a fortiori’ vrij staat om nationale uitvoeringsmaatregelen van VN-verplichtingen aan fundamentele grondrechten te toetsen. Dit is een grote stap in de Nederlandse mensenrechtenbescherming. De Hoge Raad is minder expliciet. Enerzijds legt de Hoge Raad de nadruk op de voorrang van het VN-recht ex art. 103 VN-Handvest, anderzijds wordt de uitspraak van het hof bevestigd. Een voorzichtige conclusie is dat hiermee de toepasselijkheid van Kadi in Nederland is vast komen te staan. Dit past in de internationale ontwikkelingen, waarbij ook het EHRM steeds meer richting Kadi opschuift. De vraag is in hoeverre de uitvoering van VN-recht nog wordt gegarandeerd, als de Europese en nationale rechters grondrechten laten prevaleren boven VN-verplichtingen. Niettemin blijft bescherming door de Europese en nationale rechter nodig zolang er voor private partijen geen goede rechtsbescherming op VN-niveau bestaat.44 Zoals A-G Maduro in de Kadi-zaak opmerkt: “In times where the risk of threats to international peace and security are considered to be extremely high, there is a risk that the fundamental rights of individuals become subordinate to political motives and the fears of the majority.”45
35. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), conclusie
39. ABRvS 3 maart 2010, AB 2010, 109,
42. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), r.o.
Governance’, CML Rev (44)2007, p. 568;
A-G Vlas, punt 2.21-2.23.
m.nt. P.J. Stolk.
3.6.2, 3.7.3-3.8.2.
I. Cameron, ‘UN Targeted Sanctions, Legal
36. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), r.o.
40. Stolk is positief in zijn noot. Kritisch: W.
43. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), r.o.
Safeguards and the ECHR’, Nordic Journal
3.6.1.
Hins, ‘Moeders van Srebrenica/Minister van
3.8.2.
of International Law (72)2003, p. 159-214.
37. EHRM Behrami and Saramati (n. 15).
Defensie”, Mediaforum 2010-5, p. 181-
44. Art. 24 Statuut van het Hof van Justitie.
45. Conclusie van A-G Poiares Maduro in
38. HR 13 april 2012, NJB 2012/987, afl.
185.
Uitgebreid hierover: M. Nettesheim, ‘U.N.
zaak C-402/05 P van 16 januari 2008, par.
17, p. 1204; RvdW 2012, 579, r.o. 4.3.4-
41. HR Sanctieregeling Iran (n. 2), r.o.
Sanctions against individuals – A challenge
45.
4.3.6.
3.7.2.
to the architecture of European Union
1570
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Focus
1437
Dwangvoeding aan gedetineerden in hongerstaking Over een dwalende Raad van State en botsende belangen Pauline Jacobs1 In verschillende detentiecentra zijn illegale vreemdelingen in hongerstaking gegaan. Op verzoek van de staatssecretaris bracht de Raad van State een advies uit over de vraag of deze gedetineerden onder dwang gevoed mogen worden. Binnen twee dagen lag dat advies er. Dat het haastwerk was blijkt wel uit de rammelende onderbouwing van dit discutabele advies.
N
a het verlenen van een verblijfsvergunning aan een Kameroenese asielzoeker lijkt het hek van de dam: in verschillende detentiecentra (onder andere Zeist, Rotterdam en Schiphol) zijn grote groepen gedetineerden in honger- en dorststaking gegaan. Met dit uiterste middel, een honger- of dorststaker gijzelt als het ware zijn eigen lichaam, vragen zij aandacht voor hun situatie en protesteren zij tegen hun detentie en verblijfsomstandigheden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie zit ermee in zijn maag en Staatssecretaris Teeven heeft de Raad van State daarom gevraagd te adviseren over de vraag naar de (on)mogelijkheid dwangvoeding toe te passen jegens een hongerstaker wanneer diens situatie levensbedreigend wordt. Is de overheid gerechtigd, of zelfs verplicht, de hongerstaker dan onder dwang te voeden? Bij de advisering was haast geboden, gezien de snel verslechterende gezondheidssituatie van een aantal van de gedetineerden en de overbrenging van één van hun naar het Justitieel Medisch Centrum in Scheveningen. Dat haastige spoed zelden goed is, blijkt uit de voorlichting
Deze conclusie wordt getrokken op basis van een onvolledig en op punten onjuist relaas van de juridische werkelijkheid omtrent dwangvoeding
van de Raad van State die reeds binnen twee dagen na het verzoek om advisering verschenen is.2 Belangrijkste conclusie uit deze voorlichting is dat dwangvoeding toelaatbaar kan zijn. Deze conclusie wordt getrokken op basis van een onvolledig en op punten onjuist relaas van de juridische werkelijkheid omtrent dwangvoeding aan hongerstakende gedetineerden. Het voornaamste spanningsveld bij een langdurige hongerstaking betreft het zelfbeschikkingsrecht van de gedetineerde versus de zorgplicht van de overheid, aan wier zorg het leven en welzijn van de gedetineerde is toevertrouwd.3 Evenals patiënten buiten de muren moet de gedetineerde instemmen alvorens een medische behandeling bij hem kan worden verricht. Art. 32 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) creëert een uitzondering op dit toestemmingsvereiste voor de gedetineerde patiënt. Op grond hiervan kan de inrichtingsdirecteur hem verplichten te gedogen een geneeskundige handeling te ondergaan. Uit de wetsgeschiedenis bij dit artikel blijkt dat de noodzaak ervan is gelegen in het groeiend aantal gedeti-
Noten
Auteur 1. Mr. dr. P. Jacobs is universitair docent
2. Advies W03.13.0133/II d.d. 15 mei
straf(proces)recht aan de Universiteit
2013, gepubliceerd op www.raadvanstate.
Utrecht en auteur van het proefschrift
nl. Zie ook het nieuwsbericht in NJB afl. 22
‘Force-Feeding Prisoners on Hunger Strike.
over dit advies, alsmede over het KNMG-
Right to Self-Determination versus Right to
standpunt inzake dwangvoeding, NJB
Intervention’ (diss. Tilburg), Antwerpen:
2013/1384, afl. 22, p. 1492.
Intersentia 2012. Een verkorte versie van
3. Zie hierover ook P. Jacobs, ‘Dwangvoe-
dit artikel werd reeds gepubliceerd in
ding aan gedetineerden in hongerstaking
Trouw onder de titel ‘Gedetineerde beslist
– tien jaar na Volkert van der G.’, NTM/
zelf over zijn hongerstaking’ op 30 mei
NJCM-Bull. 2012, nr. 6, p. 677-691.
2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1571
Focus
© Demonstratie bij het detentiecentrum Airport Rotterdam © ANP Pierre Crom
neerden met ernstige geestesstoornissen dat zich uit in onbeheerst en, zonder medisch ingrijpen, veelal onbeheersbaar gedrag.4 In de penitentiair psychiatrische praktijk wordt van deze mogelijkheid veelvuldig gebruikgemaakt. Jurisprudentie van de Beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming laat zien dat art. 32 Pbw voornamelijk toepassing vindt bij wilsonbekwame gedetineerden, met name psychotici.5 Dit is een volledig andere situatie dan wanneer een wilsbekwame gedetineerde besluit voeding of vocht te weigeren als protestvorm. Uit dezelfde wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever hier oog voor had en uitdrukkelijk heeft bepaald dat art. 32 Pbw geen toepassing vindt bij een hongerstaking door een wilsbekwame gedetineerde. Slechts indien de hongerstakende gedetineerde onbekwaam is de gevolgen van zijn actie te overzien, is dwangvoeding op grond van dit artikel mogelijk, wanneer dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de gedetineerde of anderen. Deze opvatting wordt ook gehanteerd in de circulaire van Staatssecretaris van Justitie Korte-van Hemel uit 1985 (waarop gedetineerden in rechte een beroep kunnen doen), waarin de nadruk tevens ligt op de
1572
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
eigen wil van de gedetineerde en zijn zelfbeschikkingsrecht.6 Indien de gedetineerde eenmaal uitdrukkelijk heeft verklaard voedsel te weigeren, wordt met zijn eigen wil rekening gehouden. De zorg van de overheid dient erop gericht te zijn de fysieke en psychische beschadiging van de hongerstaker, voor zover deze door zijn hongerstaking niet zijn beoogd, zoveel mogelijk te beperken. Het respecteren van de wens tot non-interventie dient met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden betracht, aldus de circulaire. De opvatting dat de weigering van voedsel gerespecteerd moet worden blijkt ook uit de handleiding voor de medische en verpleegkundige begeleiding van hongerstakers van de Johannes Wier Stichting.7 Deze handleiding wordt gezien als hèt leidinggevende document over hoe gehandeld dient te worden in geval van hongerstaking en kan beschouwd worden als een verdieping en uitwerking van de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie uit 1985.8 De Raad van State besteedt in zijn advies onvoldoende aandacht aan de ratio achter art. 32 Pbw en laat de circulaire uit 1985 volledig buiten beschouwing. Dit is kwalijk, aangezien deze standpunten bepalend zijn voor het
Nederlandse beleid inzake hongerstaking dat sinds lange tijd wordt gekenmerkt door een sterke focus op het zelfbeschikkingsrecht van de wilsbekwame gedetineerde in hongerstaking. Vanuit Europees perspectief is de Nederlandse overheid, anders dan waartoe de Raad van State concludeert, evenmin verplicht tot een dergelijke interventie om het leven van de hongerstaker te redden tegen diens wil. In de zaak Horoz vs. Turkije uit 2009 bepaalde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat verdragsstaten hun zorgplicht niet schenden wanneer zij de wens tot noninterventie van de gedetineerde hongerstaker respecteren en niet ingrijpen in de hongerstaking om diens leven te redden.9 Verdragsstaten mogen er aldus voor kiezen de wens tot non-interventie van de hongerstaker te respecteren, zelfs wanneer dit de dood van de hongerstaker tot gevolg heeft. Naast deze juridische werkelijkheid spelen fundamentele vragen van medisch-ethische aard een rol bij de arts die wordt gevraagd dwangvoeding toe te dienen, een aspect dat de Raad van State (in verband met de tijdsdruk) niet nader uitwerkt. Uit de memorie van toelichting bij art. 32 Pbw blijkt dat in het proces van beslissing tot uitvoering van de gedwongen medische handeling drie stappen te onderscheiden zijn. Allereerst zal de arts vaststellen of er al dan niet sprake is van een situatie waarin een medische ingreep noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of anderen. Het gaat hier om een medisch deskundig oordeel, en (nog) niet om een besluit tot medisch handelen. Het besluit om tot een medische handeling onder dwang over te gaan ligt vervolgens bij de gevangenisdirecteur. De gevangenisdirecteur zal toetsen of in dit specifieke geval op grond van art. 32 Pbw overgegaan kan worden tot de gedwongen medische handeling. Het besluit tot medisch handelen onder dwang zal vervolgens uitgevoerd moeten worden. De daadwerkelijke uitvoering van de geneeskundige handeling is overgelaten aan de arts, of in diens opdracht, aan een verpleegkundige. Het artikel legt echter geenszins een verplichting tot handelen op aan de medicus. Of, en zo ja, welk medisch ingrijpen is geïndiceerd dient deze volgens zijn eigen professionele maatstaf en medische ethiek te beoordelen.10 De toe-
passing van dwangvoeding, waarbij met behulp van een sonde voeding in de maag wordt gebracht, is een erg invasieve ingreep die de nodige medische risico’s kent, vooral wanneer de hongerstaker zich daartegen verzet (deze risico’s bestaan uit blijvende handicaps, orgaanschade en mogelijk ook de dood in geval van een verslikkingslongontsteking). De World Medical Association (WMA), een internationale artsenorganisatie waarvan ook de Nederlandse KNMG lid is, wijst dwangvoeding in zijn richtlijnen voor de behandeling van hongerstakers
De arts die in een dergelijk geval dwangvoeding toedient loopt daarmee een reëel risico op een tuchtrechtelijke vervolging voor artsen en medische hulpverleners geconfronteerd met hongerstakende gedetineerden in de verklaringen van Tokio11 (1975) en Malta12 (1991, met herzieningen in 1992 en 2006) resoluut van de hand.13 In reactie op de hongerstaking van Volkert van der G. heeft de KNMG zich in 2002 achter deze opvatting geschaard en gaf artsen het zwaarwegende advies om niet mee te werken aan dwangvoeding. De inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg Kingma liet daarop weten ook geen ruimte te zien binnen de wettelijke en de WMA-normen voor de toepassing van dwangvoeding aan een wilsbekwame hongerstaker. De arts die in een dergelijk geval dwangvoeding toedient loopt daarmee een reëel risico op een tuchtrechtelijke vervolging. Concluderend kan gesteld worden dat de Raad van State met zijn advies niet alleen de deur open zet naar toepassing van dwangvoeding, maar artsen ook confronteert met een signaal dat interventie tegen de wil van zijn patient gerechtvaardigd kan zijn, terwijl dergelijk optreden indruist tegen medisch-ethische standaarden en daarmee ongeoorloofd is.
4. Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3,
is ook de digitale versie van de handleiding
ment or Punishment in relation to Detenti-
and is considered by the physician as capa-
p. 53.
te raadplegen.
on and Imprisonment’. Adopted by the 29th
ble of forming an unimpaired and rational
5. Zie, onder andere, Beroepscommissie RSJ
8. A. van Es, C.C.J.M. van Ojen & A.M.C.
World Medical Assembly in Tokyo (Japan),
judgment concerning the consequences of
d.d. 29 oktober 2009, nr. 09/1852/GA,
Raat, Honger naar recht, honger als
October 1975.
such a voluntary refusal of nourishment,
Beroepscommissie RSJ d.d. 20 mei 2010,
wapen. Handleiding voor de medische en
12. WMA, ‘Declaration on Hunger Strikers’.
he or she shall not be fed artificially” en
nr. 10/0519/GA en Beroepscommissie RSJ
verpleegkundige begeleiding van honger-
Adopted by the 43rd World Medical
art. 13 van de ‘Guidelines for the manage-
d.d. 16 mei 2010, nr. 10/2885/GA.
stakingen, Amersfoort: Johannes Wier
Assembly in Malta, November 1991. Edito-
ment of hunger strikers’ van de verklaring
6. Circulaire van de Staatssecretaris van
Stichting 2000.
rially revised at the 44th World Medical
van Malta: “Forcible feeding is never ethi-
Justitie van 4 december 1985 “Gedetineer-
9. EHRM 31 maart 2009, nr. 1639/03
Assembly in Marbella (Spain), September
cally acceptable. Even if intended to bene-
de in hongerstaking”, nr. 799/385, PI 1986,
(Horoz vs. Turkije).
1992. Revised by the WMA General
fit, feeding accompanied by threats, coer-
nr. 31.
10. Kamerstukken II 1994/95, 24 263,
Assembly in Pilanesberg (South Africa),
cion, force or use of physical restraints is a
7. De Johannes Wier Stichting is een men-
nr. 3, p. 53.
October 2006.
form of inhuman and degrading treat-
senrechtenorganisatie van en voor artsen,
11. WMA, ‘Declaration Guidelines for
13. Zo stelt art. 5 (na de herziening in
ment.”
verpleegkundigen en paramedici.
Medical Doctors concerning Torture and
2006 art. 6) van de verklaring van Tokio:
Zie www.johannes-wier.nl. Op deze website
other cruel, inhuman or degrading Treat-
“[w]here a prisoner refuses nourishment
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1573
1438
Opinie
Tweede Kamer opgelet! Stiekeme uitholling van het zwijgrecht en overruling van de rechter Daan Doorenbos1 In een onlangs ingediend wetsvoorstel dat strekt tot ‘stroomlijning’ van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht is, nadat de memorie van toelichting geschreven en de Raad van State geconsulteerd was, een wijziging opgenomen die beoogt de ex-werknemer zijn recent door het College van Beroep voor het bedrijfsleven expliciet erkende zwijgrecht te ontzeggen. De argeloze lezer zou het zomaar kunnen ontgaan.
I
ndien ambtenaren van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een redelijk vermoeden hebben dat een onderneming een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die onderneming ter zake een verklaring af te leggen. Deze bepaling is thans nog te vinden in het eerste lid van art. 53 van de Mededingingswet. Het is een tekst die enige ruimte voor interpretatie laat. Veelal wordt aangenomen dat de woorden ‘aan de zijde van die onderneming’ impliceren dat de kring van personen die het zwijgrecht van de onderneming kunnen inroepen relatief breed is. In diverse uitspraken van de Rechtbank te Rotterdam is geoordeeld dat in elk geval werknemers zich ‘aan de zijde van de onderneming’ bevinden en zich derhalve kunnen beroepen op het hier bedoelde zwijgrecht.2 Meer recent heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) daaraan toegevoegd dat hetzelfde heeft te gelden voor de ex-werknemer die wordt gevraagd inlichtingen te geven over het handelen van zijn voormalige werkgever, in de periode dat hij daar nog werkzaam was. De enkele omstandigheid dat het dienstverband van de werknemer ten tijde van zijn verhoor beëindigd is, vormt volgens het College geen rechtvaardiging voor een verval van het zwijgrecht.3 Vooral deze laatste beslissing is in gouvernementele kring blijkbaar slecht gevallen. In een wetsvoorstel dat strekt tot ‘stroomlijning’ van het door de ACM te houden markttoezicht (ingediend op 26 april 2013)4 heeft de regering een wijziging opgenomen die beoogt de ex-werknemer zijn recent erkende zwijgrecht te ontzeggen. Het zwijgrecht zou zich volgens dit voorstel uitdrukkelijk moeten beperken tot natuurlijke personen die voor de
De onbevangen lezer (parlementariër) zal niet onderkennen wat hier gebeurt en zou argeloos kunnen instemmen met een beperking van het zwijgrecht 1574
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
onderneming werkzaam zijn.5 De ex-werknemer zou voortaan kunnen worden verplicht verklaringen af te leggen omtrent de vermeende overtreding van zijn ex-werkgever, teneinde deze laatste (beter) te kunnen bestraffen. De regering wil aldus de recente beslissing van de hoogste bestuursrechter in dezen ‘overrulen’ door wetgeving. De wijze waarop zij dat probeert, is in meer dan een opzicht opmerkelijk. Het voorstel tot beperking van het zwijgrecht is te elfder ure toegevoegd aan het meeromvattende wetsvoorstel dat eerder in consultatie was gebracht en ook reeds aan de Raad van State was voorgelegd. Over de nu voorgestelde beperking van het zwijgrecht is niemand geconsulteerd en is door de Raad ook niet geadviseerd.6 Vanuit procedureel oogpunt is dat al niet fraai, maar nog minder fraai is dan de wijze van presentatie in het definitief ingediende wetsvoorstel. In haar memorie van toelichting rept de regering met geen woord over de haar onwelgevallige uitspraak van het College en besteedt zij ook geen aandacht aan het feit dat haar voorstel pas zo laat in het proces is ingevoegd. De onbevangen lezer (parlementariër) zal niet onderkennen wat hier gebeurt en zou argeloos kunnen instemmen een beperking van het zwijgrecht. Argeloos, want in algemene zin wordt hij gerust gesteld met de mooie woorden die de regering elders in de toelichting heeft opgenomen. Zij stelt vast dat er in de consultatie brede steun was voor uitbreiding van het zwijgrecht en betoogt vervolgens dat zij met haar wetsvoorstel de rechtswaarborgen – waaronder het zwijgrecht – verstevigt.7 Maar die vlag dekt de lading in het geheel niet meer, nu tegelijkertijd welbewust, zonder voorafgaande consultatie- en adviesronde, stilzwijgend een belangrijke beperking op het zwijgrecht wordt aangebracht, waarmee het weloverwogen oordeel van een hoogste bestuursrechter opzij wordt gezet. Meer inhoudelijk bezien, impliceert het voorstel een flinke uitholling van het zwijgrecht van de onderneming. Dat is geen persoonlijke visie, maar een rechtsoordeel. In de uitspraken van het College van 21 december 2012 staat expliciet te lezen dat de beperking van de reikwijdte van het zwijgrecht tot degenen die bij de onderneming werkzaam zijn op het moment waarop het verhoor plaatsvindt,
de onderneming een effectieve bescherming door middel van het zwijgrecht zou ontnemen. Dat oordeel heeft zelfstandige betekenis, ook als de wettekst zou worden veranderd zoals de regering voorstaat. Het wordt dan echter een waardeoordeel over de voorgestelde wetsbepaling: die zou de onderneming geen effectieve rechtsbescherming meer bieden. Het zwijgrecht van de onderneming wordt ‘theoretical and illusory’ in plaats van ‘practical and effective’ zoals het EHRM dat pleegt te zeggen. En dat is dus niet meer te rijmen met het standpunt in de memorie van toelichting dat de rechtswaarborgen worden verstevigd. Omdat de regering niet rept over het feit dat zij met haar voorstel de uitspraak van het College opzij zet, wordt ook in geen enkel opzicht nader onderbouwd waarom het volgens haar wèl redelijk en rechtvaardig zou zijn een exwerknemer te kunnen verplichten bewijs te leveren ten nadele van zijn ex-werkgever, de onderneming. Waarom zou de werknemer dat niet hoeven te doen, maar de exwerknemer wel? Is het niet ronduit willekeurig om het bestaan van een dienstverband of arbeidsrelatie ten tijde van het verhoor te verheffen tot de maatstaf waarmee wordt beslist of het zwijgrecht voor de onderneming kan worden waar gemaakt? Zouden wij met dezelfde argumentatie de ambtelijke geheimhoudingsplicht kunnen doorbreken in getuigenverhoren van gewezen ambtenaren? Dreigt de onderzoekspraktijk van de ACM nu werkelijk ernstig te worden belemmerd doordat ex-werknemers dezelfde rechtswaarborgen kunnen inroepen als alle andere voor de onderneming werkzame personen? Op zulke vragen geeft de memorie van toelichting dus geen antwoord. Het voorstel is ongemotiveerd en gaat voorbij aan de wezenlijke discussie die het oproept. Daarbij is de vraag naar de potentiële belemmering van ACMonderzoeken wellicht het meest relevant, omdat het de haastige spoed zou kunnen verklaren waarmee de regering te werk is gegaan en omdat dat wellicht ook het argument gaat worden waarmee zij haar voorstel zal willen verdedigen. Welnu: wie stelt, moet bewijzen, zeker wanneer de stelling die men betrekt, indruist tegen het goed beargumenteerde rechtsoordeel van de hoogste bestuursrechter. Die wees in zijn uitspraak reeds terecht op de omstandigheid dat de kring van personen die volgens onze wetgeving verplicht zijn tot medewerking aan ACM-onderzoeken, veel ruimer is dan de kring van personen die volgens het communautaire recht moeten meewerken aan onderzoeken van de Europese Commissie. Meer in het bijzonder gaan de onderzoeksbevoegdheden van de commissie niet zo ver dat
zij ook ex-werknemers kan verplichten verklaringen af te leggen. Sterker nog, zij kan zelfs geen enkele werknemer daartoe verplichten, met uitzondering van de (formele) vertegenwoordigers van de onderneming.8 Dat tast de effectiviteit van de handhaving van de communautaire mededingingsregels niet aan. De stelling dat dit op nationaal niveau anders zou liggen, is daarom op voorhand al niet aannemelijk. Los daarvan is pas sinds enkele maanden duidelijk dat de ex-werknemer zich kan beroepen op het zwijgrecht9, zodat feitelijk onmogelijk is te achten dat men daar in de onderzoekspraktijk reeds ernstig nadeel van zou hebben kunnen ondervinden. Nog daargelaten de meer principiële vraag of dat mogelijke nadeel dan vervolgens zou kunnen rechtvaardigen het zwijgrecht uit te hollen, moet dus worden vastgesteld dat het daartoe strekkende voorstel volstrekt prematuur is. Het kan nog slechts berusten op de enkele vrees voor ongemak aan de zijde van de ACM. Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat bepaald niet elke ex-werknemer het zwijgrecht ook daadwerkelijk zal inroepen waar hem dat rechtens mogelijk is. Integendeel: de praktijk toont aan dat er genoeg ex-werknemers zijn die maar al te graag verklaren over hetgeen zij bij hun voormalige werkgever hebben gedaan en waargenomen, zolang dat henzelf niet kan schaden. Zo bezien heeft een verdachte onderneming reeds bij de huidige stand van zaken zeer weinig grip op de uitoefening van dit voor haar belangrijke verdedigingsrecht. Zij is per definitie in het nadeel ten opzichte van een verdachte natuurlijke persoon. Dat nadeel moet nu niet worden vergroot door het zwijgrecht van de onderneming nog verder uit te hollen, door juist die enkele loyale ex-werknemer te verplichten potentieel belastend te verklaren over zijn voormalige werkgever. Ik spreek de hoop uit dat de aanvankelijk argeloze lezer (parlementariër) na het voorgaande de regeringsvoorstellen rondom het zwijgrecht met geheel andere ogen zal bekijken. Het specifieke voorstel de ex-werknemer het beroep op het zwijgrecht te ontzeggen en daarmee de klok van de rechtsbescherming terug te draaien, verdient geen bijval, maar afkeuring. Datzelfde geldt voor het onvermeld laten van de uitspraken van het College die de regering beoogt te ‘overrulen’ en het ontbreken van elke poging tot rechtvaardiging van deze opmerkelijke actie. Wil het zwijgrecht van de verdachte onderneming een enigszins effectieve rechtswaarborg blijven, dan behoort dat recht ook in de toekomst te worden gerespecteerd indien de ex-werknemer het inroept, voor zover hij dat al doet.
Auteur
in beide zaken als advocaat optrad, teza-
tie, niet verplicht is ten behoeve daarvan
gevormde jurisprudentie (aldus de consulta-
1. Prof. mr. D.R. Doorenbos is hoogleraar
men met mijn in het mededingingsrecht
verklaringen omtrent de overtreding af te
tieversie van de MvT, op p. 36). De verwij-
Ondernemingsstrafrecht aan de Radboud
geverseerde kantoorgenoot Mr R. Wesse-
leggen – van overeenkomstige toepassing
zing naar die jurisprudentie is in de defini-
Universiteit Nijmegen en advocaat bij Stibbe
ling. De beantwoording van de vraag of die
wordt verklaard. Die toepassing wordt
tieve tekst van de MvT achterwege gelaten:
te Amsterdam.
professionele betrokkenheid mij nu meer of
beperkt tot het verhoor van ‘een andere,
die beviel de regering immers niet meer
minder recht van spreken geeft, laat ik
voor de marktorganisatie werkzame,
zo…
Noten
graag aan de lezer.
natuurlijke persoon dan degene, bedoeld in
7. Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 622, nr.
2. Zie m.n. Rb. Rotterdam 7 augustus 2003
4. Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 622,
art. 5:10a’ (onderstreping DD).
3, p. 34, 35, 38 en 52.
(Texaco), AB 2004, 92, m.nt. OJ en Rb. 11
nrs. 1-2.
6. In de consultatieversie van het wetsvoor-
8. Zie nader art. 18 en 19 van Verordening
juli 2006 (Heijmans), AB 2007, 35, m.nt.
5. Zie voorgesteld art. 12i Mw, waarin art.
stel werd het zwijgrecht nog toegekend aan
(EG) nr 1/2003.
OJ.
5:10a Awb – inhoudende dat degene die
‘anderen aan de zijde van het bedrijf’ waar-
9. In eerste aanleg werd nog anders geoor-
3. Zie CBb 21 december 2012, LJN BY7026
wordt verhoord met het oog op het aan
mee nauw aansluiting werd gezocht bij het
deeld: zie Rb. Rotterdam 9 juni 2011, LJN
en LJN BY7031. Opmerking verdient dat ik
hem opleggen van een bestraffende sanc-
huidige art. 53 lid 1 Mw èn de daarover
BQ7633 en LJN BQ7658.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1575
1439
Reacties
Reacties op ‘Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holocaust’ Bart van der Boom1
C
orjo Jansen schrijft in het Nederlands Juristenblad van 3 mei jl. een uitgebreid essay over de vraag wat men tijdens de oorlog in Nederland wist van de Holocaust. Aanleiding is de tamelijk verhitte discussie over mijn boek ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust. Die maakte hem nieuwsgierig, schrijft hij, naar wat juristen hierover schreven in dagboeken, brieven en memoires, en naar de berichten over het lot van de Joden in de legale en illegale pers. Zijn conclusie luidt dat in de loop der tijd duidelijk werd ‘dat een zekere dood de gedeporteerden wachtte. Steeds vaker vielen woorden als vernietiging, massamoord en uitroeiing, soms met de toevoeging van het adjectief systematisch.’ De fabrieksmatige organisatie van die massamoord was misschien onduidelijk, vervolgt hij, ‘toch lijkt het erop dat sommigen wel degelijk de consequenties doorgrondden van hetgeen de joden in Polen of – indien zij joods waren – wat hen zelf in het Oosten te wachten stond, namelijk de dood.[...] Dat het doden van joden in en buiten Polen op grote schaal voorkwam, bevroedden velen.’2 Inderdaad beschouwden Joden en niet-Joden de deportaties als een moorddadige operatie. Dat verklaart waarom sommige Joden zelfmoord pleegden, waarom anderen onderdoken en waarom weer anderen met grote angst de wekelijkse trein in Westerbork bestegen. Het verklaart
ook waarom sommige niet-Joden hun nek uitstaken om Joden te laten onderduiken en roept de ongemakkelijke vraag op waarom hun aantal relatief gering was – en waarom de Nederlandse maatschappij allerlei hand- en spandiensten verleende aan wat een evident misdadige onderneming was. Voor sommigen is hiermee de vraag of men wist van de Holocaust afdoende beantwoord: ja, want iedereen kon op zijn klompen aanvoelen dat velen deportatie niet zouden overleven. Voor mij is dat antwoord echter niet afdoende, omdat ze minstens één raadsel niet oplost: hoe het kan dat sommige Joden die konden onderduiken, dat niet deden. Om dat te begrijpen moeten we een paar vervolgvragen stellen. In hoeverre overlapte het beeld dat men van Polen had nu met de werkelijkheid van Auschwitz en Sobibor? Als men zich de fabrieksmatige moord niet kon voorstellen, hoe stelde men zich die dood die in het Oosten wachtte dan wél voor? Hoe snel zou die komen; binnen weken, maanden, jaren? Wat, concreet, dacht men dat er in Polen met de Joden gebeurde? En hoe zeker was men hier eigenlijk van? Was dit kennis of eerder een vermoeden? Dit klinkt wellicht als spijkers op laag water zoeken. Een moderne lezer denkt al snel dat als men tijdens de oorlog de deportatie van de Joden kwalificeerde als ‘uitroeiing’, ‘vernietiging’ en ‘massamoord’, men genoeg wist. Dat lijkt ook Jansens
Een moderne lezer denkt al snel dat als men tijdens de oorlog de deportatie van de Joden kwalificeerde als ‘uitroeiing’, ‘vernietiging’ en ‘massamoord’, men genoeg wist 1576
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
overtuiging. Hij concludeert dat sommige dagboekschrijvers ‘heel expliciet’ over het lot van de Joden schreven en daar ‘een zeer duidelijk beeld’ van hadden.3 Die conclusie berust volgens mij op een misverstand. Dagboeken tonen aan dat de inschatting van Polen complexer en onvollediger was dan termen als ‘vernietiging’ doen vermoeden. Laat ik een paar voorbeelden geven. Joop Voet, een jonge Joodse accountant uit Amsterdam, toonde in zijn dagboek een ongebruikelijk scherp inzicht in de gedachten der Duitsers. Zij waren, schreef hij, in hun eigen propaganda gaan geloven en oprecht bang voor de Joden. Die zagen zij als ‘duivels’ die moesten worden ‘uitgeroeid’, waar men hen ook aantrof. En dat, uitroeiing, was het doel van deportatie, schreef hij, niet het ‘werkverruimingssprookje’. Dat bleek ook uit het feit dat bejaarden, kinderen en zieken eveneens op transport gingen. Joop Voet, zou je denken, wist van de Holocaust. Maar dat is niet zo. De bedoeling van de deportaties, dacht hij, was niet tewerkstelling, maar gedwongen emigratie naar getto’s. En dat was slecht nieuws: zolang de Joden aan het werk gezet werden, zouden ze wel gevoed worden, maar in de getto’s wachtte een ‘langzame dood’. Voet vond het daarom onbegrijpelijk dat de Joodse raad verpleegsters en dokters vrijstelling van deportatie verschafte, terwijl hun diensten in het Oosten broodnodig zouden zijn. Hij betwijfelde of hij en zijn vrouw daar in staat zouden zijn ‘tot een behoorlijke verzorging van onze kleuters’, en liet zijn kinderen daarom onderduiken.4 Tweede voorbeeld: Philip Mechanicus, de Joodse oud-journalist die tijdens zijn lange verblijf in doorgangskamp Westerbork een dagboek bijhield, gepubliceerd onder de titel In dépôt. Hij schreef herhaaldelijk dat de Duitsers uit waren op de ‘alge-
hele uitroeiing’ van de Joden en somberde over de naderende dood.5 Hij omschreef de deportatiebestemming steevast als duister en onbekend – en daarmee beangstigend. Maar hij gaf vertrekkenden wel de groeten mee voor zijn eerder gedeporteerde vriendin. En toen hij zelf op transport leek te moeten, aanvaardde hij dat ‘met grote gerustheid’ en ‘in de overtuiging dat ik mijn familiegenoten en vrienden zal terugzien’.6 Dat zij in grote meerderheid onmiddellijk waren gedood, kwam niet bij hem op. Ook Mechanicus’ vriendin Etty Hillesum, wier dagboek wereldberoemd is geworden, maakte zich op het eerste gezicht geen illusies over de bedoelingen van de Duitsers. ‘Men is op onze algehele vernietiging uit’, schreef ze toen de deportaties begonnen in de zomer van 1942; in Polen was ‘de moordpartij in volle gang’. Maar vervolgens vroeg ze zich af welke schoenen ze mee moest nemen op transport, ging ze nog snel naar de tandarts, om ‘daar’ geen kiespijn te krijgen, en hoopte ze dat haar blaasontsteking tegen die tijd over zou zijn. Eenmaal in Westerbork lag ze ‘s nachts te piekeren over de vraag waarom er zo weinig brieven uit Polen terugkwamen, zonder tot een antwoord te geraken. De titel van mijn boek – ‘Wij weten niets van hun lot’ – is een citaat van Hillesum, geschreven in Westerbork in augustus 1943.7 Zo zijn er vele voorbeelden te geven van dagboekschrijvers die deportatie betitelden als vernietiging, uitroeiing en moord, maar zich daarbij iets heel anders voorstelden dan de werkelijkheid van Auschwitz en Sobibor. Jansen geeft zelf overigens ook zo’n voorbeeld: Abel Herzberg, die in zijn kampdagboek schreef dat de Duitsers overal in Europa onmiddellijk begonnen met de uitvoering van hun ‘allerheiligste programma-punt: de vernietiging der Joden’. Maar toen hij enkele maanden
later hoorde dat in Auschwitz Joden massaal vergast waren, weigerde hij dat te geloven. Dát was blijkbaar niet wat hij zich bij vernietiging had voorgesteld.8 Wat zij – en tientallen andere dagboekschrijvers, Joodse en nietJoodse – zich voorstelden was dat de gezinnen zouden uit elkaar zouden
worden gehaald, wie werken kon aan zware dwangarbeid zou worden gezet en wie niet werken kon aan zijn lot overgelaten. Het lot van de gedeporteerden zou dus zwaar zijn en velen zouden op termijn sterven. Maar hoe zwaar het zou zijn, hoevelen zouden sterven en op welke termijn, was geheel onduidelijk. De dominante
Auteur
Noten
5. Philip Mechanicus, In depôt. Dagboek uit Westerbork
1. Dr. B.E. van der Boom is universitair docent vaderlandse
2. Corjo Jansen, ‘Nederlanders, Nederlandse juristen en de
(Amsterdam 1989) 279.
geschiedenis aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van
Holocaust’ in: NJB 2013/949, afl. 18, p.1186-1196, aldaar
6. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’, 328.
de Universiteit Leiden en auteur van het boek ‘Wij weten
1195.
7. Ibidem, 322-325.
niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust,
3. Ibidem, 1195-1196.
8. Jansen, ‘Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holo-
Amsterdam 2012.
4. Bart van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewo-
caust’, 1192.
Hooghalen - Herinneringscentrum Kamp Westerbork © ANP Lex van Lieshout
ne Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012) 316318, 288.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1577
Reacties
voorstelling van Polen was dus ernstig, maar fundamenteel anders dan de werkelijkheid. En het was geen kennis, het was een vermoeden; misschien zou het meevallen in het Oosten, misschien niet. Nu hebben critici van mijn boek – en die zijn talrijk – opgemerkt dat dit er allemaal weinig toe doet, en dat ik ten onrechte de Holocaust ‘reduceer’ tot onmiddellijke moord. Ook Jansen maakt bezwaar tegen ‘de inderdaad wel erg beperkte betekenis van onmiddellijke vernietiging in de kampen’, die volgens hem ‘een vertekend beeld’ oplevert.9 Volgens mij is het juist verhelderend om kennis van de werkelijkheid – en voor de uit Nederland gedeporteerden was dat in drie van de vier gevallen moord bij aankomst – te onderscheiden van het vermoeden van dood op termijn. Voor de slachtoffers was dat onderscheid namelijk van het allergrootste belang. Joop Voet liet zoals gezegd zijn kinderen onderduiken maar twijfelde ernstig of hij en zijn vrouw dat ook moesten doen. Wat hem deed twijfelen was het risico van straf, wanneer hij in de onderduik zou worden gepakt. Uiteindelijk besloot hij dat risico te nemen, maar zijn vader, zijn zwager en schoonzus, die ook een onderduikadres hadden, dachten dat ze beter konden gaan en het beste ervan hopen. Philip Mechanicus kon meer dan eens uit het kamp ontsnappen, maar deed dat niet; als hij gepakt werd, schreef hij, wachtte straf, dat wil zeggen het concentratiekamp, en dat wilde hij na een eerdere opsluiting in kamp Amersfoort niet nogmaals meemaken. Hij werd vermoord. Vrienden van Etty Hillesum smeekten haar onder te duiken, maar ze achtte het haar plicht om te gaan – onder andere omdat ze vond dat ze ‘daar’ anderen tot steun moest zijn. Ze crepeerde in Auschwitz. Abel Herzberg weigerde de hem aangeboden onderduikplek omdat hij anderen niet in gevaar wilde brengen
en zich ongeschikt achtte voor langdurige opsluiting. Hij overleefde – net. Dat de Duitsers de Joden wilden vernietigen, wisten ze alle vier. Maar dat was niet genoeg om adequaat te kunnen handelen.10 Wat hen – en tientallen andere dagboekschrijvers – ontbrak was een enigszins accuraat beeld van de overlevingskansen in Polen. Zij veronderstelden dat de ‘vernietiging’ die de Duitsers in petto hadden werd voltrokken door uitputting, honger en ziekte, en dus tijd zou kosten. Zij snapten wel de genocidale intentie achter de deportatie, maar niet de genocidale praktijk. En dat was hoogst relevant. Wie onderdook en gepakt werd, wachtte een onmiddellijke dood in Mauthausen, dacht men. Wie naar Polen ging zou het daar ongetwijfeld zwaar krijgen, maar dat was met een beetje geluk wel enkele maanden vol te houden, en dan was de oorlog vast afgelopen. Het was dus geenszins helder of verzet wel in het belang van de slachtoffers was. En dat heeft de keuze voor of tegen verzet natuurlijk gecompliceerd, voor alle partijen. Jansens vaststelling dat velen het hadden over vernietiging en massamoord is dus juist, maar eerder het begin dan het einde van de discussie. Nu citeert Jansen ook concretere berichten: over gaskamers en crematoria waarin duizenden per dag verdwenen, en vrij precieze cijfers over de aantallen Joden die al dood waren. Daar zijn echter wel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Zo dateren de meeste van de door hem genoemde berichten van na de zomer van 1944, toen het eerste vernietigingskamp (Majdanek) werd bevrijd. Jansen wijdt zelfs een hele paragraaf aan de berichten van rond de bevrijding. Die zijn interessant, maar zeggen uiteraard niets over de informatie die beschikbaar was tijdens de deportaties, die in september 1943 waren afgerond. Dat
geldt vanzelfsprekend ook voor de vele berichten die Jansen citeert uit een dagblad uit Curaçao. Ten tweede maakt Jansen onvoldoende onderscheid tussen berichten over concentratiekampen en die over de deportatiebestemming van de Joden. Hij spreekt zelfs over het lot van de Joden ‘in Polen of in het concentratiekamp’.11 Maar dat waren voor veel tijdgenoten twee heel verschillende zaken. Het concentratiekamp, dacht men, was de bestemming van degenen die bestraft werden – omdat zij hadden geprobeerd onder te duiken bijvoorbeeld. Dat het daar vreselijk aan toeging, was geen geheim. Integendeel: dat daar velen stierven maakten de Duitsers opzettelijk bekend, vanwege het intimiderend effect. Jansens op het eerste gezicht pakkende citaten van Rosen Jacobson, Van Oven, Herzberg en het Parool van september 1943 slaan op concentratiekampen.12 Die verhalen sterkten de tijdgenoten – zoals Mechanicus – vooral in hun neiging om geen verzet te plegen. Hoe erg de bestemming van de reguliere deportaties ook was, ze zou beter zijn dan het concentratiekamp, waar de strafgevallen heengingen. Ten slotte stapt Jansen mijns inziens te makkelijk heen over het ongeloof dat de verhalen over vergassing wekten. Hij vermeldt bijvoorbeeld dat de regering in ballingschap in Londen een ooggetuigenverslag van de gaskamers onder ogen kreeg (van SSklokkenluider Kurt Gerstein), maar niet dat premier Gerbrandy het onmiddellijk afdeed als ‘greuelverhaaltjes’.13 En dat deden velen van de door mij bestudeerde dagboekschrijvers ook. Natuurlijk was het in Polen erg – maar zó erg, dat was onvoorstelbaar. Kortom: wist men dat de Duitsers de Joden wilden uitroeien? Ja. Wist men van de Holocaust? Nee. Of in ieder geval: niet genoeg om adequaat te kunnen handelen. 9. Ibidem, 1195.
Hoe erg de bestemming van de reguliere deportaties ook was, ze zou beter zijn dan het concentratiekamp, waar de strafgevallen heengingen 1578
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
10. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’, 394, 39899; Mechanicus, In dépôt, 161; Conny Kristel, Geschiedschrijving als opdracht. Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de Jodenvervolging (Amsterdam 1998) 33. 11. Jansen, ‘Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holocaust’, 1191, nogmaals 1192. 12. Ibidem, 1191-1192. 13. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’, 234.
Reacties
Hieke Snijders-Borst1
P
rof. mr. Corjo Jansen2 heeft ons aan zich verplicht door vele uitingen van antisemitisme tijdens de bezetting van 1940-1945 te achterhalen. Met zijn conclusie dat wanneer het recht buiten werking is gesteld er geen emplooi meer is voor juristen, kan iedereen zich verenigen.3 Maar met zijn conclusie dat mensen in die tijd wisten van de gaskamers, of dat hadden horen te begrijpen, ben ik het niet eens. Mijns inziens wordt de discussie over wat ‘de mensen’ wisten tijdens de bezetting vertroebeld doordat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de referentiekaders van de verschillende generaties. Voor de huidige, actieve generaties is het vanzelfsprekend alle gewenste informatie te kunnen vergaren en te kunnen controleren. Bovendien zijn ze opgegroeid met de kennis dat het naziregime gaskamers gebruikte voor de Endlösung van het Jodenvraagstuk.
van hun agressieoorlog hun eigen mankracht nodig hadden. Voor de oorlogsindustrie, veiligheidshalve buiten bereik van de geallieerde bommenwerpers, moesten dus arbeidskrachten uit de bezette gebieden worden ingezet in het Oosten. De gezinnen moesten mee, mogelijk omdat veel vrouwen arbeidsgeschikt werden geacht. In elk geval zou hun levensonderhoud op het Poolse platteland veel goedkoper zijn dan in Nederland. Nagenoeg algemeen werd het ‘erg’ gevonden wat het Joodse bevolkingsdeel werd aangedaan. De oudste generaties van toen veronderstelden dat de omstandigheden in Polen weleens zo slecht zouden kunnen zijn als die in concentratiekampen die de Engelsen hadden ingericht voor de boerengezinnen bij hun scorched earth-politiek tijdens de verovering van Zuid-Afrika in 1900. Vrouwen hadden er soms buiten in de
Sterfte op grote schaal door gebrekkige medische verzorging, onvoldoende voedsel, overbelasting en slechte behandeling was het ergste wat de meesten zich konden voorstellen Voor de oudste generaties ligt dat totaal anders. Ten eerste is het al onvoorstelbaar dat mensen uit hun huis worden gehaald en naar de andere kant van Europa worden vervoerd, met het enige doel hen daar te vermoorden, en dat nog wel in een gaskamer. Pas na de bevrijding, toen van de gedeporteerde medeburgers bijna niemand meer terugkeerde, drong de verschrikkelijke waarheid door. Ten tweede klonk in 1940/1942 het idee van werkkampen in Polen niet onaannemelijk. In de jaren 1930 waren er immers werklozen onvrijwillig tewerkgesteld in Drenthe en Noord-Brabant (dwangarbeid). Er is duidelijk dat de Duitsers ten behoeve
modder moeten bevallen. Aan uitroeiing werd niet gedacht. Zoiets lag buiten het referentiekader van mensen in die tijd.4 Sterfte op grote schaal door gebrekkige medische verzorging, onvoldoende voedsel, overbelasting en slechte behandeling was het ergste wat de meesten zich konden voorstellen. Ten derde bestond er geen mogelijkheid wat dan ook te verifiëren. Er was censuur, terreur. Zo af en toe klonken de nazi-bedreigingen tegen de Joden zeer verontrustend, maar concrete aanwijzingen voor wat de plannen werkelijk inhielden, waren noch in de Deutsche Zeitung in die Niederlanden noch elders te vinden. Tot het gebruik van de gaska-
mers op grote schaal is trouwens pas in januari 1942 besloten tijdens de Wannsee-conferentie. De Nederlanders, ook de Joodse, waren in hoge mate naïef. De Belgen en Fransen hadden met Duits geweld kennisgemaakt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Denemarken had een eeuwenlange ervaring met agressie vanuit Duitsland. Ten vierde was er het complete falen van de gevluchte Nederlandse regering in Londen. Radio Oranje, waar ondanks een streng verbod veel naar werd geluisterd, gaf geen voorlichting hoe te handelen tegen de discriminerende maatregelen van de bezetter en tegen de voorgenomen deportaties. In Nederland was er continu een oeverloze geruchtenbrij, waar niemand wijs uit kon worden. Ten vijfde hoefde de bezetter zich in Nederland geen moeite te getroosten om te weten te komen wie Joods was en wie niet. Anders dan in België en Frankrijk had Nederland een perfecte bevolkingsadministratie. Al sinds de invoering van de registers onder Napoleon stond er bij iedere naam een korte aanduiding van de godsdienst: NH, Ger., RK, Geen, J. Daaraan lagen geen discriminerende oogmerken ten grondslag. Er was noch toen, noch in 1940, enige sociale zekerheid van overheidswege. Geloofsgemeenschappen droegen de zorg voor hun behoeftige leden. Daartoe werkten ze samen met overheden. In het licht daarvan is het begrijpelijk dat mensen met een J ook bijna zonder uitzondering naar waarheid de formulieren van de bezetter hebben ingevuld waarop de vraag voorkwam
Auteur 1. Mr. H. Snijders-Borst (80 jaar) groeide op in een verzetsgezin in Amsterdam.
Noten 2. NJB 2013/949, afl. 18, pp. 1186 t/m 1196. 3. Tussen januari 1933 en eind 1939 heeft 10 procent van de zittende Duitse magistratuur zelfmoord gepleegd. Uit: documentatie bij het Congrès de l’Unions des Magistrats européens, Ridderzaal, Den Haag, juni 1963. 4. B.E. van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust, Amsterdam, 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1579
1440
Reacties
hoeveel Joodse grootouders ze hadden. De doorslaggevende grens lag tussen de twee en drie. Het duurde lang voordat de barre werkelijkheid omtrent de consequenties daarvan onder ogen werden gezien en de noodzaak van onderdak op grote schaal zich opdrong. Voor velen was het toen al te laat. Ten zesde was er ook toen de organisatie van de onderduik goed op gang was gekomen nog een ern-
stige hinderpaal: de voortreffelijke kwaliteit van het Nederlandse identiteitsbewijs (het persoonsbewijs).5 De aanmaak ervan was al voor de bezetting ingang gezet, met het oog op een eventuele voedseldistributie. Anders dan het Belgische en het Franse vodje, was het Nederlandse persoonsbewijs vrijwel niet te vervalsen. Daardoor ondervonden het vervoer en de bevoorrading van onderduikers elders ongekende problemen.
Ondanks alles heeft ongeveer een vijfde van het Joodse bevolkingsdeel door onder te duiken het leven weten te behouden. Maar het verdriet om de anderen blijft.
5. Regina Grüter, ‘Verkeerde liefde voor bevolkingsregisters. Jakob Lenz ontwierp het perfecte persoonsbewijs’, Historisch Nieuwsblad, 2013, vol. 22, 2013, afl. 5 (mei), pp. 36-43. Met dank aan het NIOD.
1441
Naschrift Corjo Jansen1
G
raag veroorloof ik me een kort naschrift. Met veel interesse heb ik de aanvullende reacties van Bart van der Boom en Hieke Snijders-Borst gelezen. Noch met de bijdrage van Van der Boom noch met die van Snijders-Borst kan ik het helemaal eens zijn. Ik stel voorop (zoals ik dat al in mijn bijdrage deed) dat het doen van een algemene uitspraak over wat iemand heeft geweten van hetgeen er met zijn Joodse medeburgers gebeurde tijdens de bezetting, heel lastig is. Wat daarnaast iemand opschrijft in zijn dagboek of leest in een krant, hoeft niet altijd tot uitvoering te hebben geleid in het dagelijkse leven. Ik sluit allerminst uit dat er (veel) mensen waren die tijdens de oorlog niets wisten van de gaskamers e.d. (zie niet alleen de reactie van Hieke Snijders-Borst, maar bijvoorbeeld eveneens de ingezonden bijdrage van A.F. van Weele in NRC Handelsblad Weekend 11 mei en 12 mei 2013, Opinie & Debat, p. 4). Zo sluit ik evenmin uit dat er mensen waren die dat wel wisten en wel beseften wat er gebeurde. Daarom had en heb ik moeite met de opmerking van Van der Boom, die hij ook weer maakte in dezelfde bijlage Opinie & Debat, p. 4: ‘Wisten de mensen in bezet Nederland dus iets van de Holocaust?
1580
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
(…). Nee, ze wisten niets, behalve dat het in Polen vreselijk zou zijn, en ze koesterden over de concrete omstandigheden daar slechts angsten en vermoedens.’ De kennis ging bij sommigen wel degelijk verder, zoals uit mijn bijdrage aan het NJB naar voren komt. Met Van der Boom ben ik het eens ‘dat de inschatting van Polen complexer en onvollediger was dan termen als ‘vernietiging’ doen vermoeden.’ Tegelijkertijd als Italie op 25 november 1942 in zijn dagboek schrijft dat het een wedloop wordt (‘zal de Duitse ineenstorting gauw komen, zodat er nog iets over is van de Joodse gemeenschap, of zullen de Joden eerst totaal geliquideerd worden?’), dan heeft hij wat mij betreft een hele concrete voorstelling van vernietiging. Hetzelfde geldt voor de gereformeerde verzetsman W. van der Kamp (schrijvend onder het pseudoniem Adriaan van Boven) en Jaap Burger. Zij schrijven alle twee in 1942 (19 augustus 1942 respectievelijk 20 juli 1942) over de massamoord die de Joden te wachten staat (waarbij Van der Kamp ook uitdrukkelijk zegt dat het hier gaat om de verwezenlijking (mijn cursivering) van de bedreigingen, die de nazi’s telkens weer tegen de Joden hebben geuit). Ik kan dat moeilijk rijmen met de volgende con-
statering van Van der Boom in zijn reactie: ‘Maar hoe zwaar het zou zijn, hoevelen zouden sterven en op welke termijn, was geheel onduidelijk.’ Ik ben het eens met Van der Booms opmerking dat velen niet ‘de genocidale praktijk snapten’. Ik schreef zelf: ‘Wat vaak onbekend was, was de methode.’ Ik plaats hierbij overigens nog wel de kanttekening dat het woord massamoord een andere connotatie heeft dan ‘dood door uitputting, honger of ziekte’. Ik heb niet de indruk in het leven willen roepen dat ik geen waarde hecht aan het ongeloof dat de verhalen over vergassing wekten, binnen en buiten Nederland. Ik gebruikte de stukken uit de Amigoe di Curaçao bijvoorbeeld voor de op 30 december 1942 in de krant afgedrukte bevestiging door minister Kleffens (die in Londen verbleef) van het bericht dat het aan geen twijfel onderhevig was dat Duitsland ernaar streefde de Joodse bevolking van Polen en talloze Joden uit de bezette gebieden systematisch uit te roeien.
Auteur 1. Prof. mr. C.J.H. Jansen is hoogleraar Rechtsgeschiedenis en Burgerlijk recht en voorzitter van het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
omdat hij de nationale rechtsmiddelen niet
Ten aanzien van de proportionaliteit in dit
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
heeft uitgeput, honoreert het Hof niet. Nu
geval neemt het EHRM in aanmerking dat de
het om formele wetgeving gaat, had Shindler
termijn van 15 jaar substantieel is, en dat deze
EHRM
1581
op nationaal niveau uitsluitend kans van sla-
in het Britse parlement diverse keren uitge-
Hoge Raad (civiele kamer)
1581
gen via een beroep op Unierecht. Het EHRM
breid aan de orde is geweest. Het herhaalt de
Hoge Raad (strafkamer)
1584
acht dat beroep niet kansrijk. Dat Shindler
noodzaak voor een algemene regel: van staten
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1588
zich niet als kiezer had geregistreerd, maakt
kan niet gevergd worden dat zij in elk indivi-
Centrale Raad van Beroep
1590
niet, zoals de Britse regering betoogde, dat
dueel geval bezien of een burger nog altijd
College Beroep bedrijfsleven
1593
hij geen slachtoffer is. Het Hof wijst er op dat
nauwe banden met het land van oorsprong
de wet zo duidelijk is, dat een dergelijke exer-
onderhoudt. Met een algemene regel wordt
citie zinloos zou zijn geweest.
bovendien willekeur vermeden en de rechtszekerheid gediend. Het Hof komt daarom tot de
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
C. Uitspraak van het Hof
slotsom dat de regeling, mede gelet op de rui-
(Vierde Kamer: Ziemele, Björgvinsson,
me margin of appreciation, proportioneel is.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Nicolaou, Bianku, Kalaydjieva, De Gaetano,
Van een schending van artikel 3 Eerste Proto-
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster-
Mahoney)
col is geen sprake. De klacht onder artikel 3 EP in combinatie met artikel 14 EVRM, gebaseerd
dam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking is verzorgd door J. Uzman (Universiteit
Het EHRM wijst in de eerste plaats op eerdere
op de claim dat sprake zou zijn van leeftijds-
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
rechtspraak, onder andere tegen het Verenigd
discriminatie nu veel Britse niet-ingezetenen
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
Koninkrijk, waarin het de eis van ingezeten-
gepensioneerden zouden zijn, acht het Hof,
uiteindelijk in Reports of Judgments and Deci-
schap geen schending vond. Het somt een
tot slot, kennelijk ongegrond.
sions. De uitspraken van kamers van het
aantal factoren op die eerder tot de conclusie
EHRM worden drie maanden na de uitspraak-
leidden dat beperkingen op het kiesrecht van
D. Slotsom
datum definitief, tenzij er intern appel wordt
niet-ingezetenen legitiem konden zijn, zoals
Het EHRM concludeert dat geen sprake is
ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
het feit dat niet-ingezetenen minder op de
van een schending van artikel 3 Eerste Proto-
hoogte zijn van de problematiek in het moe-
col EVRM. Het arrest bevat een concurring
derland, het feit dat zij daar minder dan inge-
opinion van rechter Kalaydjieva.
1442
zetenen door geraakt worden, en hun verminderde invloed op kieslijsten en verkiezingsprogramma’s. Het Hof erkent de
Hoge Raad (civiele kamer)
mogelijkheid dat een burger nog altijd nauwe
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
Art. 3 Eerste Protocol EVRM. Kiesrecht
banden heeft met het land van oorsprong,
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
niet-ingezetenen.
maar het ziet hier de noodzaak voor algemene
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
regels. Hoewel het Hof eerder, bij de beoorde-
te zien op www.rechtspraak.nl
I7 mei 2013, appl. nr. 19840/09
(EVRM, art. 3 EP)
ling van de proportionaliteit van zulke regels, rekening hield met de mogelijkheden van de
Shindler vs Verenigd Koninkrijk
klager om de nationaliteit van het land waar
1443
hij woont te krijgen, acht het deze factor niet
A. Feiten
van doorslaggevend belang, nu dat op andere
331 mei 2013, 12/01766
Shindler, Brits staatsburger, woont sinds 1982
terreinen nadelig voor de klager kan zijn.
(Mrs. F.B. Bakels, C.E. Drion, G. Snijders,
in Italië. Bij de Britse landelijke verkiezingen
In deze zaak neemt het Hof zonder meer aan
G. de Groot en M.V. Polak;
op 5 mei 2010 wil hij zijn stem uitbrengen.
dat sprake is van een legitiem doel. Het wijst
A-G mr. D.W.F. Verkade)
Op grond van (formele) wetgeving, komt het
er op dat Shindler het kiesrecht terugkrijgt
LJN BZ1983
stemrecht voor niet-ingezetenen uitsluitend
zodra hij weer in het Verenigd Koninkrijk
toe aan Britten die minder dan 15 jaar in het
gaat wonen. De kern van zijn kiesrecht wordt
Modelrecht. Hof: het Apple-model is geldig,
buitenland verblijven. Shindler voldoet niet
dus niet wordt geraakt. Centraal staat dan de
maar heeft slechts tamelijk geringe bescher-
aan dat criterium. Hij heeft wel banden met
vraag of de beperking van zijn kiesrecht pro-
mingsomvang. De Galaxy 10.1 maakt geen
zijn vaderland: zijn familie woont er nog, hij
portioneel is. In dat kader onderzoekt het
inbreuk op het Apple-model. HR: 1. Geldig-
krijgt van de Britse overheid een pensioen en
Hof of, binnen de Raad van Europa, sprake is
heid. De vraag of voldoende afstand bestaat
hij betaalt daarover belasting.
van consensus met betrekking tot het kies-
tussen het model en eerdere soortgelijke
recht voor niet-ingezetenen. Het constateert
modellen, moet worden beantwoord aan de
B. Procedure
een groeiende belangstelling van de Raad
hand van de verschillen die bestaan tussen
Shindler beklaagt zich rechtstreeks bij het
van Europa voor de problemen die met
het model en het model of de modellen
EHRM. Hij doet dat op 26 maart 2009. Vol-
migratie gepaard gaan met betrekking tot
waarop degene die het nietigheidsverweer
gens Shindler is de termijn van 15 jaar met
politieke participatie. Het signaleert boven-
voert, zich in dat verband beroept. 2.
betrekking tot het kiesrecht voor niet-ingeze-
dien een duidelijke trend onder de verdrags-
Beschermingsomvang. Het hof heeft terecht
tenen voor EU-burgers in strijd met artikel 3
staten om niet-ingezetenen het kiesrecht te
en op goede gronden de vragen of het Apple-
Eerste Protocol bij het EVRM, al dan niet in
geven. Die trend vindt het vooralsnog echter
model geldig is, en wat daarvan de bescher-
combinatie met artikel 14 EVRM. Het ver-
nog onvoldoende om te spreken van consen-
mingsomvang is, in samenhang besproken,
weer van de Britse regering, dat de klacht van
sus. Dat leidt het Hof tot de conclusie dat op
zonder ze nochtans met elkaar te vereenzel-
Shindler niet-ontvankelijk moet worden ver-
dit terrein sprake is van een ruime margin of
vigen. 3. Inbreuk. Het voorshands gegeven
klaard omdat hij geen slachtoffer zou zijn en
appreciation voor de staten.
oordeel van het hof dat de Galaxy 10.1 geen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1581
Rechtspraak
inbreuk maakt op het Apple-model, is alles-
staf heeft gehanteerd bij zijn onderzoek naar
model. Het hof heeft zijn oordeel over de gel-
zins begrijpelijk.
de geldigheid van het Apple-model. Samsung
digheid van het Apple-model immers geba-
c.s. voert het verweer dat Apple geen belang
seerd op een zestal met name door Samsung
heeft bij deze klacht, nu het hof het Apple-
c.s. genoemde, anticiperende, modellen, die
model geldig heeft geacht. Dit verweer faalt
door het hof minutieus zijn onderzocht op
Apple, adv. mrs. R.S. Meijer en A.M. van Aer-
omdat de gronden waarop het hof het Apple-
overeenkomsten en verschillen met het
de, vs. Samsung c.s., adv. mrs. J.P. Heering en
model geldig heeft geacht, mede van belang
Apple-model.
L. Kelkensberg.
zijn voor de beoordeling van de bescher-
Voor zover Apple bij de klacht belang heeft,
mingsomvang daarvan. Er bestaat immers
kan deze dus niet tot cassatie leiden.
Feiten en procesverloop
tussen de beantwoording van de vragen of
Apple klaagt voorts dat bij het bepalen van de
Apple is houdster van een in 2004 ingediend
een model geldig is, en wat de beschermings-
beschermingsomvang van het Apple-model de
en ingeschreven Gemeenschapsmodel voor
omvang daarvan is, in die zin verband dat,
geldigheidsvoorwaarden niet opnieuw aan de
een ‘handheld computer’. In 2010 heeft Apple
indien vaststaat dat een model geldig is, de
orde zijn. Vooropgesteld wordt dat de klacht,
onder de naam iPad een tabletcomputer op
beschermingsomvang daarvan (i) afhankelijk
zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt,
de markt gebracht. Samsung c.s. hebben in
is van de afstand die bestaat tussen het
op een onjuiste rechtsopvatting berust voor
Europa tabletcomputers op de markt
model en eerdere soortgelijke modellen, en
zover zij verdedigt dat de afstand die bestaat
gebracht onder de namen Galaxy Tab 10.1v
(ii) ten opzichte van latere modellen niet gro-
tussen het model waarvan de bescherming
en Galaxy Tab 10.1.
ter is dan de afstand die bestaat tussen het
wordt ingeroepen en eerdere anticiperende
In dit kort geding heeft Apple een model-
model en eerdere soortgelijke modellen.
modellen uit het vormgevingserfgoed, uitslui-
rechtinbreukverbod gevorderd, met neven-
Omdat partijen uiteenlopende maatstaven
tend van belang is bij de beantwoording van
vorderingen. Samsung c.s. hebben primair
hebben verdedigd voor de beoordeling of een
de vraag of het model geldig is, en niet
bestreden dat Apple een rechtsgeldig model-
model een eigen karakter heeft, en deze
(opnieuw) bij de beoordeling van de bescher-
recht heeft verkregen en subsidiair aange-
maatstaven - gelet op het vorenoverwogene
mingsomvang daarvan. Het hof heeft dus
voerd dat zij geen inbreuk hebben gemaakt
- doorwerken in de beschermingsomvang van
terecht en op goede gronden de vragen of het
op het eventuele modelrecht van Apple, gelet
een eenmaal geldig geacht model, heeft
Apple-model geldig is, en wat daarvan de
op de beperkte beschermingsomvang daar-
Apple belang bij de klacht. De klacht gaat
beschermingsomvang is, in samenhang
van, en mede in aanmerking genomen de
terecht ervan uit dat bij de beoordeling of
besproken, zonder ze nochtans met elkaar te
verschillen die bestaan tussen de door Apple
een model een eigen karakter heeft, toelaat-
vereenzelvigen. Uit het vorenoverwogene
en de door Samsung c.s op de markt gebrach-
baar is dat een vergelijking wordt gemaakt
volgt voorts dat de klacht op een onjuiste
te tablets, terwijl de overeenkomsten in
met meer dan één anticiperend model. Zij
rechtsopvatting berust, voor zover zij verde-
belangrijke mate worden bepaald door de
voert echter ten onrechte aan dat het oordeel
digt dat de enige aanvullende maatstaf bij de
technische functie van de samenstellende
dat een model geen eigen karakter heeft,
beoordeling van de beschermingsomvang van
elementen van die tablets. De voorzieningen-
slechts kan worden gebaseerd op onvoldoen-
een (geldig) model, de in art. 10 lid 2 GModVo
rechter heeft de gevraagde voorzieningen
de verschil met één specifiek anticiperend
bedoelde mate van vrijheid is die de ontwer-
geweigerd. Het hof heeft het vonnis van de
model. Bij de beoordeling van de geldigheid
per heeft bij het creëren van het model. De
voorzieningenrechter bekrachtigd.
van een model gaat het, gelet op art. 6 lid 1
klacht faalt dus.
GmodVo, om de vergelijking met ‘modellen
Apple klaagt verder over het oordeel van het
Hoge Raad
die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld’,
hof dat de Galaxy Tab 10.1 tablet geen
Het gaat in dit kort geding in de kern om de
zodat de vraag of voldoende afstand bestaat
inbreuk maakt op het Apple-model. De klacht
vragen of het hof aan de hand van de juiste
tussen het model en eerdere soortgelijke
faalt. Het hof heeft op juiste gronden een
maatstaven tot het oordeel is gekomen dat
modellen, moet worden beantwoord aan de
alleszins begrijpelijk oordeel gegeven.
het Apple-model geldig is te achten en aan
hand van de verschillen die bestaan tussen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
dat model terecht een slechts tamelijk gerin-
het model en het model of de modellen
sie van de A-G.
ge beschermingsomvang heeft toegekend en
waarop degene die het nietigheidsverweer
De conclusie van de A-G begint met een
op goede gronden voorshands tot het oor-
voert, zich in dat verband beroept. Dit geldt
inhoudsopgave. Hij licht de opbouw van de
deel is gekomen dat het gebruik door
dus ook indien degene die dit verweer voert,
conclusie nader toe onder 1.5, 5.5, 5.47 en
Samsung c.s. van de Galaxy 10.1 geen
daartoe verwijst naar meer dan één anticipe-
5.52. Onder 6.1-6.10.2 bespreekt hij de (in
inbreuk op dat model oplevert. De beoorde-
rend model, en in die zin naar het vormge-
voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van
ling van de geldigheid van het Apple-model
vingserfgoed. Het door het hof verrichte
belang zijnde) ‘techniekrestrictie’ van art. 8 lid
dient te geschieden aan de hand van art. 4
onderzoek berust dus op een juiste rechtsop-
1 GModVo.
lid 1 en 6 van Verordening nr. 6/2002 van de
vatting. De klacht mist feitelijke grondslag
Raad van 12 december 2001, Pb. L3/1 van 5
voor zover zij inhoudt dat het hof het Apple-
januari 2002, kortweg de Gemeenschapsmo-
model slechts beperkt geldig heeft geacht.
dellenverordening (hierna: GModVo). Voor de
Beperkte geldigheid bestaat niet in het
uitleg van art. 6 lid 1 GModVo is van belang:
modellenrecht. Het hof heeft het Apple-
31 mei 2013, nr. 12/04455
HvJEU 20 oktober 2011, C-281/10, LJN
model niet nietig geacht, en dus geldig. De
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, M.A.
BU2777, NJ 2012/443 (PepsiCo/Grupo Pro-
klacht mist eveneens feitelijke grondslag
Loth, G. Snijders en G. de Groot; A-G mr.
mer), nrs. 53 en 59. De beoordeling van de
voor zover zij aanvoert dat het hof ten
M.H. Wissink)
beschermingsomvang die aan een model toe-
onrechte zijn beoordeling van de geldigheid
LJN BZ5422
komt dient te geschieden aan de hand van
van het Apple-model heeft gebaseerd op de
art. 10 GModVo.
omstandigheid dat dit model voldoende
Gesloten jeugdzorg. Instemmingsverkla-
Apple klaagt dat het hof een onjuiste maat-
afstand bewaart tot slechts één anticiperend
ring. De rechtbank verleent een voorlopige
(GModVo art. 4, 6, 10)
1582
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1444
Rechtspraak
machtiging voor opname en verblijf in een
besluit of een verklaring van de raad voor de
doende mate is gebleken dat zich het geval
instelling voor gesloten jeugdzorg, zonder
kinderbescherming. Het hof heeft de beschik-
voordoet als bedoeld in art. 29c lid 2 Wjz en
dat een instemmingsverklaring van een
king van de rechtbank bekrachtigd.
met het oog daarop – ondanks het ontbreken van een instemmingsverklaring van een
gedragswetenschapper is opgesteld. HR: De rechter kan de voorlopige machtiging
Hoge Raad
gedragswetenschapper – een onverwijlde
slechts verlenen indien in voldoende mate
Hoewel de periode is verstreken waarvoor de
opname en verblijf van de jeugdige in een
is gebleken dat - ondanks het ontbreken
voorlopige machtiging is verleend, behoort
instelling voor gesloten jeugdzorg noodzake-
van een instemmingsverklaring van een
verzoekster niet op die grond procesbelang te
lijk is. Hierbij dient de rechter zich ervan te
gedragswetenschapper - een onverwijlde
worden ontzegd (vgl. HR 24 juni 2011, LJN
vergewissen dat de onmogelijkheid een
opname en verblijf van de jeugdige in een
BQ2292, NJ 2011/390).
instemmingsverklaring van een gedragswe-
instelling voor gesloten jeugdzorg noodza-
Middel I is gericht tegen het oordeel van het
tenschapper te verkrijgen haar oorzaak daar-
kelijk is. Hierbij dient de rechter zich ervan
hof dat de instemming van een gedragswe-
in vindt dat deze de voor zijn oordeelsvor-
te vergewissen dat de onmogelijkheid een
tenschapper achterwege kon blijven op de
ming benodigde informatie over de jeugdige
instemmingsverklaring van een gedragswe-
grond dat onderzoek feitelijk onmogelijk
niet (tijdig) heeft kunnen verkrijgen. Daarbij
tenschapper te verkrijgen haar oorzaak
was. Volgens art. 29c lid 4 Wjz is voor de ver-
gaat het niet alleen erom dat persoonlijk
daarin vindt dat deze de benodigde infor-
lening van een voorlopige machtiging tot
onderzoek van de jeugdige feitelijk onmoge-
matie niet (tijdig) heeft kunnen verkrijgen.
opname en verblijf van een jeugdige in een
lijk is geweest, maar ook dat ander onderzoek
Daarbij gaat het niet alleen erom dat per-
instelling voor gesloten jeugdzorg vereist dat
onmogelijk is geweest. De rechter zal zijn
soonlijk onderzoek van de jeugdige onmo-
de verklaring van een bureau jeugdzorg dat
beslissing dienaangaande dienen te motive-
gelijk is geweest, maar ook dat ander
zich een geval voordoet als bedoeld in art.
ren. Opmerking verdient dat de rechter aan
onderzoek onmogelijk is geweest. De rech-
29c lid 2 Wjz, vergezeld gaat van de instem-
de verlening van een voorlopige machtiging
ter zal zijn beslissing dienaangaande die-
ming van een gedragswetenschapper die de
voorwaarden kan verbinden teneinde zo veel
nen te motiveren. De rechter kan aan de
jeugdige met het oog daarop kort tevoren
mogelijk recht te doen aan de wettelijke eis
verlening van de voorlopige machtiging
heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk
dat een instemmingsverklaring van een
voorwaarden verbinden, bijvoorbeeld de
onmogelijk is (vergelijk: Kamerstukken II
gedragswetenschapper wordt overgelegd. Zo
voorwaarde dat het onderzoek door de
2005/06, 30 644, nr. 3, p. 22). De vraag wan-
kan, in een geval waarin persoonlijk onder-
gedragswetenschapper onverwijld plaats-
neer zich de uitzondering voordoet dat die
zoek van de jeugdige door een gedragsweten-
vindt zodra dit feitelijk mogelijk is gewor-
instemming achterwege kan blijven omdat
schapper onmogelijk was, als voorwaarde
den.
onderzoek feitelijk onmogelijk is, kan niet in
worden gesteld dat het bureau jeugdzorg
algemene zin worden beantwoord. Het ant-
zodanig onderzoek door een gedragsweten-
(Wjz art. 29b lid 6, 29c lid 2, 4 en 5, 29e lid 1,
woord op die vraag is afhankelijk van de
schapper onverwijld doet plaatsvinden zodra
2 en 3; EVRM art. 5 lid 1, aanhef en onder d)
omstandigheden van het geval. In dit ver-
dit feitelijk mogelijk is geworden (vgl. EHRM
band is met name van belang dat een voorlo-
5 oktober 2000, LJN AS7846 (Varbanov/Bulga-
Verzoekster (de jeugdige), adv. mr. M-J.E. de
pige machtiging op de voet van art. 29c Wjz
rije)). Het oordeel van het hof geeft gezien
Boorder-Gilsing, vs. Bureau Jeugdzorg, niet
een vrijheidsbenemende maatregel van een
het voorgaande niet blijk van een onjuiste
verschenen.
jeugdige inhoudt. De naleving van de wette-
rechtsopvatting. Nu in de bestreden beslis-
lijke eis omtrent de instemming van een
sing echter uitsluitend is gemotiveerd waar-
Feiten en procesverloop
gedragswetenschapper en de vraag wanneer
om persoonlijk onderzoek van verzoekster
Verzoekster is in 1995 geboren en op 27 mei
die naleving feitelijk onmogelijk is, moeten
feitelijk onmogelijk was voordat de voorlopi-
2009 onder toezicht gesteld. De ondertoe-
daarom mede worden bezien tegen de ach-
ge machtiging werd verleend en niet blijkt of
zichtstelling is nadien meermalen verlengd.
tergrond van art. 5 lid 1, aanhef en onder d,
ander onderzoek eveneens feitelijk onmoge-
Verzoekster is uit huis geplaatst. Vanaf 25
EVRM, dat bepaalt dat niemand zijn vrijheid
lijk was, wordt daaruit onvoldoende inzichte-
mei 2010 verbleef zij in De Lindenhorst. In
mag worden ontnomen dan overeenkomstig
lijk dat in dit geval een voorlopige machti-
2011 is zij op een wachtlijst gekomen voor
een wettelijk voorgeschreven procedure, in
ging mocht worden verleend zonder
plaatsing in een accommodatie voor open
het geval van rechtmatige detentie van een
instemming van een gedragswetenschapper.
jeugdzorg en heeft zij delen van de week bij
minderjarige: met het doel toe te zien op zijn
In zoverre slaagt de motiveringsklacht.
haar moeder en zuster gewoond. Op 11
opvoeding. Voorts is van belang dat de wet-
Middel II is gericht tegen het oordeel van het
maart 2012 is zij van huis weggelopen. Sinds
gever de instemming van een gedragsweten-
hof dat weliswaar sprake was van een for-
16 maart 2012 heeft zij weer in De Linden-
schapper als hoofdregel nodig heeft geacht
meel gebrek, bestaande in het ontbreken van
horst verbleven.
in verband met de ingrijpende aard van de
een indicatiebesluit en een verklaring van de
In dit geding heeft BJZ een voorlopige mach-
maatregel van gesloten jeugdzorg; de
raad voor de kinderbescherming, maar dat
tiging verzocht om verzoekster met ingang
gedragswetenschapper dient te toetsen of
dit niet leidt tot vernietiging. Bij een verzoek
van 15 maart 2012 voor de duur van veertien
beperking van de vrijheid van de jeugdige
om een voorlopige machtiging moet volgens
dagen in een instelling voor gesloten jeugd-
nodig is in verband met de opvoeding.
art. 29c lid 3 Wjz een verklaring worden over-
zorg te doen opnemen en verblijven. Bij
Gezien het voorgaande kan de rechter aan
gelegd van een bureau jeugdzorg, inhouden-
beschikking van 15 maart 2012 heeft de
wie een voorlopige machtiging wordt ver-
de dat zich een geval voordoet zoals bedoeld
rechtbank de machtiging verleend. In hoger
zocht in een geval waarin bureau jeugdzorg
in art. 29c lid 2 Wjz. Die verklaring treedt vol-
beroep heeft verzoekster aangevoerd dat de
niet beschikt over een instemmingsverkla-
gens art. 29e lid 3 Wjz in de plaats van een
voorlopige machtiging niet had mogen wor-
ring van een gedragswetenschapper omdat
indicatiebesluit in de zin van art. 29e lid 1
den verleend, aangezien de wettelijk vereiste
onderzoek feitelijk onmogelijk is, de voorlo-
Wjz of een verklaring van de raad voor de
instemmingsverklaring van een gedragswe-
pige machtiging slechts verlenen indien,
kinderbescherming in de zin van art. 29e lid
tenschapper ontbrak, evenals een indicatie-
gelet op de beschikbare informatie, in vol-
2 Wjz. Middel II berust op het uitgangspunt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1583
Rechtspraak
1446
dat, indien het verzoek tot een voorlopige
den en daarnaast als verweer gevoerd (a) dat
machtiging is gedaan door een bureau jeugd-
de verpanding nietig is ingevolge art. 2:207c
zorg en het bureau jeugdzorg heeft verklaard
BW en (b) dat de verzekeraar toestemming
21 mei 2013, nr. 11/03075
dat zich een geval voordoet als bedoeld in
voor de verpanding diende te verlenen en
(Mrs. G.J.M. Corstens, H.A.G. Splinter-van
het tweede lid, ingevolge art. 29c lid 5 Wjz
dat daarvan niet is gebleken. De rechtbank
Kan, W.F. Groos, N. Jörg en V. van den Brink)
(tevens) een verklaring afkomstig van de
heeft de volgende prejudiciële vraag gesteld:
(na conclusie van A-G Machielse, strekken-
raad voor de kinderbescherming aanwezig
is het mogelijk om een pandrecht op een
de tot vernietiging wat betreft de straf-
moet zijn. Dat uitgangspunt is onjuist. Het in
assurantieportefeuille te vestigen, oftewel: is
oplegging en in zoverre tot terugwijzing;
art. 29c lid 5, in verbinding met art. 29b lid 6,
een assurantieportefeuille een vermogens-
adv. mr. M. van Stratum, ’s-Gravenhage)
bepaalde omtrent een verklaring van de raad
recht in de zin van art. 3:6 BW?
LJN BY3151
indien het verzoek niet door een bureau
Hoge Raad
Verplichting onrechtmatig verblijvende
jeugdzorg maar door de raad voor de kinder-
Indien een van de hiervoor onder (a) of (b)
vreemdeling om Nederland eigener bewe-
bescherming wordt gedaan. Het middel faalt
genoemde verweren doel treft, is voor toewij-
ging te verlaten: de vreemdeling die tot
derhalve.
zing van de vordering van X geen plaats en is
ongewenst vreemdeling is verklaard heeft
Volgt vernietiging en verwijzing.
de vraag naar de verpandbaarheid van de
de rechtsplicht het land te verlaten, terwijl
De A-G concludeert tot vernietiging en afdoe-
assurantieportefeuilles niet meer ter zake
van die verplichting slechts is uitgezonderd
ning door de Hoge Raad (3.19). Hij geeft
dienende. De rechtbank heeft deze verweren
de vreemdeling van wie aannemelijk is
onder 2.1-2.21 het juridische kader bij de
evenwel nog niet behandeld, hetgeen mee-
geworden dat hij buiten zijn schuld niet in
vraag of de voorlopige machtiging zonder
brengt dat thans nog niet kan worden gezegd
het bezit kan komen van reisdocumenten
instemmingsverklaring van de gedragsweten-
dat een antwoord op de aan de Hoge Raad
(vgl. HR 20 januari 2009, LJN BF8848, NJ
schapper kan worden verleend, indien welis-
voorgelegde vraag nodig is om op de eis of
2009/235).
waar persoonlijk onderzoek van de jeugdige
het verzoek te beslissen, zoals art. 392 lid 1
Oplegging gevangenisstraf bij overtreding
onmogelijk is, maar dossieronderzoek wel
Rv vereist. De Hoge Raad zal daarom in dit
art. 197 Sr: de terugkeerrichtlijn (2008/115/
mogelijk is. Hij beantwoordt de vraag in
stadium afzien van behandeling van de pre-
EG) verzet zich niet ertegen dat ingevolge
beginsel ontkennend (3.15).
judiciële vraag, zodat de rechtbank de
art. 197 (oud) Sr een gevangenisstraf wordt
genoemde verweren kan beoordelen, waarna
opgelegd aan een tot ongewenst vreemde-
zij de vraag – die zich als zodanig wel leent
ling verklaarde onderdaan van een derde
voor beantwoording bij wijze van prejudicië-
land in de zin van art. 3 lid 1 van de richt-
le beslissing – zo nodig andermaal aan de
lijn op wie de bij die richtlijn voorziene
31 mei 2013, nr. 13/02008
Hoge Raad kan voorleggen.
terugkeerprocedure is toegepast en die,
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, M.A.
Bij de beoordeling van het op art. 2:207c BW
zonder geldige reden om niet terug te
Loth, G. de Groot en M.V. Polak;
gestoelde verweer dient in aanmerking te
keren, illegaal in Nederland verblijft; opleg-
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
worden genomen dat die bepaling bij de op
gen van een onvoorwaardelijke gevangenis-
LJN CA1614
1 oktober 2012 in werking getreden Wet ver-
straf is wel strijdig met de richtlijn indien
eenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb.
de stappen van de in de richtlijn vastgeleg-
Prejudiciële vraag. Verpandbaarheid. De HR
2012/299) is komen te vervallen en dat art.
de terugkeerprocedure nog niet zijn doorlo-
ziet in dit stadium af van behandeling van
V.1 van de Invoeringswet van die wet (Stb.
pen. I.c. motiveringsgebrek nu onvoldoende
de prejudiciële vraag: is een assurantiepor-
2012/300) met betrekking tot het overgangs-
blijk ervan is gegeven dat terugkeerproce-
tefeuille verpandbaar?
recht onder meer art. 81 van de Overgangs-
dure volledig is doorlopen.
voor de kinderbescherming geldt slechts
1445
wet nieuw Burgerlijk Wetboek van overeen(Rv art. 392 lid 1; BW art. 2:207c (oud), 3:6,
komstige toepassing verklaart. Onderzocht
(EU Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG;
3:228)
zal derhalve moeten worden of A of de cura-
Sr art. 197)
tor op enig moment voorafgaande aan X (de pandhouder), vs. E.R. Butin Bik q.q.,
1 oktober 2012 de nietigheid van de verpan-
Inleiding:
curator in de faillissementen van A c.s. (de
ding heeft ingeroepen.
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenis-
schuldenaar), en tegen Duymel (de pandge-
Volgt als dictum: de Hoge Raad ziet voors-
straf voor de duur van 4 maanden omdat hij
ver).
hands af van beantwoording van de prejudi-
– kort gezegd – te ’s-Gravenhage als vreemde-
ciële vraag.
ling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op
Feiten en procesverloop
De A-G meent dat niet kan worden gezegd
grond van artikel 67 Vreemdelingenwet 2000
Op 1 oktober 2008 heeft A de aandelen in
dat de vraag zich niet leent voor beantwoor-
tot ongewenst vreemdeling was verklaard (art.
Duymel gekocht van X. A heeft de koopprijs
ding bij wijze van prejudiciële beslissing en
197 Sr). Namens verdachte is één cassatiemid-
geleend van X. Tot meerdere zekerheid van
dat de vraag evenmin valt aan te merken als
del aangevoerd, dat in twee onderdelen uit-
de terugbetaling van de geldlening heeft
van onvoldoende gewicht om beantwoording
eenvalt. Het middel klaagt allereerst over de
Duymel ten behoeve van X een pandrecht
door de Hoge Raad te rechtvaardigen.
verwerping door het hof van de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren strek-
gevestigd op de assurantieportefeuilles die
kende tot niet-ontvankelijkverklaring van het
haar op 1 oktober 2008 toebehoorden. In dit geding heeft X een verklaring voor
Hoge Raad (strafkamer)
openbaar ministerie in de vervolging en ont-
recht gevorderd dat dit pandrecht rechtsgel-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
slag van alle rechtsvervolging. Voorts klaagt
dig is.
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
het middel onder verwijzing naar Hof van
De curator heeft de mogelijkheid van verpan-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
Justitie EU van 28 april 2011 in de zaak Has-
ding van een assurantieportefeuille bestre-
Nijmegen.
sen El Dridi over de strafoplegging.
1584
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer (juridisch kader):
‘29. Met zijn vraag wenst de verwijzende
(...)
rechter in wezen te vernemen of richtlijn
50. Gelet op een en ander dient op de gestel-
3. Juridisch kader
2008/115, in het bijzonder de artikelen 15 en
de vraag te worden geantwoord dat richtlijn
3.1. Voor de beoordeling van het middel is de
16 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat
2008/115 aldus moet worden uitgelegd dat
volgende Nederlandse regelgeving van
deze zich verzet tegen een regeling van een
zij
belang:
lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde,
- zich verzet tegen een regeling van een lid-
- art. 197 (oud) Sr:
krachtens welke aan een illegaal verblijvende
staat waarbij illegaal verblijf wordt tegenge-
‘Een vreemdeling die in Nederland verblijft,
onderdaan van een derde land een gevange-
gaan met strafrechtelijke sancties voor zover
terwijl hij weet of ernstige reden heeft te ver-
nisstraf wordt opgelegd op de enkele grond
die regeling toestaat dat een gevangenisstraf
moeden, dat hij op grond van een wettelijk
dat die persoon, in strijd met een bevel om
wordt opgelegd aan een onderdaan van een
voorschrift tot ongewenste vreemdeling is
het grondgebied van die staat binnen een
derde land die weliswaar illegaal op het
verklaard, wordt gestraft met een gevange-
bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige
grondgebied van die lidstaat verblijft en niet
nisstraf van ten hoogste zes maanden of
reden zijn verblijf op dat grondgebied voort-
bereid is dat grondgebied vrijwillig te verla-
geldboete van de derde categorie.’
zet.’
ten, doch op wie niet de in artikel 8 van deze
- art. 67 (oud) Vreemdelingenwet 2000:
3.3.3. Het Hof van Justitie heeft daarop het
richtlijn bedoelde dwangmaatregelen zijn
‘1. De vreemdeling kan door Onze Minister
volgende geantwoord:
toegepast en voor wie, in geval van vreemde-
ongewenst worden verklaard:
‘62. Derhalve dient op de gestelde vraag te
lingenbewaring met het oog op de voorberei-
a. indien hij niet rechtmatig in Nederland
worden geantwoord dat richtlijn 2008/115, in
ding en de uitvoering van zijn verwijdering,
verblijft en bij herhaling een bij deze wet
het bijzonder de artikelen 15 en 16 ervan,
de maximale duur van die bewaring nog niet
strafbaar gesteld feit heeft begaan;
aldus moet worden uitgelegd dat deze zich
is verstreken; en
b. indien hij bij onherroepelijk geworden rech-
verzet tegen een regeling van een lidstaat als
- zich niet verzet tegen een dergelijke rege-
terlijk vonnis is veroordeeld wegens een mis-
in het hoofdgeding aan de orde, krachtens
ling voor zover deze toestaat dat een gevan-
drijf waartegen een gevangenisstraf van drie
welke aan een illegaal verblijvende onderdaan
genisstraf wordt opgelegd aan een onder-
jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake
van een derde land een gevangenisstraf wordt
daan van een derde land op wie de bij die
de maatregel als bedoeld in artikel 37a van
opgelegd op de enkele grond dat die persoon,
richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is
het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
in strijd met een bevel om het grondgebied
toegepast en die, zonder geldige reden om
c. indien hij een gevaar vormt voor de open-
van die staat binnen een bepaalde termijn te
niet terug te keren, illegaal op dat grondge-
bare orde of nationale veiligheid en geen
verlaten, zonder geldige reden zijn verblijf op
bied verblijft.’
rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in arti-
dat grondgebied voortzet.’
3.3.7. Voorts heeft het Hof van Justitie zich in
kel 8, onder a tot en met e dan wel l;
3.3.4. In aanvulling hierop heeft het Hof van
zijn uitspraak van 6 december 2012
d. ingevolge een verdrag, of
Justitie in zijn uitspraak van 6 december
(C-430/11, Md Sagor v. Italië) uitgelaten over
e. in het belang van de internationale betrek-
2011 in de zaak C-329/1 (LJN BU8581, NJ
de richtlijn. De hier van belang zijnde preju-
kingen van Nederland.
2012/108, Achughbabian v. Frankrijk) onder
diciële vragen heeft het Hof van Justitie als
2. Indien de bekendmaking van de beschik-
meer overwogen zoals in de conclusie van de
volgt weergegeven:
king, waarbij de vreemdeling ongewenst
Advocaat-Generaal in 3.16 uitvoerig is weer-
‘27. Met zijn eerste twee vragen wenst de ver-
wordt verklaard, geschiedt door toezending,
gegeven.
wijzende rechter in wezen te vernemen of
wordt van de beschikking mededeling
3.3.5. De door de Franse rechter in die zaak
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitge-
gedaan in de Staatscourant.
gestelde prejudiciële vraag luidt:
legd dat zij zich verzet tegen een regeling
3. In afwijking van artikel 8 kan de onge-
‘Verzet richtlijn [2008/115], gelet op de wer-
van een lidstaat, zoals die welke in het hoofd-
wenst verklaarde vreemdeling geen rechtma-
kingssfeer ervan, zich tegen een nationale
geding aan de orde is, op grond waarvan
tig verblijf hebben.’
regeling, zoals art. L.621-1 [Ceseda], krachtens
onderdanen van derde landen die illegaal op
3.2. De toepasselijke Europese regelgeving,
welke aan een onderdaan van een derde land
het grondgebied van die lidstaat verblijven
namelijk de richtlijn nr. 2008/115/EG van het
een gevangenisstraf wordt opgelegd op de
worden bestraft met een geldboete, die kan
Europees Parlement en de Raad van
enkele grond dat hij illegaal het nationale
worden vervangen door uitwijzing of huisar-
16 december 2008 over gemeenschappelijke
grondgebied is binnengekomen en aldaar
rest.’
normen en procedures in de lidstaten voor
illegaal verblijft?’
3.3.8. Het Hof van Justitie heeft daarop het
de terugkeer van onderdanen van derde lan-
3.3.6. Het Hof van Justitie heeft, mede in ant-
volgende geantwoord:
den die illegaal op hun grondgebied verblij-
woord op opmerkingen van regeringen,
‘47. Gelet op een en ander moet op de eerste
ven (PbEG L 348/98; hierna: de (terugkeer)
inhoudende dat de door het Hof gegeven uit-
en de tweede vraag worden geantwoord dat
richtlijn) is voor zover relevant weergegeven
leg van de richtlijn een einde zou maken aan
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitge-
in de conclusie van de Advocaat-Generaal
de mogelijkheid van de lidstaten om illegaal
legd dat zij:
onder 3.12.
verblijf tegen te gaan, daarop het volgende
- zich niet verzet tegen een wettelijke rege-
3.3.1. Met betrekking tot de richtlijn heeft
overwogen en geantwoord:
ling van een lidstaat, zoals die welke in het
het Hof van Justitie van de Europese Unie in
‘48. In het bijzonder verzet richtlijn 2008/115
hoofdgeding aan de orde is, waarbij het ille-
zijn uitspraak van 28 april 2011 in de zaak
zich er niet tegen dat strafrechtelijke sancties
gale verblijf van onderdanen van derde lan-
C-61/11 (LJN BQ4483, NJ 2011/247, El Dridi v.
worden opgelegd, volgens de nationale regels
den wordt bestraft met een geldboete die
Italië) onder meer overwogen zoals in de
van het strafprocesrecht, aan onderdanen
kan worden vervangen door uitwijzing, en
conclusie van de Advocaat-Generaal in 3.14
van derde landen op wie de bij deze richtlijn
- zich verzet tegen een wettelijke regeling
uitvoerig is weergegeven.
ingestelde terugkeerprocedure is toegepast
van een lidstaat die de mogelijkheid biedt
3.3.2. In die zaak heeft het Hof van Justitie
en die illegaal op het grondgebied van een
om het illegale verblijf van onderdanen van
een door de Italiaanse rechter gestelde preju-
lidstaat verblijven zonder dat er een geldige
derde landen te bestraffen met de oplegging
diciële vraag als volgt weergegeven:
reden om niet terug te keren is.
van huisarrest, maar niet garandeert dat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1585
Rechtspraak
uitvoering van die straf een einde neemt
te verkrijgen en het land te verlaten, komt
voegt dat ook ten aanzien van statelozen
zodra het mogelijk is om de betrokkene
hem geen beroep op afwezigheid van alle
dergelijke gevangenisstraf ongeoorloofd is,
fysiek uit die lidstaat te verwijderen.’
schuld dan wel een beroep op overmacht
haar cliënt aan zogenoemde derdelanders
3.4. Ter implementatie van de richtlijn zijn
toe. De verdachte is dan ook, nu ook overi-
moet worden gelijkgesteld. Immers, de posi-
bij wet van 15 december 2011 (Stb. 663) wijzi-
gens geen omstandigheid aannemelijk is
tie van een derdelander is die van een per-
gingen aangebracht in onder meer de Vreem-
geworden die de strafbaarheid van de ver-
soon die geen aanspraak kan maken op de
delingenwet 2000 en art. 197 Sr. Deze wijzi-
dachte uitsluit, strafbaar.’
rechten die exclusief aan unieburgers (en/of EER’ers) zijn toegekend. Ook het opleggen
gingen zijn in werking getreden op 31
Hoge Raad, onder meer (ontvankelijkheid OM/ strafbaarheid verdachte):
van een boete is volgens de raadsvrouw niet
4.3. Art. 61 Vreemdelingenwet 2000 ver-
meer in vervangende hechtenis, en dat is
plicht de vreemdeling die niet rechtmatig
niet toegestaan gelet op deze uitspraak. Het
Het cassatiemiddel komt in de eerste plaats
verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging
hof overweegt hierover onder meer als volgt:
met motiveringsklachten op tegen de ver-
te verlaten. Dit betekent dat de vreemdeling
‘Door de raadsvrouw is bepleit dat gelet op
werping door het Hof van verweren strek-
die tot ongewenst vreemdeling is verklaard
de door de verdachte reeds ondergane hech-
kende tot niet-ontvankelijkverklaring van
de rechtsplicht heeft het land te verlaten,
tenis in onderlinge samenhang bezien met
het Openbaar Ministerie in de vervolging en
terwijl van die verplichting slechts is uitge-
de jurisprudentie van het [HvJ EU] geen
tot ontslag van alle rechtsvervolging. Het Hof
zonderd de vreemdeling van wie aanneme-
gevangenisstraf aan de verdachte kan wor-
heeft de in het middel bedoelde verweren als
lijk is geworden dat hij buiten zijn schuld
den opgelegd en artikel 9a [Sr] dient te wor-
volgt samengevat en verworpen: ‘Ontvanke-
niet in het bezit kan komen van reisdocu-
den toegepast. Gelet op wat hierboven met
lijkheid van het openbaar ministerie in de
menten (vgl. HR 20 januari 2009, LJN
betrekking tot de ontvankelijkheid van het
vervolging. Ter terechtzitting in hoger
BF8848, NJ 2009/235).
openbaar ministerie in deze reeds is overwo-
beroep is namens de verdachte betoogd dat
4.4. Het Hof heeft de verwerping van de in
gen ten aanzien van de opstelling van de
het openbaar ministerie ten aanzien van feit
het middel bedoelde verweren doen steunen
verdachte acht het hof geen termen aanwe-
2 niet-ontvankelijk in de vervolging van de
op zijn oordelen dat niet aannemelijk is
zig om op grond van artikel 9a [Sr] te bepa-
verdachte is nu het openbaar ministerie in
geworden dat de verdachte staatloos is en
len dat geen straf wordt opgelegd.’
strijd met de beginselen van behoorlijke pro-
zelf serieuze pogingen heeft ondernomen
cesorde heeft gehandeld, een en ander zoals
om Nederland te verlaten dan wel om aan
omschreven in haar ter terechtzitting over-
identiteitspapieren te komen. Die oordelen
Hoge Raad, onder meer (strafoplegging):
gelegde pleitaantekeningen. Het hof over-
zijn toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt
4.7. De Hoge Raad leidt uit de hiervoor onder
weegt te dien aanzien als volgt. Uit de zich in
de Hoge Raad in aanmerking dat de bewijs-
3.3 genoemde rechtspraak van het Hof van
het dossier bevindende processtukken en het
middelen inhouden dat de verdachte tijdens
Justitie af dat de terugkeerrichtlijn zich niet
verhandelde ter terechtzitting is niet aanne-
regelmatig terugkerende verhoren niet mee-
ertegen verzet dat op grond van art. 197
melijk geworden dat de verdachte stateloos
werkend was en dat hij geen inspanning
(oud) Sr een gevangenisstraf wordt opgelegd
is zoals door de verdediging is betoogd,
heeft verricht om te bewerkstelligen dat zijn
aan een tot ongewenst vreemdeling verklaar-
voorts is niet aannemelijk geworden dat de
vertrek uit Nederland wordt gerealiseerd. In
de onderdaan van een derde land in de zin
verdachte zelf serieuze pogingen heeft
zoverre kan het middel dan ook niet tot cas-
van art. 3, eerste lid, van de richtlijn op wie
ondernomen om Nederland te verlaten, dan
satie leiden.
de bij die richtlijn voorziene terugkeerproce-
december 2011.
Inleiding klacht ontvankelijkheid OM/strafbaarheid verdachte:
wel om aan identiteitspapieren te komen. Nu
mogelijk nu cliënt niet draagkrachtig is: een boete resulteert in dat geval namelijk zonder
dure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in
dat hij buiten zijn schuld geen gehoor kan
Inleiding klacht strafoplegging:
geven aan zijn verplichting tot vertrek uit
Het middel klaagt voorts dat het Hof zijn
onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een
Nederland wordt het verweer van de raads-
beslissing een gevangenisstraf op te leggen,
dergelijke onderdaan van een derde land is
vrouw verworpen en is het openbaar minis-
onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe ver-
evenwel strijdig met de richtlijn indien de
terie ontvankelijk in de vervolging van de
wijst de steller van het middel naar het
stappen van de in de richtlijn vastgelegde
verdachte.’ Over de strafbaarheid van de ver-
arrest van het Hof van Justitie EU 28 april
terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen,
dachte overweegt het hof: ‘De raadsvrouw
2011, C-61/11 PPU, LJN: BQ4483, NJ 2011/247
nu die strafoplegging de verwezenlijking van
heeft ter terechtzitting in hoger beroep
m.nt. Mok (Hassen El Dridi/Italië). In hoger
de met deze richtlijn nagestreefde doelstel-
betoogd dat ten aanzien van feit 2 sprake is
beroep heeft de raadsvrouw van verdachte
ling, te weten de invoering van een doeltref-
van afwezigheid van alle schuld dan wel van
aangevoerd dat het Hof van Justitie EU in dit
fend beleid van verwijdering en terugkeer
overmacht omdat het de verdachte niet valt
arrest heeft geoordeeld dat de Terugkeer-
van illegaal verblijvende onderdanen van
te verwijten dat hij Nederland nog altijd niet
richtlijn 2008/115 zich verzet tegen een rege-
derde landen, in gevaar kan brengen. Dat
heeft verlaten. De raadsvrouw heeft aldus –
ling van een lidstaat krachtens welke aan
betekent dat de rechter die een onvoorwaar-
naar het hof begrijpt – willen bepleiten dat
een illegaal verblijvende onderdaan van een
delijke gevangenisstraf oplegt wegens hande-
de verdachte van alle rechtsvervolging dient
derde land een gevangenisstraf wordt opge-
len in strijd met art. 197 (oud) Sr, zich ervan
te worden ontslagen, omdat het voorgaande
legd op de enkele grond dat die persoon, in
dient te vergewissen dat de stappen van de
een straf dan wel schulduitsluitingsgrond
strijd met een bevel om het grondgebied van
terugkeerprocedure zijn doorlopen en daar-
oplevert. Het hof verwerpt dit verweer. Nu
die staat binnen een bepaalde termijn te ver-
van in de motivering van zijn beslissing
niet aannemelijk is geworden dat de ver-
laten, zonder geldige reden zijn verblijf op
dient blijk te geven.
dachte serieuze pogingen heeft onderno-
dat grondgebied voortzet. Zij voert voorts
4.8.1. Ten tijde van de uitspraak van het Hof
men om op legale wijze identiteitspapieren
aan dat hoewel het HvJ EU niet expliciet toe-
was de in art. 20 van de terugkeerrichtlijn
de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt
1586
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Nederland verblijft. Het opleggen van een
Rechtspraak
gestelde termijn tot 24 december 2010, waar-
op de jongere, brengt niet mee dat voormel-
enkele omstandigheid dat de verdachte niet
binnen de lidstaten voor implementatie van
de bepaling reeds daarom niet op hem van
of niet altijd het toezicht had op zijn zoon,
de richtlijn benodigde wettelijke bepalingen
toepassing is.
niet met zich brengt dat art. 2, eerste lid, Leerplichtwet 1969 reeds daarom niet op
in werking dienden te laten treden, reeds verstreken. De hiervoor onder 3.4 genoemde
(Leerplichtwet 1969 art. 2)
hem van toepassing is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is
wetgeving is pas in werking getreden op 31 december 2011. Nu de formulering van de
Inleiding:
niet onbegrijpelijk.
hier aan de orde zijnde bepalingen van de
Verdachte (een vader) is veroordeeld omdat
4.5. Voorts heeft het Hof hetgeen blijkens het
richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende
hij – kort gezegd – als degene die het gezag
daarvan opgemaakte proces-verbaal door en
nauwkeurig is, kon de verdediging zich in
uitoefende over de jongere [betrokkene 1]
namens de verdachte ter terechtzitting in
haar verweer bij een vervolging op grond van
niet heeft voldaan aan de verplichting over-
hoger beroep naar voren is gebracht, klaar-
art. 197 (oud) Sr vanaf het verstrijken van de
eenkomstig de bepalingen van de Leerplicht-
blijkelijk niet opgevat als een voldoende
termijn op het in de richtlijn bepaalde beroe-
wet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere,
onderbouwd betoog dat ertoe strekte op de
pen en diende het Hof de zaak te beoordelen
die als leerling van een school, te weten de
voet van art. 2, tweede lid, Leerplichtwet
met inachtneming van de hiervoor bespro-
[A], was ingeschreven, die school na inschrij-
1969 ‘aan te tonen’ dat hij voor het niet gere-
ken consequenties van de richtlijn.
ving geregeld bezocht. Verdachte heeft ter
geld bezoeken van de school door zijn zoon
4.8.2. Het oordeel van het Hof dat in weerwil
terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij
niet verantwoordelijk kon worden geacht. Dat
van het beroep van de verdediging op de hier-
de veroordeling in eerste aanleg niet terecht
oordeel getuigt evenmin van een onjuiste
voor bedoelde rechtspraak van het Hof van
vindt omdat de kinderen grotendeels bij de
rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk,
Justitie ‘een geheel onvoorwaardelijke gevange-
moeder zijn en hooguit gedurende twee tot
in aanmerking genomen hetgeen door de
nisstraf (...) een passende en geboden reactie
drie dagen per week bij hem komen, in het
verdachte in dat verband naar voren is
vormt’, is in dit licht niet zonder meer begrij-
weekend. ‘Op doordeweekse dagen verblijft
gebracht en gelet op de omstandigheid dat
pelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmer-
[betrokkene 1] vaak bij zijn moeder. Wanneer
de verdachte werd bijgestaan door een raads-
king dat het Hof weliswaar de opstelling van
ik met haar bel, vraag ik wel eens waar
man die geen beroep heeft gedaan op
de verdachte ten aanzien van de beoogde
[betrokkene 1] is. Wanneer zij mij dan vertelt
genoemde bepaling doch het woord ter ver-
beëindiging van zijn verblijf in Nederland in
dat hij weg is, ga ik ervan uit dat hij op
dediging heeft gevoerd ‘strekkende tot opleg-
zijn oordeel heeft betrokken, doch niets heeft
school is. Wanneer zij mij vertelt dat hij ziek
ging van een werkstraf’.
vastgesteld omtrent de vanwege de Nederland-
is, vraag ik haar of zij de school daarvan op
se staat getroffen, op verwijdering van de ver-
de hoogte heeft gesteld.’ Het hof leidt uit dit
dachte gerichte maatregelen. Aldus heeft het
verweer af dat de verdachte bedoelt dat hij
Hof in het midden gelaten of de door de richt-
niet of onvoldoende aan zijn verplichting
lijn voorgeschreven stappen van de terugkeer-
heeft kunnen voldoen vanwege de omstan-
procedure zijn doorlopen. Voor zover het mid-
digheid dat hij in de ten laste gelegde perio-
del klaagt dat het Hof de strafoplegging
de niet of niet altijd het toezicht heeft gehad
21 mei 2013, nr. 11/05695
ontoereikend heeft gemotiveerd, is het dan
op [betrokkene 1]. Het hof oordeelt daarover:
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
ook terecht voorgesteld.
‘Het al dan niet aanwezig zijn van of beschik-
Brink)
ken over bedoeld toezicht is geen relevante
(na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
omstandigheid in het kader van de op de
tot vernietiging en terugwijzing dan wel
strafoplegging en terugwijzing in zoverre.
verdachte rustende verplichting ingevolge de
verwijzing; adv. mr. J. van Beest,
Leerplichtwet 1969 (aldus het arrest van de
’s-Gravenhage)
Hoge Raad van 14 juni 1977, LJN: AD5641, NJ
LJN CA0473
1447
Volgt verwerping van het beroep.
1448
1978, 435) en kan aldus geen afbreuk doen aan het bewezen verklaarde.’
Afwijzing reeds bij appelschriftuur gedaan getuigenverzoek aan de hand van verdedi-
21 mei 2013, nr. 11/03132 (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
Hoge Raad, onder meer:
gingsbelang-criterium: in casu ontoereiken-
Y. Buruma en V. van den Brink)
4.4.1. In HR 14 juni 1977, LJN AD5641, NJ
de motivering.
(na conclusie van A-G Knigge, strekkende
1978/435 is geoordeeld dat in art. 2, eerste
tot vernietiging en terugwijzing dan wel
lid, Leerplichtwet 1969 onderscheid wordt
verwijzing; adv. mr. R.J. Baumgardt,
gemaakt tussen ‘degene die het gezag over
Spijkenisse)
een minderjarige uitoefent’ en ‘degene die
Inleiding:
LJN CA0399
zich met de feitelijke verzorging van een
Verdachte is veroordeeld omdat – kort
minderjarige heeft belast’ en dat met het oog
gezegd – hij wederrechtelijk vertoevende in
Verplichting voor degene die gezag over
daarop een redelijke wetsuitleg meebrengt
een besloten erf gelegen aan de [a-straat 1]
een jongere uitoefent om ervoor te zorgen
dat deze bepaling aldus moet worden ver-
aldaar en in gebruik bij [betrokkene 1], zich
dat de jongere als leerling van een school
staan dat met de daarin gebezigde term
niet op vordering van of vanwege de recht-
staat ingeschreven en deze school geregeld
‘gezag’ niet wordt gedoeld op feitelijk gezag,
hebbende aanstonds heeft verwijderd. De
bezoekt: de in art. 2 lid 1 Leerplichtwet
maar op een rechtens bestaand gezag, zoals
verdediging stelt in hoger beroep dat ver-
1969 gebezigde term ‘gezag’ doelt niet op
de ouderlijke macht.
dachte ten onrechte is veroordeeld; hij ver-
feitelijk gezag, maar op een rechtens
4.4.2. In zijn hiervoor onder 3.2.2 weergege-
bleef niet wederrechtelijk in de tuin van zijn
bestaand gezag, zoals de ouderlijke macht.
ven overwegingen – waarin ook naar het
vrouw, [betrokkene 1]; zij heeft niet tegen
De enkele omstandigheid dat degene met
zojuist genoemde arrest wordt verwezen –
hem gezegd dat hij niet in de tuin mocht
gezag niet of niet altijd het toezicht heeft
heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de
verblijven. In hoger beroep herhaald de
(Sv art. 288 en 415)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1587
Rechtspraak
raadsman het verzoek uit zijn appelschrif-
begrijpelijk dat voldaan is aan de ingevolge
ministerie respectievelijk een verzoek van de
tuur om de vrouw [betrokkene 1] als getuige
art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke
verdediging tot het horen van een getuige
alsnog te horen. Het voert daartoe onder
maatstaf van art. 288, tweede lid, Sv te weten
moet beoordelen, dient te geschieden met
meer aan: ‘Dit is in het belang van de verde-
dat de verdachte door het achterwege blijven
het oog op de belangen van degene die de
diging. […] Als je het dossier goed leest, is
van het verhoor van de getuige redelijkerwijs
vordering dan wel het verzoek heeft gedaan.
toch onvoldoende duidelijk geworden wat
niet in zijn verdediging is geschaad.
De andere procespartij(en) hebben geen rech-
[betrokkene 1] heeft gezegd. Zij is gehoord
2.5. Het middel is derhalve terecht voorge-
tens te respecteren belang bij een klacht over
door twee verbalisanten. [Betrokkene 1] zou
steld.
de beslissing op zo een vordering respectievelijk verzoek noch over de maatstaf die
hebben gezegd dat haar ex-man uit de tuin wordt gehaald. Dan volgt er nog een gesprekje. Dat wordt netjes opgeschreven. Ik mis dan
1449
daarbij is aangelegd of de wijze waarop deze is gehanteerd.
een handtekening van [betrokkene 1] dat haar verklaring klopt. Wij weten niet of het-
21 mei 2013, nr. 11/03054
geen de verbalisanten hebben opgeschreven
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en
Raad van State
daadwerkelijk overeenkomt met haar verkla-
V. van den Brink)
Deze rubriek wordt verzorgd door
ring. Er zitten toch een paar haken en ogen
(na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
mr. B. Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries
aan deze zaak. [Betrokkene 1] laat verdachte
tot vernietiging uitsluitend wat betreft de
werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak
niet binnen. Daarna zegt zij dat verdachte
duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot
van de Raad van State. Volledige versies van
wegging. Zij heeft de sporttas naar binnen
vermindering daarvan en tot verwerping
deze uitspraken zijn te vinden op
gehaald. Ongeveer na tien minuten hoort zij
voor het overige; adv. mr. R.J. Baumgardt,
www.raadvanstate.nl.
dat er aan de achterkant wordt gerommeld.
Spijkenisse)
Zij weet niet wie het is. Zij durft niet te kijken
LJN CA0398
1450
zij niet durft te kijken. De politie gaat dan in
Onjuist is de opvatting dat een niet als
23 mei 2013, nr. 201301757/1/A2 en
de achtertuin kijken. Zij horen niets. Vervol-
getuige opgeroepen doch ter terechtzitting
201301757/2/A2
gens gaan zij naar de voordeur. Zij zien cliënt
aanwezige benadeelde partij niet als getui-
(mr. Polak)
dan slapend in de achtertuin. Hij was gewoon
ge kan worden gehoord. De hantering van
LJN CA1287
stil. Het is onduidelijk of [betrokkene 1] de
de maatstaf volgens welke de rechter een
politie had gebeld als zij had geweten dat het
vordering of verzoek tot het horen van een
Het bij wijze van maatregel toekennen van
cliënt was geweest die daar rommelde. Hij
getuige moet beoordelen, dient te geschie-
het cijfer 1 voor een opstel behelst geen
wilde daar gewoon slapen. U moet ook weten
den met het oog op de belangen van dege-
besluit inhoudende een beoordeling van
dat zij een goede verstandhouding hadden.
ne die de vordering dan wel het verzoek
kennen of kunnen waartegen ingevolge art.
Hij kwam daar regelmatig. Ik ga er vanuit dat
heeft gedaan. De andere procespartij(en)
8:4 sub e Awb (oud; thans: 8:4 lid 3 sub b)
de politie verder is gegaan dan hetgeen de
hebben geen rechtens te respecteren belang
geen beroep kan worden ingesteld.
bedoeling is geweest volgens [betrokkene 1].
bij een klacht over de beslissing op zo een
Ik wil haar daarom ter controle als getuige
vordering respectievelijk verzoek noch over
(Awb art. 8:4 sub e (oud; thans: 8:4 lid 3 sub
horen.’ Het cassatiemiddel klaagt dat het Hof
de maatstaf die daarbij is aangelegd of de
b); Eindexamenbesluit VO art. 5)
het verzoek tot het horen van [betrokkene 1]
wijze waarop deze is gehanteerd.
en zij belt de politie. Zij belt de politie omdat
als getuige heeft afgewezen op gronden die
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling
deze afwijzing niet kunnen dragen.
(Sv art. 260, 287, 288, 288a en 289)
Hoge Raad, onder meer:
Inleiding:
Awb] op het hoger beroep van: [verzoeker]
2.3. Het verzoek van de raadsman strekte
Het door de verdediging ingestelde cassatie-
tegen de uitspraak van de rechtbank Mid-
ertoe [betrokkene 1] als getuige te doen
middel klaagt over de toewijzing door het
den-Nederland van 12 februari 2013 in zaak
horen teneinde te controleren of haar verkla-
hof van het verzoek van de advocaat-generaal
nr. 12/3839 in het geding tussen: [verzoeker]
ring overeenkomt met hetgeen de verbali-
tot het horen als getuige van een niet als
en de Beroepscommissie voor de Examens
santen in het proces-verbaal van bevindin-
zodanig opgeroepen doch ter terechtzitting
Almeerse Scholen Groep.
gen hebben gerelateerd. ’s Hofs motivering
in hoger beroep aanwezige benadeelde partij.
bestuursrechtspraak van de Raad van State (…) met toepassing van artikel 8:86 van [de
(…)
van de afwijzing van het verzoek houdt in de eerste plaats in dat uit het dossier geen enke-
Hoge Raad, onder meer:
2. De rector heeft met toepassing van artikel
le aanwijzing volgt dat hetgeen de verbali-
2.3. Voor zover het middel berust op de
5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan
santen hebben gerelateerd niet juist zou zijn.
opvatting dat een niet als getuige opgeroe-
[verzoeker] het cijfer 1 zonder mogelijkheid
In de tweede plaats ziet het Hof ook anders-
pen doch ter terechtzitting aanwezige bena-
tot herkansing toegekend voor zijn opstel
zins geen reden om de door de raadsman
deelde partij niet als getuige kan worden
‘Vettaks onzin!’ dat hij op 6 maart 2012 als
gevraagde controle uit te oefenen en acht het
gehoord, faalt het. Die opvatting vindt in
word-document via het programma Teletop
de verdachte door het niet horen van [betrok-
haar algemeenheid geen steun in het recht.
heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten
kene 1] als getuige niet in zijn verdedigings-
2.4. Voor zover het middel klaagt dat het Hof
grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat
belang geschaad.
het verzoek van de Advocaat-Generaal tot het
heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectiepro-
2.4. Aldus heeft het Hof de afwijzing van het
horen van de getuige op onjuiste gronden
gramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn
verzoek niet naar behoren gemotiveerd. In
heeft toegewezen, faalt het eveneens. De han-
opstel voor 93% overeenkomt met een opstel
het licht van hetgeen aan het verzoek ten
tering van de maatstaf aan de hand waarvan
dat op 23 februari 2012 door een andere
grondslag is gelegd, is niet zonder meer
de rechter een vordering van het openbaar
eindexamenkandidaat is ingeleverd en aan-
1588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Rechtspraak
nemelijk is geworden dat deze eindexamen-
Beroepscommissie heeft terecht geoordeeld
het bestemmingsplan exceptief kan wor-
kandidaat de auteur van het door haar inge-
dat deze eindexamenkandidate met de door
den getoetst.
leverde opstel is. Verder heeft hij in
haar overgelegde stukken aannemelijk heeft
aanmerking genomen dat in de bestandsei-
gemaakt dat zij de auteur is van het door haar
(Awb art. 8:2, onder a, Wet ruimtelijke orde-
genschappen van het door [verzoeker] ingele-
ingeleverde opstel. Het standpunt van [verzoe-
ning art. 3.1, lid 1, 4.1, lid 1; Verordening
verde word-bestand die andere eindexamen-
ker] dat hij de auteur van het opstel is, aange-
ruimte Noord-Brabant 2011 art. 9.3, 9.5, 9.7)
kandidaat als auteur van het opstel staat
zien hij het opstel reeds in februari 2012 op
vermeld.
internet heeft geplaatst, is daarbij terecht niet
Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant
De Beroepscommissie, de commissie van
gevolgd, omdat hij geen stukken heeft overge-
sub 1], wonend te Etten-Leur, en anderen, 2.
beroep als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van
legd waaruit de datum van plaatsing van het
[appellanten sub 2], beiden wonend te Etten-
het Eindexamenbesluit, heeft het besluit van
opstel op internet blijkt. Daar komt bij dat de
Leur (hierna in enkelvoud: [appellant sub
de rector in stand gelaten.
hiervoor bedoelde eindexamenkandidate als
2]), en de raad van de gemeente Etten-Leur,
(…)
auteur wordt vermeld in de bestandseigen-
verweerder.
4. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten
schappen van het door [verzoeker] ingelever-
onrechte heeft geoordeeld dat het besluit
de word-document. Dat een derde de auteurs-
Procesverloop
van 23 maart 2012, zoals gehandhaafd bij het
naam heeft gewijzigd nadat [verzoeker] zijn
Bij besluit van 14 november 2011 heeft de
besluit van 21 mei 2012, een beoordeling van
opstel had ingeleverd, zoals [verzoeker] heeft
raad het bestemmingsplan ‘Buitengebied
zijn kennen en kunnen als bedoeld in artikel
betoogd, heeft de Beroepscommissie terecht
herziening [locatie 1]’ vastgesteld.
8:4, aanhef en onder e, van de Awb behelst.
niet aannemelijk geacht. Dat deze mogelijk-
(…)
De Beroepscommissie is het met dat betoog
heid bestaat, is gemotiveerd bestreden. Daar-
van [verzoeker] eens.
naast heeft [verzoeker] geen feiten of omstan-
Overwegingen
4.1. Dit betoog is terecht voorgedragen. Het
digheden gesteld die, voor zover die
1. Het plan voorziet in een uitbreiding van
besluit houdt immers in dat bij wijze van
mogelijkheid al zou bestaan, nader onderbou-
een bestaande intensieve veehouderij op het
maatregel aan [verzoeker] voor zijn opstel het
wen dat dat is gebeurd.
perceel [locatie 1].
cijfer 1 wordt toegekend. De rector en in
Gelet op het vorenstaande heeft de Beroeps-
(…)
beroep de Beroepscommissie zijn ten aanzien
commissie zich terecht op het standpunt
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en
van het beoordeelde opstel niet toegekomen
gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn
anderen betogen dat de uitbreidingslocatie
aan een beoordeling van het kennen en kun-
en ook anderszins niet aannemelijk is gewor-
ten onrechte als een specifieke locatie inten-
nen van [verzoeker], maar hebben geoordeeld
den dat de rector een onjuist besluit heeft
sieve veehouderij als bedoeld in artikel 9.7,
dat hij plagiaat heeft gepleegd en hebben daar-
genomen. Anders dan [verzoeker] betoogt,
tweede lid, van de Verordening ruimte Noord-
aan een maatregel verbonden. Daarbij stond
bestaat er, gelet op de als zeer ernstig te kwa-
Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011) is
een feitelijk onderzoek centraal naar de mate
lificeren aard van het gepleegde feit, geen
aangemerkt. Hiertoe voeren zij aan dat pro-
waarin het door hem ingeleverde opstel over-
grond voor het oordeel dat het toekennen
vinciale staten van Noord-Brabant op basis
eenkomt met dat van een ander en vervolgens
van het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot her-
van onvolledige informatie hebben besloten
welke gevolgtrekking daaraan moet worden
kansing onevenredig is. De voorzitter wijst er
dat de locatie [locatie 1] als uitzonderingsloca-
verbonden. De rechtbank heeft haar beoorde-
daarbij op dat niet is uit te sluiten dat [ver-
tie in de Verordening 2011 kon worden opge-
ling dan ook ten onrechte beperkt tot de vraag
zoeker] toch voor het eindexamen slaagt. Het
nomen, hetgeen duidt op willekeur.
of het besluit van de Beroepscommissie vol-
toegekende cijfer 1 telt voor 12% mee in het
Voorts betogen zij dat niet artikel 9.3, maar
doet aan de formele bij of krachtens de wet
eindcijfer voor het vak Nederlands.
artikel 9.5 van de Verordening 2011 van toe-
gestelde voorwaarden. Tot vernietiging van de
6. Gezien hetgeen is overwogen onder 4 is
passing is op het plan, nu het gaat om een te
aangevallen uitspraak leidt dit evenwel niet,
het hoger beroep gegrond. Nu echter de
verplaatsen locatie. Volgens hen wordt niet
nu de voorzitter op grond van het navolgende
beslissing van de rechtbank juist is, wordt de
voldaan aan de hierin opgenomen voorwaar-
van oordeel is dat het besluit van de Beroeps-
aangevallen uitspraak, met verbetering van
den dat een bouwblok voor intensieve vee-
commissie in stand dient te blijven, zodat de
de gronden waarop deze rust, bevestigd.
houderij, gelegen buiten een verwevingsge-
rechtbank het tegen dat besluit ingestelde
(…)
bied, planologisch en juridisch wordt
beroep terecht ongegrond heeft verklaard. 5. De rector heeft naar aanleiding van de door het plagiaatdetectieprogramma Ephora vast-
opgeheven en dat 20% van het bouwblok
1451
gestelde gelijkheidsscore van 93% nader
wordt aangewend voor de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen, nu de landschappelijke inpassing niet binnen, maar
onderzoek verricht en de resultaten ervan aan
3 april 2013, nr. 201113345/1/R3
buiten het bouwvlak plaatsvindt. Bovendien is
het besluit van 23 maart 2012 ten grondslag
(Mrs. Scholten-Hinloopen, Wiebenga en Van
de vereiste houtsingel met een oppervlakte
gelegd. Het betoog van [verzoeker] dat het
der Wiel)
van 2.035 m², gelet op het totale oppervlak
besluit uitsluitend is gebaseerd op de resulta-
LJN BZ7578
van de aanduiding ‘houtsingel’ en de daarop
ten van een computerprogramma dat de
in mindering gebrachte retentievoorziening,
nodige beperkingen kent, faalt reeds hierom.
Bepaling in Verordening ruimte Noord-Bra-
sloten en obstakelvrije onderhoudsstrook, niet
Vergelijking van de twee opstellen wijst uit
bant 2011, waarin voor een daarvoor speci-
inpasbaar. Overigens ontbreekt een land-
dat het door [verzoeker] ingeleverde opstel,
fiek vastgelegde locatie in de gemeente
schappelijk inpassingsplan in overeenstem-
afgezien van de titel, een beperkt aantal woor-
Etten-Leur, in afwijking van de hoofdregel
ming met de verbeelding en de in de plantoe-
den en de laatste paar zinnen, identiek is aan
voor verwevingsgebieden, uitbreiding van
lichting opgenomen afbeeldingen.
het opstel van een eindexamenkandidate, die
het bouwblok voor intensieve veehouderij
Het perceel is volgens hen evenmin aan te
haar opstel twee weken eerder heeft ingele-
tot 2 ha toegestaan, is een algemeen verbin-
merken als een duurzame locatie als bedoeld
verd. Zelfs een taalfout komt overeen. De
dend voorschrift dat in de procedure over
in artikel 9.3, eerste lid, onder d, van de Ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1589
Rechtspraak
ordening 2011, nu de voorziene uitbreiding
diend, in het geval van een verplaatsing van
Centrale Raad van Beroep
afbreuk doet aan het kleinschalige land-
een intensieve veehouderij ontheffing verle-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
schap, het perceel is aangewezen als glastuin-
nen van artikel 9.3, eerste lid, onder d, voor
van der Ham, vice-president van de Centrale
bouwontwikkelingsgebied en een advies van
een bestemmingsplan dat voorziet in de uit-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvra-
breiding van een bouwblok tot ten hoogste
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
gen (hierna: AAB) hieromtrent ontbreekt.
2,5 ha in een verwevingsgebied.
Raad van Beroep.
Bovendien wordt het plangebied gekenmerkt
Ingevolge het tweede lid, onder d, bevatten
door een stapeling van waarden en is de
de bij de aanvraag om ontheffing behorende
afweging in het MER niet gebaseerd op alle
stukken tevens een beschrijving van de wijze
af te wegen aspecten.
waarop wordt verzekerd dat ten minste 20%
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat
van het bouwblok wordt aangewend voor een
7 mei 2013, nr. 11/4661 WWB
het perceel voldoet aan alle criteria voor een
goede landschappelijke inpassing.
(Mrs. Kooijman, Van der Ham, Schut)
duurzame locatie als bedoeld in artikel 9.3
Ingevolge artikel 9.7, tweede lid, is in afwij-
LJN BZ9781
van de Verordening 2011. Het plan voorziet
king van artikel 9.3, eerste lid, onder d, op
met de aanduiding ‘houtsingel’, daaronder
een daarvoor specifiek vastgelegde locatie in
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien
niet begrepen het erf bij de bedrijfswoning
gemeente Etten-Leur uitbreiding van het
gebruik te maken van haar bevoegdheid tot
en de strook aan de voorzijde, in een land-
bouwblok voor intensieve veehouderij tot 2
een veroordeling van het college in de
schappelijke inpassing van ongeveer 0,33 ha,
ha toegestaan. Vast staat dat deze locatie het
bezwaarkosten. Nu tegen deze uitspraak
waarmee volgens de raad ruim wordt vol-
perceel [locatie 1] betreft.
geen hoger beroep is ingesteld, heeft die
daan aan de vereiste landschappelijke inpas-
11.3. De Afdeling overweegt dat artikel 9.7,
uitspraak kracht van gewijsde gekregen.
sing van 10% van het bouwblok.
tweede lid, in samenhang met artikel 9.3 van
Het college heeft terecht de afzonderlijk na
11.2. Ingevolge artikel 1.1, onder 19, van de
de Verordening 2011 een algemeen verbin-
die uitspraak gedane verzoeken van appel-
Verordening 2011, wordt onder bouwblok
dend voorschrift is. Ingevolge artikel 8:2, aan-
lant aan het college om vergoeding van de
verstaan: aaneengesloten terrein, waarbin-
hef en onder a, van de Awb, zoals dit luidde
bezwaarkosten op de voet van artikel 7:15
nen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en
ten tijde van belang, kan geen beroep worden
van de Awb afgewezen.
andere permanente voorzieningen ten
ingesteld tegen een besluit, inhoudende een
behoeve van een zelfde bestemming worden
algemeen verbindend voorschrift. Dit bete-
geconcentreerd.
kent echter niet dat het besluit tot het aan-
Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en
merken van de locatie [locatie 1] als uitzonde-
onder d, bepaalt een bestemmingsplan dat is
ringslocatie als bedoeld in artikel 9.7, tweede
gelegen in een verwevingsgebied dat bouw-
lid, van de Verordening 2011 in het geheel
Overwegingen
blokken voor intensieve veehouderij die klei-
niet kan worden getoetst. Artikel 8:2, aanhef
1.1. Bij uitspraak van 10 augustus 2009,
ner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten
en onder a, van de Awb, staat niet in de weg
08/1222, heeft de rechtbank het beroep van
hoogste 1,5 ha mogen uitbreiden op een
aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.
appellant tegen de beslissing op bezwaar van
duurzame locatie.
Aan een algemeen verbindend voorschrift
het college van 11 maart 2008 gegrond ver-
Ingevolge het bepaalde onder e bepaalt een
kan verbindende kracht worden ontzegd,
klaard, dat besluit vernietigd en de besluiten
bestemmingsplan dat is gelegen in een ver-
indien het in strijd is met een hoger wettelijk
waartegen bezwaar was gemaakt van 14 sep-
wevingsgebied dat ingeval van uitbreiding
voorschrift, dan wel indien het in strijd is
tember 2007 en 25 september 2007 herroe-
op grond van het bepaalde onder d ten min-
met een algemeen rechtsbeginsel. Vast staat
pen. Daarbij heeft de rechtbank het college
ste 10% van het bouwblok wordt aangewend
dat artikel 9.7, tweede lid, van de Verorde-
veroordeeld tot het betalen van vergoeding
voor een goede landschappelijke inpassing.
ning 2011 een overgangsrechtelijke bepaling
van schade, proceskosten in beroep en grif-
Ingevolge het tweede lid blijkt uit de toelich-
is voor een lopend verplaatsingstraject ten
fierecht. De rechtbank heeft geen veroorde-
ting bij een bestemmingsplan ten aanzien
tijde van het besluit tot vaststelling van dit
ling in de bezwaarkosten uitgesproken, ter-
van een duurzame locatie, als bedoeld in het
artikel. Onder deze omstandigheden ziet de
wijl daarom wel tijdig, dat wil zeggen voordat
eerste lid, onder d, dat:
Afdeling geen aanleiding voor het oordeel
met het besluit van 11 maart 2008 op de
a. aantoonbare ruimtelijk-economische
dat provinciale staten het besluit om de loca-
bezwaren tegen de besluiten van 14 septem-
belangen voor de lange termijn aanwezig zijn
tie [locatie 1] als uitzonderingslocatie aan te
ber 2007 en 25 september 2007 was beslist,
die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse;
merken niet op een afdoende feitelijke
was gevraagd. Tegen deze uitspraak is geen
b. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast
grondslag hebben gebaseerd, dan wel dat zij
hoger beroep ingesteld.
door aan te sluiten bij bestaande bebouwing
na afweging van alle betrokken belangen
1.2. Appellant heeft vervolgens op 1 decem-
of, al dan niet door herschikking, optimaal
niet in redelijkheid tot dat besluit hebben
ber 2009 bij het college twee afzonderlijke
gebruik te maken van de beschikbare ruimte;
kunnen komen. Het aangevoerde geeft geen
verzoeken ingediend om vergoeding van de
c. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit
aanleiding voor het oordeel dat artikel 9.7,
kosten gemaakt in verband met de behande-
milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft
tweede lid, van de Verordening 2011 in strijd
ling van de bezwaren tegen de besluiten van
ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor
is met een hoger wettelijk voorschrift of in
14 september 2007 en 25 september 2007 op
mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in
strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
de voet van artikel 7:15 van de Algemene wet
het bijzonder wat betreft natuur, landschap
(…)
bestuursrecht (Awb). Voor zover vereist heeft
1452
(Awb art. 7:15, 8:73) (…)
en cultuurhistorie, aanvaardbaar is.
appellant het college verder verzocht om een
Ingevolge artikel 9.5, eerste lid en onder a,
zelfstandig schadebesluit.
kan het college van gedeputeerde staten,
1.3. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het
mits de daartoe strekkende aanvraag voor
college de verzoeken afgewezen.
een ontheffing voor 1 januari 2011 is inge-
1.4. Bij besluit van 3 november 2010 (bestre-
1590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Rechtspraak
den besluit) heeft het college het bezwaar
Overwegingen
verzocht om de aangevallen uitspraak en het
tegen het besluit van 25 januari 2010 onge-
1.1. Appellante, geboren [in] 1947, is op 1
bestreden besluit te vernietigen.
grond verklaard.
september 1977 met haar echtgenoot, gebo-
3.2. De Svb heeft zich in hoger beroep op het
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
ren [in] 1945, vanuit Nederland naar Duits-
standpunt gesteld dat indien de verschillen
rechtbank het beroep tegen het bestreden
land geëmigreerd. Sinds begin 2001 wonen
tussen de inkoop- en de voortzettingsrege-
besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft
appellante en haar echtgenoot weer in
ling leiden tot een belemmering van het
de rechtbank overwogen dat het systeem
Nederland en zijn appellante en haar echtge-
recht op vrij verkeer, deze belemmering
zoals vormgegeven in artikel 8:72 van de
noot opnieuw verplicht verzekerd voor de
gerechtvaardigd is te achten. Van een onge-
Awb, in samenhang met artikel 7:15 van de
Algemene Ouderdomswet (AOW).
oorloofd verkapt onderscheid naar nationali-
Awb niet toelaat dat appellant alsnog een
1.2. Bij aanvraagformulier van 11 januari 2011
teit is volgens de Svb evenmin sprake. De Svb
hernieuwd verzoek om vergoeding van
heeft appellante de Svb verzocht om op grond
heeft verzocht om de aangevallen uitspraak
bezwaarkosten kan indienen.
van de inkoopregeling te worden toegelaten
te bevestigen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen
tot de vrijwillige verzekering voor de AOW.
4.1. De Raad neemt het volgende in aanmer-
deze uitspraak gekeerd. Hij heeft kort gezegd
1.3. De Svb heeft bij besluit van 10 maart
king.
aangevoerd dat in de gegeven situatie de
2011 aan appellante meegedeeld dat zij niet
4.2.1. De inkoopregeling waarvan appellante
Awb geen belemmeringen kent voor het
op grond van de inkoopregeling kan worden
gebruik wil maken is opgenomen in artikel
opnieuw doen van een verzoek om vergoe-
toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor
38 en artikel 39 van de AOW.
ding van bezwaarkosten.
de AOW. Daartoe is overwogen dat inkoop
4.2.2. Artikel 38, eerste lid, van de AOW luidt:
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
achteraf uitsluitend mogelijk is voorafgaand
‘1. De verzekerde, die voorafgaand aan de ver-
4.1. In haar uitspraak van 10 augustus 2009
aan een eerste periode van verplichte verze-
plichte verzekering niet eerder verplicht ver-
heeft de rechtbank ondanks een tijdig inge-
kering voor de AOW en dat appellante voor-
zekerd is geweest, kan zich, zolang hij de leef-
diend verzoek om vergoeding van bewaarkos-
afgaand aan haar lopende verplichte verzeke-
tijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt,
ten, geen veroordeling van het college tot
ring voor de AOW eerder verplicht verzekerd
vrijwillig verzekeren vanaf de 15-jarige leef-
vergoeding in de bezwaarkosten uitgespro-
is geweest van 5 maart 1963 (lees: 1962) tot
tijd, over de achterliggende periode, waarin
ken. Mede gelet op de omstandigheid dat de
en met 31 augustus 1977.
hij niet verplicht verzekerd is geweest.’
rechtbank de besluiten van 14 september
1.4. Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden
4.2.3. Artikel 39, eerste lid, van de AOW luidt
2007 en 25 september 2007 heeft herroepen
besluit) heeft de Svb het bezwaar van appel-
sinds 1 januari 2010:
moet het ervoor worden gehouden dat de
lante tegen het besluit van 10 maart 2011
‘1. De verzekerde die van de vrijwillige verze-
rechtbank geen aanleiding heeft gezien
ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer
kering, bedoeld in artikel 38, eerste lid,
gebruik te maken van haar bevoegdheid tot
verwezen naar artikel 38 van de AOW.
gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk tien
een veroordeling van het college in de
2. De rechtbank heeft het beroep van appel-
jaar na de dag, waarop de verplichte verzeke-
bezwaarkosten. Nu tegen deze uitspraak geen
lante tegen het bestreden besluit ongegrond
ring is ontstaan, een aanvraag daartoe in te
hoger beroep is ingesteld, heeft die uitspraak
verklaard.
dienen bij de Sociale verzekeringsbank.’
kracht van gewijsde gekregen. Hieruit volgt
3.1. In hoger beroep heeft appellante evenals
4.3. Vast staat dat appellante de Svb binnen
dat het college terecht de afzonderlijk na die
in beroep gesteld dat het niet verenigbaar is
de aanmeldtermijn van tien jaar heeft ver-
uitspraak gedane verzoeken van appellant
met in het bijzonder artikel 45 en artikel 18
zocht om toepassing van de inkoopregeling
aan het college om vergoeding van de
van het Verdrag betreffende de werking van
over de periode waarin zij in verband met
bezwaarkosten op de voet van artikel 7:15
de Europese Unie (VWEU) en artikel 15 en 10
haar emigratie naar Duitsland niet verplicht
van de Awb heeft afgewezen.
van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo
verzekerd is geweest voor de AOW. Verder
1408/71) dat remigranten met een ‘AOW-gat’
staat vast dat de Svb in overeenstemming
die voorafgaand aan hun lopende verplichte
met artikel 38, eerste lid, van de AOW afwij-
verzekering voor de AOW ‘eerder verplicht
zend op deze aanvraag heeft beslist op de
verzekerd zijn geweest’ ingevolge artikel 38,
grond dat appellante voorafgaand aan haar
3 mei 2013, nr. 12/132 AOW
eerste lid, van de AOW niet de mogelijkheid
vanaf 8 maart 2001 lopende verplichte verze-
(Mrs. De Vries, Simon, Van Westen)
wordt geboden om gebruik te maken van de
kering eerder verplicht verzekerd is geweest.
LJN CA1167
inkoopregeling. Deze remigranten hebben
In geding is uitsluitend of het Unierecht
zich weliswaar, anders dan immigranten die
eraan in de weg staat dat de Svb weigert om
De in art. 38 AOW opgenomen grond voor
zich voor het eerst in Nederland vestigen, in
appellante in de gelegenheid te stellen om
uitsluiting van toelating tot de inkooprege-
aansluiting op een eerdere verplichte verze-
zich op grond van de inkoopregeling over 1
ling, inhoudende dat er geen sprake mag
kering vrijwillig voortgezet kunnen verzeke-
september 1977 tot en met
zijn van een eerdere verplichte verzekering,
ren voor de AOW, maar toepassing van de
7 maart 2001 vrijwillig te verzekeren voor de
leidt in het voorliggende geval niet tot een
inkoopregeling kan per saldo gunstiger uit-
AOW.
ongeoorloofde belemmering van de uitoefe-
pakken dan toepassing van de voortzettings-
4.4.1. Vo 1408/71 staat hieraan niet in de
ning van het recht op vrij verkeer van
regeling en een benadeling voor de toepas-
weg. Vo 1408/71 kent weliswaar bepalingen
werknemers binnen de EU of een ongeoor-
sing van de ene regeling mag ingevolge het
die zien op vrijwillige verzekeringen, zoals
loofd onderscheid naar nationaliteit.
Unierecht niet worden weggestreept tegen
artikel 15 van Vo 1408/71, maar deze bepa-
een bevoordeling voor de toepassing van een
lingen houden voor de lidstaten geen ver-
andere regeling. Voor zover er geen sprake is
plichtingen in ten aanzien van de toelating
van een ongeoorloofde belemmering van het
tot de vrijwillige verzekering met terugwer-
recht op vrij verkeer, is er volgens appellante
kende kracht.
sprake van een ongeoorloofd verkapt onder-
4.4.2. Iedereen met de nationaliteit van een
scheid naar nationaliteit. Appellante heeft
lidstaat van de Europese Unie (EU) ontleent
1453
(AOW art 38; VWEU art. 18, 45) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1591
Rechtspraak
aan het bij artikel 45 VWEU (tot 1 december
toepassing van de inkoopregeling gunstiger
voordeel en anderzijds met het feit dat met
2009 artikel 39 EG) en artikel 7 van Verorde-
is dan toepassing van de voortzettingsrege-
het klimmen der jaren de kans dat de pensi-
ning nr. 1612/68 (vanaf 16 juni 2011 artikel 7
ling. Het volstaat om er in dit verband op te
oengerechtigde leeftijd wordt bereikt groter
van Verordening nr. 492/2011) gewaarborgde
wijzen dat vrijwillig verzekerden ingevolge
wordt. De Raad wijst in dit verband op de
recht op vrij verkeer van werknemers het
de voortzettingsregeling – evenals verplicht
brief van 9 juni 2010 van de Minister van
recht om in een ‘andere’ EU-lidstaat (een lid-
verzekerden – ten opzichte van immigranten
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de
staat waarvan betrokkene de nationaliteit
die gebruik maken van de inkoopregeling
weigering om ontwikkelingswerkers toe te
niet bezit) te werken en te wonen zonder
een rente- en inflatienadeel hebben.
laten tot de inkoopregeling (IVV/
daar op grond van zijn nationaliteit te wor-
4.5.3. Gelet op punt 4.5.2 moet de weigering
OOG/2010/10668). Verplicht verzekerden met
den gediscrimineerd. Daarnaast kan het
om appellante toe te laten tot de vrijwillige
een ‘AOW-gat’ die niet eerder verplicht verze-
recht op vrij verkeer van werknemers met
verzekering voor de AOW op de aan artikel 38
kerd zijn geweest, hebben geen gebruik kun-
succes worden ingeroepen tegen de ‘eigen’
van de AOW ontleende grond, dat zij eerder
nen maken van de voortzettingsregeling en
EU-lidstaat (een lidstaat waarvan betrokkene
verplicht verzekerd is geweest, worden
kunnen zich dus niet schuldig maken aan
de nationaliteit wel bezit) indien er sprake is
beschouwd als een in aanmerking te nemen
het calculerende gedrag waartegen de wetge-
van een relevante overschrijding van de EU-
belemmering om ten volle gebruik te maken
ver het stelsel wil beschermen. De Raad acht
binnengrenzen. In dit verband kan worden
van het recht op vrij verkeer van werknemers.
de categorische uitsluiting van de toegang
gewezen op het arrest McCarthy
Daarbij wordt aangetekend dat de uitsluiting
tot de inkoopregeling van eerder verplicht
(HvJEU 5 mei 2011, C-434/09).
van eerder verplicht verzekerden van de toe-
verzekerden in het geval van appellante een
4.4.3. In deze procedure is sprake van rele-
gang tot de inkoopregeling, die sinds 1 januari
geschikt en proportioneel middel om het
vante overschrijdingen van de EU-binnen-
2001 is opgenomen in artikel 38, eerste lid,
doel daarvan te bereiken (vgl H.v.J. EU 16
grenzen. De echtgenoot van appellante heeft
van de AOW, ook al gold ten tijde van de emi-
april 2013 C-202/11, zaak Anton Las, ov. 23).
immers gebruik gemaakt van het recht op
gratie van appellante en haar echtgenoot.
In dit verband merkt de Raad op dat de
vrij verkeer van werknemers tussen de lidsta-
4.5.4. De situatie van remigranten met een
voortzettingsregeling en de inkoopregeling
ten van de EU, in die zin dat hij van 1 sep-
‘AOW-gat’ die eerder verplicht verzekerd zijn
kunnen worden beschouwd als twee met
tember 1977 tot begin 2001 als Nederlander
geweest, is voor de toetsing van de toepassing
elkaar samenhangende onderdelen van één
in Duitsland heeft gewerkt en daar toen met
van de inkoopregeling aan artikel 18 VWEU
regeling inzake de vrijwillige verzekering
appellante – die eveneens de Nederlandse
vergelijkbaar te achten met de situatie van
voor de AOW. De (door appellante en haar
nationaliteit bezit – heeft gewoond. Daarna
immigranten met een ‘AOW-gat’ die niet eer-
echtgenoot niet benutte) mogelijkheid om
zijn appellante en haar echtgenoot naar
der verplicht verzekerd zijn geweest. Gelet op
toegang te krijgen tot de voortzettingsrege-
Nederland geremigreerd. Gelet op het voor-
punt 4.5.2 kan de weigering om appellante
ling is in haar geval een toereikende com-
gaande kan appellante artikel 45 VWEU en
toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor
pensatie voor de onmogelijkheid om nu nog
artikel 7 van Verordening nr. 1612/68 niet
de AOW op de aan artikel 38 van de AOW ont-
toegang te krijgen tot de inkoopregeling.
alleen inroepen tegen de ‘andere’ EU-lidstaat
leende grond, dat zij eerder verplicht verze-
Appellante en haar echtgenoot hebben zich
Duitsland, maar ook tegen de ‘eigen’ EU-lid-
kerd is geweest, ook leiden tot een ingevolge
immers op basis van de oude voortzettings-
staat Nederland en valt het hoger beroep van
artikel 18 VWEU verboden verkapt onder-
regeling over de gehele onverzekerd gebleven
appellante, dat ziet op de toelating tot de
scheid naar nationaliteit. Aan te nemen valt
periode (24 jaar) vrijwillig voortgezet kunnen
vrijwillige verzekering voor de AOW over 1
immers dat remigranten die eerder verplicht
verzekeren. De thans gelden voortzettingsre-
september 1977 tot en met 7 maart 2001,
verzekerd zijn geweest vaker de Nederlandse
geling, die een beperking van de vrijwillige
onder de personele en materiële werkings-
nationaliteit bezitten dan immigranten die
voortzetting van de verzekering inhoudt tot
sfeer van artikel 45 VWEU en artikel 7 van
niet eerder verplicht verzekerd zijn geweest.
maximaal tien jaar, was gedurende het
Verordening nr. 1612/68.
4.6.1. Uit het voorgaande volgt dat het
geschil zijn tijdvak nog niet van toepassing.
4.4.4. Mutatis mutandis geldt wat onder punt
geding zich volledig toespitst op de vraag of
In het midden kan derhalve worden gelaten
4.4.1 en punt 4.4.2 is overwogen ook voor het
er in de voorliggende zaak een toereikende
of die regeling in strijd is met de artikelen 45
beroep dat appellante heeft gedaan op het
rechtvaardiging valt aan te wijzen voor de
of 18 van het VWEU.
discriminatieverbod van artikel 18 VWEU.
onder punt 4.5.3 benoemde belemmering
5.1. Uit het voorgaande volgt dat de in artikel
4.5.1. Gelet op punt 4.3 had (de echtgenoot
van de uitoefening van het recht op vrij ver-
38 van de AOW opgenomen grond voor uitslui-
van) appellante volgens de nationale regeling
keer en het onder punt 4.5.4 benoemde ver-
ting van toelating tot de inkoopregeling,
uitsluitend kunnen voorkomen dat appellan-
kapte onderscheid naar nationaliteit.
inhoudende dat er geen sprake mag zijn van
te door haar emigratie in 1977 een ‘AOW-gat’
4.6.2. Met betrekking tot die vraag overweegt
een eerdere verplichte verzekering, in het voor-
opliep door tijdig te vragen om toepassing
de Raad dat aan het in artikel 38, eerste lid,
liggende geval niet leidt tot een ongeoorloofde
van de (thans) in de artikelen 35 tot en met
van de AOW opgenomen vereiste dat de ver-
belemmering van de uitoefening van het recht
37 van de AOW opgenomen voortzettingsre-
zekerde niet ‘eerder verplicht verzekerd is
op vrij verkeer van werknemers binnen de EU
geling. Ingevolge de voortzettingsregeling
geweest’ een doel van algemeen belang ten
of een ongeoorloofd onderscheid naar nationa-
kunnen gewezen verplicht verzekerden zich
grondslag ligt, te weten de wens om te ver-
liteit. Dit betekent dat het hoger beroep van
in aansluiting op hun verplichte verzekering
mijden dat de solidariteit van premie- en
appellante niet slaagt en dat de aangevallen
voor de AOW vrijwillig voortgezet verzekeren
belastingbetalers die aan de AOW ten grond-
uitspraak moet worden bevestigd.
voor de AOW, mits zij daartoe een aanvraag
slag ligt onder druk kan komen te staan door
indienen binnen één jaar na de dag waarop
calculerend gedrag van verzekerden die lang-
hun verplichte verzekering is geëindigd.
durig in het buitenland gaan wonen en wer-
4.5.2. In het kader van de toetsing aan de
ken of hebben gewoond en gewerkt. Dit cal-
door appellante ingeroepen bepalingen van
culerend gedrag hangt enerzijds samen met
Unierecht wordt allereerst vastgesteld dat
het onder 4.5.2 genoemde rente- en inflatie-
1592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Rechtspraak
1454
als lening te kunnen aanmerken.
(Awb art. 3:2, 3:4, 3:46, 4:84, 8:81)
1.5. Onder verwijzing naar het advies van de 7 mei 2013, nr. 11/6085 WWB,
commissie heeft het college bij besluit van
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft de Minis-
(Mrs. Claessens, Heijs, Overbeeke)
16 juli 2010 (bestreden besluit) het bezwaar
ter van Infrastructuur en Milieu (hierna: ver-
LJN BZ9646
tegen het besluit van 28 oktober 2009 onge-
weerder) de chauffeurspas van een taxichauf-
grond verklaard.
feur voor een periode van twaalf weken
Herhaalde aanvraag. Terugwerkende kracht.
(….)
vanaf 25 maart 2013 geschorst. Aanleiding
Eerdere aanvraag met toepassing van artikel
4.12. Appellant heeft zich subsidiair op het
daarvoor was een voorval op vrijdagavond 22
4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
standpunt gesteld dat de bijstand dient in te
maart 2013 waarbij de taxichauffeur vanuit
Toetsingskader. Bijzondere omstandigheden.
gaan op de datum waarop hij eerder, te
stilstand met lage snelheid tegen een dienst-
weten op 22 mei 2008, bijstand heeft aange-
doende politieagent belast met motorsurveil-
vraagd, omdat hij op die datum aan de voor-
lance (motorrijder) was gereden, nadat hij
waarden voor bijstandsverlening voldeed.
van deze motorrijder een stopteken had
4.13. Appellant beoogt met zijn verzoek feite-
gekregen. De politieagent liep hierdoor een
lijk om bijstand aan te vragen met terugwer-
kneuzing op aan zijn linkeronderbeen en
Overwegingen
kende kracht over een periode waarover wel-
enkel. De taxichauffeur werd aangehouden
1.1. Appellant heeft zich op 22 mei 2008 bij
iswaar besluitvorming, maar geen – eerdere
wegens verdenking van overtreding van art.
het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)
– beoordeling van het recht op bijstand heeft
287 in verbinding met art. 45 Wetboek van
gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk
plaatsgevonden. Met het besluit van 10 juni
Strafrecht (poging tot doodslag) en art. 6 van
en bijstand (WWB), omdat hij in het kader van
2008 is de aanvraag van 22 mei 2008 immers
de Wegenverkeerswet 1994 (veroorzaken van
de zogeheten ‘Pardonregeling’ met ingang van
niet afgewezen, maar met toepassing van
verkeersongeval) en overgebracht naar het
15 juni 2007 een verblijfsvergunning regulier
artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling
politiebureau. De inspecteur bij de Inspectie
voor bepaalde tijd (hierna: verblijfsvergun-
gesteld. Anders dan het college heeft
Leefomgeving en Transport van verweerder
ning) heeft gekregen. Op 3 juni 2008 heeft hij
betoogd, ligt niet ter beoordeling voor de
die vanwege de voetbalwedstrijd Nederland
een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
vraag of in de periode van 22 mei 2008 tot
– Estland ter plekke aanwezig was, heeft de
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college
en met 10 juni 2008 sprake is van nieuwe
chauffeurspas van de taxichauffeur per
besloten de aanvraag niet in behandeling te
feiten of veranderde omstandigheden in de
direct geschorst. Vervolgens heeft verweerder
nemen. Tegen dit besluit heeft appellant geen
zin van artikel 4:6 van de Awb, maar de vraag
op maandag 25 maart 2013 het schorsingsbe-
rechtsmiddelen aangewend.
of in die periode sprake is van bijzondere
sluit genomen.
1.2. Op 24 juli 2008 heeft appellant zich
omstandigheden die een eerdere ingangsda-
De taxichauffeur heeft op 5 april bezwaar
wederom voor bijstand gemeld, gevolgd door
tum van de bijstand rechtvaardigen. (Zie
gemaakt tegen het schorsingsbesluit. Bij fax-
een aanvraag op 25 juli 2008. Bij besluit van
CRvB 26 oktober 2010, LJN BO3230.) In het-
bericht van 8 april 2013 heeft hij zich tevens
25 juli 2008 heeft het college appellant met
geen appellant heeft aangevoerd zijn geen
tot de voorzieningenrechter van het College
ingang van 1 juli 2008 bijstand verleend naar
bijzondere omstandigheden gelegen die een
gewend met het verzoek een voorlopige voor-
de norm voor een alleenstaande. Bij besluit
eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De
ziening te treffen, inhoudend dat verweerder
van 31 augustus 2009 heeft het college het
stellingen van appellant richten zich in
hangende de beslissing op bezwaar de chauf-
bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2008
wezen tegen het besluit van 10 juni 2008, dat
feurspas aan verzoeker terug geeft.
niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit
in rechte onaantastbaar is geworden. Appel-
Blijkens het schorsingsbesluit is de chauf-
heeft appellant geen beroep ingesteld.
lant had deze stellingen moeten betrekken
feurspas geschorst omdat het vermoeden
1.3. Conform het advies van de adviescom-
in bezwaar – en eventueel in (hoger) beroep
bestaat dat de taxichauffeur niet langer vol-
missie bezwaarschriften, kamer sociale zaken
– tegen dat besluit.
doet aan de eisen voor het afgeven van een
(Awb art. 4:5, 4:6) (….)
verklaring omtrent het gedrag (VOG) en daar-
(commissie), heeft het college het bezwaar
naast omdat het handelen op 22 maart 2013
van appellant tegen het besluit van 25 juli
als dusdanig ernstig moet worden aange-
een eerdere ingangsdatum dan 1 juli 2008
College van Beroep voor het bedrijfsleven
bijstand toe te kennen.
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
het belang van veilig taxivervoer.
1.4. Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
De taxichauffeur (hierna: verzoeker) heeft in
college op deze aanvraag beslist en de
auditeur bij het College.
het kader van het verzoek om voorlopige
2008 mede opgevat als een aanvraag om met
voorziening aangevoerd dat het om een
ingangsdatum van de bijstand gehandhaafd op 1 juli 2008. Het college heeft daarbij te kennen gegeven dat geen sprake is van bij-
merkt dat een schorsing noodzakelijk is in
1455
ongeluk ging. Hij was op 22 maart 2013 met lage snelheid tegen een politieagent aangereden nadat hij reeds met zijn taxi was gestopt.
zondere omstandigheden om bijstand toe te kennen vóór 22 mei 2008. Met betrekking tot
23 april 2013, nr. AWB 13/236
Toen hij tijdens de stilstand zijn hoofd uit
de periode van 22 mei 2008 tot 1 juli 2008
(Mr. Van Dorst)
het raam stak om de politieagent een vraag
heeft het college het standpunt ingenomen
LJN CA0934
te stellen is zijn voet van de rem gegleden en kwam de taxi in beweging. Daardoor werd de
dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet heeft kunnen voorzien
Verzoek om voorlopige voorziening tegen
politieagent geraakt. Na de aanhouding en
in de noodzakelijke kosten van bestaan. De
schorsing van een chauffeurspas voor het
verhoor op het bureau is hij op 23 maart
door appellant overgelegde verklaring van H.
verrichten van taxivervoer. Besluit is geno-
2013 op vrije voeten gesteld. Dat was niet
[B.] van 15 juni 2008 acht het college onvol-
men zonder gedegen kennis van de relevan-
gebeurd indien politie en justitie van mening
doende concreet om de hierin genoemde
te feiten en omstandigheden en zonder de
waren dat het hier een poging tot doodslag
financiële bijdrage aan appellant van € 1 500
vereiste belangenafweging.
betrof. Verweerder had alvorens tot schorsing
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1593
Rechtspraak
over te gaan het onderzoek van politie en
op het beleid naar voren komt dat er situaties
de voorzieningenrechter dat het beleid hier-
justitie moeten afwachten. Nu niet aanneme-
kunnen zijn waarin het wenselijk is om reeds
op geen betrekking heeft, maar dat dit onver-
lijk is dat hij strafrechtelijk zal worden ver-
vóór de intrekking van de chauffeurskaart de
let laat dat wel de algemene eis blijft gelden
oordeeld zal een VOG hem niet mogen wor-
taxichauffeur de bevoegdheid tot het uitoefe-
dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding
den ontzegd. Om die reden mag de
nen van zijn beroep te kunnen ontzeggen.
van een besluit de nodige kennis omtrent de
chauffeurspas niet worden ingetrokken of
Zo’n situatie kan volgens die toelichting aan
relevante feiten en de af te wegen belangen
geschorst. Verzoeker, die werkzaam was als
de orde zijn als op grond van feiten en
vergaart. Aan een vermoeden van het
zelfstandig taxichauffeur, heeft voorts bena-
omstandigheden aanmerkelijk gevaar bestaat
bestaan van een situatie als hier bedoeld
drukt dat hij geen inkomsten heeft zolang
dat de houder van de chauffeurskaart zich in
moet dus een onderzoek ten grondslag lig-
zijn pas is geschorst en dat daardoor beta-
de uitoefening van zijn beroep in de nabije
gen dat aan die eis voldoet. Een dergelijk
lingsmoeilijkheden ontstaan.
toekomst ernstig zal misdragen. Dat betekent
onderzoek ontbreekt.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst
naar het oordeel van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter concludeert dat ver-
dat verzoeker een spoedeisend belang heeft
dat verweerder, voordat hij tot schorsing over-
weerder bij het voorbereiden en nemen van
bij het treffen van een voorlopige voorzie-
gaat, die feiten en omstandigheden dient te
het schorsingsbelsuit heeft gehandeld in
ning, nu de schorsing van de chauffeurspas
kennen en zich ervan dient te vergewissen dat
strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2,
tot gevolg heeft dat verzoeker niet meer als
inderdaad aanmerkelijk gevaar voor herhaling
3:4, 3:46 en – voor zover het besluit oog heeft
taxichauffeur werkzaam zal kunnen zijn en
bestaat. Gelet op de ter zitting geschetste
op het belang van veilig taxivervoer – 4:84
geen inkomsten meer heeft uit dat beroep.
werkwijze van verweerder bij het nemen van
van de Awb.
Vervolgens overweegt de voorzieningenrech-
het onderhavige schorsingsbesluit, waarbij de
Volgt: toewijzing van het verzoek, in dier voege
ter het zeer onzorgvuldig te achten dat ver-
schorsing reeds is geschied op het moment
dat het bestreden besluit wordt geschorst.
weerder in het bestreden besluit van 25
dat de inspecteur Leefomgeving en Transport
maart 2013 – na de eerdere uitspraken van
ter ore kwam dat verzoeker was aangehouden
het College van 24 augustus 2012 (LJN
op verdenking van overtreding van artikel 6
BX6793) en 30 november 2012 (LJN BY4822)
van de Wegenverkeerswet 1994, komt het de
1456
– nog steeds verwijst naar wettelijke bepalin-
voorzieningenrechter voor dat de schorsing
25 april 2013, nr. 11/725
gen die sinds 1 oktober 2011 niet meer
bij wijze van automatisme heeft plaatsgevon-
(Mrs. Van Lierop, Smorenburg, Van der
bestaan. De voorzieningenrechter gaat ervan
den, zonder gedegen kennis van de relevante
Zanden)
uit dat het onjuiste wettelijke kader in de
feiten en omstandigheden en zonder de in
LJN CA0787
beslissing op bezwaar zal worden hersteld.
het kader van de toepassing van artikel 10,
Verweerder beroept zich voorts op het ‘Hand-
vierde lid van de Regeling vereiste belangenaf-
Accountantstucht, permanente educatie,
havingsbeleid voor het gebruik van de
weging. De voorzieningenrechter overweegt
boete, wetswijziging, voorzienbaarheid,
bevoegdheid van het vierde lid van artikel 77
voorts dat verweerder bij het nemen van het
andere maatregel.
van het Besluit’ (hierna: het beleid). Verweer-
schorsingsbesluit op 25 maart 2013 niet alle
der heeft daarbij aangegeven dat dit beleid
feiten kón kennen, aangezien verweerder de
moet worden aangemerkt als beleid in het
op 23 maart 2013 opgemaakte processen-ver-
kader van de toepassing van het sedert 1
baal niet had opgevraagd. Verweerder heeft
Hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak
oktober geldende artikel 10, vierde lid van de
ter zitting erkend dat hij het proces-verbaal
van de accountantskamer van 29 juli 2011.
Regeling gebruik boordcomputer en boord-
van bevindingen en de overige processen-ver-
computerkaarten (hierna: de Regeling). Inge-
baal pas heeft opgevraagd nadat de voorzie-
Klacht van het NIVRA dat appellant in de
volge deze bepaling kan de chauffeurskaart
ningenrechter om deze stukken had gevraagd.
driejaarscyclus 2007-2009 niet het benodigde
voor een termijn van ten hoogste 12 weken
De voorzieningenrechter overweegt dat
aantal permanente educatie (PE)-punten
worden geschorst in het belang van veilig
denkbaar is dat zich situaties kunnen voor-
heeft behaald, niet heeft voldaan aan zijn
taxivervoer danwel bij het vermoeden dat
doen waarin onmiddellijke schorsing van de
registratieverplichting en niet heeft gerea-
één van de omstandigheden zich voordoet
chauffeurskaart noodzakelijk is en waarin
geerd op herhaalde aanmaningen van het
(bijvoorbeeld het niet kunnen overleggen
de ontvangst van een proces-verbaal niet
NIVRA inzake de op hem rustende
van een VOG) op grond waarvan de chauf-
kan worden afgewacht. Gelet op de toe-
PE-verplichtingen.
feurskaart kan worden ingetrokken. Aange-
dracht van het incident van 22 maart 2013,
zien het beleid betrekking had op het vierde
blijkend uit de processen-verbaal, vermag de
De accountantskamer heeft de klacht
lid van artikel 77 (oud), op grond waarvan de
voorzieningenrechter, naar voorlopig oor-
gegrond verklaard en appellant de maatregel
chauffeurspas kon worden geschorst in het
deel, niet in te zien dat de ontvangst van
van waarschuwing opgelegd en een geldboe-
belang van veilig taxivervoer, overweegt de
het proces-verbaal niet kon worden afge-
te ten bedrage van € 3 000. De accountants-
voorzieningenrechter dat dit beleid alleen op
wacht. Dit geldt te meer nu het op basis van
kamer heeft bij de beslissing tot het tevens
het deel van artikel 10, vierde lid van de
het door verweerder gehanteerde beleid
opleggen van een geldboete en het bepalen
Regeling betrekking kan hebben dat gaat
voor een schorsing in verband met veilig
van de hoogte daarvan, mede in aanmerking
over schorsing in het belang van veilig taxi-
taxivervoer noodzakelijk is dat uit feiten en
genomen dat andere accountants, die zich
vervoer. Niettemin neemt de voorzieningen-
omstandigheden blijkt dat aanmerkelijk
wel aan hun PE-verplichtingen hebben
rechter voor de beoordeling van het verzoek
gevaar bestaat dat de houder van de chauf-
gehouden, daarvoor (studie)kosten hebben
om voorlopige voorziening het beleid en de
feurskaart zich in de nabije toekomst
moeten maken en dat dit bij appellant niet
toelichting daarop tot uitgangspunt.
opnieuw ernstig zal misdragen.
het geval is. De accountantskamer schat de
Voor zover de schorsing is gegrond op het
Voor zover de schorsing is gegrond op het
economische waardering van het verschil in
belang van het veilig taxivervoer, overweegt
vermoeden dat verzoeker niet of niet tijdig
positie tussen appellant en deze andere
de voorzieningenrechter dat uit de toelichting
een nieuwe VOG kan overleggen, overweegt
accountants op € 50 per niet behaald PE-
1594
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
(Wet tuchtrechtspraak accountants)
Rechtspraak
punt en heeft dienovereenkomstig de geld-
Het College is van oordeel dat in zijn alge-
niet mogelijk was en dat dit voor appellant
boete vastgesteld op (60 x € 50 = ) € 3 000.
meenheid in een geval als het onderhavige,
ten tijde van belang dus ook niet voorzien-
waarbij niet is voldaan aan de voorschriften
baar was. Appellant hoefde destijds geen
Het College is van oordeel dat de klacht
inzake permanente educatie en niet is gerea-
rekening te houden met het opleggen van
terecht gegrond is verklaard. Ten aanzien van
geerd op aanmaningen ter zake van het vol-
een geldboete wegens zijn nalaten om over
de door de accountantskamer opgelegde
doen aan die voorschriften, het opleggen van
de driejaarscyclus 2007 tot en met 2009 te
tuchtrechtelijke maatregelen overweegt het
de maatregel van geldboete in combinatie
voldoen aan de geldende PE-verplichtingen.
College als volgt.
met de maatregel van waarschuwing in begin-
Onder deze omstandigheden acht het College
sel passend kan worden geacht. Het College is
het aan appellant opleggen van de maatregel
Met de inwerkingtreding van (onder meer
voorts van oordeel dat het door de accoun-
van geldboete – naast de maatregel van
hoofdstuk II van) de Wet tuchtrechtspraak
tantskamer gekozen uitgangspunt van € 50
waarschuwing – niet passend. In plaats van
accountants (hierna: Wtra) per 1 mei 2009 is
per niet behaald PE-punt als maatstaf voor
de door de accountantskamer opgelegde
het mogelijk geworden om – naast de
het bepalen van de hoogte van de op te leg-
tuchtmaatregelen acht het College in dit
bestaande tuchtrechtelijke maatregelen van
gen geldboete in zijn algemeenheid niet onre-
geval het opleggen van de maatregel van
waarschuwing, berisping, tijdelijke doorhaling
delijk is. Bij het bepalen van de hoogte van de
berisping passend en geboden.
(voor 1 mei 2009: schorsing) en doorhaling
geldboete kunnen echter alle omstandighe-
De uitspraak van de accountantskamer wordt
– als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete
den van het geval van belang zijn.
vernietigd voor zover het de opgelegde maat-
op te leggen. Ingevolge artikel 2, tweede lid,
Het College overweegt dat vóór 1 mei 2009
regel betreft. Het College voorziet zelf in de
van de Wtra kan de maatregel van geldboete
– de datum van inwerkingtreding van hoofd-
zaak en legt appellant de maatregel van
gezamenlijk met een van de andere tuchtrech-
stuk II van de Wtra – het opleggen van de
berisping op.
telijke maatregelen worden opgelegd.
tuchtrechtelijke maatregel van geldboete
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1595
1457
Boeken
Wet & Geschiedenis Flex-B.V. Parlementaire geschiedenis vereenvoudiging en flexiblisering B.V.-recht Met ingang van 1 oktober 2012 is de wetgeving in verband met de flexibilisering en de vereenvoudiging van het bv-recht van kracht geworden. De in de praktijk en literatuur gesignaleerde behoefte aan een grotere vrijheid bij de inrichting van kleine ondernemingen, joint ventures en concerns vormde het uitgangspunt van deze wetgeving. Zij bestaat uit de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht en de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht. Het voorstel dat aan de eerstgenoemde wet ten grondslag lag, werd al in 2007 ingediend. De parlementaire geschiedenis van de ‘Flex-B.V.’ is zeer omvangrijk. Daarvan getuigt ook de omvang van dit boek waarmee men de totstandkoming, achtergrond en consequenties van deze nieuwe regels inzichtelijk en toegankelijk beoogt te maken. Hierin wordt - na een algemeen deel - artikelsgewijs, gebaseerd op de officiële nieuwe wetgeving en onder vermelding van de oude tekst, de gehele parlementaire geschiedenis van de Flex-B.V. getoond, inclusief de wijzigingen op het gebied van de geschillenregeling, het belastingrecht en het overgangsrecht. W.H. Bossenbroek, E.H.F. Haantjes en M.F.E. de Waard-Preller Boom Juridische uitgevers 2013, 1239 p., € 195 ISBN 978 90 8974 704 4
Militair Operationeel Recht Militair operationeel recht is een relatief jong onderdeel van het militaire recht dat zich bezig houdt met het recht dat van toepassing is tijdens de voorbereiding en uitvoering van militaire operaties. Het karakter van hedendaagse operaties is sterk aan verandering onderhevig, waardoor het militair operationeel recht nog steeds in ontwikkeling is. Bovendien is het een enorm breed gebied. Daarom is er in dit boek voor gekozen om niet apart in te gaan op onderwerpen die al uitgebreid zijn bestudeerd en beschreven, zoals het recht van staten om geweld te gebruiken en het humanitair oor-
1596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
logsrecht. In plaats daarvan richt het zich op enkele specifieke onderwerpen met een grote impact op met name internationale operaties. Dat zijn in de eerste plaats de afspraken die op uitvoerend niveau worden gemaakt in het kader van de internationale samenwerking van krijgsmachten in de vorm van een bijzondere vorm van internationale overeenkomst, het ‘Memorandum of Understanding’ (MOU). In de tweede plaats komen de regelingen over de juridische positie van troepen in het buitenland aan bod. Deze worden tegenwoordig meestal aangeduid met de Engelse term ‘Status of Forces Agreement’ (SOFA). Tot slot richt de aandacht zich op de regels over het gebruik van geweld, de Rules of Engagement en daaraan verwante instrumenten en onderwerpen, zoals detentie. Vervolgens wordt in twee hoofdstukken het militair operationeel recht toegepast op twee specifieke onderwerpen die de laatste jaren in de belangstelling zijn komen te staan. Het gaat om de inzet van civiele bedrijven (contractors) en de toepassing van nieuwe technologieen, zoals de digitale informatietechnologieën en onbemande (wapen-) systemen. Joop Voetelink Wolf Legal Publishers 2013, 338 p., € 29,95 ISBN 978 90 5850 984 0
Leading Cases in Sports Law This collection of key cases in sports law accounts for both the historical development of the topic and critical, contemporary issues in sports law. The collection includes case law from numerous jurisdictions across the common and civil law traditions: Australia, Belgium, Canada, England and Wales, Scotland, South Africa, Sweden, New Zealand and the United States. The case law ranges from the superior courts of the United States, the United Kingdom and European Union to the Court of Arbitration for Sport. It is written by over 20 sports law academics and practitioners. The submissions are organised thematically around the following themes: The emergence of sports law; Player mobility versus contractual stability; When the private business of sport becomes the public business of law; Doping and the spirit of sports law; Contemporary issues in sports law
and Enduring themes in sports law (football and crowds, player violence and compensation for injury, animal welfare and blood sports, gender and equality). Prof. Jack Anderson (ed.) T.M.C. Asser Press 2013, 375 p., € 137,79 ISBN 978 90 6704 908 5
Bridging distances in technology and regulation Information and Communication Technologies allow us to bridge space and time. New services and industries are constantly being created and people no longer depend on the here and now for their development, but can tap into resources across the globe. Cloud Computing, for instance, allows users to make use of remote services and store their data far from home. Healthcare increasingly makes use of diagnosis and care at a distance. Drones and remote cameras replace the physical presence of police and other vigilantes. Robots will increasingly be deployed to act on our behalf. The mediation in space and time by technology also raises new questions. How will distance work out in daily life, in work, in friendships, and in care? How will people adjust to the paradoxical distance and closeness created by technologies? Will the distribution of responsibilities and liability change if activities take place at distances in space and time in complex systems and global environments? What are best practices in multi-level governance to address the rise of distant interconnectivity? This book, resulting from a conference in Spring 2013 at Tilburg University, brings together a collection of papers addressing the questions raised above. The first part of the book examines how technologies challenge regulation. The second deals with the legal assessment of normative phenomena. The third part presents case studies on ethical dimensions of distance and the fourth part focusses on the managing of access to information. Ronald Leenes en Eleni Kosta (eds.) Wolf Legal Publishers 2013, 204 p., € 24,95 ISBN 978 90 5850 986 4
Tijdschriften
1458
kunnen worden uitgewonnen voor schulden van andere rechtspersonen dan de belastingplichtige.
Burgerlijk (proces) recht Trema Maandblad voor Vermogensrecht Nr. 5, mei 2013 Mr. dr. J.M. Emaus, prof. mr. A.L.M. Keirse Proportionele aansprakelijkheid en veroorzakingswaarschijnlijkheid. Een verkenning van het criterium veroorzakingswaarschijnlijkheid ter vaststelling van het percentage van proportionele aansprakelijkheid – Nu proportionele aansprakelijkheid stevige voet aan de grond krijgt, is het zaak een eenduidige verdelingsmaatstaf voor de proportionele benadering te formuleren. Deze bijdrage levert de leidraad van de veroorzakingswaarschijnlijkheid. Beslissend is in welke mate de mogelijke oorzaken het gevaar voor de schade in het leven hebben geroepen. Voor een bijstelling van deze causale schadedeling op grond van een billijkheidscorrectie is geen plaats. Mr. O. Salah Het fiduciaverbod nieuw leven ingeblazen? – In deze bijdrage wordt aan de hand van recente rechtspraak van lagere instanties besproken of het fiduciaverbod nieuw leven is ingeblazen. Schr. behandelt daarbij de ontwikkeling van de fiduciaire eigendomsoverdracht onder het oud BW, de invoering van het fiduciaverbod in 1992 en de relativering ervan over de afgelopen twee decennia. Mr. R. van den Bosch Uitoefening bodemrecht fiscus; de contouren van de reële eigendom in de zin van de Leidraad Invordering 1990 en 2008 in het kader van een financial lease. – In HR 9 november 2012, LJN BX7851 (ABN Amro Lease/Ontvanger) komt de reikwijdte van het fiscaal bodemrecht ex art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990 in het kader van een financial lease aan de orde. Hierin staan twee thema’s centraal: de contouren van de reële eigendom in de zin van de Leidraad Invordering 1990 en 2008 en de vraag of bodemzaken
36e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. M.F.J.N. van Osch, M. Supplieth Schikken op zijn Duits – In Duitsland wordt in familiezaken aanzienlijk meer geschikt dan in Nederland. Schrs. onderzoeken of het Duitse systeem ook in Nederland werkt. Eerst wordt de Duitse praktijk beschreven en worden de voordelen en procesrechtelijke achtergrond besproken. Een eerste proef in de familiekamer van het Hof Leeuwarden was een succes en geeft volgens schrs. een positieve indicatie. Het heeft in ieder geval geleid tot het regelmatig toepassen ervan in zowel Leeuwarden als Arnhem. Schrs. concluderen dat het toepassen van het Duitse model ook in Nederland het proberen waard is. De praktische problemen, die er zeker zijn omdat de situatie in Nederland nu eenmaal anders is dan die in Duitsland, kunnen volgens schrs. worden opgelost.
Wsnp Periodiek 4e jrg. nr. 2, mei 2013 L. Schrijver Ambtelijke molens: de Wsnp en de criteria van het minnelijk traject – Schr. doet verslag van haar onderzoek bij de rechtbanken Zwolle-Lelystad en Almelo. Zij onderzocht aan welke criteria een minnelijk traject volgens beide, inmiddels gefuseerde rechtbanken, moet voldoen om in overeenstemming te zijn met de vereisten van art. 285 Faillissementswet. Prof. mr. B Wessels Tien jaar of mag het wat minder zijn? – Schr. vraagt zich af of de wijzigingsgrond van art. 288 lid 2 onder d Faillissementswet niet moet worden verzacht. Mr. drs. C. Lamur Kwijtschelding van belastingschuld particulieren en ex-ondernemers (deel I) – Schr. brengt de mogelijkheden van kwijtschelding van belastingschulden in kaart. In dit eerste deel gaat schr. nader in op het kwijtscheldingsbeleid van de fiscus voor particuliere belastingschuldigen en ex-ondernemers. Deel twee heeft betrekking op ondernemers.
G. Benedictus Wsnp en hypotheekhouder – Schr. vraagt zich af of banken met de notitie van Recofa, getiteld ‘Wsnp en eigen woning’, niet méér krijgen dan waar zij recht op hebben.
1459 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7003, 30 mei 2013 Dr. B. Dieleman, WFR 2013/680 Herziening fiscaal kader beroepspensioenen – Het pensioen van vrije beroepsgenoten valt onder de reikwijdte van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en hoeft in principe niet te voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB Wet op de loonbelasting (Wet LB) 1964. De wetgever heeft reeds in 2004 besloten dat het pensioen van alle beroepsgenoten vanaf 2015 wel aan (een deel van) de voorwaarden van hoofdstuk IIB Wet LB 1964 moet voldoen. Ter uitvoering hiervan is middels de Wet Overige fiscale maatregelen 2013 nadere regelgeving geïntroduceerd, waaronder het nieuwe art. 3.18 Wet IB 2001. De gevolgen en tekortkomingen van de nieuwe wetgeving worden in deze bijdrage geanalyseerd. Mr. R. Knipsael, Mr. J. Rakhan, WFR 2013/686 Onbelastbare subsidies en het recht op aftrek van btw – De Hoge Raad en het Europees Hof van Justitie geven aanwijzingen voor de bepaling van het recht op aftrek van BTW op kosten ingeval gesubsidieerde onbelastbare handelingen worden verricht. Schrs. zien in het motief van subsidiëring en de vorm van de subsidie tevens aanknopingspunten om de omvang van het aftrekrecht te bepalen. In deze bijdrage wordt de situatie besproken, waarbij kosten worden gemaakt voor belastbare handelingen en in dat verband ook onbelastbare subsidies binnen komen. Schrs. geven in deze beschouwing aan dat naar hun mening in veel gevallen geen sprake is van een beperking van het aftrekrecht in geval van onbelastbare subsidies. Mr. H. de Gunst, WFR 2013/691
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1597
Tijdschriften
De fiscale kwalificatie van Additional Tier 1-instrumenten uitgegeven door banken – Als reactie op de financiële crisis worden de kapitaalregels voor banken drastisch aangescherpt. De nieuwe regels zijn opgenomen in Bazel III. In april van dit jaar heeft het Europees Parlement ingestemd met het Capital Requirements Directive IV-pakket, waarmee Bazel III in de Europese Unie wordt ingevoerd. De regels zijn zeer gedetailleerd en hebben grote gevolgen voor banken. Banken moeten onder andere de hoogte en de kwaliteit van hun kapitaal verbeteren. De eisen voor hybride vormen van kapitaal zijn eveneens aangescherpt. Schr. staat in dit artikel stil bij de fiscale kwalificatie van deze hybride-instrumentennieuwe-stijl, zogenoemde Additional Tier 1-instrumenten. Zijn conclusie is dat betalingen hierop fiscaal in aftrek dienen te worden toegelaten, waarbij hij ook aandacht besteedt aan het Europese en Nederlandse level playing field en de historie van art. 10 lid 1 onderdeel d Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1460 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 37e jrg. nr. 4, 2013 Mr. dr. A.G.H. Klaassen Professionalisering van intern toezicht bij zorgaanbieders – In deze bijdrage worden de eisen onderzocht die art. 40 Wet cliëntenrechten zorg stelt aan het toezichthoudend orgaan. De vraag is of deze eisen dienen te worden opgenomen in het nieuwe wetsvoorstel goed bestuur en medezeggenschap. Schr. is van mening dat de gestelde eisen een positieve bijdrage leveren aan de gewenste versterking van het intern toezicht en de professionalisering van toezichthouders. Op enkele punten kunnen de eisen worden verbeterd. De wettekst voldoet niet altijd aan de eisen van een evenwichtige bevoegdheidsverdeling (checks and balances). Bovendien is er geen ruimte voor een monistisch bestuurssysteem. Daarnaast is een aanvullende
1598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
bepaling gewenst over het belang waarnaar de toezichthouders zich moeten richten bij hun toezichtstaak. Mr. dr. B.J.M. Frederiks, mr. dr. K. Blankman Wetsvoorstel Zorg en dwang: impact van de recente wijzigingen voor het veld en de cliënt – Het wetsvoorstel Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, dat in de zomer van 2009 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, heeft in 2012 belangrijke wijzigingen ondergaan. Schrs. wijzen behalve op de voordelen hiervan voor de rechtsbescherming van kwetsbare cliënten ook op een aantal nadelen. Zo worden het voorgestelde stappenplan, de omschrijving van onvrijwillige zorg en de regeling inzake vertegenwoordiging van wilsonbekwaamheid kritisch tegen het licht gehouden. Een vergelijking met het wetsvoorstel Verplichte GGZ valt niet zonder meer positief uit voor het wetsvoorstel Zorg en dwang.
Trema 36e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. dr. R.B.M. Keurentjes Alcoholverslaving en de Wet Bopz – Kunnen ook mensen met een verslaving gedwongen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis? Deze vraag speelt sinds de inwerkingtreding van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) in 1994. Behandelaars hebben soms behoefte aan mogelijkheden om in het kader van een behandeling iemand die verslaafd is gedwongen te laten opnemen. Wat hulpverleners in het kader van een behandeling willen, is juridisch gezien niet altijd mogelijk. Schr. bespreekt de wettelijke eisen voor gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis en gaat nader in op de begrippen geestesstoornis en gevaar. Tot slot worden aan rechters en behandelaars enkele handreikingen gegeven. De conclusie luidt dat door de eisen die de Wet Bopz stelt aan gedwongen opname, het niet snel mogelijk is iemand met een alcoholverslaving gedwongen op te laten nemen, maar het zeker niet onmogelijk is.
1461 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 11, 30 mei 2013 Mr. M. Driese, Bb 2013/31 Rapportage governance principes verzekeraars december 2012 – In december 2012 is de rapportage Monitoring Commissie Governance Principes Verzekeraars verschenen. In dit artikel wordt deze rapportage besproken en wordt aandacht besteed aan de Governance Principes Verzekeraars op basis waarvan de Monitoring Commissie haar werkzaamheden heeft verricht. Mr. L.E.J. Korsten, Bb 2013/34 Kroniek Nederlands Mededingingsrecht 2012 – In deze kroniek wordt kort ingegaan op een aantal belangwekkende ontwikkelingen en rechterlijke uitspraken uit 2012 op het gebied van het algemene Mededingingsrecht. Over de oprichting van de nieuwe Autoriteit Consument en Markt (ACM) is eind februari 2013 duidelijkheid ontstaan. Vanwege het belang van de ACM voor de dagelijkse praktijk wordt deze ontwikkeling meegenomen in de kroniek over 2012.
Ondernemingsrecht Nr. 6, 16 mei 2013 P. Storm, Ondernemingsrecht 2013/41 Aanpassing enquêterecht – Dit artikel geeft een overzicht en een schets van de achtergrond van de op 1 januari 2013 in werking getreden wet tot aanpassing van het enquêterecht. Deze wet brengt enige verruiming van de toegang tot de enquêteprocedure en bevat nieuwe regels inzake het onderzoek. Ook is de positie van de onderzoeker en de door de Ondernemingskamer aangestelde functionarissen versterkt. Prof. mr. M. van Olfen, mr. N.M. van Dijk, Ondernemingsrecht 2013/42 Een ingrijpende verbouwing voor woningcorporaties! – Dit artikel beschrijft aspecten van rechtspersonenrecht van het Voorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Indien het
Tijdschriften
voorstel wet wordt, heeft dat ingrijpende wijzigingen in het op woningcorporaties van toepassing zijnde recht tot gevolg. De wijzigingen kunnen met recht een ingrijpende verbouwing van het op woningcorporaties toepasselijke recht worden genoemd. Mr. R.J. Botter, Ondernemingsrecht 2013/43 Derivaten in de publieke sector – Dit artikel belicht enige juridische aspecten van het gebruik van derivaten in de publieke sector. Daarbij wordt ingegaan op de publiekrechtelijke regelgeving, de verschillende inventarisaties naar het gebruik van derivaten in de publieke sector en de naar aanleiding daarvan voorgestelde aanpassingen in de publiekrechtelijke regelgeving om excessen te voorkomen.
Ondernemingsrecht Nr. 7, 27 mei 2013 Prof. mr. B.F. Assink, Ondernemingsrecht 2013/50 Een Nederlands business judgment rule in de context van het enquêterecht en bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:9 BW - Quo vadis? – In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de ontwikkeling van de discussie over introductie van een Nederlandse businesss judgment rule in de context van het enquêterecht en bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:9 BW, bezien tegen de achtergrond van het streven naar zinvolle vernieuwing in het Nederlandse ondernemingsrecht. Mr. dr. A.J. Tekstra, Ondernemingsrecht 2013/51 Het bodemrecht van de fiscus anno 2013 – Per 1 januari 2013 is het fiscale bodemrecht versterkt met een meldingsplicht. Pandhouders of derdeeigenaren van bodemzaken dienen bij de ontvanger een voorafgaande melding te doen, indien zij handelingen met deze bodemzaken willen verrichten. Er loopt dan een wachttermijn van vier weken, waarbinnen de ontvanger (bodem)beslag kan leggen. De gevolgen van deze nieuwe regeling voor de financieringspraktijk lijken ingrijpend. Prof. dr. I.J.J. Burgers, A.J. van Herwaarden, Ondernemingsrecht 2013/52 Bescherming van de positie van belastingplichtigen door OECD/EU
governance op het gebied van transfer pricing en vaste inrichtingswinstallocatie – De Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD)/ EU-governance op het terrein van transfer pricing en vaste inrichtingswinstallocatie heeft de positie van (Nederlandse) belastingplichtigen verbeterd. Recente OECD-maatregelen betreffen wijzigingen in artt. 7 en 25 Modelverdrag, bijbehorend Commentaar en de Transfer Pricing Guidelines. In de Europese Unie zijn de rapporten van het EU Joint Transfer Pricing Forum belangrijk.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 38, 18 mei 2013 Prof. dr. H. Braeckmans Nieuwe wijzigingen bij vereffening van vennootschappen: de wet van 19 maart 2012 – (België) In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de nieuwe bepalingen inzake vereffening van vennootschappen ingevolge de wet van 19 maart 2012. Deze wet voert een belangrijke nieuwe bevoegdheid in voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel en bevat verschillende verbeteringen van de bestaande wetgeving. Ook de ontbinding en vereffening in één akte worden genormeerd.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 39, 25 mei 2013 R. Houben Het gewijzigd juridisch kader voor financiële zekerheden (met inbegrip van netting) – (België) Dit artikel strekt ertoe de wijzigingen te bespreken die de wet van 26 september 2011 tot omzetting van Richtlijn 2009/44 aanbrengt aan de Wet Financiële Zekerheden (WFZ) en de Wet Continuïteit Ondernemingen. De wijzigingen betreffen onder meer een uitbreiding van het toepassingsgebied van de WFZ naar bankvorderingen, het verbod op close-out netting en de vereenvoudigde realisatie van het pand op contanten of bankvorderingen in het raam van de gerechtelijke reorganisatie dan wel bij de dreigende insolventie van kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen of verrekeningsinstellingen en het verbod op netting ten aanzien van natuurlijke personen die geen handelaar zijn. De wetswijzi-
ging impliceert eens te meer een wijziging van het gemene (zekerhedenen insolventie)recht door middel van bijzondere wetgeving.
Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. H. Stergiou, mr. D. Wolters Rückert ‘À la carte’ codificatie in het Europees aanbestedingsrecht. Van verduidelijking door het Hof van Justitie EU naar (on)duidelijkheid in de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen? – Schrs. bezien in deze bijdrage kritisch op welke wijze vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie op het gebied van aanbesteden (klassieke sectoren, speciale sectoren en concessies van 21 december 2011) wordt gekwalificeerd. Schrs. constateren dat in ieder geval de arresten van het Hof over gemengde opdrachten en (sub)gunningscriteria zijn opgenomen in de voorstellen en het proportionaliteitsbeginsel is vastgelegd. Uit de Richtlijnvoorstellen klassieke sectoren en concessies volgt verder dat de Europese wetgever een aanzet doet tot het neerleggen van belangrijke aanbestedingsrechtspraak van het Hof. Wat betreft de richtlijnen inzake ‘wezenlijke wijziging’, ‘quasiin-house’-situaties en ‘publiekpublieke samenwerking’ wordt letterlijk aangesloten bij een in de rechtspraak ontwikkeld aanbestedingsgerechtelijk leerstuk, terwijl uit de analyse van jurisprudentie over dienstenconcessies volgt dat de wetgever daar afwijkt van vaste rechtspraak. Geconcludeerd kan worden dat niet alle overwegingen van het Hof de Richtlijnvoorstellen ‘halen’ of soms slechts in beperkte vorm terugkomen in de considerans. Hierdoor ontstaat het beeld dat de wetgever ‘à la carte’ codificeert en zorgvuldig tot ontwikkelingen gekomen aanbestedingsrechtspraak naar gelieven vastlegt, wat afbreuk doet aan de door het Hof gecreëerde duidelijkheid. Mr. K. Defares, mr. N. Hazeveld Wetgevingsoverzicht Levensmiddelen 2010-2012 – In deze bijdrage worden de ontwik-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1599
Tijdschriften
kelingen van de laatste drie jaar van het Europese levensmiddelenrecht beschreven. Het integrale doel is meer duidelijkheid en regulering te creëren voor de producent, het productieproces en het recht van de consumenten op deugdelijke en betrouwbare informatie. Er is meer aandacht voor voedselveiligheid, transparantie, traceerbaarheid, het welzijn van dieren en de verantwoordelijkheid voor de verschillende schakels binnen de voedselketen. Er zijn veel goede stappen gezet, maar volgens schrs. is er ook nog een lange weg te gaan.
Tijdschrift voor Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 3, 2013 B. Snijder-Kuipers, A.T.A. Tilleman, N. Roetert Steenbruggen Strengere eisen door nieuwe witwaswetgeving per 1 januari 2013! – Per 1 januari 2013 is nieuwe witwaswetgeving in werking getreden. In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen voor de juridische praktijk. Ook wordt een aangepast tienstappenplan gegeven voor de naleving van de nieuwe wetgeving. Met de nieuwe wetgeving heeft de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) een breder toepassingsbereik gekregen. Ook de Europese Witwasrichtlijn is aan werkzaamheden onderhevig. De consultatie over de vierde Witwasrichtlijn heeft inmiddels plaatsgevonden, zodat implementatie leidt tot wijzigingen in de WWFT. Welke wijzigingen dat precies zijn, is nog niet bekend. Schrs. zijn er echter van overtuigd dat de wijzigingen de praktijkuitoefening niet eenvoudiger maken. De verwachting is gerechtvaardigd dat meer transacties onder de WWFT moeten worden gemeld als deze ongebruikelijk zijn in de ogen van de behandelend jurist.
1462 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 1600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
4e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. W. Pors Bescherming van bedrijfsgeheimen. De stand van zaken en de toekomst – Bedrijfsgeheimen kunnen een goed alternatief zijn voor andere rechten van intellectuele eigendom als de technologie die aan de producten of diensten ten grondslag ligt niet of niet snel en makkelijk door diverse engineering is te achterhalen. Het verdient volgens schr. echter wel aanbeveling om hiervoor een duidelijke wettelijk regeling te treffen, waarbij met name wordt voorzien in de middelen om deze bescherming te handhaven. Voor bedrijfsgeheimen zijn daarbij vooral de mogelijkheden om het bewijs van ontlening en misbruik te achterhalen van belang, want dat is met name een probleem als een derde, met wie geen contractuele rechtsbetrekking bestaat, gebruik maakt van bedrijfsgeheimen.
Juridisch up to Date Nr. 11, 30 mei 2013 Mr. A.J. Gieske, mr. A.J. Verbeek IP TRANSLATOR, bestaande merkregistraties altijd een zekerheid? – Nederlandse merken zijn wereldwijd flink in opmars. De vraag is of, los van de groeiende bekendheid van deze Nederlandse merken, de registraties daarvan (nog wel) de beoogde bescherming bieden aan de waren en diensten waarvoor zij worden gebruikt.
Mediaforum 25e jrg, nr. 5, mei 2013 Mr. J.P. van den Brink, mr. C. Wildeman Kroniek Persrecht 2011-2012 – Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van het persrecht en onrechtmatige publicaties van de afgelopen twee jaar. Het overzicht begint waar de Kroniek Persrecht 2009-2010 ophield en beslaat de jurisprudentie tot en met 11 april 2013.
Tijdschrift voor Internetrecht 6e jrg. nr. 2, mei 2013 Mr. C. Jeloschek, mr. V. van Druenen De implementatie van het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand
– In deze bijdrage ligt de nadruk op de rechtsvragen die de voorgestelde omzetting van de richtlijn betreffende consumentenrechten van 25 oktober 2011 (de Richtlijn) op het terrein van overeenkomsten op afstand opwerpt. Daarnaast wordt stilgestaan bij de beoogde verruiming van het toepassingsbereik van het consumentenkooprecht als gevolg van het van toepassing verklaren daarvan op de levering van digitale inhoud. Besproken wordt de voorgestelde manier van omzetting van de nieuwe regels voor overeenkomsten op afstand en de omzetting van de nieuwe regels zelf, waarbij schrs. zich beperken tot de knelpunten bij de implementatie van de Richtlijn. Daartoe gaan zij in op de vraag of de wetgever de Richtlijn correct heeft omgezet. Schrs. staan stil bij de regels voor de levering van digitale inhoud en sluiten af met enkele conclusies. Mr. dr. M.M. Groothuis Het beginsel van nevenschikking bij elektronisch bestuurlijk verkeer: vrije keuze of dwangbuis? – In deze bijdrage staat de vraag centraal of afdeling 2.3 Awb aanpassing behoeft gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van digitale communicatie in het afgelopen decennium. Wat zijn de hoofdlijnen in de jurisprudentie inzake elektronisch verkeer op basis van de nu geldende regels en wat betekenen die in de praktijk? Wat is nog de betekenis van 2.3 Awb in een tijdperk waarin de wetgever in toenemende mate digitaal verkeer voor ondernemers en burgers verplicht stelt in bijzonder bestuurswetgeving? In deze bijdrage wordt betoogd dat het wenselijk is afdeling 2.3 Awb te wijzigen, teneinde knelpunten voor het verrichten van bestuursrechtelijke rechtshandelingen langs digitale weg op te lossen.
1463 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift voor scheidingsrecht
Tijdschriften
Nr. 5, mei 2013 Mr. T.M. Subelack, EB 2013/40 De uitkering van schadevergoeding: verknochtheid en zaaksvervanging – In zijn uitspraak van 7 december 2012, RFR 2013/19 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de verknochtheid van een gedurende het huwelijk uitgekeerde materiële en immateriële schadevergoeding. Daarbij is geoordeeld dat een uitkering uit hoofde van schadevergoeding zelf ook verknocht kan zijn en dus niet alleen de aanspraak op die vergoeding. In dit artikel gaat schr. in op deze uitspraak van de Hoge Raad, waarbij hij ook aandacht besteedt aan de vraag of de regels van zaaksvervanging eveneens van toepassing zijn op verknochte goederen. Schr. schetst de ontwikkeling van de rechtspraak over dit ontwerp en analyseert de noviteiten in het arrest van 7 december 2012. Mr. P. de Bruijn, mr. R. Westrik, EB 2013/41 Convenant en echtscheidingsbeschikking: gezamenlijk gezag van gewijsde? – In EB 2012/3 stelden schrs. de vraag aan de orde of aan een convenant dat ‘als opgenomen beschouwd’ in de echtscheidingsbeschikking is meegenomen ook gezag van gewijsde toekomt, zodra de echtscheidingsbeschikking onherroepelijk is geworden. De vraag was actueel geworden, omdat in de lagere rechtspraak enkele malen een bevestigend antwoord was gegeven, recentelijk door de Rechtbank Roermond. Sinds dit artikel beantwoordde het Hof ’s-Hertogenbosch de vraag eveneens in ontkennende zin. Niet veel later oordeelde de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, echter weer dat óók aan het convenant gezag van gewijsde toekomt. De kwestie blijkt aldus nog niet te zijn uitgekristalliseerd. Volgens schrs. is dat jammer en onnodig, want het wettelijk systeem en de rechtspraak van de Hoge Raad zijn duidelijk. Omdat echter de uitspraak van de Amsterdamse rechter qua argumentatie en benadering van de vraag verwarrend kan werken – en bovendien tot een onjuiste uitkomst leidt –, besteden schrs. opnieuw aandacht aan deze kwestie. Mr. E.C. Meure, EB 2013/42 De voorlopige voorziening ex art. 223 Rv en de
verzoekschriftprocedure – Schr. gebruikt de echtscheidingsprocedure (ten principale) en art. 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als voorbeeld voor andere verzoekschriftprocedures. Dit om te bezien of in die andere verzoekschriftprocedures procedureel net zo snel kan worden bewogen als in de echtscheidingsprocedure tot op zekere hoogte het geval is als het voorlopige ordemaatregelen betreft. Met dit artikel beoogt schr. in te gaan op de mogelijkheden tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader van ‘de verzoekschriftprocedure in het algemeen’, en meer in het bijzonder of art. 223 Rv daarin een rol kan spelen.
1464 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch Recht 73e jrg. nr. 4, april 2013 Mr. M.J.H. van Baalen De gebrekenregeling: invloed van de planologie – Huurgerelateerde rechtspraak met de gebrekenregeling van art. 7:204 e.v. BW als onderwerp werkt door in het pandrecht (art 7:337 e.v. BW). Omdat de gebrekenregeling van regelend recht is, mogen partijen daarvan afwijken. Wanneer planologische regelgeving het door verpachter en pachter overeengekomen gebruik niet toestaat, kan dat worden gekwalificeerd als een gebrek. De verpachter is verplicht eventuele gebreken op verlangen van de pachter te verhelpen, maar dit geldt niet als het kleine gebreken betreft, als herstel onmogelijk is, wanneer herstel uitgaven vergt die in de gegeven omstandigheden niet redelijk zijn, of wanneer partijen anderszins zijn overeengekomen. Ook mag de pachter uit hoofde van wanprestatie de overeenkomst ontbinden en/of schadevergoeding vorderen. Hiervan kan worden afgeweken, wanneer partijen overeenkomen dat eventuele strijd met planologische regelgeving niet wordt gekwalificeerd als gebrek. In
zo’n geval is het aanbevelenswaardig dat beide partijen schriftelijk en zo concreet mogelijk vastleggen welk risico de pachter aanvaardt, bij voorkeur niet in algemene voorwaarden. Mr. C.W.M. van Alphen De landbouw-effectrapportage – Omdat een planologisch besluit goed moet worden onderbouwd en gemotiveerd, vloeit uit art. 3.2 Awb een algemene onderzoeksverplichting voort. Bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten is de landbouweffectrapportage een hulpmiddel om draagvlak te creëren bij landbouwbedrijven en vooraf risico’s van mogelijke schade bij agrarische bedrijven in beeld te brengen. Ook kan het worden gebruikt voor het bepalen van de definitieve inhoud van de bestemmingsplanregels ten einde schade voor agrarische bedrijven die zijn gelegen buiten het plangebied te voorkomen. Wanneer blijkt dat in een beroepsprocedure bepaalde belangen niet in de afweging zijn betrokken of bepaalde feiten niet zijn onderzocht, dan is vernietiging van het besluit het gevolg. Vanuit zorgvuldigheidsoogpunt is een wettelijke regeling van de effectrapportage dan ook noodzakelijk.
1465 Rechtshulp Advocatenblad 93e jrg. nr. 5, juni 2013 J. Loorbach In dienst van het publiek belang – Algemeen deken Jan Loorbach vertrekt op 1 juli 2013. In dit artikel blikt hij terug en vooruit op de belangrijkste dossiers uit zijn drie jaren lange dekenaat. Bewaking van de kwaliteit van dienstverlening voor kwetsbare cliënten blijven volgens hem een aandachtspunt.
1466 Rechtspleging & procesrecht Trema 36e jrg. nr. 5, mei 2013 Dr. E.B. Pechler Openbare belastingrechtspraak?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1601
Tijdschriften
– In een wetsvoorstel dat door de regering in april 2011 ter consultatie op internet is geplaatst, wordt voorgesteld om art. 8:62 Awb ook van toepassing te verklaren op het belastingprocesrecht. Schr. gaat nader in op de vraag of openbare behandeling van belastingzaken wenselijk is en zet hierbij het standpunt van de regering uiteen. Daarbij plaatst hij enkele kanttekeningen. Vervolgens bespreekt schr. de openbaarmaking van de uitspraak, waarbij aandacht is voor het voorlezen van het dictum en de publicatie van de gehele uitspraak. Het wetsontwerp heeft veel kritiek gekregen. Deze kritiek richt zich met name op de openbare behandeling van belastingzaken. Schr. is van mening dat openbare behandeling wenselijk is, maar dat een regeling hiervoor lastig is. Publicatie van de uitspraak is volgens schr. belangrijker dan een openbare behandeling. Dit in verband met controle op het optreden van de rechter.
1467 Sociaal Recht Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk Nr. 4, 2013 F.C. van der Jagt Als ja misschien toch nee is: de toestemming van de werknemer voor de verwerking van persoonsgegevens – Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens moet de werkgever ondubbelzinnige toestemming van de werknemer hebben voor het verwerken van persoonsgegevens. In deze bijdrage wordt beschreven welke haken en ogen zitten aan het vragen van ondubbelzinnige toestemming. De persoonsgegevens kunnen worden gebruikt in het kader van verzuimregistratie, het screenen van werknemers vóór en tijdens het dienstverband, het doen van onderzoek naar wangedrag op de werkvloer, de controle van internet- en e-mailgebruik, het uitbetalen van salarissen en het instellen van klokkenluidersregelingen. Meestal vraagt de werkgever om toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens, maar deze toestemming kan te allen
1602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
tijde door de werknemer worden ingetrokken. De Europese Commissie wil hervorming van de privacyregels bewerkstelligen. Voorstel is de bestaande richtlijn te vervangen door een Privacyverordening. In de voorgestelde verordening is expliciet opgenomen dat toestemming geen rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan zijn, indien sprake is van een duidelijke onevenwichtigheid in de verhouding tussen de betrokkene en de verantwoordelijke. K.G.F. van der Kraats De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte: waarheen leidt die weg? – Op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) wordt bescherming geboden tegen discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte, onder meer in het arbeidsproces, en deelname door gehandicapten en chronisch zieken aan het arbeidsproces bevorderd. Aan de hand van jurisprudentie gaat schr. na in welke gevallen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een beroep wordt gedaan op de Wgbh/cz en of hiermee de mogelijkheden voldoende worden benut. Het aantal oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling met betrekking tot de toepassing van de Wgbh/cz op arbeidsrechtelijk gebied is de afgelopen jaren niet gestegen, maar in 2011 weer op het niveau gekomen van 2005-2007. In die gevallen dat voor de rechter een beroep op de Wgbh/cz wordt gedaan, heeft dit vaak betrekking op opzegging van de arbeidsovereenkomst voor aanvang van de proeftijd, op de hoogte van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst en op de kennelijke onredelijkheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst gelet op de gevolgen voor de werknemer. Een beroep op de Wgbh/ cz kan lonen in een ontbindingsprocedure en kennelijk onredelijke ontslagprocedure, wanneer de werkgever geen extra inspanningen heeft verricht die zijn gericht op herplaatsing van de gehandicapte of chronisch zieke of wanneer de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, daaronder begrepen het aanbrengen van aanpassingen waardoor de gehandicapte of chro-
nisch zieke werknemer in staat is zijn eigen of passende werkzaamheden uit te oefenen. M.Y.H.G. Erkens Specialisatie gewenst? Over nut en noodzaak van gespecialiseerde (arbeids)rechtspraak – Op 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijke kaart in werking getreden op grond waarvan de arrondissementsindeling van negentien naar elf rechtbanken is gegaan en naar vier gerechtshoven in plaats van vijf. De Raad voor de Rechtspraak heeft onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre binnen het Nederlandse bedrijfsleven specialistische rechtspraak wordt gemist op specifieke rechtsterreinen of ten aanzien van specifieke geschillen. In deze bijdrage wordt van dat onderzoek verslag gedaan en worden het nut en de noodzaak van gespecialiseerde arbeidsrechtspraak besproken. Geconcludeerd wordt dat het belangrijk is dat rechters over voldoende deskundigheid beschikken. Schr. beveelt de gerechtsbesturen aan de aanwezige arbeidsrechtelijke kennis binnen de rechtbanken in stand te houden en waar nodig uit te bouwen.
1468 Staats- & bestuursrecht Openbaar Bestuur 23e jrg. nr. 5, mei 2013 H.C. Baarspul MSc, prof.dr. C.P.M Wilderom Gemeentelijke bezuinigingen – Gemeenten moeten onder meer als gevolg van de recessie bezuinigen. Deze bezuinigingen hebben grote gevolgen. Om een beeld te krijgen van de elementen waar de grootste Nederlandse gemeenten zich in hun bezuinigingsplannen op richten is onderzoek gedaan en zijn gemeente ambtenaren over bezuinigingen in hun gemeente geïnterviewd. Gevraagd werd naar aspecten, elementen of factoren die volgens hen een bezuinigingsoperatie tot een succes maken. Schrs. bespreken dit onderzoek en presenteren de uitkomst. De conclusie is dat succesvol bezuinigen primair het gevolg is van het zo goed mogelijk volbrengen van de bezuinigingsoperatie zelf. Actoren
Tijdschriften
die bij de gemeentelijke bezuinigingsoperatie zijn betrokken en die de mogelijkheid krijgen om permanent verbeterideeën te genereren en te implementeren, hebben een gunstige invloed op dit proces. G. Thys Overheidsinstellingen en hun houdbaarheidsdatum – Om de huidige systeemcrisis het hoofd te bieden moet naar de rol van de overheid worden gekeken en is volgens schr. een paradigmaverschuiving noodzakelijk. Het is tijd voor nieuwe paradigma’s die zijn gebaseerd op nieuwe eenvoudige uitgangspunten. Besproken worden de levenscyclus (van modellen, systemen, maatregelen en structuren), doorbraakinnovaties, zwakke schakels en adviezen voor overheden. Niet alles hoeft op de schop. Gekeken moet worden naar wat werkt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door succesvolle ondernemingen op succesfactoren te onderzoeken. Om de sterke punten die Nederland heeft te kunnen benutten, is behoefte aan visie en leiderschap. Intuïtief weten mensen vaak hoe iets moet, maar ze doen er niets mee. De overheid moet dat probleem aanpakken, zodat in de maatschappij waarde kan worden gecreeerd en de neerwaartse spiraal kan worden doorbroken. Drs. I.L.J.C. Konings Benoeming waarnemend burgemeesters – Als door omstandigheden in een gemeente een waarnemend burgemeester moet worden benoemd, hoe komt de commissaris van de Koning dan in contact met potentiële kandidaten en welke criteria worden bij de benoeming gehanteerd? Dat is de vraag die in dit verslag van een onderzoek onder twee commissarissen van de Koning, twee kabinetschefs van provincies en drie waarnemend burgemeesters centraal staat.
Schr. doet verslag van het onderzoek met aandacht voor het benoemingsproces en de selectiecriteria. De conclusie is dat bestuurlijke ervaring en bekendheid met het bestuurlijk netwerk in de regio belangrijke selectiecriteria zijn. Vindt de benoeming in een crisissituatie plaats, dan speelt naast kennis en ervaring ook de reputatie van de kandidaat een rol. Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis, mr. R.W.M. Kluitenberg Nieuwe ontwikkelingen in het aanbestedingsrecht – De Aanbestedingswet 2012 is op 1 april 2013 in werking getreden. Deze wet kent tevens een Aanbestedingsbesluit, de Gids Proportionaliteit, het Aanbestedingsreglement Werken 2012, de Richtsnoer Leveringen en Diensten en de Klachtenregeling aanbesteden. Schr. bespreekt al deze onderdelen van het zogenaamde flankerend beleid waarbij de Gids Proportionaliteit en de Klachtenregeling uitgebreider worden behandeld. Het scheppen van gelijke kansen op de overheidsmarkt is voor burgers en bedrijven van wezenlijk belang. De parlementaire geschiedenis laat volgens schr. zien dat over dit onderwerp fundamenteel is nagedacht.
1469 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Trema 36e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. L.M.G. de Weerd Geen scheidsrechter maar rechter – In het strafrecht heeft de rechter een actieve rol en is het zijn taak om zelfstandig, onafhankelijk en onpartijdig de waarheid vast te stellen. Soms treedt de strafrechter echter op
als scheidsrechter, omdat de strafzaak nogal eens wordt gezien als een wedstrijd tussen Openbaar Ministerie en de verdediging. In zo’n geval helpt de rechter de verdachte wél, maar de officier van justitie niet. Schr. maakt aan de hand van twee situaties, een verkeerde tenlastelegging en een opsporingsonderzoek dat te wensen overlaat, duidelijk dat dit ten onrechte is. De rechter moet niet alleen aan verdachte, maar soms ook aan de officier van justitie de helpende hand bieden. Mr. N. Tielemans Schadevergoeding voor onterecht ondergaan voorarrest. Via redelijkheid en billijkheid naar rechtsongelijkheid? – Op grond van art. 89 Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan een verdachte schadevergoeding toekennen als deze heeft vastgezeten in voorarrest, maar is vrijgesproken. Aan de hand van objectieve maatstaven, waarbij alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, kan de rechter op grond van redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding toekennen. Schr. doet verslag van een onderzoek bij twee gerechtshoven en vier rechtbanken. De vraag hierbij was welke normen de verschillende hoven en rechtbanken hanteren ter beoordeling van een schadevergoedingsverzoek en of zij daarbij dezelfde normen hanteren. Eerst wordt de opzet van het onderzoek beschreven, gevolgd door de belangrijkste onderzoeksresultaten. Gebleken is dat bij de beoordeling van dergelijke verzoeken verschillende normen worden gehanteerd. Er wordt afgesloten met enkele aanbevelingen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1603
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Buitenschuldbeleid amv’s 1470 - Besluit houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit modern migratiebeleid in verband met de aanpassing van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen – Dit besluit is een onderdeel van de herijking van het amv-beleid. Voor minderjarige vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren, zal een specifiek buitenschuldbeleid worden toegepast. Omdat in het Besluit modern migratiebeleid de specifieke verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen reeds is komen te vervallen, maar dit besluit nog niet in werking is getreden, worden zowel het huidige Vreemdelingenbesluit 2000 als het Besluit modern migratiebeleid gewijzigd. In het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt de amv-vergunning afgeschaft, en er wordt een grondslag gecreëerd voor verlening van een buitenschuldvergunning. Deze verlening is aan enkele specifieke voorwaarden gekoppeld: 1. de vreemdeling is minderjarig; 2. de vreemdeling is alleenstaand; 3. de vreemdeling is ten tijde van de eerste aanvraag jonger dan 15 jaar; 4. voor de vreemdeling ontbreekt naar het oordeel van de Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs geacht kan worden naar toe te gaan, danwel deze adequate opvang kan buiten zijn schuld niet gerealiseerd worden. De eerste twee voorwaarden golden reeds onder het oude beleid. De derde voorwaarde is aangekondigd in een brief van 22 juni 2012 aan de Tweede Kamer en sluit aan bij de huidige praktijk. De vierde voor-
1604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
waarde, die in dezelfde brief is aangekondigd, bevat de kern van het specifieke buitenschuldbeleid. Wanneer het niet binnen een redelijke termijn lukt om, ondanks de medewerking van de vreemdeling, de vreemdeling te laten terugkeren naar het land van herkomst, kan een vergunning op grond van buitenschuld worden verleend. In het kader van het terugkeerproces zullen afspraken worden gemaakt met de vreemdeling over de te nemen stappen in het kader van terugkeer. Zo kan worden verlangd dat de vreemdeling zich tot de autoriteiten van het land van herkomst wendt, of ter vaststelling van de identiteit de juiste gegevens overlegt. In het Besluit modern migratiebeleid wordt een grondslag gecreëerd voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen, die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Dezelfde voorwaarden als hiervoor genoemd, zullen hier ook gelden. Inwerkingtreding op 1 juni 2013. Besluit van 14 mei 2013, Stb. 2013, 181
Rechterlijke ambtenaren 1471 - Wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de modernisering van het loopbaanbeleid en de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen – Deze wetswijziging strekt ten eerste tot formalisering van twee onderdelen van de op 28 november 2007 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht tussen de toenmalige Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke macht. Voorts voorziet de wet erin de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Stb. 2005, 572) in 2005. Inwerkingtreding met ingang van 30 mei 2013, met gedeeltelijke terugwerkende kracht. Wet van 14 mei 2013, Stb. 2013, 182 (Kamerstukken 33 570)
Exitheffing na National Grid 1472 - Wet tot wijziging van de Invorderingswet 1990 (Wet uitstel van betaling exitheffingen) – Op 29 november 2011 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een arrest (arrest inzake National Grid Indus) gewezen inzake de zogeheten exitheffingen. Het Hof heeft in dit arrest beslist dat bij verplaatsing van de feitelijke leiding van een vennootschap het land van vertrek de verschuldigde belasting mag vaststellen over het voordeel ter zake van de vermogensbestanddelen die in het kader van de verplaatsing overgaan naar het andere land en ter zake daarvan een belastingaanslag mag opleggen. Met andere woorden: op het tijdstip van vertrek kan de hoogte van de belastingschuld met inachtneming van de exitheffing worden vastgesteld en in een belastingaanslag worden vastgelegd. Het Hof heeft daarbij vastgesteld dat ingeval de vermogensbestanddelen na vertrek minder waard worden, deze waardevermindering geen invloed heeft op de verschuldigde belasting. Wel merkt het Hof op dat de vertrekkende belastingschuldige een liquiditeitsnadeel heeft en derhalve de keuze moet worden geboden om direct af te rekenen dan wel af te rekenen op het tijdstip dat het voordeel ter zake van de vermogensbestanddelen wordt gerealiseerd. Het Hof merkt daarbij eveneens op dat de belastingschuldige die ervoor kiest om niet direct af te rekenen zal moeten accepteren dat aan het belastinguitstel administratieve verplichtingen kleven waaraan de belastingschuldige moet voldoen. Voorts kan over de verschuldigde belasting rente worden berekend en kan worden gevraagd zekerheden te stellen. Om de belastingschuldige deze keuzemogelijkheid te bieden, wordt de Invorderingswet 1990 (IW 1990) met terugwerkende kracht tot en met 29 november 2011, zijnde de datum van het arrest inzake National Grid Indus, aangepast. Vooruitlopend op deze wetswijziging is reeds een beleidsbesluit uitgebracht (Stcrt. 2011, 23186). Dit beleidsbesluit heeft een beperktere reikwijdte dan de onderhavige wetswijziging omdat het begrip exitheffing in de onder-
Wetgeving
havige wet niet wordt beperkt tot de eindafrekeningsbepalingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) maar tevens de fusie en splitsing omvat. Bovendien bevat de onderhavige wijziging van de IW 1990 de mogelijkheid van een betaling in tien termijnen, hetgeen eveneens nog niet in het beleidsbesluit was geregeld. Met de terugwerkende kracht wordt geregeld dat belanghebbenden ook voor de periode tussen 29 november 2011 en de inwerkingtreding van deze wet een beroep op genoemde ruimere faciliteiten kunnen doen. Wet van 14 mei 2013, Stb. 2013, 183 (Kamerstukken 33 262)
Gezinshereniging ongehuwde partners 1473 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (gezinsmigratie ongehuwde partners) – Met dit besluit zijn relaties waarbij de levenspartners noch zijn gehuwd noch een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan (hierna: niet-geregistreerde partnerschappen) opnieuw een grond voor gezinshereniging in de zin van de gezinsherenigingsrichtlijn. Per 1 oktober 2012 was de mogelijkheid van gezinshereniging met ongehuwde partners komen te vervallen als gevolg van een daartoe strekkende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 die tot stand was gekomen onder het vorige kabinet. Het onderhavige besluit volgt uit het huidige regeerakkoord en brengt met zich mee dat van buiten de EU afkomstige partners van derdelanders of van Nederlanders ook indien zij niet in het bezit zijn van een huwelijksakte of een akte van geregistreerd partnerschap, in aanmerking kunnen komen voor gezinshereniging indien zij bij de IND kunnen aantonen dat zij een duurzame, exclusieve relatie hebben. De eisen voor de toelating van ongehuwde partners zijn dezelfde eisen die golden vóór 1 oktober 2012; ze zijn niet versoepeld of aangescherpt. Inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2013. Besluit van 24 mei 2013, Stb. 2013, 184
Dagloon werknemers
Justitiesubsidies Inwerkingtreding
1474 - Besluit houdende regels in verband met het vaststellen van het dagloon op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Dagloonbesluit werknemersverzekeringen) – Doel van dit besluit is een zodanige vereenvoudiging van de huidige dagloonregels dat het dagloon in vrijwel alle gevallen volgens algemene regels direct na aanvraag van de uitkering geautomatiseerd kan worden vastgesteld op basis van gegevens die beschikbaar zijn in de polisadministratie. Regels voor bijzondere situaties zijn daarom zoveel mogelijk vervallen. De uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen worden gebaseerd op het loon dat is genoten in de verzekerde arbeidsverhoudingen. Dit loon wordt omgezet naar een uitkeringsgrondslag: het dagloon. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door dit dagloon en door het uitkeringspercentage. Gezien de aanzienlijke gevolgen van de wijzigingen voor de opbouw van het besluit is besloten om een nieuw besluit vast te stellen en wordt met het onderhavige besluit het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen ingetrokken. Inwerkingtreding deels met ingang van 1 juni 2013, en voor het overige op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 22 mei 2013, Stb. 2013, 185 en inwerkingtredingsbesluit van 22 mei 2013, Stb. 2013, 186
Verruiming strafrechtelijke aanpak huwelijksdwang Inwerkingtreding 1475 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 7 maart 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht BES met het oog op de verruiming van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale verminking (Stb. 2013, 95) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 14 mei 2013, Stb. 2013, 187
1476 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet Justitie-subsidies onder meer in verband met de inwerkingtreding van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stb. 2013, 96) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 28 mei 2013, Stb. 2013, 195
Nieuwe wetsvoorstellen Fiscale verzamelwet 2013 1477 - Wetsvoorstel (22-05-2013) tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2013) – Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt verschillende belastingwetten (met inbegrip van enkele belastingwetten die gelden in Caribisch Nederland), zowel op het gebied van directe als indirecte belastingen. Daarnaast wijzigt het enkele andere wetten op fiscaal terrein. Het wetsvoorstel bevat technische en redactionele wijzigingen. Zo wordt in dit wetsvoorstel van de gelegenheid gebruikgemaakt om de verwijzingen in de fiscale wetgeving naar Europese wetgeving aan te passen aan de terminologie die is vastgesteld in het kader van het Verdrag van Lissabon. Voorts wordt de in de Integrale visie op de woningmarkt aangekondigde maatregel tot tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie- en herstelwerkzaamheden aan woningen met dit voorstel wettelijk vastgelegd. Op deze werkzaamheden, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van de geleverde diensten, zal het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing zijn. Verder bevat het voorstel onder meer een aantal wijzigingen relevant voor sportverenigingen. In de Wet op de omzetbelasting 1968 is voorzien in een vrijstelling voor leveringen en diensten voor fondswervende activiteiten door organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1605
Wetgeving
van de heffing van btw. Voor sportverenigingen wordt in dit kader voorzien in een vrijstelling voor diensten tot € 31 765 per jaar. Het onderhavige voorstel bevat een verhoging van deze grens tot € 50 000. Tegelijk met de verhoging van de fondswervingsgrens wordt de huidige kantineregeling voor sportverenigingen ingetrokken. Kamerstukken II 2013/13, 33 637, nrs. 1-4
Cliëntenrechten zorg Brief van de minister van VWS (31-52013) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). – Brief inzake de relatie met de wetsvoorstellen Kwaliteitsinstituut (33 243) en Continuïteit van zorg, zorgspecifieke fusietoets en opsplitsingsbevoegdheid (33 253). Kamerstukken I 2012/13, 32 402, D
1478
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
Vervolgstukken Verruiming aansprakelijkheid voor minderjarigen Memorie van antwoord (4-6-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de verruiming van de aansprakelijkheid van ouders voor gedragingen van minderjarigen vanaf de leeftijd van veertien jaar. Kamerstukken I 2012/13, 30 519, E
Raadgevend referendum Memorie van antwoord (30-5-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel houdende regels inzake het raadgevend referendum. Kamerstukken I 2012/13, 30 372, C
Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten Brief van de staatssecretaris van VWS (17-5-2013) over het wetsvoorstel met regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap. – Brief over het ‘actieprogramma onvrijwillige zorg’. Kamerstukken II 2012/13, 31 996, nr. 35
Bescherming natuurgebieden in de Noordzee
Voorlopig verslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2012/13, 32 842, A
Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Voorlopig verslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen. Kamerstukken I 2012/13, 33 054, B
Remigratiewet Nader voorlopig verslag (31-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. Kamerstukken I 2012/13, 33 085, D
Collectieve afwikkeling massaschade Voorlopig verslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken. Kamerstukken I 2012/13, 33 126, B
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (28-5-2013) tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone.
Rijkswet nationaliteit zeeschepen
Kamerstukken I 2012/13, 32 002, A
Kamerstukken II 2012/13, 33 134 (R1972), nr. 8
1606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
Nader verslag (3-6-2-13) over het voorstel van rijkswet houdende regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen.
Intrekking Wet overleg minderheden Nader voorlopig verslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Kamerstukken I 2012/13, 33 297, C
Bestrijding mensenhandel Voorlopig verslag (28-5-2013) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101). Kamerstukken I 2012/13, 33 309, B
OR scholingssysteem Brief van de minister van SZW (3-62013) en eindverslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssyteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet. – Brief inzake aanpassing WOR. Kamerstukken I 2012/13, 33 367, D en E
Nationaliteitseis notaris Eindverslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de uitbreiding van de nationaliteitseis voor benoeming tot notaris tot personen met de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een overige staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat. Kamerstukken I 2012/13, 33 419, A
Kilometermanipulatie Voorlopig verslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen. Kamerstukken I 2012/13, 33 424, A
Schatkistbankieren Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (31-5-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in
Wetgeving
verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren)
en het vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht.
Kamerstukken II 2012/13, 33 540, nr. 6-7
Kamerstukken II 2012/13, 33 611, nr. 4
Rechtspraak Benelux-Hof Koninklijke boodschap, wetsvoorstel en memorie van toelichting (12-32013) tot goedkeuring van het op 15 oktober 2012 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013, 12). – Zie voor een beschrijving van het Protocol, dat aanvankelijk ter stilzwijgende goedkeuring was voorgelegd, NJB 2013/480, afl. 9 pag. 578. Kamerstukken II 2012/13, 33 543, nrs. 3-4-5
Financiële conglomeraten Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (5-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat (PbEU 2011, L 326) . Kamerstukken II 2012/13, 33 575, nrs. 6 en 7
Beheerders van beleggingsinstellingen Eindverslag (4-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/ EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU L 2011, L 174). Kamerstukken I 2012/13, 33 589, C
Modernisering arbitrage Verslag (31-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek
1479
Nota’s, rapporten & verslagen Fraude met toeslagen Brief van de Staatssecretaris van Financiën (10-5-2013) waarin hij de maatregelen beschrijft die het kabinet voornemens is te nemen bij de aanpak van fraude met toeslagen. - Eerst wordt in algemene zin ingegaan op de gekozen systematiek van het verstrekken van toeslagen en het spanningsveld tussen dienstverlening en fraudebestrijding. Daarna wordt ingegaan op de te nemen extra maatregelen en maatregelen die het kabinet wil gaan verkennen, te weten: geen voorschotverlening aan een voor de Belastingdienst onbekende aanvrager; geen voorschotverlening bij verhoogd frauderisico; vervallen van het recht op voorschot bij ontbreken van een actueel adresgegeven; geen toeslagenvoorschot bij signaal gemeente; versterking inzet risicoprofielen door gemeenten; onderzoek en afspraken gemeenten, Belastingdienst en BZK naar risico’s in de keten; beperking van de terugwerkende kracht; vooraf toetsen van de verzekeringsstatus zorgtoeslag; Europese gegevensuitwisseling. Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 435
Hongerstaking gedetineerde vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris van Justitie ( 15-5-2013) over de hongerstaking in het detentiecentrum Rotterdam (DCR) en het Justitieel Complex Schiphol (JCS). – In het JCS en in het DCR is een aantal ingeslotenen een hongerstaking en/of vochtweigering gestart. In JCS is de actie inmiddels afgelopen. In DCR gaat een kleine groep vreemdelingen nog door met zijn actie. In
gesprekken met diverse functionarissen binnen het detentiecentrum geven de betrokken ingeslotenen aan zich principieel te verzetten tegen de insluiting in een detentiecentrum als consequentie van het Nederlandse vreemdelingenbeleid. In het verleden zijn vaker personen in het kader van het gevoerde vreemdelingenbeleid om allerlei redenen in hongerstaking gegaan, veelal om een negatieve beslissing op hun toelatingsaanvraag te herzien. Het standpunt over deze hongerstakingen is in het verleden steeds eenduidig geweest: een hongerstaking en/of vochtweigering is geen grond voor een beleidswijziging of verblijfsaanvaarding. Net als bij hongerstakingen in het verleden, is de staatssecretaris dan ook van oordeel dat deze acties niet kunnen leiden tot het verlaten van de uitgangspunten van het democratisch tot stand gekomen immigratie- en asielbeleid of tot het omzetten van afwijzende naar toewijzende beslissingen. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1667
Milieuraad Brief van de Staatssecretaris van I&M (14-5-2013) met een verslag van de informele Milieuraad die op 22 en 23 april werd gehouden te Dublin. – Vier onderwerpen stonden geagendeerd: Een beleidsdiscussie over de groene economie en hulpbronnenefficiëntie met speciale aandacht voor het groene productenbeleid; Een politieke discussie over beleid en maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in de context van de aankomende herziening van de thematische strategie voor luchtverontreiniging; Een beleidsdiscussie over de consulterende Commissiemededeling over de internationale klimaatonderhandelingen; Een lunchdiscussie samen met de EU ministers voor energie over het groenboek over het Klimaat- en Energiepakket 2030. Aanscherping van de luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht zal geen onderdeel van de herziening van de Thematische Strategie Luchtverontreiniging zijn. De herziening die is voorzien voor de tweede helft van 2013 zal zich met name richten op de vraag hoe en waarmee landen geholpen kunnen zijn om de bestaande normstelling na te leven. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-08, nr. 460
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1607
Wetgeving
EU-scorebord voor justitie Brief van de Minister van BuZa (3-52013) met een fiche inzake Mededeling EU-scorebord voor justitie. – De Commissie heeft op 27 maart 2013 het eerste EU-scorebord voor justitie (Scorebord) uitgebracht. Het Scorebord is een systematisch overzicht van het functioneren van de rechtsstelsels van de lidstaten. Idee achter het Scorebord is dat met behulp van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare gegevens over het functioneren van de nationale rechtssystemen een bijdrage kan worden geleverd aan het vergroten van de efficiëntie, effectiviteit en kwaliteit van de rechtssystemen van de EU-lidstaten. Een goed functionerend rechtssysteem vormt een belangrijke pijler voor een goede economische ontwikkeling in een EUlidstaat en draagt bij aan het vergroten van het wederzijds vertrouwen in de justitiële samenwerking tussen de lidstaten. De Commissie heeft daarom in het Annual Growth Survey een goed functionerende rechterlijke macht, welke een essentieel element is van een goed functionerend rechtssysteem, als doelstelling opgenomen. Het Scorebord voor Justitie vormt de uitwerking daarvan. Met behulp van een selectief aantal indicatoren wordt getracht een kwantitatief en kwalitatief overzicht te geven van de sterke en zwakke punten van de verschillende nationale rechtssystemen. Deze indicatoren kunnen in een zevental hoofdcategorieën worden verdeeld, namelijk: (1) de prestaties van de civiele gerechten, (2) de instrumenten die gerechten gebruiken om de prestaties te monitoren (in het bijzonder met het oog op het reduceren van doorlooptijden rechterlijke procedures en het verbeteren van de kwaliteit van de rechtspraak), (3) het gebruik van informatietechnologie in de rechtspraak (teneinde doorlooptijden te bekorten en de toegang tot het recht te bevorderen), (4) de toepassing van Alternative Dispute Resolution (ADR) mechanismen (om de werkbelasting van de gerechten te verminderen), (5) het bevorderen van trainingsmogelijkheden voor rechters (om de effectiviteit van de rechtspraak te vergroten), (6) de beschikbare financiële en personele bronnen voor rechtspraak en advocatuur en (7) de gepercipieerde mate
1608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
van onafhankelijkheid van de rechtspraak. De prestaties van de civiele gerechten van de EU-lidstaten worden met name in kaart gebracht door te kijken naar de gemiddelde duur van afhandeling van een zaak, de ‘clearance rates’ (de procentuele verhouding tussen de instromende zaken en het aantal afgedane zaken in een gerecht) en de gemiddelde omvang van de werkvoorraden bij de gerechten voor civiele en bestuursrechtelijke geschillen. Uit de Europese vergelijking komt naar voren dat Nederland gemiddeld genomen goed tot zeer goed presteert. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1615
EU Merken Brief van de Minister van BuZa (17-52013) met een fiche inzake een Wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking merkenrichtlijn. – Het merkenstelsel in Europa bestaat uit de mogelijkheid om via een inschrijving bij een nationale bureau/dienst een merk te verkrijgen met gelding in één lidstaat of – in geval van België, Nederland en Luxemburg – een merk in te schrijven bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) met gelding in de gehele Benelux of om met één inschrijving bij het Bureau voor Harmonisatie in de Interne Markt (BHIM) een gemeenschapsmerk te verkrijgen met werking in de hele EU. Beide onderdelen bestaan naast elkaar; een teken kan als nationaal- en/of gemeenschapsmerk geregistreerd worden. De Commissie heeft zich ten doel gesteld het bestaande merkenstelsel, zowel in de EU als op nationaal niveau, te moderniseren om het doeltreffender, efficiënter en meer samenhangend te maken. Hierdoor wordt ondernemingen betere voorwaarden geboden om te innoveren en blijft de bescherming door middel van merken een belangrijk element in de economie van de EU. De Commissie heeft hiertoe voorgesteld de huidige Gemeenschapsverordening te wijzigen en de huidige Merkenrichtlijn te herschikken. Gemeenschapsmerkenverordening In dit voorstel worden aan de hand van vijf doelstellingen wijzigingen voorgesteld die betrekking hebben op: – terminologie en gemeenschap-
pelijke aanpak met betrekking tot gedecentraliseerde agentschappen; – de stroomlijning van procedures voor aanvragen en inschrijven van een merk; – de versterking van de rechtszekerheid door aanpassing van verouderde bepalingen, opheffing van dubbelzinnigheden en verduidelijking van rechten die aan merken verbonden zijn; – bevorderen van de samenwerking tussen het BHIM en de nationale merkenbureaus/ diensten; en – het aanpassen van de aan de Commissie verleende bevoegdheden aan art. 290 VWEU. Merkenrichtlijn In dit voorstel worden aan de hand van de volgende drie doelstellingen wijzigingen voorgesteld die betrekking hebben op: – modernisering en verbetering van de bestaande bepalingen van de richtlijn; – grotere harmonisatie van nationale merkenwetgevingen en -procedures; en – het bevorderen van samenwerking tussen de bureaus van de lidstaten en BHIM. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1618
EU Handelsbescherming Brief van de Minister van BuZa (17-52013) met een fiche inzake een Verordening modernisering EU handelsbeschermingsinstrumenten. – Het betreft een mededeling met bijbehorende verordening. In de mededeling licht de Commissie het voorstel toe en kondigt een aantal aanpassingen aan in de toepassingspraktijk waarvoor geen wetswijziging nodig is. De aanpassingen betreffen het publiceren van Richtsnoerensnoeren (Guidelines) die verduidelijken hoe de Commissie antidumping/ antisubsidie analyses uitvoert, het ambtshave openen van anti-ontwijkings-onderzoeken, de registratie en het verzamelen van informatie met betrekking tot het belang van de Unie, het vereenvoudigen van terugbetalingsprocedures, het verbeteren van de MKB-helpdesk, het combineren van nieuwe en tussentijdse onderzoeken en het openen van tussentijdse onderzoeken in geval van kartelvorming in de EU. In de verordening stelt de Commissie voor de basis antidumpingverordening (EG 1225/2009) en de basis antisubsidieverordening (EG 597/2009) te wijzigen. De EU gebruikt beide verordeningen om maatregelen te nemen
Wetgeving
tegen dumping en handelsverstorende subsidies van handelspartners. De maatregelen hebben de vorm van een antidumping of compenserend (antisubsidie) recht. De Commissie stelt voor de transparantie en de voorspelbaarheid te vergroten door te bepalen dat belanghebbenden twee weken vóór de instelling van voorlopige maatregelen worden geïnformeerd dat dergelijke maatregelen zullen worden genomen (pre-notificatie). Nu weten belanghebbenden dat pas een dag voordat de maatregelen in gaan. In het voorstel wordt de belanghebbenden tevens de garantie gegeven dat de maatregelen in dit tijdsbestek van twee weken nog niet zullen worden ingesteld (een verschepingsclausule). De belanghebbenden wordt een samenvatting van de redenen voor de instelling van de maatregelen toegestuurd en zij worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de berekening van de dumpingen de schademarges. Wat betreft de doeltreffendheid van de instrumenten wordt voorgesteld om de regel van het lagere recht (lesser duty rule) niet toe te passen in gevallen van structurele verstoringen op de grondstoffenmarkt en subsidiëring. Tot slot wordt voorgesteld bepaalde praktijken te codificeren die voortvloeien uit uitspraken van het Europees Hof van Justitie of de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1619
Europol Brief van de Minister van BuZa (24-52013) met een fiche inzake een Verordening Europol en fusie met Cepol. – Het voorstel heeft als doel de juridische basis van Europol aan te passen aan het Verdrag van Lissabon, namelijk door het werkterrein en de taken van Europol in een verordening vast te leggen, en Europol doeltreffender te maken. Het voorstel heeft tevens als doel de manier waarop Europol de nationale rechtshandhavingsinstanties bij grensoverschrijdende samenwerking en onderzoeken ondersteunt, concreter en gerichter te laten worden. Het voorstel beoogt de informatie-uitwisseling en analyse van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere vormen van zware grensoverschrijdende criminaliteit te verbeteren. Daarnaast wordt een fusie
voorgesteld met het European Police College (Cepol). De verordening versterkt de verplichting voor lidstaten om relevante gegevens aan Europol te verstrekken voor de uitwisseling en analyse van informatie over georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere vormen van zware grensoverschrijdende criminaliteit. Voorts wordt Europol beter in staat gesteld gegevens te koppelen en te analyseren, waarbij rechten van personen wier gegevens door Europol worden verwerkt worden uitgebreid en de positie van Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming wordt versterkt. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1621
Zeebuitengrenzen Frontex Brief van de Minister van BuZa (24-52013) met een fiche inzake een Verordening bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van Frontex. – Het voorstel bevat bindende regels voor de bewaking van maritieme buitengrenzen in het kader van de gemeenschappelijke Frontex-operaties op zee. Het onderhavige voorstel vervangt het huidige Besluit van de Raad van 26 april 2010 houdende de aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door Frontex. Het besluit is door het EU-Hof nietig verklaard in het arrest EP/Raad, C-355/10, omdat het essentiële onderdelen van de bewaking van de maritieme buitengrenzen van de lidstaten bevatte die meer waren dan aanvullende maatregelen in de zin van artikel 12, lid 5, van de Schengengrenscode en alleen de Uniewetgever een dergelijk besluit had kunnen vaststellen. De Commissie heeft daarom het onderhavige voorstel ingediend, dat de gewone wetgevingsprocedure volgt. Het voorstel bevat net als het Besluit van de Raad onderscheppingsmaatregelen van personen (in veel gevallen migranten) op zee, regels voor opsporings- en reddingstaken bij Frontexoperaties op zee en regels die ervoor moeten zorgen dat de aangetroffen of geredde personen op zee veilig aan wal worden gebracht. Nederland heeft belang bij een effectief beheer van de maritieme buitengrenzen van de Europese Unie en bij
een doeltreffende preventie en bestrijding van illegale immigratie en samenwerking tussen de lidstaten op dit terrein. Het kabinet steunt dan ook maatregelen die hieraan bijdragen. Het kabinet vindt dat met dit voorstel de door Frontex gecoördineerde grensbewakingsoperaties in zijn algemeenheid worden versterkt. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1623
Niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid Brief van de Minister van BuZa (24-52013) met een fiche inzake een Richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid. – De Europese Commissie stelt voor om grote ondernemingen te verplichten in hun jaarverslag aandacht te besteden aan niet-financiële informatie over milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, mensenrechten, corruptie en omkoping. Verder stelt de Commissie voor dat grote beursvennootschappen hun diversiteitsbeleid voor het bestuur en de raad van commissarissen openbaar maken. Hiertoe wordt een wijziging van de richtlijnen over de jaarrekening voorgesteld. Het voorstel bestaat uit twee delen: a) enerzijds ziet het op de bekendmaking van niet-financiële informatie door grote vennootschappen (gedefinieerd als bedrijven met meer dan 500 werknemers en een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen of een nettoomzet van meer dan € 40 miljoen. Dit betreffen nieuwe groottecriteria) en b) anderzijds om de bekendmaking van diversiteitsbeleid door grote beursvennootschappen (gedefinieerd als beursvennootschappen die aan ten minste twee van de volgende drie criteria voldoen: balanstotaal van meer dan € 17,5 miljoen, netto-omzet van meer dan € 35 miljoen en werknemers meer dan 250. Dit betreffen de huidige criteria in de vierde richtlijn over de enkelvoudige jaarrekening). Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1624
Masterplan DJI Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 27-5-2013) tussen de vaste cie. voor V&J en de Staatssecretaris van V&J over de brief van 22 maart 2013 inzake het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 490).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1609
Wetgeving
– Bij dit verslag zijn 8 bijlagen gevoegd, waaronder het IBO-rapport Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI); Kostenverschillen in het gevangeniswezen; Eindrapportage vervolganalyses; Jaarverslag 2012 DJI; Concept Toelichting Masterplan DJI 20132018; Inrichtingen die sluiten a.g.v. het plan, en Overzicht Gebruiksvergoeding te sluiten Rijksinrichtingen - Masterplan DJI (2013-2018). Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 507
Fiscaal verdragsbeleid Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 30-5-2013) tussen de vaste cie. voor Financiën en de Staatssecretaris van Financiën ter voorbereiding van het te houden (beleids) debat over de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (NFV 2011) (25 087) en over de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 17 januari 2013 inzake belastingheffing internationale ondernemingen. – Ter voorbereiding op het debat is door de fracties van VVD, PvdA, CDA, SP, D66 en GroenLinks inbreng geleverd voor schriftelijk overleg. De vragen en opmerkingen van deze fracties zijn opgenomen in de brief aan de staatssecretaris van Financiën van 9 april 2013. De staatssecretaris heeft bij brieven van 14 en 29 mei 2013 gereageerd. Vragen en antwoorden zijn in dit stuk te vinden. Kamerstukken I 2012/13, 25 087, D
Landroof Brief van de Minister voor BHO (165-2013) over de Nederlandse inzet bij het tegengaan landroof. – Er is sprake van landroof in die gevallen waar nationale overheden land laten kopen of pachten door nationale en/of internationale investeerders ten koste van de bestaanszekerheid van lokale bevolkingen. Hierbij worden bevolkingen niet of onvoldoende geconsulteerd, wordt er niet of nauwelijks compensatie betaald, is er geen transparantie in contracten tussen actoren en is er geen sprake van duurzame economische ontwikkeling. Landroof komt met name voor in landen waar sprake is van slecht bestuur. In ontwikkelingslanden voeren op dit moment tenminste acht Nederlandse ambassades activiteiten uit die er op gericht zijn om de lokale land governance te verbeteren en daarmee
1610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
landroof tegen te gaan. Kamerstukken II 2012/13, 26 234, nr. 136
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris voor V&J (17-5-2013) over herijking van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). – De herijking van het amv beleid is erop gericht om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de amv. In het nieuwe beleid is een centralere rol voor de medewerking van de minderjarige aan zijn terugkeer. De amvvergunning, die alleenstaande minderjarigen het idee kon geven dat zij in Nederland mochten blijven, terwijl dit niet het geval was, verdwijnt. Daarnaast zal een specifiek buitenschuldbeleid worden ingevoerd voor minderjarige vreemdelingen die bij hun eerste verblijfsaanvraag jonger dan 15 jaar waren en die buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst. Kamerstukken II 2012/13, 27 062, nr. 88
Maatschappelijk verantwoord bestuur Brief van de Minister voor EZ (31-52013) over het instellen van een Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en intern toezicht in de (semi)publieke sector. – Door middel van deze brief laat de minister weten dat het kabinet besloten heeft tot het instellen van een commissie die de kernwaarden van maatschappelijk verantwoord bestuur en intern toezicht in de (semi)publieke sector in de vorm van gedragsregels schetst en toelicht. De commissie staat onder het voorzitterschap van mevrouw Femke Halsema en zal haar advies uiterlijk 1 oktober 2013 opleveren. (Het instellingsbesluit is gepubliceerd in Stcrt. 2013, 13277 van 17 mei 2013) Kamerstukken II 2012/13, 28 479, nr. 66
Fraude in de zorg Brief van de Minister en Staatssecretaris van VWS ( 15-5-2013) over genomen en te nemen maatregelen ter bestrijding van fraude in de zorg. – Eerst wordt ingegaan op de specifieke risico’s van elk stelsel. Vervolgens worden de maatregelen en acties in de cure beschreven, te weten: de maatregelen genoemd in de brief van 26 maart 2013 (Kamerstuk 28828, nr.
22), aanvullende maatregelen en verbeteringen in het toezicht. Vervolgens wordt een opsomming gegeven van maatregelen en acties in de care, ten aanzien van pgb-fraude en toegang tot de AWBZ. Kamerstukken II 2012/13, 28 828, nr. 30
ILO Arbeidsconferentie Brief van de Minister van SZW 913-52013) over de 102e Internationale Arbeidsconferentie 2013, en de Nederlandse inzet op die bijeenkomst. – Vooruitlopend op het opstellen van de definitieve instructie voor de Koninkrijksdelegatie naar deze conferentie door de Rijksministerraad, bevat onderhavige brief de agenda van de 102e Internationale Arbeidsconferentie en de voorlopige Nederlandse standpunten op hoofdlijnen. In de brief wordt onder meer ingegaan op het programma en budget voor 2014-15, de toepassing en naleving van verdragen en aanbevelingen door het Conferentiecomité inzake de toepassing en naleving van arbeidsnormen, werkgelegenheid en sociale bescherming in de nieuwe demografische context en IAO-verdragen waarvan de mogelijkheid tot opzegging door Nederland zich de komende drie jaar voordoet. Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 92
Huishoudelijk personeel Brief van de Minister van SZW (31-52013) bij de aanbieding van het besluit tot instelling van de Commissie dienstverlening aan huis. – Zoals aangekondigd in de brief van 19 december 2012 (Kamerstuk 29 544, nr. 425), hebben kabinet en sociale partners afgesproken een commissie onderzoek te laten verrichten naar een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk personeel en de gevolgen van eventuele ratificatie het ILO-verdrag nr. 189 inzake Decent Work for Domestic Workers in relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis. Op 17 mei is deze commissie, onder voorzitterschap van mr. Ella Kalsbeek ingesteld. Overige leden zijn prof. dr. Barbara Baarsma, prof. dr. Willem Bouwens, prof. dr. Jaap de Koning en prof. dr. Paul Schnabel. De commissie zal voor het eind van het jaar haar advies uitbrengen. Kamerstukken II 2012/13, 29 544, nr. 448
Wetgeving
Doping akkoord Brief van de Minister van VWS (14-52013) over het onlangs gesloten ‘doping akkoord’. – Het betreft een convenant tussen de KNWU, een aantal Nederlandse profploegen en de Dopingautoriteit. Het Ministerie van VWS is hierin geen partij. Dit akkoord heeft tot doel dat de Nederlandse ploegen en de KNWU op uniforme wijze met een eventueel dopingverleden van hun werknemers omgaan. Het akkoord heeft zowel een arbeidsrechtelijke als een tuchtrechtelijke component. Arbeidsrechtelijk hebben de drie Nederlandse Pro Tour ploegen en de KNWU in hun positie als werkgever van (ex-) renners besloten om één lijn te trekken ten aanzien van (ex-) renners die in het verleden dopinggeduide middelen hebben gebruikt of andere overtredingen van de anti dopingregels hebben begaan. Bij situaties van voor 1 januari 2008 is baanbehoud mogelijk met een op-nonactiefstelling van zes maanden en een inhouding van salaris van drie maanden. Bij situaties van na 1 januari 2008 geldt hetgeen reeds in alle arbeidsovereenkomsten is en was opgenomen, namelijk ontslag. Tuchtrechtelijk wordt er aangesloten bij de internationale bepalingen van de UCI daaromtrent, die behelzen dat als de condities daartoe vervuld zijn alsdan het ‘substantial assistance’ artikel van toepassing kan zijn. Dit artikel biedt de mogelijkheid om maximaal driekwart van een sanctie op te schorten voor personen die meewerken met een doping-onderzoek. Kamerstukken II 2012/13, 30 234, nr. 85
Evaluatie Euthanasiewet Brief van de Ministers van VWS en V&J (22-5-2013) over de evaluatie van de Euthanasiewet. – Deze brief bevat geeft het kabinetsstandpunt weer over de evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet). In de brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergrond van de Euthanasiewet; de wet en de praktijk; de resultaten uit het Sterfgevallenonderzoek; en actuele ontwikkelingen. Vervolgens wordt afzonderlijk ingegaan op de aanbevelingen uit het
evaluatierapport op de volgende terreinen: - wet- en regelgeving, regionale toetsingscommissies euthanasie; website, jurisprudentiesysteem en ‘code of practice’; beroepsgroepen en opleidingen; afspraken met het Openbaar Ministerie en de Inspectie voor Gezondheidszorg. Kamerstukken II 2012/13, 31 036, nr. 7
tarisatie is om een beter inzicht te krijgen in de verschillende economische activiteiten van medeoverheden en departementen. Dit is nodig om een passende invulling te kunnen geven aan de belastingplicht. Kamerstukken II 2012/13, 31 213, nr. 11
Transitieplan jeugd
Brief van de Staatssecretaris van Financiën (10-5-2013) over versterking van het toezicht door de Belastingdienst. – De staatssecretaris reageert op het Abvakabo-rapport met de uitkomsten van een enquête onder medewerkers van de Belastingdienst over de vraag hoe de € 157 mln die de Belastingdienst bij Regeerakkoord heeft ontvangen voor versterking van het toezicht zo goed mogelijk kan worden besteed. Hij gaat daarbij in op de volgende thema’s: toezicht en fraudebestrijding, invordering, personeel en organisatie en automatisering. Ook gaat hij in op de motie-Omtzigt (Kamerstuk 31066, nr. 166) over de aanpak van zogenoemde windhappers (mensen die geen belastingaangifte doen).
Brief van de Staatssecretarissen van VWS en V&J (13-5-2013) ter aanbieding van het Transitieplan jeugd. – Met dit plan informeren zij de Kamer over de verdere voorbereiding op de invoering van het nieuwe jeugdstelsel per 1 januari 2015. In hun brief gaan zij ook in op de bestuurlijke afspraken over de continuïteit van zorg en over de manier waarop zij invulling geven aan de volgende moties: de motie Bergkamp/Ypma (Kamerstuk 31839, nr. 278) over afspraken en doelstellingen voor de transformatie van de jeugdzorg, de motie-Bergkamp (Kamerstuk 31839, nr. 279) om in het transitieplan afspraken te maken over gegevensuitwisseling, de motie-Voordewind c.s. (Kamerstuk 31839, nr. 281) om in de nieuwe Wet jeugdhulp rekening te houden met pleegzorg.
Kamerstukken II 2012/13, 31 066, nr. 171
Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 290
Belastingheffing overheidsbedrijven
Collectieve acties en vrije vestiging
Brief van de staatssecretaris van Financiën (21-5-2013) over het ECvoorstel om overheidsbedrijven op dezelfde wijze aan vennootschapsbelasting te onderwerpen als private ondernemingen. – Op 2 mei 2013 heeft de Europese Commissie Nederland uitgenodigd dienstige maatregelen te nemen. De Commissie oordeelt dat Nederland passende maatregelen zou moeten treffen om de bestaande niet onderworpenheid aan vennootschapsbelasting van overheidsbedrijven af te schaffen, zodat overheidsbedrijven die economische activiteiten ontplooien op dezelfde wijze aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen als private ondernemingen. Als bijlage is de brief opgenomen waarin het kabinet aan de Commissie mededeelt dit voorstel voor dienstige maatregelen te aanvaarden. In dat kader loopt reeds een inventarisatie bij de medeoverheden en de departementen. Doel van deze inven-
Brief van de vicevoorzitter van de Europese Commissie (14-3_2013) in reactie op het gemotiveerde advies over het voorstel voor een verordening betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting COM(2012) 130 final. – In mei 2012 is naar aanleiding van de gemotiveerde adviezen van 12 nationale parlementen die samen 19 stemmen vertegenwoordigden, overeenkomstig Protocol nr. 2 bij het VWEU het mechanisme van de ‘gele kaart’ in werking getreden voor het hierboven genoemde voorstel van de Commissie. De Commissie heeft nota genomen van de geformuleerde standpunten en van de stand van de discussie over de voorgestelde verordening tussen de betrokken partijen, met name het Europees Parlement en de Raad. Uiteindelijk heeft de Commissie geconcludeerd dat het voorstel waarschijnlijk niet
Toezicht Belastingdienst
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1611
Wetgeving
voldoende steun zou krijgen en heeft zij haar voorstel op 26 september ingetrokken. Het Commissievoorstel moest verduidelijking brengen over de algemene beginselen en toepasselijke voorschriften op EU-niveau met betrekking tot de uitoefening van het grondrecht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging; het moest onder meer verduidelijken dat dat recht en die vrijheden in de praktijk in grensoverschrijdende situaties met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. De Commissie is ervan overtuigd dat dit niet door de afzonderlijke lidstaten kan worden bereikt en dat er maatregelen op het niveau van de Europese Unie nodig zijn. Kamerstukken II 2012/13, 33 251, nr. 7
op democratische controle nodig is. Verder wijst zij erop dat door het introduceren van nieuwe samenwerkingsverbanden het risico van een grote ‘bestuurlijke drukte’ aanmerkelijk toeneemt. Wat betreft de bedoeling te komen tot één integraal budget in het Gemeentefonds door een zo breed ĄĊðäÿôüýäĊąġěÜóĊġġôąðŧÛėäąðġàä KäýäąýÐĄäėääąĔĤąġġäÛäėàäàÐġ in de Decentralisatiebrief van de minister niet aan de orde komt: de ėäÿÐġôäġĤěěäąĮäġðäĭôąðŧĤôġýäėôąðěvorm en bestuurlijke vormgeving. De prikkel tot doelmatig handelen is niet van nature aanwezig. Middelen àôäąôäġijôüąÛäěġääàŧĭÿĊäôäąĮääė ġäėĤðąÐÐėóäġKôüýŪÐÐėàĊĊėýĤąnen gemeenten in de verleiding komen om de middelen hoe dan ook te besteden. Dit kan leiden tot ondoelmatigheid. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 68
Decentralisaties žėôäíĭÐąÿðäĄäąäKäýäąýÐĄäė (15-5-2013) met een afschrift van de ÛėôäíĭÐąàäKäýäąýÐĄäėÐÐąàä ĄôąôěġäėĭÐąf1Ûäġėäííäąàäóäġ Decentralisatiebeleid (de brief is als bijlage bij dit stuk opgenomen). ŻäKäýäąýÐĄäėóääíġĄäġÛäÿÐąðstelling kennisgenomen van de Decentralisatiebrief van 19 februari üÿŪÐÐąàäTĮääàä1ÐĄäėŧĮÐÐėôą ingegaan wordt op de aanpak om te komen tot meer samenhang tussen de drie voorgenomen decentralisaties op het terrein van ondersteuąôąðŧĔÐėġôÜôĔÐġôääąüäĤðàŪä KäýäąýÐĄäėĭôąàġàÐġĭĊĊėÐí gewaarborgd moet zijn dat de publieke verantwoording en controle van de middelen die naar ðäĄääąġäąðÐÐąŧðĊäàôěðäėäðäÿà en duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om vóór 1 januari 2014 ‘congruente samenwerkingsverbanden’ rond de decentralisaties te vormen. #äĄääąġäąijĤÿÿäąŧÛôąąäąàäĮäġź äąėäðäÿðäĭôąðŧðÐÐąÛäĔÐÿäąóĊä sociale voorzieningen voor burgers worden georganiseerd en aangeboàäąŪäKäýäąýÐĄäėĮôüěġäėĊĔàÐġ het creëren van samenwerkingsverbanden voor de uitvoering van de nieuwe taken het risico met zich meebrengt dat er in de praktijk een ąôäĤĮäÛäěġĤĤėěÿÐÐðÛôüýĊĄġŧĮÐÐė-
1612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
žėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąf1ƀơƦź 5-2013) met een actualisering van een eerdere brief inzake decentralisaties op het terrein van ondersteuąôąðŧĔÐėġôÜôĔÐġôääąüäĤðàŪ Ż>ĔơƩíäÛėĤÐėôóäÛôěàä1ÐĄäė geïnformeerd over de aanpak betreffende decentralisaties op het terrein ĭÐąĊąàäėěġäĤąôąðŧĔÐėġôÜôĔÐġôääą jeugd (Kamerstuk ƣƣƤƠƠ`''ŧąėŪƥƩƁŪ Een actualisering op deze brief was nodig naar aanleiding van het recent gesloten sociaal akkoord. Ten behoeve van de volledigheid zijn hierbij tevens de gevolgen van het zorgakkoord meegenomen in deze brief. Het afsluiten van beide akkoorden leidt tot veranderingen voor de decentralisaties in het sociale àĊĄäôąŨĮäġġäąĮĊėàäąÐÐąðäĔÐěġŧ financiële kaders wijzigen en de invoeringsdatum van de participatiewet verschuift. Toegelicht wordt wat de gevolgen zijn van beide akkoorden per decentralisatie. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 70
Vlaginstructie ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėźHėäěôàäąġŧ 8ôąôěġäėĭÐąÿðäĄäąäfÐýäąƀơƧźƥź ƢƠơƣƁĄäġàäŧąŪÐŪĭŪàäġėĊĊąěĮôěěäÿôąðŧĊĔąôäĤĮĭÐěġðäěġäÿàäĭÿÐðôąstructie. – Ten aanzien van het uitsteken van
de Nederlandse vlag wordt onderscheid gemaakt tussen uitgebreid äąÛäĔäėýġĭÿÐððäąŪôüĤôġðäÛėäôà vlaggen wordt de vlag uitgestoken ĭÐąÐÿÿäėôüýěðäÛĊĤĮäąŧijĊÐÿě ĊĔ1ĊąôąðěàÐðŪôüÛäĔäėýġĭÿÐððäą behoeft de vlag alleen te worden uitgestoken van de hoofdgebouwen ĭÐąàäĄôąôěġäėôäěŧÛäąäĭäąěĭÐąàä hoofdgebouwen van de niet (rechtstreeks) onder de ministeries vallenàäôąěġäÿÿôąðäąŧijĊÐÿěàôäĭÐąàä 1ÐĄäėěàäėOġÐġäąź#äąäėÐÐÿŧàäKÐÐà ĭÐąOġÐġäŧàäÿðäĄäąäKäýäąýÐĄäėŧ de Nationale Ombudsman en de &ĊðäKÐÐààäė9äàäėÿÐąàäąŪ De data waarop van de rijksgebouwen of uitgebreid (UV) of beperkt ƀ`ƁðäĭÿÐðàĄĊäġĮĊėàäąijôüąũ 31 januari (1 februari) verjaardag van ĔėôąěäěäÐġėôįƀ`ƁŧƢƧÐĔėôÿƀƢƦÐĔėôÿƁ 1ĊąôąðěàÐðƀW`ƁŧƤĄäôƀƤĄäôƁ9ÐġôĊąÐÿäàĊàäąóäėàäąýôąðŧĄäġóÐÿíěġĊý vlaggen van 18.00 uur tot zononderðÐąðƀÜÐŪƢơŪơƠĤĤėijĊĄäėġôüàƁƀW`Ɓŧƥ ĄäôƀƥĄäôƁ9ÐġôĊąÐÿääĭėôüàôąðěàÐð ƀW`ƁŧơƧĄäôƀơƨĄäôƁĭäėüÐÐėàÐðĭÐą 1Ċąôąðôą8ÒįôĄÐƀ`ƁŧÿÐÐġěġäijÐġäėàÐðôąüĤąô`äġäėÐąäąàÐðƀW`Ɓŧơƥ augustus (16 augustus) formeel einde TĮääàäaäėäÿàĊĊėÿĊðƀW`Ɓŧàäėàä dinsdag in september opening van de OġÐġäąź#äąäėÐÐÿƀÐÿÿääąôąäą &ÐÐðƁƀW`ƁŧƧàäÜäĄÛäėƀƨàäÜäĄÛäėƁ ĭäėüÐÐėàÐðĭÐąàäHėôąěäěĭÐą>ėÐąüä ƀ`ƁŧơƥàäÜäĄÛäėƀơƦàäÜäĄÛäėƁ 1ĊąôąýėôüýěàÐðƀ`ƁŪ>Ĕ1ĊąôąðěàÐð en op de hierboven vermelde verjaardagen van leden van het koninklijk huis wordt de vlag met oranje wimĔäÿðäĭĊäėàŪôüÐÿÿäÐąàäėäðäÿäðäąheden wordt de vlag zonder oranje wimpel gevoerd. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 69
Planning sociaal akkoord ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėäąOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą`aOƀơƣźƥźƢƠơƣƁĄäġääą geactualiseerde planning n.a.v. het sociaal akkoord. Ż&äġÛäġėäíġääąĊĭäėijôÜóġĭÐąũŪ'ą ġäàôäąäąĮäġěĭĊĊėěġäÿÿäąŨŪ'ąġä dienen evaluaties; C. In te dienen ÛäÿäôàěěġĤýýäąŨŪOġÐąàĭÐąijÐýäą ĤôġĭĊäėôąðĄĊġôäěŨŪOġÐąàĭÐą zaken uitvoering toezeggingen. De respectieve planningen zijn als bijlages bij dit kamerstuk te vinden. Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 40
Nieuws
1480
Andere inrichting van nieuw college van toezicht op de advocatuur Eén van de drie leden van het toezichthoudende college op de advocatuur kan straks ook advocaat zijn. Voor de overige twee leden, waaronder de voorzitter, geldt dat niet. Er zou een college komen waarvan geen van de leden advocaat mocht zijn, maar van dat plan wordt, na heftige kritiek vanuit de advocatuur en de Tweede Kamer, afgezien.
D
it blijkt uit enkele aanpassingen van het wetsvoorstel tot herziening van het toezicht op advocaten (Kamerstukken 32 382) die staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie op 3 juni in een nota van wijziging naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Tegelijkertijd is een nota naar aanleiding van het nader verslag verzonden, waarin antwoorden staan op vragen van Kamerleden over het reeds bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel. Met de wijzigingen komt de bewindsman tegemoet aan wensen van Kamerleden, maar de kern van zijn wetsvoorstel verandert niet: onafhan-
kelijk toezicht op de advocatuur waarvan de eindverantwoordelijkheid in handen is van een nieuwe college dat onderdeel is van de NOvA. De bewindsman ziet als voordeel dat met de aanwezigheid van één advocaat-lid in het college actuele kennis over en ervaring met het beroep van advocaat beschikbaar is. Dat kan een deskundige afhandeling van zaken bevorderen en behulpzaam zijn bij de ontwikkeling van het toezichtsbeleid. Bovendien lijdt de onafhankelijkheid van het nieuwe college hier niet onder, zolang dat college in meerderheid uit niet-advocaten bestaat. Nieuw is ook dat de Minister van Veiligheid en Justitie kandidaten voor benoeming in het college van toezicht straks alleen op zwaarwegende en te motiveren gronden kan weigeren. Het gaat dan om zeer uitzonderlijke omstandigheden. Dit benadrukt nog sterker de onafhankelijkheid van het college ten opzichte van de regering en andere organen binnen de advocatuur. Alleen de NOvA draagt
kandidaten voor. De bewindspersoon kan dus geen anderen benoemen. De leden worden niet benoemd bij besluit van de minister, maar bij koninklijk besluit. Dit onderstreept de bijzondere positie van de leden van het toezichthoudende college.
Rol deken bij klachten Ook wijzigt Teeven het wetsvoorstel op het punt van de rol van de deken bij klachten over advocaten. Klachten moeten ook in de toekomst bij de deken worden ingediend, zoals nu het geval is. Daarmee vervalt de mogelijkheid dat een ieder met enig redelijk belang rechtstreeks een klacht kan indienen bij de tuchtrechter. In de praktijk zorgt de actieve rol van de deken in het tuchtrecht voor een filterende werking. De deken onderzoekt iedere ontvangen klacht en kan proberen een minnelijke schikking tussen de klager en de advocaat te bereiken. Veel klachten kunnen daardoor al worden opgelost voordat deze bij de tuchtrechter belanden.
1481
‘Geef kinderen stem in rechtszaken’ Familie- en jeugdrechters werken aan een protocol voor de inzet van een bijzondere curator die de belangen van kinderen behartigt in rechtszaken over een omgangsregeling, ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Beslissingen daarover hebben grote gevolgen voor de levens van kinderen, maar zij hebben niet veel gelegenheid om hun kijk op de zaak te geven. Van de wettelijke mogelijkeid om een bijzondere curator te benoemen, wordt nauwelijks gebruik gemaakt. Daar
wil het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) iets aan doen.
K
inderombudsman Marc Dullaert rapporteerde vorig jaar al dat rechters heel weinig bijzondere curatoren inschakelen. Over de vraag hoe dat komt en wat eraan gedaan kan worden, spraken rechters, advocaten, wetenschappers, medewerkers van jeugdzorg en kinderbescherming en jongeren zelf vrijdag 31 mei op een congres in Rotter-
dam, getiteld ‘Wat ik ervan vind, de stem van het kind’.
Gelukkig? Dullaert veegde om te beginnen de vloer aan met de conclusie uit een vaak geciteerd onderzoek van Unicef, waaruit zou blijken dat in Nederland de gelukkigste kinderen ter wereld wonen. In werkelijkheid gaat het met een half miljoen kinderen niet goed, zei Dullaert: “In elke klas van 30 kinderen zit gemiddeld één slachtoffer van zware mishandeling. Eén op de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1613
Nieuws
negen kinderen leeft onder de armoedegrens. Nederland is Europees kampioen uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling. En 30 000 kinderen per jaar zijn betrokken bij een echtscheiding, waarvan eenderde uitmondt in een vechtscheiding.” Scheidingsdeskundige Ed Spruijt van de Universiteit Utrecht voegde daar aan toe dat het welbevinden van kinderen na een scheiding achteruit gaat sinds de wet ouders dwingt om de zorg voor de kinderen te delen en daar samen een plan voor op te stellen. Uit onderzoek blijkt dat gevoelens als agressie, depressie en angst sindsdien zijn toegenomen bij scheidingskinderen. Dat komt doordat gescheiden ouders door die opgelegde samenwerking aan elkaar verbonden blijven en doorgaan met ruzie maken. “Scheidingsonderzoek wijst al jaren uit dat permanente ruzie tussen ouders enorm schadelijk is voor kinderen.”
Bijzonder curator Goed luisteren naar wat kinderen willen is harder nodig dan ooit, vindt Dullaert, en bovendien verplicht volgens het Kinderrechtenverdrag. Veel rechters praten wel met kinderen vanaf 12 jaar, maar die laten niet makkelijk het achterste van hun tong zien in een kort gesprek waarin veel vragen
op ze worden afgevuurd. Omdat kinderen van nature loyaal zijn aan beide ouders is het moeilijk te achterhalen wat ze zelf de beste oplossing vinden als het fout gaat in het gezin. Dullaert krijgt dan ook veel klachten van kinderen die bijvoorbeeld bij vader of juist moeder moeten wonen terwijl ze dat helemaal niet willen. Hij vindt daarom dat veel vaker een bijzondere curator benoemd moet worden, die er alleen is om de belangen van het kind te behartigen. Dat niet vaak een bijzondere curator wordt benoemd, komt deels door onbekendheid. Ouders en kinderen weten niet dat ze om zo’n belangenbehartiger kunnen vragen en ook advocaten en rechters zijn zich daar niet altijd van bewust. Daar komt bij dat een bijzondere curator alleen aangesteld kan worden bij een belangenconflict tussen een kind en zijn ouders of voogd. En ook de financiering vormt een struikelblok. De Raad voor de Rechtsbijstand betaalt de bijzondere curator, maar die heeft alleen advocaten in het register staan en bijvoorbeeld geen gedragsdeskundigen, die ook nogal eens als bijzonder curator willen optreden.
Protocol
bezig houdt, denkt dat er veel verbeterd kan worden door het opstellen van een protocol voor de omstandigheden waarin en de manier waarop rechters een bijzondere curator benoemen. “Wij willen het criterium ‘belangenconflict’ nader definiëren”, zegt voorzitter Judith Louwinger van de werkgroep. “Dat wordt nogal strikt gehanteerd, maar je zou kunnen stellen dat er per definitie sprake is van een belangenconflict tussen ouders en kind als de ouders aldoor ruzie maken.” Als de familie- en jeugdrechters die visie onderschrijven zal de inzet van bijzondere curatoren toenemen, denkt Louwinger. Er zijn immers steeds meer vechtscheidingen. De werkgroep ziet de bijzondere curator als een goed instrument om kinderen tot hun recht te laten komen in de 150 000 civiele zaken waar zij jaarlijks bij betrokken zijn. “Maar laten we waken voor een overkill aan hulpverleners, dat kan veel verwarring geven”, zegt Louwinger. “Het is vaak beter om één persoon de regie te geven. In moeilijke gezinssituaties is soms al een gezinsvoogd aangesteld, die de belangen van het kind prima kan behartigen. Als dat niet zo is, kan het heel goed zijn om een curator te benoemen.”
De werkgroep van familie- en jeugdrechters die zich met dit onderwerp
Bron: rechtspraak.nl
1482
Amsterdam mag erfpacht aanpassen De gemeente Amsterdam mag de jaarlijkse vergoeding voor de erfpacht op basis van de huidige marktwaarde herzien. Dat heeft de rechtbank bepaald (LJN CA2167) in een rechtszaak die verschillende huiseigenaren tegen de gemeente hadden aangespannen.
I
n Amsterdam staan verreweg de meeste woningen op grond die eigendom is van de gemeente. Voor het gebruik van die grond betalen de bewoners een jaarlijkse pachtsom: de canon. Bij het afsluiten van de canon werd destijds afgesproken dat de gemeente deze na een ter-
1614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
mijn van 75 jaar kon herzien op basis van een onafhankelijk deskundig oordeel. Die termijn is verlopen en nu wil de gemeente de canon aanpassen. De Stichting Erfpachters Belang (SEBA) en een aantal particuliere bewoners zijn het daarmee oneens. Omdat er destijds geen herzieningsbepaling met die strekking in de vestigingsakte was opgenomen, mag de canon volgens hen nu niet worden herzien op basis van de huidige marktwaarde van de grond. Ook menen zij dat de deskundigenrapporten, waarop de gemeente de huidige herziening baseert, uitgaan van ver-
keerde uitgangspunten en rekenmethoden. De rechtbank Amsterdam oordeelt anders: omdat een herziening van de canon wel is voorzien in de Algemene Bepalingen mag de gemeente deze wel degelijk doorvoeren. Daarnaast geldt dat de deskundigen zelf mogen bepalen welke uitgangspunten en methoden ze hanteren. Kortom: herziening van de canon op grond van de huidige marktwaarde van de grond is toegestaan. Wel vindt de rechtbank dat de deskundigen beter hadden moeten uitleggen hoe ze tot hun oordeel zijn gekomen.
Nieuws
1483
CBP adviseert over telecommunicatieen briefgeheim in Grondwet Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft geadviseerd over het conceptwetsvoorstel tot aanpassing van artikel 13 van de Grondwet (brief-, telefoon- en telegraafgeheim) aan de condities van de huidige tijd. Dit artikel zal voortaan ook gelden voor digitale communicatiemiddelen. Het aldus voorgestelde brief- en telecommunicatiegeheim richt zich primair tegen (heimelijke) inzage in de inhoud van communicatie door de overheid. Het CBP heeft bezwaar tegen het wetsvoorstel en adviseert het niet in de huidige vorm in te dienen.
I
n de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat verkeersgegevens (informatie over de communicatie, zoals wanneer en hoe lang iemand heeft gebeld of geïnternet) niet primair tot het belang behoren dat artikel 13 van de Grondwet beoogt te beschermen, omdat zij niet de inhoud van de communicatie weergeven. In het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Unierecht wordt niet op deze manier onderscheid gemaakt tussen verkeersgegevens en de communica-
... en over gegevensverwerking door de kansspelautoriteit Het College heeft ook een advies uitgebracht over een wijziging van de Wet op de kansspelen. Dit voorstel regelt de uitwisseling van gegevens tussen de kansspelautoriteit en andere instanties, zoals de Belastingdienst. De kansspelautoriteit heeft deze gegevens onder meer nodig om de betrouwbaarheid van (potentiële) kansspelvergunningshouders te beoordelen en om toezicht te houden op kansspelaanbieders. Het CBP adviseert in het wetsvoorstel aandacht te besteden aan het verwerken van strafrechtelijke gegevens en aan de wettelijke informatieplicht.
H
et CBP adviseert om in de toelichting bij het voorstel de uitzonderingsgrond voor het verwerken van strafrechte-
lijke gegevens te onderbouwen. Het is namelijk verboden om strafrechtelijke gegevens te verwerken, tenzij een uitzonderingsgrond geldt zoals genoemd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de toelichting bij het voorstel wordt echter geen uitzonderingsgrond genoemd. Verder adviseert het CBP om de vereisten van de informatieplicht, die gelden op grond van de Wbp, op passende wijze in (de toelichting bij) het voorstel op te nemen. De kansspelautoriteit verkrijgt namelijk ook persoonsgegevens buiten de betrokkene om. De betrokkene moet van de verwerking van deze gegevens op de hoogte worden gesteld.
tie-inhoud. Verkeersgegevens kunnen ook veel over iemand zeggen. Bij nieuwe communicatiemiddelen is het moeilijk een (technische) scheiding aan te brengen tussen verkeersgegevens en inhoud van de communicatie. Daarom adviseert het CBP nadere aandacht te besteden aan de reikwijdte van artikel 13.
Informed consent Het CBP adviseert de passages over zogeheten informed consent in de toelichting bij het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat alle drie de voorwaarden voor een geldige toestemming voor de gegevensverwerking op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (vrij, specifiek en geïnformeerd) worden genoemd.
Beperkingensystematiek Grondwet De memorie van toelichting laat ruimte voor de mogelijkheid dat de burger minder bescherming kan ontlenen aan het voorgestelde artikel 13 van de Grondwet dan aan artikel 8 van het EVRM. Dat heeft te maken met de ruimere mogelijkheden in artikel 13 tot beperking van het grondrecht. Deze keuze is onvoldoende gemotiveerd, aldus het CBP.
Randapparatuur Gegevens opgeslagen in randapparatuur, zoals een computer of smartphone, worden niet beschermd in het voorgestelde artikel 13 van de Grondwet. Het CBP adviseert ook deze gegevens onder de bescherming van artikel 13 te laten vallen.
Beide adviezen zijn te vinden op cbpweb.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1615
Nieuws
1484
Uitkering voor illegale werknemer? Centrale Raad van Beroep stelt vragen In een verzoek van 4 juni 2013 (LJN CA0789 ) vraagt de Centrale Raad van Beroep aan het Hof van Justitie van de EU om uitleg van de Europese regels over de rechten van werknemers als de werkgever geen loon meer kan betalen. Het gaat om de vraag of werknemers die geen EUburger zijn en die illegaal in Nederland zijn, op grond van de EU-Insolventierichtlijn wel recht kunnen hebben op een uitkering omdat zij nog loon tegoed hebben.
D
e vragen gaan over de uitleg van de Europese regels voor werknemers die geen loon kregen omdat de werkgever dat niet meer kon betalen. Lidstaten moeten
op grond van de richtlijn regelen dat werknemers in zo’n geval toch enkele maanden loon uit een fonds krijgen. Nederland regelde dat in de Werkloosheidswet. Een werknemer die illegaal in Nederland verblijft, heeft volgens het arbeidsrecht wel recht op loon. Volgens de Werkloosheidswet heeft die werknemer echter geen recht op een uitkering voor loon dat hij nog tegoed heeft van een werkgever. De Centrale Raad van Beroep wil nu weten of in het geval als dat van appellant, die een insolventie-uitkering heeft aangevraagd, maar die niet toegekend heeft gekregen wegens zijn illegale status, naar civielrecht als werknemer moet worden aangemerkt nu hij aan de overi-
ge voorwaarden voor toekenning daarvan voldoet?
De zaak Het gaat hier om een Turkse man, die - zonder verblijfsvergunning werkte in Nederland. De werkgever betaalde op een gegeven moment nog maar een deel van het loon. Enkele maanden later ging hij failliet. De man vroeg aan het Uwv een uitkering omdat hij nog loon tegoed had van zijn werkgever. Dat weigerde het Uwv, omdat de Werkloosheidswet bepaalt dat een vreemdeling die niet in Nederland mag zijn, geen recht heeft op een uitkering. De rechtbank van ’s Hertogenbosch was het daar eerder (LJN CA1633) mee eens.
1485
Handreiking procedure beklag tegen beslag ex art. 552a Sv In 2010 heeft de Hoge Raad in een beschikking een overzicht gegeven van procedurele voorschriften en maatstaven voor de beoordeling van op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschriften. Deze beschikking (en een reeks latere beschikkingen) hebben aanleiding gegeven tot het ontwikkelen van een handreiking voor beklag tegen beslag door het Landelijk Stafbureau Strafrecht.
I
n zijn beschikking van 28 september 2010 (LJN BL2823, NJ 2010, 654) geeft de Hoge Raad een overzicht van procedurele voorschriften en maatstaven voor de beoordeling van op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschriften. Deze beschikking en een reeks eerdere en latere beschikkingen van de Hoge Raad hebben het LOVS aanleiding gegeven te bevorde-
1616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
ren dat ten behoeve van de gerechten een handreiking voor het beklag tegen beslag wordt ontwikkeld.
Handreiking In de handreiking wordt ingegaan op de belangrijkste aandachtspunten in de procedure van het beklag tegen beslag ex artt. 94 en 94a Sv. Het overzicht ziet uitsluitend op beklag met het oog op teruggave van het beslag en derhalve niet op andere onderwerpen van art. 552a Sv (denk aan beklag over de vordering van gegevens). Ook wordt niet ingegaan op procedures waarop onderdelen van de regeling van art. 552a Sv van overeenkomstige toepassing zijn, zoals het beklag tegen invordering/inhouding rijbewijs (art. 164 lid 8 WVW1994). En evenmin op verwante procedures, zoals het beroep tegen een inbewaringstelling ingevol-
ge art. 31 e.v. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Ook overigens wordt niet gepretendeerd volledig te zijn en met name niet elk denkwerk overbodig te maken. De aandachtspunten worden zo gestructureerd mogelijk weergegeven en besproken in de volgorde waarin zij aan de orde komen bij de beslissing op het beklag. In de bijlagen bij de handreiking wordt het beslissingsmodel inzake art. 552a Sv aan de hand van een schema toegelicht. Ook worden enkele procedurele aspecten van de beklagprocedure toegelicht en zijn relevante wetteksten bijgevoegd. Het overzicht zal periodiek worden geactualiseerd. De Handreiking is te vinden op www.rechtspraak.nl
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op vrijdag 21 juni 2013 houdt prof. mr. dr. A.J. (Ad) van Doesum, benoemd tot hoogleraar ‘Kostprijsverhogende belastingen’ aan de Universiteit Maastricht, om 16.30 uur zijn inaugurele rede, getiteld: Ondanks een onlosmakelijke samenhang. Hoogleraar Arbeidsrecht aan Tilburg University Mijke Houwerzijl aanvaardt op vrijdag 28 juni 2013 om 16.15 uur haar leerstoel met de rede Sociale concurrentie: de achilleshiel van het arbeidsrecht. Houwerzijl is gespecialiseerd in Europese en transnationale dimensies van het arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht. Plaats: Auditorium Tilburg University, Warrandelaan 2
Promoties Rechtsbescherming door de Hoge Raad Waartoe is de Hoge Raad op aarde? Is hij er louter voor het beantwoorden van rechtsvragen, of ook voor de rechtsbescherming van het individu en het bewaken van de kwaliteit van de rechtspraak? Wat is de theorie achter de cassatie als rechtsmiddel? Is de kritiek vanuit de strafrechtadvocatuur op de Hoge Raad, inhoudend dat deze de laatste jaren te weinig inhoud geeft aan zijn rechtsbeschermende taak, terecht? Annelies Röttgering heeft geprobeerd op deze vragen een antwoord te vinden. Haar proefschrift gaat over de manier waarop de Hoge Raad strafrechtelijke cassatieberoepen toetst, waarbij het rechtsbeschermende aspect daarvan centraal staat. Het proefschrift bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt nage-
gaan waar de cassatie als rechtsmiddel vandaan komt, wat daarvan het doel is en welke taken de Hoge Raad in de loop der tijd zijn toegedacht niet in de laatste plaats door hemzelf. Ook de inhoud van die taken komt aan bod. Duidelijk wordt dat de laatste decennia de rechtsvormende taak in toenemende mate als de belangrijkste wordt gezien, terwijl de individuele rechtsbescherming door de Hoge Raad aanmerkelijk is afgenomen. Zo is de ambtshalve toetsing sterk gereduceerd en heeft de wetgever het de Hoge Raad steeds gemakkelijker gemaakt zaken (vrijwel) zonder motivering af te doen. Daarbij wordt wel aangetekend dat de rechtsbescherming door de Hoge Raad anderzijds bepaald niet is verdwenen. Dat is in belangrijke mate te danken aan het feit dat de Hoge Raad de motiveringen van de feitenrechter steeds strenger is gaan toetsen. In het tweede deel wordt aandacht besteed aan hoe de cassatie werkt: beschreven worden het (grond)wettelijk kader van de cassatie, de wijze waarop de Hoge Raad dat kader opvat en de manier waarop hij daarmee omgaat. Met name het onderscheid tussen feit en recht komt daarbij uitvoerig aan bod. Geconstateerd wordt dat het onderscheid dogmatisch onhoudbaar is en dat de Hoge Raad zich ook meer met de feiten bezighoudt dan hij wil toegeven, maar dat het onderscheid gebruikt wordt als instrument om de taakverdeling tussen de Hoge Raad en de feitenrechter af te bakenen en te markeren. Röttgering stelt dat dat anders zou moeten. Het derde deel bevat een steekproefsgewijze beschrijving van de jurisprudentie over een aantal grote thema’s van de afgelopen vijfentwintig jaar. Daarin wordt bezien hoe de Hoge Raad, zich bewegend in het spanningsveld tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming, in de praktijk invulling geeft aan zijn rechtsbeschermende taak. Dat levert geen eenduidig beeld op. Röttgering komt tot onder meer de volgende conclusies: de Hoge Raad is een gouvernementeel en instrumenteel college dat ‘crime control’ nogal eens laat voorgaan op ‘due process’. Hij zou in zijn rechtsvormende uitspraken meer uiting mogen geven aan zijn positie als ‘hoogste rechtsbe-
schermer’ en hij zou het ‘waarom’ van zijn beslissingen beter moeten motiveren. Verder bestaat er geen ruimte voor het nog verder terugbrengen van de individuele rechtsbescherming, nu de hoven het vooralsnog nog niet zonder het toezicht van de Hoge Raad kunnen stellen. Annelies Röttgering promoveerde op 22 mei 2013 aan Tilburg University. Haar promotor was prof. mr. M.S. Groenhuijsen. A.E.M. Röttgering Cassatie in strafzaken. Een rechtsbeschermend perspectief Sdu uitgevers 2013, 448 p., € 49,95 ISBN 978 90 1239 053 8
Het regulerings- en vergunningsverweer Het regulerings- en vergunningsverweer is een essentieel onderdeel van de combinatie van regulering en het onrechtmatigedaadsrecht en is nog grotendeels onontgonnen terrein, zowel in praktisch als theoretisch opzicht. Daarom is een economische analyse van dit onderwerp nodig. Daarvoor is eerst een kritische literatuurstudie nodig teneinde de theoretische onderbouwing te vinden voor het vervolgonderzoek. Als uitgangspunt heeft onderzoeker Weiqiang Hu de baanbrekende artikelen van Shavell over de combinatie van het onrechtmatigedaadsrecht en regulering besproken, gevolgd door aanverwante artikelen van andere wetenschappers. Het debat over de rol van de ene institutie in relatie tot de andere wordt in de volgende paragraaf aangesneden waarbij de voor- en nadelen van beide rechtsgebieden worden besproken. Daarna worden de resultaten van empirisch onderzoek aangedragen om de argumenten uit de literatuur te toetsen. De relatie tussen de twee instituties dient nog te worden bevestigd maar er is bewijs dat aantoont dat er problemen zijn met beide rechtsgebieden, zoals een teveel aan afschrikking door het onrechtmatige daadsrecht op sommige terreinen en tekortschietende regulering in andere gevallen. Ten slotte kan worden gesteld dat de combinatie van regulering en onrechtmatige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1617
1486
Universitair Nieuws
daadsrecht om negatieve externe effecten te beheersen gerechtvaardigd is, maar dat er wel behoefte is aan een werkbaar kader. In hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 5 wordt het analytisch kader uiteengezet aan de hand van de inzichten verkregen uit het literatuuronderzoek. In hoofdstuk 4 wordt een lijst van factoren met betrekking tot optimale reguleringsnormen uitgebreid besproken. Daarbij worden tegelijkertijd de relatieve prestaties van regulering en aansprakelijkheid met betrekking tot deze factoren met elkaar vergeleken. Na de beschrijving van deze factoren en de vergelijking van de prestaties van ieder juridisch instrument met betrekking tot deze factoren kan in hoofdstuk 5 uiteindelijk een kwalitatief oordeel over de mogelijke optimale van de toepasselijke normen worden gegeven. Bovendien wordt het regulerings- en vergunningsverweer geanalyseerd aan de hand van verschillende aansprakelijkheidsregels: de zorgvuldigheidsnorm en risicoaansprakelijkheid. Bij de zorgvuldigheidsregels kunnen zich drie situaties voordoen: 1) het geval waarin de regulering optimaal of superieur is; 2) het geval waarin de regulering normen stelt die waarschijnlijk lager dan optimaal of minimaal zijn; en 3) het geval waarin de regulering te streng strenge normen stelt. In situaties 1) en 3), dient de rechter, in beginsel, het volledige verweer toe te laten zodat de onrechtmatigedaadpleger die zich overeenkomstig de regulering gedraagt niet aansprakelijk is. In de situatie onder 2) echter zal een dergelijk verweer, algemeen gesproken, niet in de weg staan van de aansprakelijkheid van de onrechtmatigedaadpleger die de regels nakomt. Verder wordt gesteld dat, zelfs in de gevallen 1) en 3), aansprakelijkheid een belangrijke rol kan spelen bij de volgende aspecten: het vergemakkelijken van het handhaven van de regulering; het onthullen van onvoorziene of nieuwe risico’s; het controleren van de juistheid van de relevante informatie en het gedrag van de bevoegde openbare lichamen. Bij risicoaansprakelijkheid is het
1618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
regulerings- en vergunningsverweer minder belangrijk dan bij de zorgvuldigheidsnorm aangezien de rechter zelf geen norm formuleert. Niettemin is het voorgestelde kader toch nuttig om toe te passen bij andere juridische concepten zoals punitive damages bij risicoaansprakelijkheid, hetgeen in hoofdstuk 8 wordt besproken. In hoofdstuk 6 worden drie duidelijke soorten onrechtmatige daad als voorbeeld gebruikt om de toepasbaarheid van het voorgestelde kader aan te tonen. Bij vaccinaties en nucleaire ongevallen wordt gesteld dat regulering bepalend moet zijn in het beheersen van de risico’s en dat aansprakelijkheid in de vorm van een risicoaansprakelijkheid nog steeds een rol kan spelen bij productiegebreken van het vaccin en voor nucleaire ongevallen met beperkte schade. Voor gevallen van hinder daarentegen dient de voorkeur te worden gegeven aan aansprakelijkheid in de vorm van de zorgvuldigheid om dit soortgedrag te reguleren. Regulering kan, anderzijds, de aansprakelijkheid in sommige specifieke situaties aanvullen. Na het ontwikkelen van het kader in de voorafgaande delen van dit proefschrift, wordt vanaf hoofdstuk 7 het voorgestelde kader in een juridische context geplaatst zodat de rechter het volledig kan benutten. In hoofdstuk 7 wordt uitgebreid besproken hoe de rechter omgaat met het regulerings- en vergunningsverweer waarbij factoren met betrekking tot de optimaliteit van de toepasselijke normen omgezet zijn in juridische termen, indien noodzakelijk. Verder wordt een niet-limitatieve lijst van overwegingen voorgesteld die de rechter faciliteert bij het nemen van zijn beslissing. Bovendien wordt besproken hoe de bewijslast tussen de partijen moet worden verdeeld en verder worden er ook opmerkingen gemaakt over de recente veranderingen in een aantal Amerikaanse staten op dit gebied. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk worden voorbeelden van onrechtmatig gedrag door een geïnformeerde partij gegeven, waarbij beargumenteerd wordt waarom het verweer hier niet moet worden geaccepteerd. In hoofdstuk 8 worden drie verwan-
te juridische doctrines besproken in verband met het voorgestelde kader. De eerste is de preemptiondoctrine, de tweede de negligence per se regel en het derde concept dat in dit kader wordt besproken is punitive damages. Ten slotte wordt in het laatste deel van dit proefschrift gesteld dat het voorgestelde kader slechts als uitgangspunt dient en niet als definitieve oplossing voor alle soorten onrechtmatige daden. De toepassing van het kader dient altijd te geschieden met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de voorliggende onrechtmatige daad. Weiqiang Hu promoveerde op 25 april 2013 aan de Erasmus School of Law (in het kader van het Erasmus Mundus European Doctorate in Law and Economics programma). Zijn promotors waren prof. dr. M.G. Faure LL.M. en prof. dr. W.H. van Boom. Weiqiang Hu An economic analysis of the regulatory compliance defense (Nog) niet gepubliceerd
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op de website van het NJB geplaatst. De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: njb@ kluwer.nl.
Personalia
Raad van State Mr. Herman Bolt en mr. Hans Venema worden staatsraad in buitengewone dienst bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De heer Bolt is sinds 1 januari 2013 senior raadsheer en rechterlijk lid van het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De heer Venema is sinds 1 januari 2013 rechterlid van de Centrale Raad van Beroep.
Hoogleraar Prof. dr. Rick Verhagen is benoemd tot hoogleraar op de bijzondere leerstoel Romeins recht: Invloed van het Romeins recht op de verschillende Europese rechtsstelsels, aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Verhagen verricht rechtshistorisch en rechtsvergelijkend onderzoek op het gebied van het Romeinse en het moderne privaatrecht. In het onderwijs besteedt Verhagen vooral aandacht aan de grondslagen van het Romeinse privaatrecht, het functioneren van het Romeinse recht in de praktijk en de invloed van het Romeinse recht op de ontwikkeling van de Westerse rechtsstelsels.
Advocatuur Six Advocaten heeft Hanneke Ellerman benoemd tot partner. Ellerman is gespecialiseerd in het (ruimtelijk) bestuursrecht. Zij adviseert en procedeert over veelal complexe bestemmingsplan- en vergunningenprocedures ten behoeve van bedrijfs- en woningbouwontwikkelingen, transformatie en herontwikkeling van bestaande gebouwen en de daarbij aan de orde zijnde milieu- en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten. Advocaten- en notariskantoor AKD heeft per 1 juni 2013 Stefan Bais, Luc Defaix en Guido Vergouwen benoemd tot partner-aandeelhouder en François Koppenol en Dennis van Tilborg zijn benoemd tot salary partner.
Bais richt zich op vennootschappelijke structurering, joint ventures, corporate governance en overnames. Zijn ondernemingsrechtelijke ervaring omvat herstructeringen, transfer pricing, joint ventures en M&A. Defaix is gespecialiseerd in (internationale) fusies, overnames, joint ventures, herstructureringen, venture capital en daarmee samenhangende veilingprocessen. Vergouwen heeft ruime ervaring in de ondernemingsrechtelijke praktijk en was betrokken bij diverse overnames, herstructureringen en MBO’s. Hij adviseert regelmatig directies, commissarissen en aandeelhouders over het afbreken van onderhandelingen, conflicten in de vennootschap en overnameclaims. Koppenol is gespecialiseerd in ondernemingsrecht. Hij was betrokken bij nationale en internationale transacties, waaronder een groot aantal private equity deals en venture capital investeringen. Naast strategische overnames en buy outs, adviseert hij verscheidene Nederlandse investeringsfondsen over hun investeringen en exits, en over de verschillende aspecten van distressed M&A. Binnen de praktijkgroep Overheid en Onderneming heeft Van Tilborg een brede bestuursrechtelijke praktijk. Hij staat zowel overheden, bedrijven als instellingen uit de non-profit sector bij. De focus ligt op het economisch bestuursrecht, de gereguleerde markten, overheidstoezicht en het bestuurlijk sanctierecht.
1487
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Huisman houdt zich bezig met een combinatie van strafrecht, bestuursrecht en gezondheidsrecht. Hij is gespecialiseerd in milieurecht en milieustrafrecht, medisch strafrecht, financieel en economisch strafrecht, de Wet Bibob en heeft veel kennis op het terrein van overheidsvergunningen. Schneider behandelt gecompliceerde strafzaken in binnen- en buitenland. Hij werkt voor zowel het bedrijfsleven als particulieren. Daarnaast houdt hij zich bezig met het coördineren en begeleiden van internationale rechtshulpprocedures en adviseert hij over kwesties met strafrechtelijke raakvlakken. Hij beschikt over een grote expertise op het terrein van alle strafrechtelijke deelgebieden, met een bijzonder accent op het financieel-economisch strafrecht.
VAR-prijs Rolf Ortlep ontving op 24 mei 2013 de VAR-prijs op de jaarvergadering van de Vereniging voor bestuursrecht (VAR), vanwege zijn innovatieve en waardevolle bijdrage aan de ontwikkeling van het algemeen deel van het Nederlandse bestuursrecht. Hij kreeg de prijs voor zijn proefschrift ‘De aantasting van stabiele bestuursrechtelijke rechtsvaststellingen in het licht van het Unierecht’ en anderewetenschappelijke publicaties. De jury roemde zijn bijdragen aan het bestuursrechtelijk debat en het feit dat hij op heldere wijze verbanden uitlegt tussen verschillende vraagstukken en tussen het Nederlandse recht en het Europees recht.
Bellius Advocaten heeft zich onlangs versterkt met Pieter Huisman en Frits Schneider.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
1619
1488
Agenda
17 06 2013 Uitgezette asielkinderen De afgelopen tien jaar zijn honderden kinderen uitgezet naar landen die ze zich niet of nauwelijks herinnerden. Politiek verantwoordelijke bestuurders verzekerden dat het goed zou gaan met deze kinderen, maar hoe het hen daadwerkelijk verging is nagenoeg onbekend. Voor de vierdelige documentaireserie ‘Uitgezet’ van de VARA, die vanaf 26 juni wordt uitgezonden op Ned.2, zocht verslaggever Sinan Can samen met documentairemakers kinderen op in Irak, Afghanistan, Angola, Armenië en Kosovo. Met deze serie wil de VARA laten zien wat de gevolgen zijn van het hedendaagse Nederlandse uitzetbeleid. Een aantal bevindingen zijn dermate belangwekkend dat de VARA politici, beleidsmakers, hulpverleners, journalisten en deskundigen uitnodigt om met elkaar en met de makers van de serie in debat te treden. Aan de hand van fragmenten komen vragen en dilemma’s uit het Nederlandse terugkeerbeleid aan de orde. Tijd: maandag 17 juni van 14.00 tot 17.00 uur Plaats: Humanity House, Prinsengracht 8 in Den Haag, Inlichtingen en aanmelding: via: patrick.vanderhijden@ humanityhouse.org met als onderwerp ‘Uitgezet’.
18 06 2013 Forensische Psychologie De sectie Forensische Psychologie van de Universiteit Maastricht organiseert het congres ‘Forensische Psychologie Update’. In een gevarieerd programma bespreken de onderzoekers van de Universiteit Maastricht de huidige stand van zaken binnen de forensische psychologie. Daarnaast zijn er keynotes en workshops van internationaal gerenommeerde sprekers. Gelijktijdig vinden twee aanverwante congressen plaats: 18 juni: InterRAI: de oplossing voor kwaliteit en verantwoording in de (forensische) zorg? 18-21 juni: International Conference of Forensic Mental Health Service.
€ 90. Er is een beperkt aantal plaatsen aanwezig. Het is mogelijk programmaonderdelen van de verschillende congressen te combineren.
19 06 2013 Economische gevolgen huwelijk en echtscheiding Rights4Change organiseert in samenwerking met de Vereniging voor Vrouw en Recht en het Netwerk VNVrouwenverdrag een bijeenkomst over de economische gevolgen van huwelijk en echtscheiding in het kader van de aanbevelingen van het CEDAW-comité. Plaats: Kantoor WOMEN inc., Hoogte Kadijk 143-F19 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected]. Inlichtingen via Margreet de Boer: m.deboer@ rights4change.org. Deelname is gratis.
19 06 2013 Het Grote Grondwet Debat De Grondwet is onderwerp van verhitte discussie en kritiek. Zo zou het document op een ondemocratische wijze tot stand zijn gekomen. Ook op de inhoud is het nodige aan te merken. Moet het toetsingverbod worden opgeheven of niet? Sommige critici pleiten zelfs voor een geheel nieuwe Grondwet. Hoog tijd dus voor een stevige discussie met de kenners uit het veld.
Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected]. Aanmelden is gewenst, niet verplicht. Toegang is gratis.
25 06 2013 Toetreding EU tot EVRM
Tijd: dinsdag 25 juni van 14.30 uur tot 17.00 uur
Management, telefoon: 043-36 27008 of e-mail: info@
Plaats: Sweelinckzaal (zaalnummer 0.05), Drift 21 te Utrecht
klinkhamer-cm.com. Aanmelden via: www.iafmhs2013.
Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected].
1620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-06-2013 – AFL. 24
zaterdag 29 juni 18.00 uur Plaats: diverse locaties te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.jongebaliedenhaag.nl/eyba/. Leden betalen € 200 en niet-leden € 250.
28 06 2013 Kleine Kantoren Dag 2013 Sdu Juridische Opleidingen organiseert de Kleine Kantoren Dag. De toekomst van het kleine advocatenkantoor staat centraal. Er wordt gediscussieerd over hoe beter in te spelen op de veranderende behoefte van cliënten en hoe zich op de juiste wijze te onderscheiden ten opzichte van de concurrent. Tevens is er aandacht voor de noodzaak om het kantoor te digitaliseren. Tijd: vrijdag 28 juni van 9.00 uur tot 17.00 uur Plaats: Hotel Almere, Veluwezoom 45 te Almere Inlichtingen en aanmelding: via:www.kleinekantorendag. nl. Deelname kost € 249. Tot 15 juni geldt een vroegboekkorting. Er zijn drie juridische PO-punten te behalen.
Plaats: ProDemos, Hofweg 1h te Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: bij Klinkhamer Conference
com/fpu. Deelnemers betalen € 245 en studenten/AIO’s
Tijd: donderdag 27 juni vanaf 19.00 uur tot en met
Tijd: woensdag 19 juni van 19.30 tot 21.30 uur
polsdomein 150 te Maastricht
Plaats: MSM Maastricht School of Management, Ende-
This year, the Annual General Meeting of the European Young Bar Association will take place in The Hague, the city of peace and justice and the administrative, legal, and diplomatical capital. There will be guided tours along several international legal institutions.
Tijd: woensdag 19 juni van 18.00 tot 20.30 uur
Er is een beslissing gevallen over de toetreding van de Europese Unie als een van de verdragsluitende partijen van de EVRM. Om die reden organiseert de onderzoeksgroep Regulering en Handhaving in de Europese Unie (UU) een seminar waarin de opzet en gevolgen van de toetreding uitvoerig worden besproken. Twee sprekers doen dit vanuit een academisch perspectief en twee vanuit een meer praktisch perspectief. De sprekers zijn: Marc Fierstra, Roeland Böcker, Antoine Buyse en Sybe de Vries.
Tijd: dinsdag 18 juni van 10.00 tot 19.00 uur
27 t/m 29 06 2013 European Young Bar Association
NVER-Scriptieprijs 2013 De Nederlandse Vereniging voor Europees Recht looft ook dit jaar de NVER-Scriptieprijs uit voor de beste scriptie op het terrein van het recht van de Europese Unie. Studenten aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit die een scriptie hebben geschreven over een Europeesrechtelijk onderwerp, die is beoordeeld met het cijfer acht of hoger, kunnen meedingen. Aan de Scriptieprijs is een geldbedrag verbonden van € 500. Alle deelnemers krijgen een jaar lidmaatschap gratis aangeboden. Belangstellenden dienen hun scriptie, opgesteld in de Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse taal, in te leveren vóór 15 september 2013. Het scriptiereglement is te raadplegen op: www.nver.nl.
De Raad van State is onafhankelijk adviseur van de regering voor wetgeving en bestuur en hoogste algemene bestuursrechter. De Raad is ook adviseur van de Tweede Kamer voor initiatiefwetgeving. De advisering is opgedragen aan de Afdeling advisering, de bestuursrechtspraak aan de Afdeling bestuursrechtspraak. ●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●
Binnen de Raad van State ontstaan, ten behoeve van zowel zijn adviserende als zijn rechtsprekende taak, met enige regelmaat vacatures. Thans is behoefte aan vervulling van vacatures binnen de Afdeling bestuursrechtspraak op de volgende aandachtsgebieden: 1. het algemeen bestuursrecht, het vreemdelingenrecht en het omgevingsrecht; en 2. het recht van de Europese Unie Met het oog op de vervulling van deze vacatures is de Raad op zoek naar personen die in aanmerking willen komen voor de functie van
Staatsraad
(m/v)
(min. 28,8 uur per week)
B E N O E M I N G SPRO CED U RE
Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Wet op de Raad van State worden staatsraden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling.
dan doorklikken naar 'Organisatie', in het bijzonder 'Samenstelling', waar wordt verwezen naar de 'Notitie kwaliteiten waarmee rekening moet worden gehouden bij werving en selectie van staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst'. In die notitie zijn de kwaliteiten geformuleerd die binnen de Raad voor de taken van de Raad, respectievelijk de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig moeten zijn, alsmede de persoonlijke kwaliteiten waarover de staatsraden moeten beschikken. Deeltijdvervulling van het ambt behoort tot de mogelijkheden. Bezoldiging vindt plaats volgens wettelijk besluit. INFOR MAT IE
B E N O E M I N G SVEREI STEN
Ingevolge de Wet op de Raad van State moet men Nederlander zijn om tot staatsraad te kunnen worden benoemd. Onverenigbaar met het ambt van staatsraad zijn in ieder geval betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van het ambt, de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en het vertrouwen in het ambt. De wet schrijft ten aanzien van de bezetting van de Afdeling bestuursrechtspraak voor dat de voorzitter van de Afdeling, degene die hem vervangt, degene die zitting heeft in een enkelvoudige Kamer en de meerderheid van de leden van een meervoudige Kamer meester in de rechten zijn. Naast rechterlijke deskundigheid worden ook kennis van en ervaring met het openbaar bestuur van belang geacht. De Raad streeft naar een evenwichtige man-vrouwverdeling. Hij verwacht dat kandidaten een ruim aantal jaren aan de Raad verbonden willen en kunnen zijn. S P E C I F I E K E KWA L I TEI TEN
Meer uitgebreide informatie over de Raad van State en over de kwaliteiten die de Raad van belang acht voor de vervulling van de taak van bestuursrechter is te vinden op www.raadvanstate.nl onder: 'Over de Raad van State' en
Informatie over de functie kunt u inwinnen bij staatsraad mevrouw. mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter van de horizoncommissie bestuursrechtspraak, telefoon 070 - 426 47 06. De Raad van State stelt het op prijs niet alleen te kunnen beschikken over een lijst van personen die zelf voor een benoeming in aanmerking willen komen, maar zou ook geattendeerd willen worden op personen die de aandacht verdienen bij het voorbereiden van een aanbeveling, voor de benoeming tot staatsraad, lid van de Afdeling bestuursrechtspraak. Reacties op de vacatures worden graag binnen veertien dagen na het verschijnen van deze publicatie tegemoet gezien. U kunt deze richten aan: Raad van State T.a.v. mr. J.P.H. Donner, vice-president Postbus 20019 2500 EA Den Haag Op de enveloppe vermeldt u 'persoonlijk en vertrouwelijk'. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Juridisch Postacademisch Onderwijs
Haal je PO-punten aan de Universiteit van Amsterdam! Bestuursrecht NIEUW Ondernemingsrecht
Arbeidsrecht Bestuursrecht Financieel recht Internationaal Privaatrecht Jeugdrecht Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Strafrecht Symposia/congres NIEUW Registeropleiding Financieel Recht
Informatie en aanmelding:
Eggens Instituut voor Juridisch Postacademisch Onderwijs Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid
tel: (020) 525 3407 e-mail:
[email protected] website: www.eggens.uva.nl